CENTRE D’ÉTUDES RÉGIONALES BRUXELLOISES FACULTÉS UNIVERSITAIRES SAINT-LOUIS Boulevard du Jardin Botanique, 43 1000 Bruxelles
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Eindverslag van het onderzoek uitgevoerd in opdracht van de heer Jean-Luc VANRAES, Minister van Financiën, Begroting en Externe betrekkingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Onderzoeksteam Professor Magali VERDONCK Michèle TAYMANS, Onderzoeksassistent Stefan ECTOR, Consultant
Oktober 2010
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
1
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Dankwoord Wij houden eraan de volgende personen te bedanken voor de zeer gewaardeerde informaties die ze ons bezorgden : Mevrouw Martine BOCQUET, Bestuur van de Plaatselijke Besturen, MBHG Mijnheer Olivier COLLET, Kabinet van de Minister-President van de COCOF Mijnheer Arnaud DESSOY, DEXIA Mijnheer Alain DUPONT, POD Sociale integratie Mijnheer Alain EMBRECHTS, Kabinet van de Brusselse Minister van Financiën, Begroting en Internationale Betrekkingen Mijnheer Abbes GUENNED, Kabinet van de Minister verantwoordelijk voor Beliris Mevrouw Karin IMPENS, Brussels-Europees Verbindingsbureau Mijnheer Pierre JEHAES, Bestuur van Financiën en Begroting, MBHG Mevrouw Sophie JURFEST, Bestuur van de Plaatselijke Besturen, MBHG Mijnheer Jan MEEUS, Internationaal secretariaat van de NAVO, Brussel Mijnheer Olivier RUYSSCHAERT, Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
2
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
3
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
INHOUD Dankwoord Inleiding
1
Deel I. Socio-economische context van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
5
1.1. Bevolking
6
1.2. Tewerkstelling en werkloosheid
8
1.3. Pendelaars
9
1.4. Bruto binnenlands product
10
1.5. Inkomens
11
Deel II. Bronnen van de financieringsproblemen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn lokale entiteiten 2.1. De zwakke band tussen de economische activiteit en de fiscale opbrengsten voor het Gewest en zijn gemeenten. 2.2. De meerkosten en minderopbrengsten verbonden aan de rol als grote agglomeratie 2.2.1. De problematiek van het vervoer a) Het aandeel van de pendelaars
15 18 19 19
Gemotoriseerd vervoer
20
Privaat personenvervoer
22
Openbaar vervoer
23
b) De directe kosten verbonden aan het vervoer
25
Uitgaven en financiering van de vervoersinfrastructuur
25
Uitgaven en financiering van het openbaar vervoer
26
Uitgaven inzake beheer en beleid
27
c) Samenvattende tabel
28
2.2.2. De problematiek van de schoolpendelaars
28
2.2.3. De problematiek van de ziekenhuispendelaars
30
2.2.4. De problematiek van de externe kosten
31
2.3. De meerkosten en minderopbrengsten verbonden aan de rol als meervoudige hoofdstad 2.3.1. De problematiek van de vrijstelling van belastingen
32 32
a) De personenbelasting
32
b) De onroerende voorheffing
39
c) De registratierechten bij overdracht van gebouwen
42
d) De gewestelijke m²-belasting bij overdracht van gebouwen
43
2.3.2. De problematiek van de veiligheid
4
14
44
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2.3.3. De problematiek van de concentratie van kansarme bevolkingsgroepen 2.4. De meerkosten en minderopbrengsten verbonden aan de geografische beperktheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2.4.1. De kost van de politieke en administratieve structuren 2.4.2. De afwezigheid van solidariteit vanwege het Brusselse hinterland Deel III. Analyse van de huidige compensatiemechanismen ten aanzien van de financieringsbehoeften 3.1. De bestaande compensaties
48 53 53 56 60 61
3.1.1. De Beliris-dotatie
61
3.1.2. De « dode hand »
64
3.1.3. De Nationale Solidariteitstussenkomst
65
3.1.4. De dotatie « Eurotops »
67
3.1.5. De dotatie ten voordele van de stad Brussel
68
3.1.6. De dotatie voor de schepenen behorende tot de Nederlandse taalgroep 3.2. De financiële voordelen verbonden aan het statuut van klein Gewest, meervoudige hoofdstad en grote agglomeratie 3.2.1. Een meer rendabele fiscaliteit op het vastgoed
68 69 69
a) De registratierechten
63
b) De onroerende voorheffing
70
Deel IV. Voorstellen omtrent aanvullende financieringsvormen
72
4.1. Voordelen en nadelen van verschillende financieringsvormen
72
4.2. Globaal voorstel voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 4.2.1. Beschrijving van de vier specifieke dotaties
73
4.2.2. Beschrijving van de twee algemene dotaties
74
4.2.3. Samenvattende tabel
75
4.3. Alternatief voorstel voor een aanvullende financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 4.4. De verwachte gevolgen van een juiste financiering van het Brussels
73
76 77
Gewest Bibliografische referenties
79
5
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
INLEIDING
De doelstelling van deze studie is te bepalen wat kan beschouwd worden als en juiste financiering voor Brussel, met andere woorden, welke correcties dienen aangebracht te worden aan de huidige financiering om een juist geheel te creëren . Ons vertrekpunt is het idee dat een juiste financiering in de eerste plaats alle kosten dekt van de diensten die door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn gemeenten worden aangeboden aan de niet-Brusselaars en aan de inwoners die vrijgesteld zijn van belastingen. Er is geen aanvaardbare verantwoording waarom de Brusselse belastingbetalers unilateraal zouden betalen voor de diensten waarvan ook anderen genieten, zeker wanneer deze diensten ertoe bijdragen dat hun persoonlijke financiële situatie wordt verbeterd. Een juiste financiering moet vervolgens ook de financiële handicaps compenseren waarmee het Brussels Gewest geconfronteerd wordt als gevolg exogene geografische en institutionele redenen. De Brusselaars zelf mogen niet het slachtoffer zijn van een verdeling van het grondgebied en van de financiële middelen die vastgelegd werden bij het ontwerpen van de federale structuren van het land. De Belgische federatie is relatief jong. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de verdeling van de middelen van bij de eerste poging optimaal zou zijn. Een juiste financiering heeft ten slotte als doelstelling om in het Brussel Gewest publieke diensten en goederen aan te bieden die gelijkaardig zijn aan deze in de andere Gewest met een fiscale druk op de inwoners en bedrijven die eveneens gelijkaardig is. Hier zonder zijn er twee opties mogelijk: of het niveau van goederen en diensten en het economisch dynamisme dalen met negatieve gevolgen voor gans het land, of de fiscale druk stijgt hetgeen een directe impact heeft op de economische activiteit en een indirecte impact door de stadsvlucht van inwoners en ondernemingen die al gedurende meer dan twee decennia voelbaar is en waardoor de eigen middelen van het Gewest en het niveau van de publieke dienstverlening verder worden ondermijnd. Vertrekkende van deze drievoudige definitie van een juiste financiering, wordt in dit verslag een raming gemaakt van de meerkosten, de minderopbrengsten en de bestaande compensaties. Met deze gegevens kan de kloof berekend worden tussen de huidige financiering en een juiste financiering. Vervolgens worden ook enkele pistes aangereikt van aanvullende financieringsvormen om het bedrag van een juiste financiering te kunnen bereiken.
1
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Het is zeker niet eenvoudig om precies te bepalen welk deel van de meerkosten en minderopbrengsten te wijten is aan endogene factoren (beleidskeuzen, efficiëntie, enz.) en welk deel aan exogene factoren. Evenmin is het gemakkelijk om dit werk uit te voeren binnen een tijdspanne van 4 maanden met de (weinige) statistieken die beschikbaar zijn. We hebben er dan ook voor geopteerd om zoveel als mogelijk gebruik te maken van relatieve gegevens, in vergelijking met de andere Gewest en gemeenten. Hierbij hebben we steeds gekozen voor het midden of het laagste gegeven in een vork van schattingen. De gebruikte methodologie en onze bronnen worden gedetailleerd beschreven om het nazicht van de gegevens en, desgevallend, het formuleren van alternatieve voorstellen mogelijk te maken. We zijn ervan overtuigd dat de grootteorde van de resultaten van deze oefening correct is, zelfs al zou het in vraag stellen van bepaalde hypothesen of methodologische keuzen tot een lichte verhoging of vermindering van bepaalde cijfers kunnen leiden. De gegevens die we voorstellen in dit verslag zijn vergelijkbaar met uit een gelijkaardig studie die in 1999 werd uitgevoerd als titel « Modes alternatifs de financement de Bruxelles ». We hebben de methodologie evenwel in twee richtingen gewijzigd. Eerst en vooral benadrukken we in gelijke mate de financiële handicaps als de financiële voordelen. Dit tweede aspect kwam in de studie van 1999 veel minder aan bod. Vervolgens evalueren we nu de situatie van het Gewest in brede zin. We analyseren niet alleen meer de financiën van het Gewest zelf maar ook deze van de gemeenten. Indien de gemeenten geconfronteerd worden met financiële handicaps is het immers het Gewest dat hen financieel moet ondersteunen. Het is daarom noodzakelijk om de twee bestuursniveaus in rekening te nemen. We willen er ook op wijzen dat onze analyse van budgettaire aard is en niet economisch. Deze nuancering is zeer belangrijk. Onder punt 2.1 tonen we immers aan dat de band tussen de economische rijkdom van het Gewest en de budgettaire middelen van het Gewest immers bijzonder zwak is. Deze band is immers niet automatisch en hangt af van de financiële organisatie van het land. We buigen ons over de budgettaire aspecten omdat deze van belang zijn om, onder meer, het beleid te financieren om de economische activiteiten die ten goede komen aan gans het land te ontwikkelen. Bovendien handelt de huidige discussie over de bijzondere wet op de financiering van Gemeenschappen en Gewesten precies over deze publieke budgetten. Tenslotte is het ook van wezenlijk belang voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat het over de nodige budgettaire middelen kan beschikken om een antwoord te kunnen bieden op de uitdagingen van de aangekondigde demografische explosie. 2
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Deze studie richt zich in de eerste plaats tot specialisten. Wij zullen niet systematisch terugkomen op de beschrijving van de huidige financieringsmodellen voor de Gewesten en de Gemeenten en gaan ervan uit dat deze gekend zijn. De belangrijkste boodschap van de studie en de ontwikkelde methodologie is echter voor iedereen toegankelijk. Ook worden verschillende nuttige referenties aangegeven, mocht dit noodzakelijk blijken. Het onderzoek bestaat uit vier delen. In deel I wordt de socio-economische context toegelicht tegen de welke de budgettaire situatie van het Gewest dient geëvalueerd te worden. Waar het nuttig is worden bepaalde elementen van dit deel hernomen in hetgeen volgt in het verslag. De gehaaste lezer kan dus gerust bij deel II starten. Deel II evalueert de meerkosten en minderopbrengsten waarmee het Brussels Gewest en zijn gemeenten worden geconfronteerd. Hiertoe worden de drie functies van Brussel apart geanalyseerd. Ten eerste, de rol van grote agglomeratie die een groot aantal pendelaars aantrekt die er werken, school lopen, medische zorgen zoeken, enz.. Ten tweede, de rol van meervoudige hoofdstad aan wie tal van regels inzake vrijstelling van belastingen worden opgelegd en waar een concentratie aan verkeer en aan sociale, culturele, en sportieve activiteiten bestaat die een bijzondere politionele aanwezigheid vereist. Een hoofdstad die bovendien een proportioneel belangrijk deel van de kansarme bevolking aantrekt. Ten derde en ten slotte, de rol van klein Gewest dat afgesloten werd van de solidariteit vanwege zijn hinterland en een aantal vaste kosten voor zijn politieke en administratieve organisatie moet dragen. In deel III worden de compensaties berekend die Brussel op dit ogenblik reeds ontvangt om tegemoet te komen aan de deze meerkosten en minderontvangsten, alsook de eventuele financiële voordelen die verbonden zijn aan de drie functies van het Gewest die we hierboven beschreven. Deel IV stelt een combinatie van financieringswijzen voor als alternatief voor en aanvullend aan het huidige financieringssysteem die de kloof tussen de bedragen vastgesteld in deel II en deze vastgesteld in deel III moeten helpen overbruggen. De samenvattende tabel op de volgende bladzijde geeft een opsomming van deze verschillende bedragen.
3
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Samenvatting van de meerkosten en de minderopbrengsten voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Deel I. Bronnen van het financieringsprobleem
Raming van de meerkost of de minderopbrengst
A. Grote agglomeratie Uitgaven inzake de verkeersinfrastructuur Uitgaven voor de financiering van het openbaar vervoer Administratieve uitgaven inzake vervoer Externe kosten Schoolpendelaars Ziekenhuispendelaars
64.158.000 € 140.425.000 € 13.413.000 € p.m. 13.572.471 € 3.610.750 €
B. Meervoudige hoofdstad De problematiek van de vrijstelling van belastingen Gewestelijke PB-dotatie
311.807.650 € 184 174 902 €
Gemeentelijke PB-ontvangsten
32 841 640 €
PB-ontvangsten Agglomeratie
4 964 723 €
Onroerende voorheffing Registratierechten M²-belasting
65 247 720 € 9 543 125 € 15.035.540 €
De problematiek van de veiligheid
63 693 832 €
De problematiek van het aantrekken van kansarmen
88.902.064 €
C. Klein Gewest De kosten van politieke en administratieve structuren
89.453.458 €
Afwezigheid van solidariteit vanwege het hinterland
437.417.497 €
Totaal aan meerkosten en minderontvangsten Deel II. Bronnen van financiële voordelen of compensaties
1.266.453.722 € Raming van het voordeel
A. De bestaande compensaties De Beliris-dotatie
95.737.500€
De « dode hand »
34.886.221 €
De nationale solidariteitsinterventie De dotatie « Eurotops »
236.924.796 € 7.700.000 €
De dotatie ten voordele van de stad Brussel
97.000.000 €
De dotatie voor de Nederlandstalige schepenen
33.199.000 €
B. De financiële voordelen verbonden aan het statuut van klein, meervoudig hoofdstedelijk Gewest en grote agglomeratie Een meer rendabele fiscaliteit
0
Totaal aan compensaties en financiële voordelen
506.466.517 €
TE OVERBRUGGEN KLOOF VOOR EEN JUISTE FINANCIERING
719.987.205 €
4
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
DEEL I. SOCIO-ECONOMISCHE CONTEXT VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
De reflectie over een juiste financiering voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet rekening houden met de context waarbinnen dit zich bevindt. Daarom willen we, beknopt, enkele socio-economische indicatoren zoals de bevolking, het bruto binnenlands product, de tewerkstelling, de inkomens en de bevolkingswijzigingen in herinnering brengen. In onderstaande tabel worden deze indicatoren voor het jaar 2008 samengevat. We zullen ze verder verfijnen. Tabel 1.1. Sociaal-economische indicatoren – waarde en relatief aandeel (2008) PB/inw.
Totale tewerkstelling
Aantal fiscale aangiften
Gemid. inkomen per inwoner
Index van de rijkdom
64 523
61 539 €
680 454
557 017
12 374 €
84
6 161 600
199 547
32 386 €
2 585 296
3 553 234
15 607 €
106
3 456 775
80 422
23 265 €
1 192 751
1 968 639
13 759 €
94
HalleVilvoorde
584 416
23 168
39 643 €
254 849
325 973
17 373 €
118
Leuven
475 816
13 133
27 601 €
175 135
272 352
17 308 €
118
Nijvel
373 492
11 626
31 128 €
142 985
206 222
16 822 €
115
10 666 866
344 676
32 313 €
4 460 973
6 078 890
14 691 €
100
Bevolking
PB (miljoen euro)
BHG
1 048 491
Vlaamse Gewest Waals Gewest
Het Rijk
PB
Totale tewerkstelling
9,8 %
18,7 %
15,3 %
9,2 %
Vlaamse Gewest
57,8 %
57,9 %
58,0 %
58,5 %
Waals Gewest
32,4 %
23,3 %
26,7 %
32,4 %
HalleVilvoorde
5,5 %
6,7 %
5,7 %
5,4 %
Leuven
4,5 %
3,8 %
3,9 %
4,5 %
Nijvel
3,5 %
3,4 %
3,2 %
3,4 %
Het Rijk
100 %
100 %
100 %
100 %
Bevolking BHG
Aantal fiscale aangiften
Bron : FOD Economie, NBB + berekeningen CERB
5
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1.1. De bevolking De officiële cijfers van 2008 tonen een Brussels aandeel van 9,9 % in de bevolking van het Rijk. Ze bereikt het cijfer van 1.048.491 inwoners, zijnde een stijging van 1,7 % ten opzichte van het voorgaande jaar. Dit is de belangrijkste stijging sinds 1965. Ook het Vlaamse en Waalse Gewest kenden een stijging van hun bevolking ten aanzien van 2007, maar in mindere mate, respectievelijk + 0,7 % en + 0,6 % (Tabel 1.2). De toename van de Brusselse bevolking tussen 1989 en 2008 bedraagt 8 %. De demografische vooruitzichten1 voor 2009 en 2010 duiden op eenzelfde tendens. Tussen 2008 en 2009 wordt een stijging van 0,9 % verwacht, tussen 2009 en 2010 van 1,3 %. Dit brengt ons op een stijgingspercentage van meer dan 10,5 % tussen 1989 en 2010, Dat hoger ligt van deze voor het Waalse en het Vlaamse Gewest, die respectievelijk 8,3 % en 8,9 % zijn. Voor de toekomst lijkt deze tendens zich nog te versterken: voor het midden van de eeuw voorspellen de demografische vooruitzichten een Brusselse bevolking van 1.300.000 inwoners2. De Brusselse bevolkingstoename van de jongste twintig jaren is voornamelijk te wijten aan een natuurlijk saldo – geboorten minus overlijdens – en een extern migratiesaldo – aankomst in het land minus vertrek uit het land – die beiden positief zijn. Het interne migratie saldo (aankomst in het Gewest uit minus vertrek uit het Gewest naar een ander Gewest – is negatief sinds 1989. Dit wijst op de stedelijke exodus van de middenklasse. Dit negatieve gegeven werd echter meer dan gecompenseerd door de natuurlijke en externe migratie saldo’s, zoals onderstaande grafiek 1.1. aantoont. Grafiek 1.1. Evolutie van het natuurlijke en migratiesaldo in het Brussels Gewest 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 20.000 15.000 10.000 5.000 0 -5.000 -10.000 -15.000
solde nat
solde mig interne
solde mig externe
Accroissement total population
Bon : SFP Economie + calculs CERB
1
2
FOD Economie Deboosere et al. (2009).
6
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Tabel 1.2. Demografische evolutie in de Gewesten (1989-2010)
*Voorlopige cijfers Bron : FOD Economie + berekeningen CERB
7
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Een meer diepgaande analyse per leeftijdsgroep toont aan dat de Brusselse bevolking jonger is dan deze van het Rijk. (Tabel 1.3.). In 2008, was bijna 22 % van de Brusselse bevolking jonger dan 17 jaar terwijl dit aandeel in het Rijk 20,6 % bedraagt. De actieve leeftijdsgroepen (18 tot 64 jaar) zijn goed voor 63,6 % in Brussel tegenover 62,4 % in het Rijk. Deze groepen evolueerden in de tijd. In 1989, telde Brussel 20,3 % inwoners jonger dan 17 jaar en 62,4 % personen in hun actieve jaren. Tabel 1.3. Totale bevolking per leeftijdsgroep per Gewest op 1/1/2008 Woonplaats
0-17 jaar
18-64 jaar + 65 jaar TOTAAL
0-17 jaar
18-64 jaar
+ 65 jaar
TOTAAL
229.420
667.026
152.045
1.048.491
21,9 %
63,6 %
14,5 %
100 %
1.216.791
3.844.612
1.100.194
6.161.600
19,7 %
62,4 %
17,9 %
100 %
Waals Gewest
748.296
2.140.992
567.487
3.456.775
21,6 %
61,9 %
16,4 %
100 %
Halle-Vilvoorde
124.946
358.214
101.256
584.416
21,4 %
61,3 %
17,3 %
100 %
Leuven
92.421
300.019
83.376
475.816
19,4 %
63,1 %
17,5 %
100 %
Nijvel
84.361
231.373
57.758
373.492
22,6 %
61,9 %
15,5 %
100 %
2.194.507
6.652.633
1.819.726
10.666.866
20,6 %
62,4 %
17,1 %
100 %
BHG Vlaamse Gewest
Het Rijk
Bron : FOD Economie + berekeningen CERB
1.2. Tewerkstelling en werkloosheid In Tabel 1.4. wordt het totaal aantal werknemers voor de verschillende Gewesten weergegeven. In 2008 leverde Brussel 680.454 werkplaatsen of 15,3 % van de totale tewerkstelling van het Rijk. We beschikken niet over de officieel gevalideerde cijfers voor 2009 maar de vermindering van de economische groei in 2009 en de stagnatie voorzien voor 2010 zal belangrijke gevolgen hebben. Voor Brussel wordt een vermindering met de tewerkstelling van ongeveer 16.000 eenheden verwacht. Het niveau van 2008 zal niet voor 20143 worden bereikt. Parallel kunnen we een forse stijging van het aantal niet-tewerkgestelde werkzoekenden (NTW) waarnemen. In 2009 telde Brussel 99.377 NTW, of 17,9 % van de NTW van het Rijk, terwijl de Brusselse bevolking slechts 9,8 % van de nationale bevolking bedraagt. Dit waren er 7.263 meer dan in 2008, zijnde een stijging van 7,8 % (Tabel 1.5.). De crisis heeft evenwel sterker toegeslagen in het Vlaamse Gewest dat zijn aantal NTW met meer dan 20 % zal stijgen tussen 2008 et 2009. In het Waalse Gewest werd een lichtere stijging waargenomen, +3,5 %. Te noteren valt dat de werkgelegenheidsituatie in 10 jaar tijd sterk achteruit is gegaan in het Brussels Gewest met een recordstijging van 36 % van het aantal NTW. In dezelfde periode 3
Federaal Planbureau (2009).
