137
15 augustus 1978, 46ste jaargang nr 8 Auteursrecht voorbehouden
Bijblad bij
De Industriële Eigendom
Redactie: Mr S. Boekman, Mr W. L. Haardt, Ir L. W. Kooy, Prof. Mr E. A. van Nieuwenhoven Helbach, Mr W. M. J. C. Phaf, Mr R. Prins, Mr J. W. van der Zanden. Medewerkers: Ir P. L. Hazelzet, Dr J. K. Kramer, Drs C. H. J. van Soest, Dr H. P. Teunissen, Mr D. W. F. Verkade, Mr L. Wichers Hoeth.
Verschijnt de 15e, 16e of 17e van iedere maand. Prijs f 65,- met inbegrip van het jaarregister per jaar; voor het buitenland f70,-; een afzonderlijk nummer f 7,-; het jaarregister afzonderlijk f 10,-. Adres der administratie: Bureau voor de Industriële Kigendom, Patentlaan 2, Postbus 5820, 2280 HV Rijswijk Z.H. Telefoonnr (070) 90 76 16. Postgirorckeningnr 17 300.
Adres der Redactie: Patentlaan 2, Postbus 5820, 2280 HV Rijswijk Z.H. Telefoonnr (070) 90 76 16.
Inhoud van deze aflevering ^ Officiële mededelingen. Het Centraalafrikaanse Keizerrijk bekrachtigt het Verdrag industriële eigendom. — Het Centraalafrikaanse Keizerrijk treedt toe tot de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom. — Portugal treedt toe tot de Overeenkomst classificatie van octrooien. — De Verenigde Staten van Amerika en het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien. — Zweden bekrachtigt het Verdrag verlening van Europese octrooien. — Benoeming van een buitengewoon lid van de Octrooiraad. — Herbenoeming van een buitengewoon lid van de Octrooiraad. — Register van Octrooigemachtigden. — Uitslag van het examen voor octrooigemachtigde. Necrologie. In memoriam Ir G. M. Lodders, door Ir R. A. Bijl (blz. 139). Artikelen. Jhr Mr J. A. Stoop, München 1978 (blz. 139-142). Mr W. L. Haardt, Verslag van het zakelijke deel van het XXXe Congres der A.I.P.P.I. te München van 1 4 - 2 0 mei 1978 (blz. 142/9). Jurisprudentie. a. Rechterlijke
Rexnord/Ridder (inbreuk op een octrooi aangenomen op grond van een advies van de Octrooiraad; verbod tot iedere verdere, kennelijke inbreuk ter verwezenlijking van het doorslaggevende belang van de rechthebbende op het octrooi bij een eenvoudige voorkoming van schade). 2. Merkenrecht. Nr 30. Rechtbank van Koophandel te Antwerpen, 20 oktober 1977, Ranieri/Makro (indien de gewraakte handelingen uitsluitend bestaan in 'namaak' van het merk, is eiseres niet-ontvankelijk in een vordering op grond van de Belgische Wet op de handelspraktijken) (met noot Ph.). Nr 31. President Rechtbank Arnhem, 20 oktober 1977, Stalen Steiger/Antiloop (de woordmerken Centriform en Metriform voor steigerconstructies stemmen overeen). 3. Onrechtmatige daad. Nr 32. President Rechtbank Haarlem, 14 april 1978, Maarleveld/Etos (het in het kader van een aktie in een paginagrote advertentie in 'De Telegraaf' te koop aanbieden van merkartikelen onder vermelding van een onjuiste inhoud van de flacon van een dier artikelen en onder vermelding van onjuiste adviesprijzen is misleidend jegens het publiek en jegens eiseres als alleenvertegenwoordigster voor resp. importrice van die produkten onrechtmatig).
uitspraken Boekbesprekingen.
1. Octrooirecht. Nr 29. President Rechtbank Zwolle, 13 aprü 1977, Bijblad Industriële Eigendom (B.I.E.)
46ste jaargang
Iur. Dr Harmut Johannes, Industrial Property and Copyright in European Community Law, Alphen aan Nr 8
Blz. 137-156
Rijswijk, 15 augustus 1978
Bij blad Industriële Eigendom, nr 8
138
de Rijn, 1976, door Prof. Mr E. A. van Nieuwenhoven Helbach(blz. 155/6).
15 augustus 1978
propriété industrielle, Parijs, 1976, door Prof. Mr E. A. van Nieuwenhoven Helbach (blz. 156).
Prof. A. Chavanne en Prof. J.-J. Burst, Droit de la
Officiële mededelingen Het Centraalafrikaanse Keizerrijk bekrachtigt het Verdrag industriële eigendom. Het Centraalafrikaanse Keizerrijk heeft op 23 mei 1978 het Verdrag tot bescherming van de industriële eigendom bekrachtigd en wel in de Stockholmse tekst van 14 juli 1967. Deze tekst zal voor het Keizerrijk op 5 september 1978 in werking treden. Het Keizerrijk heeft zich hiermee voor het eerst bij een tekst van het Verdrag aangesloten. De genoemde Stockholmse tekst is gepubliceerd in het Bijblad bij De Industriële Eigendom 1967, blz. 203 en het Tractatenblad 1969, nr 144 en 1970, nr 187. Vergelijk laatstelijk het Tractatenblad 1974, nr 225. De vermelde Stockholmse tekst van het Verdrag is reeds eerder tussen andere Staten, waaronder Nederland, in werking getreden. Het Centraalafrikaanse Keizerrijk treedt toe tot de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom. Het Centraalafrikaanse Keizerrijk heeft op 23 mei 1978 het Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (O.M.P.I., W.I.P.O.) bekrachtigd. Het Verdrag zal voor het Centraalafrikaanse Keizerrijk op 23 augustus 1978 in werking treden. Het Verdrag is op 14 juli 1967 te Stockholm gesloten en gepubliceerd in het Bijblad bij De Industriële Eigendom 1967, blz. 208 en het Tractatenblad 1969, nr 145 en 1970, nr 188. Vergelijk laatstelijk het Tractatenblad 1974, nr 226. Het Verdrag is reeds eerder tussen andere Staten, waaronder Nederland, in werking getreden. Portugal treedt toe tot de Overeenkomst classificatie van octrooien. Portugal is op 28 april 1978 toegetreden tot de Overeenkomst betreffende de internationale classificatie van octrooien. De Overeenkomst zal voor Portugal op 1 mei 1979 in werking treden. Deze Overeenkomst is op 24 maart 1971 te Straatsburg gesloten en gepubliceerd in het Bijblad bij De Industriële Eigendom 1971, blz. 164 en het Tractatenblad 1972, nr 81. Vergelijk laatstelijk het Tractatenblad 1974, nr 229. De Overeenkomst is al eerder tussen andere Staten, waaronder Nederland, in werking getreden. De Verenigde Staten van Amerika en het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien. Het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien is op 19 juni 1970 te Washington gesloten. Het is gepubliceerd in het Tractatenblad 1973, nr 20. De Verenigde Staten van Amerika hebben het Verdrag op 26 november 1975 bekrachtigd. Daarbij hebben de Verenigde Staten een verklaring overeenkomstig artikel 64.4)a van het Verdrag afgelegd. Onder verwijzing naar die verklaring heeft de Regering van de
Verenigde Staten van Amerika thans aan de DirecteurGeneraal van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom, overeenkomstig het genoemde artikel 64.4)a van het Verdrag, het volgende verklaard: 'As the National Law of the United States of America does not equate, for prior art purposes, the priority date claimed under the Paris Convention for the Protection of Industrial Property to the actual filing date in the United States of America, this country declares under Article 64(4)(«) of the Patent Cooperation Treaty, that the filing outside of the United States of America of an international application designating the United States of America, is not equated to an actual filing in the United States of America for prior art purposes.' 'If an international application designating the United States of America has been internationally published under Article 21 of the Patent Cooperation Treaty, the prior art effect of the international application shall attach as of that date. If such international application was not internationally published, the prior art effect shall attach to it from the date on which a copy of such international application in the English language, together with the national filing fee and an oath or declaration of the inventor, was received by the United States Patent and Trademark Office.' De verklaring van de Regering van de Verenigde Staten van Amerika is op 10 mei 1978 in werking getreden. Industrial Property april 1978, blz. 119. Nederland heeft het Verdrag weliswaar getekend, maar nog niet bekrachtigd. Zweden bekrachtigt het Verdrag verlening van Europese octrooien. Zweden heeft op 17 februari 1978 het Verdrag tot verlening van Europese octrooien bekrachtigd. Het Verdrag is voor Zweden op 1 mei 1978 in werking getreden. Het Verdrag is op 5 oktober 1973 te München gesloten en gepubliceerd in het Tractatenblad 1975, nr 108 en 1976, nr 101. Vergelijk laatstelijk het Tractatenblad 1977, nr 144. Het Verdrag is reeds eerder tussen andere Staten, waaronder Nederland, in werking getreden. Benoeming van een buitengewoon lid van de Octrooiraad. De heer Prof. Ir E. W. Gröneveld te Enschede is met ingang van 1 mei 1978 voor een periode van vijfjaren benoemd tot buitengewoon lid van de Octrooiraad (Koninklijk besluit van 27 april 1978, nr 46). Herbenoeming van een buitengewoon lid van de Octrooiraad. De heer Prof. Dr G. J. M. van der Kerk te Utrecht is te rekenen van 19 juni 1978 opnieuw voor de duur van vijfjaren benoemd tot buitengewoon lid van de Octrooiraad (Koninklijk besluit van 27 juni 1978, nr 42).
