NOTULEN
RIS103746CV_09-04-2003
GEMEENTE DEN HAAG
Van de openbare vergadering van de COMMISSIE STEDELIJKE ONTWIKKELING, WONEN EN ECONOMIE Datum en tijd Woensdagavond 26 maart 2003, aanvang 19.00 uur Plaats Raadzaal in het stadhuis, Spui 70 te Den Haag Aanwezig de voorzitter:
de heer R. van de Laar
de leden en plv. leden:
de heren Bert van Alphen (GroenLinks), M.F. Dufresne (Leefbaar Den Haag), mevrouw Ingrid Gyömörei (SP), de heren A.C.M. Hartman (CDA), C. de Jager (PPS), C. Jol (PPS), mevrouw M.D. de Jong (D66), de heren A.P. Kaland (CDA), H.P.M. Kool (PvdA), A. Mulder (VVD), W.J. Pijl (ChristenUnie/SGP), R.L. Trouvat (Leefbaar Den Haag), G.H.M. Wijsmuller (Haagse Stadspartij) en A.W. van der Zalm (D66)
van ambtelijke zijde o.a.:
de heren G.J.C. Hercules (secretaris Commissie SWE), A. Messelaar (BSD/BO) en M. Weller (secretaris Commissie SWE)
mede aanwezig:
de heren W.J. Deetman (burgemeester), A.J. Hilhorst (wethouder ROSW), F. Tielrooij (RegioRandstad) en H. Mertens (Regio- Randstad)
afwezig:
de heer J. Labuche (Groep Labuche)
A.
Opening en vaststelling agenda
De voorzitter opent de vergadering en heet de aanwezigen welkom. De commissie gaat akkoord met de vaststelling van de agenda.
B.
Beraadslaging over:
B1.
Presentatie naar aanleiding van het Jaarplan 2003 van Regio Randstad
De voorzitter geeft het woord aan de heer Tielrooij ten behoeve van een presentatie over Regio Randstad met nadruk op het aspect ruimtelijke ordening. De presentatie van de heer Tielrooij is als bijlage-I toegevoegd aan dit verslag.
-1-
De voorzitter dankt de heer Tielrooij voor zijn presentatie en geeft het woord aan de leden van de commissie. De heer Van der Zalm vraagt zich af hoe over 25 jaar aangekeken wordt tegen de Randstadregio. Is er dan sprake van een nieuwe bestuurslaag? Spreker leidt dit onder meer af uit het Jaarplan van Regio Randstad. De indruk bestaat dat daar veel provinciale taken in staan beschreven. Hij is benieuwd waar dit alles toe zal leiden. Heeft Regio Randstad een bepaald perspectief waar naar toe wordt gewerkt? Kan de heer Tielrooij daarom een toelichting geven op de relatie met de betrokken provincies? Mevrouw Ingrid Gyömörei zegt de ontwikkelingen rond de Deltametropool met een kritisch oog te volgen. Wat is de meerwaarde van een orgaan als RegioRandstad? Verder wil spreekster weten hoe de uitwerking van de doelstellingen zijn beslag gaat krijgen. De heer De Jager vraagt hoe de Deltametropool politiek ingeschat moet worden. Aansluitend wil hij weten hoe de deelnemers - met verschillende politieke achtergronden - tot het bepalen van een gemeenschappelijk standpunt komen. Verder wil spreker weten hoe het samenwerkingsverband Haaglanden tegenover deze ontwikkeling staat. De heer Bert van Alphen sluit zich aan bij de vragen van de heer Van der Zalm. Verder wil hij weten hoe de ambities en prioriteiten van Regio Randstad tot stand zijn gekomen. Spreker geeft aan dat de fractie van GroenLinks toch andere gedachten heeft bij een beleidsprioriteit zoals het verbreden van wegen. Hij wil daarom weten op welke manier en in hoeverre er door zijn fractie invloed uitgeoefend kan worden op de prioriteiten van Regio Randstad. De heer Wijsmuller stelt dat de praktijk op twee manieren kan worden bezien. Enerzijds zijn er diverse gemeentelijke overheden die beseffen dat zij hun krachten moeten bundelen om op Europees niveau mee te kunnen blijven draaien. Anderzijds constateert spreker dat er sprake is van concurrentie tussen diezelfde gemeenten. Spreker verwijst daarbij naar de concurrentie tussen steden op de kantoren- en woningmarkt. Wat wordt er vanuit het bestuur van RegioRandstad gedaan om die situatie tegen te gaan? De heer Schuller zegt dat de PvdA vanaf het begin positief heeft gestaan ten opzichte van de ontwikkelingen rond de Deltametropool. Los daarvan prikkelen de gepresenteerde cijfers hem toch de nodige opmerkingen te maken. Als blijkt dat veel agglomeratievoordelen en nadelen zich concentreren in de Randstad, is het dan niet een optie om diezelfde voordelen en nadelen wat meer te spreiden over andere Nederlandse regio’s? Ten tweede zegt spreker zich aan te sluiten bij de vragen van de heer Van der Zalm. Verder wijst hij op het feit dat de genoemde doelstellingen vooral betrekking hebben op de harde sector, zoals bijvoorbeeld bedrijventerreinen. Belangrijk punt daarbij is dat zachte aspecten, zoals arbeidsmarkt, onderwijs en sociale cohesie niet uit het oog mogen worden verloren. Spreker zou graag zien dat vooral bij dat eerste punt de vakbeweging wordt betrokken. Tenslotte vraagt spreker wat er in het Jaarplan 2003 wordt verstaan onder “top-voorzieningen”. De heer Pijl zegt de toegankelijkheid van het Jaarplan te waarderen. Ten eerste vraagt spreker zich af wat bedoeld wordt met de opmerking over “de lagenbenadering” op bladzijde 10 van het Jaarplan. De presentatie roept eveneens vragen bij hem op. Zo werd benadrukt dat Regio Randstad geen
-2-
bevoegdheden heeft. Aan de andere kant werd wel vermeld dat er aan visieontwikkeling wordt gedaan. Wat spreker betreft gebeurt dat alleen als er ook daadwerkelijk wat met die visie gedaan wordt. Het ziet er naar uit dat in de toekomst Regio Randstad provinciale, dan wel lokale bestuursbevoegdheden naar zich toe zal trekken. Voorts wil spreker weten wat er wordt verstaan onder het secretariaat voor overleg met het Rijk. Verder stelt spreker dat er een spanningsveld bestaat tussen de doelstellingen ruimte voor bedrijfshuisvesting en landelijk wonen. De beschikbare ruimte in de Deltametropool is beperkt en zal naar verwachting alleen maar schaarser worden. Hoe gaat Regio Randstad met die druk om? Tenslotte constateert spreker dat er witte plekken zitten in de meerjarenprogramma van Regio Randstad in tabelvorm. Hij vraagt zich af wat voor activiteiten in die jaren gepland staan. De heer Mulder zegt het in principe eens te zijn met de inhoud van het Jaarplan. Er dient immers het één en ander te gebeuren aan groen en kennisinfrastructuur. Toch vraagt spreker zich af wat de meerwaarde is van het Jaarplan. Meer concreet wil hij weten of de allocatie van