VLAAMS MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VORMING Onderwijsinspectie – Secundair Onderwijs
Inspectieverslag over de schooldoorlichting van het Onze-Lieve-Vrouwinstituut - Middenschool in Boom
Onze-Lieve-Vrouwinstituut Boom vzw Bassinstraat 15 2850 Boom Onze-Lieve-Vrouwinstituut – Middenschool 1 + 2
Inrichtende macht Instelling Adres
Brandstraat 44 2850 Boom 03 880 26 70
Telefoon Fax
03 880 26 79
E-mail
[email protected]
Website
www.olviboom.be
Instellingsnummer
MS 1: 117036, MS 2: 117044
Werkstation
30
Datum doorlichting Anne Apostel
07-11 mei, 14-16 mei, 21-22 mei 2007
Samenstelling inspectieteam Gino Malfait
Wouter Schelfhout
Trui Van Rie
Karel Vlieghe Deskundige, behorend tot de administratie Andere deskundigen die niet tot de inspectie behoren
nihil
Coördinatie en verslaggeving
De heer Gino Malfait
Intern nummer van de school Datum van bespreking met de directie
V 72/05/06 2 juli 2007
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
nihil
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 1
VOORAF 1 •
Leeswijzer
Voor u ligt een verslag van de onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap over de doorlichting van een school voor secundair onderwijs. Deze doorlichting vindt haar rechtsgrond in het decreet van 1991 m.b.t. de onderwijsinspectie, de pedagogische begeleidingsdiensten en de dienst voor onderwijsontwikkeling. Daarin wordt de inspectie o.a. belast met de controle op - de kwaliteit van het studiepeil en - de naleving van de regelgeving. De inspectie is niet bevoegd voor de evaluatie van individuele leraren. De lezer vindt dus ook geen lerarenbeoordelingen terug in dit verslag. Voor de controle van de kwaliteit van het studiepeil dient de inspectie na te gaan of de school goedgekeurde leerplannen volgt en realiseert bij haar leerlingen. De inspectie doet een directe controle op de naleving van de onderwijsregelgeving. Wat de controle op de naleving van andere regelgeving betreft, i.c. de controle op de naleving van de wet op de veiligheid, het welzijn en de hygiëne, is de inspectie belast met een marginale toetsingscontrole. Wanneer de school een goed studiepeil realiseert en ze in orde is met de naleving van de regelgeving krijgt ze een gunstig advies. Dergelijk advies is noodzakelijk wil de school verder wettige getuigschriften en diploma's kunnen uitreiken aan haar leerlingen en wil ze (indien gewenst) verder opgenomen worden in de financierings- en subsidiëringsregeling. De wijze waarop een school haar wettelijke verplichtingen nakomt, is echter vrij en behoort tot de autonomie van de school. De pedagogische werking van een school kan echter in grote mate mede bepalend zijn voor de kwaliteit van het studiepeil. Ook de schoolpopulatie zelf, de infrastructuur en de wijze waarop de werkingsmiddelen worden besteed kunnen daarin een rol spelen. Daarom wil de onderwijsinspectie bij de beoordeling van het schoolrendement rekening houden met deze pedagogische aspecten zonder er sanctionerend op in te grijpen. Om haar dubbele opdracht op een transparante wijze uit te voeren, met name. controleren van het studiepeil en naleving van de regelgeving enerzijds en anderzijds bij de beoordeling ervan rekening houden met de specificiteit van de school, beschikt de onderwijsinspectie over een doorlichtingsconcept met bijbehorend instrumentarium, aangepaste procedures en verslaggeving. Voor meer informatie kan de lezer de website van de inspectie secundair onderwijs raadplegen: http://www.onderwijsinspectie.be/so Een correcte lezing van het verslag vraagt echter een goed inzicht in het achterliggende concept en de structuur van het verslag. Daarom wordt dit hieronder kort toegelicht. Wat de conceptueel-inhoudelijke benadering betreft, wordt uitgegaan van volgende drie principes: - het verslag wil 'concluderend' zijn; - het verslag wil 'confronterend' zijn; - het verslag maakt gebruik van 2 verschillende schalen. Er werd geopteerd voor een 'concluderend' verslag en niet voor een 'beschrijvend' verslag. Dit impliceert dat de lezer geen volledige beschrijvingen zal vinden van alles wat onder een bepaalde rubriek over de betrokken school te vertellen valt. De inspectie zal na haar onderzoek tot een 'conclusie' komen. Deze conclusie is de (cursieve) openingszin onder de titel van een rubriek. In de tekst daaronder wordt de conclusie verder onderbouwd aan de hand van een aantal vaststellingen. Omwille van de gelijke behandeling van scholen en van een transparante beoordeling werd ervoor geopteerd om de concluderende zinnen te standaardiseren.
1
Ingevoegd vanaf september 2006.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 2
In deze zinnen wordt steeds één van 2 mogelijke schalen gebruikt, afhankelijk van de rubriek. - een 2-puntenschaal: voldoende / onvoldoende, waarmee de inspectie haar controle-opdracht duidelijk stelt; - een 4-puntenschaal: goed /veeleer goed / veeleer zwak / zwak, waarmee de inspectie haar evaluatie uitdrukt. Indien de rubriek betrekking heeft op aspecten die onder de controlebevoegdheid van de inspectie vallen (i.c. studiepeil en regelgeving), kan de inspectie sanctionerend optreden. Uit de onderbouwing zal dan verder blijken welke schakeringen de inspectie binnen deze schalen heeft aangetroffen (bijvoorbeeld tussen nipt voldoende en excellent). Indien de rubriek betrekking heeft op aspecten die tot de pedagogische vrijheid van de school behoren, onthoudt de inspectie zich van een uitspraak m.b.t. het al dan niet voldoende zijn van bijvoorbeeld 'het algemeen beleid' van de school, maar wenst zij wel uit te drukken in welke mate 'het algemeen beleid', zoals het in de school wordt gevoerd, een bijdrage levert of ondersteunend werkt m.b.t. het realiseren van een voldoende studiepeil en / of de zorg voor de naleving van de regelgeving. De rode draad doorheen het verslag is de onderlinge confrontatie van de verschillende rubrieken. Deze confronterende benadering krijgt expliciet vorm in de rubriek 'kernproces'. Hier wil de inspectie duidelijk weergeven of en in welke mate het algemeen beleid effectief wordt gerealiseerd in de dagdagelijkse schoolpraktijk (m.a.w. doet de school wat ze zegt dat ze doet?). In deze rubriek wil zij tevens aangeven waar de sterktes en de zwaktes van de school liggen. In het verslag worden een aantal rubrieken afgesloten met 'voorbeelden van goede praktijk' en met 'werkpunten'. Met de voorbeelden van goede praktijk wil de inspectie de scholen wijzen op de knowhow en de expertise die ze reeds in huis hebben. De werkpunten, voor zover ze niet zijn opgenomen in de rubriek 'dringende actiepunten' zijn bedoeld als vrijblijvende aanbevelingen voor de school. De ‘dringende actiepunten’ betreffen enkel tekorten die onder de controle vallen van de inspectie en die een impact hebben op de erkenning en / of de financiering en / of subsidiëring van de school. Zij worden geconcretiseerd in het advies. In de formulering van het advies kan de inspectie gebruik maken van drie mogelijkheden of combinaties ervan: - Gunstig: de school voldoet aan de minimaal opgelegde voorwaarden. - Gunstig, beperkt in de tijd: de school of één of meer onderdelen van de school voldoet/voldoen niet aan een aantal wettelijk opgelegde voorwaarden. De tekorten zijn echter van die aard dat de inspectie van mening is dat de school deze binnen een redelijke termijn kan wegwerken. In dat geval wordt in het advies duidelijk geformuleerd welke tekorten moeten worden weggewerkt in welk structuuronderdeel. De termijn wordt tevens aangegeven. - Ongunstig: de school of één of meer onderdelen voldoet/voldoen niet aan de wettelijk opgelegde voorwaarden. De tekorten zijn zo ernstig dat de inspectie van mening is dat geen bijsturing meer mogelijk is. In dat geval treedt automatisch art. 132 van het Besluit van de Vlaamse regering3 i.v.m. de uitvoering van sommige bevoegdheden van de onderwijsinspectie in werking. Tenslotte willen wij de lezer attent maken op de tijdgebondenheid van de vaststellingen in dit verslag. Immers, n.a.v. een schooldoorlichting kan/moet een school effectief bepaalde werkpunten opnemen zodat deze na enige jaren tot het verleden kunnen behoren.
2
Een negatief advies zal voor wat de scholen en onderwijsinstellingen betreft aanleiding geven tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse regering van 2 februari 1999 betreffende de werking en de organisatie van het paritair college van onderwijsinspecteurs. 3
Besluit van de Vlaamse regering betreffende de wijze waarop sommige bevoegdheden van de onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap worden uitgevoerd van 2 februari 1999.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 3
De directeur van de school is verplicht dit verslag binnen een termijn van 30 kalenderdagen na ontvangst op de agenda te plaatsen van een personeelsvergadering. Zij/hij is verplicht dit verslag integraal met het personeel te bespreken. Het personeel heeft inzagerecht en kan desgewenst van de school een kopie van het verslag krijgen. Tenzij de termijnen anders gesteld werden vindt in principe in het derde jaar na de schooldoorlichting de opvolging plaats. Het advies over de school wordt dan bijgesteld en toegevoegd aan het schooldoorlichtingsverslag. •
Inzagerecht
Alle andere belangstellenden hebben eveneens inzagerecht en kunnen een kopie van dit verslag krijgen door een aanvraag te richten aan Mevr. Christine Van Parijs Hendrik Consciencegebouw, lokaal 2A09 Koning Albert II-laan 15 1210 BRUSSEL
[email protected] •
Opmerking
Het verslag mag niet gebruikt worden voor commerciële doeleinden (bijv. met het oog op leerlingenwerving). Het is niet toegelaten een vergelijking van scholen uit te werken op basis van een vergelijking van gegevens uit doorlichtingsverslagen. Dit zou een negatie betekenen van de schooldoorlichting waarin de inspectie de eigenheid van de school maximaal wil respecteren.
Dit verslag werd door de inspecteur-generaal voor het Secundair Onderwijs naar de inrichtende macht en naar de directie van de school verzonden op vrijdag 24 augustus 2007.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 4
INHOUDSOPGAVE 1
Over welke school gaat het?..........................................................................................................6
1.1
Identificatie ....................................................................................................................................6
1.2
Leerlingenaantallen en onderwijsaanbod.......................................................................................6
1.3
Vorige doorlichting ........................................................................................................................6
1.4
Huidige doorlichting ......................................................................................................................7
2
Hoe goed is het beleid van de school? ..........................................................................................8
2.1
Algemeen beleid ............................................................................................................................8
2.2
Onderwijskundig beleid .................................................................................................................9
2.3
Personeelsbeleid...........................................................................................................................14
2.4
Logistiek beleid............................................................................................................................15
3
Hoe goed werkt de school?..........................................................................................................20
3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5
Vakverslagen................................................................................................................................20 Biologie........................................................................................................................................20 Geschiedenis ................................................................................................................................22 Handel, initiatie in administratie en verkoop, socio-economische initiatie .................................24 Muzikale opvoeding.....................................................................................................................26 Wiskunde .....................................................................................................................................29
3.2
Vakoverschrijdende eindtermen/ontwikkelingsdoelen ................................................................32
3.3
Kernproces in relatie tot het schoolbeleid....................................................................................33
4
Welke resultaten boekt de school?..............................................................................................36
4.1
Schoolrendement..........................................................................................................................36
4.2
Welbevinden ................................................................................................................................36
5
Conclusies....................................................................................................................................39
5.1
Wat zijn de sterke punten van de school? ....................................................................................39
5.2 Wat zijn de zwakke punten van de school? .................................................................................39 5.2.1 Punten voor verbetering vatbaar ..................................................................................................39 5.2.2 Dringende actiepunten .................................................................................................................39 6
Advies Onze-Lieve-Vrouwinstituut – Middenschool 1 te Boom ................................................40
7
Advies Onze-Lieve-Vrouwinstituut – Middenschool 2 te Boom ................................................42
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 5
1
OVER WELKE SCHOOL GAAT HET?
1.1
Identificatie
Het Onze-Lieve-Vrouwinstituut – Middenschool (OLVI-Middenschool) van Boom is ontstaan uit een fusie van vier scholen en twee inrichtende machten die tot september 2001 het katholiek onderwijslandschap van de gemeente uittekenden. Uit deze fusie werden tegelijkertijd vier nieuwe scholen opgericht die allen samen het Onze-Lieve-Vrouwinstituut van Boom uitmaken. Het beheer is sedert september 2001 in handen van één inrichtende macht met name Onze-LieveVrouwinstituut Boom vzw. Het Onze-Lieve-Vrouwinstituut – Middenschool bestaat uit twee administratieve scholen (Middenschool 1 en 2) die samen een pedagogische eenheid vormen met een grote A-stroom en een heel beperkte B-stroom. De school is gevestigd in de gebouwen van het voormalig Onze-LieveVrouwcollege. De Middenschool behoort als school van het Onze-Lieve-Vrouwinstituut (OLVI) tevens tot de scholengemeenschap Katholiek Secundair Onderwijs Boom-Bornem-Puurs. De school is gelegen in het centrum van Boom en is goed bereikbaar. Veel leerlingen komen fietsend naar school en de gemeente levert een aantal fietsvriendelijke inspanningen. 1.2
Leerlingenaantallen en onderwijsaanbod
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de leerlingenaantallen en van het onderwijsaanbod in relatie tot het aanbod in de scholengemeenschap. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de leerlingenaantallen en van het onderwijsaanbod in relatie tot het aanbod in de scholengemeenschap. Onze-Lieve-Vrouwinstituut middenschool 1 + 2 STUDIEGEBIED 1ste graad
Studierichting 1e lj A 2e lj 1e gr Grieks-Latijn 2e lj 1e gr Handel 2e lj 1e gr Latijn 2e lj 1e gr Moderne wetenschappen 2e lj 1e gr Sociale & technische vorming 1e gr bvlj Kant. en verk. - Verz.-voed. 1e lj B
scholengemeenschap Graad 1 1 1 1 1 1 1 1
lj 1 2 2 2 2 2 2 1
totaal lln SGB 309 12 36 33 124 59 27 12 612
aantal 4 1 3 4 4 3 2 3
lln percentage totaal SGB 656 48,9% 12 54,5% 60 92,3% 112 28,0% 304 35,9% 96 57,3% 43 61,4% 48 24,5% 1352
In het schooljaar 2006-07 zijn er 67 leerlingen (10,9 %) met een allochtone moeder. Het aantal leerlingen met een thuistaal anders dan Nederlands bedraagt 10 of 1,6 % van de leerlingenpopulatie. In 1A zijn er op het moment van de schooldoorlichting 309 leerlingen. Hoewel in strijd met het GOK4 decreet beperkt Middenschool OLVI het aantal inschrijvingen voor 1B tot 12 (3,9 %) per schooljaar. De hele B-stroom maakt zo nauwelijks 6,5 % uit van het totaal aantal leerlingen. 1.3
Vorige doorlichting
De vorige doorlichting van het voormalig Onze-Lieve-Vrouwcollege en het Onze-LieveVrouwehandelsinstituut vond plaats van 15 tot 19 maart 1999. Volgende vakken waren toen het uitgangspunt: Germaanse talen, informatica, klassieke talen, technologische opvoeding, wetenschappen en wiskunde. Het advies aan de overheid was gunstig.
4
GOK:gelijke onderwijskansen.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 6
1.4
Huidige doorlichting
Bij de huidige doorlichting werd uitgegaan van volgende vakken van de decretale basisvorming en van het specifiek gedeelte: •
biologie;
•
geschiedenis;
•
handel, initiatie in administratie en verkoop, socio-economische initiatie;
•
muzikale opvoeding;
•
wiskunde.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 7
2
2.1
HOE GOED IS HET BELEID VAN DE SCHOOL?