15 augustus 1978
Bij blad Industriële Eigendom, nr 8
Register van Octrooigemachtigden. De Voorzitter van de Octrooiraad maakt bekend, dat de inschrijving van de heer Ir M. L. Bazen op diens verzoek op 1 augustus 1978 in bovengenoemd register is doorgehaald.
139
Uitslag van het examen voor octrooigemachtigde. Na gehouden examen in april 1978 is het diploma van octrooigemachtigde uitgereikt aan de heren Ir K. S. Bos te Geldrop, Ir Th. Bremer te Heiloo, Drs C. J. J. van Loon te Leiderdorp, Drs G. P. J. Natus te 's-Gravenhage, Ir J. G. Rensen te Nuenen, Ir B. H. J. Schumann te 's-Gravenhage en Ir J. H. F. de Vries te Weesp.
Necrologie In memoriam Ir G. M. Lodders. Op 20 juli 1978 kwam Ir G. M. Lodders, Octrooigemachtigde, bij een auto-ongeval om het leven. Gideon Martin Lodders werd 26 september 1928 te Dordrecht geboren. Hij doorliep aldaar de middelbare school (HBS-B), waarna hij zijn studies voortzette aan de toenmalige Middelbaar Technische School te Dordrecht. In 1949 legde hij met goed gevolg het eindexamen (HTS) in de Physische Techniek af en op 1 oktober 1950 trad hij in dienst van de N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven. Aanvankelijk werkzaam op het Keramisch Laboratorium van de toenmalige Hoofdindustriegroep Icoma, aanvaardde hij op 1 januari 1960 een werkkring op de afdeling 'Octrooien & Merken'. Eenmaal op deze afdeling werkzaam heeft hij de reeds in zijn vroegere functie begonnen studie voor electrotechnisch ingenieur aan de Technische Hogeschool te Delft met succes afgerond, waarna hij aansluitend voor het octrooigemachtigdenexamen slaagde. In zijn kwaliteit van Octrooigemachtigde heeft hij zich in het bijzonder bezig gehouden met octrooiaan-
gelegenheden op het gebied van de acoustiek, met name microfoons en luidsprekers en electrotechnische schakelingen daarvoor. Lodders, Gideon voor zijn vele vrienden, heeft met veel doorzettingsvermogen aan zijn loopbaan gewerkt. Naast de zakelijke belangen, die hem in beslag namen, koesterde hij een grote hef de voor de natuur, hetgeen hem tot een beoefenaar van de paarden- en bergsport maakte. Hij had nog vele plannen, die hij onuitgevoerd heeft moeten laten. Terugkomend van een bergsportvakantie in Oostenrijk trof hem het noodlot, Zijn heengaan betekent het verlies van een markant collega, wiens nagedachtenis nog lang zal voortleven. Moge zijn echtgenote en beide zonen de kracht worden gegeven dit voor hen wel bijzonder zware verlies te dragen. Eindhoven, juli 1978. Ir R. A. Bijl.
Artikelen
München 1978, door Jhr Mr J. A. Stoop. De naam München heeft bij mij, al naar gelang het jaartal dat ik daaraan verbond, altijd geheel uiteenlopende gedachtenassociaties gewekt. Meestal waren die associaties weinig opwekkend. Zo was er München 1923, München 1938 en München 1972. Nu hebben wij
München 1978, een begrip dat voor vele octrooigemachtigden bepaald niet zonder sombere bijgedachten is, althans een periode van — zachtst gezegd — grote onzekerheid inluidt. Het van start gaan van de Europese Octrooiraad in
140
Bij blad Industriële Eigendom, nr 8
München op 1 juni 1978 vormde voor de 'Association Internationale pour la Protection de la Propriété Industrielle (AIPPI)' de doorslag om de uitnodiging van de Duitse groep te aanvaarden haar dertigste congres in München te houden, slechts 15 jaar en 5 congressen nadat de AIPPI eerder in Duitsland (West-Berlijn) bijeen was geweest. Dit congres te München zou het grootste worden, dat de AIPPI ooit had gekend. Bij de planning ging men al uit van 4 tot 5 duizend deelnemers. Het werden er veel minder. De deelnemingsbijdrage was dan ook hoger dan ooit te voren: DM 950,- per congressist en DM 750,per begeleider. Uiteindelijk kwamen er 2.900 personen, verdeeld in omstreeks 1.900 congresdeelnemers en 1.000 begeleiders. Gezien de zojuist genoemde planning zouden de organisatoren deze aantallen met een handomdraai moeten hebben kunnen verwerken, ware het niet dat — naar het gerucht wilde — enige honderden, die zich voor het congres hadden opgegeven, niet kwamen opdagen, terwijl een groot aantal anderen, waarvan de organisatoren nooit hadden gehoord, zich büj aan de balie meldden met een zelfverzekerd air van 'is het niet leuk dat ik toch gekomen ben?' Misschien heeft de organisatie hier wel schuld aan. Men heeft eenvoudigweg te veel en te strak willen organiseren. Hoewel het congres eerst op 15 mei begon, sloot de aanmeldingstermijn al op 31 januari 'op zijn laatst'! Onder mededeling dat brieven zelfs per luchtpost wel tot 10 dagen onderweg konden zijn, werd in de uitnodiging tot bijwoning al aangekondigd, dat voor hen wier aanmelding niet op tijd ontvangen zou worden, de deelnemingsbijdrage met DM 50,— per persoon zou worden verhoogd. Toen echter tegen eind februari veel te weinig aanmeldingen waren ontvangen, kwam de laconieke mededeling dat men zich 'uiteraard' nog steeds kon opgeven, dit op een moment dat zij die zich al wel hadden opgegeven, hiervan nog steeds geen bevestiging hadden ontvangen. Die bevestiging kwam eerst later. Kennelijk om de spanning erin te houden onthulde deze nog niet meer dan de naam van het hotel waar men was ondergebracht, onder mededeling dat men daar op de dag van aankomst alle papieren zou aantreffen. Nog kon ik mijn eega niet vertellen, of de door mij op het aanmeldingsformulier voor haar uitgezochte eerste of tweede keus uit de vier buiten- en acht stadsprogramma's was gehonoreerd, nog wist ikzelf niet of ik kon deelnemen aan een van de vijf mogelijke 'work-shops' (een innovatie van dit congres), laat staan of met mijn voorkeur daarvoor rekening was gehouden. Dit alles bleef in de schoot der organisatoren, maar zou mij bij aankomst op zondagavond 14 mei onthuld worden. Met die hoop en verzekering ging ik althans op reis. Ontgoochelend was het dus wel bij aankomst niet meer aan te treffen dan een uitnodiging om de voorafgaande vrijdagmiddag een werkvergadering bij te wonen. De beloofde congrespapieren waren er niet. Als enige troost kon de hotelportier mij mededelen dat de gehele dag een AlPPI-hostess in het hotel aanwezig was geweest, doch dat ook zij, bij gebreke aan enige documentatie, het niet verder had kunnen brengen dan tot een beleefde, tot het laatst volgehouden, glimlach. Het Messegelande, waar het congres gehouden werd, zou de volgende dag zeker uitkomst brengen. En dat deed het. Niet wetende dat er regelmatig pendelbussen waren ingezet (en niemand had mij dat verteld), liftte ik met een Amerikaan (aan wie ook niemand iets had verteld) naar dit beloofde Messegelande. Dit was in één woord overweldigend. Men had al een plattegrond nodig om er zijn weg te vinden. Wel zag ik aanstonds de 'Hundeparkplatz', maar onze chauffeur zette mij elders af en na enig zoeken vond ik zowaar de plaats waar men mij de congrestas overhandigde, met
15 augustus 1978