8
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kenden het Vlaamse en Waalse Gewest veel lagere stijgingen met respectievelijk + 5,5 % en + 4,1 %. Tabel 1.4. Totale tewerkstelling per Gewest (1989-2008)
1989
1999
2005
2006
2007
2008
Relatief aandeel in 2008
664.900
629.420
661.614
656.664
667.372
680.454
15,3 %
Vlaamse Gewest
2.025.400
2.316.149
2.453.830
2.495.062
2.537.663
2.585.296
58,0 %
Waals Gewest
1.021.500
1.076.201
1.139.895
1.154.314
1.171.370
1.192.751
26,7 %
Halle-Vilvoorde
175.226
227.974
241.056
244.239
249.075
254.849
5,7 %
Leuven
119.074
154.877
164.920
168.716
171.508
175.135
3,9 %
Nijvel
92.400
116.094
130.837
134.223
138.468
142.985
3,2 %
3.711.800
4.027.605
4.258.009
4.308.495
4.378.826
4.460.973
100 %
Werkplaats BHG
Het Rijk
Bron : NBB + berekeningen CERB
De analisten stelden in 2009 en 2010 in de drie Gewesten opnieuw een stijging van de werkloosheid vast met meer 10 % in Vlaanderen en 20 % in Wallonië en Brussel. Op middellange termijn zullen de werkloosheidsgraden niet eerder dalen dan vanaf 2012 in Vlaanderen en 2013 in Brussel. Voor Wallonië wordt een stabilisatie verwacht. Tabel 1.5. Aantal niet-tewerkgestelde werkzoekenden (1999-2009) Relatief aandeel in 2009
Woonplaats
1999
2005
2006
2007
2008
2009
BHG
73.100
94.075
97.099
93.671
92.114
99.377
17,9 %
Vlaams Gewest
192.219
235.344
216.762
180.396
168.890
202.808
36,6 %
Waals Gewest
242.313
266.978
274.400
258.391
243.861
252.344
45,5 %
Het Rijk
507.632
596.397
588.261
532.459
504.865
554.529
100 %
Bronnen : ACTIRIS, VDAB, Forem
1.3. De pendelaars De Enquêtes naar de Arbeidsplaatsen tonen aan dat van de 696.174 werkplaatsen in het Brussels Gewest in 2009, 48,6 % worden ingenomen door Brusselaars. De 357.938 overige (51,4 %) pendelaars komen voor 33,7 % uit Vlaanderen, waarvan meer dan de helft in Vlaams-Brabant woont, en voor 17,8 % uit Wallonië, met 40 % afkomstig uit Waals-Brabant. 9
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest In de periode tussen 1995 en 2009 is het aantal pendelaars toegenomen met 16,7 % (+ 7,2 % voor de Vlaamse pendelaars en + 9,5 % voor de Waalse pendelaars. Het relatieve aandeel van de Brusselaars in de gewestelijke tewerkstelling is in dezelfde periode eveneens toegenomen van 45,6 % in 1995 tot 48,6 % in 2009. Tabel 1.6. Actieve tewerkgestelde bevolking in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest naar woonplaats (1995-2009) – Aantal en relatief aandeel Woonplaats
Werkplaats Brussels Hoofdstedelijk Gewest % stijging
1995
2000
2005
2006
2007
2008
2009
BHG
277.615
296.491
312.591
311.403
321.339
330.004
338.236
21,8 %
Vlaams Gewest
218.503
237.450
235.536
229.705
235.848
227.677
234.330
7,2 %
Waals Gewest
112.878
124.847
128.463
126.387
122.702
128.846
123.608
9,5 %
TOTAAL
608.996
658.788
676.590
667.495
679.889
686.527
696.174
14,3 %
Woonplaats
1995-2009
Werkplaats Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1995
2000
2005
2006
2007
2008
2009
BHG
45,6 %
45,0 %
46,2 %
46,7 %
47,3 %
48,1 %
48,6 %
Vlaams Gewest
35,9 %
36,0 %
34,8 %
34,4 %
34,7 %
33,2 %
33,7 %
Waals Gewest
18,5 %
19,0 %
19,0 %
18,9 %
18,0 %
18,8 %
17,8 %
TOTAAL
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
Bronnen :FOD Economie ADSEI, Enquête naar de arbeidskrachten, 1995-2009 + berekeningen CERB
1.4. Bruto Binnenlands Product In 2008, droeg het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor 18,7 % bij tot het nationale BBP. De economische crisis trof in 2009 de drie Gewesten in min of meer gelijke mate4. De economische terugval bedroeg - 4 %, zowel in het Brusselse, Vlaamse als Waalse Gewest. 4
Federaal Planbureau ( 2009).
10
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Op middellange termijn (2011-2014) zullen de groeicijfers opnieuw de waarden van voor de crisis bereiken. De gemiddelde groeivoet van het PIB wordt voorspeld op + 2,4 % voor Vlaanderen en + 2,2 % voor Wallonië en Brussel. Tabel 1.7. Bruto Binnenlands Product (nominale waarde, in miljoen euro)
2000
2005
2006
2007
2008
Relatief aandeel in 2008
48.026
57.937
59.906
62.546
64.523
18,7 %
144.593
173.910
183.546
194.319
199.547
57,9 %
Waals Gewest
59.276
70.826
74.571
77.907
80.422
23,3 %
Halle-Vilvoorde
15.877
19.581
20.906
22.485
23.168
6,7 %
Leuven
9.825
11.781
12.395
12.765
13.133
3,8 %
Nijvel
7.927
10.242
10.810
11.275
11.626
3,4 %
252.216
302.845
318.193
334.948
344.676
100 %
BHG Vlaamse Gewest
Het Rijk Bron : NBB + berekeningen CERB
1.5. De inkomens Tabel 1.8. illustreert het Brusselse aandeel in het totale aantal belastingaangiften tussen het aanslagjaar 1990 (inkomens 1989) en het aanslagjaar 2008 (inkomens 2007). In 2008, 9,2 % van de aangiften van het land werden in Brussel gedaan, hetgeen een vermindering van 9,7 % ten opzichte van 1990 betekent. De andere Gewesten kenden een stagnatie (Vlaams Gewest) of een vooruitgang (Waals Gewest). Tabel 1.8. Aandeel van de fiscale aangiften per Gewest (1990 – 2008) Woonplaats
AJ 1990
AJ 1999
AJ 2004
AJ 2005
AJ 2006
AJ 2007
AJ 2008
Ink 1989
Ink 1998
Ink 2003
Ink 2004
Ink 2005
Ink 2006
Ink 2007
9,7 %
8,8 %
8,4 %
8,8 %
8,8 %
9,1 %
9,2 %
Vlaamse Gewest
58,6 %
59,5 %
59,9 %
58,4 %
58,5 %
58,4 %
58,5 %
Waals Gewest
31,7 %
31,7 %
31,7 %
32,8 %
32,6 %
32,5 %
32,4 %
Halle-Vilvoorde
5,5 %
5,5 %
5,7 %
5,4 %
5,4 %
5,4 %
5,4 %
Leuven
4,5 %
4,6 %
4,6 %
4,6 %
4,5 %
4,5 %
4,5 %
Nijvel
3,1 %
3,3 %
3,3 %
3,4 %
3,4 %
3,4 %
3,4 %
Het Rijk
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
100 %
BHG
Bron : FOD Economie + berekeningen CERB
11
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Het totale netto belastbaar inkomen is samengesteld uit de beroepsinkomsten, de inkomsten uit eigendom en de ontvangsten op kapitaal en onroerende goederen. Onderstaande tabel geeft de evolutie weer per Gewest. Tabel 1.9. Totaal netto belastbaar inkomen - AJ. 1990 tot AJ. 2008 (in miljoen euro) Woonplaats
AJ 1990
AJ 1999
AJ 2004
AJ 2005
AJ 2006
AJ 2007
AJ 2008
Ink 1989
Ink 1998
Ink 2003
Ink 2004
Ink 2005
Ink 2006
Ink 2007
6.981
8.947
10.802
11.347
11.698
12.288
12.867
Vlaamse Gewest
41.650
64.144
80.988
84.570
87.782
91.663
95.820
Waals Gewest
21.478
31.719
39.524
41.868
43.607
45.543
47.418
Halle-Vilvoorde
4.477
6.914
8.682
9.032
9.292
9.648
10.118
Leuven
3.333
5.430
6.895
7.248
7.523
7.811
8.203
Nijvel
2.595
4.118
5.209
5.479
5.671
5.965
6.257
70.108
104.809
131.314
137.785
143.086
149.493
156.104
BHG
Het Rijk Bron : FOD Economie
In 2008, bereikte het totale netto belastbare inkomen in het Brussels Gewest 12,8 miljard euro, of 8,2 % van het totale inkomen van het Rijk. Het gemiddelde inkomen per aangifte wordt toegelicht in tabel 1.10. Hieruit blijkt duidelijk dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest relatief armer wordt. De vergelijking tussen de arrondissementen en Gewesten toont aan dat de kloof tussen Brussel en de andere entiteiten groter wordt. Het Brussels niveau inzake gemiddelde inkomen daalt sterk onder het nationale gemiddelde. Eenzelfde vaststelling kunnen we doen voor het gemiddelde inkomen per inwoner (Tabel 1.11). Als we de welvaartsindex berekenen, t.t.z. het verschil tussen het nationale gemiddelde en het regionale gemiddelde, dan kunnen we sterke afbrokkeling van de fiscale capaciteit van het Gewest vaststellen. Tabel 1.10. Gemiddeld inkomen per aangifte - AJ. 1990 tot AJ. 2008 (in euro) Woonplaats
AJ 1990
AJ 1999
AJ 2004
AJ 2005
AJ 2006
AJ 2007
AJ 2008
Ink 1989
Ink 1998
Ink 2003
Ink 2004
Ink 2005
Ink 2006
Ink 2007
BHG
17.595
22.325
23.964
22.338
22.565
22.516
23.100
Vlaamse Gewest
17.353
23.709
25.163
25.220
25.609
26.187
26.967
Waals Gewest
16.534
22.025
23.244
22.230
22.797
23.406
24.087
Halle-Vilvoorde
19.797
27.437
28.375
28.907
29.245
29.930
31.041
Leuven
18.069
26.187
27.631
27.721
28.398
29.092
30.120
Nijvel
20.275
27.437
28.981
27.957
28.433
29.356
30.342
12
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Het Rijk
17.120
23.054
24.455
23.985
24.422
24.949
25.680
AJ 1990
AJ 1999
AJ 2004
AJ 2005
AJ 2006
AJ 2007
AJ 2008
Ink 1989
Ink 1998
Ink 2003
Ink 2004
Ink 2005
Ink 2006
Ink 2007
BHG
103
97
98
93
92
90
90
Vlaamse Gewest
101
103
103
105
105
105
105
Waals Gewest
97
96
95
93
93
94
94
Halle-Vilvoorde
116
119
116
121
120
120
121
Leuven
106
114
113
116
116
117
117
Nijvel
118
119
119
117
116
118
118
Het Rijk
100
100
100
100
100
100
100
Woonplaats
Bron : FOD Economie + berekeningen CERB
Tabel 1.11. Gemiddeld inkomen per inwoner en welvaartsindex - AJ. 1990 tot AJ. 2008 (in euro) Woonplaats
AJ 1990
AJ 1999
AJ 2004
AJ 2005
AJ 2006
AJ 2007
AJ 2008
Ink 1989
Ink 1998
Ink 2003
Ink 2004
Ink 2005
Ink 2006
Ink 2007
BHG
7.216
9.380
10.846
11.309
11.550
11.988
12.374
Vlaamse Gewest
7.268
10.835
13.485
14.206
14.483
15.032
15.607
Waals Gewest
6.631
9.527
11.713
12.357
12.807
13.297
13.759
Halle-Vilvoorde
8.406
12.452
15.304
15.825
16.177
16.686
17.373
Leuven
7.771
11.946
14.904
15.617
16.123
16.615
17.308
Nijvel
8.290
11.904
14.494
15.125
15.535
16.188
16.822
Het Rijk
7.055
10.273
12.655
13.222
13.655
14.173
14.691
AJ 1990
AJ 1999
AJ 2004
AJ 2005
AJ 2006
AJ 2007
AJ 2008
Ink 1989
Ink 1998
Ink 2003
Ink 2004
Ink 2005
Ink 2006
Ink 2007
BHG
102
91
86
86
85
85
84
Vlaamse Gewest
103
105
107
107
106
106
106
Waals Gewest
94
93
93
93
94
94
94
Halle-Vilvoorde
119
121
121
120
118
118
118
Leuven
110
116
118
118
118
117
118
Nijvel
117
116
115
114
114
114
115
Het Rijk
100
100
100
100
100
100
100
Woonplaats
Bron : FOD Economie + berekeningen CERB
13
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
DEEL II. BRONNEN VAN HET FINANCIERINGSPROBLEEM VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST EN ZIJN LOKALE ENTITEITEN
In dit deel van de studie worden de verschillende bronnen onderzocht die een financiële handicap vormen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn lokale entiteiten. Om de analyse te structureren worden de oorzaken van het financieringsprobleem verdeeld volgens de functies van Brussel: grote agglomeratie, meervoudige hoofdstad, en “klein” Gewest. Onderstaande tabel vat de resultaten samen van de berekeningen. De methodologie en de bronnen van deze berekeningen worden in de volgende hoofdstukken toegelicht. Tabel 2.1. Samenvatting van de meerkosten en minderopbrengsten van Brussel Bron van het financieringsprobleem
Raming van de meerkost of minderopbrengst (in euro)
A. Grote agglomeratie Uitgaven voor de verkeersinfrastructuur
64.158.000
Uitgaven voor de financiering van het gemeenschappelijk vervoer Administratieve uitgaven inzake vervoer
140.425.000 13.413.000
Externe kosten
p.m.
Schoolpendelaars
13.572.471
Medische pendelaars (ziekenhuizen)
3.610.750
B. Meervoudige hoofdstad De problematiek van de vrijstelling van belastingen
311.807.650
PB dotatie van het Gewest
184.174.902
PB inkomsten van de gemeenten
32.841.640
PB inkomsten van de agglomeratie
4.964.723
Onroerende voorheffing
65.247.720
Registratierechten
9.543.125
M²-belasting
15.035.540
De problematiek van de veiligheid De problematiek bevolkingsgroepen
van
de
concentratie
63.693.832 van
kansarme
88.902.064
C. Klein Gewest De kosten van de politieke en administratieve structuren
89.453.458
De afwezigheid van solidariteit vanwege het hinterland
437.417.497
TOTAAL
1.226.453.722
14
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Vooraleer de beschrijving van de berekeningen toe te lichten, wordt in het volgende hoofdstuk beknopt ingegaan op een bron van misverstanden die we willen rechtzetten om tot de kern van de problematiek door te dringen. 2.1. De zwakke band tussen de economische activiteit en de fiscale opbrengsten voor het Gewest en zijn gemeenten. Als grote agglomeratie met meervoudige hoofdstedelijke functies, wordt Brussel, geheel terecht, beschouwd als een belangrijke economische pool. De economische activiteiten die er plaatsvinden en die zowel door de Brusselaars, de buitenlandse residenten, en de Vlaamse als Waalse pendelaars, gedragen worden, plaatsen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de top drie van de rangschikking van de Europese regio’s in termen van bruto regionaal product per capita (zie tabel 2.3 hieronder). Als gevolg hiervan worden de politieke autoriteiten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vaak als weinig geloofwaardig beschouwd wanneer zij verklaren over te weinig budgettaire middelen te beschikken om de bevoegdheden uit te oefenen krachtens de Grondwet aan het Gewest werden toegewezen. Dit onbegrip wordt nog versterkt wanneer de Brusselaars in één adem verklaren dat zij de lasten dragen van de dagelijkse aanwezigheid van de talrijke niet-Brusselaars terwijl het ook deze zijn die er, met hun kwalificaties, twee- en meertaligheid en hun dagelijkse – vaak moeizame – verplaatsingen, mede voor zorgen dat Brussel tot de economische topregio’s van Europa behoort. Dit misverstand, dat zelfs tot op de hoogste niveaus bestaat, vloeit voort uit een verwarring tussen de economische en de budgettaire situatie van het Gewest. Het Brussels Gewest en zijn verschillende entiteiten zijn afhankelijk van publieke budgetten. Binnen het kader van deze studie zijn het deze budgettaire aspecten en niet de economische die we in beschouwing nemen als we het hebben over de bijzondere financieringswet, over het risico op fiscale concurrentie tussen de Gewest, over mogelijke publieke acties om het sociale en economische dynamisme van het Gewest te versterken of wanneer de noodzakelijke investeringen geëvalueerd worden om de demografische boom waarvoor het Gewest staat, aan te pakken5. In dit hoofdstuk willen we evenwel aantonen dat er niet noodzakelijk een parallellisme bestaat tussen een economische en een budgettaire situatie. Alles hangt immers af van de verdeling van de fiscale bevoegdheden en middelen tussen de verschillende overheidsniveaus in een Federale Staat. In het Belgische federale stelsel
5
Zie Deboosere et al. (2009).
15
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de fiscale organisatie dusdanig dat de band tussen de economische activiteit en de budgettaire middelen van een Gewest bijzonder vaag is, in het Brusselse Gewest nog vager dan elders. Om dit te begrijpen is het nodig om de globale budgettaire impact van een economische actie te onderzoeken en vervolgens te analyseren hoe deze impact verdeeld wordt tussen de centrale Staat en de Gewesten. De economische activiteiten en de consumptie die plaatsvinden binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geven aanleiding tot de betaling van verschillende types belastingen die bijdragen tot de financiering van de overheidsuitgaven: de vennootschapsbelasting, de BTW, de inkomstenbelasting en enkele, minder belangrijke, gemeentelijke belastingen. De economische activiteiten hebben ook een invloed op de waarde van het vastgoed en deze is mede bepalend voor de opbrengsten van de onroerende voorheffing en de registratierechten. Het relatieve belang van deze verschillende belastingen wordt weergegeven in onderstaande tabel 2.2. Tabel 2.2. Relatief aandeel van bepaalde belastingen in het BBP (2008) Belasting Aandeel in het BBP
Vennootschaps belasting
BTW en accijnzen
Personen belasting
Registratie rechten
Onroerende voorheffing
3,5 %
9,0 %
16,5 %
0,9 %
1,2 %
Bron : « Les finances publiques », presentatie door Claude Modart, Nationale Bank van België.
Van deze publieke ontvangsten die gecreëerd worden door de economische activiteiten komen er slechts weinig terecht in de Brusselse overheidskassen : de vennootschapsbelasting is 100% federaal, de BTW is 100% federaal, de personenbelasting is federaal maar de territoriale verdeling van deze ontvangsten wordt gebruikt om de dotatie personenbelasting toe te wijzen aan de verschillende Gewesten. Hiervoor geldt evenwel dat de personenbelasting betaald wordt in de gemeente waar de werknemer gedomicilieerd is, in principe dus de woongemeente, en dat de helft van de personen die in Brussel werken in een ander Gewest zijn gedomicilieerd. Onderstaande tabel 2.3 toont duidelijk aan dat een belangrijk deel van de welvaart die in Brussel wordt gecreëerd, onder meer dankzij de investeringen die gedragen worden door het Gewest en de gemeenten, naar de randgemeenten rond Brussel wordt geëxporteerd en niet ten goede komt aan de Brusselaars zelf. Het Brussels Gewest staat, ondanks zijn derde plaats in termen van economische prestaties, op de 90ste plaats wanneer het primaire inkomen van de gezinnen wordt vergeleken (en zelfs op een 119de plaats wanneer het beschikbare inkomen van de gezinnen wordt in rekening genomen). Vlaams- en Waals-Brabant daarentegen waar
16
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het grootste deel van de pendelaars woont, stijgen respectievelijk van de 44ste naar de 6de plaats en van de 77ste naar de 14de plaats. De gemeenten genieten directer van de economische activiteit op hun grondgebied maar de gemeentelijke fiscaliteit (buiten de inkomstenbelasting) heeft maar betrekking op een klein deel van hun belastingsopbrengsten en slechts 32,34 % van hun financiële middelen6. De gemeenten worden bovendien geconfronteerd met bijkomende kosten als gevolg van de economische activiteiten op hun grondgebied zoals in de volgende hoofdstukken zal worden aangetoond. De hogere waarde van het onroerend goed zal, in theorie, wel zorgen voor hogere inkomsten inzake registratierechten en onroerende voorheffing. Hiervoor moeten we evenwel ook rekening houden met het feit dat, in vergelijking met de andere Gewesten, een groter deel van dit vastgoed wordt vrijgesteld van deze belastingen (zie punt 2.3.1.). Bovendien maakt deze hogere vastgoedprijs het beleid rond en de hulp aan kansarmen moeilijker en duurder. In tegenstelling tot de vennootschapbelasting en de BTW is het vastgoed een belastbare basis met een negatieve keerzijde voor de bevolking. Bovendien werden, bij de verschillende herzieningen van de bijzondere financieringswet, de federale dotaties aan de Gewesten verminderd met het equivalent van de in ieder Gewest geïnde opbrengsten van de overgedragen belastingen. Hierdoor werd het eventuele positieve effect van de belangrijke economische activiteit voor het Brussels Gewest systematisch teniet gedaan met het oog op het verzekeren van de budgettaire neutraliteit tussen de Federale Staat en de Gewesten. Tabel 2.3. Economische rangschikking van het BHG en de Belgische provincies binnen de Europese Unie (2007) 2007
Bruto Regionaal Product
Europese rangschikking
Primair inkomen per huishouden
Europese rangschikking
Beschikbaar inkomen per huishouden
Europese rangschikking
(SKK*/inw) Brussels Hoofdstedelijk Gewest
55.000
3
19.114,3
90
15.437,6
119
Prov. Antwerpen
33.800
26
21.685,8
42
16.782,0
86
Prov. Vlaams Brabant
30.500
44
26.356,4
6
19.529,8
15
Prov. Brabant Wallon
27.700
77
24.532,2
14
18.369,1
40
Prov. WestVlaanderen
27.400
82
20.413,8
69
16.439,0
100
6
Zie Verdonck, Taymans et Van Droogenbroeck (2009).
17
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Prov. OostVlaanderen
26.100
104
22.400,8
32
17.229,6
74
Prov. Limburg
23.900
139
19.530,2
87
15.685,5
114
Prov. Liège
21.200
175
17.148,3
140
14.354,7
158
Prov. Namur
19.800
191
18.527,6
104
14.754,9
147
Prov. Luxembourg
19.500
193
17.650,0
129
14.132,7
165
Prov. Hainaut
18.700
200
15.937,7
162
13.917,5
168
* SPA = Standaard koopkracht Bron : epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/region_cities/regional_statistics/data/main_tables
Deze cijfers tonen duidelijk aan dat de financiële organisatie van de Belgische Staat er toe leidt dat de band tussen de economische activiteit en de financiële voordelen ervan voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn gemeenten bijzonder zwak is. De volgende hoofdstukken, waarin de financiële handicaps waarmee Brussels wordt geconfronteerd becijferd worden, dienen dus gelezen te worden in de wetenschap dat deze handicaps niet of nauwelijks gecompenseerd worden door de economische prestaties van en binnen het Gewest.
2.2. De meerkosten en minderopbrengsten verbonden aan de rol als grote agglomeratie. 2.2.1. De problematiek van het vervoer In deze sectie wordt de kosten bestudeerd die verbonden zijn aan de financiering van het vervoer in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze kunnen in twee grote groepen worden onderscheiden. Enerzijds zijn er de directe kosten verbonden zoals de uitgaven inzake de organisatie van het openbaar vervoer en het uitbouwen en onderhouden van de verkeersinfrastructuur. Anderzijds creëert het vervoer ook indirecte kosten zoals lawaai(hinder), luchtvervuiling, verkeersopstoppingen, ongevallen en het in beslag nemen van de ruimte. Het spreekt voor zich dat een belangrijk deel van deze kosten voor rekening van de Brusselaars zelf valt. Ook zonder instroom van niet-Brusselaars bestaat de behoefte aan openbaar vervoer, wegen, hinderbeleid,… Maar het is ook duidelijk dat deze kosten hoger zijn naarmate meer personen en goederenvervoerders gebruik maken van het verkeersaanbod in het Gewest. Zo zal, bijvoorbeeld, de behoefte aan metrostellen, trams en bussen moeten afgestemd worden op de maximale vraag tijdens de spitsuren. Het openbaar vervoer vervult immers een belangrijke economische functie om werknemers en ambtenaren van binnen en buiten het Gewest op de snelste en ecologisch verantwoorde wijze tussen de woonplaats en de 18
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werkplaats te vervoeren en draagt op die manier bij tot het economisch welvaartspeil van het Gewest zelf, het hinterland en Vlaanderen en Wallonië. Dezelfde redenering geldt voor de verkeersinfrastructuur. Het wegennet moet de ochtend- en avondspits op een zo vlot mogelijke manier kunnen verwerken hetgeen een grotere doorstromingscapaciteit vereist dan indien de wegen enkel voor het interne Brusselse vervoer zouden worden gebruikt. Voor het berekenen van de financieringsbehoeften worden enkel de werkelijke uitgaven van het jaar 2009 in rekening genomen en niet de geschatte uitgaven die noodzakelijk zouden zijn om de verkeersbehoeften de volgende jaren in goede banen te leiden. Alle studies die in het kader van het Brusselse mobiliteitsplan IRIS 2 werden uitgevoerd tonen echter aan dat de kosten verbonden aan de mobiliteit de volgende jaren nog zullen toenemen. Om een inschatting te kunnen maken van het aandeel van de vervoerskosten dat kan toegewezen worden aan de rol van het Gewest als grote agglomeratie wordt gebruik gemaakt van het aandeel van de pendelaars in de vervoersstromen en dit specifiek voor het openbaar vervoer als voor het particulier vervoer. We gebruiken hiervoor de specifieke cijfers van het huidige aandeel van de pendelaars in het openbaar vervoer en in het private vervoer zonder rekening te houden met de, algemeen aanvaarde, beleidsdoelstelling om meer mensen voor het gemeenschappelijke vervoer te winnen. Ook dit leidt tot een onderschatting van de reële financieringsbehoeften. Evenmin wordt rekening gehouden met de verdeling tussen de interne en externe aandelen in het goederenvervoer omdat we iedere discussie over de finaliteit van dit vervoer willen vermijden. Toch moge het duidelijk zijn dat de kosten van dit vervoer voor bijvoorbeeld het wegennet zwaarder doorwegen dan deze van het personenvervoer en het externe aandeel ervan bijzonder hoog is. Ook dit leidt tot een onderschatting van de reële kosten die kunnen toegewezen worden aan nietBrusselse actoren. a) Het aandeel van de pendelaars Om het aandeel van de pendelaars te berekenen wordt gebruik gemaakt van de schattingen van STRATEC in het kader van de voorbereiding van het Mobiliteitsplan IRIS 2. Er wordt gebruik gemaakt van de cijfers per vervoersmodus voor het jaar 2001 omdat deze de meest betrouwbare inschatting geven van de verschillende componenten binnen de totale vervoersbewegingen. Waar mogelijk werden de extrapolaties naar een latere datum aangegeven. Verschuivingen sinds 2001 zijn evenwel weinig belangrijk.