Algemeen beleid
De algemene leiding van het Onze-Lieve-Vrouwinstituut als grote entiteit met vier scholen op drie locaties gebeurt door een algemeen directeur die via veel overleg streeft naar verder groeien in gelijkgerichtheid. De kwalitatieve coördinatie van de algemeen directeur is gekenmerkt door het streven naar een evenwichtige benadering en behandeling zonder daarbij bruusk te werk te gaan. De voorbije fusie en de grootse reorganisatie was immers geen sinecure en vraagt blijvende alertheid en gepaste diplomatie. De mogelijkheid tot vlot contact met de algemeen directeur wordt bevorderd door de onmiddellijke bereikbaarheid via een aantal wekelijkse zitdagen in de eigenlijke Middenschool. Het algemeen beleid wordt voorts versterkt door een grote betrokkenheid van de inrichtende macht die met bekommernis, belangstelling en scherp inzicht de evolutie en verdere groei van deze grote entiteit volgt. Het algemeen beleid van OLVI-Middenschool kan en mag niet los gezien worden van zowel de algemene leiding als de inrichtende macht van het Onze-Lieve-Vrouwinstituut: het zijn twee stevige pijlers waarop de Middenschool kan verder bouwen. De schoolleiding van de Middenschool als pedagogische eenheid is in handen van de directeur van de administratieve Middenschool 2. De directeur van de administratieve Middenschool 1 heeft de leiding over een van de locaties bovenbouw. De feitelijke directeur van de Middenschool laat zich sedert september 2005 bijstaan door een beleidsondersteuner die een bijzonder groot deel van de algemene schoolleiding op zich neemt. Toch is, zoals verder uit dit verslag geregeld zal blijken, de verankering vanuit de Middenschool in het geheel van het OLVI voor verbetering en optimalisering vatbaar. Vooral de attitude van een voortdurend zoeken naar een kwaliteitsvolle aansluiting met de bovenbouw wordt heel beperkt aangestuurd en lijkt vooralsnog geen prioriteit bij de schoolleiding van de Middenschool. Voorts maakt de Middenschool sedert het schooljaar 2002-03 deel uit van de Studiegroep Authentieke Middenscholen (St.A.M.). Intussen is voor deze niet collectief gedragen beslissing wel via informatie over en vormingssessies rond St.A.M. een breder draagvlak georganiseerd, maar het blijft een feit dat een deel van het personeel geen voordelen ziet aan dit lidmaatschap en wel vooral in een periode dat alle energie het best kon gaan naar een verdere eenmaking van het Onze-Lieve-Vrouwinstituut. Dit feit vormt tevens een belemmering op het verder ontwikkelen en concretiseren van de gelijkgerichte visie die in een tweedelig schoolwerkplan is uitgeschreven. Een eerste algemeen deel is gebaseerd op een visietekst van het schoolbestuur van het OLVI en het charter van St.A.M. Daarnaast is er een tweede – jaarspecifiek – gedeelte, maar het geheel biedt finaal geen duidelijke opsomming van lange termijndoelen en dito planning. Er is ook met onvoldoende planning en slagkracht gewerkt om de opmerkingen en pijnpunten uit het verslag van de vorige schooldoorlichting (1999) weg te werken. Dit wijst op een beperkt beleidsvoerend vermogen. Inzake de voorbereiding en planning van beleidsbeslissingen beschikt de schoolleiding naast de voltijdse beleidsondersteuner nog over een ruim middenkader met drie coördinatoren en een dienst interne leerlingbegeleiding (’t ViP). De communicatie op beleidsniveau is veeleer beperkt omdat de schoolleiding onvoldoende betrokken is bij alle facetten inzake de ader van het schoolleven met name de leerlingenwerking. Deze situatie draagt niet bij tot een krachtige participatieve beleids- en besluitvorming. Heel wat overlegstructuren worden nu geleid vanuit een vitale beleidscoördinatie. Een en ander wijst erop dat het ontwikkelen van een sterke dialoog met de leerkrachtenraad de participatieve beleids- en besluitvorming gekoppeld aan het noodzakelijke tweerichtingsverkeer gevoelig kan aanzwengelen. In de groei naar een cultuur van vlotte communicatie dient naar meer snelheid, stiptheid en volledigheid gestreefd te worden. Het recent elektronisch platform (EloV) biedt als informatiekanaal toekomst voor meer efficiëntie terzake. De samenwerking met de ouderraad gebeurt op het niveau van het OLVI en is dynamisch en kwalitatief. Op het vlak van externe communicatie beschikt de school over verzorgde brochures van zowel de eigen school als de scholengemeenschap. OLVI-Middenschool organiseert naast een opendeurdag selectief infomomenten voor enkele zesde leerjaren uit de periferie. O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 8
2.2
Onderwijskundig beleid
Schoolcurriculum In haar onderwijskundig beleid besteedt de school voldoende aandacht aan de realisatie van de basisvorming en de specifieke vorming en veel aandacht de vakoverschrijdende vorming. Op het vlak van interne kwaliteitszorg heeft de school enkele initiatieven genomen. OLVI-Middenschool poogt om via de basisvorming en eigen accenten in de specifieke vorming een vernieuwde dynamiek te ontwikkelen binnen haar onderwijsaanbod. Zo werden vanaf het schooljaar 2006-07 vanuit drie interessedomeinen (algemene vorming, klassieke vorming en sociaal-economische vorming) vijf keuzemogelijkheden ontwikkeld waarvan telkens een of twee gerelateerd zijn aan een interessedomein. De school inspireert zich voor dit aanbod onder meer op het gedachtegoed van St.A.M., maar gaat tegelijkertijd voorbij aan enkele basisdoelen van deze studiegroep. Het limiteren van het aantal inschrijvingen voor 1B druist immers in tegen het canto ostinato van St.A.M. waarin zowel de ‘basisvorming voor alle leerlingen’ als ‘openstaan voor alle basisschoolverlaters’ en ‘een positieve oriëntering’ onophoudelijk klinkt. Het toezicht en de impact van de schoolleiding op het geheel van basisvorming en specifieke vorming is veeleer gering. Een optimalisering van het onderwijskundig beleid kan ondermeer door het beter screenen van de aanwending van het lesurenpakket, de beslissing om leerlingen al of niet samen te zetten, het enerzijds voorzien en anderzijds inzetten van materiële en infrastructurele middelen en het overleg en de afspraken binnen en over de vakgroepen heen. Zowel de besteding als de opbrengst van 71 BPT- uren, goed voor 5,9 % van het lesurenpakket waarvan een klein deel geleend bij een school uit de bovenbouw van het OLVI, kunnen best snel en grondig gescreend worden. Dit percentage is wel onderhandeld in de bevoegde organen, maar een eerlijk onderzoek op het rendement ervan dringt zich meer dan op. Bij de uitwerking van de beoogde innovatie t.a.v. de curriculumrealisatie is een cruciale rol weggelegd voor de vakgroepen. Het dynamiseren van het onderwijsaanbod gaat bij positief leiderschap best hand in hand met een algemene knowhow van de leerplannen gecombineerd met toezicht op de eigenlijke concretisering en realisatie. Er zijn een beperkt aantal initiatieven inzake de brug basisonderwijs – eerste graad secundair onderwijs. De kwaliteitsvolle afstemming op de bovenbouw dient een constant aandachtspunt te worden bij alle participanten. De schoolleiding is hierbij best de sturende kracht. Er zijn vanuit het beleid voldoende mogelijkheden tot het volgen van gerichte nascholing, maar een sterkere betrokkenheid op de vakgroepwerking zou duidelijker de sterktes of zwaktes van het implementeren en multipliceren aangeven. Er gaat vanuit het beleid te weinig aandacht naar kwaliteitsvol onderwijs in de B-stroom. Naast de reeds aangehaalde limitering van het aantal leerlingen (cfr. supra) krijgt deze leerlingengroep niet het aantal lesuren dat door hen wordt gegenereerd: 36,86 % uren worden immers overgeheveld naar de Astroom. De stimuli vanuit het beleid voor ICT zijn onvoldoende krachtig. De school heeft geen uitgewerkt ICT-beleidsplan dat de beschikbare middelen en het te voeren personeelsbeleid (zowel wat de attributie als wat de nascholing betreft) doet sporen met een onderwijskundige visie op de integratie van ICT in het curriculum. Nergens wordt in het schoolwerkplan aandacht besteed aan de moderne communicatiemiddelen en vanuit het schoolbeleid gaan geen impulsen naar het functioneel gebruik van de moderne middelen in de klaspraktijk. De school richt initiatielessen ICT in via een alternerend systeem dat lesuitval veroorzaakt omdat deze lessen doorgaan tijdens het vakkenonderwijs. Deze lessen worden gegeven met BPT-uren, wat in strijd is met de omschrijving van deze uren5 zoals vermeld in de omzendbrief SO 55 (31/07/1998) Vaststelling van het pakket "uren-leraar" in het voltijds secundair onderwijs. De vakoverschrijdende vorming is behoorlijk uitgewerkt en wordt door het beleid ondersteund. De aandacht voor de vijf domeinen is vrij evenwichtig, maar het toezicht op een algemene toepassing van het leren leren verdient verscherpte aandacht. 5
BPT-uren zijn per definitie uren die géén lesuren zijn. Bovendien worden de lesuren die hierdoor wegvallen ook ingericht met het pakket uren-leraar zodat ze in feite tweemaal gesubsidieerd zijn.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 9
OLVI-Middenschool brengt een ruim, interessant en gevarieerd aanbod met het oog op een brede en harmonische vorming voor haar leerlingen. Toch dient er beleidsmatig meer aandacht te gaan naar een betere planning en grotere coördinatie opdat alle raakvlakken ontdekt, maar ook alle overlappingen weggewerkt worden. Leraren aanzetten tot onderzoek naar een kwaliteitsvolle aansluiting met de leerplannen vormt daarbij een kerntaak van de schoolleiding. Het is wel zo dat de inspanningen voor de brede en harmonische vorming duidelijk het welbevinden van de leerlingen ten goede komt. De Middenschool telt verschillende leerlingen die, hoewel van autochtone afkomst, over een te weinig rijke woordenschat beschikken om optimale studieresultaten te behalen. De school levert structurele inspanningen om het taalbeleid te ondersteunen door inhaallessen in te richten en sticordi6 maatregelen te ontwikkelen. Men koppelt hierbij expliciet gelijke onderwijskansen aan taalondersteuning. Ook wordt het dyslexieattest in samenspraak met het CLB en de ouders/leerling omgezet in een individueel handelingsplan. Hoewel de school haar leerlingen niet expliciet aanspoort om te letten op een voornaam en verzorgd taalgebruik blijkt uit de praktijk wel dat er voldoende aandacht uitgaat naar taalondersteuning. Men ontwikkelt geleidelijk aan een visie die uitgaat van een uitbreiding van de talige aandacht (expliciteren van vakjargon) naar andere vakken dan de taalvakken. Om deze werking ten volle te laten renderen, zou het goed zijn om alle vakgroepen te sensibiliseren voor de problematiek. Hierbij kan men de aanwezige knowhow van de leerlingenbegeleiding en de GOK- coördinatoren multipliceren. Inzake kwaliteitszorg zijn enkele beperkte initiatieven genomen zoals het zoeken naar optimalisering van de invulling van het specifiek gedeelte. Interne kwaliteitszorg tot een volwaardig agendapunt maken, is echter pas mogelijk vanaf het ogenblik dat de schoolleiding een duidelijk beeld heeft op alle segmenten van OLVI-Middenschool. Betrokkenheid, dialoog en goede communicatie met alle participanten zijn hierbij belangrijke sleutelwoorden. Voorbeelden van goede praktijk •
De vakoverschrijdende vorming.
•
De ruime aandacht voor een brede en harmonische vorming.
•
De behoorlijke taalondersteuning.
Werkpunten •
De visie ‘Openstaan voor alle basisschoolverlaters’ in praktijk omzetten en vooral realiseren in de B-stroom.
•
Het toezicht, de impact en de betrokkenheid van het beleid op het geheel van zowel de basis- als specifieke vorming verstevigen.
•
Alle niet-lesuren grondig screenen met het oog op een meer efficiënte besteding.
•
De vakgroepwerking beter stimuleren en opvolgen.
•
Het onderwijs in de B-stroom vanuit het beleid daadwerkelijk ondersteunen.
•
Een ICT-beleid uitbouwen.
•
Het onderwijskundig beleid meer en beter op de bovenbouw afstemmen.
6
STICORDI: stimuleren, compenseren, remediëren, dispenseren.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 10
Leerlingenbegeleiding De leerlingenbegeleiding functioneert goed m.b.t. de psychosociale ondersteuning, maar veeleer zwak voor de studiebegeleiding. Op het vlak van interne kwaliteitszorg heeft de school enkele initiatieven genomen. Een aantal initiatieven wijst er op dat OLVI-Middenschool de leerlingen zo goed mogelijk wil integreren in het schoolgebeuren. Er zijn degelijke activiteiten uitgewerkt om de integratie in het school- en klasgebeuren te stimuleren en er wordt veel belang gehecht aan een positief leefklimaat voor elke individuele leerling. Zoals beschreven in het algemeen beleid en het schoolcurriculum maakt de Middenschool beleidsmatig onvoldoende werk van een gelijkwaardige behandeling van alle leerlingen door het bewust limiteren van het aantal inschrijvingen in 1B, maar ook door de onvoldoende ondersteuning inzake lesuren en leermiddelen voor de B-stroom. Dit laatste houdt ook in dat het stimuleren van adaptief onderwijs nog onvoldoende is uitgebouwd en wel voor de hele school. Zowel onderwijskundig (werkvormen die innovatie ondersteunen, begeleiding), organisatorisch (samenzettingen) als op het vlak van de logistiek (voldoende en gevarieerde leermiddelen, uitrusting en infrastructuur) heeft de Middenschool nog een hele weg te gaan. Vanuit de GOK-werking, gehonoreerd met 19 uren, zijn er wel een aantal inspanningen geleverd m.b.t. adaptief onderwijs en taalondersteuning (zie ook Curriculum: taalbeleid). De school neemt initiatieven voor een goede samenwerking met de GON-begeleiding door vlotte communicatie met de betrokken begeleider en het brengen van relevante informatie naar de lerarengroep. M.b.t. de studiebegeleiding voorziet de schoolleiding onder meer 16 uren inhaalles voor Frans, Latijn, Nederlands en wiskunde. Het toezicht op deze vorm van studiebegeleiding gebeurt echter onvoldoende. Analyse van de opgevraagde verzamelstaat terzake leert dat deze lessen veelal slechts 25 minuten duren en een vrij groot aantal van deze inhaallessen niet wordt gegeven. Het systeem van detectie en signalering gekoppeld aan de inhaalles is wel duidelijk vastgelegd, maar bij de coördinatie is geen sluitend controlesysteem ingewerkt. De school beschikt over leerlingenagenda’s met veel ruimte voor studieplanning, maar deze wordt nog onvoldoende efficiënt gebruikt. De taakinvulling van de klastitularis speelt op het vlak van leerlingenbegeleiding onder meer in op leren leren en er is ook voorzien in een hulptitularis. Het is vreemd dat dit initiatief niet is doorgetrokken voor de B-stroom. De psychosociale begeleiding is krachtig uitgewerkt en de cel leerlingenbegeleiding (’t ViP) getuigt van inspirerend teamwerk met gestructureerd wekelijks overleg en een kwaliteitsvolle samenwerking met het CLB. De koppeling met de beleidscoördinatie is degelijk evenals het schriftelijk registreren van de diverse aspecten van remediërende zorgbreedte. Men is alert om t.a.v. de leerlingen laagdrempelig te werken en er gaat, indien nodig, veel energie naar communicatie met ouders. Ook het samenwerken met en doorverwijzen naar externe en gespecialiseerde hulpverleners verloopt goed. Naast de degelijke samenwerking met het CLB is ook de aanwezigheid van een dokterskabinet op de Middenschool een pluspunt. De verankering van ’t ViP in LASSO (LeerlingenAanpak en SchoolStructuurOverleg) zorgt voor een vlotte doorstroming van de informatie naar heel wat betrokkenen. Ook hier speelt de beleidscoördinatie een stevige rol. De verwachte eerstelijnszorg door de leraren-titularissen wordt niet altijd even krachtig ingevuld en het verdient aanbeveling om dit tot een concreet actiepunt uit te werken. Deze werkwijze zou kunnen bijdragen tot een vlottere doorstroming van relevante leerlingeninformatie naar de leraren. Zowel uit documentenstudie als gesprekken blijkt immers dat dit nu niet steeds het geval is. De school beschikt nog niet over een adequaat leerlingvolgsysteem waarin alle relevante informatie over de individuele leerling op een gestructureerde manier is verzameld en met de nodige zin voor discretie wordt beheerd. Dit zou ongetwijfeld het geheel van de leerlingenbegeleiding flink vooruit helpen.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 11
Afwezigheden van leerlingen worden goed opgevolgd en ondermeer besproken in de wekelijkse LASSO-bijeenkomsten. Dankzij de vlotte communicatie tussen het leerlingensecretariaat en de leerlingenbegeleiders slaagt men erin om kort op de bal te spelen. Voorbeelden van goede praktijk •
De initiatieven voor een goede integratie van nieuwe leerlingen.
•
De samenwerking met de GON-begeleiding.
•
De psychosociale ondersteuning van de leerlingen.
•
De samenwerking met het CLB en andere gespecialiseerde, externe instanties.
Werkpunten •
Gelijkwaardige onderwijskansen voor alle leerlingen garanderen.
•
De studiebegeleiding verstevigen.
•
Toezicht houden op de organisatie, de inhoud en het rendement van de inhaallessen.
•
Leren leren systematisch integreren in alle lessen.
•
De eerstelijnshulp vanuit de leraren concretiseren en aanzwengelen.
•
Een adequaat leerlingvolgsysteem ontwikkelen.