daarin de geruststellende mededeling dat ik deze tas te zelfder plaatse ook al de vorige dag had kunnen afhalen. Welk een organisatie! Voorts trof ik ondanks mijn duidelijke op het inschrijfformulier desgevraagd kenbaar gemaakte voorkeur voor één der congrestalen de meeste mededelingen in niet minder dan drie talen aan. Dan waren er nog de toegangsbiljetten voor alle manifestaties, waarvoor ik mij had aangemeld. In de praktijk werd hier nooit om gevraagd, zodat ik ze nog alle heb. Prachtig dus voor het plakboek! Het Messegelande, ook wel Ausstellungspark genoemd, bevindt zich vlak naast de Theresienwiese waar elk jaar het Oktoberbierfeest, het grootste volksfeest van Europa, gevierd wordt. Dit Messegelande telt niet minder dan 20 hallen met een totaal oppervlak van 80.000 m^, waarvan voor ons congres slechts een gedeelte nodig was. Bepaald aardig was het midden in de foyerhal aangebrachte grasgazon, waarop zitjes met tuinmeubelen ingericht waren. Hierdoor werd de massaliteit op prettige en nuttige wijze doorbroken. Pinkstermaandag was de eerste dag van het eigenlijke congres. Des ochtends was er gelegenheid aan een bustocht door de fraaie stad München deel te nemen. Het is indrukwekkend te zien hoe deze stad — die nu 1.350.000 inwoners telt — zich aan de oorlogsvernielingen heeft kunnen ontworstelen. Een drietal begroeide heuvels rondom de stad dankt zijn ontstaan aan het puin, waarmede men anders geen raad wist. Veel oude gebouwen werden met bijzondere zorg weer in de oude staat opgebouwd. München is niet alleen een mooie stad maar ook een levendige en gezellige stad. Met recht zijn de huidige bestuurders en is de huidige bevolking, waarvan slechts een vierde gedeelte ook in München geboren is, trots op hun en haar stad. Dat dit ook adequaat tot uitdrukking wordt gebracht in de troetelnamen waarmede zij hun stad zo gaarne aanprijzen, als bijvoorbeeld 'Deutschlands heimliche Hauptstadt', 'Athen an der Isar' of 'die Weisswurst-Metropole', waag ik echter te betwijfelen. Voorafgaand aan de officiële opening van het congres mochten wij maandagmiddag achtereenvolgens Dr Dr h. c. Kurt Hartel (oud-voorzitter van het Duitse Patentamt) en Mr J. B. van Benthem (voorzitter van de Europese Octrooiraad) aanhoren voor wat ons in het Duits als 'Festvortrage', in het Frans als 'Discours Officiels' en in het Engels eenvoudig als 'Addresses' werd aangediend. Ieder op zijn wijze gaven zij uiting aan hun overtuiging van het nut en vertrouwen in het welslagen van de Europese Octrooiraad. Voor de officiële openingsplechtigheid zelf, welke in de vooravond plaatsvond, werd ons verzocht uiterlijk een kwartier voor aanvang onze plaatsen in de grote congreshal ingenomen te hebben. Dit in verband met de uitgebreide, doch overigens zeer onopvallend getroffen veiligheidsvoorzieningen. Als kledingvoorschrift gold 'tenue sombre'. Begin en einde van deze plechtigheid werden opgeluisterd met de uitvoering door het Münchener Kamerorkest van enige gedeelten, uit Handel's 'Music for the Royal Fireworks'. Het belang dat van de zijde van de gastheren aan dit congres werd gehecht, bleek wel uit de rij prominente personen die ons toespraken. Onder het zwijgend doch toeziend oog van Bundesjustizminister H. J. Vogel waren dit achtereenvolgens Dr Günther Hoepffner, President van de Duitse groep der AIPPI, Alfons Goppel, Minister-President van de Vrijstaat Beieren, een burgemeester van de stad München namens de Oberbürgermeister, Dr Peter von Siemens als President van de AIPPI, de Directeur-Generaal van de OMPI, Arpad Bogsch en tenslotte de President van de Bondsrepubliek Dr h. c. Walter Scheel, die aan het einde van zijn toespraak het congres officieel voor geopend verklaarde. Nu behoort het aanhoren van dit soort officiële toespraken, hoe goed ook voorbereid en hoe beleefd en vriendelijk ook geformuleerd, niet voor een ieder tot
15 augustus 1978
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
de meest boeiende en inspannende bezigheden. Misschien inspireert een wijle van dergelijke gedwongen passiviteit wel tot extra dadendrang daarna. Een feit is in ieder geval dat het volgende programmapunt lichtelijk uit de hand liep. De in de nabijgelegen feesthal georganiseerde ontvangst met buffet, aangeboden door de Duitse groep der AIPPI, ontwikkelde zich alras tot een krachtmeting tussen aan- en afvoertroepen uit de keuken en het opgekropte verlangen der congressisten hier en nu gespijsd en gelaafd te worden. In den beginne hadden de congressisten duidelijk de overhand. Nadat zij in een mum van tijd de buffettafels hadden afgegraasd, wierpen zij zich gewapend met hun kartonnen bordjes op de nieuwe uit de keuken oprukkende troepen en wisten zij deze buiten gevecht te stellen al voordat zij de buffettafels konden bereiken. En nog kwam menig congressist niet aan zijn trekken. Op zichzelf is het helemaal niet erg, ja zelfs zeer gezond, het — wat de inwendige mens betreft — eens wat kalmer aan te doen, maar dit moet dan wel bedoeld en voorbereid geschieden. Nu overheerste de strijd om spijs en drank zozeer, dat hij ook onze conversatie en stemming bepaalde. En dat was jammer! Dinsdagavond was het culturele hoogtepunt van het programma. Toen mochten wij München op zijn best beleven. Niet minder dan drie theaters waren voor de AlPPI-congresdeelnemers gereserveerd en dus voor de Münchener bevolking verboden terrein. Allereerst het Cuvilliés-theater. In de Michelin-beoordeling zou dit ongetwijfeld drie sterren, de qualificatie 'vaut Ie voyage', gehaald hebben. Een rococo-theater, van 1751 tot 1753, gebouwd door Frangois Cuvilliés — toen smalend de Waalse dwerg genoemd — dat nu alleen nog maar in vooroorlogse stadsbeschrijvingen zou voorkomen, ware het niet dat men zich in de laatste oorlog de moeite had getroost het gehele interieur uit te breken om het in veiliger plattelandsstreken op te bergen, zodat het theater na de oorlog gereconstrueerd kon worden. In dit charmante Cuvilliés-theater genoten 500 congresdeelnemers van Mozart's 'Cosi fan tutte'. Dat één hunner, die deze opera al voor de veertiende keer zag, déze uitvoering als subliem qualificeerde, verontschuldige Uw verslaggever dat hij geen diepgaander opinieonderzoek instelde. Zelf was hij ingedeeld bij de balletuitvoering van Shakespeare's ROMEO en JULIA op de muziek van Sergej Prokofjew. Deze werd gegeven in het Nationaltheater, een fraaie herbouw van het vroegere Hoftheater, de huidige bakermat van de Bayerische Staatsoper. Minder intiem en strakker dan het Cuvilliés-theater, maar wel van een indrukwekkende elegance, waarin men zich — zoals het in de boekjes staat — in alledaagse kledij niet thuis zou gevoelen. Het ballet zelf en de muziek waren in één woord voortreffelijk. Zelfs de balletophoben onder ons moesten zich gewonnen geven en bekenden dat zij onverwacht genoten hadden. De derde groep — waarbij voornamelijk de Duitstalige congresdeelnemers waren ingedeeld — woonde in het neue Residenztheater de Duitse versie van de Amerikaanse musical Sweet Charity bij. Ook hierover hoorde ik niets dan lof. De dinsdagavond was in alle opzichten dus het hoogtepunt! Woensdag was de dag dêr 'invitations spéciales'. Niet iedereen kan zich permitteren overal 2900 gasten te ontvangen. Dus beperkten de Oberbürgermeister van München en de Minister-President van de Vrijstaat Beieren zich voor de lunch in het oude raadhuis, respectievelijk de cocktail-ontvangst in het Antiquarium tot 'besondere Einladungen'. Dat de toegangskaarten hiervoor grif doch zonder opzienbarend agio verhandeld konden worden, is mede toe te schrijven aan het feit, dat ook diegenen, die ontvangsten voor privé-relaties wilden organiseren, op de woensdag aangewezen waren. Dit was dus dè dag voor de 'Einladungssammler', maar
141