19
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Gemotoriseerde vervoer Een eerste indicator van het aandeel van de pendelaars binnen de vervoersstromen wordt gevonden in de globale cijfers van het gemotoriseerde vervoer van en naar en binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De STRATEC-studies maken hier gebruik van een vrij gedetailleerde indeling van het gebied in naar volgende zones: -
De vijfhoek (deze komt overeen met een belangrijk deel van Brussel-stad), De eerste kroon (in grote lijnen de omliggende gemeenten van Brussel-stad), De tweede kroon (in grote lijnen de aan de rand van het Gewest grenzende gemeenten binnen het Gewest), De eerste periferie (in grote lijnen de aan het Gewest grenzende gemeenten), De tweede periferie, De GEN-zone, De rest van het land.
Onderstaande kaart geeft deze gebiedsverdeling grafisch weer:
Bron grafiek. STRATEC, (2006)
De studies richten zich op de verplaatsingen tijdens de zogenaamde ochtendspits (van 7 tot 9 uur) omdat binnen dit tijdsinterval de verplaatsingen maximaal zijn (zie grafiek 2.1) en bijgevolg de infrastructuur en het aanbod eveneens dienen afgestemd te zijn op deze vervoersstromen.
20
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Grafiek 2.1. Aandeel van het Brusselse verkeer per uur (1986 en 2002)
Bron grafiek. STRATEC, (2006)
In het kader van deze studie naar de financieringsbehoeften van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als geheel volstaat het de verdeling van de aandelen in de vervoersstromen tussen het Gewest en de rest van het land in beschouwing te nemen. Voor het jaar 2001 geeft dit volgende gegevens: Tabel 2.4. Matrix herkomst-bestemming van de gemotoriseerde verplaatsingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 2001 tijdens de ochtendspits 7-9u. Gemotoriseerde verplaatsingen 7u-9u (2001) Herkomst
Bestemming BHG
België
Totaal
BHG
310.412
60.528
370.940
België
191.185
139.974
331.159
Totaal
501.597
200.502
702.099
Bron tabel. STRATEC, (2006)
In relatieve cijfers geeft dit volgende verdeling : Gemotoriseerde verplaatsingen 7u-9u 2001 Herkomst
Bestemming BHG
België
Totaal
BHG
61,88 %
30,19 %
52,83 %
België
38,12 %
69,81 %
47,17 %
Totaal
100 %
100 %
100 %
21
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Bron tabel. STRATEC, (2006) + eigen berekening CERB
Van de 702.099 verplaatsingen die tijdens de ochtendspits kunnen worden opgetekend worden er 370.940 (of 52,83 %) voor rekening van de Brusselaars genomen en 331.159 (of 47,17 %) voor rekening van de niet-Brusselaars. 191.185 (of 38,12 % van het totaal) van de verplaatsingen met als bestemming het Brussels Gewest wordt uitgevoerd door personen afkomstig van buiten het Gewest. Bovenstaande cijfers geven wel reeds een indicatie maar dienen verfijnd te worden om een bruikbare inschatting van het aandeel van de pendelaars in het vervoer te krijgen. Ze omvatten immers het aantal verplaatsingen en niet de personen. Privaat personenvervoer Een eerste verfijning naar het detecteren van het aantal pendelaars in het Brusselse verkeer wordt gevonden in de berekening van het aantal personen dat zich (tijdens de spits) met een privaat vervoersmiddel (personenwagen) verplaatst. Men kan aannemen dat de overgrote meerderheid van deze personen zich naar de werkplaats of de school verplaatsen. De STRATEC-studies komen hiervoor tot de volgende bevindingen: Tabel 2.5. Matrix herkomst-bestemming van de verplaatsingen in de private wagen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 2001 tijdens het spitsuur ‘s ochtends (7h-9h) Personenwagens 7u-9u 2001
Herkomst
Bestemming BHG
België
Totaal
BHG
178.973
46.905
225.878
België
117.359
116.094
233.453
Totaal
296.332
162.999
459.331
Bron tabel. STRATEC, (2006)
Personenwagens 7u-9u 2001
Herkomst
Bestemming BHG
België
Totaal
BHG
60,40 %
28,78 %
49,18 %
België
39,60 %
71,22 %
50,82 %
Totaal
100 %
100 %
100 %
Bron tabel. STRATEC, (2006) + berekeningen CERB
Zonder zin voor nuancering zou kunnen geconcludeerd worden dat de Brusselse wegeninfrastructuur tijdens de spitsuren voor ongeveer de helft (50,82 %) in beslag genomen wordt door niet-Brusselaars. Dit maakt evenwel abstractie van het feit dat een belangrijk deel van het doorgaande verkeer via één verkeersader (R0) verloopt 22
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en dat deze redenering ook ingaat tegen een federale logica waarbij het wegennet van alle entiteiten vrij en kosteloos wordt ter beschikking gesteld van alle gebruikers, los van hun herkomst. Deze beperking kan evenwel niet gelden voor diegenen die van het Brusselse wegennet gebruik maken om hetzij een inkomen te verdienen (woon-werk verkeer), hetzij te genieten van een in Brussel aanwezige dienstverlening (woon-school verkeer). Zeker in het eerste geval is het duidelijk dat investeringen om deze actie mogelijk te maken eenzijdig door het Brusselse Gewest en de gemeenten worden gedragen en de opbrengsten ervan, ook in termen van belastingsopbrengsten, samen met de avondspits opnieuw buiten het Gewest en in het bijzonder naar de omliggende gemeenten stromen. Ook in het geval van het woon-school verkeer kunnen we aannemen dat de noodzakelijke investeringen om de bereikbaarheid van deze diensten te verzekeren deels ten goede komen aan gezinnen die buiten het Gewest wonen en er op geen enkele manier een financiële bijdrage toe leveren in de vorm van het betalen van belastingen zoals de PB. In het kader van deze studie wordt dan ook uitgegaan van het aantal personen dat het Brusselse wegennet gebruikt met als bestemming een werk- of schoolplaats in het Gewest om het aandeel van de meerkosten voor het Brusselse Gewest te bepalen. Voor wat het private personenvervoer betreft bedraagt dit aandeel 39,60 %. Openbaar vervoer Een tweede groep personen die aanleiding geven tot belangrijke meerkosten in de Brusselse vervoersinfrastructuur zijn de gebruikers van het openbaar vervoer. Door de intensieve inzet van zowel het rollend materieel als het personeel tijdens de spitsuren worden aanzienlijke meerkosten gecreëerd die zo goed als volledig door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest worden gedragen via de diverse dotaties aan zijn vervoersmaatschappij MIVB7. STRATEC berekent de aandelen gebruikers van het openbare vervoer als volgt: Tabel 2.6. Matrix herkomst-bestemming van de verplaatsingen met het gemeenschappelijk vervoer in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 2001 tijdens het spitsuur ‘s ochtends (7h-9h) Openbaar vervoer 7u-9u 2001 Herkomst
Bestemming BHG
België
Totaal
BHG
126.744
13.347
140.091
België
71.991
21.641
93.632
7
De betaling van de transportbewijzen (biljetten, kaarten of abonnementen) dekt maar één derde van de operationele kosten, uitgezonderd de investeringskosten (cf. Financiële staat van de MIVB).
23
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Totaal
198.735
34.988
233.723
Bron tabel. STRATEC, (2006)
Openbaar vervoer 7u-9u 2001
Herkomst
Bestemming BHG
België
Totaal
BHG
63,78 %
38,15 %
59,94 %
België
36,22 %
61,85 %
40,06 %
Totaal
100 %
100 %
100 %
Bron tabel. STRATEC, (2006) + eigen berekening
Omdat binnen het Brusselse Gewest verschillende maatschappijen gemeenschappelijk vervoer aanbieden is het noodzakelijk om het aandeel van de Brusselse MIVB hierin te bepalen. Volgens een door STRATEC uitgevoerde peiling voor het jaar 2001 is de verdeling van de reizigersaantallen in termen van “opstappen” per aanbieder tussen 6 en 10 u ’s ochtends als volgt: Maatschappij
Aantal
%
MIVB
266.670
54,52
NMBS
178.956
36,59
De Lijn
35.335
7,22
8.134
1,66
489.095
100
TEC TOTAAL
Bron tabel. STRATEC, (2006)
Het aantal gebruikers tijdens deze periode bedraagt 377.630. Het aantal opstappen per reiziger bedraagt gemiddeld 1,3. Om een schatting te maken van het aandelen van Brusselaars en niet-Brusselaars in het gebruik van het openbaar vervoer worden volgende hypothesen gehanteerd: -
De Brusselse gebruikers die zich binnen het Gewest verplaatsen maken enkel gebruik van het MIVB-aanbod, De reizigers die zich naar Brussel verplaatsen via de NMBS, de Lijn of de TEC in gelijke mate overstappen op een verbinding met de MIVB als het MIVB-aandeel in het totale gebruik van het openbaar vervoer binnen het Gewest, nl 54,52%.
Op die manier komen we tot een lagere inschatting van het aandeel van de nietBrusselaars binnen het gebruik van het Brusselse openbare vervoer, nl. 23,65%:
24
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Openbaar vervoer
Bestemming
7u-9u 2001
BHG
Herkomst
BHG
126.744
België
39.249
Totaal
165.993
Bron tabel. STRATEC, (2006) + eigen berekening
Openbaar vervoer
Bestemming
7u-9u 2001
BHG
Herkomst
BHG
76,35 %
België
23,65 %
Totaal
100 %
Bron tabel. STRATEC, (2006) + eigen berekening
b) De directe kosten verbonden aan het vervoer Uitgaven en financiering van de vervoersinfrastructuur De uitgaven inzake de vervoersinfrastructuur van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest komen voor rekening van drie bestuursniveaus: -
-
De federale overheid binnen het kader van het samenwerkingsakkoord Beliris. Deze uitgaven worden hier niet in rekening genomen. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat instaat voor de uitbouw en het onderhoud van het wegennet via zijn Bestuur voor Uitrusting en Vervoer (BUV) voor: o De investeringsuitgaven (nieuwe werken en vernieuwingswerken), o Uitgaven voor het onderhoud en de veiligheid van de wegen, o De uitgaven voor de elektriciteit en de elektromechanische uitrusting van de wegen. Het Brussels Gewest komt via de gesubsidieerde werken ook tussen in de werken uitgevoerd binnen het gemeentelijke wegennet. De gemeenten die via hun gewone en buitengewone uitgaven instaan voor de financiering van de noodzakelijke werken in de aanleg en het onderhoud van het gemeentelijke wegennet.
In onderstaande tabel worden de uitgaven gewestelijke en gemeentelijke uitgaven weergegeven. Voor het gewestelijke uitgaven betreft het de werkelijke uitgaven zoals opgenomen in de resultatenrekening van het begrotingsjaar 2009. Voor de door het Gewest gesubsidieerde werken wordt het gemiddelde genomen van de jaarlijkse werkelijke uitgaven over de begrotingsjaren 2002-2009. Voor de gemeentelijke uitgaven wordt het gemiddelde genomen van de werkelijke uitgaven over de 25
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest begrotingsjaren 2002 tot 2006. Er wordt de voorkeur gegeven voor het berekenen van deze gemiddelden om de nogal sterke fluctuaties in uitgaven als gevolg van de normale gemeentelijke besluitvormingscyclus uit te vlakken. Omdat deze uitgaven niet werden geïndexeerd dient erop gewezen dat dit tot een onderschatting van de werkelijke behoeften leidt. Tabel 2.7. Uitgaven van het Gewest en de gemeenten met betrekking tot verkeersinfrastructuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (in euro) Brussels Hoofdstedelijk Gewest
86.146.000
Door het Gewest gesubsidieerde werken
10.517.000
Uitgaven van de gemeenten
65.351.000
Totaal (excl. schuld)
162.014.000
Bronnen : Uitvoering van de begroting 2009 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Dexia.
Wetende dat 39,6 % van het wegverkeer tijdens de spitsuren toegewezen kan worden aan niet-Brusselse pendelaars is het mogelijk om het aandeel van deze pendelaars in de totale Brusselse uitgaven voor het wegverkeer te berekenen op 64.158.000 euro in 2009. Uitgaven en financiering van het openbaar vervoer De financiering van de vervoersmaatschappij MIVB van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest berust op drie bronnen: -
-
De diverse dotaties van het Gewest in het kader van de beheersovereenkomst die het Gewest sluit met de MIVB. Deze bestaan in hoofdzaak uit een investeringsdotatie en een werkingsdotaties, De eigen ontvangsten zoals de opstapbewijzen of abonnementen die gebruikers betalen, de inkomsten uit publiciteit en de financiële beleggingen, De tussenkomst van de federale overheid voor sommige investeringskosten in het kader van het samenwerkingsakkoord Beliris.
Het spreekt voor zich dat in het kader van deze studie enkel rekening wordt gehouden met de uitgaven die door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op zijn begroting worden gedragen. Deze uitgaven bedroegen in 2009 593.762.000 euro. Ervan uitgaande dat 23,65 % van de gebruikers niet-Brusselse pendelaars zijn, kunnen de kosten ten gunste van deze pendelaars in 2009 op 140.425.000 euro worden geschat.
26
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Uitgaven inzake beheer en beleid Ook in de beheerskosten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest neemt de vervoersproblematiek een belangrijke plaats in. Maar liefst 528 van de 1.756 statutaire en niet-statutaire personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waren in 2009 verbonden aan het Bestuur voor Uitrusting en Verplaatsingen (BUV), de directie die voornamelijk instaat voor het beheer van de Brusselse vervoersinfrastructuur. Dit is 30 % van het gewestelijke ambtelijke effectief.8 Om het juiste aandeel van de sector “vervoer” in de beheerskosten te kunnen berekenen is het noodzakelijk om abstractie te maken van de aan de zogenaamde “bijzondere studiedienst van de MIVB” verbonden personeelsleden aangezien deze ten laste genomen worden van de MIVB zelf en mee in rekening genomen worden in de uitgaven voor het openbaar vervoer. De verhouding BUV/Ministerie wordt dan 416/1633, hetgeen resulteert in een relatief aandeel van 25,47 %. Het aandeel van het “vervoer” in de beheerskost van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bedraagt voor 2009 25,47% van de totale personeel- en werkingskost van 103.033.000 euro, dus 26.242.000 euro. Naast dit aandeel in de algemene beheerskosten worden een aantal specifieke budgetten in de begroting van het BHG toegewezen aan het beleid inzake verkeer. Het gaat hier onder meer om beleidsprogramma’s inzake veiligheid of beheersbaarheid van de mobiliteit. In 2009 kwam het totaal van deze beleidsprogramma’s neer op een uitgave van 7.630.000 euro. Ook voor deze uitgaven kan een aandeel toegewezen worden aan de aanwezige pendelaars in het verkeer. Door hun aanwezigheid in het Brusselse verkeer zorgen zij voor hogere noodzakelijk uitgaven voor onder meer veiligheid, planning en beheersing van het verkeer, opdrachten die ten laste genomen worden door de BUV. Omdat zo goed als alle beheerskosten inzake het openbare vervoer ten laste genomen worden door de MIVB (en daar ook verrekend) kan gesteld dat de andere beheers- en beleidskosten voornamelijk gericht zijn op het private vervoer. Om het aandeel van de pendelaars in deze kosten te berekenen maken we dan ook gebruik van het percentage van 39,6 % pendelaars in deze vervoersstromen. Dit geeft een aandeel in de beheers- en beleidskosten van 13.413.000 euro.
8
Statistiques 2009, Données du personnel, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
27
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest c. Samenvattende tabel Onderstaande tabel geeft het aandeel weer van de aanwezige pendelaars in de directe kosten van het vervoer voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor het jaar 2009: Uitgaven inzake verkeersinfrastructuur
64.158.000 euro
Uitgaven inzake openbaar vervoer
140.425.000 euro
Uitgaven inzake beheer en beleid
13.413.000 euro
TOTAAL
217.996.000 euro
2.2.2. De problematiek van de schoolpendelaars Het Brussels Gewest is niet enkel een pendelaars bestemming voor werknemers maar evenzeer voor een behoorlijk aantal leerlingen en studenten. Het gewicht van deze schoolpendelaars is niet neutraal voor de Brusselse financiën indien deze ingeschreven zijn in het gemeentelijke onderwijs of in scholen die door het Gewest worden gesubsidieerd. De kosten van het onderwijs, ook het gemeentelijke, worden in belangrijke mate gedragen door de Franse of Vlaamse Gemeenschap. Desalniettemin nemen ook de gemeenten een belangrijk deel van de kosten van hun gemeentelijke onderwijs voor hun rekening. Deze gemeentelijke financiering wordt enkel en alleen door de Brusselse belastingplichtigen ook al genieten zowel Brusselse als niet-Brusselse leerlingen van het onderwijs. Het is bijgevolg nuttig om te berekenen welk deel van de gemeentelijke financiering van het onderwijs gedragen wordt door Brusselaars ten gunste van niet-Brusselse leerlingen. Om dit te doen berekenen we eerst de netto kost, voor de gemeenten, van een leerling in het basisonderwijs (kleuter- en lager onderwijs) en van een leerling in secundair gemeentelijk onderwijs. De verdeling van de gemeentelijke lasten tussen de verschillende taalregimes kennen we niet. We gaan uit van de veronderstelling dat deze identiek zijn. Door een gebrek aan meer recente gedetailleerde gegevens hebben gebruik moeten maken van de cijfers van 20069. We kunnen ervan uitgaan dat deze bedragen relatief constant zijn gebleven.
9
Voir Verdonck, Taymans et Van Droogenbroeck (2009).
28
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Tabel 2.8. Aantal en aandeel van de niet-Brusselse leerlingen per niveau en per taalgroep in het Brusselse gemeentelijke onderwijs Franstalig onderwijs
Nederlandstalig onderwijs
(2007-2008)
(2008-2009)
Kleuteronderwijs
2.206
10 %
338
11 %
Lager Onderwijs
4.354
13 %
614
17 %
Secondair Onderwijs
2.946
18 %
221
44,5 %
Bronnen : CCFEE en VGC
We kennen het aantal leerlingen per niveau en dus ook de totale kost van het gemeentelijke onderwijs voor de gemeenten.. We passen op dit aantal de percentages toe van de schoolpendelaars zoals worden gepubliceerd door de Commission consultative Formation Emploi Enseignement (CCFEE), voor het Franstalig onderwijs, en door de Vlaamse Gemeenschap Commissie (VGC), voor het Nederlandstalig onderwijs, die we opnemen in onderstaande tabel. Tabel 2.9. Kosten van de school pendelaars in het gemeentelijke Franstalige en Nederlandstalige onderwijs (2008) (in euro)
Aantal leerlingen
Ontvangsten
Uitgaven
Netto lasten
(euro)
(euro)
(euro)
Netto lasten/ leerling
Aantal pendelaars
(euro) Gemeentelijk basisonderwijs
Gemeentelijk secundair onderwijs TOTAAL
62.261
16.863
79.124
Kosten school pendel (euro)
190.667.257
291.516.694
100.849.437
1.620
7.512
12.168.133
129.284.768
136.762.303
7.477.535
443
3.167
1.404.338
319.952.025
428.278.997
108.326.972
10.679
13.572.471
Bronnen : Communauté française, Vlaamse Gemeenschap, CCFEE, VGC, DEXIA + berekeningen CERB
Volgens de berekening die in bovenstaande tabel gedetailleerd wordt weergegeven bedraagt de kost van de school pendel (en dus het voordeel waarvan niet-Brusselaars genieten) 13.572.471 euro voor de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
29
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2.2.3. De problematiek van de ziekenhuispendelaars Als grote agglomeratie trekt Brussel ook ziekenhuispatiënten aan uit de omliggende gemeenten. We buigen ons hier over de kost die deze « ziekenhuispendel » vertegenwoordigt voor het publieke Brusselse IRIS-ziekenhuisnetwerk. De financiering van de ziekenhuizen gebeurt als volgt : de FOD Volksgezondheid bepaalt jaarlijks een budget voor elk ziekenhuis, het budget van financiële middelen (BFM). Dit wordt voor 75 % gefinancierd door de verplichte ziekteverzekering en voor 25 % door de federale Staat. Deze middelen vertegenwoordigen ongeveer 40 % van de omzet van de publieke ziekenhuizen, naast de honoraria en andere exploitatieopbrengsten. Als een ziekenhuis een financieel exploitatieverlies kent en het OCMW waarvan dit afhangt dit niet kan bijpassen dan komt dit verlies ten laste van het gemeentelijk budget. In de realiteit zal ook een deel van de tekorten door het Gewest worden gedragen. Via het Herfinancieringsfonds Gemeentelijke Thesaurieën past het Gewest middelen bij om de tekorten van de ziekenhuizen te dragen. Van 1996 tot 2002, werd het geconsolideerd verlies van de Brusselse publieke ziekenhuizen aangezuiverd door middel van niet terugbetaalbare leningen van het Herfinancieringsfonds. Sinds 2003 kan het Gewest jaarlijks 10 miljoen uitgeven om de tekorten te dekken. In 2010 werd dit, om budgettaire redenen, beperkt tot 9 miljoen euro. De gemeenten nemen de bijkomende bedragen voor het bijpassen van tekorten ten laste. In het kader van deze studie interesseren we ons voor de gevolgen van de ziekenhuispendel op de financiële toestand van het Brussels Gewest als geheel, Gewest en gemeenten. Als uitgangspunt kunnen we dan ook de verliezen van de publieke ziekenhuizen nemen, zijnde de hospitalisatiekost die niet gedekt wordt door de ziekteverzekering, door de federale Staat of door bijdragen van de patiënten. Tableau 2.10. Herkomst van de patiënten van het IRIS-netwerk in 2007 Herkomst van
Klassieke
de patiënten
hospitalisatie
In %
Dag
In %
Totaal
In %
hospitalisatie
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
60.993
78,08
37.907
69,95
98.900
74,75
Buiten BHG
15.360
19,66
15.540
28,68
30.900
23,36
Buitenland
1.014
1,30
509
0,94
1.523
1,15
745
0,95
235
0,43
980
0,74
78.112
100
54.191
100
132.303
100
Zonder vaste woonplaats Totaal
Bron : André COCLE – Sociale Coördinatie van het ziekenhuiskoepel IRIS
30
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Het tekort van de Brusselse publieke ziekenhuizen van het IRIS-netwerk bedroeg 15.080.379 euro in 2008 en 14.300.000 euro10 in 2009. Dankzij de “minimale klinische gegevens” kennen we de herkomst van de patiënten van de IRIS-ziekenhuizen (zie tabel 2.10). Omdat we niet weten hoe het tekort verdeeld wordt tussen de klassieke hospitalisaties en de dagopnamen, ramen we de dienstverlening van de Brusselse publieke ziekenhuizen aan niet-Brusselaars en betaald door Brussel als 25,24 % van 14.300.000 euro, zijnde 3.610.371 euro. 2.2.4. De problematiek van de externe kosten De externe effecten, of externaliteiten, van het vervoer zijn die effecten die door het vervoer worden teweeg gebracht maar die gedragen worden door de collectiviteit (en niet enkel door de gebruikers) en die niet in rekening worden genomen door de markt. De belangrijkste externe effecten van het vervoer zijn : lawaai, luchtvervuiling, ongevallen en verkeersopstoppingen11. In het verslag van 1999, dat we met deze studie actualiseren, werd gebruikt gemaakt van een op dat ogenblik recent referentiedocument , de « Compte transport voyageurs pour la Région de Bruxelles-Capitale » waarin deze externe effecten voor het Gewest werden geschat. Om verschillende redenen zullen we de kosten die verbonden zijn aan de externe effecten van het vervoer niet meer in rekening nemen in deze actualisatie. Ten eerste, kunnen we geen beroep doen op een recente studie zoals de « Compte transport voyageurs » van 1998 die niet werd geactualiseerd. Ten tweede is het moeilijk om het Brusselse deel in het geheel van deze externe kosten te identificeren. Deze wegen immers zowel op de Brusselaars als op de op het Brussels grondgebied aanwezige niet-Brusselaars en hebben bovendien financiële gevolgen die, onder meer, worden gedragen door anderen zoals de federale Staat (volksgezondheid bijvoorbeeld). We beperken ons om deze post pro memorie te vermelden en erop te wijzen dat, zonder toename van het vervoer, een eenvoudige indexering12 van het in 1998 berekende bedrag een cijfer van 154.199.000 euro levert.
