Verslag van de vergadering van de Statencommissie Bestuur en Financiën, gehouden op woensdag 3 september 2008 van 17.00 uur tot 20.20 uur in de Statenzaal van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezig: dhr. H. Staghouwer (ChristenUnie, voorzitter), dhr. P.H.R. Brouns (CDA), mw. A.A.H. Hazekamp (PvdD), dhr. M.J. Jager (CDA), dhr. E.J. Luitjens (VVD), mw. W.J. Mansveld (PvdA), dhr. W.J. Moorlag (PvdA), dhr. W. van der Ploeg (GroenLinks), dhr. R. Stevens (ChristenUnie), dhr. C. Swagerman (SP), dhr. R. Sangers (SP), dhr. P.G. de Vey Mestdagh (D66), dhr. T.J. Zanen (PvhN). Afwezig: dhr. H.J. Kruithof (VVD) Voorts aanwezig: dhr. M.J. van den Berg (CdK, voorzitter GS), dhr. M.A.E. Calon (gedeputeerde), dhr. P.M. de Bruijne (gedeputeerde), dhr. R.A.C. Slager (gedeputeerde), dhr. J. Oosterling (ambtelijke bijstand), dhr. J.M.C.A. Berkhout (griffier), mw. A.L. Meeske (secretaris), dhr. Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen). 1.
Opening en mededelingen
De vergadering wordt voorafgegaan door een presentatie over de beoordelingsmethodiek op basis van het Rapport Professionalisering Subsidierelaties door de heer Paul Vinkenvleugel. De commissievoorzitter heeft de commissieleden ter voorbereiding op de presentatie een brief van GS toegestuurd met nr. 2008-48.377 + bijlage betreffende Jaarlijkse beoordeling sterrenkwalificatie (financiële positie) van structureel gesubsidieerde instellingen aan de hand van de jaarrekeningen conform het Rapport Professionalisering Subsidierelaties. De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom. Er is zojuist een bijeenkomst geweest inzake het IPO met dhr. Beukema. Dit is de eerste vergadering van deze commissie na het zomerreces en de voorzitter hoopt op een goede samenwerking in de komende periode. Dhr. Jager zal iets later komen. Deze vergadering wordt begonnen met een presentatie over de beoordelingsmethodiek van de sterrenkwalificaties. Het woord is hiervoor aan dhr. Vinkenvleugel. Dhr. Vinkenvleugel is controller bij de afdeling F&C. Hem is gevraagd een korte presentatie te houden over de jaarlijkse beoordeling van de subsidierelaties. De presentatie bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een korte toelichting op de brief. De belangrijkste punten uit de brief staan op sheets. Het tweede deel gaat in op de beoordeling van een instelling. Bij de verleden week verzonden brief, d.d. 26-08-2008, zaten twee voorbeelden en een van die twee voorbeelden zal kort worden toegelicht. De aanleiding. Zoals men wellicht nog weet waren er in 2001 financiële problemen met het NBBT. Uiteindelijk heeft dat aanleiding gegeven tot het faillissement en hebben de Staten besloten een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van het faillissement en de rol van de provincie als subsidiegever daarin. Dit heeft geleid tot het vaststellen van een rapport Professionalisering Subsidierelaties door GS, welk rapport ook in deze commissie is besproken. Het doel van het rapport is het ontwikkelen van een aantal maatregelen om de zakelijke relatie met de instelling te verbeteren waardoor de kans op calamiteiten wordt verkleind. Duidelijk is destijds aangegeven dat het niet de bedoeling van het College was om de verantwoordelijkheid van de instellingen over te nemen. Tevens is aangegeven dat calamiteiten nooit geheel zijn uit te sluiten en dat evenmin wordt gewenst dat de instellingen worden overladen met allerlei controlemaatregelen waardoor ze bijna of geen bewegingsvrijheid meer hebben. Als laatste punt staat aangegeven dat het rapport niet is opgewassen tegen doelbewuste misleiding van instellingen. Zoals men weet, worden de Staten drie keer per jaar geïnformeerd. Bij de Integrale Bijstelling wordt een totaalbeoordeling meegegeven van alle instellingen. Daarnaast krijgt de commissie een schrijven waarin instellingen die zijn gekwalificeerd met drie of meer sterren, kort worden toegelicht. Vervolgens is naar aanleiding van het onderzoek bij Bureau Jeugdzorg besloten om de Staten twee keer per jaar te informeren over de acties en maatregelen die dienen te worden uitgevoerd in het kader van het rapport Professionalisering Subsidierelaties voor instellingen die met drie of meer sterren zijn gekwalificeerd. Ten slotte dient het College u separaat te informeren indien men besluit om af te wijken van het rapport.
1
In de brief is voorts aangegeven dat het beoordelingsproces onderdeel uitmaakt van het subsidieproces. Bij het subsidieproces wordt de financiële positie van de instelling inhoudelijk beoordeeld door het invullen van een inventarisatieformulier. Voor deze inhoudelijke beoordeling wordt gebruik gemaakt van allerlei documenten, maar de voornaamste input komt uit de jaarrekening en het jaarverslag van een instelling. Bij het beoordelingsproces zijn de verantwoordelijkheden verdeeld over de beleidsafdelingen en de afdeling F&C. De beleidsafdelingen zijn primair verantwoordelijk voor de voortgang van het subsidieproces. Zij zijn in eerste instantie aanspreekpunt voor de instellingen en de afdeling F&C toetst de financiële beoordelingen van de beleidsafdelingen en geeft uiteindelijk een eindoordeel van het aantal sterren. Er is duidelijk bewust gekozen voor een functiescheiding tussen enerzijds de afdeling F&C en de beleidsafdelingen. Met deze functiescheiding wordt beoogd om kansen op fouten te minimaliseren en een extra waarborg op objectiviteit te kunnen geven. Zoals gezegd wordt voor het bepalen van het aantal sterren gebruik gemaakt van het inventarisatieformulier. Dit bevat een aantal indicatoren. Deze zijn voornamelijk kwantitatief en financieel van aard. Gedacht kan worden aan: liquiditeit, solvabiliteit, saldo jaarrekening. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van een aantal niet-financiële indicatoren. Met name wordt getracht de aanwezige risico’s en bijzondere omstandigheden inzichtelijk te krijgen en dat wordt met name gedaan in verband met hetgeen bij de derde bullit staat vermeld. De bedoeling van de inventarisatie is om niet alleen inzicht te krijgen in de financiële positie van een instelling op enig moment, maar ook wordt getracht om een vooruitblik te schetsen van de toekomstige ontwikkelingen en risico’s die van toepassing zijn op de betreffende instelling. Zoals in de brief in tabel 1 staat vermeld is per indicator een beoordelingscriterium geformuleerd. Voor de kwantitatieve beoordelingscriteria zijn deze gangbaar in het economisch dagelijks verkeer. Daardoor zijn deze beoordelingscriteria grotendeel objectief. Voor de kwalitatieve criteria wordt gebruik gemaakt van allerlei inzichten die er zijn. Hoe vindt de uiteindelijke beoordeling dan plaats van het aantal sterren? Dat is enerzijds op basis van de individuele indicatoren. Hierbij zij opgemerkt dat de indicatoren met betrekking tot de korte termijn financiën zwaarder wegen dan de indicatoren die op langere termijn van toepassing zijn. Dat gebeurt omdat het van belang is dat de instelling op korte termijn zijn of haar prestaties kan naleven waarbij de langere termijn minder van belang wordt geacht. Bij het bepalen van het aantal sterren wordt tevens teruggekeken. Gekeken wordt naar het aantal sterren in de voorgaande jaren. Tevens wordt gebruik gemaakt van informatie die aanwezig is in allerlei andere beleidsdocumenten die betrekking hebben op een instelling. De resultaten van het rapport Professionalisering Subsidierelaties. Zoals vermeld is tot nu toe gebleken 1) dat de financiële positie van de instellingen jaarlijks verbetert en 2) dat het College eerder inzicht heeft in de financiële risico’s en problemen van de instellingen. Het lijkt erop dat het rapport zijn vruchten heeft afgeworpen. Hierbij zij opgemerkt dat het College voornemens is om het rapport eind dit jaar of aan het begin van het volgende jaar intern te evalueren. Mogelijk komen daar nog verbetervoorstellen uit. Vervolgens staat dhr. Vinkenvleugel stil bij het inventarisatieformulier. Dit betreft een Excelbestand. Men heeft een exemplaar uitgereikt gekregen. De belangrijkste indicatoren zijn op de dia’s weergegeven. Instelling B wordt nader toegelicht. Bij de brief is daarover een bijlage toegevoegd. Een paar jaar geleden is aangegeven dat instelling B een maatschappelijke betekenis heeft, gekwalificeerd als ‘secundair’. Dat wil zeggen dat het zeer belangrijk wordt geacht dat de instelling taken voor de provincie uitvoert. De aard van de subsidie wordt enerzijds aangegeven door de omvang (€ 86.000). Dat betekent dat deze de status heeft van ‘gemiddeld’. Alleen de geel/oranje blokken worden ingevuld en uiteraard behoort een korte beschrijving gegeven te worden bij de risico’s en bijzondere omstandigheden. Voor de rest rekent het model zichzelf door. Anderzijds wordt aangegeven wat de totale baten zijn en de baten van andere instellingen. Dan wordt gekeken wat de relatieve omvang van de provinciale bijdrage is in de totale exploitatie. In dit geval is dat 37% en is de provinciale bijdrage te kwalificeren als ‘aanzienlijk’. De omvang van de algemene reserves is bij deze instelling ruim € 206.000 en dat is 88% van de exploitatie en dat wordt als ‘goed’ beschouwd. Deze instelling heeft een totaal aan reserves en voorzieningen van € 565.000 wat neer komt op 244% ten opzichte van de totale exploitatie. Voor deze instelling zijn de volgende risico’s geformuleerd. Het is onduidelijk hoeveel geld men in de nabije toekomst kwijt is voor onderhoud van de panden die men in bezit heeft, Men is zeer gevoelig voor inkomsten gerelateerd aan bezoekersaantallen. Als de bezoekersaantallen iets teruglopen, wordt dat meteen gevoeld. In het verleden is gebleken dat bij het afwikkelen van projecten waarbij projectsubsidie is ontvangen, men moeite heeft gehad om een en ander goed financieel af te sluiten,
2
wat wel eens tot een negatief resultaat heeft geleid op een project. Men realiseert veel inkomsten uit giften en sponsoren, maar daarbij is men heel erg afhankelijk van de welwillendheid van derden. Vervolgens worden de liquiditeit en solvabiliteit uitgerekend. De liquiditeit van deze instelling is te kwantificeren als ‘slecht’. De solvabiliteit is ‘onvoldoende’. Het aardige van deze instelling is dat het resultaat over 2007 maar liefst € 208.000 positief is. Dat is uiteraard heel goed, maar deze instelling heeft een historie met het maken van verlies. Getracht wordt de administratieve organisatie van de instelling te beoordelen. Dat geschiedt met behulp van de accountantsverklaring en eventueel de managementletter als die van de instelling is ontvangen. Overigens dienen instellingen de managementletter allen bij de provincie in te leveren als de instelling gekwalificeerd is met drie sterren of meer en als deze meer dan € 300.000 subsidie per jaar ontvangt van de provincie. Tot slot wordt gekeken naar het begrotingsperspectief. Deze instelling verwacht de aankomende jaren te kunnen draaien met een bedrag van € 20.000 positief. Dat is goed, maar zoals te lezen is bij de bijzonderheden, houdt men rekening met een verhoging van de subsidies. Vervolgens zijn meer bijzonderheden geformuleerd. De instelling heeft vorig jaar een behoorlijke winst gemaakt, maar dat is een eenmalige winst. Met deze winst heeft men een groot deel van de schulden kunnen aflossen. Echter, door het aflossen van de schulden is de liquiditeit nog steeds slecht. Dit leidt ertoe dat het College de instelling dit jaar heeft beoordeeld met vier sterren. Tot zover de presentatie. Dhr. Vinkenvleugel beëindigt zijn verhaal met de opmerking dat hij graag hoort of er nog vragen zijn over de brief of over deze presentatie. De voorzitter bedankt dhr. Vinkenvleugel. Hij gaat ervan uit dat deze presentatie verhelderend heeft gewerkt en geeft het woord aan de vergadering. Dhr. Luitjens (VVD) vraagt wat er gebeurt als vier sterren zijn gegeven. Welke maatregelen worden genomen? Dhr. Vinkenvleugel antwoordt dat in het rapport staat welke maatregelen het College dient op te leggen bij toekenning van sterren. In dit geval zijn de maatregelen, gezien de historie van de instelling, in het verleden al opgelegd. Zo wordt de voortgang bewaakt. In dit geval dient men vanaf drie sterren een plan van aanpak op te stellen. Dat heeft deze instelling gedaan en elk kwartaal worden rapportages ingeleverd waarin de financiële stand van zaken wordt weergegeven in dat jaar en anderzijds geeft men aan hoe ver men gevorderd is in het plan van aanpak. Voorts wordt weergegeven in hoeverre men in staat is om de acties, genoemd in het verbeterplan, te realiseren. Dhr. Zanen (PvhN) refereert aan de opmerking dat het rapport Professionalisering Subsidierelaties zijn vruchten afwerpt. Wordt daarmee bedoeld dat er minder instellingen met veel sterren zijn? Dhr. Vinkenvleugel antwoordt bevestigend. Er wordt gekeken naar het startjaar 2004. Zoals reeds gezegd krijgen de Staten bij de Integrale Bijstelling een overzicht van het aantal instellingen die gekwalificeerd zijn met drie of meer sterren. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt wat de omvang is van de subsidie, want het is interessant te weten of het goed gaat met een instelling die veel geld ontvangt of dat het goed gaat met heel kleine instellingen. Dat wordt inzichtelijk gemaakt. Vergeleken met het startjaar 2004 is geconstateerd dat met de Integrale Bijstelling 2007 het aantal instellingen met drie of meer sterren minder is geworden en dat de provincie eerder in staat is om risico’s en financiële problemen bij instellingen te onderkennen. Dhr. Brouns (CDA) heeft drie korte vragen. De eerste vraag heeft te maken met de vraag van dhr. Luitjens waarop reeds is geantwoord. Wat gebeurt er met de gegevens die in het geval van een instelling met drie sterren op het Provinciehuis terechtkomen? Vindt er dan eenzelfde soort exercitie plaats als aan de hand van dit voorbeeld is gegeven op basis van een aantal kerngetallen? De tweede vraag, die mogelijk meer geschikt is voor de gedeputeerde Calon, heeft te maken met een keuze. Er is voor gekozen om indicatoren die met de korte termijn te maken hebben, zwaarder te laten wegen dan indicatoren die met de lange termijn te maken hebben. Als gekeken wordt naar het toegezonden voorbeeld A waarvan de solvabiliteit als dramatisch slecht wordt beoordeeld en hier nog de status ‘onvoldoende’ heeft gekregen, maar een groot eind richting ‘slecht’ gaat volgens de tabel, is er sprake van mogelijke risico’s voor de provincie, omdat geld wordt gestopt in een instantie vanuit het oogmerk dat deze instelling ook op langere termijn functioneert. In die zin vraagt dhr. Brouns zich af of wellicht naar die indicatoren anders moet worden gekeken. Voorts worden een aantal risico’s omschreven die uit de jaarrekeningen gehaald worden. Zijn dat risico’s die expliciet door de door de provincie gesubsidieerde instelling in hun jaarrekening dan wel in de
3
managementletter zijn gesignaleerd of wordt er vanuit het Provinciehuis een interpretatie los gelaten op wat in de jaarrekening staat en wordt op basis daarvan een eigen risico-inventarisatie gemaakt? Dhr. Vinkenvleugel antwoordt op de eerste vraag dat als instellingen rapportages afleveren, zij worden afgehandeld door de betreffende beleidsmedewerker. Deze neemt contact op met de afdeling F&C. Er vindt een analyse plaats van de rapportage. Afhankelijk van de hoeveelheid sterren wordt deze analyse ingebracht in het College ter vaststelling en worden de bevindingen gecommuniceerd aan de instellingen. Inzake de vraag over instelling A is getracht in de presentatie aan te geven dat niet slechts naar de getallen wordt gekeken, maar ook naar de achterliggende informatie. De betreffende instelling heeft weliswaar geen goede solvabiliteit, maar het blijkt dat de instelling bijna geen lang vreemd vermogen heeft. Men heeft aanzienlijke liquide middelen en die zijn van voldoende niveau om de schulden op korte termijn te kunnen aflossen. Daarnaast wordt gekeken naar welke voorzieningen zijn opgenomen en wat de schulden zijn. Bij deze instelling is bekend dat bij de voorzieningen een aantal posten zijn opgenomen die ook wel te kwalificeren zijn als eigen vermogen in plaats van vreemd vermogen. Gedacht kan worden aan zaken als onderhoudskosten. Vaak is zo’n instelling er nog geen verplichtingen voor aangegaan en dan is dit te beschouwen als een soort bestemmingsreserve. Daarnaast geldt bij deze instelling dat men een waarborghypotheek heeft, waarbij is afgesproken dat, indien men deze waarborghypotheek moet aflossen, men via een omgekeerde weg de middelen weer krijgt toegewezen als eigen vermogen. Het gaat met name ook om het verhaal achter de cijfers en getracht wordt om dat volledig en juist te interpreteren. Ten aanzien van de derde vraag luidt het antwoord dat beide zaken gebeuren. De accountantsverklaring wordt bestudeerd en eventueel ook de managementletter en de daarin vervatte bevindingen. Daarnaast worden regelmatig gesprekken gevoerd met de instellingen, zowel ambtelijk als bestuurlijk. Ook worden de instellingen allerlei andere beleidsdocumenten aangeleverd die mogelijk van belang zijn voor toekomstige ontwikkelingen. Dhr. Calon (gedeputeerde) benadrukt dat de criteria er in feite voor zorgen dat je aan de bal komt als de liquiditeitspositie op korte termijn in gevaar komt, dus als de ‘tent’ failliet dreigt te gaan. Door het plan van aanpak en de geëiste rapportages krijg je zicht op de langere termijn. Het lijkt wel goed om gelijk al criteria te gaan stellen voor de langere termijn, maar belangrijker is dat zo’n instelling gedwongen wordt om voor de langere termijn een plan van aanpak op te stellen en dat je naarmate de kwalificatie zwaarder is, overleg hebt. Het punt van dhr. Brouns is wel valide, maar dhr. Calon denkt dat dit systeem daar nu in voorziet. Dhr. Swagerman (SP) merkt op dat hij dacht de dag nu eens aardig te beginnen. Hij is al aanwezig vanaf vanochtend vroeg en zag zichzelf sinds 2003 als luis in de pels van het College als het ging om de subsidieverstrekking en de controle daarop. Gezien de vorderingen die in vijf jaar zijn gemaakt, zijn complimenten op hun plaats. Als er nu iets fout gaat, bijvoorbeeld bij een stoomtrein in Stadskanaal, is dat een calamiteit hetgeen nooit helemaal is te vermijden. Dit verhaal is helder en er is in deze jaren een goede invulling gegeven aan de oplossing van de betreffende problematiek. De voorzitter concludeert dat de afsluiting bijna niet mooier kan worden geformuleerd en bedankt dhr. Vinkenvleugel en mw. Huisman die op de achtergrond haar rol vervulde, voor de presentatie. Hij stelt voor om verder te gaan met de agenda. De voorzitter deelt mee dat een bijeenkomst is gepland van de Noordelijke Rekenkamer onder het thema ‘Met de benen op tafel’. Men heeft daarover een brief gekregen en men kan opmerkingen en suggesties kenbaar maken aan de leden van de Programmaraad. De bijeenkomst vindt plaats op 18 september aanstaande. Jeugdzorg. Men ontvangt de kwartaalrapportages voorzien van een analyse van GS die worden geagendeerd bij de commissie WCS. Deze rapportages worden ook als ingekomen stuk bij deze commissie geagendeerd. Dit komt voort uit een eerder gedane toezegging, gedaan op een gezamenlijke vergadering van de commissies op 19 september 2007. In de commissie WCS is met betrekking tot de rapportages het volgende besloten. Vanaf nu ontvangt de commissie halfjaarlijkse rapportages. Deze bevatten zowel een financiële analyse als een rapportage over de uitvoering van het beleid. De kwartaalrapportages worden zonder analyse aan de commissie verzonden. Zo is besloten. De voorzitter vraagt de commissie of men vindt dat de rapportages van BJZ ook nog naar de commissie BF moeten worden verzonden. Vorig jaar is besloten dat dit gedurende een bepaalde periode zou geschieden en het is de vraag of daarvan afscheid genomen kan worden.