Leerlingenevaluatie De leerlingenevaluatie is veeleer zwak. Op het vlak van interne kwaliteitszorg heeft de school hiervoor enkele initiatieven genomen. De verkennende klassenraad bij de aanvang van een nieuw schooljaar is een positief initiatief. Men wil snel reageren en vooral aan alle leraren de nodige informatie over de leerling verstrekken, gekoppeld aan het beluisteren van de eerste indrukken. De begeleidende klassenraden kunnen nog veel aan kwaliteit winnen. Ze zijn algemeen onvoldoende krachtig omdat ze te weinig efficiënte informatie opleveren en registreren over de eventuele probleemstelling, remediëring en opvolging/bijsturing. In het schooljaar 2005-06 beschikte men nochtans over een vrij goede format om gegevens m.b.t. leerlingenevaluatie vast te leggen, maar er is beleidsmatig nog te weinig ondernomen om de leraren vaardiger te maken in adequate rapportage, wat essentieel is voor goed gebruik van zo’n document. Dit resulteert in het feit dat de rapportage slechts gebrekkige informatie brengt over leervorderingen, remediëringsvoorstellen en effecten van geboden hulp. In het schooljaar 2006-07 is men overigens van deze format afgestapt. Er is in hetzelfde schooljaar wel een oproep gelanceerd naar de titularissen om de begeleidende klassenraad beter voor te bereiden, maar het stimuleren van degelijke rapportage wordt best snel gekoppeld aan degelijke nascholing m.b.t. deze materie. De link met en de winst vanuit een te ontwikkelen kwaliteitsvol leerlingenvolgsysteem (zie Leerlingenbegeleiding) biedt hier interessante perspectieven. Met het oog op een volledig beeld van de leerling nemen ook de graadcoördinatoren deel aan de begeleidende en delibererende klassenraden. Door een mankement in de organisatie is het echter niet steeds de graadcoördinator die het best over de te bespreken klas is geïnformeerd. Er is onvoldoende transparantie m.b.t. de invulling van de permanente evaluatie en het geheel is nog niet geïntegreerd in een sterke visie op leerlingenevaluatie. Uit studie van documenten blijkt dat de verhouding dagelijks werk – proefwerk niet voldoende gelijkgericht wordt ingevuld. Deze diverse elementen staan haaks op een scherpe aandacht voor positieve leerlingenorëntering die men vanuit het lidmaatschap St.A.M. en de daaraan gekoppelde visie van de school zou mogen verwachten. De beoordelingscriteria en -normen inzake de attestering liggen vooraf duidelijk vast en bij de aanvang van een delibererende klassenraad worden alle leraren herinnerd aan het prospectief karakter
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 12
van de eindbeoordeling zoals onder meer in de Algemeen Pedagogische Richtlijnen (VVKSO) is vastgelegd. De Middenschool kiest sedert een aantal schooljaren resoluut voor het wegwerken van de uitgestelde beslissingen. Er zijn wel een vrij groot aantal waarschuwingen en vakantietaken waarbij een aantal vakken steevast vertegenwoordigd zijn. Documentenstudie toont aan dat vanuit deze vakken de remediëring en de rapportage veelal kan verstevigd worden. De rapportage levert m.a.w. veelal geen beschrijving van een traject op waarvan een waarschuwing of vakantietaak het logisch gevolg kan zijn. Het beleid dient er bijgevolg over te waken dat een vakantietaak of waarschuwing nooit een verdoken vorm van een uitgestelde beslissing wordt. De vakantietaken zijn wel prospectief en met duidelijke opgave van de reden van de taak. De afspraken met leerlingen en ouders terzake verlopen correct en zowel de inhoud als de correctie van de vakantietaak is kwalitatief. De attestering verloopt correct, maar de schriftelijke commentaar bij de notulen is veeleer karig: ook hier steekt de cultuur van een zwakke rapportage opnieuw de kop op. Hetzelfde geldt tenslotte voor de rapporten van de leerlingen die, afgezien van het cijfermateriaal en enkele sloganwoorden, nauwelijks andere informatie verstrekken. Op een elektronisch puntensysteem na heeft de schoolleiding nog geen initiatieven genomen om de rapportage te vitaliseren. Voorbeeld van goede praktijk •
De initiatieven van de begeleidende klassenraad bij het begin van het schooljaar.
Werkpunten •
De begeleidende klassenraden een krachtiger invulling geven m.b.t. het rapporteren van eventuele probleemstelling, remediëring en opvolging/bijsturing.
•
Het geheel van de leerlingenevaluatie in een degelijk leerlingvolgsysteem verankeren.
•
Het aantal waarschuwingen en vakantietaken bewaken.
•
De rapportage verstevigen.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 13
2.3
Personeelsbeleid Het personeelsbeleid functioneert veeleer zwak. Op het vlak van interne kwaliteitszorg heeft de school nog geen initiatieven genomen.
Aangaande personeelsbeheer en –planning is er een probleem met de taakverdeling van de directeur en de beleidsondersteuner. De korf van deze laatste is tot over de rand gevuld zodat een herverdeling prioritair is. Er zitten ook een aantal taken in het pakket van de graadcoördinatoren die voor de uitoefening van een doordacht leiderschap best tot het takenpakket van de directeur behoren. Bij de aanwerving van personeelsleden hanteert de schoolleiding criteria die op het niveau van het OLVI zijn vastgelegd. De eigenlijke aanwerving gebeurt wel door de directeur van OLVIMiddenschool. Er is op het niveau van het OLVI een degelijk programma uitgewerkt voor de aanvangsbegeleiding van beginnende leraren met geregeld overleg en waarbij ook ervaren vakcollegae worden ingeschakeld. De bijhorende evaluatiegesprekken verlopen in een constructieve sfeer. Beginnende leraren participeren ook aan gerichte initiatieven die vanuit het diocees worden georganiseerd. De evaluatie van de personeelsleden verloopt minder vlot. Er is op het niveau van het OLVI een degelijke functiebeschrijving van leraar uitgeschreven en er wordt op hetzelfde niveau ook afgesproken welke leraren bij hun respectieve directeur een functioneringsgesprek zullen voeren. Uit nazicht van de planning van deze gesprekken - maar ook uit communicatie met leraren - blijkt evenwel dat de schoolleiding van de Middenschool deze collectief vastgelegde planning onvoldoende stipt uitvoert. De Middenschool beschikt over een nascholingsplan overeenkomstig de onderwijsregelgeving, maar deze planning zou sterker met het schoolwerkplan kunnen gerelateerd worden. Uit de voorgelegde lijst m.b.t. vakgerichte nascholing blijkt dat voor sommige vakken veel en voor andere nooit navorming wordt gevolgd. Het verdient aanbeveling om voor een beter evenwicht te zorgen. Enkele vakgroepen getuigen van een dynamische werking. Toch zijn zij eerder het resultaat van het engagement van een aantal gedreven leraren dan van een bewuste sturing vanuit de schoolleiding. Deze laatste geeft aan wie het vakhoofd en wie de lokaalverantwoordelijke is, maar van echte betrokkenheid kan vooralsnog niet gesproken worden. Een en ander wijst erop dat de schoolleiding soms een zekere terughoudendheid aan de dag legt om duidelijke verwachtingen te formuleren. Daarnaast zijn er de erg leraarvriendelijke lessenroosters en de ruime bedeling met BPT-uren die niet transparant gebeurt en drukt op het welbevinden van het personeel. Tijdens de schooldoorlichting is in gesprekken met leraren aangaande deze materie het woord favoritisme geopperd. De ICT-uren worden verdeeld over drie personeelsleden. Op die manier is de ICT-coördinatie weliswaar niet afhankelijk van de beschikbaarheid van één persoon, maar deze versnippering maakt dat de betrokken personeelsleden naast de aandacht voor ICT ook nog voor een aantal andere taken inspanningen moeten verrichten waardoor het rendement van de ICT-punten beperkter wordt. Het aantal lesuren waarop een permanentie aanwezig is, is hierdoor heel beperkt. De functiebeschrijvingen geven aan dat deze personeelsleden zowel aanspreekbaar zijn voor technische als voor pedagogische ondersteuning. Daarbij komt dat het nascholingsbeleid van de school er vooralsnog niet op gericht is om de ICT-integratie in de lessen te ondersteunen. De tevredenheid over de mogelijkheden tot open communicatie met de schoolleiding is verre van algemeen. In het welbevinden personeel (zie 4.2 Welbevinden) zijn hierover meer specificaties opgenomen. De op te starten interne kwaliteitszorg m.b.t. het personeelsbeleid kan beslist ook bijdragen tot een versteviging van het welbevinden van het hele korps. Voorbeeld van goede praktijk •
De aanvangsbegeleiding voor beginnende leraren.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 14
Werkpunten •
De taakverdeling directie – beleidscoördinatie evenwichtig maken.
•
De planning van de functioneringsgesprekken respecteren.
•
Voor alle vakken nascholing aanmoedigen.
•
De vakgroepwerking stimuleren en opvolgen.
•
De ICT-coördinatie verstevigen.
•
Het welbevinden van het personeel onder meer via de opstart van interne kwaliteitszorg verhogen.
2.4
Logistiek beleid
Aspecten van financieel beleid Het financieel beleid is overwegend duidelijk. Een aantal aspecten uit het financieel beleid worden geregeld op het niveau van het OLVI en de inrichtende macht volgt met zin voor een degelijk financieel beleid het geheel op. Zij aarzelt ook niet om een specialist terzake bij het financieel beleid van deze grote entiteit te betrekken. Alle directeurs van het OLVI worden goed over de evoluties en de eventuele consequenties/inspanningen van het financieel beleid geïnformeerd. OLVI-Middenschool bewaakt het plaatje van de schoolkosten voor leerlingen en de informatie over de te verwachten kosten is vrij gedetailleerd en tijdig aan alle ouders meegedeeld. Verder leeft in de Middenschool de cultuur van duidelijke informatie over die aspecten van financieel beleid die onmiddellijk aan het onderwijskundig beleid zijn gerelateerd nog niet. De betrokkenheid van het personeel kan aanzienlijk verhoogd worden door de lange – en korte termijndoelen inzake financieel beheer duidelijker vast te leggen en goed te communiceren. Deze doelen zijn nu soms moeilijk te traceren. Ook de transparantie t.a.v. de besteding van de nascholingsmiddelen is een middel om leraren bewuster en verantwoordelijk met dit gegeven te laten omgaan. De school werkt nog niet met een budgettering voor elke vakgroep. Het opstarten van dit initiatief kan een aanzet zijn tot reflectie binnen elk vakgroep over de aanschaf en het gebruik van leermiddelen in relatie tot het inzetten van nieuwe werkvormen en krachtig vakkenonderwijs. Hierdoor kan de schoolleiding de curriculumrealisatie beter opvolgen en meer inzicht krijgen in de relatie tussen leermiddelen en kwalitatief onderwijs. Zoals beschreven in 2.2 Onderwijskundig beleid dienen ten behoeve van de B-stroom met spoed een aantal investeringen te gebeuren. Een aantal investeringsaanvragen zijn nochtans sedert geruime tijd met de schoolleiding zowel mondeling als schriftelijk gecommuniceerd. De resultaten blijven echter uit. Voorts hebben de ICT-coördinatoren totaal geen zicht op een jaarlijks te besteden budget voor ICT. Het ontbreken van een langetermijnvisie zorgt er, samen met dit onvoldoende transparant bestedingsbeleid, voor dat investeringen niet uitgaan van de prioriteiten die de school zich zou kunnen opleggen. Voorbeelden van goede praktijk •
De gezonde financiële situatie van de school.
•
De ondersteuning inzake financieel beleid vanuit het OLVI.
•
Het bewaken van de schoolkosten voor leerlingen.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 15
Werkpunten •
Het financieel beleid vanuit duidelijke lange- en korte termijndoelen transparant maken.
•
Meer financiële middelen voorzien voor de B-stroom.
•
De budgettering voor ICT verankeren in de ICT-coördinatie.
Materieel beleid Het materieel beleid is zwak. Op het vlak van interne kwaliteitszorg heeft de school hiervoor nog geen initiatieven genomen. Het klein onderhoud van de schoolgebouwen is keurig en het onderhoudspersoneel voert trouw de taken uit, met veel zin voor verantwoordelijkheid en liefde voor de school. Het groen op beide speelplaatsen is uitnodigend en wordt door de leerlingen geapprecieerd. De ingang van de school via een garagedeur in de Brandstraat mist een passende uitstraling. De leraren worden aangespoord tot netheid en het geven van een voorbeeldfunctie en er bestaan duidelijke geschreven afspraken omtrent de verwachtingen voor een ordelijke school. De resultaten zijn echter leraargebonden. Scherper toezicht vanuit de schoolleiding kan dit mankement wegwerken. Het ondersteunend personeel beschikt over voldoende materiële middelen nodig voor een behoorlijke uitoefening van hun taken. De computers van de graadcoördinatoren zijn verouderd en werken traag. De lerarenkamer is vrij klein en oogt rommelig. De school stelt wel enkele werklokalen voor leraren ter beschikking en voorziet in een aantal moderne kantoormiddelen. De uitbouw van een aparte werkruimte voor ViP is een pluspunt. De schoolbibliotheek wordt vanuit een degelijke visie en met kennis van zaken geleid, maar zit in een fase van overgang. De oversteek naar een open leercentrum is immers onvoldoende duidelijk en finaal blijkt een dossier tot op heden niet ingediend bij de bevoegde instanties. Dit soort onduidelijkheden, onvoldoende transparantie en gebrekkige communicatie zijn nefast voor de kwaliteitsvolle uitbouw van het vakkenonderwijs en het stimuleren/inspireren van leraren. Hetzelfde geldt voor een aantal lessen die niet in vaklokaal doorgaan (technologische opvoeding, muzikale opvoeding). Een en ander heeft te maken met onvoldoende onderzoek naar mogelijkheden bij het opmaken van het lessenrooster bij de start van een schooljaar. In een aantal leslokalen ontbreken gordijnen en/of zonwering en sommige lokalen geven een gedateerde, soms mistroostige indruk. Ze staan bijgevolg nog veraf van een leerkrachtige en uitnodigende leeromgeving. Niet uitsluitend het onderwijs in de B-stroom wordt met deze situatie opgezadeld. De school heeft in het verleden fors geïnvesteerd in het aanleggen van bekabeling en had ook in elk lokaal een computer met internetaansluiting staan. Omdat deze computers niet gebruikt werden zoals bedoeld, werden ze weer verwijderd. De huidige hardware bestaat uit twee computerklassen en een (beperkt) aantal computers in een aantal vaklokalen en in de bibliotheek. Momenteel beschikt de school over onvoldoende computers met een voldoende performantie om te voldoen aan de materiële vereisten om ICT- integratie op te nemen in het gewone lesverloop. In het computerpark voor leerlingen is weinig terug te vinden van de eertijds bestede PC/KD- middelen en de school heeft de voorbije jaren hierin weinig geïnvesteerd. De hoge bezettingsgraad van de computerklassen enerzijds en de verouderde toestellen anderzijds verhinderen een voldoende vlotte toegang tot computers waaraan leerlingen individueel of per twee werken. Recent heeft de school wel geïnvesteerd in grootbeeldprojectie en enkele computers voor vaklokalen. Deze keuze impliceert dat computers vooral gebruikt worden als demonstratiemateriaal om het onderwijsleergesprek met beeldmateriaal te ondersteunen, maar het individueel ICT- gebruik wordt hierdoor niet aangemoedigd of mogelijk gemaakt. Omdat het eerste leerjaar van de tweede graad van de bovenbouwschool op de campus Gasstraat maar over één computerlokaal beschikt, wordt frequent ook gebruik gemaakt van één van beide computerklassen van de school. Hierdoor verkleint de beschikbaarheid van de computerklassen nog. O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 16
Voorbeelden van goede praktijk •
Het klein onderhoud van de gebouwen.
•
De goede inrichting van zowel het ViP-lokaal als een aantal werklokalen voor leraren.
Werkpunten •
Transparantie en duidelijke communicatie m.b.t. de concrete planning van een open leercentrum.
•
De minimale materiële vereisten overeenkomstig de leerplannen voor alle vakken garanderen.
•
Met het oog op een volwaardige ICT- integratie het materiële ICT- luik verstevigen en volop afstemmen op het respectieve pedagogische luik.
•
Sommige leslokalen beter inrichten en meer uitnodigend maken.
•
Ook voor de B-stroom in volwaardige en ruime leslokalen voorzien en deze uitbouwen tot een krachtige leeromgeving.