Bron : IRIS, Jaarverslag, MBHG Bestuur van de Plaatselijke Besturen, 2009. Positieve externe effecten worden niet in rekening genomen omdat ze als beperkt kunnen worden beschouwd in vergelijking met de lasten. 12 http://economie.fgov.be/fr/modules/publications/statistiques/economie/prix_a_la_consommation_a_partir _de_1920_et_indice_sante_a_partir_de_1994.jsp 10 11
31
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2.3. De meerkosten en minderopbrengsten verbonden aan de rol als meervoudige hoofdstad. 2.3.1. De problematiek van de vrijstellingen van belastingen Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de zetel van talloze internationale instellingen: -
-
-
In het kader van de Europese Unie: de Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie, het Comité van de Regio’s, het Europees Economische en Sociaal Comité, zeven Europese agentschappen en 2 gemeenschapsinstellingen verbonden aan de Commissie (Europees anti-fraude bureau en het Onderzoekscentrum van de gemeenschap) Internationale instellingen: NAVO, Eurocontrol, de West-Europese Unie, de Wereldorganisatie voor Douane, Het Europees Normalisatiecomité, het Secretariaatgeneraal van de Benelux, enz. De Europese zetels van talrijke internationale instellingen: UNICEF, UNESCO, Wereldgezondheidsorganisatie, enz. Ook alle ambassades, consulaten en officiële delegaties van landen bij de Europese Gemeenschap zijn in Brussel gevestigd.
Het personeel van al deze instellingen is vrijgesteld van Belgische belastingen op de inkomens en de gebouwen die zij bezitten zijn vrijgesteld van elke vorm van vastgoedbelasting. In hetgeen volgt proberen we de minderopbrengst voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in te schatten die het gevolg is van deze fiscale vrijstellingen. Hierbij behandelen we vier types belastingen: de personenbelasting op de inkomsten, de onroerende voorheffing, de registratierechten en de gewestbelasting op de m²kantooroppervlakte. Voor de onroerende voorheffing en de registratierechten kunnen we hierbij tot quasi volledige berekeningen komen aangezien alle gegevens beschikbaar zijn. Wat de personenbelasting betreft, moeten we ons beperken tot een zeer lage inschatting omdat de juiste gegevens met betrekking tot het personeel van al deze internationale instellingen moeilijk te bekomen zijn.
a) De personenbelasting
De berekening van het effect van de vrijstelling van de personenbelasting (PB) vereist volgende stappen : 1. Het schatten van het aantal werknemers van de internationale instellingen en het aandeel ervan dat in het Brussels Gewest gedomicilieerd is. 2. De berekening van een theoretisch belastbaar inkomen voor deze personen op basis van de geldelijke barema’s en de aandelen voor elke graad in elke 32
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest instelling en de berekening van het globale bedrag aan gederfde inkomstenbelastingen in functie van de Belgische wetgeving op de personenbelasting. 3. Het berekenen van het effect van deze theoretische stijging van de PBontvangsten in het Brussels Gewest op het bedrag van de PB-dotatie die door de federale Staat aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt toegekend in het kader van de financieringswet. 4. Het berekenen van het effect van deze theoretische stijging op de PBontvangsten op de ontvangsten van de gemeenten via de gemeentelijke opcentiemen op de personenbelasting. 5. Het berekenen van het effect van deze theoretische stijging van de PBontvangsten op de ontvangsten van de Agglomeratie via de aggomeratieopcentiemen op de personenbelasting. Stappen 1 en 2 bestaan uit twee luiken : één voor de Europese instellingen en één voor de NAVO. Voor de overige internationale instellingen, die een kleiner aantal vrijgestelde werknemers tellen, hebben we geen gegevens kunnen bekomen. De voorgestelde cijfers zijn dan ook onderschatting van de globale impact van de vrijstellingen inzake de PB. 1. Schatting van het aantal, in Brussel gedomicilieerde, werknemers van de Europese instellingen en de NAVO In 2009 stelde de Europese Unie 36.292 statutaire of andere ambtenaren tewerk in Brussel. In tabel 2.11 wordt de verdeling van dit aantal over de verschillende Europese instellingen weergegeven.
Tabel 2.11. Verdeling van het aantal Europese ambtenaren in Brussel (1990-2009) 1990(1)
1998(1)
2001(1)
2006(2)
2009(2)
Verschil 1990-2009
Groei 1990-2009
Europese Commissie
11.165
15.299
16.077
20.846
28.150
+16.985
152,1 %
Raad van de Europese Unie
2.064
2.431
2.638
2.696
3.586
+1.522
73,7 %
Europees parlement
792
1.583
1.670
2.304
3.270
+2.478
312,9 %
Economische en Sociale Raad en Comité van de regio’s
498
739
797
1.151
1.286
+788
158,2 %
14.519
20.052
21.182
26.997
36.292
+21.773
150,0 %
TOTAAL
Bronnen : (1) IRIS Consulting, (2) "Brussel-Europa in cijfers", Studie van het Verbindingsbureau Brussel-Europa, 2008 et 2009.
33
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Voor 2008 weten we dat 60 % van het personeel van de Europese Commissie statutair personeel was en dat hiervan 67,7 % in één van de 19 Brusselse gemeenten woonde. Omdat we geen specifieke gegevens hebben, gaan we ervan uit dat eenzelfde percentage (67,7 %) van de niet-statutaire ambtenaren van de Commissie en van de werknemers van de andere instellingen eveneens in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest woont. Op die manier komen we aan een geraamd aantal van 24.569 Europese ambtenaren woonachtig in het Brussels Gewest. Wat de NAVO betreft, weten we dat in 2009 4.000 personen tewerk gesteld waren op de politieke hoofdzetel van de NAVO in Brussel. We hebben enkel gegevens met betrekking tot de woonplaats voor de 1.175 personeelsleden van het Internationaal Secretariaat: 46,4 % van hen woonde in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Als we dit gegeven extrapoleren naar de 2.825 andere werknemers, te weten deze die werken voor de permanente delegaties van de lidstaten of voor de nationale militaire vertegenwoordigingen, krijgen we een totaal cijfer van 1.856 NAVO-werknemers die in Brussel wonen. 2. Berekening van het theoretisch belastbaar inkomen van de internationale ambtenaren en van het globaal bedrag aan personenbelasting dat door hen betaald zou worden in het Brussels Gewest bij afwezigheid van de vrijstellingen, in functie van de Belgische wetgeving op de inkomstenbelasting. Om het bedrag te bekomen aan personenbelasting geheven op het inkomen van internationale ambtenaren in het theoretische geval dat deze niet vrijgesteld zouden worden moeten we een aantal hypothesen hanteren : -
Een RSZ inhouding van 13,07 % wordt geheven op 100 % van het brutoinkomen,
-
Het aandeel van het van belasting vrijgestelde inkomen bedraagt 6.690 euro per jaar,
-
De vermindering voor beroepskosten wordt forfaitair berekend op basis van artikel 50 van het Wetboek op de Inkomstenbelasting (WIB 92),
-
Het vrijgesteld aandeel wordt verhoogd met 3.310 euro, hetgeen overeen komt met 2 kinderen ten laste,
-
De barema’s van de bedrijfsvoorheffing worden toegepast zoals die vastgesteld zijn in het KB van 03.10.2009 (Staatsblad van 11.12.2009). In onderstaande tabel worden deze weergegeven.
34
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Tabel 2.12. Barama’s van de bedrijfsvoorheffing 2009 Schijf belastbaar inkomen
Aanslagvoet
0 - 7.900 €
25 %
7.900 € – 11.240 €
30 %
11.240 € – 18.730 €
40 %
18.730 € - 34.330 €
45 %
vanaf 34.330 €
50 %
Bron : KB van 03.10.2009
We kennen de verdeling van het personeel van de Europese Commissie tussen de verschillende barema’s en graden. We gaan ervan uit dat deze verdeling gelijkaardig is voor alle Europese instellingen. De berekening van het theoretisch belastbaar inkomen wordt uitgevoerd voor het geheel van het in Brussel tewerk gesteld personeel. Tabel 2.13 Raming van de PB-ontvangsten geheven op de inkomens van de Europese ambtenaren indien deze niet zouden vrijgesteld zijn van deze belasting (2009) Aantal ambtenaren op post in Brussel
Jaarlijks bruto inkomen
Totale belasting
A
17.572
1.707.843.098
518.092.848
B
7.400
467.796.585
109.109.300
C
10.436
461.049.130
74.838.643
D
884
37.069.577
5.591.123
36.292
2.673.758.389
707.631.914
Graad
TOTAAL
Bronnen : Statuut van de ambtenaren van de Europese Commissie (Art 66 en 66 bis), Besluit tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren (Art. 107 bis) en het Regime dat van toepassing is op de andere agenten van de EEC. N°420/2008 van 15.05.2008, Verbindingsbureau Brussel-Europa, "Brussel-Europa in cijfers", oktober 2008 en december 2009, RSZ, www.becompta.be + eigen berekeningen CERB.
We weerhouden vervolgens 67,7 % van de totale belastingsopbrengst, hetgeen overeenkomt met het geschatte percentage van de van de in het Brussels Gewest woonachtige ambtenaren. Op die manier bekomen we een bedrag van de 479.066.806 euro aan ontvangsten voor de PB die bijkomend in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geïnd zouden kunnen worden indien de inkomens van de Europese ambtenaren niet vrijgesteld zouden zijn van deze belasting. Dezelfde oefening wordt uitgevoerd voor de inkomsten van de medewerkers van de NAVO door op het geheel van het personeel de verdeling tussen de graden toe te passen die vastgesteld wordt voor het Internationaal secretariaat, aangezien dit de 35
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest enige entiteit is waarvoor we deze verdeling in detail konden bekomen. Te noteren valt eveneens dat indien er in de tabel sprake is van 3.393 medewerkers en niet van 4.000, dit te wijten is aan het feit dat de 7 secretarissen-generaal, van graad U, niet in de berekening werden opgenomen wegens het ontbreken van specifieke informatie en hun bijzonder statuut. Tabel 2.14. Raming van de PB-ontvangsten geheven op het inkomen van de NAVO-medewerkers indien deze niet zouden vrijgesteld zijn van deze belasting (2009) Graad
Aantal medewerkers op post in Brussel
Jaarlijks bruto inkomen
Totale belasting
A
1.415
66.078.321
24.660.659
B
1.563
26.758.577
5.599.389
C
711
9.846.439
1.615.579
L
304
14.844.410
5.636.133
3.393
117.527.747
37.511.760
TOTAAL
Bron : Internationaal secretariaat van de NAVO + berekeningen CERB
We weerhouden vervolgens 46,4 % van de totale belastingsopbrengst, hetgeen overeenkomt met het geschatte percentage van de van de in het Brussels Gewest woonachtige ambtenaren. Op die manier bekomen we een bedrag van de 17.405.456 euro aan ontvangsten voor de PB die bijkomend in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geïnd zouden kunnen worden indien de inkomens van de NAVOmedewerkers niet vrijgesteld zouden zijn van deze belasting. In totaal kunnen we de theoretische meeropbrengst van aan de in het Brussels Gewest geïnde PB-ontvangsten ramen op 496.472.262 euro indien de inkomens van medewerkers van de Europese Unie en de NAVO niet zouden vrijgesteld worden van deze belasting. Dit bedrag komt overeen met 19 % van de PB-ontvangsten die op dit ogenblik in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geïnd worden. Deze verhoging van de PB-ontvangsten geïnd in het Brussels Gewest zou geen enkele directe impact hebben op het budget van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aangezien het om een federale belasting gaat. Er zou wel een onrechtstreeks gevolg kunnen vastgesteld worden via de federale PB-dotatie aan het Gewest evenals via de Nationale Solidariteitstussenkomst aangezien beide afhankelijk zijn van de parameter PB-ontvangsten per inwoner gevestigd in elk Gewest. Hieronder gaan we dieper in op dit onrechtstreekse effect op de PB-dotatie die aan het Brussels Gewest wordt toegewezen.
36
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 3. Berekening van het gevolg van een theoretische verhoging van de in het Brussels Gewest geïnde PB-ontvangsten op de door de federale overheid aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest toegewezen gedeelte van de PB-ontvangsten. Om deze berekening uit te voeren, dienen we de stijgingsparameter voor de Brusselse PB-ontvangsten in te voeren in de simulator die de financieringswet omzet naar de cijfers. In onderstaande tabel wordt het geheel aan parameters die de aan Brussel toegewezen deel van de PB weergegeven13. Hierbij kunnen we de impact van een theoretische stijging van 496.472.262 euro van de in het Brussels Gewest gelokaliseerde PB-ontvangsten op de door het Gewest ontvangen PB-dotatie vaststellen. De PB-dotatie, met of zonder vrijstelling van de internationale ambtenaren, wordt in de tabel in het vet aangegeven. Het verschil in deze dotatie dat toegeschreven kan worden aan de niet-vrijstelling komt overeen met het verschil tussen deze twee bedragen, zijnde 184.174.902 euro. Met andere woorden, bij afwezigheid van de vrijstelling zou het Brussels Gewest een PB-dotatie ontvangen die 184 miljoen euro hoger ligt dan de huidige. We willen er nu al op wijzen dat deze belangrijke impact eveneens gevolgen zou hebben op de vaststelling van de Nationale Solidariteitstussenkomst, maar dan in tegengestelde zin. Dit punt wordt uitvoerig behandeld in deel III van deze studie dat gewijd is aan de compensaties en financiële voordelen waarvan het Brussels Gewest kan genieten. Tabel 2.15. Berekening van de impact van de vrijstelling van de inkomens van de internationale ambtenaren op de gewestelijke PB-dotaties. (2008) Parameters van de financieringswet voor de gewestelijke middelen MET vrijstelling van de internationale ambtenaren TOTAAL Totale PB-dotatie 2008 (€) 11,6 € geïndexeerd (€)
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels Gewest
12.761.637.630,00 17,97
Totale bevolking
10.511.382,00
6.078.600,00
3.413.978,00
1.018.804,00
Ontvangsten PB (€)
31.001.688.003,05
19.627.056.953,83
8.758.641.081,27
2.615.989.967,95
2949,34
3228,87
2565,52
2567,70
63,3 %
28,2 %
8,4 %
PB/inw. (€) Aandeel in de ontvangsten PB
De geïnteresseerde lezer zal de details van de financieringswet die hem/haar toelaten deze berekeningen in detail te begrijpen terugvinden in, bijvoorbeeld, VAN DER STICHELE, G. en VERDONCK, M. (2001). 13
37
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
PB-dotatie (€)
8.079.346.794
3.605.436.052
1.076.854.783
Parameters van de financieringswet voor de gewestelijke middelen ZONDER vrijstelling van de internationale ambtenaren TOTAAL Totale PB-dotatie 2008 (€)
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels Gewest
12.761.637.630,00
11,6 € geïndexeerd (€)
17,97
Totale bevolking
10.511.382,00
6.078.600,00
3.413.978,00
1.018.804,00
Ontvangsten PB (€)
31.498.160.265,05
19.627.056.953,83
8.758.641.081,27
3.112.462.229,95
2996,576498
3228,877859
2565,523586
3055,015714
62,3 %
27,8 %
9,8 %
7.952.000.577
3.548.607.368
1.261.029.685
PB/inw. (€) Aandeel in de ontvangsten PB PB-dotatie (€)
Bron : Federale begroting 2008 en berekeningen CERB
4. Berekening van de impact van de theoretische stijging van de PB-ontvangsten op de inkomsten van de gemeenten via de gemeentelijke opcentiemen op de PB. Deze berekening kan relatief gemakkelijk worden gemaakt. Op de theoretische meerontvangsten inzake PB in het geval van de afwezigheid van de vrijstelling passen we het gemiddelde tarief van de gemeentelijke opcentiemen op de PB toe. Dit gemiddelde tarief, dat uitgedrukt is in een percentage van de door de federale overheid geïnde PB-ontvangsten bedraagt 6,62 % en 200914. De impact van een stijging van de in het Brussels Gewest geïnde PB-ontvangsten op de globale fiscale inkomsten van de Brusselse gemeenten komt dan overeen met een bijkomende belastingsopbrengst van : 6,62 % x 496.472.262 euro = 32.841.640 euro. Met andere woorden, de minderopbrengsten voor de gemeenten die te wijten is aan de fiscale vrijstelling van de inkomens van de internationale ambtenaren die eveneens genieten van de goederen en diensten van deze gemeenten bedragen meer dan 32,8 miljoen euro. Wat deze specifieke minderinkomsten betreft, bestaat er geen enkel compensatiemechanisme: er is geen “dode hand” voorzien zoals voor de gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing (zie deel III), noch een systeem zoals de Nationale Solidariteitstussenkomst zoals voorzien op het gewestelijke niveau (zie deel III).
14
www.bruxelles.irisnet.be
38
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 5. Berekening van de impact van de theoretische stijging van de PB-ontvangsten op de inkomsten van de agglomeratie via de opcentiemen op de PB. Volgens dezelfde logica kunnen we eveneens de minderopbrengsten van de Agglomeratie (waarvan de ontvangsten opgenomen zijn in de gewestelijke begroting) als gevolg van de fiscale vrijstelling van de inkomens van de internationale ambtenaren berekenen. Deze komen overeen met de opbrengst van de opcentiemen geheven op de in Brussel geïnde federale PB. De impact van een stijging van de in het Brussels Gewest geïnde PB-ontvangsten op de globale fiscale inkomsten van de Agglomeratie komt dan overeen met een bijkomende belastingsopbrengst van 1 % x 496.472.262 euro = 4.964.723 euro. Ook voor deze minderinkomsten is geen enkel compensatiemechanisme voorzien. b) De onroerende voorheffing In toepassing van artikel 253 van het Wetboek op de Inkomstenbelasting, worden volgende gebouwen vrijgesteld van de onroerende voorheffing : -
Gebouwen die bestemd zijn voor het onderwijs, ziekenhuizen en andere sociale werken ;
-
Gebouwen in eigendom van buitenlandse Staten ;
-
Gebouwen die aan volgende drie criteria voldoen : ze hebben het karakter van nationale domeinen, die geen inkomsten opbrengen en die gebruikt worden voor het leveren van een publieke dienst of een dienstverlening van algemeen belang.
Deze vrijstellingen geven aanleiding tot een fiscale minderopbrengst voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, voor de Brusselse gemeenten en voor de Agglomeratie. Hieronder maken we een precieze berekening van deze minderinkomsten voor het jaar 2009. Hiervoor houden we geen rekening met de eerste categorie van vrijstellingen omdat er voor deze gebouwen geen rechtstreekse band is met de hoofdstedelijke functie van het Brussels Gewest. De methodologie voor de berekening van deze minderopbrengsten is relatief eenvoudig. Alle elementen hiervoor worden opgenomen in onderstaande tabel 2.16. De diensten van het kadaster kennen in detail de gebouwen die vrijgesteld zijn van de onroerende voorheffing en het basis kadastraal inkomen (KI) van deze gebouwen. Wij geven deze gegevens weer per gemeente (kolom 1). Deze globale KI’s dienen geïndexeerd te worden (kolom 2) voordat de gemeentelijke opcentiemen erop kunnen worden toegepast. Het tarief van deze gemeentelijke opcentiemen wordt uitgedrukt in een percentage van dit geïndexeerde kadastrale inkomen. (kolom 3), evenals het tarief van de opcentiemen voor de Agglomeratie (kolom 5) en het tarief van de opcentiemen voor het Gewest (kolom 6). De toepassing van deze 39
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest opcentiemen op de vrijgestelde, geïndexeerde KI’s geeft respectievelijk de minderinkomsten voor de gemeenten (kolom 4), voor de Agglomeratie (kolom 6) en voor het Gewest (kolom 8). Door deze samen te tellen bekomen we de minderopbrengst voor het Brussels Gewest als geheel (kolom 9), namelijk 65.247.720 euro.
40
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Tabel 2.16. Berekening van de minderopbrengst inzake de onroerende voorheffing (OV) in 2009, in euro
Bron : Ministerie van Binnenlandse zaken, www.bruxelles.irisnet.be, Fiscaal Memento + berekeningen CERB
41
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest c) De registratierechten bij de overdracht van gebouwen De aankoop van gebouwen door internationale instellingen is niet onderworpen aan de registratierechten bij de eigendomsoverdracht van onroerende goederen. In het kader van een studie uitgevoerd in 201015, werd een raming gemaakt van de niet-inning van de registratierechten door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als gevolg van deze vrijstelling. Tabel 2.17. Overzicht van de verkoop van gebouwen van meer dan 2.000 m2 die het voorwerp uitmaken van een vrijstelling van de registratierechten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (2005-2008) Koper
Prijs (milj. €)
Missie van China bij de Europese Unie Griekenland
Oppervlakte (m2)
Geschatte prijs (milj. €)
Vrijgestelde belastingen (milj. €)
10,25
6 489
1,025
16
6 689
1,6
Republiek Litouwen
4 000
8
0,8
Europese Commissie
7 435
21
2,1
Europese Commissie
37
17 657
3,7
Tussentotaal 2005
9,225
Europese Commissie
8 150
16,3
1,63
Europese Commissie
9 200
18,4
1,84
Europese Commissie
16 000
32
3,2
Europese Commissie
12 000
24
2,4
Permanente vertegenwoordiging van Slovenië Europese Commissie Republiek Algerije
5,95
3 170
0,595
10 4
1 2 000
0,4
Bulgarije
5 600
11,2
1,12
Raad van de Europese Unie
4 000
8
0,1*
19 000
57
1,995*
Europese Commissie Europese Commissie
54,2
Europese Commissie
17 817 16 644
0,6775* 50
Tussentotaal 2006 Ambassade van Thaïland Europese Commissie
1 580
0,5
272
72 500
5,44*
Europese missie van Polen
15
19,9575
5
Tussentotaal 2007
Europese missie van Servië
5
6 500 14
4 113
6,5
5,94 0,65 1,4
VERDONCK, BERNARD et al. (2010), p.66.
42
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Diplomatieke diensten van Zuid-Afrika
9,5
2 841
0,95
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
4,5
4 500
0,45
Tussentotaal 2008 TOTAAL 2005-2008
3,45 38,4725
Bron: Immovakblad « Expertise » en berekeningen C.E.R.B. * Bij de verwerving van een nieuw gebouw zijn de registratierechten enkel verschuldigd op de waarde van het terrein.