tegelijkertijd ook voor de taxichauffeurs, die wel een extraatje verdienden, omdat hun niet officieel was medegedeeld dat het deze week de moeite waard was langs het Messegelande te rijden (waar een organisatiecomité al niet aan moet denken! ). Donderdagmiddag vond het uitje plaats, in het programma aangekondigd als 'Mystery Tour' of 'Fahrt ins Blaue'. Met tientallen touringcars werden wij langs drie verschillende routes door het mooie landschap van Oberbayern rondgeleid. De weersomstandigheden waren redelijk tot goed. Toch waren niet alle deelnemers even enthousiast. Sommigen vonden dat zij te lang in de bus moesten zitten en te weinig hadden gezien. Mijn groep mocht zich daarover niet beklagen. Zo konden wij onder meer de Wieskirche, de bedevaartskerk van de gegeselde Heiland, bezichtigen. Deze uit 1753 stammende schepping van Dominikus Zimmermann geldt als de fraaiste Rococo-kerk van Duitsland. Voorts kwamen wij door Oberammergau met zijn fraai beschilderde huizen. De andere groepen kwamen langs de Starnberger See, waar koning Lodewijk II van Beieren in 1886 zo mysterieus omkwam of langs de Tegernsee waar de Dordtsche Petroleummaatschappij nauwelijks olie, maar wel heilzaam bronwater aanboorde en zo een blijvende band tussen Nederland en Bad Wiessee legde. Na afloop van deze excursie beleefden wij een Beierse avond in de naast elkaar gelegen Pschorrkeller en Hackerkeller, ieder toch wel goed voor 1.500 mensen. Als ik deze moet vergelijken dan zou ik de eerste een 'Bierhalle' en de tweede een 'BierlokaT willen noemen. In beide konden wij ongelimiteerd bier verzwelgen. Vergde het voor ons bepaald wel enige inspanning en behendigheid om zich aan de grote literglazen te laven, diep ontzag koesterde ik voor de diensters, die het presteerden om zonder enig dienblad tot veertien van dergelijke glazen tegelijk aan te dragen. Dit was potigheid van de bovenste plank. De stemming werd er alras ingebracht toen de 20-koppige in klederdracht gestoken blaaskapel de muziek inzette. Althans behoefde men zich van dat moment af niet meer om de conversatie te bekommeren en kon men zich geheel wijden aan hand- en dijgeklap. De volksdansen die werden opgevoerd getuigden vaak van grote behendigheid en technisch inzicht, zoals bijvoorbeeld bij het ver- en ontvlechten van de meiboom. Amusant was ook het houthakken op maat van de muziek. Kortom het was weer eens iets anders sn velen hebben zich uitstekend geamuseerd. Te snel ging de week voorbij en brak het tijdstip aan, dat wij ons — vrijdagavond — voor het slotbanket moesten opmaken. Ook dit werd in het Messegelande gehouden. Voorafgaand aan het banket bood Mr J. B. van Benthem ons in de naastgelegen hal een cocktail-ontvangst aan. Hij en Rapporteur-Général Mathély hebben ons toen tevens toegesproken, maar helaas waren de luidsprekers daarvoor zo hard aangezet, dat zij niet alleen het algemene geroezemoes maar ook de verstaanbaarheid der sprekers overstemden. Het banket zelf zette mede dank zij de inspanning van Franz Lam bert aan het electronisch orgel al even luid in. Moest dit congres werkelijk als 'Ie congres du bruit' de geschiedenis ingaan? Het later optredende dansorkest van Hugo Strasser en het grote dansorkest van het 'Luftwaffen-Musikkorps der Bundeswehr' onder leiding van Dieter Klos vielen echter zeer in de smaak en verlokten tot in de vroege ochtenduren menigeen ten dans. Bepaald vermelding verdient ook de fraaie aankleding van de zaal. Met op het oog vrij eenvoudige middelen als papieren draperieën en lampions, dit alles in zachte pasteltinten gehouden, was de grote hal tot een smaakvolle en feestelijke zaal omgetoverd. De op andere congressen soms zo nerveus gevoerde strijd om met bekenden aan het slotbanket te kunnen aanzitten was ditmaal op zeer verstandige wijze vermeden door gedurende de congresweek de gelegenheid open te
142
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
stellen tafelplaatsen en zelfs gehele tafels te reserveren. Alvorens dit verslag over het sociale gedeelte van het congres te beëindigen, moet ik nog het zogenaamde Damesprogramma noemen. 'Zogenaamd' om twee redenen. Enerzijds omdat het een anachronistische discriminatie is er vanuit te gaan dat de begeleiders (voor wie dit programma bedoeld was) allen tot het vrouwelijke geslacht behoren. Anderzijds omdat er altijd vakbroeders zijn die, onder het excuus dat zij het besprokene in een vergadering beter begrijpen wanneer zij dit zwart op wit lezen, er de voorkeur aan geven op excursie te gaan. (Zouden zij dan meer moeite hebben met het lezen van reisbeschrijvingen dan van vergaderingsverslagen?). Hoe dit ook zij, ik zal het toch maar het Damesprogramma noemen. Dit werd op dinsdag en woensdag
15 augustus 1978
uitgevoerd. De ene dag was men ingedeeld bij één van de acht stadsbezoeken (museum- of kerkbezoek), de andere dag nam men deel aan één van vier uitstapjes, naar paleizen of kloosters in de omgeving van München. Gezien hetgeen München en omgeving historisch en cultureel te bieden hebben, waren deze bezoeken en uitstapjes alleszins de (overigens pleizierige) moeite waard en kwamen de deelnemers opgetogen terug. Zaterdag 20 mei was alles weer achter de rug en konden wij moe maar tevredenhuiswaartskeren. Wij hebben veel gehoord en veel gezien, maar één vraag bleef onopgelost: Wat zal München ons in de toekomst brengen? 's-Gravenhage, 6 juli 1978.
Verslag van het zakelijke deel van het XXXe Congres der A.I.P.P.I. te München van 14-20 mei 1978, door Mr W. L. Haardt 1. Inleiding. Het is de gewoonte van deze verslaggever geworden het Congres waarover hij rapporteert in dit blad, een bepaald stempel op te drukken (zie reeds dit blad, 1950, blz. 108, laatstelijk 1973, blz. 6 en 1975, blz. 133). Bij het Congres van München aarzelt hij tussen twee stempels: moet hij het kenschetsen als 'het Congres met het accent op Europa' of als 'het Congres der zakelijke overlading'? Misschien zijn beide benamingen op hun plaats. Het accent op Europa. Of, nauwkeuriger: op het Europa der Negen, op de E.E.G. Was niet de plaats waar het Congres werd gehouden, München, gekozen, omdat daar dit jaar het Europees Octrooi Bureau van Mart gaat, het E.O.B., dat in de toekomst ook 'gemeenschapsoctrooien' moet verlenen? En dan het extra-nummer op de openingsdag, maandagmiddag, de 'Festvortrage' van Dr Haertel, 'vader van het Europees octrooi', en van Mr van Benthem, eerste voorzitter van het nieuwe E.O.B.! Ook de behandelde onderwerpen werden, zo zij al niet typisch Europees waren, zoals no 66 (het Europese merk), toch vaak sterk beïnvloed door wat dienaangaande in de E.E.G. gaande is, zoals bijv. no 37 (Invloed van het mededingingsrecht op de industriële eigendom), no 70 (Gebruik van het merk) en no 69 (Voldoende beschrijving der uitvinding). De zakelijke overlading. Wie zich wilde uitsloven — en sommigen moeten dat nu eenmaal ex officio —, kon dat volop doen. Het is een gevolg van de nieuwe werkmethode: voorbereiding in werk-comité's (en deze begonnen al op de vrijdag tevoren te vergaderen en gingen daarmede soms nog tijdens het Congres door), bespreking in het Congres en dan besluitvorming in het Comité Exécutif op basis daarvan. Ik moet zeggen: die methode begint haar vruchten af te werpen. Er komt heel wat uit de bus, maar dat betekent voor de leden van de werk-comité's en van het Comité Exécutif wel, dat ze voortdurend in touw zijn en soms het sociale gedeelte van het programma moeten missen. En het betekent verder dat de discussies, zelfs voor de in het onderwerp ingewijden, soms moeilijk te volgen zijn, omdat de rapporten van de werk-comité's eerst op de zitting zelf ter tafel komen. Tijd voor nadere bestudering of onderling beraad daarover in de nationale groep is er dan nauwelijks. Daar kwam in München nog iets bij. De Duitse groep had, door de goede zorgen van Prof. Beier en zijn medewerkers van het Max-Planck-Institut op woensdagmorgen drie en op vrijdagmiddag twee 'international workshops' georganiseerd, paneldiscussies met deskundigen uit diverse landen over de volgende onderwerpen: 1. De 'uitvinding' in het octrooirecht
2. 3. 4. 5.