Rijksmiddelen anders gaat worden georganiseerd. Spreker wijst daarbij naar het fictieve voorbeeld waarbij een afweging wordt gemaakt voor het besteden van schaarse middelen aan de Utrechtsebaan in Den Haag of de Coentunnel in Amsterdam. Aansluitend merkt spreker op dat er van oudsher tussen de vier grote steden een zekere mate van specialisatie is ontstaan. Betekent de intensievere samenwerking tussen de Deltametropool steden bijvoorbeeld dat Den Haag haar havenfaciliteiten dient af te staan aan Rotterdam? Zijn dergelijke afwegingen in de toekomst te verwachten? De voorzitter constateert dat de heer Dufresne niet in de zaal aanwezig is. Spreker stelt dat er verder geen vragen of opmerkingen zijn en geeft het woord aan de heer Tielrooij. Bij binnenkomst van de zaal interrumpeert de heer Dufresne de beantwoording van de heer Tielrooij. Spreker wil alsnog zijn reactie in eerste termijn geven. De voorzitter verzoekt de heer Dufresne de beantwoording van de heer Tielrooij niet te onderbreken of anders de zaal te verlaten. De heer Dufresne verlaat de zaal. De heer Tielrooij hervat zijn beantwoording. In reactie op de vraag van - onder andere - de heer Van der Zalm of deze ontwikkeling een aanzet is tot een nieuwe bestuurlijke reorganisatie zegt spreker dat dit niet het geval is. Dat is een andere discussie die al heel lang teruggaat. Daarin worden met enige regelmaat diverse varianten besproken over hoe het bestuur op lokaal, dan wel op regionaal niveau georganiseerd zou moeten worden. Spreker benadrukt dat de oprichting van Regio Randstad daar niets mee van doen heeft. De aanleiding voor de oprichting is de unieke situatie waarmee de vier grote steden geconfronteerd worden en de wil van de deelnemende overheden om die problematiek in gezamenlijkheid aan te pakken. In de richting van de heer Mulder merkt spreker op dat dit de meerwaarde is van een orgaan als Regio Randstad. Dit met uitzondering van een aantal beleidsterreinen met een lokaal aspect. Dat is de reden waarom een aantal beleidsterreinen niet in de doelstellingen van RegioRandstad zijn opgenomen. Voorts werd gevraagd hoe de leden van de raad in het proces van visievorming zitten. Daaruit blijkt een nadeel van Regio Randstad, namelijk dat zij getrapt georganiseerd is. Spreker benadrukt echter dat Regio Randstad niet zelf oplossingen bedenkt. Het streven is er op gericht het gemeenschappelijk belang te filteren uit de ambtelijke en bestuurlijke overleggen met de betrokken overheden. Belangrijk punt daarbij is dat de sterke en zwakke punten van de grote steden bespreekbaar
-3-
worden gemaakt, zodat daar gezamenlijk aan gewerkt kan worden. Een voorbeeld daarbij is de concurrentie tussen Rotterdam en Amsterdam als havenstad. Mevrouw Ingrid Gyömörei vraagt hoe met een dergelijk knelpunt wordt omgegaan. Wordt daar ook een visie op ontwikkeld? De heer Tielrooij zegt dat Regio Randstad geen uitspraak doet welke van die twee steden het best aangewezen kan worden als havenstad. Spreker heeft in dit verband alleen een voorbeeld voorgelegd. Waar het Regio Randstad om gaat is de bereidheid te vergroten een gezamenlijke oplossing voor bepaalde problemen te vinden. Met name op die terreinen die de burger van belang acht, zoals bereikbaarheid en een groene leefomgeving. Het beeld dat Regio Randstad zich op operationeel niveau daarmee zou bemoeien is absoluut niet waar. De heer De Jager wil graag een voorbeeld van wat Regio Randstad heeft bereikt. De heer Tielrooij zegt dat in de korte bestaansgeschiedenis geen duidelijke concrete resultaten op te noemen zijn. Wel wil hij benadrukken dat in de afgelopen tien jaar veel bereikt is om - samen met de departementen van het Rijk - tot een gemeenschappelijk standpunt te komen. Het blijft echter een langzaam voortschrijdend proces. Spreker hoopt dat de leden Regio Randstad de tijd willen geven om aan te tonen wat haar meerwaarde is. De komende periode zal meer en meer blijken dat het Rijk minder te besteden heeft. Het zal dan noodzakelijk zijn om samen te bepalen aan welke knelpunten die schaarse middelen worden besteed. Er zal niet voldoende geld zijn om alle problemen aan te pakken, maar als de deelnemers aan Regio Randstad er onderling uit kunnen komen welke prioriteiten zij hebben, dan kunnen zij dit ook hard maken bij het Rijk. De heer Mulder vraagt of dat gaat dat lukken. Stel dat het Rijk i1 miljard te besteden heeft. Denkt de heer Tielrooij dat de punten die gezamenlijke prioriteit hebben gekregen dan de benodigde middelen krijgen? De heer Tielrooij zegt dat het benoemen van gezamenlijke prioriteiten niet makkelijk gaat worden. Spreker vindt het echter belangrijk een houding aan te nemen dat dit wel mogelijk moet zijn. Mocht blijken dat er politiek gezien niet tot een gezamenlijk standpunt kan worden gekomen, dan is de regeling overbodig. Daar moet niet te moeilijk over worden gedaan. Maar als de betrokken overheden niet proberen er samen uit te komen dan wordt nooit duidelijk of het zou zijn gelukt. Dan blijft de Deltametropool positie verliezen ten opzichte van andere stedelijke centra. In de richting van de heer Pijl merkt hij op dat hij zijn vraag over de “lagenbenadering” altijd direct kan stellen aan de betrokken medewerker van Regio Randstad. Voor wat betreft de opmerking van de heer Schuller over de vakbeweging zegt spreker dat deze er natuurlijk wel bij moet worden betrokken. Wellicht staat het niet zo in de tekst. Spreker zal daar nog achteraan gaan. Ter afsluiting resumeert spreker nogmaals dat de volksvertegenwoordiging van de deelnemende overheden de politieke basis is voor RegioRandstad. Van een extra bestuurslaag is absoluut geen sprake. Het concept is en blijft gebaseerd op het principe van samenwerking. De heer Deetman neemt het woord voor de beantwoording van de overige vragen. Spreker zegt dat de zaak ten principale natuurlijk kan mislukken. Regio Randstad moet het immers doen met weinig geld en beperkte mankracht. Daar staat een hoog ambitieniveau tegenover. Maar indien het niet wordt geprobeerd dan zal altijd onduidelijk blijven wat je als deelnemende partijen zou hebben kunnen realiseren.