4
Dhr. Zanen (PvhN) vraagt schertsend hoeveel sterren men heeft. Dhr. Luitjens (VVD) stelt dat de noodzaak om deze rapportages in deze commissie te bespreken geboren was vanuit een bepaalde situatie. In principe is de VVD-fractie van mening dat de jeugdzorg een onderwerp is dat in de andere commissie thuishoort, tenzij er aanleiding is om de problematiek ook in deze commissie te bespreken. Normaal gesproken is dat niet het geval. Mw. Mansveld (PvdA) deelt mee dat de PvdA-fractie al in de commissie WCS heeft meegedeeld hoe daarover wordt gedacht. De rapportages hoeven niet meer als ingekomen stuk in deze commissie geagendeerd te worden. Dhr. Jager (CDA) brengt naar voren dat de CDA-fractie van mening is dat het extra verscherpt politiek toezicht op dit punt van tafel kan en dat de rapportages in één commissie behandeld kunnen worden. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) gaat ervan uit dat, indien er aanleiding toe is, GS het zullen agenderen in deze commissie. De voorzitter concludeert dat het voorstel breed wordt gedragen in de Staten en dat de rapportages niet meer naar de commissie BF gestuurd gaan worden, behalve in het geval dat daar aanleiding toe is. 2.
Regeling van werkzaamheden
-
voorstellen vreemd aan de orde van de dag
Er zijn geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag ingediend. -
vaststellen van de agenda
De voorzitter refereert aan zijn brief van 13 augustus jl. met de gewijzigde agenda. Toegevoegd aan de ingekomen stukken zijn de brieven 8.e en 8.f, te weten de brief van GS van 22 juli 2008, nr. 200836.227 betreffende Jaarrekening Bureau Jeugdzorg 2007 en de brief van GS van 3 juli 2008, nr. 2008-37.306 betreffende het nieuwe managementcontract Beheer Wegen en Kanalen. Hij geeft in overweging om de brief van GS van 26 augustus 2008, nr. 2008-48.959 betreffende subsidies SNN, toe te voegen als agendapunt 10. Aldus wordt besloten. De voorzitter verzoekt om een mandaat om het werkbezoek in verband met het Bestuurskrachtonderzoek vorm te geven. Later zal hierop worden teruggekomen met een concreet plan. Aldus wordt besloten. 3.
Gelegenheid tot spreken voor niet-Statenleden (m.b.t. geagendeerde onderwerpen)
Er zijn geen insprekers. 4.
Vaststelling verslagen Statencommissie Bestuur en Financiën van 21 mei, 4 juni en 10 juni 2008
Dhr. Moorlag (PvdA) merkt inzake het verslag van 4 juni 2008 op dat op pagina 24 staat: “Het gaat om de ontslagzaak. De Rekenkamer is in feite ook een organisatie met operationele problemen.” Tekstueel moet deze zin als volgt gelezen worden: “Waar het gaat om de ontslagzaak: de Rekenkamer is in feite ook een organisatie met operationele problemen.”
5
De voorzitter constateert dat de verslagen met inbegrip van deze wijziging zijn vastgesteld. 5.
Toezeggingenlijst
De voorzitter stelt ook de toezeggingen aan de orde die gedaan zijn bij de Voorjaarsnota. Dhr. Calon heeft over Groningen Airport Eelde toegezegd dat het College het financiële risico voor de provincie als aandeelhouder inzichtelijk zal maken in verband met de uitspraak van de Raad van State over de baanverlenging. Kan deze op de toezeggingenlijst worden vermeld? Dhr. Calon (gedeputeerde) stelt dat dit aan de commissie is. Hij heeft geen bezwaar. De medewerkers die daarmee bezig zijn, zijn ook met Essent bezig en andere zaken. Nog onduidelijk is hoe aan deze toezegging kan worden voldaan. De voorzitter vraagt of dat voor het einde van dit jaar mogelijk is. Dhr. Calon (gedeputeerde) kan daarover geen toezegging doen, want er is één ambtenaar bezig met vele dossiers en hij/zij doet zijn uiterste best. Daarom kan geen garantie worden gegeven wanneer die toezegging gestand wordt gedaan. De voorzitter gaat akkoord. De toezegging wordt op de lijst geplaatst. Gedeputeerde Slager heeft toegezegd om met een notitie te komen over de provinciale rol van onderscheiden terreinen ten opzichte van de gemeenten. Dhr. Slager (gedeputeerde) antwoordt dat daaraan wordt gewerkt. Volgende week wordt er over gesproken in de bijeenkomst van GS met het MT. Het stuk is dus onderweg. De voorzitter gaat akkoord. De toezegging wordt op de lijst geplaatst. Toezegging 1 inzake Professionalisering Subsidierelaties. Deze toezegging is ingelost en kan worden geschrapt Toezegging 2 inzake de mogelijkheid dat risico wordt uitgedrukt in de omvang van subsidiebudgetten. Kan deze toezegging van de lijst? Dhr. Calon (gedeputeerde) antwoordt dat dit wordt geïmplementeerd bij de nieuwe methode bij de Integrale Bijstelling 2008 die in november of december tot de commissie komt. Dhr. Sangers (SP) merkt op dat de toezegging na implementatie van de lijst geschrapt kan worden. De voorzitter is akkoord. Toezegging 3 over de subsidiedrempel. De voorzitter merkt op dat rond de jaarwisseling een plan met mogelijke alternatieven zal worden besproken. De toezegging kan blijven staan. Dhr. Calon (gedeputeerde) bevestigt dat het onderwerp in december in de Staten aan de orde zal komen. De motie is aangenomen bij de Voorjaarsnota. Toezegging 4 Dhr. Calon (gedeputeerde) zegt toe dat vóór de volgende regulier ingeplande commissievergadering de commissie hierover een brief zal ontvangen. De voorzitter stelt voor om het onderwerp naar de commissie WCS te verplaatsen. Dhr. Moorlag (PvdA) stelt dat dit om de Middenevenementen gaat.
6
De voorzitter concludeert dat eerst de brief wordt afgewacht en dat deze hier beoordeeld zal worden. Toezegging 5 over de aanbestedingen. Dhr. Slager (gedeputeerde) stelt dat het de bedoeling is dat in september een notitie in GS zal worden behandeld. Als de notitie door GS heen komt, kan zij vrij snel naar de Staten. Het is een kwestie van een week of zes. Toezegging 6 Dhr. Calon (gedeputeerde) merkt op dat deze toezegging al is ingevuld. De voorzitter beaamt dat en dan kan deze toezegging worden geschrapt. 6.
Mededelingen
Er zijn geen mededelingen. 7.
Rondvraag
Dhr. Moorlag (PvdA) heeft een vraag die is ingegeven door een ontmoeting met de burgemeester van Veendam waarin onder andere op geanimeerde wijze werd gesproken over de problematiek en het vraagstuk van gemeentelijke samenwerking. De burgemeester verzekerde dhr. Moorlag dat het een goede zaak zou zijn als Provinciale Staten zich daar eens wat meer in zouden verdiepen, bijvoorbeeld middels het afleggen van een werkbezoek aan Oost-Groningen waar met samenwerkingsmodellen wordt gewerkt. Dit verzoek hoeft niet onmiddellijk beantwoord te worden, maar het is meer een suggestie voor een werkbezoek van deze commissie. Dhr. Swagerman (SP) merkt op in de krant te hebben gelezen dat in plaats van dhr. Gerritsen de commissaris in gesprek is gegaan met de medeaandeelhouders van Groningen Seaports. Hij heeft begrepen dat de vertegenwoordigers in het Algemeen Bestuur niet op de hoogte waren van het gesprek, noch van de ontwikkeling en de resultaten van het gesprek. Dhr. Swagerman vindt dat een wat vreemde gang van zaken. Het gesprek wordt overigens door hem toegejuicht, want hierover heeft de SP-fractie al eerder gezegd dat, voordat miljoenen worden geïnvesteerd, er helderheid moet komen over de bestuursstructuur. Hij begrijpt dat er nu wat harder aan wordt getrokken. Hij had liever op een officiëlere wijze doorgekregen wat de uitwerking van dat gesprek was dan via het Dagblad van het Noorden en vermoedt dat dit ook voor de vertegenwoordigers van de provincie in het AB geldt. Dhr. Van den Berg (CdK, voorzitter GS) heeft geconstateerd dat het dossier al vrij lang speelt en tot weinig concrete stappen heeft kunnen leiden, omdat men er niet verder mee kwam. Ook heeft hij geconstateerd dat de zaak stil lag. Daar het een dusdanig omvangrijk dossier is waarbij de provincie en de andere spelers ernstige risico’s lopen gegeven de nieuwe ontwikkelingen met nieuwe investeringen, meerjarenplannen en alles wat er speelt, geeft dat de noodzaak om beweging in de zaak te krijgen. Getrouw de traditie die in deze provincie is gegroeid, blijft de commissaris niet slechts in zijn formele rol zitten, want dan gaat het om anderen, en hij heeft gekeken of het mogelijk is om informeel met allerlei mensen te praten en te zoeken waar de problemen zitten om de zaak in beweging te krijgen. Tegelijkertijd wordt dan goed genoteerd waar de zorgen zitten en waarom mensen zaken blokkeren. Dat is gebeurd tot het moment dat een van die activiteiten gemeld werd aan de media. Dat was te verwachten, want dit was al ongeveer zeven maanden gaande. Dhr. Van den Berg heeft toen besloten om zelf even kort mededelingen te doen aan de media. Degenen die systematisch op de hoogte zijn gehouden van deze informele activiteiten waren vanzelfsprekend GS en de betrokken gedeputeerde om er zeker van te zijn dat, als er iets boven water komt in gezamenlijkheid, de formele actoren aan het werk moeten gaan. Zij beginnen dan met het formuleren van voorstellen. Bekeken moet worden wie welk voorstel doet en op welk moment, want ook dat ligt nog heel gevoelig. Dhr. Van den Berg heeft het gevoel dat er wellicht mogelijkheden zijn, maar hij zal er wel tot in het najaar mee bezig zijn. Officieel is het zo dat Groningen Seaports zelf een risicoanalyse laat opstellen die half september op tafel zal komen. Dat zal helpen en dit is een van de elementen die speelde. Zo luidt de achtergrond.
7
Dhr. Jager (CDA) geeft een korte reactie op de vraag van dhr. Swagerman. De twee leden die namens Provinciale Staten in het Algemeen Bestuur zitten, houden zich aan de traditie die is ontstaan en die ook door oud-collega Van der Ploeg is gevolgd, namelijk dat men zich in die vorm en functie niet bemoeit met die discussie. Uiteraard wel als Statenlid als het speelt, maar het is bij Seaports niet zo dat de leden van het AB zich achter of voor de schermen met de discussie over verzelfstandiging of privatisering bezig houden. Natuurlijk houden zij zich, gegeven de bestuursstructuur die er nu is, wel bezig met de vraag hoe Groningen Seaports zo goed mogelijk kan functioneren. Dat is een verantwoordelijkheid die er ligt. De verantwoordelijkheid voor de verandering van de bestuursstructuur ligt in eerste instantie bij de drie overheden die samen Groningen Seaports vormen en uiteraard bij hun bestuurlijke en politieke organen. In dit geval is dat Provinciale Staten. Dhr. Luitjens (VVD) merkt op dat zonet al even aan bestuurskracht werd gerefereerd. Deze week kwam hij een verhaal tegen over bestuurskracht en de gemeente Winsum. Dat leidt tot de vraag die al eens eerder is gesteld, wanneer het totaal aan bestuurskrachtonderzoeken is afgerond. Aan de ene kant staat dit in relatie tot een werkbezoek, maar het zou goed zijn dat bekend is wanneer dat onderzoek is afgerond is en hoe de provincie daarmee verder gaat. Wellicht kan dhr. Slager de stand van zaken toelichten. Dhr. Slager (gedeputeerde) antwoordt dat hem is gemeld dat alle gemeenten die aan het bestuurskrachtonderzoek hebben deelgenomen, nu hun eigen rapport hebben gekregen. Iedere gemeente weet nu wat er wordt gevonden. De gemeenten zijn zich momenteel intern aan het beraden en overleg aan het voeren in colleges en de raden. Dhr. Slager denkt dat dit proces de tijd moet krijgen. Er is een overkoepelende notitie gemaakt en die zal zeer binnenkort aan de orde zijn in de VGG. Een deze dagen heeft dhr. Slager overleg met de voorzitter van de VGG en dan wordt gezamenlijk bekeken wat er met de conclusies kan worden gedaan. Dhr. Luitjens (VVD) vraagt of dhr. Slager de commissie daarna ook informeert. Dhr. Slager (gedeputeerde) antwoordt dat dit voor de hand ligt. Dhr. Luitjens (VVD) vraagt of hij dat kan verwachten in oktober of november. Dhr. Slager (gedeputeerde) verwacht dat dit het geval zal zijn. De voorzitter concludeert dat deze toezegging in oktober of november zal worden nagekomen.