De praktijk bij chemische octrooien Kans op verwarring in het merkenrecht De richtlijnen bij het vooronderzoek in het E.O.B. Problemen der octrooi-inbreukprocedure. Deze workshops trokken veel publiek en waren ongetwijfeld een succes. Maar ze beletten de deelnemers wel de tegelijkertijd gehouden vergaderingen bij te wonen, die ze soms niet wilden missen. In ieder geval werd Uw verslaggever, die op vrijdagmiddag in het 5e panel moest optreden, enigszins de dupe van de 'overlading': aan hen die hem hielpen de lacunes in dit verslag aan te vullen, wil hij gaarne op deze plaats dankzeggen! 2. Huishoudelijke aangelegenheden en no 50 — Reorganisatie der A.I.P.P.I. Het gaat goed met de A.I.P.P.I. Dat bleek bij de eerste zitting van het Comité Exécutif op maandagochtend, waar onder meer verslag wordt uitgebracht door het Bureau, en tijdens de behandeling van vraag 50 op de zitting van woensdagochtend. Geen onder- of zelfs bovengrondse spanningen. Het ledenaantal is blijkens het verslag van Secr.-Generaal Blum (Zw.) verder gegroeid: de stand per eind januari 1978: 5.547 leden verdeeld over 39 nationale groepen 83 leden van 2 regionale groepen 72 individuele leden in 24 landen 5.702 in totaal. Een 40 e nationale groep, die der Philippijnen, zal binnenkort toetreden en 26 individuele leden hebben zich aangemeld. Ook penningmeester Frayne (V.S. van Amerika) was tevreden: verdere verhoging van de bijdrage per lid van Zw.frs. 60,— was voorlopig niet nodig: gelukkig maar, want een gelijkblijvende contributie in Zwitserse francs betekent voor bijna iedere nationale groep een jaarlijkse contributieverhoging! Drie overleden ereleden werden herdacht: Heine (Duitsland), Braschi (Italië) en Hamburger (Oostenrijk). De Braziliaanse groep verloor haar president Vidal Leite Ribeiro. Twee nieuwe ereleden werden voorgesteld en door de Algemene Vergadering op vrijdagochtend benoemd: de Fransman Robert Harlé en de Amerikaan George Clark. In de verslagperiode is één taak van de A.I.P.P.I. sterk in omvang toegenomen: de vertegenwoordiging van de Vereniging op internationale conferenties en andere bijeenkomsten, ook van zusterverenigingen. Een woord van erkentelijkheid voor de leden van het Bureau en van
15 augustus 1978
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
de nationale groepen die tijd en moeite besteden om de stem der A.I.P.P.I., soms ver van huis, te laten horen. Dat het bij de behandeling van het onderwerp no 50, Reorganisatie der A.I.P.P.I., niet tot botsingen kwam, lag aan de tot dusver weinig ingrijpende voorstellen en de degeüjke voorbereiding daarvan door het werk-comité, waarin ons land door Mr Wolterbeek is vertegenwoordigd en dat wordt voorgezeten door de Zweed Tengelin. Een agenda met bijlagen lag ter tafel. Van die bijlagen werd het stuk 'Proposals on working methods' met overgrote meerderheid aanvaard en het stuk 'Proposals for amendment of Statutes and Regulations' met een wat kleinere meerderheid. In het bijzonder de Amerikanen toonden zich hier teleurgesteld, omdat zij geen bijval vonden voor hun idee (a) om ook nog 'rules of debate' in te voeren, en (b) om niet beslissend te laten zijn de meerderheid van de aanwezige leden, maar de meerderheid van de aanwezige leden die gestemd hebben. Ik ga op de details der aanvaarde stukken maar niet in: zij zijn uitvoerig en zullen wel in de Annuaires opgenomen worden; en bovenal: het is nog toekomstmuziek. Wat dat betreft, werd ook nog besloten de mogelijkheid van 'jeugdleden' nader te onderzoeken en het onderzoek van de functies van het Bureau en de bestrijding van zijn kosten voort te zetten. Wel van direct actueel belang was in dit verband dat de Algemene Vergadering de wijziging der statuten aanvaardde die men als voorstel van het Comité Exécutif van Montreux vermeld vindt in Annuaire 1977/1, blz. 142-144, (Engelse tekst), en in dit blad, 1977, blz. 128-129, en wel die van Art. II met 166 stemmen vóór, 0 tegen en 2 onthoudingen, en die van Art. VI met 189 vóór, 9 tegen en 11 onthoudingen. De bezwaren tegen de laatste wijziging — het betreft het aantal leden dat per land in het Comité Exécutif zitting heeft, en dat geldt dus nu al voor de bijeenkomst in Toronto in 1979! — kwamen vooral uit de ontwikkelingslanden, die zich ondervertegenwoordigd achten, ook in het Bureau. De heer Blum wees erop, in bewoordingen waarin de duidelijkheid meer op de voorgrond stond dan het ontzien van gevoeligheden, dat de A.I.P.P.I. geen organisatie is van de wereldbevolking, maar van leden, die landelijk gegroepeerd zijn, en van land tot land nu eenmaal in aantal verschillen. 3. Onderwerpen van algemene aard. Drie onderwerpen vielen onder deze rubriek. Het eerste was no 37 — De invloed van nationale en internationale voorschriften ter verzekering van de vrije mededinging op rechten van industriële eigendom. Na Montreux (zie de 'Resolutie' met 'General Statement' en 'Guidelines Concerning License Agreements' in Annuaire 1977/1, blz. 136-138 en in dit blad, 1977, blz. 125) was men niet zo erg veel verder gekomen. Het werk-comité, thans onder voorzitterschap van de Belg Chomé, stuitte in twee bijeenkomsten te München (de tweede, op woensdagmiddag, werd door Uw verslaggever namens het driemanschap Haardt-Schaper-Suurmond bijgewoond) op twee moeilijkheden: (1) het te dezer zo belangrijke Voorontwerp der E.E.G.-Commissie voor de Verordening inzake de toepassing van art. 85 lid 3 van het E.E.G.-Verdrag op groepen octrooilicentie-overeenkomsten zal wederom worden omgewerkt en de nieuwe tekst was nog niet bekend, en (2) een uitwerking van een definitie van de 'specific objects' der industriële eigendomsrechten kon uiteraard moeilijk van de grond komen in een bijeenkomst van een tiental hardop filosoferende mensen, hoe bekwaam zij ook mogen zijn. Afgesproken werd dat begin oktober opnieuw vergaderd zou worden: dan ligt het gewijzigde voorontwerp ter tafel en tevens een voorstudie inzake de 'specific objects' waarmede de Fransman Collin zich wilde belasten. Zo kwam het Comité Exécutif op vrijdagmiddag niet verder dan het aannemen, met alle stemmen vóór behoudens 5 onthoudingen, van de volgende resolutie:
143
The AIPPI decides to continue with the study of question 37 in accordance with the resolution adopted by the Executive Committee at Montreux; and in particular charges the Committee with the task of establishmg the position of the AIPPI on the Draft Regulations proposed by the Commission of the European Communities on the application of Article 85, Paragraph 3 of the Rome Treaty, concerning certain categories of patent licencing agreements. Het tweede onderwerp van deze rubriek, eveneens een oud-gediende, was no 45 - Betekenis van de industriële eigendom voor de technische ontwikkeling en de economische vooruitgang. Ook hier moet de eigenlijke studie geschieden door een werk-comité; het staat onder leiding van de Argentijn O'Farrel en een uitvoerig rapport hield de uitkomsten in van een bij de nationale groepen gehouden enquête waarbij 16 vragen moesten worden beantwoord. Hieronder volgt de inleiding die een samenvatting van de antwoorden bevat; de daarop volgende vragen en antwoorden en détail laat ik hier maar weg: The Committee in charge of Question 45 following the report filed at, and the resolution adopted by the Executive Committee Meeting of Montreux, decided to continue the study of this question by sounding its national groups as to facts and views that might help to put this question in a proper updated perspective. The question was sent to the national groups and the answers largely reinforce and reiterate the conclusions reached at the Montreux Executive Committee of AIPPI. After discussion at our Committee, a synopsis of the abovementioned answers is to the effect that a) a full-fledged industrial property system is perfectly compatible with developing countries' needs. If not used initially it would be available whenever the need thereof were to arise. b) No more than a basic industrial property administration may be necessary at the beginning. Regional industrial administrations may be the answer for the early stages of development but it would be advisable for industrial property protection laws to be in effect from the very outset: if not used they will be of no consequence but if needed and not available, the detrimental consequences could be damaging. Of course there can be exceptions to this, but those would be extreme cases. c) As countries start to become industrialized, industrial property rights in the early fields of development become vitally important. Such rights give the holder thereof an exclusivity that is needed to establish a new enterprise and provide protection against potential competitors; they induce national research and development. The development of industry calls for more scientists and technicians to whom the possibility of the reward that the patent offers acts as an encouragement to engage in research and development. The patents and their disclosures make parallel research and development unnecessary. Further they bring to notice the possible danger of infringing third party rights; also they are means of indicating possible sources of licenses to potential licensees; and as far as any one can teil, patents have caused no deferment or blockage of incipient building local industrial enterprises. d) Trademarks on their part are without question important elements in the economie development of all countries. The questions put to the groups are listed below together with the answer that reflects the consensus of the attendants to the Committee Meetings. In de vrijdagochtendzitting van het Congres kwamen in het debat toch nog al wat bedenkingen naar voren, in het bijzonder van de Egyptenaar Chehata Haroun en van vertegenwoordigers der Oost-Europese landen. Nochtans werd met 192 stemmen vóór, 0 tegen en 5 onthoudingen de volgende resolutie aangenomen (voor punt 2 was er slechts één onthouding), welke aanvaarding door het
144
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