-4-
Bijzonder is dat het initiatief niet afkomstig is vanuit het Rijk, maar uit de ruimtelijke ordenings-hoek van de betrokken overheden dat opeens een heel breed draagvlak heeft gekregen. Hoofdvraag is of dat niet uitgebreid kan worden naar andere terreinen. Het gaat ook om een poging het totaal te bezien. Het moet mogelijk zijn om als Deltametropool het derde economische centrum van Europa - er gezamenlijk meer van te maken dan nu het geval is. Dat proces gaat wel stap voor stap, maar het wil er bij spreker niet in dat een verbetering van de huidige situatie niet haalbaar is. De heer Wijsmuller wees al op de concurrentie tussen de vier grote steden. Daarover is hij van mening dat het niet handig is als die steden onderling de strijd aan zouden gaan. Als spreker naar de profielen van de vier steden kijkt dan zijn die voor een groot deel complementair. Er is natuurlijk wel wat concurrentie maar in beperkte mate. Den Haag gaat geen luchthaven exploiteren of een haven maken, noch gaat Amsterdam proberen een departement binnen haar grenzen te vestigen. Het is naar het Kabinet toe verstandig deze aanpak te hanteren omdat de steden zodoende hun krachten kunnen bundelen en zelf prioriteiten kunnen stellen op randstedelijk niveau. De heer Mulder vraagt aan de burgemeester of hij in het bestuur van Regio Randstad primair plaatsneemt als burgemeester van de gemeente Den Haag of als burgemeester van een stad uit de Randstad? De heer Deetman zegt dat als er in Amsterdam of Rotterdam problemen zijn het een misverstand is te denken dat de burgers in Den Haag daar geen last van hebben. Een verkeersongeluk op de rondweg van Amsterdam heeft al gevolgen voor de situatie in Den Haag. Als alle bestuurders in de Randstad zich de problemen van hun collega’s niet zouden aantrekken, dan wordt Nederland verschrikkelijk tekort gedaan. Randstad Rail zou niet gerealiseerd worden als Den Haag het niet eens was geworden met Rotterdam. Het wetenschappelijk onderzoek is ook zo’n dossier. Het weten-schappelijk onderzoek in de Deltametropool staat mede door de aanwezige voorzieningen op een hoog niveau. Wel constateert spreker dat het schort in de samenwerking om de knelpunten die zich op dit terrein voordoen aan te pakken. Kortom, als het in de Randstad goed gaat dan heeft Den Haag daar profijt van en omgekeerd. Dat gegeven is bepalend voor zijn positie en opstelling in het bestuur van Regio Randstad. De heer Mulder heeft nog een aanvullende opmerking. Wellicht zou de burgemeester daar anders naar kijken als hij een gekozen politicus zou zijn. Die worden immers door de eigen bevolking afgerekend op de voor hun stad behaalde resultaten. De heer Deetman zegt dat dat wellicht zo is, maar je moet op Randstadniveau niet het beleid op gemeentelijk niveau willen definiëren. Maar bij sommige zaken is het van belang dat dergelijke zaken op randstedelijk niveau worden afgestemd, zoals bijvoorbeeld het Groene Hart en het woonmilieu. Anders ontstaat er discussie over bestuurslagen die weinig oplevert. Er zit dus wel degelijk een natuurlijke begrenzing in de prioriteiten van Regio Randstad. Afsluitend wil spreker benadrukken dat het een voordeel zou zijn als de Randstad zou kunnen beschikken over een profiel in termen van sterke punten, zodat dit gebied meer is dan een verzameling vliegvelden en havens. Dat zou indruk maken naar het buitenland en de concurrentiepositie verstevigen. De voorzitter stelt voor de discussie daarmee af te ronden. Spreker dankt de heer Tielrooij voor zijn bijdrage. Wellicht is het interessant om over één à anderhalfjaar de heer Tielrooij opnieuw uit te nodigen voor een korte evaluatie van de voorliggende periode. Verder constateert spreker dat de heer Dufresne de zaal weer heeft betreden. Hij zegt dat de heer
-5-
Dufresne mag blijven als deze zich weet te gedragen. De heer Dufresne zegt een dergelijke houding niet te accepteren en eist excuses van de voorzitter. De voorzitter schorst de vergadering voor vijf minuten. De voorzitter hervat de vergadering. Alvorens toe te komen aan de rondvraag zegt spreker een voorstel van orde te willen doen. Aan de leden wordt gevraagd in te stemmen de heer Dufresne voor de rest van de avond de toegang tot de raadzaal te ontzeggen. De heren Wijsmuller en Bert van Alphen zeggen daarmee niet akkoord te kunnen gaan. De commissie gaat in meerderheid akkoord met het voorstel. De heer Dufresne heeft de zaal inmiddels verlaten.
C.
Rondvraag
Mevrouw De Jong constateert dat rond het terrein van de voormalige Houtrusthallen een hekwerk is geplaatst. Nu blijkt dat op zijn vroegst in het eerste kwartaal van 2004 op dit terrein gebouwd kan worden. Spreekster vraagt aan de wethouder ROSW of - gezien de aantrekkingskracht van het grasveld - het hekwerk tot die tijd niet verwijderd kan worden. De heer Hilhorst zegt dat het hekwerk er geplaatst is voor de veiligheid. Er zijn op dit moment nog restanten aanwezig van de oude rotonde en het voormalige riool. Dat maakt het terrein gevaarlijk voor spelende kinderen. Op deze manier wordt ook voorkomen dat er illegaal geparkeerd wordt op het terrein. Spreker zal bezien of deze situatie de hele periode tot aan de start van de bouw voort moet duren. De heer Schuller verwijst naar zijn eerdere vragen over de huisvesting van de Buurtvereniging Jasmijn in de vergadering van 4 december 2002. Eerder is toegezegd dat de vereniging pas op uiterlijk 1 mei 2003 haar huisvesting moest verlaten. Na enige tijd constateert spreker dat er nog steeds geen besluit in zicht is. Spreker vraagt zich dan ook af of de termijn waarin de Buurtvereniging Jasmijn de huidige huisvesting moet verlaten kan worden verlengd. De heer Hilhorst zegt over anderhalve week een overleg te hebben met de Buurtvereniging Jasmijn en de bewoners van de Heesterbuurt over de plannen voor de Meidoornschool. Spreker zegt dat de Buurtvereniging Jasmijn haar huisvesting niet op 1 mei 2003 hoeft te verlaten. Voor die tijd zal er niks met het gebouw gebeuren. Hij zal in het overleg aangeven - en daarna aan de commissie wat de planning is en wat voor gevolgen dat heeft voor de Buurtvereniging Jasmijn.
D.
Advieslijst
A1.
Vaststelling van het verslag van de openbare vergadering van de Commissie SWE van woensdagochtend 5 maart 2003
Het verslag wordt ongewijzigd goedgekeurd en vastgesteld.
-6-
B1.
Beantwoording raadsadres en brieven aan wethouder ROSW van Planteam De Vink over voortgang PWV-complex Newtonplein e.o.
De heer Hartman zegt begrepen te hebben dat de wethouder een notitie voorbereidt over hoe met dit soort activiteiten wordt omgegaan. Het lijkt spreker goed om belanghebbenden te betrekken bij de behandeling van die notitie. De heer Hilhorst zegt belanghebbenden daarover natuurlijk te zullen informeren als de notitie aan de orde is. De voorzitter onderschrijft dat en zal toezien op een correcte afdoening. C1.