8. a. b. c. d. e. f.
Ingekomen stukken (ter kennisneming) Brief van GS van 22 mei 2008, nr. 2008-25.253/21/A.8, ABJ betreffende Kaderverordening Subsidies Brief van GS van 9 juni 2008, nr. 2008-30.349/23, ABJ betreffende gemeenschappelijk financieel toezichtkader "Zichtbaar Toezicht" Brief van GS van 3 juni 2008, nr. 2008-12.225/23/A.6, KB, betreffende evaluatie managementcontact Beheer Wegen en Kanalen Brief van GS van 26 juni 2008 nr. 2008-32.907/26/V2, CW betreffende Analyse 1e kwartaalrapportage 2008 Bureau Jeugdzorg, Base Groep, CWZW Noord en Pleeg-maat-zorg boerderij Brief van GS van 22 juli 2008, nr. 2008-36.227 betreffende Jaarrekening Bureau Jeugdzorg 2007 Brief van GS van 3 juli 2008, nr. 2008-37.306 betreffende het nieuwe managementcontract Beheer Wegen en Kanalen
De stukken worden zonder commentaar voor kennisneming aangenomen. Bespreekstukken 9.
Programmabegroting 2009, voordracht 2008-022
8
De voorzitter stelt de Programmabegroting 2009 aan de orde en geeft dhr. Luitjens het woord. De behandeling zal in deze commissie in één termijn plaatsvinden. Dhr. Luitjens (VVD) verwijst allereerst naar pag. 16 en vraagt naar de reden voor het niet realiseren van de taakstelling ten aanzien van de bestuurlijke drukte. Legt men zich hierbij neer of gaat in een ander tempo met andere effecten dan oorspronkelijk was beoogd. Op pag. 123 wordt aandacht besteed aan veiligheid. Duidelijk is dat de positie van de provincie en de commissaris bij dit onderwerp een andere wordt als wordt overgegaan op veiligheidsregio’s. In plaats van toetsing komt er iets voor terug en de vraag luidt wat dat voor gevolgen heeft voor de Begroting 2009. Op pag. 125 staat inzake openbare orde en veiligheid voor 2009 een bedrag van ongeveer € 1,5 miljoen en dat blijft zo. Graag zag dhr. Luitjens toegelicht wat die post inhoudt. Bij Kapitaallasten St. Jansstraat 4 is bij dhr. Luitjens de indruk ontstaan dat deze hoger zijn dan de huurprijs. Dhr. Luitjens merkt op dat hij dat verkeerd kan hebben gezien en dat hij een toelichting op prijs stelt. Pag. 187 wordt onder het kopje Relatiemanagement het organiseren van een themadiner genoemd. Het bedrag dat daarbij hoort en het aantal personen leidt tot een astronomisch bedrag. Hij neemt aan dat hier meer onder valt dan 40 couverts en hoort graag nadere informatie. Pag. 205 inzake de zuidelijke vaarverbinding Blauwe Stad. Hier is de datum 1 september als cruciaal genoemd. Hoe staat het daar mee? Pag. 208 geeft aan dat er een go/no go-moment zal zijn inzake de glastuinbouw Eemsmond. Graag hoort dhr. Luitjens daarover een toelichting. Pag. 209 over de DWK en het managementcontract. Het contract op zich wordt niet in deze commissie besproken, maar dhr. Luitjens vraagt zich af of hier de komende jaren voldoende geld voor is gereserveerd om de kwaliteit van de kunstwerken en dergelijke op voldoende peil te houden. Bij de Voorjaarsnota heeft dhr. Luitjens al gezegd dat flink wordt geïnvesteerd in bereikbaarheid en nieuwe delen van de infrastructuur, maar het is ook zaak om de balans vast te houden inzake de kwaliteit van de bestaande infrastructuur. Dhr. Swagerman (SP) kan kort zijn en aansluiten bij wat dhr. Jaspers altijd al zei en wat dhr. Calon eerder aanhaalde, namelijk dat deze exercitie goed heeft plaatsgevonden. Er kunnen hier en daar wat kanttekeningen worden gemaakt of zaken werkelijk worden uitgevoerd als wordt gezegd en of op andere terreinen niet iets anders gedaan moet worden. Echter, die kansen zijn al aan de orde geweest. De fractie van de SP denkt dat hier redelijk verwerkt staat wat verwacht mocht worden. Over de Begroting 2009 is dan weinig nieuws te melden. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) beperkt zich tot de tweede termijn. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt naar de financiële situatie van de provincie. Er staat een overzichtje over de begrotingsruimte gedurende de komende jaren in de stukken. Dat is een heel beperkte ruimte. Als je dan geconfronteerd wordt met de mededeling dat er nog een miljoen extra moet naar de Eemshavenweg vanwege een foutje, zie je het overschot veranderen in een tekort. Niet zeker is of dat direct is gekoppeld, maar er zal iets gaan schuiven. Dat is een probleem, alhoewel het ook positief kan zijn. Het kan ook zijn dat er dingen gebeuren waardoor de zaken er wat fleuriger voorstaan. De verkoop van de aandelen van Essent kan plotseling een ander licht op de zaak werpen. Graag hoort dhr. Zanen een nadere toelichting. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat hij vandaag ook niet veel te melden heeft. Hij kan zich bijna beperken tot de tweede termijn, behalve het feit dat de 40 couverts hem ook was opgevallen. Jaren geleden is door hem en Nico Werkman een amendement ingediend. Graag wil hij vernemen dat dit geen Pyhrrus-overwinning was en dit meer is dan slechts een diner van € 228.000. Mw. Hazekamp (PvdD) sluit zich aan bij de woorden van D66. Dhr. Stevens (ChristenUnie) beperkt zich tot twee actuele punten in relatie met de Begroting en iets waarover de fractie van de ChristenUnie extra aandacht zal geven. Het managementcontract Bruggen en Wegen. In de brief staat dat het bedrag (van € 50.000 of eventueel € 500.000) in de Begroting 2009 niet voldoende is, maar dat bedrag was niet terug te vinden. Kan de gedeputeerde toelichten hoe de brief in relatie gebracht kan worden tot pag. 97 van de Begroting?
9
In aansluiting op wat de PvhN vroeg over de belijning op de Eemshavenweg bracht dhr. Stevens op de vraag of dit soort risico’s voldoende zijn ondervangen in de risicoparagraaf. Veiligheidsbeleid en de rol van de provincie als partner in het crisismanagement (pag. 21). Dhr. Luitjens sprak daar ook al over. Dit is een punt waar de ChristenUnie op terug zal komen, omdat er op dit moment een wetsontwerp onderweg is waarin de corpsbeheerder van de grootste gemeente bovenlokale crises gaat coördineren. Daar is in het land nogal wat discussie over. Graag hoort dhr. Stevens van de commissaris wat de stand van zaken op dit moment is en of het tij nog te keren is, want de minister gaat gestaag door met de door haar bedachte oplossing. Dhr. Brouns (CDA) merkt op dat de CDA-fractie van mening is dat de Begroting 2009 die voorligt een goede vertaalslag is van hetgeen loopt en bij de Voorjaarsnota 2008 is besproken. Twee kleinere punten. In de begroting wordt ingezet op de toekomstige visie van GS ten aanzien van de regionale ruimtelijke plannen. Er wordt ook iets gezegd over grondbeleid en het traject naar een goede meningsvorming. Er wordt een positie toegekend aan de DLG. In de Begroting wordt op pag. 211 iets gezegd over de wijze waarop op dit moment invulling plaatsvindt van de bestuurlijke samenwerking met DLG en dat de kwaliteit van de rapportages de provincie niet in staat stelt om de vinger aan de pols te houden. Hoe verhoudt de grote ambitie van de provincie zich tot de status van de DLG op dit moment? Het andere punt heeft te maken met de vooraf gestelde vragen in de technische ronde. Er is een uitsplitsing gegeven van de inzet van middelen en daar is het wellicht interessant – en dat geldt niet zozeer voor deze begroting, maar wel voor de toekomst – dat meer inzicht wordt gegeven in de wijze waarop die middelen worden ingezet. Het is natuurlijk interessant om, als het gaat om de Motorrijtuigenbelasting, maar ook voor het Provinciefonds, te zien hoe binnen die paragrafen eigen middelen worden ingezet om eigen provinciaal beleid te realiseren. Daar zit ook een stuk verantwoording over wat de provincie doet voor de burger. Dit is een exercitie die de CDA-fractie het College wil meegeven om hier iets in de toekomst mee te doen. Tot slot zijn er binnen de organisatie veel kengetallen aanwezig. Dit heeft betrekking op hoe je met de begroting in de toekomst om zou willen gaan en waarop je als provincie zou willen sturen. Dhr. Brouns beveelt de club die hiermee aan de slag gaat aan om in ieder geval eens te kijken naar kengetallen die bij Ondernemend Groningen zijn gegeven over hoe om te gaan met arbeidsparticipatie en wat bereikt zou moeten worden als het gaat om het terugdringen van de werkeloosheid. Daar wordt heel duidelijk in percentages en getallen uitgedrukt waarnaar wordt gestreefd. Daar kunnen PS dan op sturen. Dit zou iets zijn wat in toekomstige begrotingen meer aan de orde moet komen. Mw. Mansveld (PvdA) deelt mee dat deze Begroting 2009 in de PvdA-fractie is beoordeeld als Jaspers-proof en dat is een groot compliment voor de betrokken ambtenaren. Duidelijk is dat de flexibele ruimte minder groot is dan verwacht. Het restant begrotingsruimte is € 1,2 miljoen tot 2012 en dat is niet alleen het gevolg van het sober en conservatief boekhouden van dit College. Als je de verwachte begrotingsruimte voor 2008 erbij pakt, zie je in een oogopslag de consequenties van het bestuursakkoord. De vraag rijst of de rooftocht van het Rijk nog verder gaat of inmiddels is voltooid. Wat kan worden verwacht en zitten er nog mogelijke tegenvallers in de pijplijn, bijvoorbeeld ten gevolge van de herverdeling van het provinciefonds? Er zijn nog een aantal andere basale onderwerpen die verwacht kunnen worden naast de herverdeling van het Provinciefonds, bijvoorbeeld het nieuwe provinciale belastinggebied. Over dit laatste zal nog wel een stevige discussie worden gevoerd in de komende periode. De opbrengsten van de opcenten zijn immers een substantieel deel van de opbrengstenkant in de Begroting en de vraag van de PvdA-fractie is welke risico’s de provincie gaat lopen. Bij de bespreking van het Weerstandsvermogen die vóór de zomer in deze commissie is gevoerd, is gebleken dat meer risico’s worden genomen en dat nog een aantal grote projecten op de provincie af komen. De gevoeligheden, onzekerheden en de risico’s in de exploitatie nemen toe en de vraag is wat hiermee te doen. Wordt gedacht: na ons de zondvloed of wordt er nu al actief naar gekeken? De vraag van de PvdA-fractie is aan welke knoppen de provincie kan gaan draaien en wat de effecten daarvan zijn op middellange en lange termijn. Waar heeft de provincie zelf invloed op? Welke keuzes zijn dan gewenst en wat zijn de effecten als het Rijk aan die knoppen gaat draaien? Wat de PvdA-fractie graag wil weten van het College is hoe zij daar tegenaan kijkt en ook wordt een doorkijk op prijs gesteld naar de middellange en lange termijn en met welke effecten een en ander gepaard gaat. Er is dus behoefte aan inzicht en doorzicht van de financiële positie van de provincie. Aan de Staten wordt de vraag voorgelegd om het flexibel budget verder niet te belasten en de financiële gevolgen van de rijksbegroting af te wachten. Dat suggereert dat de rooftocht nog niet is voltooid. Kan het College aangeven wat men verwacht van de rijksbegroting? Als er reguliere onze-
10
kerheden zijn met betrekking tot de accressen – dit was een antwoord op een vraag van het CDA – dan is er nog de behoedzaamheidreserve van 1% die door het College wordt gehanteerd. Is het bevriezen van accressen op de materiële uitgaven houdbaar nu de inflatie zo sterk oploopt? De begroting hoort een financiële vertaling van de voorjaarsnota te zijn. Echter, door het College is hiervan afgeweken. De vraag aan het College is of het College hier zondigt of valt dit onder de actieve informatieplicht? Mw. Mansveld doelt hier op het Management-contract Wegen en Kanalen. De vraag van de PvdA-fractie is of het College kan aangeven waarom zij deze keuze heeft gemaakt en wat de afwegingen waren om zo’n groot deel van de begrotingsruimte te reserveren. Is er ook gekeken naar andere mogelijkheden voor deze dekking? In de Voordracht wordt gevraagd naar de systematiek van de Begroting, i.c. het onderzoek van onder andere dhr. Van Helden. Daardoor is wat verwarring ontstaan, want er is ook een werkgroep die hiermee aan de gang gaat. Het College vraagt nu of de Staten op 17 september een uitspraak willen doen, maar tegelijkertijd is hier in de Staten zelf besloten dat er eerst nog een bijeenkomst zal zijn. Bij de Voorjaarsnota 2008 zijn twee moties ingediend. Eén over het arbeidsmarktbeleid en de andere over energiebesparing in de goedkopere woningvoorraad. De PvdA-fractie wil graag dat de beleidsintensivering op grond van deze moties met spoed ter hand wordt genomen en verwacht op korte termijn een uitwerking. Wat kan het College hierover toezeggen? De toezegging over het sociaal Europees aanbesteden loopt nog steeds en de PvdA-fractie vraagt zich af hoe het daar inmiddels mee staat. Dhr. Calon (gedeputeerde) merkt op dat een aantal vragen van dhr. Luitjens technische vragen zijn, maar dat geldt niet voor het veiligheidsbeleid. Dhr. Calon stelt voor dat de commissaris deze vraag beantwoord. Het niet halen van de taakstelling inzake de bestuurlijke drukte is een vraag die dhr. Calon ten dele nu beantwoordt, terwijl het onbeantwoorde deel bij het verslag zal worden gevoegd. Deels heeft dit probleem van het niet halen van de taakstelling te maken met het al dan niet opleggen van de drempel voor subsidieaanvragen. Voorgesteld was om een subsidiedrempel aan te leggen van € 5.000. Dat is veranderd in € 2.500 en daardoor wordt een deel van die taakstelling niet gehaald, aldus 1 dhr. Calon. Hij stelt voor om het antwoord keurig op papier te zetten en bij verslag te voegen . De huurlasten en de aankoopprijs. Dhr. Calon herinnert zich niet meer precies hoe dit zit, maar op enig moment, mogelijk in 2011, is het voor de provincie goedkoper om de lease te beëindigen en het pand te gaan kopen. Het College is voornemens dit te doen. Als dit niet voldoende in de 2 toelichting zou staan, zal dit antwoord ook bij het verslag worden gevoegd . Het is niet zo dat hier geld op wordt toegelegd. Het GS-jaardiner. Dat dit € 230.000 zou kosten, is onzin. Deze vraag zal door de commissaris worden beantwoord. De Blauwe Stad. De vaarverbinding is klaar. Er moeten nog wat kleinigheden worden uitgevoerd, maar hij is formeel klaar en er is geen probleem in verband met de subsidie. Op 9 oktober aanstaande vindt de opening plaats. De Eemshavenweg. Dhr. Stevens vroeg hiernaar en ook dhr. Zanen. De laatste brengt het in relatie met de beperkte financiële mogelijkheden. In het Weerstandsvermogen zitten diverse categorieën waar dit probleem onder zou kunnen vallen. Maar dat is niet nodig, want bij de overdracht van de weg is er een post geraamd (van € 1,1 tot € 1,3 miljoen) waarvan een deel is besteed en het andere deel is toereikend voor de werkzaamheden die alsnog moeten gebeuren. Het is niet de bedoeling dat dit een beslag gaat leggen op de algemene middelen. Er kan zich altijd nog wel een calamiteit voordoen, maar het is niet zo dat er een acuut risico ontstaat. Dhr. Swagerman (SP) merkt op dat hier sprake is van een blunder en niet van een calamiteit. Dhr. Calon (gedeputeerde) spreekt hierover geen waardeoordeel uit. Het is een feit waar het College mee werd geconfronteerd en waar het College niet erg blij mee was, is of zal zijn. De voorzitter vult ten aanzien van dit punt aan om het verslag van de commissie Economie en Mobiliteit te lezen, want daar wordt uitgebreid ingegaan op dit punt, alsmede over de financiële verantwoording daarvan.