Comité Exécutif op zaterdagochtend met alle stemmen vóór (67) werd bekrachtigd: The AIPPI having taken note of the report presented by the working Committee to the Congress at Munich has decided: 1. to adopt the report of the Working Committee 2. to continue the study of the question based on the statements made during the debate. Het derde en laatste onderwerp in deze rubriek, afgesplitst van het vorige, en behandeld in de zittingen van het Congres op dinsdag- en woensdagmiddag en opnieuw in de zitting van het Comité Exécutif van vrijdagmiddag, was no 67 — Herziening van het Unieverdrag van Parijs. Het Congres beraadslaagde over een uitvoerig rapport met Annexen I t/m V van het werkcomité onder voorzitterschap van George Clark, en voorgelicht door Mathêly, rapporteur-gênéral, en Bogsch, directeur-generaal W.I.P.O. In grote trekken — op één punt, waarover straks, waren er nogal wat onthoudingen en tegenstemmen — werd dit rapport aanvaard en vond het zijn neerslag in een op vrijdag door het Comité Exécutif, na stemming over de afzonderlijke punten, met 94 stemmen vóór en 10 onthoudingen als geheel aanvaarde verklaring, die ik hier vanwege het belang en de actualiteit (de Herzieningsconferentie zal eind 1979, uiterlijk 1980 plaatshebben) in haar geheel laat volgen, zij het zonder de Annexen: The AIPPI has thoroughly examined the last proposals for the revision of the Paris Convention of 1883 and has reached the following results: 1. Preferential Treatment The AIPPI reaffirms the position taken by its International Executive Committee at Montreux that — no valid reasons exist for increasing the term for claiming priority in favour of nationals of developing countries; — it is not in order to provide for a reduction of fees in favour of nationals of developing countries. (SeeAnn. 1977/1, p. 259) 2. Time Limit in Art. 5C(1) Paris Convention After considering such related matters as the time limit in Art. 19 of the Trademark Registration Treaty and the time limit in the proposed European Trademark Convention, The AIPPI unanimously affirmed its position taken in Montreux in favour of maintaining the present wording of Art. 5C(1). (SeeAnn. 1977/1, p. 149) 3. Independence of Marks The AIPPI reaffirms its position taken in Montreux that the independence of marks must be maintained pursuant to Art. 6 Paris Convention. 4. Art. 5 quater Paris Convention (Process Patents) After considering the practical relevance of Art. 5 quater to the developing countries and the question of any possible relation to Art. 5A, the AIPPI affirms its position taken in Montreux that Art. 5 quater must be retained in the Paris Convention. (See Ann. 1977/1, pp. 261, 262) 5. Inventors' Certificates a) New Art. 1(1 M4) Paris Convention The AIPPI studied the proposal by the PIC working group on inventors' certificates (first part) (reproduced as Annex I) which was presented at the June 1977 PIC meeting. The AIPPI noted that this proposal responds to its desire expressed most recently as to the inclusion of a definition of patents and inventors' certificates in the Paris Convention (see Ann. 1977/1, pp. 260, 261). It is however of the opinion that the wording of Art. l(2)(b) could be improved from a drafting standpoint. b) New Art. 1(5) Paris Convention The AIPPI studied the following documents: — proposal of the PIC working group on inventors' certificates submitted at the June 1977 PIC meeting (second part) (reproduced as Annex II);
15 augustus 1978
— proposal of the Group D countries submitted at the November 1977 PIC working group meeting (reproduced as Annex III); — proposal of the Group B countries submitted to the June 1978 PIC working group meeting (reproduced as Annex IV). The AIPPI is of the opinion that the text of Annex IV constitutes an acceptable basis for the drafting of a new Art. 1(5) of the Paris Convention. 6. Proposal for a new Art. 5A Paris Convention The AIPPI has again considered the PIC proposal for a new Art. 5A Paris Convention (see Annex V) and confirms its position taken in Montreux that a compulsory license because of its' very nature can never be an exclusive one. 7. Name and Emblem of Olympic Games The AIPPI has taken notice of a proposal originating from certain developing countries seeking the inclusion of a new article in the Paris Convention providing for a special protection of the name and emblem of the Olympic Games. It is of the opinion that the matter was inappropriate for regulation in the Paris Convention. 8. Exclusion of South Africa from the Revision Process The AIPPI was informed that the invitation of South Africa to the November 1977 PIC meeting was withdrawn by WIPO following the vote of the WIPO Coordination Committee. This vote has the effect that a member of the Paris Convention is prohibited to be represented at the meetings of WIPO. The AIPPI affirms its opinion that no such exclusion measures can be taken against a member country of the Paris Convention. 9. International Protection of Appellations of Origin and Indications of Source The AIPPI has taken notice of several proposals made within the Intergovernmental Preparatory Committee on the Revision of the Paris Convention concerning the protection of geographical indications in general and particularly with regard to trademarks. The AIPPI appreciates the general tendency expressed in these proposals to strengthen the protection of geographical indications the importance of which it has underlined in its preceding resolutions of Melbourne (1974), San Francisco (1975), and Montreux (1976) and which present a particular interest for developing countries. A. On the proposal to amend Art. 10 bis (3) of the Convention The AIPPI agrees unanimously with the text proposed in document WIPO (TAO/PR/PIC/III/6): '(3) The following in particular shall be prohibited: .... 3. Indications, including trademarks and service marks, or allegations the use of which in the course of trade is liable to mislead the public as to the nature, the manufacturing process, the characteristics, the geographical origin, the suitability for their purpose or the quantity, of the goods or services.' Indeed, the inclusion of misrepresentations as to the geographical origin corrects a serious gap in the international system of prohibiting unfair competition. Furthermore, the express mention of trademarks avoids any ambiguity as to the interpretation of the term 'indication' of the actual text. Nevertheless, the approval of the proposed text by the Special Commission must not be considered as an anticipated decision on the question whether the protection of geographical indications within the framework of the TAO treaty should extend. to services. B. On a new article to be included in the Convention concerning the registration of a geographical indication as a trademark. The AIPPI has taken notice that document WIPO PR/PIC/III/10 proposes two different versions of a new article to be included in the Paris Convention. It agrees with the principle according to which a contracting state should refuse or cancel the registration as a trademark of a geographical indication which is likely
15 augustus 1978
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
to mislead the public as to geographic origin of the product or service. It is, however, of the opinion that the restriction of the application of that principle to well-known geographical names would considerably limit the effects of the provision. Consequently, the Commission expresses the wish that the new article to be included in the Convention should be drafted as foliows: '(1) Each country of the Union undertakes to refuse or to cancel the registration of a mark which is likely to mislead the pubüc as to the geographic origin of the products or services for which the registration is requested or has been effected. (2) To determine whether the mark is likely to mislead the public, all the factual circumstances must be taken into consideration, particularly the length of time the mark has been in use, and the distinctive character it has acquired by such use.' Paragraph 1 will permit member states not to refuse the registration of a mark which is identical to a geographical name if that name is not considered by the public of the country where the protection is requested as a geographical indication of source. The paragraph 2 is intended to institute an interpretation rule based on the model of article 6 quinquies C( 1) which would allow the member states not to refuse the registration of a mark consisting of a geographical indication if that indication is not or is no longer likely to deceive the public as to the origin because of the distinctive character which the mark has acquired by its use in respect of the products or services of an enterprise. The AIPPI adds that in case that the new wording of Art. 10 bis (3) is not accepted, it would appreciate that the text of a new article as proposed at B supra would be amended by a new provision according to which the member countries of the Paris Convention would undertake to prohibit the use of a mark wich is likely to deceive the public as to the geographical origin. Nog enkele opmerkingen mijnerzijds: 1). Het meest controversiële punt was dat der uitvinderscertificaten, behandeld onder 5, en wel onder b), het nieuwe artikel 1 lid 5, waarbij de door de D-landen (de industrielanden) voorgestelde versie in het Congres slechts een meerderheid kreeg van 150 stemmen vóór, 31 tegen en 51 onthoudingen, en in het Comité Exécutif van 65 stemmen vóór, 11 tegen en 21 onthoudingen. 2). De uitsluiting van Zuid-Afrika van de herzieningsbesprekingen — teweeggebracht door een besluit van de W.I.P.O.-Coördinatie-Commissie met 20-14 stemmen — vond bij een overgrote meerderheid afkeuring: in het Congres 233 vóór, 9 tegen en 7 onthoudingen. Het Comité Exécutif aanvaardde de tekst onder 8 met 6 tegenstemmen. 3). Wat in de verklaring onder 9 staat, is het resultaat van afzonderlijke beraadslagingen die hieronder sub 6 bij de behandeling van onderwerp 62 aan de orde zullen komen. 4. Octrooirecht. Het eerste van de onder deze rubriek vallende onderwerpen was no 56 — De bescherming van de industriële eigendom op het gebied van de microbiologie. Sinds het Congres in San Francisco (zie dit blad, 1975, blz. 136/137) en het Comité Exécutif in Montreux (zie dit blad, 1977, blz. 129) had onder auspiciën van W.I.P.O. van 14-28 april 1977 te Boedapest de diplomatieke conferentie plaatsgehad over de internationale erkenning van het depot van micro-organismen. Het aldaar op 28 april door een 13-tal landen, waaronder Nederland, getekende verdrag (te vinden als bijlage bij het mei 1977-nummer van La Propriété Industrielle; zie ook aldaar blz. 135-140 en het artikel van Hallmann in GRUR (Int.), 1978, blz. 55-61; de tekst op blz. 71-80 bracht deze zaak in een
145
