14e jaargang no. l - februari 1981 - Verschijnt 4 x per jaar
ORGAAN VAN DE HISTORISCHE KRING HAAKSBERGEN
Aold Hoksebarge REDAKTÏE: W. E. ten Asbroek J. G. L Overbeeke Vacant ADMINISTRATIE: A. J. Temmink, Eibergsestraat 108, 7481 HN Haaksbergen, Postrek. 2547699 t.n.v. Penningmeester Historische Kring Haaksbergen
„Aold Hoksebarge" wordt toegezonden aan de leden van de „Historische Kring Haaksbergen". Zij betalen voor lidmaatschap en abonnement f 15,— per jaar. Publikatie of overname van artikelen, geheel of gedeeltelijk, alleen toegestaan met schriftelijke toestemming van de auteurs.
Bestuur van de Historische Kring Haaksbergen D. Jordaan J.G.H.zn.
Morsinkhofweg 34 Voorzitter
7481 TT
Haaksbergen
tel. 1248
J. G. L. Overbeeke
Fazantstraat 13 Secretaris
7481 BG Haaksbergen
tel. 1634
A. J. Temmink
Eibergsestraat 108 Postrekening 2547699 Penningmeester
7481 HN Haaksbergen
B. E. Asbreuk
Benteloseweg 23
7482 PN Haaksbergen tel. 05405-214
W. E. ten Asbroek
Van Heemskerkstraat 11
7482 BS Haaksbergen
tel. 4799
Mej. R. Brummelhuis
Dr. Ariënsstraat 8
7481 JL
Haaksbergen
tel. 3594
H. J. J. ten Hagen
Mozartstraat 46
7482 VD Haaksbergen
tel. 3509
J. B. A. Leusink
Nachtegaalstraat 13
7481 AT Haaksbergen
tel. 2023
J. F. Overbeek
Bevertstraat 14
7481 CX Haaksbergen
tel. 1564
853
VERENIGINGSNIEUWS Op maandag 10 november 1980 hield de bekende „begrafenisdeskundige", de heer H.L. Kok uit Enschede een lezing met dia's over verschillende vormen van dodenverering. Het gebodene werd door ongeveer 60 leden van onze kring met grote belangstelling gevolgd. Voor de pauze belichtte de spreker de begrafenisgewoonten en ritualiën vanaf de prehistorie, waarbij hij ondermeer over Allerzielen en de zaligverklaring van Karel de Grote sprak. In de pauze was er gelegenheid om enkele interessante voorwerpen te bekijken zoals een misgarnituur in was, dat in België aan overleden priesters in het graf meegegeven werd, Chinees dodengeld en een relikwiedoosje met beenderdelen van de H. Benedicta. Na de pauze vertelde de heer Kok over ,,De dood in Parijs". Indrukwekkend waren de koninklijke grafmonumenten in de basiliek van Saint Denis, het graf van Napoleon ini de Döme des Invalides, de duizenden gedenktekens van meer of minder bekende personen op het kerkhof van Père de Lachaise en vooral ook de zeven miljoen skeletten in de catacomben van Denfert-Rochereau, daarheen overgebracht van tientallen in het begin van de vorige eeuw opgeruimde vroegere Parijse kerkhoven. Het applaus na afloop van de causerie was welgemeend. Onze voorzitter was dan ook zeker de tolk van de aanwezigen, toen hij de heer Kok hartelijk dankte voor zijn belangwekkende lezing en prachtige dia's. EEN WILDBAAN IN DE 17e EEUW In de vijftiger jaren van de 17e eeuw werd voor het Haaksbergse gericht een zeer lang slepend proces gevoerd tussen „aanlegger" of eiser Jan ter Weeme, mulder op de watermolen te Markvelde, en „verweerder" of gedaagde Christoffel Mollenschot. Op 21 maart 1653 deed richter Arnold van Limborgh een voorlopige uitspraak. Uit de sententie blijkt, dat de eiser sinds 1643 „ter goeder trouwen" gehandeld had met Mollenschot. Deze had Ter Weeme „overgelaten" het hout van jonker Bulo te Neede, Geerdt Koek en de graaf van Styrum te Lintvelde en hout uit de buurtschap Haarlo. Daarvan had de mulder achtereenvolgens nog f. 16,50, f. 12,50, f. 50,-- en f. 153,65 tegoed. Blijkbaar had Ter Weeme dus in opdracht van Mollenschot bij genoemden hout gekocht. Bovendien had Mollenschot aangenomen een wildbaan te maken voor „syn Hochheit lofflijcker memorie", maar de naam van deze hoogheid is helaas niet vermeld. Wel dat de wildbaan te Dyren gemaakt moest worden, waarmee vermoedelijk het huidige Dieren op de Veluwe bedoeld is. Bij deze plaats bevinden zich thans nog verschillende met afrasteringen en wildroosters afgesloten wildterreinen. Op 24 september 1647 had Mollenschot ter Weeme „aengenoemen als syn dienaer om in te coopen, te vervorderen en leveren op syn eygen costen ettelycke duisent paelen, balcken en plancken, alsmede te laeten busschen, sagen, houwen en vaeren en dat hy hem daervoor belooft heefft te betalen in het halve jahr 450 gulden. Ende datt dese syne dienst tott het maeken van gemelte wiltbaene noch ruim een vierendeell jahrs langer geduurt heefft, maekende een summa van noch 225 gulden". Uit een beëdigde verklaring van Gert Cosinck blijkt, dat Ter Weeme van 3 november 1647 tot 25 augustus 1648 „in dienst" van Mollen-
854