De uitgevoerde berekeningen hebben betrekking op de overdracht van vastgoed met een oppervlakte van meer dan 2 000 m2 in de periode tussen 2005 en 2008 waarbij de koper een internationale instelling was. In de tabel wordt deze berekening in detail opgenomen. In het geval dat de juiste verkoopprijs niet gekend was, werd deze geschat op basis van de oppervlakte en de staat van het gebouw. In de geciteerde studie werd er voorzichtigheidshalve vanuit gegaan dat de verkoopprijs lager zou zijn indien de vrijstelling van registratierechten niet van toepassing zou zijn. Vandaar dat de vrijgestelde rechten geschat worden op 10% van de verkoopprijs en niet op 12,5% (hetgeen het nominale tarief is van de registratierechten bij de overdracht van eigendom van onroerende goederen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). We stellen vast dat tijdens de onderzochte 4 jaren het bedrag van de vrijgestelde registratierechten oploopt tot 38 172 500 euro, of een jaarlijks gemiddelde van 9 543 125 euro. Deze raming houdt ontegensprekelijk een onderschatting in van de werkelijke bedragen aangezien enkel de verkopen van vastgoed met een oppervlakte van meer dan 2 000 m2 in rekening worden genomen. Alle gebouwen met een kleinere oppervlakte – die toch vaak door permanente vertegenwoordigingen of ambassades worden gekocht – worden niet opgenomen in de berekening. d) De gewestelijke m²-belasting op de kantooroppervlakten16 In navolging van de conventie van Wenen, en naar analogie met de registratierechten en de onroerende voorheffing, worden de gebouwen die toebehoren aan buitenlandse staten en internationale instellingen niet onderworpen aan de ordonnantie betreffende de gewestbelasting ten laste van bezetters van bebouwde eigendommen en houders van een zakelijk recht op sommige onroerende goederen, de zogenaamde m²-belasting. De gewestbelasting is verschuldigd voor alle gebouwen met een oppervlakte van meer dan 300 m² die niet bestemd zijn voor huisvesting. De belasting is proportioneel in functie van de oppervlakte maar wordt geplafonneerd op 14 % van het kadastraal inkomen van het gebouw in kwestie. 16
Ordonnantie van 23 juli 1992.
43
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Om de minderopbrengst aan m²-belasting te ramen gebruiken we het door de administratie van het kadaster vastgestelde bedrag voor het geïndexeerde KI van de gebouwen van internationale organisaties van ongeveer 115.658.000. De gemiddelde m²-belasting op de werkelijk belaste gebouwen bedraagt 13% van het KI. Als we uitgaan van de veronderstelling dat de belastbaarheid van de vrijgestelde gebouwen gelijkaardig is als deze van de werkelijk belaste gebouwen dan kunnen we de minderopbrengst inzake m²-belasting ramen op 15.035.540 euro. Dit bedrag ligt merkelijk hoger dan het in 1999 berekende bedrag van 4,5 miljoen euro. Deze opvallende stijging kan verklaard worden door de belangrijke uitbreiding van de Europese Unie sinds 1999 en de hieruit voortvloeiende toename van de vastgoedbehoeften van deze instelling. We willen erop wijzen dat deze berekening enkel betrekking heeft op de minderinkomsten voor het Gewest. Ook een aantal gemeenten kennen een gelijkaardige belasting waarvan dezelfde gebouwen vrijgesteld zijn. Omdat we over te weinig gedetailleerde cijfers voor deze gemeenten beschikken, kunnen we deze gemeentelijke minderinkomsten evenwel niet correct berekenen.
2.3.2. De problematiek van de veiligheid Zoals overal wordt de veiligheid in Brussel voornamelijk verzekerd door de politiezones. Deze worden gefinancierd door de federale overheid en door de gemeenten. De federale dotatie wordt tussen de politiezones verdeeld op basis van 14 criteria die bekend zijn als de zogenaamde “KUL-norm”. De politiezones mogen in geen geval een verlieslatende begroting aannemen. Om het budgettaire evenwicht te bereiken worden de gemeenten van de politiezone geacht de federale dotatie aan te vullen met gemeentelijke dotaties. Deze gemeentelijke bijdragen kunnen alles behalve als onbetekenend worden beschouwd. Gemiddeld bedragen zij 60 % van het budget van de politiezones. Op basis van de KUL-norm worden de federale financiële middelen tussen de politiezones verdeeld volgens volgende 14 criteria :
44
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
De graad van uitrusting (aanwezigheid van administratieve, culturele, sportieve of commerciële functies) ; De totale bevolking van de gemeenten; De totale oppervlakte van de gemeenten in km2 ; Het aantal inwoners ouder dan 65 jaar in de gemeente ; Het aantal rechthebbenden op het bestaansminimum + het aantal de volledig werklozen en werkzoekenden ; Het aantal werknemers in de horecasector ; Het aantal overnachtingen ; Het aantal delicten (enkel inbraak in woningen, diefstal van of uit voertuigen en geweldfeiten (buiten familieverband)) ; Het aantal adreswijzigingen in de gemeenten + het aantal inwijkelingen ; De gevangeniscapaciteit; Het aantal verkeersongevallen met doden en/of (licht of zwaar) gewonden ; Het kadastraal inkomen per gebouwde oppervlakte in hectaren ; Het percentage woningen met een laag comfort ; Het netto belastbaar inkomen.
De keuze van de criteria van deze KUL-norm beïnvloedt de federale dotaties aan de zones en, als gevolg hiervan, ook de gemeentelijke bijdragen aan de politiezones. Twee verschillende statistische bronnen tonen ons dat de bijdragen van de Brusselse gemeenten aan de politiezones merkelijk hoger liggen dan deze van andere stedelijke gemeenten. Tabel 2.18. Aandeel van de uitgaven voor politie in de gemeentelijke begrotingen van de vijf belangrijkste stedelijke entiteiten in België Stedelijke entiteit
Aandeel gemeenten in de begroting van de politiezones (2006)
Aandeel uitgaven « politie » in de gemeentelijke begrotingen (2007)
Totale gewone uitgaven in euro
Entiteit Brussel
67,88 %
12,06 %
1.887.794.058
Entiteit Antwerpen
66,87 %
9,28 %
1.508.087.541
Entiteit Gent
58,91 %
8,04 %
605.075.051
Entiteit Charleroi
60,73 %
9,99 %
544.852.526
Entiteit Luik
60,29 %
9,68 %
918.283.976
Gemiddelde zonder Brussel
(2007)
9,28 %
Bronnen : Dexia, FOD Binnenlandse Zaken, Directie van de relaties met de lokale politie (CGL), en berekeningen CERB Rem : de stedelijke entiteiten zijn samengesteld uit een groep gemeenten rond iedere kern-stad (voor de details van de methodologie, zie Verdonck, Taymans et Van Droogenbroeck (2009))
45
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Tabel 2.19. Aandeel van de uitgaven inzake politie in de begrotingen van de 19 Brusselse gemeenten en de 4 andere steden (2009) Gemeente
Dotatie aan de politiezone (in euro)
Gewone uitgaven (GU) buiten de betoelaging van het onderwijs (in euro)
Aandeel van de dotaties aan de politiezones in de GU
19 Brusselse gemeenten
271.990.781
1.783.627.090
15,20 %
Antwerpen
150.439.500
1.362.024.800
11,00 %
Gent
64.031.880
676.593.817
9,50 %
Charleroi
44.488.000
341.222.000
13,00 %
Luik
53.349.000
446.872.640
11,90 %
Gemiddelde buiten Brussel
11,05 %
Source : Dexia en berekeningen CERB
Zonder een inhoudelijke analyse en vergelijking te maken, lijkt het weinig waarschijnlijk dat deze situatie het gevolg is van een uitgesproken voorkeur voor het veiligheidsbeleid vanwege de Brusselse gemeentelijke overheden. Wat ontegensprekelijk wel doorweegt is de vaststelling dat de verdeelsleutel van deze middelen, met name de KUL-norm, nadelig is voor de Brusselse gemeenten. Zo ontbreken bepaalde factoren die duidelijk de veiligheidsbehoeften beïnvloeden volledig in deze norm. Ten eerste wordt geen rekening gehouden met het belang van het verkeer terwijl de densiteit van het verkeer in de hoofdstad, zeker tijdens de spitsuren, duidelijk een versterking van de politie noodzakelijk maakt. Ten tweede houdt de uitrustingsgraad, zoals de ontwerpers van de KUL-norm deze bedachten, geen rekening met de aanwezigheid van talloze gewestelijke, gemeenschaps-, federale en internationale instellingen op het grondgebied van het Brussels Gewest17. Nochtans brengt deze aanwezigheid met zich mee dat zo goed als alle massa manifestaties in het Brussels Gewest plaatsvinden met alle gevolgen van dien voor de ontplooiing van ordehandhavers. Ten derde worden de bijkomende werkuren voor de politiediensten die het gevolg zijn van menselijke activiteiten tijdens de nacht en in het weekend evenmin in rekening genomen terwijl ook dit activiteiten zijn die meer in een hoofdstad plaatsvinden dan elders. Tenslotte is het criminaliteitstype waarmee in de KUL-norm rekening wordt gehouden weinig representatief voor de stedelijke criminaliteit maar eerder kenmerkend voor de criminaliteit in residentiële zones18.
DE MAESSCHALCK et al. (2000). Voor een grondige analyse van het financieringssysteem van de politiezones verwijzen we de lezer naar CHRISTIAENS et. al. (2008). 17 18
46
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest We willen er eveneens op wijzen dat de financiële lasten voor de gemeenten nog zwaarder zouden wegen indien het kader van politiediensten volledig ingevuld zou zijn, hetgeen op dit ogenblik zeker niet het geval is19. Hoewel efficiëntieverbeteringen wellicht altijd mogelijk zijn, blijft het onevenwicht tussen de situatie van de Brusselse gemeenten en deze van de andere onderzochte gemeenten toch zeer frappant. Wij zijn ervan overtuigd dat de geobserveerde verschillen op een meerkost wijzen voor de Brussels gemeenten die het gevolg is van een niet-aangepaste KUL-norm. En we stellen voor om deze meerkost te becijferen volgens de hieronder beschreven methodologie. 1. Berekenen hetgeen de Brusselse gemeenten als dotatie aan de politiezones zouden uitgeven indien ze hieraan eenzelfde percentage van hun totale budget zouden besteden als het gemiddelde van de andere stedelijke entiteiten. 2. Het verschil berekenen tussen dit bedrag en het huidige bedrag. 3. Dezelfde oefening uitvoeren met als vergelijkingsbasis de uitgaven voor de politiezones als percentage van de gewone uitgaven zonder de subsidies voor het onderwijs. 4. Het gemiddelde berekenen tussen de twee bekomen bedragen. De toepassing van deze methode op de cijfers die we in ons bezit hebben, geeft het volgende resultaat. Indien de Brusselse gemeenten in 2007 een zelfde percentage van hun totale begroting zouden besteden als het gemiddelde van de andere stedelijke entiteiten, zijnde 9,28 %, dan zouden hun gezamenlijke dotaties aan de politiezones 175.207.695 euro bedragen, zijnde 52.460.269 euro minder dan hun werkelijke uitgaven. Indien de Brusselse gemeenten in 2009 hetzelfde percentage van hun totale gewone uitgaven (zonder de subsidies voor het onderwijs) aan de politiezones zouden besteden dan het gemiddelde van de andere steden, zijnde 11,05 %, dan zouden hun totale dotaties aan de politiezones 197.063.386 euro hebben bedragen, zijnde 74.927.395 euro minder dan in werkelijkheid. Aangezien beide methodes (vergelijking tussen de stedelijke entiteiten en de steden in strikte zin) een verschillend maar complementair beeld geven, kiezen we ervoor om het gemiddelde te nemen van beide bekomen bedragen (die we als het de uitersten van de schattingsvork beschouwen) om de meerkost inzake
Om slechts twee voorbeelden hiervan te geven, in augustus 2009 kende de zone West een onderbezetting van 82 politieagenten (Dagblad L’Avenir van 26 augustus 2009) en de zone Brussel-Elsene telde in juni 2010 een onderbezetting van 300 à 400 agenten (Dagblad La Capitale van 19 juni 2010). 19
47
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest veiligheidsbeleid van de Brusselse gemeenten in te schatten. We bekomen hiervoor dan op het cijfer van 63.693.832 euro. 2.3.3. De problematiek van de concentratie van kansarme bevolkingsgroepen Net zoals andere hoofdsteden trekt Brussel kansarme bevolkingsgroepen aan die er werk en sociale bijstand zoeken. Maar in tegenstelling tot andere hoofdsteden of grootsteden is het grondgebied van Brussel beperkt. Als gevolg hiervan weegt de concentratie aan kansarmen financieel op een beperkter aantal personen die de sociale bijstand financieren. Een sprekend voorbeeld hiervan is het aantal personen per inwoner dat recht heeft op het leefloon. Gemiddeld bedraagt dit voor de 19 Brussels gemeenten 2,19% per inwoner in 2009. In de rest van het land bedraagt deze indicator 0,8%. In de andere stedelijk entiteiten ligt dit aandeel eveneens hoger dan het nationale gemiddelde maar toch (veel) lager dan in Brussel. In onderstaande tabel kunnen deze verschillen worden vastgesteld maar vooral ook de sterk verschillende tendensen tussen de stedelijke entiteiten. Het Brussels Gewest zag zijn aandeel rechthebbenden op het leefloon meer dan verdubbelen in 10 jaar tijd terwijl de situatie elders redelijk stabiel blijft en zelfs ronduit positief is in de entiteit Antwerpen.
Tabel 2.20. Evolutie en aantal rechthebbenden op het leefloon per inwoner in de 5 Belgische stedelijke entiteiten Stedelijke entiteit
Aantal rechthebbenden op het leefloon per inwoner in 1999
Aantal rechthebbenden op het leefloon per inwoner in 2009
Toename
Brussel
1,07 %
2,19 %
+ 103,8 %
Antwerpen
0,94 %
0,64 %
- 31,9 %
Gent
1,21 %
1,29 %
+ 6,27 %
Charleroi
1,40 %
1,38 %
- 1,84 %
Luik
1,79 %
2,03 %
+ 13,1 %
Gemiddelde zonder Brussel
1,22 %
Bron : POD Maatschappelijke Integratie
Hoewel sociale beleidskeuzes een invloed kunnen hebben op deze cijfers, blijft een deel van de verklaring voor dit fenomeen evenwel van exogene aard waardoor een meerkost ontstaat voor de Brusselse entiteit. Het leefloon dat aan de sociaal rechthebbende wordt uitgekeerd wordt deels door de federale overheid betaald en deels door de OCMW’s. Deze worden op hun beurt gefinancierd door gemeentelijke dotaties. Om de meerkost te ramen van de 48
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest concentratie aan kansarmen in de hoofdstad onderzoeken we hoeveel de Brusselse gemeenten besteden aan de financiering van het leefloon voor rechthebbenden die op hun grondgebied gedomicilieerd zijn en berekenen we hoeveel deze financiering zou bedragen als de Brusselse entiteit zou geconfronteerd worden met het gemiddeld aantal rechthebbenden per inwoner van de andere stedelijke entiteiten, zijnde 1,22 % in plaats van 2,19 %. In 2009, besteedden de 19 Brusselse gemeenten, als geheel, 61.317.056 euro aan de betaling van de leeflonen20. We gebruiken de vereenvoudigde hypothese dat dit bedrag proportioneel is aan de indicator « aantal rechthebbende op een leefloon/inwoner » en schatten dat, indien de Brusselse entiteit een aantal rechthebbenden per inwoner zou kennen dat gelijk is aan het gemiddelde van de andere stedelijke entiteiten, t.t.z. 1,22 %, zij het volgende bedrag had betaald: (61.317.056 euro/2,19 %) x 1,22 % = 34.158.360 euro dus 27.158.696 euro minder dan de huidige uitgave. We ramen bijgevolg de meerkost van de concentratie van kansarmen in de hoofdstad, uitgedrukt in termen van leefloon, op 27.158.696 euro. Het aandeel van de betalingen van leeflonen bedraagt 25 % in de uitgaven van de Brusselse OCMW’s21. De 75 % andere uitgaven – verdeeld over werkingskosten (10 %), personeelsuitgaven (40 %), andere herverdelende uitgaven (13 %), tussenkomsten van het steunverlenend centrum (10 %) en financiële kosten (2 %) – zijn zonder twijfel niet als geheel proportioneel in functie van het aantal rechthebbenden op het leefloon maar het is anderzijds ook niet onwaarschijnlijk dat het hoge aantal kansarmen in het Brussels op talrijke andere vlakken tot meerkosten leidt dan louter inzake de uitbetaling van de leeflonen. In een maximalistische hypothese zou kunnen worden verondersteld dat het geheel van de uitgaven proportioneel is aan het aantal rechthebbenden. In dat geval kan de hierboven geschatte meerkost vermenigvuldigd worden met vier en zou deze 108.634.784 euro. Dit bedrag vormt het hoge bedrag van de schattingsvork. Om het lage bedrag van de schattingsvork te bepalen nemen we een andere invalshoek die vergelijkbaar is met de oefening die we uitvoerden met betrekking tot de uitgaven met betrekking tot de veiligheid (zie punt 2.3.2.). We vergelijken het deel van hun totale budget dat de Brusselse gemeenten aan hun OCMW’s besteden met het deel dat de andere stedelijke entiteiten aan hun OCMW’s besteden. Op basis van de gegevens in onderstaande tabel 2.21, berekenen we dat indien de Brusselse gemeenten in 2007 hetzelfde percentage van hun totale budget aan de OCMW’s zouden besteed hebben dan de andere stedelijke entiteiten, zijnde 7,06 %, 20 21
Bronnen : POD Maatschappelijke Integratie en FOD Economie. DEXIA (2008)
49
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hun totale dotaties aan de OCMW’s 133.199.669 euro zouden zijn geweest, zijnde 62.973.346 euro minder dan in werkelijkheid. Op basis van de gegevens van onderstaande tabel, berekenen we dat indien de Brusselse gemeenten in 2008 een zelfde percentage van hun gewone uitgaven aan de OCMW’s zouden hebben besteed dan het gemiddelde van de andere steden, zijnde 6,50 %, hun totale dotaties aan de OCMW’s 138.444.879 euro zouden hebben bedragen, zijnde 96.200.149 euro minder dan in werkelijkheid. Tabel 2.21. Aandeel van de dotaties aan de OCMW’s in de gemeentelijke budgetten van de vijf belangrijkste stedelijke entiteiten in België Stedelijke entiteit
Dotatie aan de OCMW’s (2006)
Totale gewone uitgaven (2007)
Aandeel van de dotaties aan de OCMW’s in de totale uitgaven in euro (2007)
Entiteit Brussel
196.073.015
1.887.794.058
10,39 %
Entiteit Antwerpen
114.322.454
1.508.087.541
7,58 %
Entiteit Gent
45.634.958
605.075.051
7,54 %
Entiteit Charleroi
41.755.178
544.852.526
7,66 %
Entiteit Luik
50.625.239
918.283.976
5,51 %
Gemiddelde zonder Brussel
7,06 %
Bron : Dexia + berekeningen CERB
Tabel 2.22. Aandeel van de dotaties aan de OCMW’s in de gemeentelijke budgetten van de 19 Brusselse gemeenten vs. 4 andere steden (2008) Gemeente
Dotatie aan de OCMW’s (in euro)
Gewone uitgaven (in euro)
Aandeel van de dotaties aan de OCMW’s in de GU
19 Brusselse gemeenten
234.645.028
2.129.921.217
11,00 %
Som van de 4 andere steden (Antwerpen, Gent, Charleroi en Luik)
183.612.492
2.826.733.257
6,50 %
Bron : Dexia + berekeningen CERB
We beschouwen 62.973.346 euro als het lage bedrag van de schattingsvork en 108.634.784 euro als het hoge bedrag van de schattingsvork en bepalen een meerkost als gevolg van de concentratie aan kansarme bevolkingsgroepen als het gemiddelde van deze twee cijfers, zijnde 85.754.065 euro. We willen eveneens de aandacht vestigen op een ander, meer algemeen, probleem dat niet enkel de Brusselse OCMW’s betreft en dat betrekking heeft op het federale subsidiestelsel inzake het leefloon.
50
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest De Wet van 26 mei 2002, artikel 32, bepaalt dat de OCMW’s genieten van een federale tussenkomst als percentage van het maandelijkse bedrag dat uitgekeerd wordt als leefloon. De basissubsidie bedraagt 50 % van dit bedrag. Maar deze tussenkomst wordt opgetrokken tot 60 % voor de OCMW’s die maandelijks gemiddeld aan 500 of meer rechthebbenden leeflonen toekennen. De tussenkomst wordt opgetrokken tot 65 % indien maandelijks gemiddeld minstens 1000 rechthebbenden een leefloon krijgen. Deze financieringswijze is relatief weinig evenwichtig. Wat voor een OCMW of haar subsidiërende gemeente werkelijk van belang is, is niet het absolute aantal rechthebbenden maar de kost die de leeflonen vertegenwoordigen per inwoner van de gemeente. De bestaande financieringswijze bevoordeelt de grote gemeenten met veel inwoners (zoals Antwerpen, dat zich snel in de hoogste schijf van tussenkomst bevindt). De afbakening van de gemeentegrenzen is evenwel een historisch gegeven en houdt geen verband met de lasten van het OCMW. Om de impact van deze onevenwichtige financieringswijze op de Brusselse gemeentelijke financiën te illustreren, berekenen we hieronder wat het voordeel voor de Brusselse gemeenten zou zijn indien de federale tussenkomst niet langer op het absolute aantal rechthebbenden zou berekend worden maar op een relatief aantal rechthebbenden per inwoner. We berekenen hoeveel de federale tussenkomst zou bedragen indien alle Brusselse gemeenten waar het percentage rechthebbende op een leefloon hoger ligt dan in Antwerpen (waar het 0,91 % bedraagt) zouden kunnen genieten van het tussenkomst percentage waar Antwerpen recht op heeft, zijnde 65 %. Tabel 2.23. Impact van een meer evenwichtige federale tussenkomst voor de financiën van de OCMW’s Cijfers 2009
Federale tussenkomst aan de OCMW’s in euro
Huidig percentage van de federale tussenkomst
Aantal rechthebbenden per inwoner
Bijkomende federale dotatie voor een interventie aan 65 % voor gemeenten waar het aantal rechthebbenden/inwoner groter is dan 0,91 %
Anderlecht
15.636.141
65 %
2,52 %
Oudergem
1.546.540
50 %
1,15 %
463.962 €
Sint-AgathaBerchem
1.244.106
50 %
1,25 %
373.232 €
Brussels-stad
22.387.506
65 %
2,55 %
Etterbeek
5.517.946
65 %
2,30 %
Evere
3.818.952
60 %
2,39 %
318.246 €
Vorst
4.051.498
60 %
1,54 %
337.625 €
51
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Ganshoren
601.644
50 %
0,69 %
Elsene
8.031.742
65 %
1,96 %
Jette
3.527.218
60 %
1,46 %
293.935 €
Koekelberg
1.722.220
50 %
1,82 %
516.666 €
Sint-JansMolenbeek
17.951.754
65 %
3,76 %
Sint-Gillis
7.962.739
65 %
2,97 %
Sint-Joost-tenNoode
6.554.978
65 %
4,40 %
20.425.532
65 %
2,84 %
Ukkel
3.760.945
60 %
0,95 %
313.412 €
WatermaalBosvoorde
1.047.701
50 %
1,15 %
314.310 €
Sint-LambrechtsWoluwe
2.599.334
60 %
1,20 %
216.611 €
772.577
50 %
0,58 %
Schaarbeek
Sint-PietersWoluwe Totaal Brussels Hoofdstedelijk Gewest
129.161.073
Antwerpen
2,20 %
3.147.999 €
0,91 %
Bron : POD Maatschappelijke Integratie
De tabel hierboven toont de verschillende stappen en het resultaat van deze berekening. De gemeenten die al recht hebben op 65 % ontvangen geen bijkomende middelen, evenmin als de twee gemeenten die een aandeel leefloon-rechthebbenden per inwoner kennen dat lager ligt dan het aandeel van Antwerpen. Indien het federaal systeem voor de tussenkomsten juister zou zijn omdat het zou gebaseerd zijn op een relatieve in plaats van op een absolute indicator, dan zouden de Brusselse OCMW’s de kosten voor de toekenning van de leeflonen met meer dan 3 miljoen euro zien dalen, zijnde ongeveer 5 % van de totale kost. We voegen dit bedrag van 3.147.999 euro toe aan de meerkost van 85.754.065 euro die we hierboven berekenden. De financiële benadeling van Brussel komt hierdoor op 88.902.064 euro. Men dan deze redenering nog verder doortrekken en de vraag stellen waarom de progressiviteit van de federale interventie stopt aan het plafond van de 1000 rechthebbenden. Waarom deze progressiviteit niet doortrekken met een verhoging van 5 % voor elke bijkomende schijf van 1000 rechthebbenden (of beter nog niveaus bedenken die op relatieve indicatoren worden gebaseerd) ? Het is immers wanneer het aantal rechthebbenden (dus kansarmen) cijfers van 2.000, 3.000 of 4.000 overschrijdt (zoals dit het geval is voor Anderlecht, Brussel-Stad, Molenbeek of Schaarbeek, maar evenzeer voor Antwerpen, Gent, Luik en Charleroi) dat er een 52
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kritieke situatie ontstaat en dat een federale interventie des te noodzakelijker is. Wij vertrekken van deze overweging om een alternatief financieringsvoorstel uit te werken in deel IV van dit verslag. 2.4. De meerkosten en minderopbrengsten verbonden aan de geografische beperktheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2.4.1. De kost van de politieke en administratieve structuren Elk beleidsniveau in België, federaal of gefedereerd, heeft een eigen parlement en administratie. De kosten van dit parlement (kosten van « de politieke structuren ») en van deze van de administratie (kosten van « de administratieve structuren »), kennen een vast kostendeel dat door de bevolking van de entiteit wordt gedragen. Hoe kleiner de bevolking, des te hoger zullen de kosten per inwoner zijn. In die zin worden de Brusselaars benadeeld want zij dienen de kosten van hun parlement en gewestelijke administratie te financieren met ongeveer één miljoen inwoners terwijl deze in Vlaanderen en Wallonië gedragen worden door respectievelijk 6,2 miljoen en 3,5 miljoen inwoners. In andere landen, zoals bijvoorbeeld Duitsland, wordt het nadeel dat verbonden is aan de kleiner omvang van bepaalde gedecentraliseerde entiteiten gecompenseerd door een specifieke dotatie22. In het Brussels Gewest wordt deze situatie nog versterkt door drie elementen : ten eerste, is er het feit dat Brussel als enig Gewest alles dient te behandelen in de twee grote landstalen ; ten tweede, is er de vaststelling dat de mechanismen die worden gehanteerd om in een gewaarborgde vertegenwoordiging van de taalminderheid te voorzien het aantal vertegenwoordigers per inwoners doet toenemen ; en ten derde, is er het gegeven dat het Brussels Gewest een complexe bestaande institutionele structuur heeft geërfd (bovenop de gewestelijke diensten moeten de Cocof, de GGC en de VGC in rekening worden genomen). Om een raming te kunnen maken van de meerkosten van de politieke en administratieve structuren waarmee de Brusselaars worden geconfronteerd, hebben we een gedetailleerde analyse uitgevoerd van de begrotingen van de verschillende instellingen teneinde de kost per inwoner voor de drie Gewesten te kunnen berekenen. We namen hierbij de hypothese aan dat de kosten verbonden aan de Franse Gemeenschap volledig door het Waals Gewest worden gedragen en dat de kosten verbonden aan de Vlaamse Gemeenschap volledig door het Vlaamse Gewest worden gedragen. We zijn er ons van bewust dat dit tot een onderschatting van de 22
Zie ook Lambert, Tulkens et al. (1999), p. 70 en volgende.