Raadsmededeling 48 inzake “Jaarrekening DSB 2002 Koningstunnel”
De heer Van der Zalm vraagt in hoeverre de Rekeningencommissie van dit rapport op de hoogte is. Mevrouw Gyömörei vraagt in hoeverre het in de verwachting ligt dat het ministerie akkoord zal gaan met de “subsidie onder uitputting”. De voorzitter zal beide vragen doorspelen aan het college. Mevrouw Gyömörei wil van de gelegenheid gebruik maken om te wijzen op een typefout in de brief van de Bewonersorganisatie Dibbetstraat e.o.. Het gaat hier natuurlijk om 34.000 woningen in plaats van 3400 woningen.
E.
Beraadslaging
E1.
Thema-avond “Vraag en aanbod op de woningmarkt”
De voorzitter geeft het woord aan de heer Hilhorst voor een inleiding op de thema-bespreking over vraag en aanbod op de Haagse woningmarkt. De heer Hilhorst zegt van de gelegenheid gebruik te willen maken een aanvulling te geven op de notitie over de vraag en het aanbod op de Haagse woningmarkt die thans voorligt. De twee laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer stonden in het teken van leefbaarheid dicht bij huis. Thema’s zoals veiligheid, leefbaarheid en integratie stonden centraal. In mei 2002 stemde 17 procent van de Nederlandse kiezers op de Lijst Pim Fortuyn (LPF) die daarmee de op één na grootste partij van Nederland werd. In Rotterdam en Den Haag werd de LPF veruit de grootste partij met 30, respectievelijk 23 procent van de stemmen. Pim Fortuyn ageerde tegen de puinhopen van acht jaar Paars. Op het gebied van de volkshuisvesting verkondigde Fortuyn daarbij een goed in het gehoor van de kiezers liggend verhaal. De analyse daarbij luidde als volgt: “de bouw van nieuwe woningen bereikt in 2002 een nieuw dieptepunt. In plaats van de gewenste 100.000 nieuwe woningen worden slechts 60.000 gerealiseerd. De VINEX-locaties komen te langzaam van de grond en op de VINEX worden te weinig sociale huur- en koopwoningen gebouwd. Mede hierdoor stokt de doorstroming. Koopwoningen zijn te duur geworden voor mensen met een gemiddeld inkomen en voor éénverdieners. Mede daardoor blijft de verwachte ontspanning
-7-
op de markt voor sociale huurwoningen uit. Gevolg daarvan is dat de binnenstedelijke herstructurering onderdeel wordt van het probleem - te weinig goedkope woningen - in plaats een deel van de oplossing.” In de brochure van Stedelijke Vernieuwing ten behoeve van de huidige kabinetsformatie stellen de besturen van de vier grote steden hier tegenover dat: “in het tijdperk van de klassieke stadsvernieuwing een grote inhaalslag is gemaakt. Ook in de jaren daarna is voortvarend gesloopt, gerenoveerd en gebouwd. Terwijl nergens de strijd om ruimte zo groot is en er sprake is van strenge en ingewikkelde milieunormen zijn in de G4 - in de periode tussen 1995 en 2000 - niet minder dan 55.000 nieuwe woningen gebouwd. Dat komt overeen met de woningvoorraad van een forse middelgrote stad. Tussen 1997 en 2001 zijn tevens 17.000 slechte, oude en kleine woningen door sloop en samenvoeging aan de woningvoorraad onttrokken. Te weten een derde van het landelijke aantal. De sociale en economische aspecten hebben bovendien meer aandacht gekregen dan voorheen. Met het sluiten van de GSB en de ISV convenanten is een start gemaakt met een nieuwe en integrale aanpak van de stadswijken voor een vijfjarige periode. Een tussenbalans leert dat in drie jaar tijd ruim 28.000 nieuwe woningen gebouwd zijn en ruim 10.000 oude woningen zijn afgebroken.” Ondanks deze gegevens ervaart de inwoner van Den Haag maar al te vaak dat de kwaliteit van zijn eigen woonomgeving te wensen over laat, dat diens eigen woning te weinig ruimte biedt en dat een betere woning in de eigen omgeving niet voor handen of te duur is. Door de buitengewone welvaartsontwikkeling in de tweede helft van de jaren negentig zijn de verwachtingen en eisen die mensen stellen eveneens toegenomen. Den Haag kent sinds de gemeentelijke herindeling van 1 januari 2002 drie VINEX-locaties, te weten Wateringse Veld, Leidscheveen en Ypenburg. Volgens de contracten met het Rijk zouden hier tussen 1995 en 2005 ongeveer 25.000 woningen worden gebouwd. Afgezet tegen de Haagse voorraad van 200.000 woningen is dat een substantiële toename. De productie op die locaties komt nu goed op gang. In 2002 zijn daardoor meer nieuwe woningen in Den Haag opgeleverd dan ooit tevoren (5400). Die nieuwe woningen gingen tot voor kort grif van de hand. Zo snel zelfs dat het Rijk en de regio de programma’s hebben aangepast om meer tegemoet te komen aan de behoefte aan grotere en duurdere woningen. In de loop van 2002 is in toenemende mate de aarzeling op de markt voor duurdere woningen zichtbaar geworden. In 1999 hebben de grote steden met het Rijk een integrale afspraak gemaakt over stadswijken die aan vernieuwing toe waren. Op basis van een meerjaren ontwikkelingsplan hebben de gemeenten substantiële bedragen in kunnen zetten voor de fysieke pijler van het Grotestedenbeleid. De overeengekomen prestaties moeten voor 2005 worden gehaald. In Den Haag gaat het om een aanzienlijk deel van de stad. Duindorp, het naoorlogse Zuid-West, delen van Transvaal en Spoorwijk. Slechte en kleine woningen worden vervangen door gemiddeld twee keer grotere woningen waarvan het grootste deel bestemd is voor de verkoop. Tegelijkertijd wordt in winkelstraten geïnvesteerd in parkeervoorzieningen, de openbare ruimte en groenvoorzieningen. Net als op de VINEX komt deze herstructureringsoperatie op stoom. Het ziet er inderdaad naar uit dat gemiddeld 1500 woningen per jaar worden vervangen zoals afgesproken. Hoewel de kwantitatieve en kwalitatieve aanpassing van de woningvoorraad gestaag vordert zijn de spanningen tussen vraag en aanbod groot. Op een vrijkomende sociale huurwoning reageren in Den Haag gemiddeld 135 mensen. Een koopwoning voor een gezin is schaars en daardoor duur. Voor een modale éénverdiener te duur. Voor jonge starters is het aanbod buitengewoon dun. Bij een sociale huurwoning staan zij achter in de rij. Een koopwoning is veelal buiten bereik. Toch lijkt de stelling gerechtvaardigd dat het in twee opzichten om een kwalitatief vraagstuk gaat. In de eerste plaats zijn veel huishoudens op zoek naar een betere sociale huurwoning. Gemiddeld wordt een sociale huurwoning meer dan drie keer geweigerd voordat een huurder wordt gevonden. In de tweede plaats blijven specifieke groepen woningzoekenden van gepaste woon-ruimte verstoken, omdat er te weinig aanbod is dat op hun situatie is toegesneden. Het gaat daarbij vooral
-8-