schot geweest was. Als burger van Zutphen meende Mollenschot bij het doorvoeren van hout door het Eibergse gebied vrijgesteld te zijn van tol, maar toen Ter Weeme in Eibergen weigerde tol te betalen, hadden inwoners van deze plaats zijn paard uitgespannen en verkocht. Bij doorvoer van in Munsterland gekocht hout hadden de ücentmeesters van Vreden licent geëist, maar op gezag van Mollenschot meende Ter Weeme hiervan ook vrijgesteld te zijn. Daarom lagen de grote palen nu nog in het Munsterland. Mollenschot had zelf enig hout gekocht van De Haaksbergers Lambert te Lintelo en Peter ten Rae, maar toen dit te Zutphen werd afgeleverd had Mollenschot het afgekeurd. Te Lintelo en Ten Rae (markerichters van Holthuisen) stelden Jan ter Weeme hiervoor nu aansprakelijk. Natuurlijk was verweerder Mollenschot het niet eens met de zienswijze van de mulder. Mollenschot was wel vrijgesteld van belastingen, maar Ter Weeme was koopman en handelde ook voor anderen en daarom was hij niet vrijgesteld. Bovendien was de rekening veel te hoog. Uit de bijgevoegde rekeningen blijkt waar overal hout gekocht is: 597 palen van Peter Elckinck en Gerdt Harges. Dit hout was aan water afgeleverd en door schippers naar Zutphen vervoerd. 850 voet planken van Willem Efftinck, 939 voet van Steenbecker, 900 voet van Ciernage, 330 voet van Jan Hessinck, 2239 voet van Herbert Klumper, 280 voet van Albert Hessinck, 1700 voet van Jan Hessinck. Het hout werd gezaagd aan de Lebbenbrugge bij Borculo. De rechtbank kende Ter Weeme bijna alle posten toe, maar vroeg-voor enkele kleinere nader bewijs. Daarme was het proces echter niet afgelopen. Het duurde nog enkele jaren en werd zelfs behandeld door Ridderschap en Steden van Overijssel. De juiste afloop is in de Haaksbergse gerichtsprotocollen niet te vinden. W.E. ten Asbroek - J.G.L. Overbeeke
DE WONINGEN ROND DE HOFBRAAK (3) HUISNR. 112 Op 6 januari 1761 maakte Arend Michorius bekend, dat hij in het laatst van het gepasseerde jaar van Barthold Waanders een stukje grond had aangekocht, liggende bij de Roomsche kerke voor f. 150,-, aldus het Register op de 50e penning. Hij bouwde er een huis en trouwde op 15 augustus 1762 met Anna Maria Bouwmeister uit Ottenstein (Dld.). In het Hoofdgeldregister van 1764 werd Arend
855
vermeld tussen pastoor M. Trapman (nr. 115) en Gerrit Vrielink (nr. 114). Op 4 september 1767 werd het enige kind van het echtpaar geboren, een dochter Hendrica. Zij trouwde op l februari 1789 met de „beestendokter" Hendrik Egbertszoon Rouhof uit Eppenzolder, die in de volkstelling van 1795 als hoofdbewoner vermeld werd. Onverklaarbaar is, waarom Hendrik Rouhof te 's Hertogenbosch overleed. Zijn weduwe woonde volgens de volkstelling van 1830 nog steeds op nr. 112, samen met haar schoonzoon Gerrit Ordelmans, die door koop in 1813 inmiddels eigenaar geworden was en die blijkens notities in het Haaksbergse doopboek kort voor 1810 getrouwd moet zijn met Anna Geertrui Rouhof (dochter van Hendrik) die echter reeds in 1815 overleed. Haar in 1810 geboren zoon Gerrit Jan Ordelmans huwde in 1836 met Johanna Leferink. De 59-jarige vader Gerrit Ordelmans wilde kennelijk niet alleen achterblijven en hertrouwde in 1837 met de 27-jarige Johanna ten Hagen. In het bevolkingsregister van 1850 werd zij als weduwe van Gerrit vermeld samen met het gezin van haar stiefzoon als bewoonster van een nieuw huis, dat inmiddels gebouwd was op het terrein I 601, dat in 1830 nog eigendom was van de N.H. diaconie. Het huis stond op de hoek van de Lansinkstraat en de Ariénsstraat en was bekend onder de naam „Pannenhoes". Het werd omstreeks 1960 afgebroken. Huis nr. 112 werd vóór 1850 verkocht aan Johannes Bouwmeester en zijn vrouw Wilhelmina Onland, die in 1830 gehuwd waren. Johannes overleed in 1881. Opvolger in het huis was zijn dochter Anna Geertrui en haar man Bernardus Michorius, die in 1867 huwden. Bernardus overleed in 1888 en Anna Geertrui in 1895. Hun kinderen vertrokken vóór 1900 allen uit Haaksbergen, waarna het pand eigendom werd van Derk Willem Leerink en zijn gezin, die er echter maar enkele jaren woonden. Het huis werd daarna bewoond door de aannemer Johannes Bernardus Roerink, die op het terrein I 597-598-599 een nieuw huis en werkplaats bouwde. In 1930 vertrok hij naar Enschede en verkocht zijn laatstgenoemde pand aan zijn meesterknecht Hendrik ter Braak. Het huis nr. 112 had Roerink, toen hij naar zijn nieuwe pand verhuisde, verkocht aan de familie Franken die er nog woont. HUISNR. 113 Van huis nr. 113 is helaas weinig bekend. Gezien de ligging is het mogelijk oorspronkelijk een schuur geweest van het pand nr. 112. In 1795 was deze als woning verhuurd aan de wieldraaier Herman te Lintelo en zijn gezin. In 1830 woonde er het gezin van de wever Battes Roerink. In 1850 was het pand al niel meer bewoond en afgebroken. HUISNR. 114 Daar waar de vroegere kerksteeg, nu de Braak, uitkwam op een bocht in dt Werfheegde (nu Dr. Ariénsstraat) ontstond reeds zeer vroeg een verwijde split sing, een klein pleintje of een brink. Al in de eerste helft van de 17e eeuw werc
856