Veiligheid en welzijn Veiligheid en welzijn voldoet niet. Op het vlak van interne kwaliteitszorg heeft de school hiervoor initiatieven genomen. Organisatie van het welzijnsbeleid De Scholengemeenschap KSO Boom-Bornem-Puurs heeft voor de gehele scholengemeenschap een preventieadviseur met het hoogste opleidingsniveau voltijds aangesteld. Deze werkt voor alle scholen van de VZW. Binnen elke school wordt hij ondersteund door een lokale contactpersoon. In het OnzeLieve-Vrouwinstituut middenschool heeft deze lokale preventieadviseur een getuigschrift van niveau III. De interne dienst wordt verder aangestuurd door een lid van het directieteam die ook voorzitter is van het Comité P.B.W.7. Door de school werd een globaal beleidsplan opgesteld waarin alle preventieactiviteiten op middellange termijn worden weergegeven en aan de hand waarvan elk jaar een jaaractieplan wordt opgesteld. Dit is gekoppeld aan een voortdurende en uitgebreide screening van de veiligheid, enerzijds door middel van het betrekken van de leden van de hiërarchische lijn, anderzijds door uitgebreide jaarlijkse controles. Hierdoor ontstaat een dynamisch risicobeheersingssysteem. Uitgebreide infrastructurele beslissingen, dus ook deze die de veiligheidsen welzijnsituatie direct beïnvloeden, worden genomen op het niveau van het directieteam van de verschillende scholen van het Onze-Lieve-Vrouwinstituut en worden voorbereid en opgevolgd door de directeur patrimoniumbeheer. Er werd een uitgebreide veiligheidsbrochure uitgewerkt die aan alle (nieuwe) leraren werd verstrekt. Er is ook aandacht voor het aspect veiligheid en welzijn in het schoolreglement en bij een uiteenzetting in alle klassen in het begin van het jaar. Leraren kunnen via een standaarddocument vastgestelde tekorten aangeven bij de lokale preventieadviseur. Uit de rondgang blijkt echter dat nog niet elke leraar voldoende alert is om dit ook uit te voeren. Personeelsleden en leerlingen nemen op een verantwoorde wijze deel aan de evacuatieoefeningen. Er is een Comité P.B.W. wiens werking aan de vigerende regelgeving voldoet. Uit de verslagen blijkt een sterke betrokkenheid van het comité bij het veiligheidsbeleid. Op personeelsvergaderingen wordt de veiligheidsproblematiek voldoende besproken. De lokale preventieadviseur levert goed werk. Binnen zijn takenpakket wordt voldoende tijd voorzien om dit kwalitatief te kunnen uitvoeren. Er bestaat een contract met een externe preventiedienst voor de jaarlijkse controle en rondgang door een arbeidsgeneesheer. Er is een uitgebreide asbestinventaris, ondertekend door de arbeidsgeneesheer. Uit de inventaris blijkt een hoger asbestrisico op een aantal plaatsen, weliswaar afgesloten voor de leerlingen.
7
Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 17
Arbeids- en leermiddelen Aankopen van apparatuur moeten steeds goedgekeurd worden door de lokale preventieadviseur. Hierbij wordt gecontroleerd of aan de CE-normering werd voldaan. Bij het aankoopbeleid is er echter nog geen risicoanalyse, en veiligheids- en welzijnsvoorwaarden op de bestelaanvraag van de school ontbreken. Bij een aantal apparaten werden relevante veiligheidsinstructies aangebracht. Dit is echter nog niet het geval voor alle apparaten (labo’s, keuken, werkatelier). Verder werd er nog niet gezorgd voor onderhoudsinstructies en –boekjes. De toestellen in de turnzalen worden voortdurend en op professionele wijze gecontroleerd. Leer- en werkomgeving Op heel wat plaatsen zijn er losliggende tegels wat een risico geeft op valgevaar. Op sommige plaatsen is de vrije hoogte van doorgangen laag en werden nog geen stootkussens aangebracht. Het gebouwencomplex, met trappen naar zolders en kelders, met vele plaatsen waar materiaal staat opgeslagen, nopen tot een voortdurende waakzaamheid van het personeel. Momenteel worden de mogelijke risico’s te weinig beperkt door het systematisch afsluiten van deze ruimten. De kwaliteit van de leer- en werkomgeving voldoet. Toch kunnen een aantal verouderde klassen een opfrisbeurt gebruiken. In sommige lokalen hangen plafondtegels los. Sommige lokalen zijn te weinig verlicht en verlucht. In een aantal lokalen werd het meubilair vernieuwd. In heel wat lokalen is dat nog niet het geval en is het meubilair weinig ergonomisch verantwoord. De opstelling van de computers in de computerlokalen voldoet niet altijd aan de richtlijnen met betrekking tot de ergonomie. In een aantal klassen zijn de stoelen onvoldoende verstelbaar om een goede houding aan te nemen en/of ontbreekt voldoende ruimte naast de toetsenborden om op een verantwoorde manier leerlingennotities neer te leggen. In geen enkel lokaal is een centrale schakelaar beschikbaar voor het onder spanning brengen van de computers. Noodgedwongen wordt voor het volledig afsluiten gebruik gemaakt van de veiligheidszekeringen. De school kon aantonen dat er stappen worden ondernomen om tegemoet te komen aan het probleem van losliggende tegels, stootkussens en onderbelichting. Ook de verdere vervanging van het meubilair staat op het programma. De school beschikt over een recent brandpreventieverslag. Er is een voortdurende samenwerking met de brandweer, waardoor aan brandveiligheid in deze oude gebouwen een relevante prioriteit wordt gegeven. Het preventieverslag bevat echter nog enkele aandachtspunten waaraan de school gevolg moet geven. Er wordt aangeraden om een stappenplan op te stellen in overleg met de brandweerdiensten. Er is een goed evacuatiescenario en er wordt minstens jaarlijks een evacuatieoefening gehouden waaruit lessen worden getrokken. Tijdens de doorlichting waren de uitgangen naar de brandtrappen echter meestal gesloten en/of waren geen breekbare sleutelkasten aanwezig. De evacuatieweg vanuit het T.O.-lokaal over het dak werd nog onvoldoende beveiligd. De evacuatieweg vanuit het biologielokaal houdt onverantwoorde risico’s in voor de leerlingen en moet dringend worden aangepast. Er is een recent verslag over de controle van de laagspanning. Dit verslag vermeldt nog een aantal tekortkomingen die echter geen onmiddellijk gevaar inhouden voor het personeel en de leerlingen. Voor de benodigde werken aan het B-blok werden ondertussen de nodige stappen genomen. Bij de rondgang werden sporadisch loshangende stopcontacten aangetroffen. In de ICT-lokalen ligt de bedrading niet altijd voldoende beveiligd in kabelgoten. Het labo chemie in de middenschool wordt enkel gebruikt door leerlingen van de bovenbouw. Toch houdt de aanwezigheid van dit lokaal in het gebouw ook risico’s in voor de leerlingen van de middenschool zelf, vandaar de opname van de volgende vaststellingen in dit verslag. In het labo ontbreekt een aparte zuren- en basenkast (met opvangbak). Er is geen brandveilige kast voor ontvlambare producten. Er zijn geen afsluitbare opslagruimtes of kasten, waardoor leerlingen al te gemakkelijk bij zeer corrosieve stoffen kunnen. De chemische producten werden niet voorzien van de vereiste R- en S- notaties. Er werd wel een algemene gezondheidskaart aangetroffen. Er is een voldoende uitgeruste verbandkist aanwezig en de oogspoeling is up-to-date. Er is geen noodstop voor electriciteit en gas. Er werd onvoldoende plaats voorzien tussen de demonstratietafel en de eerste banken. Er is geen afzuiginstallatie, noch een trekkast aanwezig. Voor de volledige school werd een duidelijk en milieugericht afvalbeleid uitgewerkt. Het beleid rond de verwijdering van schadelijke
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 18
producten door een erkende instantie is echter nog onvoldoende duidelijk. Deze tekorten geven aanleiding tot een gunstig advies beperkt in de tijd. Hygiëne en gezondheid Er zijn net iets te weinig sanitaire installaties voor meisjes. De toiletten voldoen wel aan de hygiënevoorschriften. Ondertussen werden de nodige stappen gezet voor de volledige vernieuwing (en uitbreiding) van de toiletten aan de bomenspeelplaats. De school biedt geen warme maaltijden aan. Er is wel een didactische keuken in het gebouw voor de derdejaars van de bovenbouw (Gasstraat), die ook door de middenschool wordt gebruikt. Deze voldoet technisch en qua hygiëne en veiligheid aan de voorschriften. De keuken wordt goed gereinigd. Er is echter geen HACCP-handboek 8 en duidelijke richtlijnen hierrond ontbreken. De leraren die gebruik maken van de keuken hebben wel een opleiding rond hygiënische voorschriften gevolgd. Er is een vergunning van de eetwareninspectie. 9 Voor EHBO met inbegrip van CPR-technieken wordt de vigerende reglementering nageleefd. Twee medewerkers hebben een attest nijverheidshelper waardoor permanentie verzekerd wordt. Er is voldoende EHBO-materiaal aanwezig. Deze wordt voortdurend gecontroleerd en geactualiseerd. Er wordt een inventaris bijgehouden van de ongevallen en de verstrekte hulp. Draagberrie en EHBOruimten voldoen aan de normen. Voorbeelden van goede praktijk •
Het dynamisch risicobeheersingssysteem, gedragen door de inzet van de leden van de interne preventiedienst.
•
De communicatie rond het veiligheidsbeleid via schoolwerkplan, vademecum, schoolreglement en personeelsvergaderingen.
Werkpunten •
Alle bemerkingen rond brandpreventie en evacuatie wegwerken.
•
Alle bemerkingen in het keuringsverslag laagspanning wegwerken.
•
De leer- en werkomgeving verder optimaliseren.
•
De veiligheid van het chemielokaal waarborgen.
•
Voorzien in voldoende sanitaire installaties.
8 9
HACCP: Hazard Analysis Critical Control Points. CPR: Cardiopulmonaire Resuscitatie.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 19
3
HOE GOED WERKT DE SCHOOL?
3.1
Vakverslagen
3.1.1 Biologie De eindtermen en de leerplandoelstellingen worden in de A-stroom in voldoende mate gerealiseerd. Leerplangerichtheid en –realisatie Globaal is de leerplanrealisatie voldoende, maar een aantal elementen wijzen op meer leerboekgerichtheid dan leerplangerichtheid. Een aantal elementen bevorderen de leerplanrealisatie: de school beschikt over een voldoende uitgerust vaklokaal voorzien van didactisch materiaal en een computer met internetaansluiting en grootbeeldprojectie. Toch moet deze infrastructuur nog verder aangepast worden voor de nutsvoorzieningen op de leerlingentafels. De leraren maken meestal gebruik van de beschikbare driedimensionale modellen, van het beeldmateriaal op de computer en van echte planten, waardoor het waarnemingsgericht werken in hoge mate bijdraagt tot de kwaliteit van het geleverde wetenschapsonderwijs. Er zijn echter ook factoren die de leerplanrealisatie bemoeilijken: niet alle lessen biologie kunnen doorgaan in het hoger genoemde vaklokaal, voor een aantal lessen gebruikt men een auditorium dat minder geschikt is voor deze lessen en onvoldoende uitgerust om leerlingactieve werkvormen te gebruiken10. De problematiek van ontoereikende wetenschapslokalen doet zich ook voor bij Natuurwetenschappen en Wetenschappelijk Werk, die weliswaar niet doorgelicht werden, maar waarvan vastgesteld werd dat de lessen moeten doorgaan in een lokaal dat niet uitgerust is om met de leerlingen op een experimentele wijze kennis te maken met wetenschappen en waarvan door de betrokken leraren geklaagd wordt over het ontbreken van de minimale materiële vereisten11. De opmerkingen over de veiligheid van de lokalen wetenschappen, die de bovenbouwschool in dit gebouw gebruikt, getuigen van weinig vooruitgang in de periode tussen beide doorlichtingen. Ook de opdrachtenverdeling is voor verbetering vatbaar: enkele leraren hebben biologie als aanvulling bij een aantal andere vakken zodat ze enerzijds onvoldoende ervaring opdoen met de specifieke aanpak in deze lessen en anderzijds ook minder betrokken zijn bij het vakoverleg. De 45 lessen biologie worden gegeven door 5 leraren, waarvan drie 10 uur of meer biologie in de opdracht hebben. De biotoopstudie wordt gehouden tijdens de excursie naar Heer-sur-Meuse, waardoor hier organisatorisch wat problemen ontstaan: alle klassen maken deze excursie gelijktijdig zodat er onvoldoende leraren zijn die de leerlingen bij deze biotoopstudie vakinhoudelijk kunnen begeleiden. Bovendien is het onmogelijk ditzelfde biotoop op een ander moment opnieuw te bekijken. Het aantal evaluatiedagen enerzijds en de vele extramurale activiteiten anderzijds zorgen voor een te klein aantal lesmomenten waardoor de leerplanrealisatie onder druk komt te staan. De gezamenlijke planningsdocumenten geven veeleer een ruwe indeling van de lessen aan en gaan uit van 33 weken 10
In het verslag van de vorige doorlichting lezen we over dit lokaal: “Het lokaal voor Fysica wordt 24 u/w gebruikt. Het is een auditorium wat heel geschikt is voor het lesgeven met informatie-aanbiedende methodes, zoals de doceer- en demonstratiemethode. Voor de huidige didactische werkvormen die voor de lessen Wetenschappen gebruikelijk zijn, is het eerder ongeschikt.” 11 Over de toestand en de veiligheid in deze lokalen stond in het vorige doorlichtingsverslag: “De lessen Wetenschappelijk werk (en ook sommige lessen Fysica) vinden in een gewoon klaslokaal plaats waar alleen elektrische energie voorhanden is. Hiervoor zijn enkele stopcontactenblokken op leerlingenbanken geschroefd die dan via losliggende snoeren op de grond verbonden zijn met stopcontacten in de muur. Onder de leerkrachtentafel staat een gasfles waaraan een bunsenbrander kan worden aangesloten. In het lokaal werden geen veiligheidsvoorzieningen aangetroffen zoals een brandblusapparaat, een branddeken enz. Dit lokaal bevindt zich in de directe nabijheid van het lab Chemie en Fysica, zodat de locatie goed is, alleen de uitrusting blijft in gebreke.”
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 20
waarin effectief les kan gegeven worden, wat helemaal niet realistisch is. Hierdoor komen in een aantal klassen de leerinhouden voorzien voor het einde van het schooljaar te oppervlakkig aan bod. Een gestructureerd vakoverleg voor wetenschappen op het niveau van de school is er niet, wel wordt er enkele keren per jaar vergaderd voor biologie in de eerste graad. Inhoudelijk wordt vooral gewerkt aan afspraken over het gebruik van materiaal en het opstellen van de gemeenschappelijke proefwerken. De versnippering van de opdrachten en het gebrek aan overleg over de grenzen van de middenschool heen met de collega’s wetenschappen uit de bovenbouwscholen zorgt ervoor dat er nog geen leerlijn uitgewerkt is voor de aanpak van wetenschappen, in het bijzonder voor het maken van een verslag van de praktische oefeningen (zie verder leerlingenbegeleiding). Leraarafhankelijk werd in de twee schooljaren voorafgaand aan de doorlichting vakgerichte nascholing gevolgd. Leerlingenbegeleiding Over het algemeen heerst er een rustige en goede werksfeer in de lessen. De meeste leraren maken in de lesopbouw voldoende gebruik van waarnemingen, waarbij de leerlingen in het onderwijsleergesprek worden uitgedaagd om te verwoorden wat ze zien. Hoewel in dit gesprek gezamenlijk gewerkt wordt aan de besluitvorming uit de experimenten, worden deze besluiten te vaak gedicteerd bij het invullen in het werkboek. Hierdoor worden deze demonstratie- en leerlingenproeven in de eerste graad nog niet gezien als een eerste stap in een leerlijn voor de aanpak van practica. Leraarafhankelijk wordt dit proces ondersteund door projectie van de resultaten waardoor de leerlingen toch een correct taalbeeld hebben. Waar dit ontbreekt vinden we veel schrijffouten in de notities waarmee leerlingen dan later de toetsen en proefwerken dienen voor te bereiden. De agenda van de leerlingen wordt meestal zeer verzorgd ingevuld en bevat naast het lesonderwerp ook de aanduidingen van de te leren leerstof voor de volgende toetsen. Zelden wordt de ruimte die erin voorzien is voor studieplanning gebruikt. Leerlingenevaluatie Het aantal toetsen is voldoende om een duidelijk beeld te krijgen van de studieprestatie van de leerlingen. Meestal bevatten deze documenten een puntenindeling zodat de leerlingen voldoende geïnformeerd zijn over het belang van elke vraag. Inhoudelijk wordt vooral geëvalueerd naar kennis, inzicht en toepassingen. Sporen van een beoordeling van de vaardigheden en attitudes zijn weinig terug te vinden. De proefwerken worden gemeenschappelijk opgesteld en hebben voldoende variatie in vraagstelling, hoewel het aantal vragen waarbij de leerlingen meer dan enkele begrippen moeten invullen beperkt is zodat vragen naar verklaringen of beschrijvingen van processen onvoldoende aan bod komen. De resultaten zijn behoorlijk: het jaargemiddelde voor het eerste leerjaar is 70 %, voor het tweede leerjaar 74 %. Het aantal leerlingen met een onvoldoende is zeer beperkt. Voorbeeld van goede praktijk •
Het waarnemingsgericht werken in de lessen met voldoende aandacht voor actieve participatie van de leerlingen.
Werkpunten •
•
Op schoolniveau: •
De minimale materiële vereisten voorzien voor alle wetenschapsvakken.