om studenten, psychiatrische patiënten en mensen die behoefte hebben aan begeleid wonen. Een gewone huurwoning beidt dan geen soelaas. Voor de steeds groter wordende groep ouderen zijn in hoog tempo aangepaste woonruimte en bijpassende woonomgeving noodzakelijk. Het gaat met andere woorden meer en meer om kwalitatief goede woningen die zijn toegesneden op specifieke behoeften. Hoewel er sprake is van een gestage stroom nieuwe en vernieuwde woningen moet het tempo worden verhoogd en vastgehouden. Het zijn in het bijzonder corporaties en projectontwikkelaars die samen met de overheid het tempo bepalen. Ontwikkelaars spelen een belangrijke rol op uitbreidingslocaties, terwijl corporaties in de regel bij herstructurering een dominante positie hebben. Wat staat nu een hoger tempo in de weg? Naar aanleiding van de grote bouwkostenstijging van de afgelopen periode is hier onderzoek naar gedaan. De door het ministerie van VROM ingestelde Commissie Simons kwam tot de conclusie dat naast de ingewikkelde regelgeving de financiële belangen van ontwikkelaars, corporaties en grondeigenaren - waaronder gemeenten een voortvarende aanpak soms in de weg staan. De financiering van de woningbouw doet in complexiteit en de verstrengeling van overheid en markt niet onder voor de gezondheidszorg. De gemeentelijke overheid bepaalt mede door haar bestemmingsplannen de waarde van de grond. Haar stedenbouwkundige en programmatische eisen zijn van invloed op de opbrengst. De overheid kan door middel van subsidies bepaalde onrendabele investeringen afdekken. Door middel van interne subsidiëring kunnen marktpartijen het afgesproken percentage sociale huur-woningen realiseren. Op VINEX-locaties gaat het bijvoorbeeld om 30 procent van de woningen. Door de gestegen bouwkosten staan die mogelijkheden onder druk. De woningbouwcorporaties worden geacht hun vermogen aan te wenden om de hoge kosten van de herstructurering te dragen. Corporaties in de grote steden hebben in veel gevallen de grootste opgave en de geringste financiële mogelijkheden. Zij worden geacht woningen aan huurders te verkopen, of bij meer vermogende corporaties in het land te rade te gaan. In een brief aan demissionair minister Kamp schrijven de overheden in de Randstad, dat in de loop van 2002 op de woningmarkt grote problemen zijn ontstaan. De afzet stagneert. Dit begon met dure woningen maar nu vertraagt ook het middensegment. Dat betekent dat de doorstroom stagneert met als gevolg dat aan de onderkant van de woningmarkt te weinig woningen vrijkomen voor starters. Het aantal woningzoekenden zonder woningen stijgt daardoor sterk. Ook ontstaat terughoudendheid met het starten van nieuwe projecten, omdat projectontwikkelaars eerst 60 à 70 procent van de woningen verkocht willen hebben. De toch al lage productie loopt daardoor achteruit. De bewoners en woningzoekenden van de grote steden merken niet alleen dat zij moeilijker aan een andere woning kunnen komen, maar ook dat hun woonomgeving slijtage vertoont. De eenzijdige woningvoorraad van - vooral in de Haagse situatie - kleine portiekwoningen wordt over het algemeen bewoond door mensen met de laagste inkomens of een uitkering. De bevolkingssamenstelling verkleurt en vergrijst. Winkels sluiten hun deuren en de openbare ruimte is van niemand. Illegale bewoning steekt de kop op en versterkt het gevoel van verwaarlozing. Als de mogelijkheden ontbreken om een stap te zetten op een hogere trede op de woonladder zijn de mensen op de onderste trede in het bijzonder daar de dupe van. Bovendien zijn steden gediend met een schakeerde bevolking naar leeftijd, culturele achtergrond en inkomen. De Haagse cijfers spreken boekdelen. Ruim 70 procent van alle woningen behoort tot de goedkope categorie, terwijl 43 procent van de bevolking hierop is aangewezen. Juist voor de grote groep middeninkomens is er - met name in de stad - te weinig keus. De druk op de goedkope woningvoorraad blijft daardoor groot en de vicieuze cirkel is rond, tenzij in het aanbod van adequate woonruimte kan worden versneld. Daartoe moet op vijf punten actie worden ondernomen. Ten eerste moet de bouw op VINEX-locaties worden blijven gestimuleerd. Per locatie verschillen de instrumenten, afhankelijk van de met andere partijen gemaakte afspraken. Niet de prijs als zodanig, maar de verhouding tussen prijs en kwaliteit is het probleem. Ten tweede kan het tempo van de herstructureringsoperatie niet hoog genoeg liggen. Dit proces
-9-
dient alleen te worden begrensd door de mogelijkheden van herhuisvesting. Het zijn de corporaties die het daarbij moeten doen. De financiële hindernissen moeten nu door een verevening tussen Corporaties beslecht worden. De vele woorden die hieraan zijn gewijd moeten in daden worden omgezet, te beginnen in Transvaal. Gemeenten kunnen daarbij een bijdrage leveren door kritisch naar de eigen procedures en eisen te blijven kijken en door te investeren in ambtelijke expertise. Ten derde verdient het ISV - een programma om te komen tot een integrale aanpak van de stedelijke vernieuwing - na 2004 te worden opgevolgd door een tweede ISV ronde. Ten vierde is de regionale woonruimteverdeling een groot goed. De regio Haaglanden loopt daar in voorop, maar zolang er van kwalitatieve schaarste gesproken kan worden is ieder systeem een verdeling van diezelfde schaarste. Ten vijfde dient het systeem van individuele huursubsidie gehandhaafd te blijven. Iedere verslechtering daarin zet de herstructurering op het spel. Tot slot haalde de “nieuwe” PvdA van Wouter Bos bij de laatste verkiezingen in Rotterdam en Den Haag 36, respectievelijk 30 procent van de stemmen en werd zij met afstand de grootste partij in beide steden. De kiezers hebben niet alleen de PvdA maar ook de meer traditionele partijen een hernieuwde kans gegeven om te bewijzen dat iedere bewoner - waar dan ook - recht heeft op woongenot in een leefbare omgeving. De voorzitter dankt de heer Hilhorst voor zijn inleiding en geeft het woord aan de commissie. Mevrouw Bolle vindt het goed dat Den Haag er ten opzichte van andere regio’s zo goed voor staat. Zij is van mening dat bij de herstructurering wordt gekeken naar de noodzaak daarvan. Dat brengt haar echter wel bij een punt van kritiek. Herstructurering moet, maar het leidt wel tot meer krapte op de markt naar goedkope woningen. Dat kan worden afgedaan met het argument dat het een probleem is van doorstroming of scheef wonen, maar het feit blijft. Een feit dat onder ogen moet worden gezien. Als er mensen met een hoger inkomen wonen in een goedkope woning, dan kan dat gezien worden als een manier van variëteit binnen de wijk. Spreekster ziet dan ook niet in waarom mensen geforceerd worden - in een tijd van economische neergang - in een duurder huis te gaan wonen. Ook vraagt zij zich af hoe maakbaar de woonfunctie is in de stad. Het is goed dat er een gevarieerd aanbod is door de herstructurering, maar zij is van mening dat daarmee de grens van het “wensdenken” wel bereikt is. Wat spreekster mist in de notitie zijn de gevolgen van de economische