in de gerichtsprotocollen gesproken van de Krummebrink, ook wel geschreven als Krommebrink en vermoedelijk in beide gevallen uitgesproken als Kroemenbrink. In het verpondingsregister van 1720 en het hoofdgeldregister van 1723 wordt op deze plaats nog geen woning vermeld. Op 11 maart 1735 trouwde Gerrit Arendszoon Lankhold met Engele Derksen uit Haaksbergen. Bij de volkstelling van 1748 werd zij als weduwe vermeld, samen met haar 10-jarige dochter Elisabeth en 2-jarige zoon Arend. Toen in 1751 door de provinciale overheid een lijst werd opgemaakt van sinds 1682 gebouwde huizen en nieuw ontgonnen landerijen, werd vastgelegd, dat de weduwe van Gerrit Lankhold een klein huisje had gebouwd. Dit was het latere huis nr. 114. Uit de gerichtsprotocollen van 1757 blijkt, dat zij f. 175,-- leende. Zij gaf daarbij dit huis, een stuk land op de Werfheegde en een gaarden de Diefkamer in onderpand. Elisabeth Lankhold trouwde op 31 mei 1761 met Gerrit Vrielink uit Ammeloe (Dld.). Zij waren de volgende bewoners en eigenaren van pand nr. 114. Op 29 november 1789 huwde hun zoon Jan met Geziena Ros uit Markvelde. Jan, die bij de volkstelling van 1795 als kleermaker genoteerd werd, overleed in 1822, 58 jaar oud. Zijn vrouw was al in 1816 overleden, 65 jaar oud. Hun financiële toestand was niet rooskleurig, want op 29 juni 1797 verkochten zij hun huis met bijliggend land aan Fenna Maria van Heek, de weduwe van schoolmeester Derk Scholten. Het land de Werfheegde hadden ze reeds in 1786 verkocht. Jans dochter Geertrui en Johanna bleven in het pand wonen, zoals uit de volkstelling van 1830 blijkt. Geertrui was inmiddels op 21 september 1820 gehuwd met Arend Hassink. Naast de reeds genoemde zuster waren nog inwonend de echtelieden Jan Hendrik Gerecht-ten Hibben. Hoe betrouwbaar de burgerlijke stand is, mag blijken uit het overlijdensregister van Haaksbergen, waarin J.H. Gerecht overleden buren aangeeft en in 8 maanden drie verschillende leeftijden heeft, uiteenlopend van 45 tot 55 jaar. Volgens het bevolkingsregister van 1850 werd huis nr. 114 toen bewoond door de weduwe van Arend Hassink en dochter Hendrika, die inmiddels getrouwd was met de calicotwever Harmannus Lansink. De weduwe overleed op 19 mei 1854 en haar dochter ruim een maand later op 26 juni. Op 13 oktober 1854 hertrouwde Lansink toen met Gerharda Decherink. Hij overleed op 13 augustus 1870. Inwonend werd toen het gezin van Bernardus Diepenmaat en Wilhelmina Hilderink, een nichtje van het echtpaar Lansink-Decherink. Op 2 april 1878 werd een dochter Johanna Gerharda Diepenmaat geboren. Deze trouwde in 1896 met de in 1859 geboren smid Johannes Weijenborg. Dit echtpaar kreeg in 1897, 1900 en 1902 drie kinderen resp. Hermanus Wilhelmus, Hendrikus Wilhelmus Bernardus en Wilhelmina Henrica Maria geheten. Zij waren de laatste bewoners van huis nr. 114. W.E. ten Asbroek - J.B.A. Leusink - J.G.L. Overbeeke
857
DE WONINGEN OP DE BRAAM (6) VERVOLG KOELBOER, KOELMAN OF TER KUILE
C.JAN TER KUILE, overleden 19/2 1703, gehuwd ca. 1650 metCATHARINA HARMOLLE d.v. Engelbert en Eefse Wolterink, overleden 29/9 1683. Kinderen: 1. Trijntje ter Kuile gehuwd paasmaandag 1671 met Jan Grubbink z.v. wijlen Harmen, hertrouwd Haaksbergen 23/6 1689 met Arend ten Honniglo, Losser. Bouwlieden op Grobbink te Buurse. 2. Harmken ter Kuile d.v. Jan, overleden 7/2 1707 op de Nijengrave te Graes, gehuwd Haaksbergen 17/6 1688 met Engelbert Nijenhuis, weduwnaar van Griete ten Hundfelt, Graes. 3. ENGELBERT TER KUILE, zie D. Gerichtsprotocollen Haaksbergen: 1675 14/6 Jan ter Kuile x Trine Harmolle cederen aan Jan Grobbink als bruidschat een vordering van f. 585,- en 10 st. die zij op het gericht Haaksbergen hebben wegens voorgeschoten Munsterse contributiën (oorlogsschatting). 1679 1/2 Herman Harmolle bouwman en Herman Harmolle weerd op de Braam zijn zwagers van Kuil Jan. Deze heeft een zoon Engelbert. 1685 10/12 Johan ter Kuile en wijlen Catharina Harmolle hebben een zoon Engelbert. 169021/11 Arent ten Honniglo x Trijne ter Kuile en de kinderen van wijlen Jan Grubbink x Trijne ter Kuile verkopen aan Engelbert ter Kuile x Hermken Lankheet de Waterham, deWaterhamsgaarden, het Schutschot, de Ijmenschuur en land de Olde Bekke tegen Waterhamsgaarden, zo Engelberts valder lang in pand had. Dagboek Engelbert ter Kuile: 1683 29/9 Mijn moeder overleden. 1703 19/2 Mijn vader overleden. 1707 13/1 Mijn zuster in de Nijengraven overleden, begraven te Wessum. 171613/1 Voor de oude moeie (tante Grete ter Steenberg weduwe Herman ter Kuile) een doodvat van f. 5,- betaald en f. 0,75 gegeven aan de pastoor van de Vennekerk (Niekerke) voor een zielemis. Familieboek ter Kuile: 165030/7 Henrick ten Nienhaus x Hermken kopen voor 290 daalder de huisstede Nijengraven van de marke Graes in het kerspel Wessum. (Volgens de protocollen van Haaksbergen van 30/7 1646 woonden zij toen op de Braam). 1686 17/1 Engbert zum Nienhaus x Margaretha (ten Hundfelt) nemen geld op. Vuurstedenregister: 1675 en 1682 Cuil Jan, 1751 Gerrit ter Cuile. Hoofdgeldregister 1675: Cuil Jan, 2 personen. Register op de 500e penning 1675: Cuil Jan f. 500,-.