stadium waarin de A.I.P.P.I. nog slechts kon nakaarten. Dat geschiedde in de vorm van een resolutie, in de vrijdagmiddagzitting van het Comité Exécutif aanvaard met algemene stemmen, behoudens 3 onthoudingen en luidende: 1. The AIPPI congratulates WIPO to its successful conclusion of the Budapest Treaty. 2. In order to accomplish the advantages for the inventors in the field of microbiology available by the Agreement, the National Groups of AIPPI should ask their Governments to possibly take the necessary steps for the ratification or the accession to this Treaty respectively. 3. In view of the fact that the Budapest Treaty leaves the regulation of access to the deposited strains to the national legislation, the AIPPI is of the opinion that in the national or supranational legislation provisions should be laid down to avoid a misuse of the deposited strains. The demands in the resolutions of the Congress of San Francisco are still valid. Accordmgly the AIPPI supports efforts to grant the release of the deposited strain in the period between the publication of the application and the beginning of final patent protection only to an expert who is considered a representative of the public and who can reproduce and test the data of the application. The AIPPI confirms its position as up to now in this regard, meaning that it would be desirable that the public has access to the deposited strain, namely not on the day of the laying-open to public inspection, but beginning with the day of the grant of the patent. Het tweede octrooirechtelijke onderwerp was nieuw: no 69 — Voorwaarden voor een voldoende beschrijving der uitvinding. Niet minder dan 21 rapporten van nationale groepen (men vindt ze in Annuaire 1977/H, blz. 38-187, waaronder het Nederlandse van Van der Kuip, Ottevanger, Schuttevaer, Sieders en D. van der Veen, blz. 139-141, had tot basis gediend voor een voortreffelijk 'rapport de^synthèse' van Mathély (Annuaire 1978/1, Engelse tekst, blz. 24-32). Daarop was weer commentaar geleverd in een uitvoerig rapport van een werk-comité onder leiding van de Engelsman Yorke. In de ochtendzitting van het Congres van donderdag, gepraesideerd door de Duitser Fischer, leidden deze en genoemde Heer Yorke het onderwerp zó uitvoerig in, dat er nauwelijks meer tijd was voor reacties uit de zaal, een euvel dat zich trouwens méér voordeed. In de discussie bleek overigens veel overeenstemming te heersen; er zijn immers in deze materie al internationaal aanvaarde uitgangspunten: zie art. 5 P.C.T. met Rule 5 en art. 83 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien ('De uitvinding moet in de Europese octrooiaanvrage zodanig duidelijk en volledig worden beschreven dat zij door een deskundige kan worden toegepast') met regel 27. Ook met de in het rapport naar voren komende detailkritiek op het 'rapport de synthese' was men het in grote trekken eens. In zijn samenvatting noemde Mathély 4 punten die duidelijker uit de verf moesten komen: (1) de definitie van de 'deskundige', (2) de rol van de tekeningen t.o.v. de beschrijving, (3) de mogelijkheid van toepassing der uitvinding en (4) een punt waarop van Poolse zijde was gewezen: een aanduiding van de voor- en nadelen der uitvinding met betrekking tot de milieubescherming. Hij achtte echter de zaak zo rijp voor een formulering dat zij niet terug moest worden verwezen naar het werk-comité: de redactie-commissie kon dit varkentje wel wassen. Nadat er bij stemming over dit voorstel naast 414 stemmen vóór, toch nog 16 tegen en 10 onthoudingen waren, werd op de vrijdagmiddagzitting van het Comité Exécutif de volgende resolutie met algemene stemmen aanvaard: The AIPPI adopts the principles expressed in the Rapport de synthese,
146
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
completed and amended by the report of the Working Group, taking into account the comments formulated by the Congress in its reunion of May 18, 1978. The Executive Committee commissions the Drafting Committee to lay down on these bases a resolution which encompasses the doctrine of the AIPPI. III. confirms its prior comments, especially on the following specific questions: 1. registration procedure and search for prior rights a) the examiner can consider absolute grounds of refusal b) concerning the relative grounds of refusal — The Office shall carry out a search for prior rights and shall notify the results hereof for purposes of information: Nog maar even afwachten wat hier uitkomt! 5. Merkenrecht. Het eerste en meest bewerkelijke onderwerp op dit gebied was no 66 — Het Europese merk. Het werd besproken in de donderdagochtendzitting van het Congres, in de vrijdagmiddagzitting van het Comité Exécutif en, op één punt opnieuw in de slotzitting van het Comité Exécutif op zaterdagochtend. Ter wille van de duidelijkheid van mijn verslag laat ik hier eerst de resolutie volgen die na eerstgenoemde zitting was opgesteld op basis van daar besproken conclusies van een werk-comité voorgezeten door de Belg Antoine Braun, welke resolutie weer grondslag was voor de verdere discussies in het Comité Exécutif: The AIPPI, after a first discussion of the question by the Council of Presidents at Paris and having presented its first comments on the memorandum of the Commission of the EEC concerning the creation of a trademark for the Common Market (yearbook 1977/H, p. 358) and on the principles contained in the two initial parts of the preliminary draft of the regulation concerning the trademark for the Common Market (yearbook 1978^1, p. 63), has continued the study on this question during the Munich Congress. 1. reaffirms its former position on the utility of the creation of a mark for the Common Market, not only in the interest of the inhabitants of the Common Market Countries but also of third countries, provided that the new legislation does not interfere with the legitimate interests of owners of prior rights. II. expresses the wish that the mark for the Common Market shall be instituted by way of a treaty which offers many advantages in comparison to a regulation by the EEC. — to the applicant — to the interested third parties. 2. Opposition a) contrary to what is provided in the Pre-Draft of the EEC the opposition should be restricted to absolute grounds of refusal. b) concerning relative grounds of refusal: — opening of the opposition to the proprietors: (1) of registered Community Marks or national marks (2) of well-known marks within the meaning of Art. 6 bis, i.e. marks known in the interested circles of the trade (3) of well-known tradenames (having a national scope); and in exceptional cases, if there are such, of well-known business designations/enseignes notoires/(having a national scope). — Exclusion of opposition of proprietors of rights based on use (marks, trade names 'enseignes'), having a national scope, provided that the proprietors of these rights can enforce them before their national judge — either by a direct action for invalidity; — or by way of a defense in infringement action. 3. A conciliation procedure This procedure can be excepted under the following conditions: a) conciliation as an optional procedure
15 augustus 1978
b) results are not binding c) carried out by the examiner action as mediator d) guarantee that the agreements reached are lawful in view of Art. 85 of the EEC Treaty. 4. Effects of prior rights Regional or local rights which have previously been acquired must be protected, but only within the territorial limits of the prior rights. 5. Commencement of protection One must distinguish two questions: a) for the duration of the registration of the mark the filing date must be taken as the commencement of protection. b) for the effect of the mark vis-a-vis third parties which illicitly uses it, it seems that in a registration system the date which must be taken into consideration should be the one of registration or even of the publication of this registration, but one may consider to grant additional rights to the applicant: provided that registration was in fact granted, damages could be given, beginning — either from the notification by the proprietor — or the publication of the application. 6. Incontestability The system of incontestability of the rights of the subsequent applicant should be replaced by the following simple rules: The proprietor of prior rights, who will always preserve his personal right of use, will be deprived of his right of action against the proprietor of the later right if he has tolerated extended (5 years) [use Red. ? ] in the region of the Common Market where the prior right is protected, or after a period of one year from a notification to the proprietor of the prior right. 7. Prior national rights acquired subsequent to the entering into force of the Community law These rights should be fully maintained, because one cannot allow an erosion of these rights in view of the acceptance of the coexistence of national marks and the European mark. 8. Competent authority to decide on the validity of the Community Trademark a) The system proposed by the Commission in Articles 156 et seq., and its attempted justification in Working document No 9, raises difficulties of a practical nature, so that it cannot be accepted. This system consists of reserving to the European Office all litigations concerning the validity and maintaining in force of the trademark, which is at the same time removed from the evaluation by the national judge who is nevertheless charged with enjoining infringements. It seems indispensable that the competence of deciding in infringement matters must not be separated from that of evaluating the validity of the mark and its scope which requires a unitarian jurisdiction. b) The solution proposed by the EEC also lacks coherence because it leaves it to the national judge to evaluate the necessity of staying the action (Art. 159). c) It is necessary that the national court has the power to decide, within the course of an infringement action, about the defense of invalidity or laps of the trademark. d) It ought at the very least to be provided that the national judge can pronounce on the scope of the mark. e) The unification of interpretation of the Community Trademark law must be realized by a specialized court. Men ziet uit punt 1 onder III dat de strijd tegen het ambtelijk vooronderzoek, met verve gevoerd door onze landgenoot Mak (zie zijn artikel in GRUR (no 1) 1978, blz. 121 e.v.; zijn betoog in het Congres kwam door een foute microfoonopstelling niet over) toen al verloren was: 165 stemmen vóór afschaffing, 257 tegen en 33 onthoudingen. In het Comité Exécutif werd punt 1 aangenomen met 70 stemmen vóór, 9 tegen (Nederland en Zwitserland) en 5 onthoudingen. Een tweede punt waarover reeds in het Congres gestemd was, was dat der 'onaantastbaarheid': 54 stemmen waren
15 augustus 1978
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