53
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kosten die door de Brusselaars worden gedragen leidt maar hierdoor vermijden we dat we zeer verregaande en moeilijk hypothesen moeten voorop stellen om de kosten tussen deze entiteiten te verdelen en kunnen we de cijfers van vandaag ook vergelijken met deze van de studie van 1999. Onderstaande tabel geeft, voor elk van de entiteiten, de dotaties aan het Parlement, de werkingsuitgaven van de ministeriële kabinetten (beschouwd als kosten van de politieke structuren) en de uitgaven van de administratie (beschouwd al kosten van de administratieve structuren) weer. Tabel 2.24. Kosten van de politieke en administratieve structuren in miljoen euro (2010) Dotatie Parlement (1000 €)
Werking kabinetten ministers
Kostprijs administratie
Totaal
Bevolking
(1000 €)
(1000 €)
(1000 €) Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Kost per inw. (€)
1.048.491
294,84
Aandeel in de totale uitgaven
38.476
24.099
246.565
309.140
8,8 %
BHG (Gewest)
32.083
19.850
187.690
239.623
8,2 %
COCOF
2.113
1.105
34.202
37.420
10,5 %
GGC
0
1.354
3.843
5.197
6,0 %
VGC
4.280
1.790
20.830
26.900
19,2 %
74.269
48.405
893.289
1.015.963
WG (Gewest)
42.551
23.994
568.357
634.902
8,9 %
Franse Gemeenschap
27.931
21.567
309.804
359.302
4,1 %
Duitstalige Gemeenschap
3.787
2.844
15.128
21.759
11,5 %
85.010
30.438
655.145
770.593
85.010
30.438
655.145
770.593
197.755
102.942
1.794.999
2.095.696
Waals Gewest 3.456.775
293,90
6,4 %
Vlaams Gewest Gewest + Gemeenschap Totaal Gewesten en Gemeenschappen
6.161.600
125,06
3,3 % 3,3 %
10.666.866
196,46
4,9 %
Bronnen : Initiële begrotingen van de uitgaven van Gewest en Gemeenschappen 201023 + berekeningen CERB
Brussels Hoofdstedelijk Gewest : Initiële uitgavenbegroting 2010 Opdrachten : 04, 05, 06, 07, 08, 09, 28 Programma’s : alles voor 04, en 01 en 02 voor andere opdrachten. Voor het programma 9 hebben we een aandeel van 6,4% genomen dat overeenstemt met de uitgaven van de administratie buiten de brandweer in de totale uitgaven.. COCOF : Initiële uitgavenbegroting 2010 Afdelingen : 00, 01, 02, 03, 04, 05 GGC : Initiële uitgavenbegroting Afdelingen : 00 en 01 23
54
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Op basis van bovenstaande cijfers is het eenvoudig om de « besparing » te berekenen die kan bereikt worden in het Brussels Gewest indien de kosten per inwoners van de politieke en administratieve structuren er gelijk zouden zijn als de gemiddelde kosten in de andere Gewesten. Deze gemiddelde kost buiten het Brussels Gewest 185,74 euro. Aan een dergelijke kost zou het totale bedrag voor Brussel 194.746.718 euro bedragen in plaats van de huidige 309.140.000 euro. Het verschil tussen deze beide bedragen geeft een meerkost aan van 114.362.282 euro. We nemen dit cijfer als het hoge bedrag van onze schattingsvork. We willen er terloops op wijzen dat het geld dat in het Brussels Gewest besteed wordt aan de politieke en administratieve structuren onrechtstreeks ten goede komt aan de andere Gewesten omdat 52 % van het personeel dat door het Gewest wordt tewerk gesteld in Vlaanderen of Wallonië woont24. Om het lage bedrag van onze schattingsvork te bepalen, richten we ons het financieringssysteem voor de Duitse Länder. In Duitsland wordt aan bepaalde Länder door de federale Staat een specifieke dotatie toegekend, bovenop de algemene financiële perikwatie (Finanzausgleich), om de kosten van de politieke en administratieve structuren die hoger liggen dan het gemiddelde25 te compenseren. Deze dotaties aan de Länder variëren tussen 6 euro per inwoner en 91 euro per inwoner volgens de omvang van de bevolking zoals in onderstaande tabel wordt aangegeven. Tabel 2.25. Duitse dotaties voor de kosten van de politieke en administratieve structuren Land
Dotatie in euro
Bevolking (2008)
Dotatie/inwoner
Berlijn
43.460.000
3.431.675
12,6 €
Brandenburg
55.220.000
2.522.493
21,9 €
Bremen
60.332.000
661.866
91,1 €
Mecklenburg-Vorpommern
61.355.000
1.664.356
36,8 €
Rheinland-Pfalz
46.016.000
4.028.351
11,4 €
Saarland
63.400.000
1.030.324
61,5 €
Sachsen
25.565.000
4.192.801
6,1 €
Sachsen-Anhalt
52.663.000
2.381.872
22,1 €
VGC : Initiële uitgavenbegroting 2010 Waals Gewest : Initiële uitgavenbegroting 2010 Afdelingen : 01, 02, 10 zonder 02, 07 et 08,11, 12 Franse Gemeenschap : Initiële uitgavenbegroting 2010 Afdelingen : 01, 06, 10, 11, 12, 13 Duitstalige Gemeenschap : Initiële uitgavenbegroting 2010 Afdelingen : 10, 01, 20 Programma’s 00 Vlaamse Gemeenschap : Initiële uitgavenbegroting 2010 Sectie V et Programma A van de entiteiten A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N 24 Personeelsstatistiek Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (2009), p.12. 25 zie Bundesministerium der Finanzen (a).
55
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Schleeswijk-Holstien
53.174.000
2.834.260
18,7 €
Thüringen
55.731.000
2.267.763
24,5 €
TOTAAL
516.916.000
25.015.761
20,6 €
Bron : Bundesministerium der Finanzen (2010), Statistisches Bundesamt Deutschland + berekeningen CERB
Het Land dat qua grootte het dichtst aansluit bij Brussel is Saarland, met 1.030.324 inwoners. Dit Land ontvangt 61,5 euro per inwoner om de meerkost van de politieke en administratieve structuren te compenseren. Als we dit cijfer toepassen op de Brusselse situatie dan zou het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een dotatie van 64.517.889 euro ontvangen. Maar we weten eveneens dat geen enkele van de Duitse Länder kosten moet dragen om een tweetaligheid of een gewaarborgde vertegenwoordiging van een taalminderheid te verzekeren. Dit bedrag kan dan ook maar een onderschatting zijn van het lage bedrag dat we hanteren voor de schattingsvork. We opteren er voor om een bedrag te kiezen voor de meerkost van de politieke en administratieve structureren als gevolg van de kleine schaal van het Gewest dat overeenstemt met het gemiddelde tussen de hoge en de lage schatting, zijnde: (64.517.889 + 114.362.282)/2 = 89.440.085 euro. We willen erop wijzen dat we geen gelijkaardige oefening doen voor het gemeentelijke niveau. Waar voor het gewestelijk niveau de grootte van het Gewest, de institutionele complexiteit en de tweetaligheid van de administratie als exogene factoren kunnen worden beschouwd, geldt dit niet voor de interne lokale organisatie van het Gewest. In deze studie willen we ons evenwel focussen op de exogene financiële beperkingen waarmee het Brussels Gewest wordt geconfronteerd.
2.4.2. De afwezigheid van solidariteit vanwege het Brusselse hinterland
Stedelijke gemeenten, tot welk Gewest ze ook mogen behoren, leveren goederen en diensten waarvan ook het hinterland kan genieten en ondergaan kosten die verbonden zijn aan het stedelijk karakter. Als gevolg hiervan is hun financiële situatie moeilijker dan deze van de residentiële randgemeenten en plattelandsgemeenten. In het Vlaamse en Waalse Gewest wordt dit evenwicht hersteld via een solidariteitsmechanisme tussen de gemeenten, met name het Gemeentefonds. Dit is een gewestelijke dotatie waarmee de facto een transfer wordt georganiseerd van nietstedelijke naar de stedelijke gemeenten. In het Vlaams Gewest wordt 40,8 % van deze dotatie exclusief voorbehouden voor herverdeling naar de stedelijke gemeenten en 8 56
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest % naar gemeenten met een centrumfunctie26. In het Waals Gewest wordt 53 % van de dotatie voorbehouden om het fenomeen van externe kosten in rekening te nemen, 5,5 % wordt verdeeld op basis van de bevolkingsdichtheid en 4,5 % wordt toegewezen aan de arrondissement en provinciale hoofdplaatsen27. Al deze criteria bevoorrechten de stedelijke gemeenten. In het Brussels Gewest bestaat een dergelijke solidariteit niet. Alle gemeenten zijn er immers stedelijke gemeenten. De Algemene dotatie aan de gemeenten (ADG) organiseert een zekere solidariteit tussen de 19 Brusselse gemeenten op basis van een reeks criteria zoals de bevolking, het aantal leerlingen, werklozen en rechthebbenden op het leefloon, de oppervlakte, de opbrengst van de onroerende voorheffing et de personenbelasting. Het effect van de afwezigheid van de solidariteit met het hinterland laat zich vanaf 1970 gevoelen door de regionalisering van het Gemeentefonds dat voordien nationaal was. Het Brussels aandeel in dit fonds daalde hierbij van 20,5 % tot 9,36 %. Om een preciezer beeld te krijgen van de huidige financiële impact van de afwezigheid van de solidariteit vanwege het hinterland vergelijken we, met behulp van de onderstaande tabel, de ontvangsten per inwoners uit het Gemeentefonds of de Algemene dotatie aan de gemeenten die de Brusselse gemeenten en de vier andere belangrijke Belgische steden ontvangen. We wijzen erop dat het noodzakelijk is om enkele aanpassingen door te voeren om de cijfers te kunnen vergelijken. Meer bepaald zijn enkele gemeentelijke materies in het Brussels Gewest geregionaliseerd – de brandweerdiensten en de dringende medische hulpverlening en de afhaling en verwerking van afval – waardoor het logisch is dat de Brusselse gemeenten minder financiële middelen ontvangen van het Gewest dan de niet-Brusselse gemeenten. Om de cijfers onderling vergelijkbaar te maken verminderen we de dotaties uit het Gemeentefonds in het Vlaams en het Waalse Gewest met de bedragen die de gemeenten besteden aan deze beleidsdomeinen (functies 35-36 en 875-876 van de gemeentelijke begrotingen). Anderzijds staan de Brusselse gemeenten 7 % van de Algemene dotatie aan de gemeenten af aan de GGC ten gunste van de OCMW’s, de meerderheid van de Vlaamse gemeenten staat 8 % van hun dotatie van het Gemeentefonds af aan de OCMW’s (maar ze zijn ter zake vrij om dit te doen)28 en in het Waals Gewest bestaat een dotatie naast het Gemeentefonds, het zogenaamde Bijzonder fonds voor sociale bijstand. Deze laatste komt overeen met 5 % van de totale dotatie aan het Gemeentefonds29. Gezien de kleine verschillen en het feit dat we geen toegang Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 5 juli 2002. Decreet van het Waals Gewest van 15 juli 2008. 28 Price Waterhouse Coopers (2009). 29 http://spw.wallonie.be/budget/Depenses/do17.htm 26 27
57
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben tot alle gegevens van de gemeenten in dit domein, corrigeren we onze cijfers niet op basis van dit gegeven. Het volstaat om te weten dat de afwezigheid van deze correctie tot een lichte onderschatting van de dotatie per inwoner in het Waalse Gewest leidt en een overschatting van de dotatie per inwoner in het Vlaamse Gewest (behalve voor Antwerpen dat niets afstaat ten gunste van zijn OCMW30). Tableau 2.26. Ontvangsten uit het Gemeentefonds/Algemene dotatie aan de gemeenten in de grote Belgische steden Gemeenten
19 Brusselse gemeenten (2009) Antwerpen, Gent, Luik en Charleroi
Dotatie Gemeente fonds / ADG
Uitgaven brandweer en DMH
Uitgaven afvalbeheer
Bevolking
Dotatie per inwoner
(1)
(2)
261.926.000
-
-
1.048.491
250 €
1.006.058.003
130.026.765
141.441.105
1.101.016
667 €
(4)
(3)
= ((1)-(2)-(3))/(4)
(2008) Bron : Bestuur Plaatselijke Besturen (voor het BHG) en de rekeningen van de gemeenten van Dexia voor de andere steden.
Opmerking : de gegevens met betrekking tot de niet-Brusselse gemeenten zijn gebaseerd op de gemeentelijke rekeningen verzameld door Dexia dat ons echter geen gegevens per gemeente kan verstrekken. Om deze reden worden de cijfers voor de 4 steden samengeteld. Indien de Brusselse gemeenten het equivalent per inwoner zouden ontvangen van het bedrag dat de vier andere grote Belgische steden gemiddeld ontvangen, dan zouden de Brusselse gemeenten, als geheel, hun begrotingen zien toenemen met: (667 – 250) x 1.041.491 = 437.417.497 euro. Dit bedrag vertegenwoordigt een stijging van 20 % van de gewone uitgaven van de Brusselse gemeenten. In omgekeerde zin, indien Antwerpen het equivalent zou ontvangen van hetgeen de Brusselse gemeenten gemiddeld ontvangen dan zou het 250 € x 472.071 inwoners = 118.017.750 € bekomen in plaats van de huidige 494.914.00731 €. Het verschil, dus meer dan 376 miljoen euro, zou een verlies betekenen van bijna 27 % van de totale gewone ontvangsten van de stad32. Naast de afwezigheid van een solidariteit vanwege het hinterland kunnen we ook vaststellen dat het deel van het Brussels gewestelijk budget dat besteed wordt aan de Algemene dotatie aan de gemeenten (9,24 %) lager ligt dan in het Vlaams Gewest Zie « Raming gemeentefonds 2010-2013 » à http://binnenland.vlaanderen.be/fondsen. Zie « Gemeentefonds : definitieve aandeel » à http://binnenland.vlaanderen.be/fondsen 32 http://www.antwerpen.be/docs/Stad/Bedrijven/Financien/Grafische_voorstelling_B2010.pdf 30 31
58
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (17,20 %) of in het Waals Gewest (15,20 %). Indien het Brussels Gewest evenveel aan deze dotatie zou besteden als het gemiddelde van de andere Gewest (16,3 %) dan zou de dotatie per inwoner er 441,8 euro bedragen. In dat geval zou het verschil met de andere grote Belgische steden kleiner worden en zou de strikte afwezigheid van de solidariteit vanwege het hinterland becijferd kunnen worden op 236.075.168 euro. Maar de financiële moeilijkheden van het Brussels Gewest, die toegelicht worden in de andere delen van deze studie, verhindert het Gewest om dergelijke bedragen aan de gemeenten toe te wijzen. Daarom weerhouden we het cijfer van 437.417.497 euro als de kost van de afwezigheid van de solidariteit vanwege het hinterland die toe te schrijven is aan de beperktheid van het Brusselse grondgebied.
59
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
DEEL III. ANALYSE VAN DE HUIDIGE COMPENSATIEMECHANISMEN TEN AANZIEN VAN DE FINANCIERINGSBEHOEFTEN
Naast de meerkosten en minderopbrengsten voor het Brussels Gewest (in brede zin) als gevolg van zijn rol als grote agglomeratie, meervoudige hoofdstad en klein Gewest, zijn er ook voordelen en bestaan er compensaties waarmee we eveneens rekening moeten houden om de financiële handicap van het Gewest correct te berekenen. We analyseren in dit deel de bestaande compensaties alsook de « natuurlijke » financiële voordelen om er een zo juist mogelijk bedrag voor in te schatten. De gecumuleerde bedragen worden dan vergeleken met de bedragen van de meerkosten en minderopbrengsten die in deel II werden bepaald. Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de compensaties en financiële voordelen waarvan Brussel geniet. Deze worden in hetgeen volgt in detail besproken.
Tabel 3.1. Samenvatting van de compensaties en financiële voordelen waarvan Brussel geniet Bron van de compensatie of het financiële voordeel
Raming van het voordeel
A.Bestaande compensaties De federale Beliris-dotaties
95.737.500
De « dode hand »
34.886.221
De Nationale solidariteitstussenkomst De dotatie« Eurotops »
236.924.796 7.700.000
De dotatie ten voordele van de stad Brussel
98.019.000
De dotatie voor de Vlaamse schepenen
33.199.000
B. De financiële voordelen verbonden aan het statuut van klein Gewest, meervoudige hoofdstad en grote agglomeratie Een meer rendabele fiscaliteit TOTAAL
0 506.466.517
60
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 3.1. De bestaande compensaties 3.1.1. De Beliris-dotatie Bijakte nr. 10 bij het Samenwerkingsakkoord van 15 september 1993 tussen de Federale Staat en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot bepaalde initiatieven om de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel te bevorderen (gemeenzaam bekend als het Beliris-akkoord), somt de uitgaven op die voorzien zijn voor 2008 tot 2010. Beliris kan, in algemene zin, beschouwd worden als een financiële compensatie voor de meerkosten voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die verbonden zijn aan de rol van meervoudige hoofdstad. Dit betekent evenwel niet dat het geheel van de bedragen als dusdanig kan worden in aanmerking genomen. Een aantal van de uitgaven in het kader van Beliris zouden immers ook plaatsvinden zonder het bestaan van het samenwerkingsakkoord en behoren tot andere bevoegdheidsniveaus. Hierbij denken we aan bepaalde infrastructuurwerken voor de spoorwegen (enkele van deze investeringen komen bovendien enkel de pendelaars ten goede, zoals de spoorverbinding Watermaal/Schuman/Josaphat) of aan uitgaven voor de federale wetenschappelijke instellingen. Een hele reeks uitgaven binnen deze Beliris-dotatie komen bovendien niet enkel aan de Brusselaars maar ook de pendelaars en zelfs toeristen (waarmee we in onze studie geen rekening houden) ten goede. We kunnen bijgevolg moeilijk de volle 100 % van de Belirisuitgaven als een compensatie ten gunste van de Brusselaars beschouwen. Om het bedrag te berekenen dat als een compensatie kan worden beschouwd, tellen de dotaties 2008-2010 op die voorzien zijn in de hierboven vermelde bijakte 10. We verminderen dit bedrag met deze die we, volgens onze mening, niet als een compensatie kunnen beschouwen. We berekenen het percentage van de resterende uitgaven. Door deze oefening uit te voeren op het budget van 3 jaren, inbegrepen zelfs de uitgestelde projecten van de voorgaande jaren, krijgen we een gemiddeld percentage dat nuttiger is dan mochten we dit berekenen voor één jaar. Om te besluiten passen we het aldus bekomen percentage toe op de projecten die in het raam van Beliris op het Brusselse grondgebied worden uitgevoerd en beschouwen we het resultaat hiervan als waarde van de werkelijke compensatie waarvan Brussel geniet. In onderstaande tabel worden onze keuzes opgelijst inzake het al dan niet in aanmerking nemen van de kosten van projecten als compensatie voor de financiële handicaps waarmee Brussel kampt. Door de niet-aanvaarde bedragen in mindering te nemen voor de jaren 2008 tot 2010 (inbegrepen de uitgestelde uitgaven van de voorgaande jaren) kunnen we besluiten 61
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat 142.655.942 euro in werkelijkheid geen verband houdt met de meerkosten voor het Brussels Gewest. Dit bedrag vertegenwoordigt 23,41 % van de in de bijakte 10 voorziene bedragen. Aangezien het jaarlijks bedrag van het samenwerkingsakkoord is vastgesteld op 125 miljoen euro verminderen we dit bedrag met 23,41 % om het werkelijke belang te schatten van de financiële compensatie uitgaande van Beliris. De 125 miljoen euro worden aldus herleid tot 95.737.500 euro.