858
D. ENGELBERT TER KUILE, RK gedoopt 24/1 1660, overl. 28/2 1748, gehuwd Haaksbergen paasmaandag 1690 met HERMKEN LANKHEET, d.v. J a n , overleden 16/5 1748. Kinderen: 1. Catharina ter Kuile, geboern 28/7 1691, overleden 18/3 1700 (volgens het dagboek van Engelbert ter Kuile). 2. G E R R I T T E R KUILE, geboren 21/7 1692, zie E. 3. Grietje ter Kuile, geboren 21/3 1694, overleden 1/5 1720, gehuwd Haaksbergen 26/10 1715 met Albert Mullerink z.v. Willem te Geesteren. Bij huwelijksvoorwaarden van 22/10 1715 werd Grietje f. 1000,- toegezegd. 4. Jan ter Kuile, geboren 4/11 1695, begraven te Enschede 13/4 1743, gehuwd Haaksbergen 15/2 1739 met Aaltje Oostervelt, geboren september 1703, overleden 11/2 1765, weduwe van Jan Queckeboom. Na Jans dood hertrouwde zij met Willem Stroink. Ook Jan ter Kuile kreeg bij H.V. van 13/2 1739 f. 1000.-. Zijn zoon Engelbert ter Kuile, geboren 27/3 1740, werd stamvader van de Enschedese Ter Kuiles. Hij huwde in 1769 met Catharina Mouritz en overleed in 1808. Hij was oprichter van de bombazijnfabriek E. ter Kuile & Zoon. Deze zoon Hendrik kocht in 1815 de Koelboer te Buurse, zie F. 5. Eva ter Kuile, geboren 16/11 1697 en overleden 27/11 1697. 6. Hendrik ter Kuile, geboren 23/3 1699, overleden op Mullerink te Geesteren 15/8 1762, gehuwd Den Haag 5/5 1737 met Stijntje van Agterberg. 7. Eva Catharina ter Kuile, geboren 19/12 1701, overleden 13/8 1768, gehuwd Haaksbergen 9/3 1732 met Jan Lankheet z.v. wijlen Gerrit op het Kapiteinshuis te Buurse. Bij H.V. van 9/2 1732 kreeg zij een bruidschat van f. 300,-en een kast, een bed en een trinne (wat erin) ter waarde van f. 300,--. 8. Catharina ter Kuile, geboren 3/8 1707, overleden 25/3 1752, gehuwd Haaksberger! 13/7 1749 met Hendrik Lankheet z.v. wijlen Jan te Haaksbergen. Deze hertrouwde 13/2 1753 met Hermanna Helmichs d.v. Coenraad uit de Kroon te Delden. 9. Jan ter Kuile, geboren 3/4 1704, begraven 8/9 1745 in de kerk te Haaksbergen. Gerichtsprotocollen Haaksbergen: 1693 6/3 Engelbert ter Kuile komt van Lysebeth Pieters te Amsterdam f. 144,-toe wegens linnenkoopmanschap. 171011/9 Westendorps lenen f. 2500,- van Engelbert ter Kuile en Engbert Cuiper (is: Harmolle). 1713 24/11 Jan ten Westendorp geeft zijn desolate boedel over aan Engelbert ter Kuile en Engbert Cuiper. 1727 16/6 Engelbert ter Kuile x Hermken Lankheet vermaken de Kuile aan hun tweede zoon Jan (deze overlijdt vóór zijn vader). 1743 3/12 Dezelfden deponeren een gesloten testament, actum op de Braam ten huize van de erflaters. 1746 6/5 Maria en Gradus Michorius zijn f. 2000,- schuldig aan Engelbert ter Kuile. Op 6/5 1750 verklaren Gerrit ter Kuile en Jan Mulderink, dat de obligatie nu eigendom is van Hendrik Lankheet x Catharina ter Kuile.
859
Register op de 50e penning Haaksbergen: 1762 12/11 Weduwe Hendrik ter Kuile geeft aan dat haar man op 15/8 1762 overleden is, nalatende 5 schepel land de Bree en 2 schepel land de Gere, beide op de Honesch. Zoutgeld 1693 en 1701: Cuil Engbert. Hoofdgeld 1723: Engbert ter Kuile, 3 personen. Registers op de 1000e penning 1711,1733 en 1738: Engbert ter Kuile f. 3000,-. Familieboek ter Kuile: 1749 17/4 Boedelscheiding van nalatenschap van Engelbert ter Kuile en vrouw: 1. Aan Gerrit ter Kuile: de Kuile met de bouwerij, f. 300,- in het Munsterland en f. 100,- bij Welp in Alstatte. 2. Aan Jan Mullerink het erfdeel van zijn wijlen ouders Albert Mullerink: en Grietje ter Kuile nl. f. 1500,- bij Jan Jaasink alias de Helle ( de Helle onder Rekken), waarvan hij f. 200,-- moest uitkeren, f. 400,- bij Hendrik Olthaar te Neede en f. 100,- bij Welp. 3. Aan Engelbert ter Kuile het erfdeel van zijn wijlen vader Jan ter Kuile nl. het land van het erve Westendorp gerekend op f. 1250,--, f. 50,- van Jan Mullerink en f. 100,- bij Welp. 4. Aan Hendrik ter Kuile f. 400,- bij Marietje Michorius, f. 1300,- die zijn zuster Eva ter Kuile hem moet uitkeren en f. 100,-- bij Welp. 5. Aan Eva ter Kuile x Jan Lankheet het erve Gaakink, waard f. 2300,-, waarvan f. 1300,- uit te keren aan broer Hendrik ter Kuile, f. 400,- bij Tonnis Rengerink, f. 200,- bij Berent ter Huurne, f. 100,- van Jan Mullerink en f. 100,bij Welp. 6. Aan Trijntje ter Kuile land op de Hones, waard f. 500,-, f. 300,- bij Jan Braam, f. 1600,- bij Marietje Michorius en f. 100,- bij Welp. E. GERRIT TER KUILE, geboren 21/7 1692, overleden 20/4 1773, gehuwd Haaksbergen 7/12 1755 met ARENDINA JAASINK, d.v. Jan te Buurse, overleden december 1795, hertrouwd Haaksbergen 3/3 1789 met Hermannus Pothold z.v. Gerrit Jan en Janna Voogd. Kind: l . HARMINA TER KUILE, zie F. Register op de 50e penning Haaksbergen: 176430/1 Gerrit ter Kuile kocht bij executoriale distractie op 8/8 1763 voor f. 786,- huis, gaarden en bouwland van Gaken Eeftink en diens schoonzoon Karst Hassink. 1781 22/12 Weduwe ter Kuile koopt voor f. 120,- markegrond. Brouwersboek van Ter Horst in de Zwaan: 1773 20/4 Man van de weduwe G. ter Kuile verluid. Brouwersboek van Hendrikus Waanders in de Dom: 1795 17/12 Groeve van de Koelvrouw. Volkstelling 1748: Gerrit ter Kuile, zuster, knecht en meid en broer, die hovenier in de Haag is. Register op de 1000e penning 1750: Gerrit ter Kuile f. 1600,- en kind van Jan ter Kuile f. 600,-.
Hoofdgeldregister 1764: Gerrit ter Kuile, 4 personen. Volkstelling 1795: Harmen Pothold op de Kuile, 4 personen. F. JAN VRUWINK uit Noordijk, overleden 15/5 1842, 82 jaar oud, gehuwd .Hbg 27/4 1782 met HARMINA TER KUILE, NH gedoopt 18/12 1757, overleden 22/2 1803 en hertrouwd Haaksbergen 23/2 1810 met SOPHIA ANNA VAN REYSOORD. Jan Vruwink verhuurde in 1796 de Koelboer en verhuisde naar Haaksbergen. Kinderen: 1. Gerrit Jan Vruwink (tweeling) NH gedoopt 27/6 1783, overleden 9/7 1807. 2. Janna Getrui Vruwink (tweeling) NH gedoopt idem, overleden 20/8 1787. 3. Hendrik Jan Vruwink, NH gedoopt 23/9 1785, overleden 3/8 1807. 4. Arend Jan Egbertus Vruwink, geboren 30/3 1796. (overlijdensdata uit Brouwboeken ter Horst en Waanders). 5. Hermannus Vruwink, NH gedoopt 20/5 1810, overleden Deventer 13/6 1882, gehuwd met Geertruida Hendrika Nieuwenhuis. 6. Gradina Hendrika Vruwink, geboren 6/7 1820, overleden 27/4 1901. 7. Gesiena Vruwink, geboren 20/10 1824, gehuwd 28/3 1852 met Christiaan Temmink.