1 2
Geen bijlage ontvangen Geen bijlage ontvangen
11
Dhr. Stevens (ChristenUnie) is blij dat er voor deze zaak dekking is, maar het ging hem meer in algemene zin over de systematiek of dit soort risico’s – er worden immers wel meer wegen verbeterd en aangelegd – terug te vinden zijn in de risicoparagraaf voor het Weerstandsvermogen. Dhr. Calon (gedeputeerde) verklaart dat een aantal risico’s in de risicoparagraaf zijn benoemd. Daarin staat niet dat op een weg de lijnen te smal getrokken worden, want er wordt niet vanuit gegaan dat dit gebeurt. De samenstelling van het Weerstandsvermogen dat de Staten vorig jaar hebben vastgesteld, kent diverse categorieën. Dhr. Calon gaat ervan uit dat dit soort problemen onder zo’n categorie te brengen zijn. Mocht dat onverhoopt niet zo zijn, wordt hierop nader ingegaan als toevoeging aan 3 het verslag . De vraag is natuurlijk of een dergelijk bedrag uit het Weerstands–vermogen valt te dekken als de nood aan de man komt. Dat kan sowieso, want daar gaan GS over en de Staten zijn het daar al dan niet mee eens. Bij de bepaling van de hoogte van Weerstandsvermogen is de vraag of met dit soort problemen rekening is gehouden. Bijvoorbeeld bij de hoogovenslakken is dat wel gedaan. Er zijn totale posten voor geraamd. Dhr. Zanen (PvhN) refereert aan de discussie in de commissie Economie en Mobiliteit met de heer Bleker. Er is toen besloten dat het antwoord nog ging komen. Vandaar dat er hier ruimte is om er een opmerking over te maken. De voorzitter kan het niet geheel volgen. Er is uitgebreid ingegaan op de financiële verantwoording. Dhr. Calon (gedeputeerde) zal nu de meer politiek gerichte en bestuurlijke antwoorden geven. Het Managementcontract. De getallen in de vraag van dhr. Stevens kon dhr. Calon niet helemaal plaatsen. Mw. Mansveld sprak over zondigen en dhr. Luitjens vroeg of het bedrag genoeg was. Of het genoeg is, weet dhr. Calon niet. Bij de Voorjaarsnota stond er een post geraamd voor het Managementcontract Wegen en Kanalen van € 500.000. Collega Bleker heeft een notitie in GS gebracht waar ook gekeken is naar de kunstwerken. Het gaat dus niet alleen over het onderhoud van de wegen, maar ook om bruggen en viaducten, kortom om kunstwerken waar iets mee aan de hand zou kunnen zijn. Daar zitten grote risico’s. Daarvan is in de aanloop naar de GS-vergadering gezegd dat er veel meer geld bij zou moeten. Het bedrag zou ongeveer naar € 1,2 miljoen tot € 1,4 miljoen moeten. In het College is besloten dat dit niet kon. Het is politiek niet acceptabel en bovendien is er te weinig ruimte. Gezorgd moet worden dat dit beheersbaar is. Uiteindelijk heeft het College ervoor gekozen om gemiddeld op het bedrag van € 500.000 nog € 450.000 toe te voegen. Over de jaren heen is dat verschoven in verband met het begrotingsritme. Is dat nu genoeg? De Staten krijgen inzage in het Managementcontract. De post staat geraamd in de Begroting en een en ander wordt pas vrijgegeven als de evaluatie van het Managementcontract door de Staten is vastgesteld en het bedrag is geaccordeerd. Bij de evaluatie en het bijbehorende onderzoek zal bepaald worden of de risico’s aanvaardbaar zijn. Het bedrag voor de wegen en de kunstwerken klopt wel, maar met dit bedrag zal niet worden ingelopen op het achterstallige onderhoud. Het zal constant blijven. De ambitie is voorstelbaar dat in deze collegeperiode de achterstand ingelopen zou moeten worden, maar dan zijn er hogere bedragen nodig en het College vond dat acceptabel. Inderdaad, zoals dhr. Zanen zei, vanwege de beperkte financiële ruimte die er is. Overigens was de financiële ruimte bij de Voorjaarsnota groter. In dit verband heeft dhr. Calon vaak een debat met dhr. Van der Ploeg mogen voeren. Op zijn verzoek is zelfs een keer uitgezocht wat er aan nieuw beleid structureel is weggezet. Dat is immens. Elk jaar is er ongeveer € 4 miljoen of € 5 miljoen vrije ruimte als het een beetje meezit, ondanks het Nauw van Calon waarover dhr. Sangers een keer college heeft gegeven. Dan zijn er ook altijd weer leuke dingen of praktische problemen die opgelost moeten worden en die werken dan structureel door en dan blijft er van de ruimte weinig over. De gestelde vragen hierover zijn heel valide en die komen allemaal nog aan de orde bij de bespreking van het Managementcontract. Mw. Mansveld (PvdA) begrijpt dit, maar haar vraag was waarom het College ervoor heeft gekozen om dat nu al ten laste van de algemene ruimte te brengen. Dhr. Calon (gedeputeerde) stelt dat ook besloten had kunnen worden om dat nog niet in te boeken – mw. Mansveld vroeg ook naar de actieve informatieplicht – en het bedrag van € 500.000 te verwerken in de Begroting. Vóór de vakantie is deze kwestie aan het College bekend gemaakt. Die notitie is op de dag dat de Begroting werd besproken in GS aan de orde geweest. Overwogen is dat wat werd voorgenomen, niet Jaspers-proof was. Formeel had uitgewerkt moeten worden wat bij de Voorjaars3
Bijlage: zie pagina 29 en 30
12
nota is besloten. Dat dient dan te worden voorgelegd. Vervolgens ontstaat deze herfst deze tegenvaller en die dient dan bij de Integrale Bijstelling verwerkt te worden. Dit is de formele weg, maar er is een andere weg die ook formeel is. GS dienen actief te informeren. In de betreffende vergadering kreeg het College kennis van dit probleem. Daarom is besloten om dat direct in de Begroting te verwerken en het bedrag van € 950.000 te reserveren, welk bedrag pas vrij kan komen als het Managementcontract is goedgekeurd. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt dat actief informeren toch iets anders is dan een Statenbesluit nemen over € 500.000. Dhr. Calon (gedeputeerde) stelt dat dit waar is, maar dat de Staten over dat bedrag van € 500.000 bij de Voorjaarsnota een positief besluit hebben genomen, want dat stond daarin geraamd. Waar over gediscussieerd kan worden is dat dit nu opgehoogd wordt naar € 950.000. Dhr. Calon begrijpt elk Statenlid dat weigert om een formeel besluit te nemen om nu € 950.000 gemiddeld per jaar beschikbaar te stellen zolang dat Management niet is besproken en is vastgesteld. Vandaar dat GS hebben besloten dit de Staten te melden. De stukken zijn al vóór de vakantie naar de commissie toe gekomen. Het voorstel is om het bedrag pas vrij te geven als het Management is besproken en is vastgesteld door de Staten. Is overwogen om de dekking ergens anders uit te halen? Kan het onder de criteria van ESFI vallen? Het is wel overwogen, maar het is niet gedaan omdat het niet onder de criteria valt en geen bestendig beleid is. Bovendien zou dan een tekort voor enig jaar in het ESFI ontstaan, want er staat ook een reservering voor de Regiotram. Je zou kunnen zeggen dat dit jaar nog niet is aangebroken en dat dan het Managementcontract kan worden opgevoerd, maar dan ontstaat toch een probleem met de Regiotram. Dat is dus allemaal overwogen en het College vond de voorgestelde weg de meest chique. Dhr. Calon verklaart in zijn maag te zitten met de vraag van mw. Mansveld over aan welke knoppen gedraaid kan worden of hoe het zit met de rooftocht en de accressen. Dhr. Oosterling zal ingaan op de technische aspecten. Dhr. Calon verwacht niet dat het Rijk deze kabinetsperiode nog meer vermogen van provincies zal afromen. Echter, hij had ook niet verwacht dat dit eerder zou gebeuren en stelt dat er in het leven nu eenmaal geen zekerheden zijn. Eerder heeft hij eens in deze commissie gezegd dat er drie horden zijn waar de komende jaren overheen gesprongen moet worden. De eerste horde, de vermogensafroming, is al genomen en de provincie Groningen is daarbij goed weggekomen. Dhr. Zanen (PvhN) verbaast zich over de toon van de PvdA over dit punt, daar de gedeputeerde in een vorig debat heeft gezegd dat het niet meer om een rooftocht ging, maar om een onderhandelingsinzet voor de commissie Lodders. Het is van tweeën één: of de PvdA laat de commissie Lodders schieten en dan kan dhr. Zanen het verhaal volgen, of men gaat mee met de gedeputeerde. Anders is het meer spelen voor de Bühne. Mw. Mansveld (PvdA) stelt dat de vraag in haar fractie voortgekomen is uit de opmerking die in de Voordracht stond dat het flexibele budget niet besteed moest worden, omdat de begroting van het Rijk moest worden afgewacht in september. Dat wekte de suggestie dat de provincie dan heel wat te wachten staat. Dhr. Calon (gedeputeerde) concludeert dat het weer goed is tussen de PvhN en de PvdA. Het is zo dat als het Rijk meer of minder gaat uitgeven, dit doorwerkt in de accressen en kan dat de vrije ruimte beïnvloeden. Als de vrije ruimte klein is, kan dat een probleem zijn. De te nemen horden. De ene is dus genomen en de andere bestaan uit de herverdeling van het Provinciefonds en het belastinggebied. Dhr. Calon brengt dit in relatie met de vraag van dhr. Brouns over de uitsplitsing van de gelden. Persoonlijk heeft hij lang getwijfeld of het antwoord op de betreffende vraag zou moeten uitgaan, want hij vermoedt waar dit toe zou kunnen leiden. Er is geen goede weg. Dit kan leiden tot de neiging als het belastinggebied is vastgesteld, dat alleen op bepaalde beleidsvelden mag worden ingezet. Gelden worden dan geoormerkt. In de Voorjaarsnota en de Begroting wordt getracht duidelijk te maken waar de centen vandaan komen en waar ze heengaan. Dhr. Calon vindt dat het College op zich moet nemen wat mw. Mansveld vraagt en stelt voor om in deze herfst een presentatie te houden die verder gaat dan het financieel perspectief zoals gepresenteerd in de Begroting. Interessanter is om dieper in te gaan op wat mw. Mansveld vraagt. Waarvandaan komen de centen binnen? Die komen uit het belastinggebied. Hoe groot is het deel daarvan in de Begroting? Dat is 13% voor de provincie Groningen en voor Friesland is dat 11% en het gemiddelde in provincieland is 20%. Zuid-Holland zit boven de 30%, alsmede Utrecht, Brabant en Noord-
13
Holland. Het gemiddelde van de gemeenten is 10%. Wat zou een kabinet nu gaan doen als zij daar aan willen sleutelen? Het aandeel van Groningen is relatief klein. Het tweede punt is het Provinciefonds. Hoe wordt dat herverdeeld? Het derde is OEM. Dat zijn de dividenden, rente en inkomsten. Het vierde punt zijn de doeluitkeringen die naar speciale onderwerpen gaan (Jeugdzorg, OV, etc.). Wat zijn onze bleeders, de uitgaven? Mobiliteit, OV en wegen, zorg en cultuur. Hoe ontwikkelen die zich? Dhr. Calon vergelijkt een en ander met een gezin. Hij is getrouwd en zijn vrouw heeft een baan. Hijzelf heeft twee banen en met de een verdient hij iets en voor de ander krijgt hij iets. Verder heeft het gezin drie kinderen. Die kinderen en het huis kosten geld. In zo’n huishouding kijk je hoe de inkomens zich ontwikkelen in de loop der jaren en welke zekerheden er zijn en hoe de uitgaven zich ontwikkelen. Dan probeer je daar op te sturen, althans voor zover mogelijk. Bij een huishouden is dat relatief simpel, maar zo zou je ook naar de provincie kunnen kijken. Zo’n exercitie zou moeten worden gedaan om te kijken waar de gevaren zitten en hoe groot de bandbreedte is om strategisch te bezien waar de provincie staat. Enerzijds vanuit de vraag van mw. Mansveld en anderzijds vanuit de vraag die altijd weer komt van dhr. Zanen en dhr. Van der Ploeg naar de vrije ruimte die vermindert door structurele invulling, terwijl aan de andere kant grote sommen geld worden gestopt in het ESFI waar criteria gelden en waar ook beslagen opliggen. Het is zaak voor GS als voor de Staten, zeker gedurende het komende jaar, om dat met elkaar te delen. Het antwoord op de vraag van mw. Mansveld is dus volmondig ‘ja’. Wanneer? Vóór de herfstvakantie. Dhr. Luitjens (VVD) suggereert dat daar ook nog ‘Lodders’ aan toegevoegd moet worden waarbij je wilt dat de provincie in ruimtelijk-economisch opzicht sterker wordt en je voor het sociale wat gas terug wilt nemen. Dhr. Calon (gedeputeerde) zegt daarvan dat art. 2 van de Financiële Verhoudingen wet geldt. De suggestie zou kunnen zijn dat als de provincie het daarvan krijgt, het zelf moet betalen. Echter, volgens art. 2 van die wet geldt: geld volgt taak. Dat is budgettair neutraal. Als dat in de beschouwingen moet worden betrokken, zou je helemaal gek worden, want dan komen er heel veel dingen op de provincie af die heel veel onzekerheden met zich meebrengen. Onder hetgeen is afgesproken moet gewoon een streep worden getrokken. De voorzitter stelt voor die discussie later te voeren. Hij constateert dat de gedeputeerde een toezegging heeft gedaan. Dhr. Calon (gedeputeerde) vervolgt. Het bevriezen van de accressen bij de materiële uitgaven. Dat is ooit gedaan, omdat er geld tekort was. Er is toen overigens wel meer bevroren. Het is raar dat hier niemand piept. Dhr. Calon stelt voor om dit zo te laten. Arbeidsmarktbeleid. Collega Gerritsen is er hard mee bezig. Dhr. Calon geeft het gevoel door dat er iets moet gebeuren. De DLG, de vraag van dhr. Brouns. Dit is een vraag waarop dhr. Calon het antwoord niet weet. Vrij lang is voorgenomen om een grondbedrijf te beginnen, maar dat is uitgesteld in verband met de positie van de DLG. In verband met ‘Lodders’ wordt nu een experiment gestart in het zuiden. Die strijd in relatie met de DLG is nog niet uitgewoed. Ondertussen – dhr. Calon heeft een notitie toegezegd die weldra zal komen – zit er geen licht tussen de DLG en de provincie, maar de beheerssystemen waren niet op orde. Dat is onacceptabel, want de provincie kan niet aanvaarden dat er een lek in het systeem zit. Overwogen is om in te grijpen en het zelf te gaan doen. Dan dient zelf een systeem opgezet te worden, maar beter is om in goed overleg te zorgen dat het systeem goed wordt ingevuld. Daar wordt aan gewerkt en de DLG verzekert dat het goed komt. Het is een lastig punt geweest. De provincie heeft een grondcoördinator en als het aan dhr. Calon ligt, zal er grondbeleid worden gevoerd, maar hij twijfelt aan het grensnut van een eigen grondbedrijf om de bijbehorende risico’s te gaan nemen. In de notitie zal niet staan dat de provincie dit zo nodig zelf zal gaan doen. Tot zover de beantwoording door dhr. Calon. De voorzitter geeft het woord aan dhr. Oosterling voor een aantal technische zaken. Dhr. Oosterling (ambtelijke bijstand) licht een paar zaken toe. Taakstelling bestuurlijke selectiviteit. In de Voorjaarsnota is op pag. 66 ev. een uitgebreid exposé gegeven over de taakstelling en hoe die wordt ingevuld en wat uiteindelijk resteert van het be-
14
drag dat niet kan worden gerealiseerd. Dhr. Oosterling gaat ervan uit dat dit in eerste instantie voldoende is. Aankoop versus huur. In de Voorjaarsnota is aangegeven dat het er om gaat in 2010 het gebouw van het ABP aan te kopen. De eerste jaren zal de provincie tot 2017 geconfronteerd worden met hogere lasten dan het geval dat gehuurd zou worden. Vanaf 2017 gaat het een voordeel opleveren en het voordeel over de gehele periode tot en met 2035 loopt op tot € 9 miljoen. Als je dat terugrekent over de gehele periode levert dat € 300.000 tot € 400.000 op. De accressen van het Provinciefonds bevestigt dhr. Oosterling wat in het antwoord op de vragen van het CDA is aangegeven. Mogelijkerwijze speelt ook een rol de ontwikkeling van het accres 2008 van het Provinciefonds, want het zou een indicatie kunnen zijn van de mate van verwachte onderuitputting op de rijksbegroting en dus ook van de mate van de uitbetaling van de behoedzaamheidsreserve 2008. Mocht dat tegenvallen, zal dat bij de Integrale Bijstelling structureel omlaag moeten worden gebracht. Daar duidt de passage ook op. Dhr. Brouns (CDA) viel op dat gesproken werd over structureel omlaag brengen. Betekent dat dat hier wellicht op een andere wijze tegenaan gekeken moet worden? Dhr. Oosterling (ambtelijke bijstand) antwoordt dat men er in principe van uitgaat dat de besparing op de uitgaven van het Rijk structureel zal doorwerken. Als gekeken wordt naar de onderuitputting van de rijksbegroting 2007 is de situatie dat het Rijk een onderuitputting had, omdat een aantal zaken niet gerealiseerd waren en door werden geschoven naar 2008. Dan ontstaat het effect dat het accres in het ene jaar omlaag gaat en in het andere jaar bijgeplust moet worden. Aan de hand van de toelichting op de onderuitputting moet worden beoordeeld of een structurele aanpassing nodig is of dat in 2009 moet worden bijgeplust. Dhr. Calon (gedeputeerde) vat een en ander kort samen. Als je een doorschuifeffect hebt, is een en ander te hoog geraamd. Kan men het geld niet kwijt, ontstaat een structureel probleem en dan gaat het doorwerken. Dat is pas daarna via de toelichting te zien. Vaak is er ook een naijleffect met overschrijdingen in volgende begrotingen. Dhr. Slager (gedeputeerde) gaat in op de vraag over de energiebesparing in de gebouwde omgeving van mw. Mansveld. Er wordt hard aan gewerkt. Het betreft een onderwerp met heel veel elementen. Er zal zo veel mogelijk in één document worden opgenomen, zodat een zo compleet mogelijk beeld ontstaat. Dat betekent niet dat het heel lang zal gaan duren, want er zijn ook onderdelen waarmee het College snel mee wil beginnen. Over niet al te lange tijd kan men het vervolg verwachten. Mw. Mansveld (PvdA) vraagt of er dan duidelijkheid is over de financiële gevolgen en wat het gaat kosten. Dhr. Slager (gedeputeerde) antwoordt bevestigend. Dhr. Van den Berg (CdK, voorzitter GS) gaat in op de vraag van dhr. Luitjens over de 40 couverts. Een en ander staat vermeld op pag. 187 waar een toelichting staat over het relatiemanagement. Dat correspondeert met pag. 34 van de Productenbegroting waar een aantal zaken staan opgesomd, maar de opsomming is niet volledig. Naast zo’n diner worden kosten gemaakt voor de receptieontvangst in het Provinciehuis, de relatiegeschenken, de Nieuwjaarsbijeenkomst, het gebruik van de ‘Voorwaarts Voorwaarts’, de uitnodiging van relaties bij evenementen, het met de stad Groningen en de RUG gedeelde gastheerschap inzake congressen. Zo zijn er nog een aantal praktische zaken en er is geen sprake van nieuw beleid. Ook het Themadiner is eigenlijk een ander woord voor het GSdiner. Het is een poging om middels uitnodiging van een aantal Haagse relaties, politiek-bestuurlijk of ambtelijk, eens een keer in een andere sfeer zaken op te zetten in een goede atmosfeer of zaken te bevorderen die dan later goed te bespreken zijn. Het bedrag wordt in de gaten gehouden, want het kan gemakkelijk uit de hand lopen. Daarvoor wordt € 20.000 uitgetrokken. Het aantal mensen dat daaraan deelneemt, zal ongeveer 100 zijn. Bij het thema is de gedachte of bijvoorbeeld het begrip energie voor zo’n bijeenkomst als invalshoek kan functioneren. Het moet eerder als evenement worden gezien dan als slechts de spruitjes. Veiligheidsregio. De stand van zaken is dat het wetsontwerp ter bespreking voor ligt in de Tweede Kamer. Er is overleg geweest tussen de minister en de Tweede Kamer. De antwoorden van de minister werden door de Tweede Kamer niet bevredigend gevonden en er is opnieuw een hele reeks van vragen gesteld. Die vragen zijn sterk ingegeven door een aantal mensen waaronder dhr.