Tabel 3.2. Lijst van de uitgaven Beliris die beschouwd kunnen worden als en werkelijke compensatie voor de rol als hoofdstad Totaal uitgesteld + 2008 + 2009 + 2010 Mobiliteit
Buiten compensatie
Reden van de niet-aanvaarding als compensatie
158.189.067
54.694.271
4.500.000
4.500.000
Project voor 100 % ten voordele van de NMBS
517.737
517.737
Project voor 100 % ten voordele van de NMBS
GEN (werken - phasing out)
4.264.612
4.264.612
Aangelanden Zuidstation
2.785.879
658.860
Aangelanden Centraal station
5.715.536
1.351.724
Leopold III-laan (behalve MIVB)
30.027.851
11.891.029
Westelijke kleine ring
21.278.871
8.426.433
250.000
99.000
Keizerinlaan
6.155.360
2.437.523
Théodore Verhaegenstraat
7.323.366
2.900.053
Meiserplein
250.000
99.000
Project voor 100 % ten voordele van de NMBS Komt ook ten gunste van pendelaars openbaar vervoer (23,65 %)* Komt ook ten gunste van pendelaars openbaar vervoer (23,65 %)* Komt ook ten gunste van pendelaars privaat personenvervoer (39,60 %)* Komt ook ten gunste van pendelaars privaat personenvervoer (39,60 %)* Komt ook ten gunste van pendelaars privaat personenvervoer (39,60 %)* Komt ook ten gunste van pendelaars privaat personenvervoer (39,60 %)* Komt ook ten gunste van pendelaars privaat personenvervoer (39,60 %)* Komt ook ten gunste van pendelaars privaat personenvervoer (39,60 %)*
Fietsroute Noord-Zuid
919.855
0
8.300.000
1.962.950
0
0
23.150.000
5.474.975
BOA
5.000.000
1.182.500
Rogierplein
5.000.000
1.182.500
Havenlaan + Picard studie
9.250.000
2.187.625
Lijn MIVB Leopold III-laan
13.500.000
3.192.750
Komt ook ten gunste van pendelaars openbaar vervoer (23,65 %)* Komt ook ten gunste van pendelaars openbaar vervoer (23,65 %)* Komt ook ten gunste van pendelaars openbaar vervoer (23,65 %)* Komt ook ten gunste van pendelaars openbaar vervoer (23,65 %)* Komt ook ten gunste van pendelaars openbaar vervoer (23,65 %)* Komt ook ten gunste van pendelaars openbaar vervoer (23,65 %)*
Hoogperformant openbaar vervoer en uitbreiding studie Noord/Zuid
10.000.000
2.365.000
Komt ook ten gunste van pendelaars openbaar vervoer (23,65 %)*
Ontwikkeling van de strategische zones van het IOP
130.040.359
78.511.671
Spoorverbinding WatermaalBosvoorde-Schuman-Josaphat GEN (studies)/monitoring van de effecten voor het BHG
Centrumlanen
Renovatie Kunst/Wet Metrostations (waaronder toegang PBM) Lijn 94 MIVB
Gezien het lage % fietspendel: 100 % compensatie Komt ook ten gunste van pendelaars openbaar vervoer (23,65 %)*
62
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Richtplan van de Europese Wijk Schuman station
36.500.000
36.500.000
9.172.555
4.586.278
Mobiliteitsstudie
500.000
250.000
Jourdanplein
800.000
400.000
Cultureel centrum EW
200.000
100.000
0
0
Renovatie van de openbare ruimtes van de EW
Fietspunt EW
Project voor 100 % ten voordele van de NMBS Europees project: voor 50 % in rekening genomen als compensatie Europees project: voor 50 % in rekening genomen als compensatie Europees project: voor 50 % in rekening genomen als compensatie Europees project: voor 50 % in rekening genomen als compensatie Europees project: voor 50 % in rekening genomen als compensatie
Andere strategische zones Komt ook ten gunste van pendelaars openbaar vervoer (23,65 %)* Economisch project komt ook ten gunste van niet-Brusselse werknemers (51,5 %) **
GGB Weststation
5.687.644
1.345.128
Congressenpaleis
2.278.300
1.173.325
Internationaal Congrescentrum Heizel
2.742.435
1.412.354
250.000
99.000
Economisch project komt ook ten gunste van niet-Brusselse werknemers (51,5 %) ** Komt ook ten gunste van pendelaars privaat personenvervoer (39,60 %)*
Grote Markt (waaronder aangelanden)
2.992.450
1.541.112
Economisch project komt ook ten gunste van niet-Brusselse werknemers (51,5 %) **
Filmmuseum
1.345.000
1.345.000
Biculturele aangelegenheid (100 % federaal)
Koninklijk Museum voor Schone Kunsten
7.500.000
7.500.000
Biculturele aangelegenheid (100 % federaal)
Koningsplein + Museumplein
4.396.975
4.396.975
Biculturele aangelegenheid (100 % federaal)
Aankoop van bouwgronden en gebouwen
6.600.000
0
Jeugdherberg
1.500.000
0
Stadion (bouw of renovatie)
7.500.000
3.862.500
Andere projecten strategische zones
26.075.000
0
Paleis voor Schone Kunsten
14.000.000
14.000.000
Brusselse gebouwen en openbare ruimtes
56.920.142
0
140.032.438
0
Stadsparken
47.425.593
0
Culturele initiatieven
29.925.800
9.450.000
Museum van de immigratie
250.000
0
Intergemeenschappelijk huis
650.000
0
3.300.000
0
115.800
0
4.500.000
4.500.000
Tunnel Kruidtuin
Stimulering van de wijken
Centrum cultuurindustrie Nationaal spoorwegmuseum Museum voor Natuurwetenschappen
Economisch project komt ook ten gunste van niet-Brusselse werknemers (51,5 %) ** geen toewijzing wegens onvoldoende gedetailleerde informatie Biculturele aangelegenheid (100 % federaal)
Federale wetenschappelijke instelling (100 %)
63
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Muntschouwburg
4.950.000
4.950.000
Huis van de natuur
1.500.000
0
Hortamuseum
1.735.000
0
Muziekconservatorium
4.350.000
0
Joods museum
2.500.000
0
Renovatie van de Pathé Palace
2.850.000
0
500.000
0
2.725.000
0
Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis
0
0
Luchtmuseum
0
0
46.808.200
0
609.341.599
142.655.942
Marcel Hastir Stichting Wiels
Diverse
TOTAAL
Biculturele aangelegenheid (100 % federaal)
Federale wetenschappelijke instelling (100 %)
* zie punt 2.2.1 ** zie punt 1.3
3.1.2. De « dode hand » Artikel 63 van de bijzondere financieringswet van 16 januari 1989 voorziet in een federale compensatie voor de minderopbrengsten van de gemeenten als gevolg van de vrijstelling inzake onroerende voorheffing van gebouwen die in eigendom zijn van buitenlandse Staten. Deze compensatie is de zogenaamde « dode hand ». Ze wordt toegekend aan de drie Gewesten. In het Brussels Gewest wordt deze dotatie, in tegenstelling tot in Vlaanderen en Wallonië, aan het Gewest uitgekeerd en niet aan de gemeenten. De wet bepaalt dat ze minstens 72 % van de minderopbrengst moet bedragen. In 2009, bedroeg de dode hand 34.886.221 euro, of slechts 53,47 % van de totale minderopbrengst inzake roerende voorheffing die we onder punt 2.3.1. van dit verslag berekenden. Dit lage percentage wordt verklaard door het feit dat de dode hand slechts de minderopbrengsten van de gemeenten dekt en niet deze van het Gewest en de Agglomeratie en dat ze slechts 72 % van de gemeentelijke opcentiemen compenseert. Bovendien worden de berekeningen gebaseerd op de gemeentelijke opcentiemen van 1993. Talrijke gemeenten hebben het tarief van de opcentiemen sindsdien verhoogd.
64
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 3.1.3. De Nationale Solidariteitstussenkomst Artikel 48 van de bijzondere financieringswet voorziet in een inter-gewestelijk solidariteitsmechanisme, de Nationale Solidariteitstussenkomst (NST)33, die gefinancierd wordt door de Federale Staat, waarvan de Gewesten kunnen genieten wiens inkomsten uit de personenbelasting (PB) per inwoner lager zijn dan het nationale gemiddelde. Dit mechanisme heeft dus niet enkel op het Brussels Gewest betrekking. Het Waals Gewest geniet sinds 1989 van deze dotatie, het Brussels Gewest sinds 1997, als gevolg van een continue verslechtering van de inkomens van zijn inwoners (zie ook tabel 1.10, p. 12 van dit verslag) en van het groeiend aandeel van inwoners die van deze belasting worden vrijgesteld door, onder andere, de opeenvolgende uitbreidingen van de Europese Unie. De Nationale Solidariteitstussenkomst bedraagt 11,6 euro (geïndexeerd sinds 1989) per inwoner en per percent verschil tussen het gemiddelde product van de PB/inwoner in het Rijk en het product van de PB/inwoner in het Gewest dat ervan geniet. De definitie van de Nationale Solidariteitstussenkomst maakt dat de vrijstelling van internationale ambtenaren inzake PB wordt gecompenseerd door de huidige financieringswet. Het totale product van de PB in het Brussels Gewest (waartoe de internationale ambtenaren niet bijdragen) wordt immers gedeeld door de totale Brusselse bevolking, inbegrepen de internationale ambtenaren die er zijn gedomicilieerd. Het Brussels Gewest ziet het bedrag aan NST proportioneel toenemen a rato van het aantal vrijgestelde internationale ambtenaren. Het is mogelijk om precies te berekenen in welke mate de NST de minderopbrengsten inzake PB-dotatie te wijten aan de vrijstelling van internationale ambtenaren compenseert. Onderstaande tabel 3.3 toont de impact van de vrijstelling van de internationale ambtenaren door twee berekeningen naast mekaar te plaatsen : één met vrijstelling (huidige situatie) en één zonder vrijstelling (theoretische situatie). De toename van de PB-ontvangsten die in rekening wordt genomen is deze die berekend werd in punt 2.3.1 van dit verslag.
De geïnteresseerde lezer vindt de details van de financieringswet die hem/haar in staat stellen de berekeningen in detail te volgen en te begrijpen in VAN DER STICHELE, G. et VERDONCK, M. (2001) 33
65
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Tabel 3.3. Berekening van de impact van de vrijstelling van de inkomens van de internationale ambtenaren op de dotatie Nationale Solidariteitstussenkomst (2008) Parameters van de financieringswet voor de gewestelijke middelen MET vrijstelling van de internationale ambtenaren TOTAAL 11,6 € geïndexeerd Totale bevolking PB-ontvangsten (€) PB/inwoner (€)
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels Gewest
17,97 10.511.382
6.078.600
3.413.978
1.018.804
31.001.688.00 3
19.627.056.953
8.758.641.081
2.615.989.967
2.949,34
3.228,87
2.565,52
2.567,70
+ 9,48 %
- 13,01 %
- 12,94 %
0
798.468.828
236.924.796
Verschil met gemiddelde Dotatie NST (€)
Parameters van de financieringswet voor de gewestelijke middelen ZONDER vrijstelling van de internationale ambtenaren TOTAAL 11,6 € geïndexeerd Totale bevolking PB-ontvangsten (€) PB/inwoner (€)
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels Gewest
17,97 10.511.382
6.078.600
3.413.978
1.018.804
31.498.160.265
19.627.056.953
8.758.641.081
3.112.462.229
2.996,57
3.228,87
2.565,52
3.055,01
+ 7,75 %
- 14,38 %
+1,95 %
0
882.591.877
0
Verschil met gemiddelde Dotatie NST (€) Bron : Federale begroting 2008 en berekeningen CERB
Een stijging van de PB-ontvangsten geïnd op het Brusselse grondgebied zorgt voor een stijging van de PB-ontvangsten/inwoner en een overschrijding van het nationale gemiddelde. Een Gewest dat zich boven dit nationale gemiddelde bevindt heeft geen recht op de Nationale Solidariteitstussenkomst. Indien de vrijstelling niet zou bestaan, verliest het Brussels Gewest de totale NST, zijnde 236.924.796 euro. Dit is het bedrag dat we beschouwen als compensatie voor het verlies aan PB-dotatie als gevolg van de vrijstelling van de internationale ambtenaren. Als gevolg van de vrijstelling van de internationale ambtenaren vermindert de PBdotatie van het Brussels Gewest met 184.174.902 euro (zie punt 2.3.1., a)). De Nationale Solidariteitstussenkomst compenseert, en zelfs overcompenseert, dit verlies omdat ze 236.924.796 euro bedraagt. Als enige Gewest, en met uitsluiting van de gemeenten en de Agglomeratie, levert de vrijstelling van de vrijstelling van de internationale ambtenaren Brussel bijgevolg een netto winst van 52.749.894 euro.
66
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Deze overcompensatie kan verrassend lijken. Ze is het gevolg van gekend en goed gedocumenteerd34 pervers effect, dat verbonden is aan de historische conceptie van de NST. Indien de NST hervormd wordt om dit pervers effect te corrigeren dan zal het Brussels Gewest niet langer een overcompensatie krijgen, maar bestaat de kans dat de het Gewest zelfs niet meer ten volle gecompenseerd wordt voor het financiële verlies als gevolg van de vrijstelling van de internationale ambtenaren. We mogen niet vergeten dat de fiscale verliezen van de gemeenten en de Agglomeratie op geen enkele manier gecompenseerd worden want er bestaat geen gelijkaardig mechanisme als de NST op het niveau van deze entiteiten.
3.1.4. De dotatie « Eurotops » Een dotatie « Eurotops » wordt toegekend aan de gemeenten en politiezones met het oog op de compensatie van kosten die het gevolg zijn van het beheer van de verschillende Europese topvergaderingen. Deze dotatie is begrensd op 25 miljoen per jaar (ze wordt niet geïndexeerd). Het grootste deel ervan (17,3 miljoen euro) is bestemd voor de politiezones. De gemeenten ontvangen een deel (7,7 miljoen euro) voor de preventie. Deze bedragen worden slechts vrijgegeven na het bewijs dat de uitgaven bestemd waren voor de Europese topvergaderingen. In de lijst van de compensaties waar het Brusselse Gewest in brede zin van geniet, kunnen we enkel rekening houden met het deel dat toegekend wordt aan de gemeenten vermits we coherent moeten blijven met de door ons gehanteerde methodologie. De inspanningen voor de veiligheid die geleverd worden door de Brusselse gemeenten (uitgedrukt in een % van hun begroting dat aan de politiezones wordt toegekend) werden immers berekend onder punt 2.3.2 bij een gegeven dotatie Eurotops aan deze politiezones. Indien de 17,3 miljoen euro dotatie niet zou bestaan dan waren de inspanningen van de gemeenten voor deze politiezones nog belangrijker geweest en zouden de meerkosten hoger geweest zijn dan diegene die eerder werden berekend. Omdat bij het bepalen van de meerkost inzake veiligheid in deel II van dit verslag reeds rekening gehouden werd met deze federale middelen, zou het in rekening nemen van het deel “politiezones”van de dotatie Eurotop in de berekening van de compensaties neerkomen op een dubbeltelling. De 7.700.000 miljoen euro die direct wordt toegekend aan de gemeenten wordt uiteraard wel meegeteld als compensatie.
34
Zie Cattoir en Verdonck (1999) of Verdonck, Cattoir en Algoed (2009).
67
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 3.1.5. De dotatie ten voordele van de stad Brussel Artikel 64 van de bijzondere financieringswet voorziet een specifieke dotatie aan de stad Brussel, ingeschreven in de begroting van de FOD Binnenlandse Zaken, die tot doel heeft de hoofdstedelijke functie van de stad Brussel te ondersteunen. Omdat we aangetoond hebben dat deze hoofdstedelijke functie meerkosten meebrengt voor de gemeenten, onder meer op het vlak van de veiligheid en het aantrekken van kansarme groepen, en wetende dat de stad Brussel een belangrijk deel van de Brusselse gemeentelijke uitgaven voor zijn rekening neemt, beschouwen we deze bijzondere dotatie aan de stad Brussel dan ook als een financiële compensatie. In 2009 bedroeg deze dotatie aan de stad Brussel 98.019.000 euro35. 3.1.6. De dotatie voor de schepenen behorend tot de Nederlandse taalgroep Artikel 46bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 op de Brusselse instellingen, zoals gewijzigd in 2001, voorziet vanaf 2002 een dotatie ten laste van de federale overheid aan de Brusselse gemeenten die een Nederlandstalige schepen of OCMWvoorzitter hebben. Deze dotatie wordt jaarlijks aangepast aan de prijsindex en aan de stijging van het BBP. In 2009, bedroeg deze dotatie, die wordt ingeschreven onder programma 060 in de gewestelijke begroting 33.199.000 euro. Dit bedrag ligt aanzienlijk hoger dan de effectieve kostprijs van de Nederlandstalige schepenen of OCMW-voorzitters in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die zeker niet hoger is dan 10 % van de dotatie. Deze dotatie kan beschouwd worden als een financiële steun aan de gemeenten, gekoppeld aan een voorwaarde van Nederlandstalige vertegenwoordiging. We willen deze dotatie dan ook beschouwen als een compensatie waarvan Brussel geniet om het hoofd te kunnen bieden aan de financiële handicaps die we beschrijven in deel II van dit verslag. Om niet het risico te lopen deze compensatie te onderschatten rekenen we het bedrag voor 100 % aan ook al zou ze, om correct de zijn, verminderd moeten worden met het bedrag van de salarissen van de Nederlandstalige schepenen.
35
Algemene uitgavenbegroting 2009, Federale Staat, p.291.
68
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 3.2. De financiële voordelen verbonden aan het statuut van klein Gewest, meervoudige hoofdstad en grote agglomeratie 3.2.1. Een meer rendabele fiscaliteit op het vastgoed In punt 2.1. hebben we uitgelegd dat de impact van de economische welvaart van de hoofdstad op de Brusselse overheidsbudgetten eerder marginaal is. Hier analyseren we meer in detail de fiscale impact van de hogere vastgoedwaarde in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. We buigen ons achtereenvolgens over de registratierechten en de onroerende voorheffing. a) De registratierechten Omdat de vastgoedprijs in het Brussels Gewest hoger ligt dan elders kan men veronderstellen dat de registratierechten op de overdracht van onroerende goederen eveneens hoger zijn dan elders. Daardoor kan er dat er dus een financieel voordeel ontstaan dat verbonden is aan de rol van hoofdstedelijk Gewest. Het lijkt ons evenwel moeilijk om een dergelijk voordeel correct te berekenen, zowel om technische redenen (hoe kan men het rendement van deze gewestelijke belasting in een stadsgewest vergelijken met dit rendement in grotendeels landelijke gebieden?) als om principiële redenen. Ten eerste werd de overdracht van het geheel aan registratierechten aan de Gewesten gekoppeld aan de invoering van de zogenaamde « negatieve term ». Deze dient om de budgettaire neutraliteit tussen de verschillende overheidsniveaus te verzekeren. Concreet betekent dit dat de PB-dotatie aan elk Gewest verminderd werd met het equivalent van de ontvangsten van de overgedragen belastingen die binnen het grondgebied van het Gewest werden geïnd. De PB-dotatie van het Brussels Gewest, waar effectief proportioneel meer registratierechten werden geïnd dan in andere Gewesten, daalde dan ook proportioneel in meerdere mate dan deze van de andere Gewesten. Als gevolg van deze operatie is het schijnbare voordeel dan ook volledig verdwenen36. Het fiscale voordeel van de registratierechten kan zich na verloop van tijd eventueel wel laten gevoelen indien de stijging van de ontvangsten van deze belasting groter is dan de stijging van het “verloren” deel van de PB-ontvangsten. In tijden van economische crisis, zoals dit de jongste jaren het
Opmerking : Een regionalisering van de vennootschapsbelasting die gepaard gaat met eenzelfde mechanisme als de « negatieve term » zal evenmin voordelig zijn voor het Brussels Gewest, ondanks de grotere opbrengst van deze belasting in het Gewest. 36
69
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geval was, wordt een tegenovergesteld effect waargenomen (- 10 % en 2008 et – 30 % en 2009)37. Ten tweede worden de registratierechten in het Brussels Gewest, waar de zetels van talloze internationale instellingen gevestigd zijn, veel vaker vrijgesteld dan in de andere Gewest. Een eventueel voordeel wordt hierdoor nog sterker beperkt. Ten derde werden de jongste jaren talloze technieken ontwikkeld om deze belasting te ontwijken. Een diepgaande studie hieromtrent38 toonde aan dat, over de periode 2005 – 2008, 16,5 % van de registratierechten in het Brussels Gewest werden ontweken en dus niet betaald. Het gaat hier over fiscale « spitstechnologie » die zeer rendabel wordt vanaf een zekere verkoopprijs of een zekere grootte van het verkochte goed (+/- 2.000 m2). Dergelijke gebouwen zijn veel meer in het Brussels Gewest aanwezig dan elders. Ten vierde zijn de hogere vastgoedprijzen, indien ze al een voordeel voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zouden inhouden, tezelfdertijd ook een financiële handicap. Om te beginnen komen ze bovenop een relatief hoge fiscaliteit en verminderen ze dus de koopkracht van de Brusselse belastingbetalers. Vervolgens worden ook de Brusselse overheden met deze hogere prijzen geconfronteerd bij het voeren van hun beleid. In het bijzonder denken we hierbij aan het huisvestingsbeleid. Om deze vier principiële redenen lijkt het ons moeilijk om het argument te aanvaarden dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op dit hoger fiscaal rendement kan rekenen om zijn hogere kosten te dekken. b) De onroerende voorheffing De onroerende voorheffing (OV) wordt soms ook beschouwd als een bron van financieel voordeel voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het is juist dat deze belasting een belangrijker deel vertegenwoordigt in de gemeentelijke ontvangsten39 dan in andere Gewesten, maar dit beeld wordt ook versterkt door het feit dat de andere overdrachten (gewestelijke dotaties) proportioneel minder belangrijk zijn (zie punt 2.4.2.) waardoor de indruk gewekt wordt dat de opcentiemen op de gewestelijke onroerende voorheffing een belangrijke plaats innemen. Ook is dit het gevolg van het feit dat de tarieven van de gemeentelijke opcentiemen gemiddeld hoger liggen in de Brusselse gemeenten dan elders (in 2006, was het gemiddelde in
Middelenbegrotingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Verdonck, Bernard et al. (2010). 39 We beperken ons hier tot het gemeentelijke luik in de onroerende voorheffing aangezien deze belasting voor het Gewest eerder van marginaal belang is. 37 38
70
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Brussel 2.675, tegen 1.964 in de Antwerpse stedelijke entiteit40, 2.220 in de stedelijke entiteit Gent, 2.544 in de stedelijke entiteit Charleroi en 2.584 in de stedelijke entiteit Luik). Als gevolg van de belangrijke aanwezigheid van niet-residentiële gebouwen in het Brussels Gewest is de belastingsbasis van de OV, namelijk het kadastraal inkomen, uitgerukt per inwoner, er hoger dan in de nadere stedelijke entiteiten. Tegenover een gemiddelde index van 100 in de 5 belangrijkste stedelijke entiteiten in België, situeert Brussel zich op 120,6 ; Antwerpen op 113,1 ; Gent op 99,7 ; Charleroi op 55,3 en Luik op 68,6. Maar omdat een belangrijk deel van de gebouwen wordt vrijgesteld van deze belasting staat Brussel niet meer op kop wanneer we het rendement van de belasting onderzoeken. Zo bedroeg het gemiddelde rendement van 100 opcentiemen op de OV per inwoner in 2006 16,9 euro in Brussel tegen 17,5 in Antwerpen. Als de Brusselse gemeenten, ondanks de vrijstellingen, toch kunnen rekenen op meer inkomsten inzake OV dan compenseert dit – gelukkig maar – het zwakke rendement van de opcentiemen op de personenbelasting (PB). Voor wat deze belasting betreft bevindt Brussel zich in een weinig benijdenswaardige positie. In 2006 bedroegen de ontvangsten per inwoner uit de opcentiemen op PB 172 euro in Brussel, 219 euro in Antwerpen, 231 in Gent, 157 in Charleroi en 192 in Luik. Als we met deze verschillende elementen rekening houden alsook met het feit dat, net zoals voor de registratierechten, de hogere vastgoedwaarden eveneens een bijkomende kost betekenen voor het beleid en voor de Brusselaars, dan kunnen we de hogere waarden van het kadastraal inkomen in het Brussels moeilijk als een financieel voordeel beschouwen, laat staan het becijferen.