Register op de 50e penning Haaksbergen: 1783 10/1 Jan VruNvink x Hermina ter Kuile kochten 12/9 1782 van Eva Jaasink weduwe van Steven Leferink een huis bij de Schepersbrink (Vruwinkspinnerie aan de Buurserstraat). Familieboek ter Kuile: 179622/3 Jan Vruwink verhuurt ingaande 11/11 de Koele voor 12 jaar aan Jan Roelof Nabers. Huurprijs de derde garve en f. 24,-- per jaar. Archief Drostambt Haaksbergen: 1808 14/11 Hendrikus Lubberink op de Kuile, zie onder J. Notarieel archief: 1815 6/3 Jan Vruwink en minderjarige zoon Arend Jan verkopeni de Kuile te Buurse aan Hendrik ter Kuile, fabrikeur en rentenier te Enschede voor f. 3170,--. De genoemde Hendrik ter Kuile (1779-1853) waséén zoon van Engelbert en Catharina Mouritz. Hij was firmant van E. ter Kuile & Zn en burgemeester van Enschede. Hij huwde in 1800 met Gijsbertha Hoedemaker (1773-1807). Hun erfgenamen veilden in 1880 de erven Markslag en Koelboer te Buurse. De laatste werd gekocht door de toenmalige pachter Hendrikus Lubberink, zie onder J. G.HENDRICUS LUBBERINK ca. 1800 gehuwd met NN Brevink uit Vreden. Na afloop van de pachttermijn van Jan Roelof Nabers werd Lubberink op 11/11 1808 pachter van de Koelboer Volkstelling Haaksbergen 1830: Weduwe Lubberink-Brevink, 63 jaar, kinderen Jannes, 29 jaar, Johanna, 20 jaar en Maria, 17 jaar.
861
H.JOHANNES EGBERTUS LUBBERINK, geboren 28/4 1802, gehuwd ca. 1837 met JOHANNA GEERTRUIDA GROBBINK, geboren 19/3 1810. J. HENDRIKUS LUBBERINK, geboren 12/1 1838, overleden 16/12 gehuwd ca. 1874 met JOHANNA ELLENBROEK, geboren; 12/2 1842. Door koop in 1880 werden zij eigenaar van de Koelboer.
1904,
K.ANTONIUS LUBBERINK, geboren 9/5 1875, gehuwd ca. 1907 rtiet GEZINA PAULINA NIJLAND, geboren 29/6 1878. Kind: 1. JOHANNES HENDRIKUS LUBBERINK, geboren 26/6, opvolger op de Koelboer. W.E. ten Asbroek - J.G.L. Overbeeke KLOPJES IN HAAKSBERGEN Het is al weer enige tijd geleden, dat de heer J.J. Grootenboer uit Borne voor onze kring een lezing hield over Klopjes in Twente. Zoals deze meedeelde, is er reeds voor de hervorming sprake van geestelijke dochters of in het Latijn bagutae. Onder deze naam werden ze ook vermeld in het oude Calendarium van Sint Plechelmus te Oldenzaal als in 1895 door pastoor Geerdink uitgegeven. Omstreeks 1200 stichtten Franciscus, Dominicus en Bertholdus de kloosterorden der Franciscanen of Minderbroeders, die der Dominicanen of Predikheren en die der Carmelieten. Dit waren kloosters der eerste orde. Hun zusterkloosters werden kloosters der tweede orde genoemd. Leken, die in hun wereldse omgeving een meer godsdienstig leven wilden leiden, konden lid worden van de zgn. derde orde. Toen omstreeks 1300 de Hollandse steden opkwamen, ontstonden daar ook kloosters van bovengenoemde zgn. bedelorden - zo genoemd omdat de paters en zusters van aalmoezen leefden - er werden leken als lid van de derde orde of tertiaris aangenomen. In noord en zuid Nederland vindt men in dezelfde tijd ook begijnen en begarden vermeld, respectievelijk ongehuwde of niet meer gehuwde vrouwen en mannen, die soms in begijnen- en begardenhofjes bij elkaar woonden. In hoeverre de latere klopjes verband hebben met de hiervoor vermelde tertiarissen en begijnen is niet geheel duidelijk. Sommigen zullen zeker aanvankelijk, vóór de kloosters geheel verboden werden, lid geweest zijn van een derde orde. Philip Rovenius, apostolisch vicaris van Nederland, noemde ze in 1607 „caeli pulsatrices" of zij, die aan de hemel kloppen. Andere namen voor klopjes zijn „filiae devotae" (gewijde dochters), „virgines Deo devotae" (aan God toegewijde maagden), „virgines sacrae" (heilige of gewijde maagden) en „filiae spiritualiae" (geestelijke dochters). In de Haaksberger en Hengevelder RK doopboeken werd een klopje meestal zonder meer „devota" of gewijde genoemd. Of haar naam inderdaad op een soort wijding berustte, is zeer twijfelachtig. I» latere jaren, toen de parochiepastoor zich weer wat meer in het openbaar durfde te vertonen, werd men een klopje, doordat de pastoor in een kerkelijke plechtigheid een soort
862
kroontje op haar hoofd plaatste. Dat kroontje was het dierbaarste bezit van het klopje en ging met haar mee in het graf. Overigens legden klopjes geen enkele kloostergelofte af. De gereformeerde synode schatte in 1650 het aantal klopjes in Nederland op 20.000. Het valt daarom niet te verbazen, dat men probeerde dit aantal te reduceren o.a. door de geestelijke dochters te bedreigen met soms niet geringe boetes. Overigens .verweet men haar niet in de eerste plaats, dat zij zieken en stervenden bijstonden of geloofsgenoten berichtten, als er ergens een mis opgedragen werd, maar dat zij de jeugd katholiek cathechismusonderwijs gaven. Dit blijkt o.a. uit een resolutie van de gereformeerde kerkeraad van Ootmarsum uit 1682: Artikel 10 gebiedt: „geene kinderen naar paapsche scholen te laten gaan of bij klopjes te besteden om iets te leeren". Ridderschap en Steden van Overijssel bepaalden op 22 maart 1719 „dat de klopjes niet onderichten in den kathechismus der pauselijke religie en niet toegelaten worden onder pretext (voorwendsel) van een of ander handwerk te leeren, hetzij in hare eigen of in andere huizen, zoo min aan kinderen als oude menschen. De boete voor iedere reize (keer) is 25 gulden". Toen op 3 augustus 1740 gedeputeerden van de Classis Deventer naar Haaksbergen togen om te zien, hoe het met de nieuwe RK kerk aan de Hofbraak was gesteld, werd hun door de gereformeerde Haaksbergse overheid meegedeeld, dat „de kloppen op het Damveld en eene hier in het dorp niet nalaten school te houden". Overigens had de Gereformeerde