15
Van den Berg zelf. De vraag is gesteld: waarom is Nederland toch zo’n unitaristisch staatje dat alles wat in de Randstad wordt bedacht, als oplossing zou moeten worden toegepast in de rest van Nederland? Het gaat om andere situaties. In de grote steden wordt een heel ander type veiligheidspolitiek gevoerd dan bijvoorbeeld in de provincie Groningen, waar de veiligheidsregiogrens samenvalt met die van de provincie. Het is niet geheel logisch dat de burgemeester van Groningen moet ingrijpen in de gemeenten in de provincie, dus bij collega-burgemeesters. Het is dan praktischer om dat te doen middels de CdK en zo functioneert het heel goed. Er is in de Tweede Kamer veel begrip voor, maar niet bij de minister. Zij komt typisch uit de traditie van Nijmegen en de ervaring die zij daar heeft opgedaan. Samen met BZK wil zij niet wijken, maar zij heeft wel respect voor de democratie en wellicht dat de Tweede Kamer dan kan helpen. Een ‘kan-bepaling’ ligt voor als mogelijk amendement. Dat betekent dat als de bestuurders dat met elkaar nuttig achten (lees: als de burgemeester zeggen dat het toch handiger is als de CdK in dit geval de corpschef is) men de CdK als oplossing kan nemen. Stel dat dit er doorkomt, verandert er hier niets, behalve een aantal technische zaken. Stel dat dit er niet doorkomt, zal netjes worden meegewerkt, want dan is het een besluit van de Staten-Generaal. De laatste informatie geeft aan dat invoering pas in 2010 zou kunnen. Het komende jaar zal de huidige situatie worden gehandhaafd en dat betekent dat dit najaar oefeningen zullen worden gehouden. In het najaar vindt een grote oefening plaats rond water. Vervolgens zit er in de Begroting nog een hele reeks van andere producten die te maken hebben met veiligheid en die blijven gehandhaafd. De risicokaart blijft bij de provincie, het werk met betrekking tot de veiligheid op bedrijfsterreinen waarin de provincie een voortrekkersrol heeft, blijft ook bij de provincie en zo blijven er meerdere taken bij de provincie die niet zozeer in het kader van het crisismanagement in de veiligheidsregio spelen. Destijds is door het ministerie een bedrag toegekend dat verwerkt is in de Voorjaarsnota, omdat er een deel niet nodig was en dat deel is aangewend voor andere activiteiten en dat loopt hier door. In formatietermen: als de veiligheidsregio doorgaat, zal 2,2 fte vervallen, omdat het dan om wezenlijke taken gaat die formeel bij de corpsbeheerder horen en daar dan ook gecreëerd zullen worden. In het andere geval worden deze formatieplaatsen bij de provincie gehandhaafd. Nu is het zo dat deze flexibel worden gemaakt. Als mensen weg willen, krijgen ze die kans, maar er wordt voor gezorgd dat een en ander voldoende op de been blijft om de verantwoordelijkheid waar te maken. Dat is weliswaar lastig, maar in de praktijk wordt getracht om zo goed mogelijk inhoud te geven aan de provinciale verantwoordelijkheid. De voorzitter bedankt dhr. Van den Berg en constateert dat hiermee een einde is gekomen aan de bespreking van dit agendapunt. Het stuk zal als A-stuk naar de Staten gaan. 10. Notitie van Statenfracties van het CDA van Groningen, Fryslân en Drenthe betreffende "Hoe kunnen Statenleden hun verantwoordelijkheid voor de subsidieverlening door het SNN beter nemen?" Ter informatie de brief en bijlagen van Provinciale Staten van Fryslân van 18 juni 2008, nr. 2008-36.413 De brief van GS van 26 augustus 2008, nr. 2008-48.959/35/A.13, ABJ betreffende subsidies SNN Dhr. Jager (CDA) bedankt, mede dankzij de CDA-fracties, de collega’s voor het feit dat dit rapport hier vandaag besproken wordt en dat er een gedachtewisseling zal volgen over de inhoud daarvan. Het rapport is primair ontstaan uit onvrede over het eigen functioneren en de betrokkenheid bij met name de SNN-projecten, het SNN in bredere zin in eigen huis. Er is discussie gaande binnen het ABSNN en er wordt gekeken naar de eigen rol als Statenfracties en de betrokkenheid bij het SNN. In het rapport staat een aantal aanbevelingen die in twee delen zijn onder te brengen. Het eerste deel bevat aanbevelingen die specifiek te maken hebben met het werk dat hier in huis wordt gedaan in de relatie tussen PS en GS inzake SNN-gerelateerde zaken en met name als het gaat om cofinanciering vanuit de eigen middelen. Het tweede deel heeft meer betrekking op de manier waarop men binnen het AB-SNN en het SNN in algemene zin functioneert. De CDA-fractie zou graag op basis van de discussie en de reacties van de partijen die hier naar voren komen willen bekijken in hoeverre er draagvlak is voor de (eventueel gewijzigde) aanbevelingen die in het rapport zijn opgenomen. Vervolgens zouden deze vervat kunnen worden in een Statenuitspraak op 17 september aanstaande, net zoals ook in Friesland is gebeurd. Daarbij blijven die genoemde twee delen overeind staan, namelijk het eerste deel dat wij hier zelf kunnen doen hetgeen door het College zou kunnen worden uitgevoerd als het gaat om voorstellen voor een beleidsdocument.
16
Het tweede deel heeft direct betrekking op het SNN en als de drie Provinciale Staten zich over dit rapport hebben uitgesproken zou de CDA-fractie willen bekijken welke aanbevelingen overgenomen zijn en die vervolgens gebundeld in een voorstel aan het AB-SNN ter behandeling willen aanbieden. Dat zou een geschikt moment zijn om het DB-SNN te vragen om een reactie te geven op die specifieke punten die te maken hebben met de manier waarop er binnen het SNN wordt gefunctioneerd. Dit als toelichting vooraf. De CDA-fractie is uiteraard benieuwd naar de opvattingen van de collegafracties over dit stuk. Dhr. Moorlag (PvdA) vroeg zich bij lezing van het stuk af voor welk probleem dit nu de oplossing is. Dat er een probleem met het SNN is, is onmiskenbaar het geval. Er zijn daarover eerder debatten gevoerd en kort samengevat, conform de strekking van de motie die in de Staten is aangenomen, is er sprake van een tweeledig probleem. Op de eerste plaats functioneert het AB-SNN suboptimaal inzake het geven van democratische legitimering aan besluiten die met name betrekking hebben op de uitvoering van het initiële Kompas-programma en nu de opvolgers daarvan. Op de tweede plaats was het functioneren niet optimaal als het gaat om het voeren van het politieke debat over het ruimtelijk-economische beleid. De oplossing die in die motie op hoofdlijnen werd geformuleerd, bestond, conform de tekst van de motie, uit minimalisering van het AB en het terugbrengen van het ruimtelijkeconomische debat in de afzonderlijke Staten en commissies. Nu ligt dit initiatiefvoorstel ter bespreking voor. Dhr. Moorlag heeft er een aantal vragen bij, inclusief kritische vragen. Op de eerste plaats staat in de aanbevelingen dat de Staten de taak krijgen om SNNprojectvoorstellen te bespreken en om de uitvoering van die voorstellen te bewaken en de verantwoording daarvan te controleren en voorts dat SNN-projectvoorstellen in de Statencommissies moeten worden besproken voordat het DB-SNN daarover een besluit kan nemen. Dat roept bij de PvdAfractie de vraag op op welk niveau je zaken wil gaan autoriseren. In het verleden is die discussie ook gevoerd toen het ging om de provinciale begroting: autoriseer je dat op productenniveau of doe je dat op hoofdlijnen door autorisatie op thema- of programmaniveau. Naar het oordeel op dit moment van de PvdA-fractie zou je als Staten wel erg diep in de uitvoering gaat zitten en het is de vraag of dat wenselijk is. Het tweede punt van twijfel is het volgende. In plaats van minder AB wordt in dit stuk het AB onverkort gehandhaafd. Loop je dan niet het risico dat er twee parallelle cycli gaan lopen? Twee parallelle beleids- en controlecycli die met elkaar gaan interfereren en toch ook weer los van elkaar staan. Dit los van de vraag of je hiermee niet erg veel bestuurlijke drukte creëert. De portee van de in het verleden aangenomen motie was nu juist dat het AB geminimaliseerd moet worden tot de noodzakelijke governance-taken, de op dit niveau noodzakelijke bestuurlijke werkzaamheden, net zoals het geval is bij het IPO zoals deze middag uiteengezet is door de heer Beukema. Voorts dient het debat over het ruimtelijk-economisch beleid terug gehaald te worden naar de Staten. Het gaat dus om minimalisering van het AB-SNN. Tegelijkertijd zou dan het debat in de Staten gevoerd moeten worden over de hoofdlijnen van het ruimtelijk-economisch beleid of om jaarprogramma’s met projectvoorstellen en dergelijke. Liever niet over de afzonderlijke voorstellen en liever ook niet in twee parallelle cycli. Dhr. Swagerman (SP) refereert aan de woorden van dhr. Beukema dat hij zo blij was dat het IPO nu een vereniging was in plaats van een Gemeenschappelijke Regeling, terwijl SNN dat nu juist wel is. Betekent dit dat de Partij van de Arbeid toe wil naar de verenigingsvorm? Dhr. Swagerman denkt daar bepaald geen voorstander van te zijn. Dhr. Moorlag (PvdA) antwoordt dat zijn woorden niet als zodanig moeten worden verstaan. Bij het IPO is gekozen voor de verenigingsvorm en daar is een andere structuur geïncorporeerd, zodanig dat niet voor elk besluit terug moet worden gegaan naar de afzonderlijke provincies. Daar is juist de keuze gemaakt om de meer algemeen bestuurlijke taken binnen het IPO uit te voeren. Het gaat de PvdA om het beheer over de huishouding van het SNN en niet om het politieke debat aldaar en ook niet om de democratische legitimering in dat gremium. Dat laatste moet juist meer worden verschoven richting de Staten. Dat is wat de PvdA-fractie voor ogen staat. Dhr. Swagerman (SP) oppert de mogelijkheid dat hij het voorstel van het CDA niet helemaal heeft begrepen. Hij begrijpt dat daarin juist wordt voorgesteld om in bijna alle gevallen de discussie die toch al gevoerd zou kunnen worden in de afzonderlijke Staten, want er zijn slechts weinig thema’s die provinciegrensoverschrijdend zijn, de discussie en besluitvorming voortaan in de afzonderlijke Staten te voeren. Als het om een Gronings project gaat, wordt er dan gewoon hier over gediscussieerd, zoals de SP vindt dat zou moeten gebeuren. De AB-taak voor het SNN zou dan wat meer naar het DB kunnen verschuiven en aangegeven kan worden hoe een en ander uitgevoerd zou kunnen worden. Dan
17
zouden de grensoverschrijdende projecten wel in het AB kunnen worden bediscussieerd. Of het AB dan de oude grootte zou moeten houden of niet, is dan een discussiepunt. Dhr. Moorlag (PvdA) verwijst naar aanbeveling 12 van het initiatiefvoorstel. Dat heeft de smaak dat het AB-SNN volledig in de lucht blijft hangen. Daarin zouden dan net als nu Statenleden worden opgenomen. Nergens staat dat getornd wordt aan de afspiegeling in het AB van de omvang van de fracties. Alles bijeen levert dat het beeld op dat naast het nieuwe traject dat via de Staten gaat lopen, het AB-SNN volledig in de lucht blijft. Dat is onwenselijk. Dhr. Moorlag vraagt zich verder schertsend af wat nog de beslisruimte is voor deze Staten, omdat in het dictum van het besluit in Friesland staat dat de Provinciale Staten van elke noordelijke provincie een beleidsnota vaststellen en zo zijn er nog een aantal zaken waarin Friesland in feite al voor de noordelijke provincies heeft besloten. Dhr. Stevens (ChristenUnie) refereert aan de twee moties die bij de vorige discussie in deze Staten zijn ingediend. Eén daarvan werd ontraden door de betreffende bestuurder. Dhr. Stevens is benieuwd naar de stand van zaken van wat er met die moties is gebeurd, want dit is toch een traject waar deze Staten aan zijn begonnen. Het CDA geeft met deze voorstellen er een wat andere wending aan. Vooralsnog is de fractie van de ChristenUnie benieuwd wat het resultaat is van de twee moties die hier zijn aangenomen. Er is een min of meer wettelijk voorgeschreven structuur en zo lang die structuur blijft gehandhaafd, moet die worden gerespecteerd. Daarom heeft de ChristenUnie de ingebrachte motie van de Partij van de Arbeid destijds niet ondersteund, omdat die uitging van een minimalisering van het AB. De ChristenUnie-fractie waardeert de insteek van het CDA als het gaat om vergroting van de betrokkenheid van de Staten op dit punt binnen de bestaande wettelijke structuur, want zo moet dit voorstel wel worden gezien. In die zin is het levensvatbaar om binnen de bestaande wettelijke structuur verbeteringen aan te brengen. De fractie heeft wel enige aarzelingen op een aantal punten en wellicht dat daarover nadere toelichting kan volgen door het CDA. Die aarzelingen gaan over het punt dat zojuist ook door de Partij van de Arbeid is genoemd, namelijk: is dit niet een beetje te zwaar aangezet als het gaat om de rol van de Provinciale Staten, een beleidscommissie en een beleidsnota en dat soort zaken? Loop je niet het risico dat daardoor twee parallelle trajecten langs elkaar lopen, namelijk een formeel besluitvormingstraject en een ander traject waar dan de inhoudelijke discussie plaatsvindt, en dat daar dan verwarring en onduidelijkheid ontstaat? Wellicht zou het een onsje minder kunnen. Overigens, de insteek om de betrokkenheid van de Statenleden op dit punt te vergroten wordt zeer gewaardeerd. Mw. Hazekamp (PvdD) heeft in de eerste termijn geen vragen of opmerkingen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) neemt zich voor het kort te houden. Er is inderdaad een debat gehouden waarbij moties zijn aangenomen en de Staten verkeren in de verwachting van de reactie daarop. Aan de andere kant waardeert de GroenLinks-fractie de inbreng van het CDA, maar het lijkt op mosterd na de maaltijd. Desalniettemin heeft zij coördinatie moeten plegen met de andere Staten. Inhoudelijk is het niet een klein beetje te laat, want, zo verklaart dhr. Van der Ploeg, toen hij reeds lang geleden begon als Statenlid en het Kompas-programma opstartte, is deze discussie al gevoerd. Ook toen wilde de GroenLinks-fractie meer discussie op projectniveau in de Commissie Economie hebben. Dat is toen niet gelukt en toen heeft hij zijn eigen aandacht als Statenlid inzake dat dossier naar het AB verlegd. Nu zijn tien jaar voorbij en het Kompas-programma is afgelopen. Er is een vervolg, maar dat is minder intens. Moeten we dan nu ineens terug naar wat toen werd nagestreefd? Dhr. Van der Ploeg constateert dat slechts met enige weemoed ... en ziet nog niet hoe dat vervolg zou moeten krijgen in de wetenschap dat primair het DB, de drie Colleges, daar hun mening over moeten geven. Dhr. Van der Ploeg heeft met interesse kennis genomen van de mening van de Staten en het College van Fryslân. Vooral de laatste mening is verrassend. In die zin is het jammer dat het Groninger College in de brief de boot nog even afhoudt. Wellicht wordt vanavond duidelijk gemaakt in welke richting zij denkt en wat kan worden verwacht van het onderhandelingstraject. Als Staten is richting gegeven en is een duidelijke uitspraak gedaan en dhr. Van der Ploeg vindt dat daaraan moet worden vastgehouden. Dhr. Zanen (PvhN) is het niet eens met de laatste opmerking van dhr. Van der Ploeg. Deze discussie wordt wel degelijk noordelijk gevoerd en niet alleen in deze Staten. Er heeft inderdaad een motie voorgelegen van de kant van de Partij voor het Noorden en D66 samen en die werd ondersteund door de ChristenUnie. Dat is een element van het debat dat ook in deze discussie thuis hoort. Positief