ontwikkeling op de woningmarkt. Zij zegt benieuwd te zijn naar de opvattingen van het college daarover. Een andere vraag is welke ongewenste spreidingseffecten de huidige toewijzingscriteria hebben. Spreekster doelt daarmee op de concentratie van migrantengezinnen met een laag inkomen. Verder blijkt uit de economische ontwikkelingen dat op de VINEX-locaties meer goedkope huizen gebouwd worden en dat de bouw van de duurdere huizen wordt uitgesteld. In hoeverre moet de raad zich zorgen maken dat door deze ontwikkeling de probleemwijken van de toekomst worden gecreëerd? Tot slot zegt zij in de notitie toch een aantal aspecten te missen, zoals leefbaarheid, sociale cohesie, hoogbouw en de relatie met de corporaties. Kan de wethouder daar een toelichting op geven? De heer Hartman is het niet eens met het standpunt van mevrouw Bolle om mensen die te goedkoop wonen te laten zitten ten behoeve van de variëteit van een wijk. Dat is nu juist niet het doel dat de wethouder voor ogen heeft. Mevrouw Bolle zegt alleen het dilemma te willen schetsen tussen de noodzaak om meer variëteit in wijken te creëren en de realiteit dat niet iedereen een duurdere woning wil betrekken. Uiteindelijk
-10-
zullen mensen zelf de afweging moeten maken hoe zij hun inkomen willen besteden. Spreekster vindt dat er grenzen zitten aan hoe je mensen kunt forceren zich te verplaatsen. Het kan zelfs economisch voordelig werken voor een wijk als de bewoners het overgrote deel van hun inkomen niet hoeven te besteden aan woonkosten. De heer Hartman zegt de aanpak van de wethouder te steunen. Het gaat daarbij niet om mensen te dwingen, maar te stimuleren iets duurder te gaan wonen. Een argument dat nu te doen is bijvoorbeeld de gunstige rentestand. Daardoor wordt de doorstroming bevorderd en kan er een ontspanning optreden in het onderste segment van de woningmarkt. Zodoende wordt een deel van het probleem opgelost. De heer Bert van Alphen zegt zich grotendeels bij de woorden van mevrouw Bolle aan te sluiten. Het proberen mensen te stimuleren iets duurder te gaan wonen, brengt veel risico’s met zich mee. Afgevraagd kan worden of mensen zich daartoe laten overhalen. Spreker vraagt zich af of het niet wenselijker is om meer sociale huurwoningen bij te bouwen, zodat op die manier de nodige ontspanning optreedt op de markt voor sociale huurwoningen. Mevrouw Bolle wil aan de discussie toevoegen dat ze geen probleem heeft met het bouwen van duurdere huizen in herstructureringswijken. Wat haar betreft zit er echter een grens in het mensen forceren elders te gaan wonen. In reactie vraagt de heer Hartman zich af of de prijzen voor het middeldure segment gestabiliseerd kunnen worden, zodat de doelgroep toch gestimuleerd wordt om te gaan verhuizen. Is het bijvoorbeeld politiek denkbaar - op regionaal niveau - af te zien van het maken van winst op grond? Verder wil spreker weten of het mogelijk is om in te grijpen in woningbouwprogramma’s waarvan blijkt dat de verkoop de komende jaren moeilijk gaat worden. Ziet de wethouder kans om in overleg met projectontwikkelaars op die locaties andere woningtypen te bouwen? Hij verwijst daarbij onder andere naar de plannen voor de Westlandse Zoom. De heer Van der Zalm zegt de nodige aandacht te missen voor ouderenwoningen. Uit een landelijk rapport is gebleken dat er voor de Randstad - door de vergrijzing - 30.000 ouderwoningen gerealiseerd moeten worden. Voldoende ouderwoningen bevorderen immers ook de doorstroming, indien een oudere bewoner een relatief grote woning achterlaat. Spreker vindt dat een interessant punt dat de wethouder niet heeft meegenomen in zijn verhaal. Verder ziet spreker drie grote bedreigingen voor de te realiseren plannen. Ten eerste zijn dat de plannen voor het veranderen van de individuele huursubsidie. Voorts is het onzeker of na 2005 aanspraak kan worden gemaakt op de Rijksgelden voor stadsvernieuwing. Tenslotte ziet hij de teruglopende markt ook als een bedreiging. Afrondend merkt hij op dat de gemeente de neiging vertoont plannen betaalbaar te maken door te verdichten. Spreker is van mening dat dit de leefbaarheid niet ten goede komt. De heer Bert van Alphen zegt het op een aantal punten niet eens te zijn met de voorliggende analyse. Spreker vindt het jammer dat er geen visie van externen in de analyse is meegenomen. Verder heeft spreker moeite met de analyse van de wethouder wat betreft de eenzijdige woningvoorraad. Zo is het bijvoorbeeld niet juist dat wijken met een eenzijdige samenstelling weinig buurtwinkels zouden hebben. Ook had spreker verwacht dat er een analyse zou zijn opgenomen over de effecten in wijken waar herstructurering heeft plaatsgevonden. Is bijvoorbeeld in deze wijken de wijkeconomie verstevigd
-11-
en de sociale samenhang vergroot? De heer Pijl zegt de variatie tussen huur en koop niet alleen te willen beperken tot de goedkope sector. Spreker kan zich voorstellen dat er een steeds groter wordende groep ouderen is, die de voorkeur geeft aan huren boven kopen. Verder krijgt hij de indruk dat voor de toekomst een vrij optimistisch beeld wordt geschetst. Spreker wijst erop, dat de economische situatie grillig kan verlopen. Daar moet meer rekening mee worden gehouden. Voorts wil spreker weten of de gemeente toe is aan een herijking van het anti-segregatiebeleid dat al uit 1998 dateert. Eveneens zet spreker zijn vraagtekens bij het promoten van het wonen in Den Haag bij mensen van buiten deze gemeente. Wordt daarmee de eigen inwoners de kans ontnomen in aanmerking te komen voor de nieuwbouw? Mevrouw Bolle vraagt in reactie hoe de heer Pijl anders wil voldoen aan de behoefte van de Haagse arbeidsmarkt, zoals bijvoorbeeld leraren en verplegers. De heer Pijl wijst erop, dat dat voor hem een “en-en” verhaal is. Mensen met een economische binding moeten hier natuurlijk kunnen komen wonen. Toch kent spreker voorbeelden van eigen bewoners die elders gingen wonen, omdat er in Den Haag geen geschikte woonruimte was. Afsluitend dankt hij de wethouder voor de analyse. Toch vraagt spreker of in de toekomst een wat handzamere versie van deze analyse kan worden verstrekt. Mevrouw Ingrid Gyömörei zegt het gevoel te hebben dat een aantal belangrijke cijfers in het stuk ontbreken. Spreekster had gehoopt dat het stuk meer vrijheid had geboden naar andere oplossingsrichtingen voor de huidige knelpunten op de woningmarkt. Waarop bijvoorbeeld nauwelijks op is ingegaan is het systeem van woonruimteverdeling. Er worden wel oplossingen aangereikt, maar deze passen allemaal in het beleid van voorgaande jaren. Eveneens is het voor sommige specifieke groepen - zoals daklozen - nog altijd heel moeilijk een woning te krijgen. Spreekster vraagt zich af of de gemeente niet teveel op één spoor zit wat betreft het toepassen van een