•
De lesuitval bewaken.
Op vakniveau: •
Leerlijnen uitzetten over de aanpak van de praktische oefeningen samen met de collega’s wetenschappen van de bovenbouw.
•
Nagaan om in de evaluatie ook meer verklarende en beschrijvende vragen op te nemen en de attitudes en vaardigheden te betrekken.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 21
3.1.2 Geschiedenis De eindtermen, de leerplandoelstellingen worden in voldoende mate gerealiseerd in de eerste graad A-stroom. Leerplanrealisatie Het halfopen leerplan geeft de leraren de kans zich op een soepele wijze aan te passen aan de doelgroep en de omstandigheden. Bij de keuze van de leerinhouden steunt de vakgroep in de eerste graad voldoende op de criteria en op de drie pijlers door het leerplan aangereikt. Het historisch referentiekader (eerste pijler) wordt opgebouwd via een lineaire opbouw van cognitieve elementen. Er wordt voldoende uitgegaan van een fundamentele maatschappelijke probleemstelling. Leraargebonden steunt men soms te weinig op de methode van historische kritiek. In alle leerjaren slaagt men erin, binnen de historische periodes, de meest kenmerkende aspecten van de verschillende domeinen van de socialiteit evenwichtig en afgestemd op het studieniveau van de leerlingen te behandelen. De dimensie ruimte en socialiteit wordt in een aantal klassen onvoldoende actief en visueel ondersteund en benadrukt. Zo wordt de leerstof soms moeilijk verankerd en te weinig gerelateerd aan actualiserende probleemstellingen. Uit het gebruik van het werkboek blijkt dat de oefeningen waar vaardigheden worden ingeoefend leraargebonden worden weggelaten ten voordele van het beantwoorden en invullen van herhalende vragen over de inhoud van de lestekst. Dit heeft als gevolg dat de met vaardigheden gerelateerde eindtermen (ET 17 tot en met 23) slechts gedeeltelijk worden gerealiseerd. De derde pijler van het leerplan, de “initiatie in het historisch speur- en denkwerk” wordt dan ook leraargebonden soms verwaarloosd. De socio-culturele inbedding van het vak wordt in de Middenschool in grote mate gehinderd door het kernprobleem van de vakgroep in de eerste graad, namelijk het gebrek aan continuïteit in de opdrachten en de versnippering van de lesuren geschiedenis over verschillende leraren. Dit vergt van de leraren een grote inspanning om constant te waken over een gelijke progressie en om horizontaal veel afspraken te maken. Verticale afspraken tussen I,1 en I,2 en de bovenbouw liggen dan nog moeilijker. Er wordt veel tijd besteed aan die praktische en organisatorische afspraken en aan de keuze van het gepaste leerboek. Graadoverstijgende en meer inhoudsgerichte afspraken gebeuren dan minder. De verwerking van de leerplannen en de eindtermen in de jaarplannen gebeurt overwegend op het niveau van de leerinhouden. Deze documenten worden veeleer formalistisch en onvoldoende op basis van een grondige leerplanstudie opgesteld. De koppeling met de eindtermen/leerplandoelen, die meer garanties biedt voor een volledige leerplanrealisatie en die een idee geeft van de nodige tijdsinvestering per thema, gebeurt alleen impliciet of intuïtief. Leerlingenbegeleiding Een veilig en tevens stimulerend leerklimaat wordt door de meeste leraren hoog in het vaandel gedragen. Leraargebonden zijn er echter problemen van klasmanagement. Aan de minimale materiële vereisten wordt onvoldoende tegemoet gekomen: weinig of geen historische kaarten, weinig vaklokalen met tijdsband. Niet alle leerlingen beschikken over een historische atlas. Er is slechts sporadisch sprake van ICT-integratie in de lessen geschiedenis, waardoor de lessen minder aantrekkelijk zijn dan wat zou kunnen en wat beoogd wordt door de leerplanmakers. Het begrippenkader is moeilijk aan te leren vanwege een weinig rijke woordenschat van de leerlingenpopulatie. Hier zou horizontale en vakdoorbrekende samenwerking met het vak Nederlands uitkomst kunnen bieden. Historische begrippen approximatief hanteren of gelijkstellen aan een algemene betekenis die eraan wordt gegeven, leidt tot een miskenning van de historische realiteit en tot anachronismen. Schijnbaar evidente begrippen als gezin, democratie, arbeider, werkgever, overheid en andere moeten zorgvuldig omschreven worden want ze staan in tijd en ruimte voor evoluerende realiteiten en dat aspect wordt soms verwaarloosd door tijdsgebrek. Leerlingenevaluatie Een aantal mooie persoonlijke initiatieven rond remediëring worden te weinig in de vakgroep besproken waardoor ze weinig of geen navolging kennen. De evaluatie wordt voor een deel gemeenschappelijk opgesteld. Lesuitval op bepaalde dagen heeft als gevolg dat daar waar men in alle O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 22
klassen de minimale leerplandoelstellingen realiseert, het aantal gegeven lesuren tot 10 u meer of minder kan oplopen in het tweede jaar wat differentiatie ook in de evaluatie noodzakelijk maakt. Dat heeft dan weer een zeer ongelijke lengte van proefwerken tot gevolg waardoor de gelijkwaardigheid van de evaluatie in het gedrang komt. Voor toetsen en proefwerken is er een korte herhaling en een duidelijke afbakening van de leerstof. Toetsen en opdrachten worden systematisch besproken. Voorbeelden van goede praktijk •
De horizontale afspraken per leerjaar.
•
In de meeste klassen het goed gebrachte historische verhaal.
•
De uitnodigende lesstijl en innovatiegerichte klaspraktijk van de meeste leraren.
Werkpunten •
Zorgen voor de minimale uitrusting zoals in de leerplannen aanbevolen.
•
De vakgroepwerking versterken.
•
De gelijkwaardigheid van de evaluatie bewaken.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 23
3.1.3 Handel, initiatie in administratie en verkoop, socio-economische initiatie De leerplandoelstellingen voor handel, initiatie in administratie en verkoop (IAV) en socioeconomische initiatie (SEI) worden in voldoende mate gerealiseerd. Leerplanrealisatie De klassenbezoeken, de jaarplannen en de leerlingennotities tonen aan dat de leraren op de hoogte zijn van de leerplandoelstellingen en voldoende leerplangericht werken. Voor socio-economische initiatie wordt gewerkt aan een professionele, levendige en gestructureerde invulling van het nieuwe leerplan. Er wordt vanuit het leerboek aandacht geschonken aan het werken vanuit projecten. De leerlingen werken hierbij echter nog onvoldoende op een zelfgereguleerde wijze waardoor weinig aandacht gaat naar de leerplandoelstellingen rond onderzoekend leren (MW1-MW8). Er wordt bij deze projecten nog op geen enkel wijze samengewerkt met het onderdeel Wetenschappelijk werk, waardoor de door het leerplan verwachte dwarsverbindingen niet worden gelegd. Ook rond andere leerinhouden worden de leerlingen nog weinig geactiveerd door klasopdrachten waardoor de leerplandoelstelling ‘correct gebruiken van kennis’ (SEI3) weinig kan worden ingeoefend. Grotere opdrachten (bv. rond de verkiezingen) worden wel in toenemende mate door sommige leraren ingevoerd. Het gebruik van ICT wordt zeer sporadisch, maar dan wel op een relevante wijze geïntegreerd in de lessen. De ICT-infrastructuur is voor de betrokken leraren onvoldoende beschikbaar. Momenteel werden nog geen lesuren vast ingeroosterd in deze lokalen. Verder wordt door de meeste leraren een veeleer beperkt aantal artikels opgenomen in de cursus. Een meer systematische aanpak die door één van de collega’s werd uitgewerkt heeft nog geen algemene ingang gevonden. Over het algemeen gaat men wel op een voldoende praktijkgerichte en sterk op de leefwereld van de leerlingen geënte wijze om met de leerinhouden. Dit wordt echter nog te beperkt onderbouwd door de organisatie van bedrijfsbezoeken. Momenteel wordt het lesurenpakket voor SEI verdeeld over vier leraren die elk dit vak geven in slechts een klas en dit meestal als tweede of derde vak binnen de opdracht. Kleine en grote toetsen worden samen uitgewerkt en parallel gegeven. Dit is veeleer sporadisch het geval voor opdrachten. Momenteel wordt de verworven expertise nog onvoldoende doorgegeven en gedeeld binnen de volledige vakgroep. Voor handel en initiatie in administratie en verkoop werden vorig schooljaar de leerplandoelstellingen in voldoende mate gerealiseerd. Momenteel wordt er echter ook hier nog weinig gebruik gemaakt van een activerende aanpak waarbij de leerinhouden via klasopdrachten worden aangebracht. Hierdoor kunnen de op het verwerven van competenties gerichte leerplandoelstellingen niet altijd voldoende worden ingeoefend. Voor handel worden wel een aantal grotere levendige en relevante opdrachten gegeven, waardoor gezorgd wordt voor een mooie afwisseling in aanpak. ICT wordt vaak en op een goede wijze geïntegreerd in de lessen. Actualiteit wordt nog te beperkt opgenomen in de cursus. Het geheel wordt goed onderbouwd door de organisatie van een aantal bedrijfsbezoeken. Ook voor IAV wordt op een voldoende praktijkgerichte en sterk op de leefwereld van de leerlingen geënte wijze met de leerinhouden omgegaan. De organisatie van gezamenlijke bedrijfsbezoeken was dit jaar wel wenselijk geweest. Voor handel werd het onderdeel toerisme vorig jaar nog te beperkt behandeld, ondanks de mogelijkheden die het geeft om leerlingen te motiveren en activeren. De formele vakgroepwerking is veeleer beperkt. Er zijn weliswaar veel informele contacten waarbij de dagdagelijkse werking wordt besproken en een aantal beslissingen (bv. leerboeken) worden genomen. Maar er zijn nog onvoldoende momenten waarop men vestigingsoverstijgend samenkomt. Ook de mogelijkheid tot contacten met de collega’s binnen de scholengemeenschap werd nog weinig ter harte genomen. In de toekomst zal alleszins diepgaander overleg nodig zijn, dit omdat een aantal uitdagingen bij de leerplanrealisatie gezamenlijk moeten worden aangepakt. Het gaat hierbij om de verdere uitbouw van een activerende aanpak van de leerinhouden via klas- en grotere opdrachten binnen een leerlijn en de procesevaluatie ervan en om de uitwerking van een aanpak rond leren leren en het optimaliseren van de remediëring. In het kader van de uitwerking van deze leerlijnen zijn ook de jaarplannen nog onvoldoende informatief. De leraren getuigen van een degelijke beroepsbekwaamheid en tonen engagement ten aanzien van hun onderwijstaak. Er wordt echter nog niet door alle leraren voldoende nascholing gevolgd.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 24
Leerlingenbegeleiding Tijdens de lessen wordt nog zeer vaak gebruik gemaakt van onderwijsleergesprekken. Activerende opdrachten tijdens de lessen waarmee leerlingen competenties gekoppeld aan de leerplandoelstellingen effectief kunnen inoefenen worden, weliswaar leraarafhankelijk, maar alleszins nog te beperkt gebruikt. Leerprocesondersteuning en differentiatie krijgen hierdoor nog onvoldoende kansen. Er is aandacht voor leren leren, maar onvoldoende systematisch en relevant. Enerzijds oefenen de leerlingen tijdens de lessen weinig op het maken van syntheses, zelfevaluatie en het plannen van de studie, gekoppeld aan de vakinhouden binnen een leerlijn rond leren leren over de verschillende jaren heen. Anderzijds wordt ook buiten de lessen, bv. bij leerlingen met duidelijke tekorten, nog maar weinig geremedieerd door gericht te werken aan het leren samenvatten, plannen en studeren. In de gecontroleerde leerlingenagenda’s zijn de lesinhouden niet altijd leerplanconform ingevuld. Vaak gebruikt men de titels van de opgaven uit het leerboek waardoor de relatie met de leerplandoelstellingen onduidelijk is. Leerlingenevaluatie De bevraagde leerplandoelstellingen bij dagelijks werk en proefwerken samen zijn representatief voor de behandelde leerstof. Ook de frequentie van de opdrachten en toetsen volstaat. Deze voortdurende evaluatie zet de leerlingen aan om de leerstof goed te verwerken. In de geanalyseerde proefwerken is de kwaliteit van de vragen over het algemeen goed. Een beperkt aantal vragen kan echter niet voldoende eenduidig door de leerlingen begrepen worden. Inzichtelijke vragen, bv. vertrekkende van gevalstudies (cijfermateriaal, artikel, situatieschets), worden nog onvoldoende aangetroffen. Voor parallelle klassen worden identieke toetsen opgesteld. Wat transparantie van de evaluatie betreft nemen de leraren een aantal initiatieven. Voor toetsen en proefwerken is er een korte herhaling en een duidelijke afbakening van de leerstof. Toetsen en opdrachten worden systematisch besproken. De verhouding tussen grote toetsen en dagelijks werk werd op schoolniveau bepaald. De gekozen verhouding voor SEI en IAV geeft veel mogelijkheden tot procesevaluatie. Wat men momenteel procesevaluatie noemt, vertaalt zich vooral in het spreiden van de evaluatie over meer toetsmomenten. Een aanpak waarbij na toetsen en opdrachten wordt gewezen op eventuele werkpunten per leerling en waarbij deze bij een volgende toets of opdracht opnieuw worden bevraagd, wordt nog te weinig aangetroffen, al is er wel een mooie aanzet hiertoe bij sommige herhalingstoetsen. Voorbeelden van goede praktijk •
Het engagement en de leerlinggerichtheid van de leraren.
•
De levendige onderwijsleergesprekken.
•
Een aantal opdrachten die aanzetten tot activerend lesgeven.
Werkpunten •
De realisatie van de leerplandoelstellingen (bv. rond onderzoekend leren) optimaliseren door het uitwerken van meer activerend onderwijs.
•
ICT meer integreren in de lessen.
•
Het uitwerken van een geïntegreerde aanpak rond leren leren.