18
is dat het CDA met een verhaal komt waar die elementen die eerder in de discussie een rol speelden, terugkomen. Dhr. Zanen maakt niet helemaal dezelfde keuzen, maar het idee dat in de afzonderlijke Staten een commissie bestaat die zich indringend bezig houdt met wat er in SNN-verband gebeurt, is interessant. De vraag is of dat moet gaan om de legitimatie van projecten of gaat het eventueel om de grote lijn van het beleid. Dat is een open vraag. De kwestie van het IT-atelier heeft indertijd nogal zwaar gedrukt op het SNN. Toen was de conclusie van dhr. Zanen dat een aangemeld project eerder naar de projectorganisatie van het SNN toegeschoven moet worden en dat dit niet te lang in de provincie moet worden vastgehouden. Dat betreft dan niet de autorisatie van het project, maar wel de wijze waarop daarmee om wordt gesprongen. Het moet uiteraard op de juiste plek ter besluitvorming worden voorgelegd. Het idee van invoering van de drie extra commissies in de drie provincies is een goede zaak. Die zou je tegelijkertijd kunnen zien als het Algemeen Bestuur in die zin dat de personele bezetting van die commissies dezelfde is als die van het AB. Waarom niet? Dan kan in de eigen Staten een discussie worden gevoerd en dan kunnen de gedachten die daar leven meegenomen worden in het debat in het AB. Dan sta je veel sterker als drie Staten tegenover het DB-SNN. Dit brengt dhr. Zanen als nieuw element naar voren om te kijken of dat eventueel past. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) wijst op het risico dat de discussie die al enigszins is gevoerd, wordt overgedaan. Er is echter wel een nieuw feit, namelijk dat de motie van de PvhN en D66 inmiddels wordt ondersteund door de twee Staten van Drenthe en Friesland middels de besluiten die zijn genomen. Gezien die besluiten zal moeten worden nagedacht ... Dhr. Moorlag (PvdA) vraagt of Drenthe inmiddels ook in die zin heeft besloten ... Dhr. De Vey Mestdagh (D66) antwoordt dat een motie is aangenomen ... Dhr. Moorlag (PvdA) veronderstelt dat die motie niet het voorstel betreft zoals voorligt. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) bevestigt dat, maar ten aanzien van de motie van de PvhN en D66 heeft men een duidelijke uitspraak gedaan die daarmee overeenkwam. Er ligt wel een probleem en dat is meerdere keren gesignaleerd. De vraag is wat de Staten nog te doen hebben in relatie tot SNN en of er niet meer in de Staten moet worden gediscussieerd over de betreffende onderwerpen. Er lijkt van alles te gebeuren waar de Staten niets meer mee te maken hebben. De poging van het CDA om daarover een goede notitie te schrijven is een dappere poging om er meer grip op te krijgen, want dat probleem moet boven tafel komen. Er moet een oplossing voor worden gevonden. Als naar de stand van zaken wordt gekeken zoals door het CDA is geanalyseerd en met name naar punt 2, namelijk dat er veel projecten zijn die eigenlijk vooral bijdragen aan de hoofddoelstelling van het eigen provinciaal beleid, kun je daarbij wel de vraag stellen of dat ook zo zou moeten zijn. Als het gaat om het Samenwerkingsverband Noord-Nederland, kun je je afvragen of projecten dan niet juist een Noord-Nederlands karakter zouden moeten hebben of ze nu al dan niet uitgevoerd worden op een bepaald grondgebied. Het IT-Atelier is niet zo’n succes geweest, maar dat had wel degelijk ook ten faveure van Groningen effecten kunnen hebben. Dhr. Swagerman (SP) merkt op dat deze discussie ook al eens eerder is gevoerd, want eens is gemeld dat de verbetering van de rotonde bij Joure weliswaar in Friesland plaatsvindt, maar toch ook zeker zijn effect heeft op de doorstroming in Groningen. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) is het daarmee eens. Hij merkt op toe te willen naar een van de voorstellen die het CDA hierover doet en vervolgt zijn betoog. Hij stelt dat men zich tegelijkertijd kan afvragen wat dan nog de reden is om een en ander ook in de provincie te bespreken. Cofinanciering zou eerder de aanleiding moeten zijn om voorstellen in de provincie te bespreken dan het grondgebied waar iets plaatsvindt. Ook kan worden geconstateerd dat er in twee provincies de neiging bestaat om de cofinanciering aan GS over te laten. Dat lijkt een tegengestelde beweging dan die in de gedane voorstellen. Uiteraard spreekt D66 de conclusie aan dat democratische discussie moet worden gevoerd over de te behandelen zaken. Voor de duidelijkheid zou de insteek volgens D66 moeten zijn dat als over Kompas-projecten - dat heet tegenwoordig anders - gaat, deze juist in het beleid van heel NoordNederland zouden moeten passen en niet slechts in het beleid van individuele provincies. De aanbevelingen.
19
Aanbeveling 1. D66 heeft hierover een twijfel, omdat hier weer over het gebiedsbelang wordt gesproken. Aanbeveling 2. Van D66 zou deze mogen. Aanbeveling 3. Ook hier heeft D66 twijfels over het gebiedsverhaal. Aanbeveling 4. Hierover bestaan geen bezwaren. Aanbeveling 5. Mits dit vanuit de cofinancieringsgedachte op de agenda komt. Aanbeveling 6. D66 kan hiermee leven, met name als het belang van Noord-Nederland in de discussie naar voren komt. Dhr. Moorlag (PvdA) vraagt naar aanleiding van de aanbevelingen 4, 5 en 6 of dhr. De Vey Mestdagh van oordeel is dat tot op projectniveau separaat beoordeeld moet worden door de provinciale Staten. Of dient dat niet op een wat hoger niveau plaats te vinden? Dhr. De Vey Mestdagh (D66) antwoordt dat dit een lastige is. Dat is hij met dhr. Moorlag eens en op die manier had hij er nog niet naar gekeken. Hij denkt wel dat er projecten zijn die zoveel omvattend zijn dat zij bijna een directe vertaling vormen van een bepaald programmaonderdeel. Bijvoorbeeld projecten op het gebied van zorg en economie die niet aan de hoofddoelstelling voldoen, maar waarbij wel degelijk belang bij bestaat. Of je heel kleine projecten zou moeten beoordelen is een onderwerp waarover dhr. De Vey Mestdagh verder zal nadenken. Het blijft overigens lastig als het DB-SNN zowel verantwoording moet afdragen aan commissies van Staten als aan het AB-SNN, want dan ben je twee heren aan het dienen. Dat is dan een lastige positie waarin het DB komt te zitten en die positie is ook eigenlijk niet zo gelukkig in die uitwerking. Aanbeveling 7 en 8. D66 heeft hiertegen geen bezwaar Aanbeveling 9. Elk lid van PS zou dit kunnen doen en dus hoeft dat niet te worden vastgelegd en het hoeft niet beperkt te worden tot die commissie. Aanbeveling 10. Dhr. De Vey Mestdagh heeft hierbij de volgende vraag. In de aanbeveling wordt hetgeen wordt voorgelegd aan het AB-SNN de beperking tot projecten die nu bestaan, aangebracht. Er zouden veel meer projecten kunnen worden voorgelegd en wat D66 betreft zijn dat alle projecten die een overkoepelend karakter hebben of krijgen. Dan moet je goed vastleggen hoe dat ontstaat binnen SNN of ten aanzien van de provincies. Dat zou niet zodanig moeten worden vastgelegd dat een vast stramien ontstaat. Aanbeveling 11. Deze wordt door D66 ondersteund. Aanbeveling 12. Deze wordt zeker ondersteund, mede gezien de toelichting. Voor aanbevelingen 13, 14 en 15 geldt hetzelfde. Dhr. Swagerman (SP) is uitermate blij met dit stuk, want al enkele jaren wordt door de SP om een dergelijke discussie gevraagd. Te merken is wat het effect is bij mensen die wel binnen het SNN hebben gefunctioneerd en te constateren valt dat het CDA in grote lijnen nu de enige is die er toch redelijk onbevooroordeeld uitstapt en met goede oplossingen komt. Anderen daarentegen trappen meer op de rem, maar dat lijkt altijd zo te zijn. Het is niet altijd slecht, zoals dhr. Van der Ploeg constateert dat hij in het verleden deze discussie al heeft gevoerd en vervolgens een ander pad is ingeslagen. Wat is erop tegen om na die tien jaar te concluderen dat je misschien de verkeerde weg bent ingeslagen als er nu onder invloed van de veranderde omstandigheden zich een betere optie voordoet. Wat de SP aanspreekt is dat in grote lijnen de besluitvorming over SNN weer hier terecht gaat komen en dat het voorstel behelst dat Statenleden dichter bij de programmering en de projecten komen en tevens dat hierin de conclusie staat verwerkt van de Noordelijke Rekenkamer waarover de SP strijd heeft gevoerd. Natuurlijk kan er aan het dictum wat veranderd worden. Die zaken zullen worden opgepakt. Dhr. Swagerman kan goed uit de voeten met het voorstel van het CDA. Ook de SP heeft destijds de motie gesteund dat het AB kleiner zou moeten worden. De discussie over de samenstelling van het ABSNN zou overigens best nog gevoerd kunnen worden, want als bijvoorbeeld de commissie Bestuur en Financiën de commissie wordt die zich nadrukkelijk met het SNN zou bezig houden, kan het ABSNN heel goed bestaan uit de drie gezamenlijke commissies. Echter, dhr. Moorlag krijgt dan het probleem dat hij mogelijk daarin meer PvdA-leden wil zien vanwege de numerieke verhoudingen .. Dhr. Moorlag (PvdA) geeft te kennen dat dit niet zijn probleem is. Dhr. Swagerman (SP) acht dat nog beter. Bovendien haalt dat ook de discussie weg dat er twee keer besloten gaat worden. Dat zou onzin zijn, want als hier wordt besloten dat gaat gebeuren wat het SNN voorstelt - in veel gevallen zal dat zo zijn - waarom zou je dan in het AB opeens andere menin-
20
gen horen? Het gaat erom dat de basismeningsvorming hier plaatsvindt. Alle constateringen die het CDA heeft opgeschreven kan dhr. Swagerman goed volgen. In Friesland is punt 7 geheel geschrapt. Werkbezoeken in de eigen provincie worden al vaak afgelegd. Die zouden kunnen worden gecombineerd als het toevallig ook een SNN-project is. Belangrijke projecten die juist grensoverschrijdend zijn, zouden kunnen worden toegevoegd en zouden niet moeten worden geschrapt. Al met al is het CDA-voorstel een goed voorstel en over enige wijziging in het dictum zou nog gediscussieerd kunnen worden. Dhr. Luitjens (VVD) spreekt zijn waardering uit voor de energie die het CDA in dit onderwerp heeft gestopt. Er is sprake van twee lijnen. Net zoals dhr. Moorlag verwoordde, viel dhr. Luitjens bij de presentatie over het IPO de parallellen met het SNN op. Hij vroeg zich af, gezien de motie die in deze Staten is aangenomen, of er geen parallel tussen te trekken is. De VVD staat volledig achter de motie en is het wat dat betreft ook eens met dhr. Stevens. Het zou goed zijn als een reactie van het DBSNN of van de eigen GS was ontvangen. De laatste echter heeft als het ware een time-out aangevraagd, althans zo kan de brief van GS worden geïnterpreteerd. In zijn algemeenheid geeft de motie aan dat de betrokkenheid van de Staten bij de kaderstelling van het SNN vergroot moet worden. De projecten. In het voorstel is een aantal publieke projecten onderzocht. Dat kan worden vertaald als infrastructuur en bedrijventerreinen en dergelijke. Dit zijn inderdaad regionaal vastgelegde projecten. De aanleg van een bedrijventerrein in Hoogezand speelt zich af binnen de eigen grenzen. Het huidige programma heeft een ander karakter en dat soort mogelijkheden zitten er veel minder in. Het zijn nu meer projecten waardoor onze economie kennisintensiever wordt gemaakt. Even terug naar de publieke projecten. Die zijn natuurlijk ook door het systeem van de provincie Groningen ontstaan. Het piepsysteem bestond nog, want er moest gecofinancierd worden en daardoor hadden Statenleden de projecten op tafel kunnen trekken. Dat moet wel gezegd worden. Wat de beoordeling van projecten door Statencommissies dan wel SNN-commissies betreft trekt dhr. Luitjens de parallel met de wijze waarop het nu in de eigen projecten versus de begroting is geregeld. Dan kom je op het punt terecht, zoals dhr. Moorlag ook al aangaf, op welk niveau gemandateerd wordt bij het vaststellen van een begroting. Het gaat dhr. Luitjens er vooral om dat de kaderstelling van de programma’s waarbinnen de projecten passen - en dat is nu in grote lijnen Koers Noord - veel meer in de Staten worden bepaald. Voor de rest zit het in de systematiek waarin je ook de eigen projecten beoordeeld, want de provincie blijft cofinancieren (het fonds voor de cofinanciering is niet voor niets opgehoogd), omdat de vraag daarnaar alleen maar groter is geworden. Daar ligt de parallel wat autorisatie betreft. Om nu ieder project weer op tafel te krijgen, zou eigenlijk een teruggang naar het monisme betekenen. De voorzitter geeft het woord aan dhr. Van den Berg. Dhr. Van den Berg (CdK, voorzitter GS) gaat allereerst in op de vraag waarom er geen reactie ligt van het College. Het is tamelijk simpel. Er is een uitspraak door de Staten gedaan. Alhoewel dhr. Van den Berg het daar niet helemaal mee eens was - en dat heeft hij toen in de Staten duidelijk gemaakt heeft hij de visie van de Groninger Staten in het DB duidelijk gemaakt. Op dat moment had Drenthe een mening gegeven en Friesland nog niet. Friesland heeft daarop een bijzondere procedure genomen en niet het stuk dat gericht was aan de drie Staten behandeld, maar een nieuw stuk, namelijk het stuk van de Statenfracties van het CDA. Het eerder genoemde stuk is wel in de discussie betrokken en daarop is gereageerd. Bij de stukken is een reactie gevoegd van GS van Friesland. Vervolgens is er gestemd en is een meerderheidsstandpunt tot stand gekomen. Als je door de partijen heen kijkt, bleek dat dit fors verdeeld was, maar formeel telt de meerderheid. Als je bedenkt dat dit ook ergens moet landen - de drie Colleges van GS en de drie Staten moeten toch een bepaalde structuur steunen - moet je je realiseren dat dit materieel niet altijd even goed werkt. De noordelijke samenwerking werkt toch op basis van een consensusmodel. Dhr. Van den Berg verklaart voor de vakantie binnen het DB-SNN aangestuurd te hebben op het geven van een eerste reactie om contouren te geven aan de bijdrage van de CDA-fractie, omdat het inhoudelijk een stevig stuk werk was en het verdiende om meegenomen te worden in het debat. De anderen echter stonden er zeer afhoudend tegenover en vonden dat eerst de Staten van Friesland zich moesten uitspreken, want van Groningen en Drenthe had men al een standpunt. Het DB-SNN heeft gisteren vergaderd. Er lag een stuk ter bespreking waarin de stand van zaken was opgenomen, inclusief het proces en de verschillende uitspraken, ook die van Friesland. Besloten is om eerst de eventuele reactie vanuit de Groninger en Drentse Staten op het rapport van de CDA-statenfracties af te wachten, waarna in de komende DB-vergadering getracht zal worden om
21