kerkeraad van Haaksbergen reeds op 6 april 1690 besloten tot ,,het weren van het lopen der papen, kloppen of diergelijke zielverdervende menschen". Klopjes waren natuurlijk ook gewild als meter bij de doop van nieuwgeboren „Roomschgezinden". Daarom vindt men haar namen in oude doopboeken als bv die van Hengevelde. Vrremd genoeg wordt er in de Haaksbergse doopboeken maar één vermeld en wel in 1740: Felicitas Maria Starink, geestelijke dochter. Deze kwam echter niet uit Haaksbergen. Haaksbergse klopjes werden mogelijk door de pastoors niet vermeld om haar te beschermen tegen strafvervolging door de provinciale overheid. En deze was soms niet mis. Nog in de nadagen van de godsdienststrijd werden in 1772 vijftien Haaksbergse boeren elk tot 20 goudgulden veroordeeld - in de huidige maatstaven zeker 3000 gulden - omdat ze het bestaan hadden een bedelende monnik uit Vreden enkele stuivers te geven. Enkel dagen later werd een gedeelte van hun vee en inboedel gerichtelijk verkocht. In één klap balanceerden ze op de rand van de afgrond, omdat ze een arme sloeber enkele penningen gegeven hadden. In de Haaksbergse gerichtsprotocollen werden af en toe wel klopjes vermeld, de eerste was overigens een niet-Haaksbergse: 1667, 29 april. Anna Catharina Hoefslach te Goor, geestelijke zuster. 1699, 19 mei. Maria en Anna Loreille, geestelijke zusters. Anna testeerde in 1722 ten gunste van Maria en werd daarbij geassisteerd door de Haaksbergse katholieke bierbrouwer Jan Lankheet, zoon van de gereformeerde kerkmeester Jan, landbouwer op Lankheet. Maria testeerde in 1728 ten gunste van haar nicht Hermina ter Horst. Mogelijk
863
was deze laatste ook een klopje. De gezusters Loreille woonden in huis nr. 117 of 118 volgens de nummering van de volkstelling 1830, nu Spoorstraat 30 of 28. 1758,27 juli. Geestelijke dochters Berendina Damveld en Elisabeth Welders compareren. De volkstelling in 1748 vermeld in huis nr. 117 Elisabeth Welders en haar half zuster Berendina Damveld. Vermoedelijk waren zij de klopjes over wie in 1740 aan de gedeputeerden van de Classis Deventer gerapporteerd werd. In 1763* leenden zij f. 400,- aan Gerrit Suters in Holthuizen en f. 500,- aan zijn markegenoot Jan ter Horst. In 1769 spraken zij Willem ten Voorde aan voor f. 130,45 achterstallige rente van een geldlening, die vermoedelijk f. 1600,- bedroeg. Omdat de klopjes Damveld in 1777 voor dit bedrag crediteur waren in de failliete boedel van Willem ten Voorde. Elisabeth Welders overleed in 1775 en Berendina Damveld in 1784. Erfgenamen waren kinderen van hun broer Gerrit Damveld, van wie er één, Harmina Damveld, in 1795, als winkelierster in huis nr. 177 werd vermeld. Waarschijnlijk was zij ook een klopje. 1760, 21 januari. Vermeld werd Margarietje Bouwmeester .alias Bouwmeesters klopje. 1760 29 oktober. Op deze datum kreeg Catharina Ebbink, huishoudster van pastoor Theodorus Lansink een legaat van f. 50,- van haar overleden pastoor. Ook zij was een klopje en niet onbemiddeld. Op 18 mei 1762 leende zij f. 450,- uit. Op 28 mei 1784 kocht zij van Waander Manten het meest westelijke deel van huis nr. 121 (nu deel Spoorstraat 22), waar ze bij de volkstelling van 1795 genoteerd werd als winkelierster. Zij overleed in 1800. Haar erfgenaam was haar nichtje, het klopje Anna Catharina Rackte Stadtlohn. 1766, 22 juni. Vier weken vóór deze datum kocht het klopje Janna Buursink een huisje tussen de huizen van Damvelds- en Smitsklopjes (resp. 117 en 120). De koop ging niet door omdat Janna, geboren in 1751 nog minderjarig was. Het huisje (nr. 118, nu Spoorstraat 28) werd toen door haar moeder, de weduwe van Gerrit Buursink, gekocht ten behoeve van haar dochter. Als winkelierster werd Janna Buursink er vermeld in 1795. Zij was een zuster van de bekende arts Dr. Joan Buursink. Janna overleed in 1800. Het huisje werd geërfd door haar nichtje Johanna M.F. de Reuver en haar man Herman Wamelink, koopman te Aalten, die het huis in 1815 verkochten aan het klopje Fenna ter Huurne, die er toen reeds enkele jaren woonde, vermoedelijk al sinds 1800 (zie hierna). Het in 1766 vermelde huis nr. 120 (nu Spoorstraat 24) werd in 1698 vermeld als smederij van Roelof Smit, die in huis nr. 179 woonde (Spoorstraat 16). De Smitsklopjes, van wie verder geen namen bekend zijn waren mogeüjk dochters of kleindochters van hem, maar kunnen natuurlijk ook wildvreemden geweest zijn, die haar naam alleen ontleenden aan het wonen in een smidse. Het
864
huis werd verworven door Roelof s schoonzoon Jan Tusveld, die beide huizen (120 en 179) in 1758 verkocht aan zijn nicht Janna Tusveld en haar man, de schoenmaker Jan ten Asbroek. Diens derde echtgenote verkocht nr. 120 in 1789 aan Mozes Heiman Northeimer. 1777 30 december. Op deze datum waren de klopjes Olthuis voor f. 50,-- crediteur in de failliete boedel van Willem ten Voorde. Deze werden in het hoofdgeldregister 1764 onder Holthuizen vermeld als „Olthuis cloppen, 2 personen". Mogelijk werd één van deze in het Olthuizerbroek vermoord, zoals beschreven staat in Grootenboers boekje „Klopjes in Twente", de plaats van het misdrijf wordt thans gemarkeerd door een in de grond uitgegraven kruis. 