•
Het invoegen van meer inzichtelijke toetsvragen.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 25
3.1.4 Muzikale opvoeding De eindtermen en de leerplandoelstellingen worden niet in voldoende mate gerealiseerd in de eerste graad A-stroom. Deze vaststelling geeft aanleiding tot een gunstig advies beperkt in de tijd. De ontwikkelingsdoelen en de leerplandoelstellingen worden niet in voldoende mate gerealiseerd in de eerste graad B-stroom. Deze vaststelling geeft aanleiding tot een gunstig advies beperkt in de tijd. Leerplanrealisatie Het muziekonderwijs vertrekt vanuit een te beperkte kennis van de vigerende leerplannen wat resulteert in een objectgerichte invulling van de lessen muzikale opvoeding. Deze invulling druist in tegen de visie van beide leerplannen die niet alleen een sterk pleidooi, maar ook een generale afspraak maakt dat het geboden muziekonderwijs dient te vertrekken van een subjectgerichte benadering waarbij de leerling en de muziekbeleving het centrale vertrekpunt vormt. Gebrek aan zowel individuele als collectieve leerplanstudie via een adequate vakgroepwerking maakt dat het huidig muziekonderwijs veraf staat van een ruim aantal leerdoelen en leerinhouden zoals in de leerplannen aangegeven. Er zijn ook geen inspanningen geleverd om zich via vakgerichte nascholing en/of studie van actuele muziekpedagogische literatuur dit gedachtegoed eigen te maken. Het muziekonderwijs stapt op de oude voet verder en resulteert bijgevolg in een overwegend gedateerde muziekpedagogie met een oubollige solfègematige invulling gerelateerd aan een cursus sopraanblokfluit. Deze foutieve invulling wordt nog versterkt door het ingezet lesmateriaal. De voorgelegde jaarplannen bieden geen ondersteuning bij het vakonderwijs omdat ze nog niet het resultaat zijn van reflectie over het muziekonderwijs, maar vooral omdat ze geen sturing geven aan kwaliteitsvol muziekonderwijs via krachtig uitgewerkte leerlijnen t.a.v. de verschillende muzikale omgangsvormen. Leraargebonden zijn er wel enkele inspanningen inzake het zingen waarbij de klavierbegeleiding voortreffelijk is. Uit gesprek blijkt evenwel dat de liedkeuze nog niet vertrekt vanuit een stevige leerlijn m.b.t. het zingen waarbij een groei naar het alsmaar beter zingen over twee schooljaren is uitgewerkt. Het meenemen en progressief uitwerken van alle vocale aspecten (ademhaling, dictie, intonatie, frasering, …) zal resulteren in een duidelijke en concrete opdracht voor alle leerlingen m.b.t. het zingen waardoor ongetwijfeld het zingplezier aanzienlijk wordt verhoogd. De leerlingen zullen ook beseffen dat ze vorderingen maken in een af te leggen en een duidelijk gcommuniceerd traject. In de leerlijn m.b.t. de vocale muziekpraxis dient ook de elementaire meerstemmigheid alsook elementen van vocale creativiteit (eenvoudige stemimprovisaties, spreekkoren, …) ingebouwd te worden. Van deze elementen zijn geen sporen gevonden. De instrumentale praxis wordt met de verkapte cursus sopraanblokfluit foutief ingevuld. Het geheel wordt best snel omgevormd zoals in de vigerende leerplannen is aangegeven met name een uitdagend en inspirerend musiceren in een flexibele bezetting dat op de leerlingen is afgestemd. In dit musiceren van een attractief en gevarieerd repertorium dient aandacht te gaan naar het nu totaal ontbrekend adaptief onderwijs. Dit betekent dat leerlingen met een muziektechnische en instrumentale voorkennis (veelal via lessen in het DKO) op een passend niveau aan het werk worden gezet. Deze adaptieve invulling levert meteen een sterk element aan naar het musiceren in een gevarieerde en flexibele bezetting. Het beluisteren van muziek is nog niet krachtig uitgewerkt via een breed palet van uiteenlopende werkvormen ter verkenning van heel uiteenlopende muziek. De genrevrije benadering zoals in de leerplannen bedoeld, vraagt een sterkere invulling gericht op de ontwikkeling van een brede luisterhorizon. Uit gevolgde lessen en documentenstudie blijkt duidelijk dat het beluisteren van muziek via creatieve en afwisselende werkvormen nog geen vast element is van de muziekles. Een en ander resulteert in een te beperkte diepgang van het leerdoel aangaande het verwoorden van ervaringen bij de omgang met muziek. O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 26
Lesobservaties en gesprekken met leerlingen maken duidelijk dat de leerlingen onvoldoende vaardig zijn in het hanteren van zowel een muziektechnisch woordpakket als het gebruik van een vocabularium dat algemeen bij het spreken over kunst inzetbaar is. Ook dit euvel is opnieuw te wijten aan het ontbreken van een stevig uitgewerkte leerlijn terzake. Aan de leerdoelen m.b.t. het ontwerpen (elementair componeren) en improviseren is nog geen aandacht besteed. Niet alle muzieklessen worden in een vaklokaal gegeven, wat uiteraard een probleem oplevert t.a.v. de minimale materiële vereisten zoals voorgeschreven in de leerplannen. Het lokaal waar het merendeel van de lessen doorgaat, is behoorlijk ingericht en biedt veel meer mogelijkheden dan wat er tot op heden gebeurt. Niet alle recent aangeschafte leermiddelen worden voldoende gebruikt en de verantwoordelijkheid over het lokaal verdient een betere invulling door meer zin voor orde en organisatie aan de dag te leggen. Het afstappen van de frontale lesopstelling is positief en het lokaal biedt zeker naar het musiceren in flexibele bezetting nog heel wat mogelijkheden die nu nog niet zijn onderzocht. Tenslotte is er een probleem met het goed gebruik van de onderwijstijd. In alle lesgroepen is de lesuitval groot onder meer door gelijktijdig georganiseerde lessen ICT. Er gaat ook teveel tijd verloren bij de leswisseling en aan zinloze evaluatie. De optelsom van deze feiten maakt dat de eigenlijke onderwijstijd voor muzikale opvoeding te beperkt is (zie ook leerlingenevaluatie) en de opbrengsten van het muziekonderwijs veel te gering. Dit is nefast voor de aansluiting met de bovenbouw, die helaas nog nooit in kaart is gebracht. Leerlingenbegeleiding Leraargebonden wordt werk gemaakt van een lesopbouw met gevarieerde bouwstenen. Het is wel spijtig dat deze bouwstenen meestal geen concrete invulling brengen van krachtige leerlijnen. Een positieve leer- en werksfeer is tijdens de lessen niet altijd merkbaar wat ongetwijfeld te maken heeft met het gebrek aan uitdaging en diepgang van het geboden onderwijs, maar vooral met het tekort aan adaptief onderwijs en de afstemming van het muziekonderwijs op eigentijdse jongeren. Het geheel verdient ook een veel sterkere differentiatie t.a.v. de verschillende lesgroepen en vooral t.a.v. de A- en de B-stroom. Deelname aan extramurale initiatieven zoals concertbezoek is positief, maar de voorbereiding en nawerking kan krachtiger zijn. Er is immers ook nauwelijks schriftelijke neerslag terzake. Leren leren, als afspraak op schoolniveau, is binnen het gegeven muziekonderwijs nog maar nauwelijks vertaald. Zowel het initiatief ‘OLVI zingt’ als de participatie van muziek aan enkele projecten is waardevol. Leerlingenevaluatie Het gebrek aan leerplanstudie resulteert in een onvoldoende afstemming van de evaluatie op de leerdoelen en leerinhouden van de vigerende leerplannen. Bij nazicht van leerlingenagenda’s blijkt overigens dat er teveel tijd naar het evalueren, veelal van blokfluitspel en/of solfègematige leerstof, gaat, wat in strijd is met de leerplannen. Dit gegeven versterkt ook het niet goed benutten van de onderwijstijd. Ver weg van het leerplan is eveneens het feit dat schriftelijke evaluatie onvoldoende vertrekt vanuit klinkende muziek. Een aantal vragen is overigens niet eenduidig en correct. Het uitwerken van krachtige leerlijnen zal ongetwijfeld een duidelijk zicht brengen op wat er precies te evalueren valt en de verwachtingen bij alle betrokkenen veel duidelijker in kaart brengen. De huidige evaluatie geeft in elk geval te weinig zicht op de vorderingen die elke individuele leerling maakt inzake de muzikale omgangsvormen. Dit is nochtans zowel voor de leerlingen als hun ouders cruciaal. Voorbeelden van goede praktijk •
De leraargebonden, voortreffelijke klavierbegeleiding.
•
De participatie van muzikale opvoeding binnen een aantal projecten op schoolniveau.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 27
Werkpunten •
Diepgaande leerplanstudie planningsdocumenten.
•
Krachtige leerlijnen uitwerken voor elke muzikale omgangsvorm.
•
Werk maken van een eigentijdse invulling van het muziekonderwijs.
•
Adaptief onderwijs gestalte geven.
•
Het goed gebruik van de onderwijstijd bewaken en de leerwinst aanzienlijk verhogen.
•
Vakgroepwerking uitbouwen en de zin voor reflectie over het geboden muziekonderwijs ontwikkelen.
•
Participeren aan vakgerichte nascholing.
•
Een kwaliteitsvolle evaluatie uitwerken.
•
De aansluiting met de bovenbouw bewerkstelligen.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
als
fundament
voor
het
aanmaken
Inspectie Secundair Onderwijs
van
mei 2007
kwaliteitsvolle
blz. 28
3.1.5 Wiskunde De eindtermen en de leerplandoelstellingen worden in de A-stroom niet in voldoende mate gerealiseerd. Deze vaststelling geeft aanleiding tot een gunstig advies beperkt in de tijd. De ontwikkelingsdoelen en de leerplandoelstellingen worden in de B-stroom in voldoende mate nagestreefd. Leerplanrealisatie De leerplanrealisatie in de A-stroom voldoet niet omdat niet alle leerplandoelstellingen in voldoende mate aan bod komen. In het eerste leerjaar worden de leerinhouden over vergelijkingen en vraagstukken slechts zeer beperkt aangereikt en onvoldoende ingeoefend. De ruimtemeetkunde komt niet of slechts beperkt aan bod. Bij de doorlichting werd bovendien vastgesteld dat men in een aantal klassen amper begonnen was met het rekenwerk met breuken, terwijl dit ongeveer een maand vroeger gepland was, zodat ook hier de leerplanrealisatie niet voltooid kan worden. In het tweede leerjaar is de aandacht besteed aan vierhoeken zeer summier en wordt de ruimtemeetkunde evenmin voldoende uitgewerkt. De oorzaken van deze onvolledige leerplanrealisatie zijn zowel te zoeken op vak- als op schoolniveau. Enerzijds heerst er een onvoldoende leerplangerichte benadering van de leerinhouden omdat het invulboek te veel bepalend is. Anderzijds veroorzaakt lesuitval12 en het onvoldoende kunnen gebruik maken van ICT-infrastructuur een rem op het vlot bereiken van een aantal leerplandoelstellingen. De leerplanrealisatie in de B-stroom voldoet wel, ook al biedt de school onvoldoende ruimte en materiële middelen aan om de leerlingen een voldoende krachtige leeromgeving aan te bieden. De groepsgrootte voldoet om aangepaste werkvormen bij deze doelgroep leerlingen te hanteren, maar de beperkte ruimte waarin de lessen moeten doorgaan en het ontbreken van moderne middelen maken de leerplanrealisatie maar mogelijk dank zij de inzet van de leraren. Voor beide stromen is het gebruik van ICT bijzonder beperkt. Op enkele uitzonderlijke lessen met de computer blijft de toepassing van moderne technologische middelen beperkt tot het gebruik van een rekentoestel. Niet alleen heeft het gebrek aan ICT-integratie een invloed op de leerplanrealisatie, de ICT-initiatielessen worden bovendien als een aparte cyclus aangeboden tijdens de lesuren waardoor nog extra lesuitval wordt gegenereerd. De gezamenlijke leerplannen beogen een synchroon afwerken van de leerstof in alle parallelklassen zodat gemeenschappelijke herhalingstoetsen en proefwerken kunnen opgesteld worden. Dat lukt, maar het onvoldoende bewaken van het voorgenomen tijdpad met het oog op de basisdoelstellingen zorgt ervoor dat in alle klassen de leerinhouden, voorzien voor het einde van het schooljaar maar zeer beperkt kunnen aangeboden worden (zie hoger). Alleen in de B-stroom blijkt de vooropgestelde planning min of meer overeen te stemmen met de realiteit. Ondanks de vaststelling dat de leerplanrealisatie jaar na jaar op een gelijkaardige manier in het gedrang komt, heeft men hierover in de vakgroep nog niet gereflecteerd of gezocht naar oplossingen en worden de planningsdocumenten onvoldoende bijgestuurd. De opdrachtverdeling zorgt ervoor dat een aantal leraren maar een beperkt aantal lesuren wiskunde hebben. Sommige leraren combineren de opdracht wiskunde met meer dan twee andere vakken, waardoor de deelname aan vakgroepvergaderingen onvoldoende gegarandeerd is. Die vakgroepwerking is wel goed gestructureerd. De vakgroep heeft zich in het recente verleden, naar aanleiding van een analyse van de resultaten van de leerlingen, gebogen over de problemen met het te bereiken studieniveau. Ze maakte een proportionele verdeelsleutel voor de leerstof in elementaire kennis, basisleerstof en uitbreiding. Dit heeft geleid tot een betere score voor de meeste klasgroepen (zie verder leerlingenevaluatie). Deze informatie werd ook besproken met de wiskundecollega’s van de bovenbouwschool met het oog op een verticale samenhang. Een soortgelijke reflectie over een 12
De vastgestelde lesuitval wordt veroorzaakt door extramurale activiteiten, door ICT-lessen tijdens de lessen en door het onvoldoende optimaal gebruiken van de lestijd van 50 minuten. Daarnaast zorgt ook het hoge aantal evaluatiedagen voor een beperkter aantal lestijden.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 29
evenwichtig afwerken van de leerplannen met vooral oog voor de basisdoelstellingen moet in de toekomst een volledige leerplanrealisatie waarborgen. De gevolgde nascholing is zeer leraarafhankelijk: een aantal leraren neemt regelmatig deel aan vakgebonden en algemene nascholingsinitiatieven, terwijl weer anderen in de twee schooljaren voorafgaand aan de doorlichting geen enkele nascholing hebben gevolgd. Ondanks de gemeenschappelijkheid bij de evaluatie zijn er, op de interne opvolging van beginnende leraren na, nog geen initiatieven genomen om via intervisie ook tot geschiktere werkvormen te komen om de leerstof ook bij zwakkere groepen te kunnen afwerken. Hierdoor is ook het gebruik van leermiddelen heel leraarafhankelijk. Leerlingenbegeleiding De frontale werkvormen en dito klasopstelling overheersen in de A-stroom, het onderwijsleergesprek wordt volledig gestuurd door de leraar. De meest gebruikte leermiddelen zijn bord en krijt. De leerlingen worden wel betrokken in dit gesprek maar krijgen weinig kansen tot zelfsturend werk en zelfevaluatie komt weinig voor. De leerlingen tonen bij de interactie dat ze het specifieke vakjargon voldoende beheersen, maar krijgen weinig kansen om met elkaar via bijvoorbeeld groepswerk over de leerstof te praten. In de B-stroom worden wel andere werkvormen zoals groepswerk en zelfsturend leren gebruikt. De agenda van de leerlingen is meestal goed ingevuld en bevat naast het lesonderwerp ook de te leren leerstof. In enkele gevallen zijn de verwijzingen beperkt tot het noteren van de nummers van de gemaakte oefeningen zonder aanduiding over het lesonderwerp. Ook al heeft de school in een aantal lessen aandacht besteed aan leren leren, in slechts zeer weinig agenda’s van leerlingen wordt de wekelijkse ruimte voorzien voor planning ook gebruikt. Er wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van invuldidactiek. Voor meetkunde is hier beslist tijdwinst te boeken door de beschikbaarheid van een tekening die kan bewerkt worden, maar voor getallenleer geeft deze methode aanleiding tot het maken van hele reeksen gelijkaardige oefeningen waardoor de leerplanafwerking vertraagd wordt. Hoewel de school aandacht heeft voor overladen boekentassen en hiervoor acties onderneemt, heeft men in de vakgroep blijkbaar nog niet gereflecteerd over de keuze van een invulboek naast een leerboek. Ook het tijdmanagement in de lessen is voor reflectie vatbaar: leraarafhankelijk worden nog grotere stukken theorie genoteerd (hoewel die in het gebruikte leerboek ook staat). De school heeft via een aantal BPT-uren een systeem opgezet van gestructureerde inhaal- en bijlessen. Dit systeem maakt een centrale opvolging mogelijk, maar het belet niet dat elke leraar in eerste instantie de verantwoordelijkheid draagt om iedere leerling op een gepaste wijze bij te werken. Uit de controle van de werkelijk gepresteerde inhaallessen blijkt dat deze investering onvoldoende adequaat is zodat zich de vraag kan stellen of de school deze uren-leraar niet beter zou aanwenden om klasgroepen te splitsen waardoor binnenklasdifferentiatie vlotter kan verlopen. Leerlingenevaluatie De evaluatie bestrijkt zowel kennis als inzicht en toepassingen. De vaardigheden worden in de vragen verwerkt, maar evaluatie van attitudes komt nog niet voor. Globaal is het aantal toetsen en taken voldoende. Op de meeste van deze documenten komt de puntenindeling voor, hoewel in enkele gevallen deze belangrijke informatie voor leerlingen achterwege blijft. Omdat de school een vaste verdeelsleutel hanteert die het dagelijks werk veel minder aanrekent dan het proefwerk, resulteert deze frequente toetsing in veel evaluatiemomenten. Reflectie over deze verdeelsleutel dringt zich op. Ook de aansluiting van de evaluatie met de evaluatiepraktijk van de basisschool verdient reflectie. De proefwerken worden gezamenlijk opgesteld, ze zijn zeer verzorgd uitgewerkt met een tekstverwerker en voorzien van een puntenindeling met een code van het beoogde beheersingsniveau. Via een beurtsysteem is elke leraar verantwoordelijk voor het opmaken van een vragenreeks in functie van het gevolgde leerplan (leerplan a of b). Nadat deze vragen besproken zijn en eventueel bijgestuurd door de vakgroep, wordt deze gezamenlijke proef simultaan afgenomen. Hoewel de evaluatie via de proefwerken sinds kort een zeer strikte verdeelsleutel volgt voor de nagestreefde beheersingsniveaus, wordt hierover via de geschreven rapporten weinig of geen
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 30
informatie doorgegeven aan de leerlingen en de ouders. Dit is een gemiste kans om hiermee een gemotiveerde oriëntatie te onderbouwen. De reflectie over het nagestreefde beheersingsniveau heeft duidelijk effect: de resultaten zijn, volgens de gegevens die de vakgroep verzamelde, gevoelig verbeterd. De klasgemiddelden voor wiskunde wijken nu minder af van het totale klasgemiddelde. Het aantal leerlingen met een tekort op jaarbasis was globaal beperkt. Voorbeelden van goede praktijk •
De reflectie over de beheersingsniveaus voor de leerstof, de aangepaste acties hiervoor in de Astroom en de communicatie daarover met de wiskundeleraren in de bovenbouw.
•
De creatieve wijze om met beperkte middelen in de B-stroom toch zoveel mogelijk leerlingactieve werkvormen te gebruiken.
•
De samenwerking bij het opstellen van proefwerken en het overleg over de vragen.
Werkpunten •
•
Op schoolniveau: •
een krachtiger leeromgeving voorzien voor de leerlingen van de B-stroom.
•
de ICT-integratie mogelijk maken door het beschikbaar stellen van voldoende computers zowel voor de leerlingen van de A-stroom als voor de leerlingen in de B-stroom.
•
de lesuitval terugdringen.