een gezamenlijk standpunt te formuleren dat zal worden voorgelegd. Zo is de formele gang van zaken en iedereen kan een eigen positie innemen. Het eerste kenmerk van dit proces is dat niemand alleen kan formuleren hoe het moet. Er dienen altijd onderhandelingen gevoerd te worden met de twee anderen. Als je niet op dezelfde lijn zit, moet je ruimte laten om te onderhandelen. Dat is per definitie een gegeven van de noordelijke samenwerking. Daar is niets mis mee en dat is tot nu toe de wijze waarop veel is bereikt. Het tweede element is dat je kunt kijken naar de verschillen, maar je kunt ook kijken naar de elementen die overeenkomen. Volgens het stuk dat gisteren voorlag in het DB blijkt dat er een breed draagvlak aanwezig is voor het instandhouden van de jaarlijkse gezamenlijke Statenvergadering. Deze heeft geen besluitvormend karakter, maar wel kan men er inhoudelijk en grondiger van gedachten wisselen. De reactie van dhr. Van den Berg hierop is dat hier eigenlijk meer van gemaakt moet worden. Niet vanwege de gedachte van de Partij voor het Noorden dat je dan een Noordelijk Parlement hebt, maar wel vanwege het feit dat er reële inhoudelijke discussies in het Noorden plaatsvinden. Het heeft wel zin ... Dhr. Zanen (PvhN) interrumpeert, stellende dat dit niet tegenover elkaar staat. Dhr. Van den Berg (CdK, voorzitter GS) stelt dat zijn motivatie is dat het heel zinnig is dat de politieke gedachtenwisseling uit de verschillende Staten met elkaar wordt geconfronteerd en dan niet alleen als Statenblokken, maar ook als partijen, voor zover men zich er eensgezind in kan vinden, zodat er een wat forser debat plaatsvindt. Dat voegt zich bij het andere element waarover dhr. Van der Berg zich heeft verbaasd toen hij aantrad als CdK, namelijk dat hij vrij snel daarna de stukken betreffende Koers Noord moest ondertekenen bij minister Van der Hoeven. Dat was een stuk dat uitgesteld was ten opzichte van andere regio’s in het land, omdat het Noorden langer gedaan had over de onderhandelingen met de minister. Daarbij ging het over modaliteiten om zoveel mogelijk zeggenschap in het Noorden te krijgen, maar ook werd er onder elkaar over speerpunten onderhandeld. Dhr. Van den Berg ging er toen vanuit dat het betreffende stuk kadergevend was en beslissend. De minister had getekend, alsmede de drie CdK’s. Hij veronderstelde dat dit stuk grondig was voorbesproken in de drie Staten, want dit was het stuk waarin beleid werd uitgezet. Er werd, zoals Eisse Luitjens stelde, niet meer op infra ingezet, maar veel meer op kennis en innovatie in de vorm van speerpunten. Landelijk lagen deze aspecten vast en daarmee vielen andere zaken nadrukkelijk af. Het hadden eventueel andere punten kunnen zijn als de punten die hier in het Noorden heel belangrijk gevonden worden. Daarnaast is een aantal lopende regelingen doorgezet, al dan niet bijgesteld en wel mede in het licht van het nieuwe beleid en het totale bedrag dat geringer was. Als je je afvraagt waar je nu als Staten beleidsinvloed uitoefent, dan was dat het moment. Nu loopt het beleid over een stevige periode en is men druk bezig geweest om oude stukken af te handelen en nieuwe projecten te verwerven. Overal zijn projectverwervers actief, want het moet uit het bedrijfsleven komen of uit de samenwerking tussen overheden, de universiteit of andere organisaties. Je moet op tijd zijn, want anders wordt het geld niet uitgegeven. Dat is wat feitelijk nu plaatsvindt in het proces. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of de CdK probeert te vertellen dat hij eigenlijk wat geschrokken was dat het toen ondertekende stuk eigenlijk helemaal niet bediscussieerd was. Dhr. Van den Berg (CdK, voorzitter GS) ontkent. In zijn beleving was dat document beleidsmatig en nu ook in het feitelijk handelen zeer richtinggevend. Het debat hier opvangend alsmede het debat in de andere twee provincies, namelijk dat men er dichterbij wil staan en men er meer vat op wil hebben, is dhr. Van den Berg er niet zo zeker van dat men dat document als een gezamenlijk eigen document ziet en dat men dit ook als het ware zo heeft gestuurd. Daar zit het vraagteken, want als dat wel zo is en als het, als het ware, in de politieke debatten en gevechten tussen Staten en GS uiteindelijk zo gefunctioneerd heeft, is dat in wezen richtinggevend. Dhr. Van den Berg verklaart dat hij dit wel hoort, maar dat dit ook aanleiding is voor zijn tweede reactie. Er kan altijd een project zijn dat fout is gelopen of dat problematisch is, of dat een project een dusdanige omvang en impact heeft dat men daar separaat over wil spreken. Dat gebeurt trouwens ook, want dat is het recht van de Staten. Dit staat los van de typische SNN-structuur, want dat gebeurt ook in de interactie tussen PS en GS hier in de provincie. Door de mand genomen probeer je natuurlijk een situatie waarin je met de criteria en de beleidspunten en toedeling zo helder te zijn, dat GS wordt geacht het werk te doen en in te grijpen op het moment dat de uitvoering afwijkt. Ook punten die opvallen of aanleiding geven tot een enorm maatschappelijk debat kunnen in de Staten besproken worden. Zo wordt normaliter gewerkt. In duale termen is dat sterker geworden. Hier heeft
22
Eisse Luitjens ook een punt. Tegelijkertijd houd je de rol van het dagelijks bestuur en die van de Staten uit elkaar. Dit verhaal kun je proberen vorm te geven vanuit de drie Staten richting degenen die het Dagelijks Bestuur vormen. Je kunt het richting proberen te geven middels het AB. Je kunt ook conform de aangenomen motie het AB verder brengen en een manier zoeken waardoor degenen die het beleid gaan maken, zich sterk laten sturen, maar wel zo lang het de sfeer betreft van de programmering, van beleidskaders, of van uitzonderingen. Overigens staan de lopende regelingen in de CDA-notitie iets apart. Dat houdt een heel stuk gereserveerd voor separate behandeling. Dit is tevens de reactie van het College van Friesland, want dat zit er op dezelfde manier in. Men begrijpt dat dit ongeveer is aangenomen. Het blijft altijd interpretatie in de Staten van Friesland. Vervolgens is men er nog niet uit. Men wil wel meedenken over de techniek van controle achteraf. Er worden een aantal indicatoren gegeven die binnen het SNN beschikbaar zijn en beter beschikbaar kunnen komen binnen het AB. Die kun je ook beter beschikbaar maken voor deze Staten. Als je dan inderdaad een commissie per Staten zou aanwijzen - en het liefst dezelfde qua structuur in de drie Staten - zou je inderdaad een heel eind kunnen komen. Hoe het precies vorm moet worden gegeven, is nog een vraag en die hangt ook af van de onderhandelingen met de andere twee provincies in het DB, maar als de CDA-Statenfracties zouden zeggen dat zij afstappen van het projectniveau en toe willen gaan naar beleids- en programmeringsniveau, rest nog één punt waar dhr. Van den Berg het ten principale moeilijk mee heeft, hoewel dat eigenlijk wel in lijn is met de motie die hier is aangenomen. Dat is het element ‘provincie’. Je hebt een hoeveelheid activiteiten die op dat grondgebied plaatsvinden. Dhr. Van den Berg deelt dat idee, maar het gaat wel om geld van het SNN die ook aan een ander gegeven hadden kunnen worden en voor zover dat niet aan een ander is gegeven, zijn ze mede beoordeeld. Het heeft ook effecten en als je iets nieuws maakt, bijvoorbeeld iets ten aanzien van toerisme, heeft dat effecten bij de een, maar ook bij de ander. Daarom aarzelt dhr. Van den Berg heel erg over het idee dat projecten bij de eigen provincie behoren. Hij snapt wel dat bij lopende programma’s dit anders kan liggen. Cofinanciering. Dit is een heel ander element. Eisse Luitjens sloeg de spijker op de kop. Er kan natuurlijk niet gecofinancierd worden of het moet ergens in begrotingsposten hier in de Staten geaccordeerd zijn. Het kunnen eventueel verzamelposten zijn, maar ergens moet het geaccordeerd zijn. Dat kan niet anders en dat is terecht. Als men daar wat specifieker naar wil kijken, dient dat niet vooraf te geschieden, want je komt onherroepelijk in een onmogelijke positie, waarmee het DB al voorzichtig mee omspringt. Voor je het weet verkeer je in een situatie waarin je heel specifieke gegevens over een bepaald project moet beoordelen en dan moet je vervolgens subsidie toekennen. Dat doe je niet, want je kijkt voortdurend naar de toepassing van het systeem en de geldende regels. Dhr. Van den Berg adviseert om het beleid goed in de vingers te krijgen. Als men het gevoel heeft dat men te ver van het beleid en de operationele praktijk ervan is afgegroeid, dient daarvoor een oplossing te worden gezocht. Het DB zou niet benauwd moeten zijn om mensen er fair bij toe te laten. Dat kan middels werkbezoeken of het doorlopen van een project of middels andere manieren. Tegelijkertijd dient dat te geschieden op een manier die ook niet extreem belastend is. Dit is een van de laatste punten, want dhr. Van den Berg heeft ook regelmatig signalen ontvangen dat niet te veel gevraagd moet worden aan Statenleden. Er moet een manier van werken gevonden worden die redelijk hanteerbaar is, waarbij zowel het doel van dat werk wordt gehaald als dat dit qua tijdsbesteding redelijk uitkomt. Over blijft nog het volgende punt. Je kunt twee dingen doen. Je zou kunnen zeggen dat wat gemiddeld is gewisseld, als opdracht wordt meegegeven aan de CdK. Dan komt dat wel goed in het DB, want dat wordt dan uitgevoerd naast de aangenomen moties. Men kan ook zeggen dat dit niet zo kan, want formeel geldt slechts de aangenomen Statenmotie. Er kan ook een nieuwe Statenuitspraak komen en dan dient op 17 september een geheel nieuw debat gevoerd te worden. Dat kan ook. Wat dhr. Van den Berg betreft zou, als hier consensus aanwezig is over waar men op uit is, hij kunnen proberen om dat in het DB gedaan te krijgen en wel mede aan de hand van het verslag van deze vergadering. Het hangt ervan af hoe deze vergadering dat ziet. De voorzitter lijkt dit een heel goede gedachte en geeft het woord aan de CDA-fractie om een reactie te geven op de gegeven antwoorden op de door haar gestelde vragen, almede op het advies van de commissaris. Dhr. Jager (CDA) dankt allereerst voor de boeiende en uitvoerige reacties en voor de woorden van waardering voor de verrichtte werkzaamheden. De inzet daarbij was ook onvrede over het eigen functioneren en Eisse Luitjens sloeg de spijker op de kop toen hij zei dat veel projecten via de cofinanciering en de piepbrieven bij de Staten voorbij zijn gekomen. Dat heeft de CDA-fractie ook geconstateerd
23
en genoemd wordt dat als het om cofinanciering ging, het hooguit zou kunnen gebeuren dat dit een enkele keer in de Staten besproken is, maar veelal is het als hamerstuk in de Staten afgehandeld. Achteraf gezien steekt de CDA-fractie de hand in eigen boezem, want daarmee is een mogelijkheid voorbij gegaan om er in ieder geval wat van te zeggen. Vervolgens is gekeken wat daarvan gezegd had kunnen worden. Dat leidt tot het punt waar dhr. Moorlag als eerste mee kwam. Moeten de Staten op projectniveau of productniveau gaan kijken? Als je de aanbevelingen leest en met name kijkt wat de rol van de desbetreffende Statencommissies zou moeten zijn, zou je dat zo kunnen lezen, maar dhr. Jager denkt niet dat het de bedoeling is dat op individueel projectniveau wordt gekeken. Waar de CDA-fractie tegen aan loopt is het volgende probleem. Daar waar de Staten zelf binnen de begroting en alle beleidskaders die worden geformuleerd, aan het College aangeven welke de randvoorwaarden zijn voor de besteding van de middelen en op basis daarvan onlangs is besloten om het piepsysteem af te schaffen, omdat er een verantwoording achteraf kan plaatsvinden op basis van diezelfde criteria, lopen de Staten bij de cofinanciering Kompas tegen een probleem aan. De Staten hebben weliswaar de middelen daarvoor, maar niet specifiek per provincie is neergezet wat middels indicatoren wordt verwacht van die cofinancieringsgelden. Als je tegelijkertijd zegt dat alle projectvoorstellen voorbij kunnen gaan en dat het aan het College is om te kijken of er cofinanciering bij moet of niet, snijd je jezelf in de vingers als je achteraf zou constateren of bepaalde zaken wel of niet goed gaan. Voor dat dilemma heeft de CDA-fractie geprobeerd om een oplossing aan te dragen, namelijk, dat Statencommissies toch hierbij worden betrokken, maar ook dat als eerste stap - en dat heeft het College van Friesland in haar reactie vooraf al overgenomen - dat je zegt beleid te willen formuleren inzake de cofinancieringsgelden. Daarmee ga je ook kijken binnen het bredere kader van de gelden die worden ontvangen vanuit Brussel en Den Haag hoe je de eigen inzet prioriteert en op welke wijze het College cofinancieringsvoorstellen toetst. Dhr. Moorlag (PvdA) merkt op dat bij de aanvulling op het verslag van 4 juni jl. een kopie is gevoegd van de brief van 7 november 2007 waarin het College uitvoerig uiteen gezet heeft welke criteria worden toegepast bij het toekennen van cofinancieringsmiddelen. Dat doet de vraag rijzen in hoeverre de stelling houdbaar is dat er geen of onvoldoende criteria zijn aan de hand waarvan de cofinanciering aan projecten wordt toegekend. Dhr. Jager (CDA) antwoordt dat naar het inzicht van de CDA-fractie de criteria die daarin staan vermeld, dusdanig ruim geformuleerd zijn - en dat begint bij het beleidskader dat binnen het SNN is vastgesteld - dat heel veel zaken er in zouden kunnen passen. Dat is op zich niet erg, want de afgelopen jaren zijn daarmee heel goede zaken gedaan. Echter, als met elkaar wordt geconstateerd dat er de komende jaren minder budget is, zal scherper geprioriteerd moeten worden. Dat is ook in de discussie over de motie van de Partij van de Arbeid vorig jaar nadrukkelijk gezegd. Dus er zal scherper moeten worden bekeken wat de Staten zelf willen en dan is het ook aan Provinciale Staten om dat ook expliciet aan te geven. Dan gaat het niet alleen om de criteria die daar staan vermeld - dat zijn op zich goede criteria - maar politiek kan scherper worden aangegeven waarop de Staten haar cofinancieringsgeld en dus ook de overige middelen in de provincie in wil zetten. Dhr. Moorlag (PvdA) stelt dat het dan de vraag is of dat incident gestuurd per project moet gebeuren of dat scherpere criteria moeten worden gehanteerd. Dhr. Jager (CDA) geeft aan dat dit absoluut niet per project moet geschieden. Daarom is een van de allereerste aanbevelingen ook om te komen tot een specifieke beleidsvisie op Koers Noord voor deze provincie. In die beleidsvisie zou je moeten aangeven wat voor deze provincie de criteria zijn om de cofinancieringsgelden nog scherper geprioriteerd in te zetten gedurende de komende jaren. Dhr. Luitjens (VVD) merkt op dat bij Koers Noord effectindicatoren horen voor het totale programma. Als je drie provincies hebt, zullen deze moeten worden toegespitst op de eigen provincie, zeker daar gecofinancierd wordt. Dat zou een aanvulling kunnen zijn. Dhr. Jager (CDA) stelt dat dit inderdaad een uitwerking zou kunnen zijn. De opbouw in de advisering is dat eerst begonnen moet worden met het vaststellen van een beleidskader in deze Provinciale Staten. Het cofinancieringsbudget is terecht verhoogd. De komende jaren dienen vele zaken te worden gerealiseerd, maar duidelijk is geworden dat er minder middelen zijn dan in de afgelopen jaren, terwijl de wensen nog even groot zijn. Er zullen daarom nadere prioriteiten gesteld moeten worden.