oplossing daarvoor. Verder zegt spreekster de laatste tijd steeds meer signalen te ontvangen van gezinnen die veel te klein wonen. Spreekster merkt daarbij op dat deze mensen - ondanks de cijfers in het stuk - nog steeds erg veel moeite hebben met het vinden van geschikte woonruimte. Een oplossing voor dit soort situaties wordt pas gevonden als de buurt gaat klagen vanwege overlast. Zij is van mening dat dan toch ergens een fout wordt gemaakt in het systeem van woonruimteverdeling. De heer Hartman vraagt waar het dan fout gaat in het woonruimteverdelingsysteem. Mevrouw Ingrid Gyömörei zegt geen pasklare oplossing te hebben, maar zij is van mening dat het systeem zo moet worden ingericht dat meerdere oplossingsrichtingen mogelijk zijn in plaats van de mogelijkheden, die het huidige systeem biedt. Bijvoorbeeld als de woningbouwcorporatie door de buurt geattendeerd wordt op het probleem van overbewoning. Wellicht kan er gedacht worden aan een “en-en” manier, waarbij zowel de procedures gevolgd worden, alsmede een soort van individuele huurmakelaar wordt ingeschakeld om schrijnende gevallen te helpen. Op pagina 6 van de notitie mist zij een uitleg over de beoogde doelgroep en het aantal bereikbare woningen. Verder vindt zij de gemiddelde prijs van een koopwoning - i 206.000 - wel aan de erg hoge kant. Hoe wordt dat bedrag opgevangen als één van de tweeverdieners zijn of haar baan verliest.
-12-
Met betrekking tot pagina 9 vraagt spreekster zich af hoe de plannen van de gemeente bijgesteld gaan worden, als blijkt dat de minder rooskleurige visie die door twee makelaars in het rapport wordt geschetst werkelijkheid wordt. Zit de gemeente dan niet met een probleem? Voorts zou spreekster graag een pilot willen met betrekking tot de VINEX-wijken. Dit om te onderzoeken of hier nu eenzijdig samengestelde wijken ontstaan. Tot nu toe is het beleid er immers op gericht dit tegen te gaan. Tenslotte vraagt spreekster zich af of er niet een andere manier is dan herstructureren om wijken meer leefbaar te krijgen. De heer Mulder vraagt of er binnenkort nog een notitie verschijnt over maatschappelijke trends. Wat betekent de economische groei precies voor de koopkracht op termijn? Spreker verwacht dat deze op de lange termijn zal toenemen en dat het woningaanbod daarop moet worden afgesteld. Mevrouw Ingrid Gyömörei zegt dat de economische groei er nu wel uit is. Spreekster denkt dat de vraag naar duurdere en grotere woningen zijn rek bereikt heeft. De heer Mulder zegt dat zijn betoog over de structuur van de economie gaat. Die structuur laat nog altijd een opgaande lijn zien, ondanks het feit dat het één of twee jaar - conjunctureel gezien - wat minder gaat. Kenmerk van woningen is dat deze worden gebouwd voor een periode van ongeveer 50 jaar. Er moet dus op langere termijn gedacht worden. Mevrouw Ingrid Gyömörei vraagt zich af hoe die verwachte welvaartsgroei zich verhoudt tot de steeds groter wordende groep mensen zonder woonruimte. De heer Mulder zegt dat er altijd schrijnende gevallen blijven. Daar moet de gemeente ook wat aan doen. Wat spreker in zijn betoog probeert te benadrukken zijn de ontwikkelingen op lange termijn. Verder merkt hij op dat demografische ontwikkelingen uitwijzen dat Den Haag de komende jaren niet zal vergrijzen, maar verjongen. Worden de woonbehoeften daar ook op aangepast? Aansluitend merkt spreker op dat de groep tweede generatie allochtonen steeds groter wordt. Kenmerk van die groep is dat het inkomens- en opleidingsniveau stijg. Wat wordt er door Den Haag gedaan om die groep vast te houden? Tenslotte wil hij graag een reactie van de wethouder op het feit dat Den Haag zich wil profileren als stad van recht en orde. Dat betekent een toestroom van veel hogeropgeleiden uit het buitenland. Wordt daar in de Woonvisie rekening mee gehouden? De heer Wijsmuller vindt de analyse teleurstellend. Spreker had bijvoorbeeld graag geweten waarom sociale huurwoningen zo vaak geweigerd worden. Ook op andere punten ontbreekt de onderbouwing. Het voorliggende verhaal is vrij globaal en voorspelbaar. Zo mist hij verder een diepere analyse over éénpersoonshuishoudens. Gevraagd wordt of de wethouder met een meer diepgaande analyse kan komen zonder stellingen die de discussie een bepaalde richting uitsturen. De heer De Jager vindt dat de maatschappelijke taak van de woningbouwcorporaties de laatste periode steeds meer is verwaterd. Hij is het wat dat betreft eens met het standpunt van de heer Duivesteijn uit de Tweede Kamer om de verzelfstandiging van de corporaties terug te draaien. Tevens wil spreker zich aansluiten bij het standpunt dat het systeem van woonruimteverdeling herzien moet worden. Een nieuw systeem zou meer rekening moeten houden met de inkomenspositie om scheef wonen tegen te gaan. Tenslotte vraagt spreker of er bij nieuwbouw niet een van tevoren vastgesteld percentage jongerenwoningen gebouwd kan worden. Wellicht kan een verplichting worden opgelegd voor dit
-13-
soort woningen, dat deze na een bepaald aantal jaren - als het inkomen is gestegen - verlaten moeten worden. De heer Hilhorst zegt er naar te steven de Woonvisie voor de zomer aan te kunnen bieden. Daarin zal meer ingegaan worden op trends en een diepere analyse van de huidige situatie, zoals de heren Mulder respectievelijk Wijsmuller aan de orde stelden. Spreker vindt dat de notitie toch een aantal gegevens op tafel legt die hij het bespreken waard vindt. Heel kort en krachtig gezegd zijn er veel berichten geweest over een stagnerende economie en woningmarkt. Daarentegen blijkt dat tot het vierde kwartaal van 2002 er veel gebouwd, gehuurd en verkocht werd in de regio Haaglanden. Dat neemt natuurlijk niet weg dat in de toekomst bezien moet worden of de plannen bijgesteld moeten worden aan de hand van de dan geldende situatie. De aandacht voor sociale koopwoningen kan daar een voorbeeld van zijn. Mevrouw Bolle vraagt of het mogelijk is in de Woonvisie aan te geven waarom kopen dan beter zou zijn dan huren. Nu leeft de indruk dat kopen zo geweldig is. Zij kan zich echter voorstellen dat in sommige situaties huren meer voordelen heeft. De heer Hilhorst zegt het inderdaad van belang te vinden om die vanzelfsprekendheden te doorbreken. Voorts is door diverse commissieleden aangegeven dat de leefomgeving eveneens van invloed is op het woongenot, dan louter de woning zelf. Spreker zegt de zorg voor een integrale aanpak te delen. Met name in de Woonvisie zal de samenhang met andere aspecten duidelijker worden aangegeven. In de richting van mevrouw Bolle benadrukt spreker dat de Haagse voorraad over een aanzienlijk aantal sociale huurwoningen beschikt. Indien de plannen worden uitgevoerd is er over een aantal jaren slechts een marginale afname van dat aantal sociale huurwoningen.