•
de besteding van BPT-uren voor inhaallessen evalueren.
•
de evaluatiecriteria afstemmen op een betere aansluiting bij het basisonderwijs.
Op vakniveau: •
alle eindtermen en leerplandoelstellingen aanbieden in de A-stroom.
•
het vakoverleg gebruiken om de planningsdocumenten om te bouwen tot echte werkinstrumenten die een volledige en evenwichtige leerplanrealisatie garanderen.
•
reflecteren over de gehanteerde werkvormen en didactische middelen.
•
de ICT-integratie in de lessen verhogen.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 31
3.2
Vakoverschrijdende eindtermen/ontwikkelingsdoelen De vakoverschrijdende eindtermen/ontwikkelingsdoelen worden goed nagestreefd. Er zijn veel sterke punten. Er zijn ook een aantal minpunten. De sterke punten wegen echter zwaarder door dan de minder sterke punten.
Visieontwikkeling en planning De school heeft een korte visietekst uitgeschreven rond het werken aan de vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen (VOET/VOOD). Er werd een inventaris gemaakt van wat reeds in de vakken en bestaande projecten werd gedaan. Dit heeft er toe geleid dat op een meer gestructureerde manier met het geheel omgegaan wordt. Op de lacunes werd ingespeeld door de organisatie van een aantal bijkomende projecten. Een beleid rond het werken aan de VOET/VOOD binnen de vakken zelf, en de hieraan gekoppelde responsabilisering van alle leraren, werd pas recentelijk opgestart (vooral dan op vlak van leren leren). Stilaan ontstaat ook het besef dat het nastreven van de VOET/VOOD op een meer kwalitatieve wijze kan gebeuren indien dit gekoppeld is aan een leerlijn over de verschillende jaren heen. Verder werd er over een aantal aspecten van de vakoverschrijdende vorming door een veeleer beperkt aantal leraren gerichte nascholing gevolgd. De coördinatie van het werken aan de VOET/VOOD is structureel ingebouwd. Uitvoering De school kan rekenen op een groep van geëngageerde participanten die bij het nastreven van de VOET/VOOD een voortrekkersrol spelen. De school heeft recentelijk ook relevante stappen ondernomen om de taakbelasting van alle leraren billijker te spreiden door hernieuwde afspraken te maken rond de deelname aan werkgroepen (waaronder dus de projecten in het kader van de VOET/VOOD). De leraren uit deze werkgroepen en de lerarenraad zijn verder ook betrokken bij de evaluatie van de projecten. Het evenwicht in de behandeling van de vijf domeinen is behoorlijk en voor de meeste domeinen worden creatieve initiatieven op het getouw gezet. De inspanningen t.a.v. het domein leren leren zijn goed. In I,1 zijn er lessen Leefsleutels, behalve in de basisoptie Latijn waar d.m.v. onderlinge afspraken deze competenties binnen andere vakken aan bod moeten komen. Vanuit het beleid werden eerste stappen ondernomen om een diepgaande integratie van leren leren binnen de vakken zelf te stimuleren. Sociale vaardigheden komen binnen Leefsleutels, maar ook binnen een aantal relevante projecten aan bod. Het werken aan de VOET/VOOD rond burgerzin wordt nog onvoldoende ondersteund door de wijze waarop democratische besluitvorming en overleg momenteel aan bod komen in de leerlingenraad. Bovendien worden niet alle leerlingen voldoende betrokken bij deze oefening (zie ook § 4.2. Welbevinden). Momenteel komt werken aan burgerzin hoofdzakelijk theoretisch aan bod binnen een aantal vakken en projecten. Gezondheids- en vooral milieueducatie komen wel op een levendige en praktijkgerichte wijze aan bod, dit d.m.v. een aantal relevante projecten. Evaluatie De evaluatie van de vakoverschrijdende werking heeft enerzijds betrekking op een inventarisatie van eventuele tekorten, anderzijds ook op het nagaan van de kwaliteit van concrete initiatieven. Dit laatste gebeurt stilaan systematisch en zowel leraren als coördinator en directie zijn hierbij betrokken. De resultaten leiden tot een concrete aanpassing en/of bijsturing. Voorbeelden van goede praktijk •
De organisatie van de vakoverschrijdende werking.
•
De voortdurende evaluatie van de vakoverschrijdende werking.
•
Organisatie en inhoud van een aantal extramurale projecten.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 32
Werkpunten •
Het werken aan de VOET/VOOD (w.o. leren leren) meer integreren binnen de lessen.
•
De leerlingenraad meer benutten voor het werken aan de VOET/VOOD rond burgerzin.
•
De extramurale projecten explicieter linken aan vakoverschrijdende doelen.
3.3
Kernproces in relatie tot het schoolbeleid
Curriculum De positieve aspecten van de curriculumrealisatie zijn overwegend het resultaat van het engagement van een individuele leraar of van een dynamische vakgroep die soms vanuit de beleidsondersteuner ten dele worden opgevolgd. Algemeen mist het schoolwerkplan de concrete invulling om vanuit het schoolbeleid het kernproces te intensifiëren. De curriculumrealisatie wordt vooral gehypothekeerd door het beperkte toezicht vanuit een te geringe betrokkenheid bij de schoolleiding. Zo wordt het vakkenonderwijs voor nagenoeg alle vakken bemoeilijkt door het onvoldoende goed gebruik van de onderwijstijd. Een te beperkte en/of te late planning maakt dat heel wat lesuren sneuvelen of niet voldoende inspelen op het ruime aanbod van de intra- en extramurale activiteiten. De cultuur van efficiënte interactie tussen deze activiteiten en het vakkenonderwijs is te beperkt omdat zowel de individuele leraar als het merendeel van de vakgroepen onvoldoende worden aangemoedigd om elementen van leerplanrealisatie en effectieve leerwinst via deze initiatieven binnen te halen. Screenen van de vele activiteiten leert immers ook dat een aantal ondoordacht is gepland of eigenlijk niet is afgestemd op de doelgroep. Inzake het goed gebruik van de onderwijstijd is er ook een probleem met het respecteren van de eigenlijke lestijd. Heel wat lessen beginnen te laat en sommige leraren stoppen hun les veel te vroeg. Toezicht op deze pijnpunten ontbreekt evenwel. Ook door een betere samenstelling van het lessenrooster kan dit probleem aangepakt worden. Zowel het leerrendement als het leerplezier kan wellicht ook verhoogd worden door sommige vakken van twee lesuren niet na elkaar te roosteren. De aanwezige kennis inzake ICT is bij een deel van het lerarenkorps te laag om ICT- integratie over het vakkenonderwijs te verkavelen. Precies deze situatie levert een unieke mogelijkheid tot het opstarten van communicatie en uitwisseling tussen de verschillende vakwerkgroepen. Er dient immers duidelijk gezamenlijk vastgelegd te worden welke vakken er welke onderdelen van de ICT-vorming voor hun rekening zullen nemen. Voorts is er via deze weg ook de mogelijkheid tot diepere verankering van nieuwe werkvormen binnen heel wat vakken. Een deel leraren levert op dit vlak reeds keurig werk. Goede uitwisseling m.b.t. werkvormen kan bij sommige leraren leiden tot het nodige afscheid van een te sterk gestuurd en nagenoeg overwegend frontaal onderwijs. In dezelfde context kan veel meer geïnvesteerd worden in individueel zelfstandig werk en zelfgestuurd leren. Zo wordt de schoolbibliotheek te beperkt gebruikt, maar het is wel zo dat de onduidelijkheid en verkeerde info over het zogenoemde open leercentrum bij sommige leraren de zin tot het uitproberen van bepaalde onderwijsinnovaties doet wegebben. Ook de grote versnippering van de opdrachten t.a.v. enkele vakken kan intensief vakoverleg hypothekeren. Een aantal vakgroepen sleutelen vanuit een grote collegialiteit met kwaliteitsvol overleg aan de vitalisering van het vakkenonderwijs en ze hanteren het leerplan als het richtinggevend document. Deze situatie is echter nog verre van algemeen. De Middenschool heeft immers nog een behoorlijke groep leraren die het leerplan onvoldoende bestuderen en/of het leerboek als leerplan interpreteren. De resultaten bij sommige van de onderzochte vakken laten echter zien dat alleen grondige leerplanstudie gekoppeld aan degelijke planning en vlotte bijsturing garant staat voor een degelijke leerplanrealisatie. Interactie tussen schoolleiding en vakgroepen moet dit tot een constant aandachtspunt maken, maar het is duidelijk dat OLVI-Middenschool hier nog een heel parcours heeft af te leggen. Dit parcours loopt ongetwijfeld via het domein van de minimale materiële vereisten. Voor een aantal vakken zijn deze middelen voorradig, maar worden ze niet of onvoldoende efficiënt gebruikt. Sommige vakken beschikken echter niet over de nodige middelen of worden zelfs niet in een vaklokaal onderwezen. Ook dit getuigt dat de planning van het lessenrooster niet voldoende uitgaat van de curriculumrealisatie, maar misschien teveel vertrekt van een verlanglijstje van leraren inzake
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 33
uurroosters. Hetzelfde geldt voor de grote versnippering aan opdrachten die voor een aantal vakken uitzonderlijk groot is. De werkgroep die ijvert voor kwalitatief en specifiek op de B-stroom afgestemd onderwijs getuigt van heel wat doordachte inzichten. Dit krijgt onder meer gestalte in mooi en interessant projectonderwijs. Hun werkkracht en enthousiasme wordt echter soms afgeremd en ontmoedigd omdat de schoolleiding niet voldoende investeert in krachtige stimuli die nodig zijn voor de eigen inkleuring van het onderwijs in deze lesgroepen. Tenslotte mag het hele onderwijs op de OLVI-Middenschool niet voorbijgaan aan de vitaminekuur die mogelijk is vanuit meer dialoog met zowel het basisonderwijs als de hele bovenbouw. De kansen tot hernieuwing en verrijking van onderwijs via deze kanalen mogen geenszins onderschat worden. Wat taal betreft vervullen de leraren, een uitzondering niet te na gesproken, meestal een voorbeeldfunctie en wordt het vakjargon wel in het klasgesprek toegankelijk gemaakt maar niet structureel aangepakt. De leerlingen worden aangespoord om een verzorgde taal te hanteren. Ze worden echter nog te weinig aangespoord om hun antwoorden precies en vlot te formuleren. De lessen worden in de B-stroom zeker niet altijd in een leerkrachtige omgeving gegeven. Invuldidactiek in sommige vakken leidt niet tot het verhogen van taligheid en mondigheid van de leerlingen. De soms sterk leraargestuurde werkvormen ontnemen kansen tot actieve participatie en dus tot het verhogen van de mondigheid. Men kan in de praktijk geen gewag maken van het ontwikkelen van maximale kansen voor taalontwikkeling. Aandacht voor het schriftelijk taalgebruik wordt ongelijk ingevuld waarbij de ene leraar taalfouten sanctioneert, ook in niet taalvakken, en de andere telegramstijl aanvaardt en taalfouten zelfs niet aanstipt. Wat betreft de evaluatie zijn er hieromtrent nog te weinig afspraken. Agenda’s worden nagekeken op volledigheid maar onvoldoende op taalcorrectheid. Leerlingenbegeleiding Op psychosociaal vlak zit de leerlingenbegeleiding goed, zij het dat de rol van de individuele leraar en vooral van de klassenleraar beter dient uitgeklaard inzake de eerstelijnshulp. M.b.t. de studiebegeleiding is de af te leggen weg veel groter. Leren leren wordt wel behoorlijk geïntroduceerd in het eerste jaar, maar de verdere invulling is heel wat vrijblijvender en bijgevolg erg leraarsafhankelijk. Sommige leraren leveren waardevolle inspanningen met gerichte stappenplannen en toezicht op de resultaten en de leerwinst. Toch zijn er ook leraren die nauwelijks adequate en vakgerichte studietips aanleveren zodat de leerlingen de zaak zelf dienen op te lossen. Het is duidelijk dat hier een belangrijke rol voor de vakgroepen is weggelegd en dat de knowhow, die zeker bij een deel leraren aanwezig is, goed gecommuniceerd en gemultipliceerd kan worden over de vakgroepen heen. Groeien in kwaliteit m.b.t. studiebegeleiding gaat echter steeds gepaard met ernstige opvolging door de schoolleiding, wat nu nog niet het geval is. Het vrij lichtzinnig omspringen met het talrijke aantal inhaallessen getuigt van het feit dat studiebegeleiding binnen een groot deel van het vakkenonderwijs tot op heden geen prioriteit was en dat de schoolleiding daar nog onvoldoende heeft op aangedrongen. De summiere en soms povere rapportage inzake studiebegeleiding op de documenten van de begeleidende klassenraden staven deze te beperkte aandacht. Er zijn wel, onder impuls van individuele leraren - een aantal vakrapporten voorgelegd (lichamelijke opvoeding, beeldende vorming) die vanuit een waardevolle vakvisie gestalte geven aan aspecten van individuele leerlingenbegeleiding en heel waardevolle informatie aanleveren over de vorderingen versus de begeleidende inspanningen. Leerlingenevaluatie Over een krachtige wisselwerking m.b.t. de evaluatie tussen het onderwijskundig beleid en het vakkenonderwijs kan vooralsnog niet gesproken worden. Er was recent wel een algemene studiedag over het evalueren van attitudes alsook vanuit de beleidsondersteuner een oproep tot betere voorbereiding van de klassenraden door de tiularissen, maar veel meer initiatieven vanuit de schoolleiding naar de leraren zijn er niet. Een beperkt aantal leraren heeft binnen de vakgroep werk gemaakt van een meer adequate en op de leerplannen afgestemde evaluatie en zoekt daarbij naar een krachtige en evenwichtige invulling van kennis/vaardigheden/attitudes. O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 34
Voor sommige vakken zijn er degelijke en zelfs inspirerend vakrapporten (lichamelijke opvoeding, beeldende vorming) die naar leerlingen en ouders degelijke informatie brengen over de gemaakte vorderingen of remediëring. Dit laatste is bijzonder waardevol omdat ook de ouders vragende partij zijn naar betere communicatie terzake. Interne kwaliteitszorg kernproces Van een integrale kwaliteitszorg kan nog niet gesproken worden. Hooguit zijn enkele vingeroefeningen gemaakt t.a.v. losse segmenten van het kernproces. De bevraging die eertijds door de inrichtend macht werd gericht tot alle personeelsleden van het OLVI hield waardevolle elementen in als aanzet naar een kwaliteitszorg met een cyclische en integrale component. Dit onderzoek werd evenwel niet door de schoolleiding van OLVI-Middenschool op het getouw gezet.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 35
4
4.1
WELKE RESULTATEN BOEKT DE SCHOOL?
Schoolrendement Rekening houdend met de eigenheid van de school is het algemeen rendement goed. Dit blijkt uit de gemiddelde resultaten, de zittenblijvers en schoolverlaters.