1792, 10 september. Op deze datum overleed in huis nr. 109 (Spoorstraat 23) de ex-mulder van de Oostendorper watermolen, Berend Gebbink. Erfgenaam was zijn uit Rekken stammende nichtje Janna ter Huurne. Deze verkocht het huis in 1794 aan Mozes Heiman Northeimer, maar bepaalde, dat haar zuster, het klopje Fenna ter Huurne, in een voorkamer mocht blijven wonen. Enkele jaren later, vermoedelijk kort na 1800, verhuisde Fenna naar huis nr. 118 (zie hiervoor), waarvan ze in 1815 eigenaar werd. In 1825 werd zij in de eerste lijst van kadastrale eigendommen nog als eigenaresse opgegeven. In de gerichtsprotocollen van 8 juni 1794 werd zij vermeld als Fenneke ter Huurne alias Pastoors Fenneke, geestelijke dochter bij de Roomse priester. Blijkbaar was zij dus huishoudster aan de pastorie. Uit de hiervoor genoemde aantekeningen in de gerichtsprotocollen blijkt, dat de panden 117 - 121 althans gedeeltelijk als „klooster" vemeld werden. In het verpondingsregister van 1720 werd huis 117 of 118 „het Clooster" genoemd. Howel de klopjes beslist niet in kloosterverband leefden, legde de bevolking toch blijkbaar zoveel verband met echte kloosterzusters, dat ze de klopjeswoningen ook „klooster" noemden. Een lage weide naast Odinks levensmiddelenbedrijf (nu parkeerplaats) heette „Kloosterriet". Deze naam ging over op een schouwbare waterleiding, die tot voor enkele tientallen jaren uit deze riet kwam en verder liep achter om villa Jordaan naar de Boerenmaat. Het in 1800 vermelde Stadtlohnse klopje Anna Catharina Rack en de in 1782 in de protocollen vermelde Vredense klopjes, de dames Lunterbos, bewijzen, dat ook in het aangrenzende Duitse gebied, waar toch geen vervolging van „paapsgezinden" had plaatsgevonden, klopjes voorkwamen. Deze zullen daar toch beslist geen geloofsgenoten „geklopt" hebben om een geheime mis aan te kondigen. Bij de volkstelling van l januari 1830 werden te Haaksbergen volgende klopjes genoteerd: Dorp Haaksbergen: Johanna Land, 38 jaar, geestelijke dochter.
865
Boekelo:
Holthuizen:
Geertruida Ellenveld, 26 jaar, geestelijke dochter op Klein Ellen veld. Johanna Veldhuis, 21 jaar, geestelijke zuster op Klein Brummelhuis (Geuker). Aleida Kortte, 25 jaar, geestelijke dochter op Olthoes.
Het doopboek Hengevelde vermeldt de volgende klopjes: 1713 Theodora Helmichs, virgo devota 1713-1733 Getrudis Cagelinck, devota 1714 Henrica Munsters, virgo devota 1714-1725 Aleydis ten Hemmelder, devota 1716-1721 Maria Jansen, devota 1717-1728 Joanna Smynck, devota 1722 Getrudis Holthuis, devota 1722-1735 Joanna Groothedde, devota 1724 Joanna Keysers, devota 1725 Maria Gyming, devota 1731 Getrudis Kruysbeke, devota 1752 Aleidis Ensink, devo ta 1753 Elisabeth Welders, devota 1756 Joanna Bruggink, devota 1762 Aleida van de Prince, virgo Deo dicata Verschillende van deze Hengeveldse klopjes kwamen beslist niet uit Haaksbergen of het Haaksbergse gebied, andere mogelijk wel. Ook de in 1785 in het doopboek van Rietmolen genoteerde „devota" Elisabeth Wansink. kwam vermoedelijk niet uit het gericht Haaksbergen. In de tweede helft van de vorige en zelfs in het begin van deze eeuw woonden er in de gemeente Haaksbergen nog klopjes, van wie ondergetekende helaas slechts weinig of niets bekend is. Mag ik daarom de hulp inroepen van onze lezers en lezeressen om me zoveel mogelijk namen en verdere bijzonderheden van Haaksbergse klopjes uit deze periode op te geven. Mogeüjk zijn Uw opgaven slechts gebrekkig of onvolledig, maar misschien genoeg om samen met gegevens uit andere bronnen te komen tot een zo goed mogelijk overzicht van de Haaksbergse klopjes, die gedurende enkele eeuwen een bepaalde taak hebben verricht bij de ontwikkeling van het katholieke volksdeel. Om U op weg te helpen, zal ik er één vermelden, die ik ken, omdat ze een zuster was van mijn overgrootmoeder: Eva ten Voorde. Deze werd geboren op de Klomp in 1824. Ze was later huishoudster bij de gemeenteambtenaar A.J. Waanders en overleed in 1906 in het kleine huisje nr. 96 aan de Hibbertsweg te Haaksbergen. W.E. ten Asbroek
866
KLEINE VOORVALLEN (I) Onder deze titel wil ik in dit nummer met een reeks van kleine op zichzelf staande geschiedenissen beginnen, die geen belangrijke feiten bevatten, maar wel een kijk geven op de levensomstandigheden, de menselijke verhoudingen en de mentaliteit van vroegere dagen. Soms zullen deze verhaaltjes ons mensen van deze tijd het hoofd doen schudden, misschien zelfs ergeren, maar bij enig nadenken kunnen wij alleen glimlachen bij het lezen van de ons vaak vreemd of overdreven voorkomende gebeurtenissen en feiten, waarover wij ons niet meer druk zouden maken of die wij anders zouden behandelen. „O tempora, o mores", o tijden, o zeden, zeiden reeds de oude Romeinen en Hugo de Groot drukte het anders uit:..Ruit hora", de tijd snelt voort. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd, dat onze nazaten zich te zijner tijd ook soms zullen verbazen over onze gedragingen bij bepaalde zaken. Bron voor de verhaaltjes zijn de notulen van de zittingen van het Haaksbergse gericht, die zich bevinden in het Rijksarchief voor Overijssel te Zwolle. Onze secretaris is al jaren bezig geweest en is nog steeds bezig om ze geheel over te nemen, waardoor bestudering ervan nu hier ter plaatse mogelijk is. Deze zgn. gerichtsprotocollen zijn bewaard vanaf maart 1628 tot in de Franse tijd behoudens enkele hiaten, waarvan de belangrijkste zijn die van 1637 tot 1644, die van 1665 tot 1666 en die van 1672 tot 1674. De beide laatsten zijn ontstaan door de invallen van de bekende of, zo U wilt, beruchte Munsterse bisschop Bernard van Galen tijdens de zgn. bisschoppelijke oorlogen. Om de leesbaarheid te bevorderen zullen de meeste verhaaltjes inmodern Nederlands vertaalden gespeld worden. Om te beginnen een klein voorvalletje: Op 23 april 1628 vroeg Hendrik ter Horst bewijs voor de woorden, die Engelbert Holscher eergisteren maandagavond over hem „uitgestort" had. Deze verklaarde daarop openlijk voor het gericht, dat hij van Ter Horst niets oneerlijks wist