Mevrouw Bolle is het daar mee eens, maar zij wilde in haar betoog aangeven dat zij de werkelijkheid anders ervaart. Dat wil zeggen dat - volgens spreekster - een bepaald percentage mensen niet de woonruimte kan vinden waar zij behoefte aan heeft. In reactie op een andere opmerking van mevrouw Bolle zegt de heer Hilhorst dat de ervaring uitwijst dat de nieuwe woningen in herstructureringsgebieden nog altijd grif van de hand gaan. Alles wijst erop dat het hier om mensen gaat die daar dicht in de buurt woonden en zodoende een goedkopere woning achterlieten. Zo draagt de herstructurering in aanzienlijke mate bij aan het terugdringen van het aantal mensen dat nu scheef woont. Beoogd wordt het scheef wonen te verlagen van 40 naar 20 procent. Terecht wordt dan opgemerkt dat dit proces in het begin makkelijker zal gaan dan in de loop van die projecten. De heer Pijl wil graag weten waarop die 20 procent is gebaseerd. Is dat een ervaringscijfer? De heer Hilhorst gaat er vanuit dat het hier een onderbouwde stelling betreft. De heer Van Alphen zegt dat zijn verzoek om een diepere analyse blijft staan. Hij wil graag weten wat de effecten zijn van doorstroming op bijvoorbeeld de (leef-)omgeving. Spreker constateert dat er vooralsnog sprake is van een groot verloop en maakt zich daarom zorgen over de binding van bewoners met de wijk.
-14-
De heer Hilhorst neemt die opmerking voor kennisgeving aan. Met betrekking tot de vraag van de heer Hartman over de grondprijs zegt spreker dat de prijs die de gemeente hanteert niet dermate hoog is, dat deze de verkoop negatief zou beïnvloeden. De heer Hartman zegt in zijn betoog te hebben verwezen naar regionale grondprijzen. Spreker wijst op het feit dat sommige gemeenten nog steeds winst maken op grond door vooral dure woningen te bouwen. Den Haag moet het doen met een kleinere winstmarge, omdat hier veel sociale huurwoningen worden opgeleverd. Dat leidt ertoe dat Den Haag in verhouding minder profiteert van de verkoop van woningen. Hij is van mening dat de wethouder daar nog een keer extra aandacht aan zou moeten besteden. De heer Hilhorst is het daarmee eens. In het verlengde daarvan vroeg de heer Hartman of de programma’s van de gemeente aangepast kunnen worden. Spreker wijst erop dat de ruimte daarvoor niet altijd even groot is. De inspanningen richten zich daarbij wel degelijk op dat segment, waarin mensen gestimuleerd worden om een iets duurdere woning te betrekken dan de grens voor sociale huurwoningen. De heer Van der Zalm vroeg naar de ouderenwoningen in verband met de doorstroming. Spreker zegt dat daar in 2002 afspraken over gemaakt zijn. Deze houden in dat als een oudere bewoner een relatief grote woning wil verlaten hij of zij voorrang krijgt bij het zoeken van een kleinere - maar vaak geschiktere - woning in de eigen buurt. Naast het feit dat hier rekening mee is gehouden in het systeem voor woonruimteverdeling, zou opname in de programmering inderdaad een optie zijn. De heer Van Alphen gaf aan in het stuk een visie van buitenaf te missen. Spreker wijst erop dat het voorliggende stuk meer is bedoeld om een aantal actuele cijfers op tafel te leggen. In de Woonvisie zal meer ingegaan worden op de visie van andere deskundigen en betrokken partijen. Tot slot heeft spreker naar aanleiding van de gevoerde discussie twee opmerkingen. Ten eerste zegt spreker dat, als hij het in de discussie over differentiatie heeft, hij dit begrip bedoeld met betrekking tot het woningaanbod. Spreker krijgt de indruk dat daar vaak ook sociologisch tegenaan wordt gekeken. Met andere woorden, dat het gewenst zou zijn een zo divers mogelijk samengestelde populatie te creëren. Dat is in ieder geval niet wat spreker bedoelt in de context van het voorliggende stuk. Hij hecht er grote waarde aan dat mensen uiteindelijk vrij kunnen zijn in de keuze van hun woning. Wat van belang is, dat er voldoende variatie qua woningtypen is en dat er een basiskwaliteit wordt geboden voor alle wijken en buurten in Den Haag. Als tweede zegt spreker dat mevrouw Gyömörei een punt heeft met betrekking tot specifieke groepen - zoals daklozen - die moeilijk aan een woning kunnen komen. Dat probleem doet zich af en toe behoorlijk scherp voor. Wellicht ligt dat inderdaad anders dan een aantal jaren geleden. Dat is aanleiding geweest om met de wethouder WVE hier opnieuw naar te kijken. Spreker voegt daar wel aan toe dat het hier vaak gaat om een bredere problematiek van mensen. Van klassieke woningnood is geen sprake meer. Het gaat meestal om andere sociale factoren, die het vinden van een huis belemmeren. Mevrouw Ingrid Gyömörei zegt haar opmerking ook in een breder kader gemaakt te hebben, zoals bijvoorbeeld grote gezinnen die veel te klein wonen met alle gevolgen die daaraan vast zitten. De heer Hilhorst zegt dat daar inderdaad veel meer over te zeggen is. Spreker stelt voor, dat in een ander verband zeker te doen. Spreker zegt daarmee zijn beantwoording af te willen ronden, mede in de wetenschap dat hier op een later moment nog op terug wordt gekomen. Voorliggend stuk heeft in ieder geval een grote hoeveelheid informatie opgeleverd waarop in latere discussies voortgebouwd kan worden.
-15-
De voorzitter kan instemmen met de conclusie van de wethouder. De wensen van de commissieleden zijn in deze thema-bijeenkomst meer zichtbaarder geworden, zodat het college daar rekening mee kan houden in de komende discussie over de Woonvisie.
F.
Sluiting
De voorzitter sluit om circa 22:30 uur de openbare vergadering. Aldus vastgesteld in de vergadering van de Commissie SWE van ... 2003. De secretaris,
De voorzitter,
-16-