Aangaande de A-attestering scoort de school goed. In 1A behalen 90,9 % van de leerlingen het attest en voor 2A bedraagt dit 87,4 %, wat gevoelig boven het respectieve Vlaams attesteringsgemiddelde (78,5 %) is. Het aantal uitgestelde beslissingen is geëvolueerd naar nihil, maar men leze echter in dit verband ook de toelichting over de vakantietaken en waarschuwingen zoals beschreven in 2.2 Onderwijskundig beleid - leerlingenevaluatie. Studie van de retentiviteit leert dat op een totaal van drie schooljaren (2002-2005) 89 % van de leerlingen A-stroom op tijd in 2A komen. Het percentage van leerlingen A-stroom dat voortijdig de school verlaat zonder getuigschrift bedraagt 7,9 %. Uit gesprekken blijkt dat de school weinig informatie heeft over het vervolgtraject en dito resultaten van deze leerlingen. Algemeen wordt nog maar weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot intens overleg inzake de studievorderingen van de eerstegraadsleerlingen in de bovenbouw van het OLVI. De kans om op deze manier ook de studiebegeleiding te verstevigen, is nog onvoldoende bestudeerd. In het licht van een verder te professionaliseren leerlingenbegeleiding is het aangewezen om dit element te voorzien in een uit te werken adequaat leerlingenvolgsysteem. Zoals op diverse plaatsen binnen dit verslag aangehaald, is het aantal leerlingen B-stroom bijzonder klein. Analyse van deze weliswaar beperkte leerlingengroep leert toch dat het aantal leerlingen dat voortijdig de school verlaat zonder studiegetuigschrift 27 % is. Het verdient aanbeveling om diepgaander onderzoek te doen naar de oorzaak en daarin de reële situatie van de verstrekte ondersteuning voor de B-stroom eerlijk mee te nemen. 4.2
Welbevinden
Leerlingen Onderstaande vaststellingen steunen op de resultaten van de gesprekken die afgenomen zijn bij een representatief staal van de schoolbevolking. Er werd een gesprek gevoerd met 12 leerlingen. Hun meningen zijn gerangschikt onder 4 schalen die op hun beurt onderverdeeld zijn in 15 verschillende subschalen. De resultaten worden vergeleken met het gemiddelde van de resultaten van de bevragingen tijdens de schooldoorlichtingen van 2002-2003 en 2003-2004. Het algemeen welbevinden binnen de school scoort iets lager dan het gemiddelde van de Vlaamse scholen. Opvallende uitschieters in negatieve zin zijn inspraak op school- en klasniveau, contacten met andere personeelsleden en regelgeving. Opvallende uitschieters in positieve zin zijn opvang bij problemen en de activiteiten op schoolniveau. Hierna volgt een verdere analyse van de bevraagde aspecten. Het gaat hierbij om een samenvattende beschrijving van de mening van de leerlingen. Beleving en tevredenheid op klas- en schoolniveau Infrastructuur en voorzieningen. Sommige leerlingen klagen over de hygiëne van de toiletten en over een tekort aan mogelijkheden tot handhygiëne. Enkele klassen ruiken onfris door opstijgend grondwater. Actieplannen op schoolniveau. De leerlingen zijn tevreden over kwaliteit en aantal van de uitstappen. Als werkpunt wordt aangegeven: onvoldoende aanbod van buitenschoolse sportactiviteiten. Regelgeving. Over het algemeen is men over de duidelijkheid en toepassing van de regels uit het schoolreglement tevreden, maar de leerlingen vinden deze wel zeer streng en wat ‘ouderwets’. Verder zijn de leerlingen er niet over te spreken dat zij het verbod op teenslippers en spagettibandjes moeten naleven en de leraren niet. Contacten met leraren. Over het algemeen zijn de leerlingen tevreden over de mogelijkheden tot interactie met de leraren en met de hulp die ze kunnen inroepen tijdens de lessen. Dit is echter zeer leraargebonden. O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 36
Contacten met personeelsleden buiten de lessen. Men is tevreden over het veeleer afstandelijke, maar wel correcte contact. Over sommige personeelsleden is men daarentegen zeer negatief. Inspraak op schoolniveau. Alle leerlingen weten dat er een leerlingenraad is, maar heel wat leerlingen voelen zich amper betrokken bij de werking ervan. Sommige leerlingen geven aan dat er weinig met hun mening wordt rekening gehouden. Opvang bij problemen. De leerlingen zijn vol lof over het ViP, maar ook de titularissen, directie en het secretariaat worden positief beoordeeld. Beleving en tevredenheid m.b.t. studiedruk en leerprogramma Studiedruk. De algemene studiedruk over het hele jaar gezien wordt als goed ervaren. Voor een beperkt aantal vakken wordt geklaagd over een te groot aantal taken en toetsen, waardoor deze ook soms samenvallen op hetzelfde moment. Leerproces en leerprogramma. Over het algemeen is men tevreden, maar door de leerlingen wordt aangegeven dat er sterke leraargebonden verschillen bestaan. Problemen die worden aangekaart zijn vooral: soms echt saaie, gedoceerde lessen en weinig praktische lessen. Het puntensysteem. De leerlingen zijn van mening dat er op een eerlijke en transparante wijze wordt geëvalueerd. Men is soms minder tevreden over de feedback op toetsen die men niet of zeer laat krijgt. Het gedrag en de beleving en tevredenheid m.b.t. vrienden Het schoolklimaat wordt overwegend als aangenaam ervaren. Problemen die dit gevoel bij sommige leerlingen doorkruisen zijn: vergaand pestgedrag, vechtpartijen en soms een strenge sfeer op school. Personeel Er werden gesprekken gevoerd met heel wat leraren van doorgelichte en niet doorgelichte vakken. Deze leraren spreken over de vele energie die de fusie heeft gekost, maar vinden al bij al de operatie behoorlijk geslaagd. De structuur, organisatie en bevoegdheden zijn vanuit het OLVI duidelijk en goed gecommuniceerd, maar toch ervaart men een kloof tussen de middenschool en de bovenbouw. Soms lijkt het erop alsof het aanvankelijk naar elkaar toe groeien terug is stilgevallen, alhoewel een en ander heel leraar- en vakgroepafhankelijk is. De bereikbaarheid van de directeur is vrij goed en zelfs laagdrempelig, maar toch betreuren veel leraren dat een diepgaand gesprek over onderwijs- en schoolproblematiek niet goed lukt. Sommigen ervaren tijdens deze gesprekken te weinig inzicht of niet voldoende belangstelling of een te veelvuldig minimaliseren van voorgelegde problematiek. Een aantal leraren haalt aan dat het geregeld lang, te lang wachten is op een antwoord op zowel mondeling als schriftelijk gestelde vragen en er wordt ook gesproken over administratieve slordigheid en zelfs niet nakomen van administratieve verantwoordelijkheden. Het door de schoolleiding onvoldoende communiceren en bewaken van gelijkgerichtheid maakt dat er in het korps verdeeldheid en ongenoegen leeft; aldus een groep leraren. Onvoldoende transparantie in toewijzing van taken, opdrachten en verdeling van het lesurenpakket zorgt er onder meer voor dat over favoritisme vanuit de schoolleiding wordt gesproken. Heel wat leraren vinden de grote versnippering in lesopdrachten voor enkele vakken een probleem. Veel leraren vinden het ook spijtig dat de schoolleiding maar weinig attent is om haar appreciatie voor positieve inzet van leraren te verwoorden. Finaal blijkt ook de nieuw opgezette invulling van het studieaanbod binnen de eerste graad niet gedragen door het hele korps evenals het lidmaatschap van St.A.M. Een ruime groep leraren is vragende partij naar daadwerkelijke ondersteuning t.a.v. de omgang met lastig gedrag en/of moeilijke leerlingen. ‘Dit moet echt wel verder gaan dan een gesprekje na een moeilijke les’ aldus een groep leraren. De betrokken leraren vinden dat de school structureel onvoldoende nadenkt over de B-stroom en niet voldoende bekommerd is over een specifieke invulling voor deze leerlingengroep. Leraren spreken ook over te weinig concrete informatie vanuit het huidig vademecum. Vooral m.b.t. organisatie, goed verloop en duidelijke instructies van de proefwerken is er onvoldoende eenduidige informatie. De leraren voelen zich niet aangemoedigd in het bouwen van meer bruggen naar de bovenbouw. Tenslotte verwoorden de leraren dat ze vragende partij zijn naar een open en eerlijke dialoog, maar niet naar directief geroep in de lerarenkamer. Zij halen ook aan dat er binnen het korps nog veel collegialiteit leeft en beginnende leraren appreciëren zowel de georganiseerde als spontane ondersteuning. Het is duidelijk dat bij een heuse groep leraren de wens en het engagement leeft om zich verder voor de school in te zetten, maar dat dit alleen mogelijk is vanuit een krachtig en positief schoolbeleid dat gelijkheid voor iedereen hoog in het vaandel voert. O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 37
Externe partners Er werd ook een gesprek gevoerd met een delegatie van de ouderraad. De ouderraad functioneert als klankbord voor het hele OLVI. Het voorzittersteam is tevreden over de samenwerking met de schoolleiding en ziet, met het oog op een vlotte en degelijke algemene oudervergadering, heel wat voordelen in de voorbereidende samenkomst met iemand van de schoolleidingen. De ouderraad voelt zich niet alleen gerespecteerd als belangrijke gesprekspartner, maar krijgt ook alle krediet om een zelf uitgestippelde koers te varen. Zij slagen erin om een mooi aanbod van vormende activiteiten te organiseren met veelal een behoorlijke opkomst. De ouderraad van het OLVI is ook aangesloten bij de overkoepelende ouderraad van het VSKO, wat het contacteren van interessante sprekers ten goede komt. Enkele ouders halen aan dat de groei naar volwaardige participatie duidelijk merkbaar is, maar evenzeer dat er nog verder aan deze weg kan getimmerd worden. Zo is de sluiting van het internaat eind juni 2006 maar gebrekkig gecommuniceerd. De ouderraad is verrast te vernemen dat de school deel uitmaakt van St.A.M. en vindt het vreemd dat men daar nog nooit over is geïnformeerd. De school kan volgens de ouders beslist nog groeien in studiebegeleiding en in communicatie daarover met de ouders. Zo wordt er aangehaald dat heel wat leraren de schoolagenda maar weinig of niet gebruiken om relevantie informatie inzake studieproblematiek te verstrekken. De ouders zijn niet enthousiast over de werking van de leerlingenraad van het tweede jaar. De ouders zijn tevreden over de schoolkosten, alsook over de informatie bij de aanvang van het schooljaar m.b.t. het kostenplaatje. Als positieve punten worden vervolgens nog naar voor geschoven: • het ruim aanbod van gevarieerde activiteiten, zowel intra- als extramuraal; • het behoorlijke welbevinden van de leerlingen. Tenslotte spreken de ouders hun appreciatie uit over de samenwerking met de gemeente die inspanningen levert om het drukke fietsverkeer zo veilig als mogelijk te laten verlopen.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 38
5
5.1
CONCLUSIES
Wat zijn de sterke punten van de school?
•
De invulling van de beleidscoördinatie.
•
De psychosociale ondersteuning van de leerlingen en de werking van de cel leerlingenbegeleiding (VIP).
•
De structurele aandacht voor studiekeuzebegeleiding.
•
De samenwerking met de GON-begeleiding.
•
De brede en harmonische vorming alsook de VOET- en VOOD-werking op schoolniveau.
•
De kwaliteitsvolle invulling van een vernieuwde evaluatie bij enkele vakken.
•
De constructieve en open dialoog met de ouders.
•
De uitwerking van een dynamisch risicobeheersingssysteem.
5.2
Wat zijn de zwakke punten van de school?
5.2.1 Punten voor verbetering vatbaar •
De taakinvulling van de schoolleiding en de taakverdeling schoolleiding – beleidscoördinatie.
•
De organisatie, coördinatie en communicatie vanuit de schoolleiding.
•
De leerlingenbetrokkenheid van de schoolleiding.
•
Het goed gebruik van de onderwijstijd.
•
De toekenning van en het toezicht op de BPT-uren.
•
Het ICT-beleid.
•
De ondersteuning en de leeromgeving van de B-stroom.
•
De minimale materiële vereisten voor een aantal vakken van de A-stroom.
•
De wisselwerking tussen de brede en harmonische vorming en de curriculum-/ leerplanrealisatie.
•
Het evaluatiebeleid.
•
De transparantie van het financieel beleid.
•
Het welbevinden van een ruim deel van het personeel.
•
De afstemming op en de dialoog met de bovenbouw.
5.2.2 Dringende actiepunten •
Uren bijzonder pedagogische taken gebruiken overeenkomstig de omzendbrief SO 55 (31/07/1998) - Vaststelling van het pakket "uren-leraar" in het voltijds secundair onderwijs.
•
De tekorten inzake veiligheid en welzijn m.b.t. de rubriek leer- en werkomgeving wegwerken.
•
De leerplannen voor muzikale opvoeding zowel in de A- als de B-stroom realiseren.
•
Het leerplan voor wiskunde - A-stroom realiseren.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 39
6
ADVIES ONZE-LIEVE-VROUWINSTITUUT – MIDDENSCHOOL 1 TE BOOM
Het inspectieteam dat belast werd met de doorlichting van het Onze-Lieve-Vrouwinstituut – Middenschool 1 te Boom komt tot volgende besluiten: Studiepeil Het studiepeil voldoet niet voor volgende structuuronderdelen m.n. de eerste graad A-stroom - omwille van het niet realiseren van het leerplan muzikale opvoeding; - omwille van het niet realiseren van het leerplan wiskunde. eerste graad B-stroom - omwille van het niet realiseren van het leerplan muzikale opvoeding. Vakoverschrijdende eindtermen/ontwikkelingsdoelen De school levert voldoende inspanningen om de vakoverschrijdende eindtermen/ontwikkelingsdoelen bij haar leerlingen na te streven. Veiligheid en welzijn Veiligheid en welzijn voldoet voor volgende onderdelen: organisatie van het welzijnsbeleid, arbeidsen leermiddelen en hygiëne en gezondheid, maar voldoet niet voor het onderdeel leer- en werkomgeving. Regelgeving De toepassing van de regelgeving voldoet met uitzondering van het gebruik van uren bijzonder pedagogische taken die oneigenlijk gebruikt worden als lesuren wat indruist tegen de regelgeving zoals vermeld in de omzendbrief SO 55 (31/07/1998) - Vaststelling van het pakket "uren-leraar" in het voltijds secundair onderwijs.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 40
Het inspectieteam dat belast werd met de doorlichting van het Onze-Lieve-Vrouw instituut – Middenschool 1 te Boom brengt, op basis van hoger vermelde besluiten, bij consensus volgend advies uit m.b.t. erkenning en subsidiëring: GUNSTIG beperkt tot de schooljaren 2006-07, 2007-08, 2008-09 voor: de hele school Omwille van veiligheid en welzijn: - de school voldoet niet voor het onderdeel leer-en werkomgeving: de school dient alle bemerkingen rond brandpreventie en evacuatie weg te werken; de school dient de veiligheid van het chemielokaal te waarborgen. Omwille van de toepassing van de regelgeving: - de school voldoet niet voor wat betreft het correct gebruik van uren bijzonder pedagogische taken. De school dient de uren bijzonder pedagogische taken correct aan te wenden zoals vastgelegd in de omzendbrief SO 55 (31/07/1998) - Vaststelling van het pakket "uren-leraar" in het voltijds secundair onderwijs. •
Eerste graad A-stroom
Omwille van het studiepeil: - omwille van het niet realiseren van het leerplan muzikale opvoeding; - omwille van het niet realiseren van het leerplan wiskunde. De school dient de leerplannen muzikale opvoeding en wiskunde te realiseren. •
Eerste graad B-stroom
Omwille van het studiepeil: - omwille van het niet realiseren van het leerplan muzikale opvoeding; De school dient het leerplan muzikale opvoeding te realiseren. Vanaf 1 september 2009 zal de school moeten aantonen dat de vermelde tekorten weggewerkt zijn.
Handtekening inspecteur-verslaggever
Handtekening Inrichtende Macht / Directie
Gino Malfait
Ludo Laureyns Reinhilde Somers Rudi De Loenen Gerrit Verheyen
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 41
7
ADVIES ONZE-LIEVE-VROUWINSTITUUT – MIDDENSCHOOL 2 TE BOOM
Het inspectieteam dat belast werd met de doorlichting van het Onze-Lieve-Vrouwinstituut – Middenschool 2 te Boom komt tot volgende besluiten: Studiepeil Het studiepeil voldoet niet voor volgende structuuronderdelen: eerste graad A-stroom - omwille van het niet realiseren van het leerplan muzikale opvoeding; - omwille van het niet realiseren van het leerplan wiskunde. Vakoverschrijdende eindtermen De school levert voldoende inspanningen om de vakoverschrijdende eindtermen bij haar leerlingen na te streven. Veiligheid en welzijn Veiligheid en welzijn voldoet voor volgende onderdelen: organisatie van het welzijnsbeleid, arbeidsen leermiddelen en hygiëne en gezondheid, maar voldoet niet voor het onderdeel leer- en werkomgeving. Regelgeving De toepassing van de regelgeving voldoet met uitzondering van het gebruik van uren bijzonder pedagogische taken die oneigenlijk gebruikt worden als lesuren wat indruist tegen de regelgeving zoals vermeld in de omzendbrief SO 55 (31/07/1998) - Vaststelling van het pakket "uren-leraar" in het voltijds secundair onderwijs.
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 42
Het inspectieteam dat belast werd met de doorlichting van het Onze-Lieve-Vrouw instituut – Middenschool 2 te Boom brengt, op basis van hoger vermelde besluiten, bij consensus volgend advies uit m.b.t. erkenning en subsidiëring: GUNSTIG beperkt tot de schooljaren 2006-07, 2007-08, 2008-09 voor: • de hele school Omwille van veiligheid en welzijn: - de school voldoet niet voor het onderdeel leer-en werkomgeving: de school dient alle bemerkingen rond brandpreventie en evacuatie weg te werken; de school dient de veiligheid van het chemielokaal te waarborgen. Omwille van de toepassing van de regelgeving: - de school voldoet niet voor wat betreft het correct gebruik van uren bijzonder pedagogische taken. De school dient de uren bijzonder pedagogische taken correct aan te wenden zoals vastgelegd in de omzendbrief SO 55 (31/07/1998) - Vaststelling van het pakket "uren-leraar" in het voltijds secundair onderwijs. •
eerste graad A-stroom
Omwille van het studiepeil: - omwille van het niet realiseren van het leerplan muzikale opvoeding; - omwille van het niet realiseren van het leerplan wiskunde. De school dient de leerplannen muzikale opvoeding en wiskunde te realiseren.
Vanaf 1 september 2009 zal de school moeten aantonen dat de vermelde tekorten weggewerkt zijn.
Handtekening inspecteur-verslaggever
Handtekening Inrichtende Macht / Directie
Gino Malfait
Ludo Laureyns Reinhilde Somers Rudi De Loenen
O-L-Vrouwinstituut MS 1+2 Boom
Inspectie Secundair Onderwijs
mei 2007
blz. 43