en hem evenals zijn „naobers" voor eerlijk en vroom hield. De woorden waren in grote dronkenschap gezegd. De kwestie werd toen in der minne geschikt. Berend te Witbroeke's dochter Geeske klaagde op 11 augustus 1628 Goeken Volmerink's zoon Luiken aan, omdat hij haar bezwangerd had „waaruit een kind geboren werd". Zij vroeg en kreeg 50 gulden voor de „optrekking" (opvoeding) van haar kind. Op 16 februari 1629 maakten Werner te Laakmors en zijn vrouw Mette een testament, waarbij zij elkaar begunstigden. In de laatste wilsbeschikking werd aangetekend: „De kinderen zullen er niet van genieten". Johan Rondeel, Lutteke ten Hachreis en Johan Leferink verklaarden op 16 maart 1629 in het gericht, dat Tonnis Morssink voor 8 a 14 dagen een boom gehouwen had en daarbij onder de boom geld gevonden had, dat door hun „zalige" oom Berend Leferink in een potje begraven was. Zij beweerden erfgenaam te zijn en verzochten Tonnis hun het geld over te dragen. Deze liet daarop een klein stenen
867
potje of kannetje zien en verklaarde onder ede, dat er geen geld in gezeten had. Op 18 mei 1629 veilde richter Hendrik Menger een „roodgerugde" koe van Goeken ten Hagen, die 10 gulden van de richter geleend, maar niet terugbetaald had. De koe werd door de richter ingezet op 4 daalder, Goeken Hannink verhoogde met l daalder en Lambert Meijerink werd eigenaar voor 6 daalder. Dus kwam de richter nog l gulden tekort. Derk ten Vaarwerk vroeg op 30 november 1629 teruggave of betaling van een varken, dat Claas ten Brummelhuis voor hem in het Stift Munster zou afleveren, maar dat deze onderweg verloren had. Op 5 juli 1630 werd een kwestie behandeld over zitplaatsen in de Haaksbergse kerk. Wissink en twee bouwlieden op Groothuis hadden er onenigheid over. Hendrik Wissink en zijn vrouw Aaltje Leferink verklaarden met solemnele eed, dat zolang hun oude bejaarde personen heugde, de Wissinkbank naast de Te Lintelobank, de Leferinkbank naast de Wissinkbank en De Groothuisbank naast de Leferinkbank geweest was, waarop de banken van gerichtswege „up haere platzenn verlecht sint worden". Herinnert U zich nog de ruzies bij de bankenverpachtingen voor enkele tientallen jaren? De schulte van de Hof te Langelo, pachter van Willem Ripperda, heer van Hengelo, had pachtachterstand, zoals in die jaren zeer gebruikelijk was. Schuite's vertegenwoordiger voor het gericht verzocht op 27 september 1630 „de toestand der oude lieden (schulte en vrouw) om Gods wil te consideren (bedenken) en hen beiden uit barmhartigheid de tijd van hun leven, die niet lang meer zou zijn, te laten liggen en wonen". De schulte was oud, lam en kreupel. De echtgenote van Berend Jaasink te Buurse beklaagde zich bij Jan van Laer, drost van Haaksbergen, over de eeuwige scheldpartijen, waarop Grietje Schuiten (te Vaarwerk) te Buurse haar tracteerde. De drost verzocht op 10 november 1630 aan de Haaksbergse richter Grietje op straffe van 100 goudgulden en 100 mud haver te gebieden „zich van scheldinge te onthouden". Enkele weken later verklaarde Grietje in het gericht van Jaasink's huisvrouw en familie niets als eer en goed te weten. De rechter nam hier genoegen mee „behoudens actie van hoger overheid" (de drost) maar bij herhaling moest ze 25 goudgulden betalen ten behoeve van de reparatie van de kerk te Haaksbergen. De ruzie was daarmee niet afgelopen. Toen Grietje Schuiten op een avond van de „naober" kwam, was zij onderweg „moordadiger wijze bejegend, aangerand en met slagen getracteerd, zodat ze thuis voor dood te bed was gelegd". Zij had echter Berend Jaasink herkend en die was te voren al met een roer (geweer) naar het huis van de naober gegaan en had daar enige malen met zijn roer over de pannen gebrand. Jaasink ontkende weliswaar, maar de rechter was daags erna al aan Grietjes bed geweest en toen had zij precies hetzelfde verklaard. Op 19 mei 1632 deed het gericht uitspraak, waarbij aan Grietje opnieuw werd bevolen de beledigende woorden in te trekken.
868
Op 28 maart 1631 werden een roodbruine en een zwart geblaarde koe en een zwarte sterke van Johan Smidt, ook al wegens schulden, openbaar verkocht. De drie beesten werden door Hendrik Man ten voor 31 daalder gekocht. Op 10 januari 1631 werden ,,de veertiene" van Haaksbergen voor het gericht gedaagd door de auditeur van het Spaanse garnizoen te Rheinberg. Soldaten hiervan hadden vier schippers begeleid, die zes houtvlotten naar Zwolle moesten brengen. Ingezetenen van Haaksbergen hadden hun wapens op deze soldaten van de Koninklijke: Majesteit gericht, de schippers gevangen genomen en het hout weggevoerd. De veertiene, vertegenwoordigers van de Haaksbergse marken, verklaarden „bij handtasting in plaats van eed", dat niet één man uit hun gericht een geweer had losgemaakt, laat staan op soldaten gericht. Johan Rouhof vroeg op 16 mei 1631 aan Johan Bartelink 12 daalder vergoeding voor meisterloon (doktershonorarium), smart en verlet. Bartelink had hem met een plaggenzicht „groflijk in het hoofd gehouwen". Deze beriep zich op noodweer, omdat Rouhof hem eerst met een plaggenzicht ter aarde geworpen had. Het proces zou hierna meer dan een jaar duren en uiteindelijk moest Bartelink meer dan 100 daalder betalen. Op 26 september 1631 moest de Haaksbergse smid Andries van Bronkhorst in het gericht verschijnen, omdat hij Jacob ten Doornbos vals beschuldigd had van diefstal van zijn gew'eer. Bronkhorst's geweer lag nu bij Essink in het Brammeierbroek. Hij vroeg vergiffenis voor de valse aantijging en wilde 15 gulden gerichtskosten aan „Godes armen" (diaconie) betalen en wel op kerstmis en pasen a.s. W.E. ten Asbroek