24
Dhr. Swagerman (SP) voegt toe dat de doelstellingen en markeringspunten per provincie en thema variabel kunnen zijn. Een gezamenlijk project houdt niet automatisch in dat je zowel in Friesland, Drenthe als Groningen uiteindelijk naar dezelfde randvoorwaarden of resultaten zou hoeven te streven. De voorzitter verzoekt dhr. Jager tot een aftronding te komen. Dhr. Jager (CDA) antwoordt dat hij wel een aantal reacties mee zal moeten nemen, want anders kan hij niet verder. Ten aanzien van dit punt waar de ChristenUnie en andere partijen mee kwamen stelt hij dat het niet de bedoeling is om op individueel projectniveau in het traject van SNN in te willen breken, behalve als er geen beleidskader zou zijn, want dan zou het principieel gezien zo zijn dat er geen keuze gemaakt kan worden. Op het moment dat er een goed beleidskader is geformuleerd, kan het systeem dat hier in huis wordt gehanteerd - in de notitie staat niet voor niets dat twee provincies de neiging hebben om zaken meer te delegeren: de provincie Groningen behoort daartoe en Friesland niet - ook worden toegepast en dan zou meer gedelegeerd kunnen worden aan het College, maar daarvoor is wel zo’n beleidskader vereist. Als het gaat om de discussie is het tweede hoofdpunt over het AB van belang. Het lijkt dat het stuk van het CDA daarop is toegespitst, maar er staat maar één aanbeveling die direct betrekking heeft op de samenstelling van het AB-SNN en die is in lijn met de motie die hier in de Staten van Groningen is aangenomen. Er staat namelijk dat Statenleden betrokken zouden moeten blijven bij het AB. Dat hoeft niet in de samenstelling te zijn zoals die nu geldt, namelijk dat elke fractie één lid van het AB levert. De betrokkenheid is van belang, omdat op het niveau van het AB een aantal zaken moet blijven gebeuren die niet thuis horen in de Provinciale Staten. Voor de democratische legitimiteit zal er een dergelijk AB, ook bestaande uit Statenleden, moeten functioneren. De discussie wordt gevoerd hoe het AB dan moet worden samengesteld. Er liggen moties en er zijn opvattingen over en daarover zal in het AB-SNN gesproken worden. Dhr. Zanen (PvhN) merkt over dit punt het volgende op. Deze samenstelling, waarbij van elke fractie in de drie Staten, een vertegenwoordiger wordt afgevaardigd, is heel bijzonder en die is ontstaan vanuit de gevoelens en de discussies die indertijd in de commissies van Provinciale Staten zijn gevoerd. Die samenstelling is nooit een probleem geweest voor de besluitvorming en de discussies in het SNN. Naar het idee van dhr. Zanen is het niet per se noodzakelijk dat op dat punt wordt ingegrepen, zelfs als alle zaken overeind worden gehouden die net zijn genoemd over waar de projecten en programma’s worden geaccordeerd, enzovoorts. Nu is het zodat dit punt ook in de andere Staten wat anders ligt dan hier. Volgens dhr. Zanen moeten de Staten van Groningen zich niet zo vastbijten op dit punt, want dat zou, los van zijn eigen standpunt, jammer zijn en dat is ook echt niet nodig. Dhr. Jager (CDA) stelt nogmaals dat in het stuk geen uitspraak wordt gedaan over de exacte samenstelling van het AB-SNN op één principieel punt na, namelijk het feit dat daar ook minstens ook Statenleden thuis zouden horen. De vergelijking met het IPO is gemaakt. Er zijn ook andere Gemeenschappelijke Regelingen, zoals bijvoorbeeld Groningen Seaports. Ook daar zitten Statenleden in, maar gelukkig op een iets andere manier dan in het AB-SNN. Vervolgens gaat dhr. Jager in op de reactie van dhr. Van den Berg. Hij denkt dat het zuiver is dat het DB-SNN zegt dat zij eerst wil zien wat haar hoogste bazen, namelijk de drie Provinciale Staten, vinden en wat daar de gevoelens zijn, zodat op basis daarvan wordt bekeken waarop gekoerst moet worden. De constatering dat het gezamenlijk moet gebeuren in het kader van de WGR is natuurlijk niet meer dan terecht. Dat is ook de reden geweest waarom het CDA in eigen partijverband besloten heeft om tot een gezamenlijk stuk te komen. Dhr. Jager onthult dat dit ook al lastig was en hij realiseert zich dan ook dat dit ook lastig zal zijn als het gaat om een gezamenlijk stuk van de drie Provinciale Staten. Ook bij andere partijen is het overigens wel eens lastig om één lijn te trekken in noordelijk verband. Toch wordt iedere keer de uitdaging aangegaan, omdat het SNN en de effecten daarvan belangrijk zijn. Daarbij is ook duidelijkheid van belang. Dhr. Jager pleit ervoor om op basis van deze bespreking en de contacten in de periode tussen nu en 17 september te komen tot een uitspraak van deze Provinciale Staten op basis van de voorliggende aanbevelingen. Vanuit Drenthe is daar door een aantal partijen ook om gevraagd. Terugkomend op de inleiding stelt dhr. Jager dat een aantal zaken hier te regelen zijn, zoals bijvoorbeeld zo’n beleidsdocument. Het College in Friesland zei al direct dat dit een goed idee is en dat dit zal worden uitgevoerd, los van wat er gebeurt in Drenthe en Groningen. Die keuze heeft Groningen ook. Ten aanzien van alles wat betrekking heeft op het AB-SNN is reeds gezegd dat het gezamenlijke gevoelen in een notitie zal worden verwoord en dat dit zal worden ingebracht in het AB-
25
SNN, want dat is het orgaan dat daarover een besluit zal moeten nemen. Daarvoor moet wel eerst bekend zijn hoe de Staten daarover denken. Dhr. Van den Berg (CdK, voorzitter GS) mekt op dat het aan de Staten is om te beslissen of men op 17 september een uitspraak wil doen. Op één punt is een stap vooruit gezet. Men is weg bij de projecten op individueel niveau en gesproken wordt over programmering en een beleidskader. De vraag is interessant hoeveel licht er zit tussen de stukken die het SNN richting de minister heeft ondertekend en wat specifiek uitgedrukt kan worden. Er is sprake van één markt en het lijkt dhr. Van den Berg lastig als aan het ene bedrijf andere eisen worden gesteld dan aan het andere bedrijf. Dat geldt ook voor een aantal andere terreinen. Nu zijn die voor een deel in regelingen vervat en die vallen er buiten. In wezen zit er in het document ook nog weer een keuze. Drenthe doet het voor LOFAR, Friesland voor water en Groningen concentreert zich op de energie. Dan gaat het om de verder uitwerking. Veel daarvan vindt dat in deelnota’s plaats. Een voorbeeld is de energie. Daarover zou moeten worden nagegaan hoe je tot een werkbaarder en specifieker document kunt komen ten aanzien van het kader zonder dat wordt uitgekomen op individuele projecten en voorts mag dat niet in strijd komen met het gemeenschappelijke beleid, want anders wordt het oncontroleerbaar. Overeind blijft natuurlijk de financiële afrekening en alle controles die bij het SNN moeten plaatsvinden. Daar zit een oplossing. Dan zou je de uitspraak van de Staten over het AB kunnen honoreren in deze redenering. Afgewacht moet worden hoe dat bij de andere twee provincies ligt. De vraag of dit tot een meerderheidsuitspraak leidt, laat dhr. Van den Berg over aan deze Staten en wacht die af. Hij besluit zijn betoog met de opmerking dat hij zijn mening die overigens niet verschilt van die van GS, heeft gegeven, hetgeen voldoende indicatie moet zijn. Dhr. Moorlag (PvdA) gaat in op de verdere procedure. In Friesland is er geamendeerd. Er zijn hier opmerkingen gemaakt in de zin dat het er eigenlijk wat anders uit zou moeten zien. Het risico bestaat dat er straks drie geamendeerde stukken liggen, hetgeen zou kunnen leiden tot een Babylonische spraakverwarring over hoe alles nu precies geduid moet worden en tot een exegese over de Handelingen van drie verschillende Statenvergaderingen. Dat is buitengewoon lastige zaak. Voor de PvdA zijn ijkpunten bij een nieuwe constellatie: het uitgangspunt is dat het politieke primaat terug moet naar de Staten en dat dit primair betrekking moet hebben op de programma’s en dergelijke. Dat betekent dat het politieke primaat bij het AB weg moet. Een verschuiving naar de Staten betekent het minimaliseren van de rol van het AB naar een beheersmatige constructie. Het tweede punt is dat niet beoordeeld moet worden op projectniveau. Het derde is dat dubbele cycli van beleid en verantwoording vermeden moet worden. Tot slot merkt dhr. Moorlag op dat er niet zo zeer sprake is van een tekort aan beleid, van een vacuüm aan beleid, maar dat er teveel impliciet en te weinig doorleefd beleid is, omdat het debat niet wordt gevoerd. Laat men ook voor ogen houden dat men het eigen programma heeft met een economisch beleid voorzien van prestatie-indicatoren, en dat via die lijn kan worden gestuurd. Dhr. Luitjens (VVD) vult aan dat een deel van die prestatie-indicatoren voor het eigen beleid mede gehaald kunnen worden doordat er SNN-geld bij ingezet kan worden. De voorzitter vraagt de CDA-fractie hoe men vindt dat hier verder mee om wordt gegaan. Dhr. Jager (CDA) stelt dat zijn voorstel zal zijn dat in overleg met de collega’s een stuk wordt opgesteld voor de Staten. Hij is niet bang voor een Babylonische spraakverwarring achteraf, omdat er twee trajecten zijn. Een deel van de aanbevelingen heeft betrekking op de eigen politieke huishouding. Die uitspraak kan op 17 september worden gedaan. Het tweede deel gaat richting SNN en daarvan is al gezegd dat dit meer een advies is waarbij, faciliterend vanuit het CDA, tot één gezamenlijk gedragen voorstel gekomen kan worden voor het AB-SNN. Daar vindt dan de definitieve besluitvorming plaats. De voorzitter constateert dat de CDA-fractie nog wat huiswerk moet doen en hij geeft de vergadering gelegenheid voor nog een korte opmerking. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat de commissaris nog een vraag heeft gesteld, namelijk of hij op deze manier aan de slag mag gaan. Dhr. De Vey Mestdagh heeft de indruk dat de meningen hier nog wat divers liggen. Uiteindelijk zal er toch een compromis moeten worden geformuleerd vanuit
26
het DB-SNN. Dhr. De Vey Mestdagh denkt dat met de nuances die hier liggen, uitstekend met een voorstel kan komen vanuit het DB-SNN. Dhr. Zanen (PvhN) sluit zich hierbij aan. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vindt de diversiteit wel meevallen, want kijkend naar de meerderheid in deze commissie, gaat het een bepaalde kant op. Als het gaat om de invulling van hoe deze Staten met dit thema omgaan, lijkt de richting duidelijk en wat dhr. Van der Ploeg betreft, lijkt die richting ook voor GS van Fryslân goed behapbaar. Hij begreep uit de reacties van het CDA dat men ook in die richting denkt. Als die kant wordt opgegaan is dat prima en dan kan de motie als het gaat om de invulling van het AB-SNN, deels worden vastgehouden, aldus dhr. Van der Ploeg. De voorzitter sluit het agendapunt met deze conclusie af. 11.
Sluiting
De voorzitter constateert dat hiermee een einde is gekomen aan deze vergadering. Hij bedankt iedereen hartelijk voor de inzet en sluit de vergadering om 20.12 uur.
27
Toezeggingenlijst commissie B&F (bijgewerkt t/m commissievergadering op 3 september 2008)
1.
Datum toezegging 09/04/08 (p.7 verslag)
Onderwerp
Streefdatum
Portefeuillehouder
Het sterrensysteem Er zal worden gekeken of het mogelijk is dat het risico wordt uitgedrukt in omvang van subsidiebudgetten. (nu: risico-omvang in aantallen subsidieontvangers) Voorjaarsnota Subsidiedrempel: er zal worden onderzocht of de subsidieaanvragen onder 2.500 euro kunnen worden uitbesteed aan bijvoorbeeld CMO Subsidie New Attraction Er wordt onderzocht of New Attraction bij de Cultuurnota kan worden ondergebracht. Aanbestedingen Er komt op korte termijn een notitie over aanbesteden. Hierin wordt onder meer ingegaan op het maatschappelijk verantwoord aanbesteden. Groningen Airport Eelde Gedeputeerde Calon zegt toe dat het College het financiële risico voor de provincie Groningen als aandeelhouder inzichtelijk zal maken in verband met de uitspraak van de RvS over de baanverlenging en als Brussel uitspreekt dat staatssteun niet mag Verhouding provinciaal en gemeentelijk bestuur Gedeputeerde Slager zegt toe met een notitie te komen over provinciale rollen
03/09/08 Gedeputeerde Calon geeft aan dat de nieuwe methode wordt toegepast bij de integrale bijstelling (nov/dec)
Calon
03/09/08 Bij de behandeling van de VJN is een motie aangenomen. In december komt er een voorstel in de Staten.
Calon
03/09/08 Voor de volgende vergadering komt hierover een brief
Calon/Gerritsen
03/09/08 notitie komt in september in GS
Slager
2.
04/06/08 (p.11 verslag)
3.
04/06/08 (p.13 verslag)
4.
04/06/08 (p.21 verslag)
5.
18/06/08 Statenvergadering (p. 63 handelingen)
6.
18/06/08 Statenvergadering (p.57 handelingen)
7.
03/09/08 (p.8 verslag)
Bestuurskrachtonderzoek gemeenten De commissie wordt geïnformeerd over het rapport.
oktober/november
Slager
8.
03/09/08 (p. 14 verslag)
Programmabegroting 2009 Er komt een presentatie over het financiële perspectief die verder gaat dan de presentatie in de begroting
Voor de herfstvakantie
Calon
Calon
Slager
28
Toegezegde bijlagen bij het verslag Weerstandsvermogen en risico's m.b.t. wegen. In het rapport onderzoek Weerstandsvermogen is voor risico's met betrekking grote projecten en infrastructurele werken het volgende opgenomen.
Bij de minimaal te dekken incidentele risico's (€ 13,4 miljoen) wordt voor risico's m.b.t. Grote projecten en infrastructurele werken minimaal rekening gehouden met een bedrag van € 3,1 miljoen.
29
De posten die nu zijn voorzien van een p.m.-raming moeten worden opgevangen binnen de € 11 miljoen die gereserveerd is voor algemene nog niet nader te benoemen bedrijfsrisico’s en p.m.-posten. Binnen genoemde € 3,1 miljoen aan risico's met betrekking tot grote projecten en infrastructurele werken wordt voor algemene risico's rekening wordt gehouden met een bedrag van € 3 miljoen. Zie ook onderstaande toelichting.
Een risico bijvoorbeeld ten aanzien van bijvoorbeeld een foutieve belijning van een weg zou daar dan onder kunnen worden gebracht. FC/JO/04.09.08
30