Voor een gedetailleerde toelichting van de notie stedelijke entiteit en van de cijfers in de volgende paragrafen, zie Verdonck, Taymans en Van Droogenbroek (2009). 40
71
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
DEEL IV. VOORSTELLEN OMTRENT AANVULLENDE FINANCIERINGSVORMEN
Dit vierde deel van het verslag is gewijd aan een voorstel omtrent financieringsmethoden die een aanvulling kunnen vormen op de huidige financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn entiteiten. De doelstelling hiervan is het overbruggen van de kloof van 719.987.205 euro, zoals berekend in delen II en III, tussen de meerkosten en minderopbrengsten waarmee het Gewest wordt geconfronteerd en de bestaande compensatiemechanismen. 4.1. Voordelen en nadelen van verschillende financieringsvormen. Een juistere financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vereist bijkomende middelen. Deze kunnen verschillende vormen aannemen waarbij de twee extremen bestaan uit enerzijds een algemene forfaitaire dotatie en anderzijds een geheel van specifieke dotaties. In het eerste geval wordt de besteding geheel toevertrouwd aan de autonome besluitvorming van het Brussels Gewest. In het tweede geval zijn de bedragen gebonden aan specifieke behoeften en wordt de besteding sterk geconditioneerd door diegene die de fondsen verstrekt. Deze twee extremen financieringsvormen kennen elk hun voor- en nadelen. Het belangrijkste voordeel van een algemene forfaitaire dotatie is dat deze coherent is met de vaststelling dat het merendeel van de meerkosten en minderopbrengsten voor het Brussels Gewest veroorzaakt wordt door exogene factoren en dat het bijgevolg niet correct zou zijn om het Gewest te beperken in de besteding van de bijkomende middelen. Een tweede voordeel ligt bij de administratieve eenvoud van een dergelijke financieringswijze. Een eerste nadeel van een algemene forfaitaire dotatie bestaat erin dat deze na verloop van tijd arbitrair wordt en niet meer overeenkomt met de behoeften die permanent evolueren. Denken we bijvoorbeeld aan de voorspelde demografische explosie, de evolutie van het verkeer, het aantal asielzoekers, enz. Ze dient bijgevolg regelmatig opnieuw onderhandeld te worden hetgeen in de Belgische context vaak gepaard gaat met politieke spanningen en immobilisme. De voordelen van specifieke, aan bepaalde meerkosten of minderopbrengsten geoormerkte, dotaties zijn enerzijds dat deze beter aangepast zijn aan de evolutie van de werkelijke behoeften en anderzijds dat zij ook een zekere garantie naar doelgerichtheid inhouden voor diegenen die financiële inspanning leveren. De nadelen zijn dat zij de autonomie van het Gewest beperken en vanuit administratief oogpunt moeilijker beheersbaar zijn. 72
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 4.2. Globaal voorstel voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Rekening houdend met deze verschillende voor- en nadelen ontwikkelen we een globaal voorstel voor een juiste financiering als aanvulling op de reeds bestaande compensaties. Dit voorstel bestaat uit een combinatie van specifieke en algemene dotaties. Wat de specifieke dotaties betreft stellen we voor om te voorzien in: -
bijkomende middelen voor het veiligheidsbeleid,
-
bijkomende middelen voor de bijstand aan kansarmen,
-
geoormerkte dotaties voor de uitgaven inzake de vervoersinfrastructuur,
-
geoormerkte dotaties als compensatie voor de meerkost inzake administratieve en politieke structuren.
Wat de algemene dotaties betreft denken we aan : -
een volledige compensatie van de fiscale minderopbrengsten,
-
een herziening van de Nationale Solidariteitstussenkomst.
4.2.1. Beschrijving van de vier specifieke dotaties Met betrekking tot de specifieke dotatie inzake het veiligheidsbeleid pleiten we voor een herziening van de KUL-norm om deze beter af te stemmen op de specifieke omgevingsfactoren in de stedelijke politiezones in het algemeen en de hoofdstedelijk Gewest in het bijzonder. We willen hierbij geen gedetailleerd voorstel voor een herziene KUL-norm doen aangezien dit voorwerp van een studie op zich inhoudt, maar het lijkt ons vanzelfsprekend minimaal rekening gehouden wordt met het belang van het verkeer, met de aanwezigheid van gewestelijke, gemeenschaps-, federale en internationale instellingen en met typische stedelijke criminaliteitsfenomenen. Een juistere financiering van de politiezones zal vanzelfsprekend hun gewicht in de Brusselse, en de andere, stedelijke begrotingen verlichten. Wat de specifieke dotatie inzake de bijstand aan kansarme bevolkingsgroepen betreft, stellen we een herziening voor van het federale financieringsmodel van de OCMW’s. Zoals voor de politiezones heeft dit voorstel betrekking op alle OCMW’s en niet enkel op deze van de Brusselse gemeenten. Zonder hieromtrent complexe berekeningen voor te stellen (ook deze verdienen specifiek studiewerk), stellen we voor dat de progressiviteit van de federale tussenkomst in de betaling van het 73
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest leefloon verder door te trekken boven het arbitraire getal van 1000 rechthebbenden en vooral dat deze financiering afhankelijk wordt gemaakt van het relatief aantal rechthebbenden per inwoner en niet van het absolute aantal rechthebbenden per gemeente. Om de meerkosten inzake verkeersinfrastructuur, zowel de private als publieke, te dekken stellen we voor om de Beliris-dotatie te verhogen. Noteer evenwel dat dit voorstel gepaard dient te gaan met een grondige verbetering van het beheer van het Beliris-fonds waar er jaarlijks belangrijke vertragingen in de uitvoering worden vastgesteld. Om de meerkosten te dekken met betrekking tot het grote relatieve gewicht van de kosten van de politieke en administratieve structuren in het kleinere Brusselse Gewest stellen we, naar Duits model, een specifieke federale dotatie voor. De institutionele complexiteit en de begrenzing van het Brussels Gewest zijn immers het resultaat van een (politiek) compromis afgesloten op het nationale niveau. 4.2.2. Beschrijving van de twee algemene dotaties De belastingvrijstellingen die op het internationale niveau worden beslist en opgelegd, dienen niet zwaarder te wegen op de schouders van de Brusselaars dan op deze van andere Belgische inwoners. Het valt ook niet te verantwoorden dat een compensatie van de minderopbrengsten die het gevolg zijn van deze vrijstellingen worden geoormerkt aan deze of gene uitgaven. Daarom stellen we voor dat het geheel van deze minderopbrengsten voor alle betreffende belastingen en alle Brusselse bestuursniveaus voor 100% wordt gecompenseerd door de federale overheid. Het bedrag van deze compensaties kan jaarlijks precies berekend worden door de federale belastingdiensten. Deze regeling kan bovendien gelden voor alle Gewesten en gemeenten van het Rijk. De federale Staat zou met de Europese Unie een (eventueel gedeeltelijke) tussenkomst in de financiering van deze algemene dotatie kunnen onderhandelen als financiële steun aan de hoofdstad van Europa. Zelfs indien deze dotaties maximaal de meerkosten en minderopbrengsten in de betrokken beleidsdomeinen zouden dekken, volstaan ze niet om de totale financiële handicap waarmee het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geconfronteerd wordt te compenseren. Ze remediëren immers niet aan het onder punt 2.1 beschreven fenomeen van de totale breuk van het Gewest met zijn socio-economische hinterland en de dagelijkse export van belastbare inkomens naar Vlaanderen en Wallonië zonder dat dit gecompenseerd wordt door een intergemeentelijke solidariteit zoals deze wel functioneert in Vlaanderen en Wallonië tussen het platteland en de steden via een gemeentefonds. Om hieraan tegemoet te komen stellen we voor om het nietgecompenseerde deel van deze handicap aan te vullen middels een stijging van de Nationale solidariteitsinterventie (NSI) met het Brussels Gewest, bijvoorbeeld door in 74
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de berekening van de NSI rekening te houden met de dagelijkse aanwezigheid van de pendelaars op het Brusselse grondgebied41. Het gewicht dat hierbij aan deze pendelaars wordt gegeven kan variëren naargelang het bedrag dat gewenst wordt. Een alternatieve benadering voor het optrekken om tot eenzelfde resultaat te komen zonder hierbij aan de regelgeving inzake de NSI te tornen bestaat erin de totale som van de in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest gegenereerde inkomens te berekenen in een theoretisch “Brussels-Belgisch gemeentefonds” of een “Brussels-Belgische Welvaartskorf” en hierop een solidariteitsmechanisme te laten spelen waarbij criteria toegepast worden die gelijkaardig zijn aan deze die in de Vlaamse of Waalse gemeentefondsen (of een combinatie van beiden) toegepast worden ten gunste van de financiering van de grote steden. Op die manier kan, naar analogie met de Vlaamse solidariteit met steden als Antwerpen en Gent of de Waalse solidariteit met steden als Luik of Charleroi, een “juste retour” georganiseerd worden naar de stedelijke regio die een enorme bijdrage levert tot de welvaart in gans het land maar waarvan de noodzakelijke kosten om deze bijdrage te kunnen leveren enkel door de stad zelf gedragen worden. In tegenstelling tot het mechanisme van de Nationale Solidariteitstussenkomst waarop soms terecht de kritiek wordt geuit dat deze geen stimulerend effect heeft om een Gewest aan te zetten tot een activerend welvaartsbeleid42, heeft een dergelijk nieuw solidariteitsmechanisme wel een bijzonder sterke stimulerende kracht. Het garandeert immers aan de verschillende overheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat zij de vruchten kunnen plukken van een beleid dat erop gericht is om meer welvaart, meer economische activiteiten en meer inkomens te creëren zonder dat het hierbij een rol speelt of deze inkomens, op het einde van de werkdag, verhuizen naar gemeenten en regio’s buiten het Brussels Gewest.
4.2.3. Samenvattende tabel Het is eenvoudig te begrijpen dat naarmate de specifieke behoeften van het hoofdstedelijke gebied in rekening worden genomen via het toekennen van specifieke dotaties zoals voorgeteld onder punt 4.2.1, er minder algemene solidariteit vanwege het hinterland of de rest van het land noodzakelijk is via algemene dotaties, of omgekeerd. Louter ten indicatieve titel wordt in onderstaande tabel de berekening van een maximale becijfering van onze bovenstaande voorstellen weergegeven.
41
We verwijzen de lezer naar Verdonck, Cattoir en Algoed (2009) voor een grondige analyse van dit voorstel. bijvoorbeeld Cattoir et Verdonck (1999).
42 Zie
75
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Tabel 4.1. Globaal voorstel voor aanvullende financieringsvormen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Bron van de financierings problematiek
Raming van de meerkost of minderopbrengst
Bestaande
Aanvullende financieringsvorm
compensatie
het overeenstemmende bedrag
Specifieke dotaties Veiligheid
63.693.832 €
0
Herziening van de KUL-norm 63.693.832 €
Bijstand aan minderbeelde groepen Verkeers
88.902.064 €
0
Herziening van de federale financiering van de OCMW’s 88.902.064 €
217.996.000 €
95.737.500 €
infrastructuur
Stijging van de Beliris-dotatie en samenwerkings-overeenkomst voor de exploitatiekosten MIVB 122.000.000 €
Politieke en administratieve structuren
89.440.085 €
0
Federale dotatie naar Duits model 89.453.458 €
Algemene dotaties Fiscale vrijstellingen
127.632.748 €
Andere nietgecompenseerde handicaps
263.622.727 €
TOTAAL
34.886.221 €
Veralgemeende « dode hand » 92.746.527 €
0
Aangepaste NSI of BrusselsBelgische Gemeentefonds 263.622.727 € 720.418.608 €
4.3. Alternatief voorstel voor een aanvullende financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Indien, ondanks het feit dat het Brussels Gewest geconfronteerd wordt met een demografische groei die belangrijke investeringen noodzakelijk maakt, geen juiste financiering aan het Gewest wordt toegekend, kunnen, in tweede orde, « autonome », niet- overlegde financieringspistes onderzocht worden. We zullen dit voorstel niet verder uitdiepen maar willen toch vier types van pistes vermelden die er voor kunnen zorgen dat niet-Brusselaars die genieten van de door het Gewest en zijn entiteiten aangeboden en gefinancierde diensten bijdragen tot de financiering ervan of dat de kosten van deze diensten beperkt blijven, met name: -
Een stedelijke tolheffing of een hogere taxatie van de parkeerplaatsen ten behoeve van de financiering van de vervoersinfrastructuur; Het toepassen van verschillende tarieven volgens de woonplaats van de gebruiker voor het parkeren, de publieke ziekenhuizen, de MIVB, enz. Deze differentiatie kan 76
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
-
-
op een directe of indirecte wijze georganiseerd worden. In dit laatste geval zal iedereen het hoge tarief bijdragen maar kunnen de Brusselse belastingbetalers genieten van een terugbetaling van een deel van deze bijdrage via fiscale weg; Het selecteren en beperken van de gebruikers van bepaalde diensten, waarbij bijvoorbeeld de beschikbare plaatsen in het Brusselse onderwijs voorbehouden worden voor het stijgende aantal in Brussel woonachtige kinderen; Een vorm van belasting op de inkomsten uit arbeid op de plaats waar gewerkt wordt.
Wij willen hierbij duidelijk vermelden dat we dit type oplossingen slechts als en tweede keuze naar voor schuiven omdat ze enerzijds niet snel toegepast kunnen worden en de juridische beperkingen aanzienlijk zijn en omdat ze anderzijds de aantrekkelijkheid van het Brussels Gewest als economische motor van België aanzienlijk kunnen beperken. 4.4. De verwachte gevolgen van een juiste financiering van het Brussels Gewest Een juiste financiering van Brussel heeft als doelstelling om een opwaartse beweging op gang te brengen. Om te beginnen zal een Brussels Gewest dat op een juiste financiering kan rekenen niet meer genoodzaakt zijn om een begrotingstekort van 300 miljoen euro 43 te aanvaarden. Vervolgens zal het ook niet langer noodzakelijk zijn een hogere fiscale druk dan elders op te leggen. Ter herinnering, de gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing liggen in Brussel gemiddeld hoger dan in de andere stedelijke entiteiten en de registratierechten op het vastgoed bedragen 12,5 % van de verkoopprijs terwijl deze 10 % bedragen in Vlaanderen en er eveneens in een meeneembaarheid44 van de registratierechten is voorzien. Bovendien heeft het Brussels Gewest nog nooit afcentiemen op de federale PB kunnen toekennen daar waar het Vlaamse Gewest dit gedurende meerdere opeenvolgende jaren heeft kunnen doen45. Een financiering die de objectieve behoeften van het Brussels Gewest in rekening neemt, zal ook de ruimte scheppen om de vervoersinfrastructuur te verbeteren en meer aandacht te besteden aan het veiligheidsbeleid, en op die manier bijdragen tot de versterking van het economische dynamisme van het Gewest ten voordele van gans het land.
Zie de voorstelling van de gewestelijke begroting door de Brusselse regering op 26 oktober 2010. De meeneembaarheid van de registratierechten betekent dat indien een eigenaar zijn oud vastgoed in het Vlaamse Gewest wil verkopen en een nieuw gebouw (nog steeds in het Vlaams Gewest) wil kopen, deze enkel registratierechten betaald (of terugtrekt) op het verschil met de hogere (of lagere) prijs. In het Brussels en Waalse Gewest daarentegen wordt de totaliteit van de nieuwe koopprijs aan de registratierechten onderworpen als er meer dan vijf jaar ligt tussen de twee operaties. 45 Voor een analyse van het gebruik van de fiscale autonomie door de gewesten, zie Verdonck (2008). 43 44
77
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest De twee voorgaande punten kunnen mede zorgen voor het afremmen van de stadsvlucht, in het bijzonder deze van de middenklasse. Met meer middelen kunnen de Brusselse overheden ook een intensiever beleid ontwikkelen voor de integratie en de opleiding van kansarme bevolkingsgroepen. Deze twee laatste punten zullen ertoe bijdragen dat de (gemiddelde) inkomens van de Brusselaars zelf kunnen stijgen waardoor, op termijn, de behoefte aan solidariteit via de Nationale Solidariteitsinterventie zal dalen. Welke ook de overheden zijn die de verschillende voorgestelde mechanismen zullen financieren, de bijdrage tot een juiste financiering voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal zeker een terugverdieneffect genereren. Enerzijds via een toename van de economische activiteit en de tewerkstelling van de Belgen van alle Gewesten en de stijging van de fiscale inkomsten van de federale Staat en van de Gewesten waar deze wonen die hieruit voortvloeit en anderzijds via een lagere bijdrage ten behoeve van Brussel aan het bestaande solidariteitsmechanisme.
78
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Bibliografische referenties en statistische bronnen Bibliografische referenties Bestuur van de Plaatselijke Besturen, MBHG, Jaarverslag 2009. Bestuur voor Uitrusting en Vervoer, MBHG, « Welke mobiliteit voor Brussel in 2015 ? – De dagelijkse bewegingen », www.mobil2015.irisnet.be/public. ARAU, (2006) « Appel à la solidarité des fonctionnaires et des agents de l’Union européenne ». BIOT V. et VAN HAMME G. (2007) « Impact socio-économique de la présence des institutions de l’Union européenne et des autres institutions internationales en Région de Bruxelles-capitale - Eléments de mesure », IGEAT-ULB. BUNDESMINISTERIUM DER FINANZEN (a), The Federal Financial Equalization System in Germany, http://www.bundesfinanzministerium.de/nn_3378/DE/Wirtschaft__ und__Verwaltung/Finanz__und__Wirtschaftspolitik/Foederale__Finanzbeziehungen/Laen derfinanzausgleich/27457.html?__nnn=true BUNDESMINISTERIUM DER FINANZEN (2010), Gesetz über den Finanzausgleich zwischen Bund und Ländern, p.8. FEDERAAL PLANBUREAU (2009), Economische vooruitzichten2009-2014, Bruxelles. CATTOIR, Ph. et VERDONCK, M. (1999), « La péréquation financière : une analyse de quatre pays », in : La solidarité entre les Régions. Bilan et perspectives, F. DOCQUIER (Ed.), De Boeck – Université. CHRISTIAENS, J., SMOLDERS, C., VERDONCK, M. et al. (2008), Budget, boekhouding en financiering van de politiezones, Eindverslag van het onderzoek in opdracht van de FOD Binnenlandse Zaken door de Hogeschool Gent, Universiteit Gent en Facultés Universitaires Saint-Louis. CLAES V. (juin 2008), « Philippe Close se veut rassembleur », Propos recueillis, Le Journal du médecin. DE MAESSCHALCK, F., DICKENS, C., KESTELOOT, C. En VAN HECKE, E. (2000), Capaciteitsberekening lokale politie door middel van regressieanalyse, Een onderzoek in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken, Instituut voor Sociale en Economische Geografie, Katholieke Universiteit Leuven. DEBOOSERE, P. et al. (2009), « De Brusselse bevolking: een demografische doorlichting», Brussels Studies, Synthesenota n°3 van de Staten-generaal van Brussel. DEXIA (2010), « België: gemeentefinanciën 2010: in het teken van strak beheer en matiging? », Lokale Financiën, Gemeenten en Provincies. DEXIA (2008), « Analyse van de financiën van de Brusselse OCMW’s », Lokale Financiën, Gemeenten en Provincies. DEXIA (2007) « De gemeentetoelage voor de openbare ziekenhuizen» Fiche 14, « De financiële uitdagingen voor de nieuwe gemeentebesturen». IRIS (2009), Jaarverslag 2009, Brussel. IRIS Consulting (2001), «De socio-economische impact van de Europese en internationale instellingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, actualisatie en vooruitzichten 2001-2005 ».
79
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest JANSSENS C., DUBOIS J., SCHMITZ V., de STREEL A et DESCHAMPS R. (2009), « Les perspectives budgétaires de la Commission communautaire française de 2009 à 2019 », Cahier de Recherche, Série Politique économique, nr. 41,2009/6. LAMBERT, J.-P., TULKENS, H., CATTOIR, Ph., TAYMANS, M., VAN DER STICHELE, G. et VERDONCK, M. (1999), « Les modes alternatifs de financement de Bruxelles », Eindverslag van de studie uitgevoerd in opdracht van de Minister bevoegd voor het wetenschappelijke onderzoek van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Centre d’études régionales bruxelloises, Bruxelles. MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST (2009), Statistieken 2009 – Personeelsgegevens, Brussel. PICQUE Ch. (2009), « Rapport sur l’état des finances des communes bruxelloises 2004-2009 », chpicque.info/WEB. PRICE WATERHOUSE COOPERS (2009), Overheidsopdracht Gemeentefonds: evaluatie van de in het decreet van 5 juli 2002 bepaalde groeivoet en verdelingscriteria en formuleren van beleidsvoorstellen en/of denksporen voor een hervorming van het Gemeentefonds, studie uitgevoerd voor het Agentschap voor binnenlands bestuur, Vlaanderen. Verordening nr. 420/2008 van de Raad van 14 mei 2008 tot aanpassing met ingang van 1 juli 2007 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, Supplément au Journal Officiel de l’Union européenne, 2008/S 113-150691 du 16.06.08. VAN DER STICHELE, G. et VERDONCK, M. (2001), « Les modifications de la loi spéciale de financement dans l’accord du Lambermont », Courrier hebdomadaire, n°1733, CRISP, Bruxelles. VAN DER STICHELE, G. (2003), « Les modes alternatifs de financement de Bruxelles : Actualisation », Kabinet van de Minister van Financiën en Begroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. VERDONCK, M., BERNARD, N., LEMAIRE, V., FRANCOIS, M., LASSERRE, Ch. Et BÖHLKE, A. (2010), « Etude sur les techniques d’évitement des droits d’enregistrement sur la vente d’immeubles », Eindverslag van de studie in opdracht van de Minister van Financiën en Begroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Centre d’études régionales bruxelloises, Bruxelles. VERDONCK, M., TAYMANS, M. et VAN DROOGENBROECK, N. (2009), « Etude comparative des communes flamandes, wallonnes et bruxelloises du point de vue institutionnel et financier », Eindverslag van de studie in opdracht van de Minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Centre d’études régionales bruxelloises, Bruxelles. VERDONCK, M., CATTOIR, Ph. et ALGOED, K. (2009), « Assessment of the Belgian Equalization Mechanism and Proposals for Reform », Actes du Congrès des économistes belges de langue française 2009. VERDONCK, M. (2008), « Evaluating the decentralization of tax powers: Lessons from the Belgian regions », mimeo, Facultés Universitaires Saint-Louis, Bruxelles. WOUTERS J. et VIDAL M. (2008), « Is er een Belg in de zaal ? Het “uitzendbeleid” van de Belgische overheden naar internationale organisaties », KUL Working Paper nr. 122.
80
Studie voor een juiste financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ZIMMER P. (2006), « La situation budgétaire de la Région de Bruxelles-capitale », Courrier hebdomadaire du CRISP nr.1941. Algemene toelichting bij de begroting 2010 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Uitgavenbegroting (initieel) 2010 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Uitgavenbegroting (initieel) 2010 van de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF) Uitgavenbegroting (initieel) 2010 van de Vlaamse gemeenschapcommissie (VGC) Uitgavenbegroting (initieel) 2010 van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) Uitgavenbegroting (initieel) 2010 van het Waals Gewest Uitgavenbegroting (initieel) 2010 van het Vlaams Gewest Uitgavenbegroting (initieel) 2010 van de Duitstalige Gemeenschap Uitgavenbegroting (initieel) 2010 van de Franse Gemeenschap Jaarlijkse rekeningen van de Brusselse gemeenten, 2009, Bestuur van de Plaatselijke Besturen, MBHG Aangepaste begrotingen 2009, stad Luik, Charleroi, Antwerpen en Gent. Statistische bronnen FOD Economie FOD Economie ADSEI, Enquête naar de arbeidskrachten, 1995-2009 POD Sociale integratie Nationale Bank van België ACTIRIS, VDAB, Forem Steunpunt Werk en sociale economie BISA, « Brusselse statistische indicatoren », 2009. Franse Gemeenschap van België Vlaamse Gemeenschap www.becompta.be www.OCMW-info-CPAS.be
81