toen tegen elk systeem van onaantastbaar worden van een ingeschreven merk, 296 vóór een systeem; nader gepreciseerd: voor een systeem, waarbij men de onaantastbaarheid jegens een houder van een ouder recht eerder in het leven kan roepen door een notificatie (zie de resolutie van het A.I.P.P.I.-Congres in Venetië, dit blad 1969, blz. 209/210) waren 239 stemmen, er tegen 80. In de discussies in het Comité Exécutif op vrijdagmiddag wist de Duitser Beier, tegen de oppositie o.a. van de Amerikaan Frayne in, meer stemmen tegen dan vóór de notificatiegedachte te winnen, maar nog geen meerderheid: 40 tegen, 17 vóór en 23 onthoudingen! Men vreesde dat zulk een notificatie tot onnodig procederen zou dwingen. Nadat ook nog stemmingen over de verdere tekst van punt 6 hadden plaatsgehad, besloot men het hele punt 6 te schrappen. Deze foute conclusie werd op de slotzitting hersteld: met 77 stemmen vóór en geen tegenstemmers of onthoudingen werd toen als punt 6 opgenomen iets in deze geest: 'The doctrine of incontestability is approved, but the system proposed in the Pre-Draft of the EEC should be replaced by simpler rules'. Over de hele resolutie behoudens punt 6 luidde de stemming op vrijdagmiddag: 76 vóór, 7 onthoudingen, 0 tegen. Een punt dat men in de resolutie mist, en dat ons Nederlanders toch ter harte gaat, is ons bezwaar tegen het loslaten der verworvenheden van artikel 13A lid 1, aanhef en sub 2° der Beneluxwet op de Warenmerken. De A.I.P.P.I. is blijkbaar niet het juiste medium om onze desiderata op dit punt kracht bij te zetten. Het tweede merkenrechteüjke onderwerp, no 68 — De economische betekenis, functies en doeleinden van het merk, was al voorbereid voor het Comité Exécutif van Montreux, dat aan de behandeling niet toekwam. Verwezen zij naar de rapporten der nationale groepen, 20 in getal (Annuaire 1976, blz. 12-153, waaronder het Nederlandse, blz. 127), het rapport de Synthese van Mathély (aldaar, Engelse tekst, blz. 165-173) en het ontwerp voor een resolutie door de Zwitser Storkebaum als voorzitter van het werkcomité voorgedragen (Annuaire 1977/1, Engelse tekst, blz. 111/112). De behandeling werd toen niet afgemaakt. Er volgden nog een vijftal memoranda van nationale groepen (gepubliceerd in Annuaire 1977/H, blz. 14-35) voor het Congres te München, waar het in de dinsdagmiddagzitting tot een afronding kwam op basis van een uitvoeriger ontwerp voorbereid door het Comité-Storkebaum. De volgende tekst, hier en daar nog wat te verduidelijken en aan het einde nog aan te vullen met een verwijzing naar de onjuiste aantijgingen tegen het merkgebruik van de zijde der Unctad, werd op vrijdagmiddag door het Comité Exécutif aanvaard met alle stemmen vóór, behoudens één onthouding en één tegenstem: 'AIPPI accepts the princïples laid down in the Summary Report (Yearbook 1976, p. 165) and confirms its opinion on that basis as follows: I. The trademark is of economie importance not only to the manufacturer and the merchant but also to the consumer. It has an important role both in national and international trade facüitating the flow of goods or services, irrespective of the state of development, economie structure or social system of different countries. It is a condition for the proper function of the trade mark that there must be an exclusive right of ownership of the mark and the owner — be he a person or a group of persons — must be protected in law against any infringing use of the marks so long as the trade mark retains its distinguishing function. Hence, the trade mark law in every country lays down the 'normative functions' of the trade mark, being the function of origin and the function of identification. When used in trade, the mark additionally possesses 'economie functions' which may vary according to its
147
use and the type of trade mark. Among these economie functions, the following should especially be mentioned: the quality function, the advertising function, the competitive function and the like. It is in the general interest of the proprietor, the merchant and the consumer as well, that the trade mark should not be limited in its duration, nor should its value in the territory, where the exclusive right exists, be jeopardized or lessened. II. What is called erosion of trademark rights is not the repression of abuses which can be committed in the exercise of these rights. It should be emphasized that AIPPI strongly rejects any abuse which a trademark proprietor could make of nis rights. In fact, erosion means such measures as affect the very essence of the trade mark right, by preventing it from producing its full effects. Based on this principle, AIPPI expresses great concern that the foregoing principles have been undermined in the foËowing ways: 1. arbitrary prohibition of protection of a trade mark; 2. compulsory licensing of a trade mark; 3. prohibition of the renewal of a trade mark; 4. compulsory assignment of a foreign-owned trade mark from the outset to a local producer of the goods in the country; 5. compulsory assignment of a trade mark after a number of years of licensed use to the licensee; 6. prohibition by law of the licensing of a foreign-owned trade mark, unless used exclusively on goods for export; 7. compulsory use in place of a foreign mark or in association with it, of a trade mark owned by a national of the state; 8. complete ban on trade marks for particular goods (e.g., pharmaceutical; plant seeds); 9. compulsory use of a non proprietary name, which is to be the more prominent, in combination with a trade mark. III. AIPPI considers it essential that not only govemments but also ttóe consumers should be made aware of the fact that trade mark erosion is detrimental to the development of international trade and to the protection of the consumer against misleading practices. AIPPI, therefore, demands that any measures having an erosive effect should be renounced. Het derde en laatste onderwerp in deze rubriek was tevens het tweede (naast no 69, zie boven sub 4) en laatste nieuwe: no 70 — De betekenis van het gebruik van een merk voor de handhaving en vernieuwing van het depot. Het record-aantal van 22 nationale rapporten, één meer dan voor onderwerp no 69 (men vindt ze in Annuaire 1977/11, blz. 190-346, het Nederlandse van Goosen, G. L. Kooy, Pannekoek en Stoop op blz. 308), had ook hier weer geleid tot een belangwekkend 'rapport de synthese' van Mathély (Annuaire 1978/1, Engelse tekst blz. 33-41), waarop het werkcomité onder leiding van de Fransman Thrierr had kunnen voortbouwen in een uitvoerig rapport, dat basis was voor de discussies in het Congres op donderdagmiddag, die weer een vervolg vonden in de vrijdagmiddagzitting van het Comité Exécutif. Laat ik weer duidelijkheidshalve beginnen met het slot, te weten de verklaring, die in laatstgenoemde zitting met algemene stemmen werd aanvaard: The AIPPI, having taken note of the national reports, the Rapport de synthese and the report of the Working Committee, as well as the various opinions voiced at the Munich Congress, considers — that the obligation to use a registered mark is now almost unanimously recognized (such obligation belongs in some way to the very nature of the mark which must not be considered abstractly in isolation but in connection
148
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
with the function allotted to it of designating the products or services of a business, and such a designating function is only achieved by use); — that the conditions of use necessary to maintain the registration and the related sanctions vary from one country to another — and that the harmonization of these conditions to the largest possible extent is in the interest of trademark owners, finds — that there is a high regree of agreement on the general lines of the Report of the Working Committee but that several points require a study more in depth, and, therefore decides to continue the study of the question on those points which have been mentioned in the Report of the Working Committee, and further on those points on which the discussion has shown an absence of agreement. Ik heb hierin de laatste alinea in overeenstemming gebracht met de Duitse tekst, die blijkbaar de juiste was. Het is een compromis tussen de opvatting van de Duitser Beier, die vond dat men het nog op zovele punten oneens was, dat het hele onderwerp voor verdere studie moest worden aangehouden, en die van rapporteur-général Mathély, die — altijd bevreesd voor het verwijt dat de A.I.P.P.I. nooit tot besluiten kan komen — vond dat men het in wezen eens was over de voorstellen van het werkcomité en dat slechts een viertal daarin met name genoemde punten voor nadere studie moesten worden voorbehouden. Die vier punten zijn: (1) wat zijn 'gelijksoortige waren' in dit verband? (2) in hoeverre moet er, bij gebruik door een licentiehouder, toezicht van de merkhouder zijn op het gebruik? (3) kan ook intensief gebruik in een ander land in bijzondere gevallen als verontschuldiging voor nietgebruik gelden? (4) mogen minder strenge eisen worden gesteld bij notoire merken? Maar welke zijn nu de andere punten ten aanzien waarvan in het debat nog onenigheid bleek te bestaan? Er waren 13 sprekers die soms kritiek op het rapport van het werk-comité hadden en soms jegens elkaar. In ieder geval was er verschil van mening over de duur van de termijn van non-usus en over de vraag of die moet worden gerekend vanaf het laatste gebruik of teruggerekend vanaf een verzoek tot vernietiging dan wel vanaf een kennisgeving dat men zo een verzoek wil doen. Maar verder? Eigenlijk heeft de opvattingBeier gezegevierd en is alles open wat men open wil maken. En misschien klopt dat nog het beste met de wat verwarde stemming op donderdagmiddag, waar successievelijk werd gestemd over de vraag of men de vier bovengenoemde punten nader moest bestuderen (40 vóór en 26 tegen) en over de vraag of men het rapport ten aanzien van die punten waarover men het eens was kon aannemen (48 vóór, 10 tegen, 5 onthoudingen). De vele tegenstemmen en onthoudingen kunnen een indicatie zijn, dat men niet zo erg veel punten zag, waarover men het al helemaal eens was! 6. Diversen. In deze vergaarbak van overige onderwerpen horen allereerst twee onderwerpen thuis, die helemaal niet op de agenda van het Congres stonden, zelfs niet op die van het Comité Exécutif, maar die toch in de vrijdagmiddagzitting van laatstbedoeld orgaan tot resoluties leidden. In de eerste plaats no 51 — Kwekersrecht. Met 7 onthoudingen en verder alle stemmen vóór werd deze resolutie aanvaard: The AIPPI welcomes the calling of the Diplomatic Conference for the revision of the International Convention for the protection of plant breeds, and expresses its hopes that the outcome of this Conference
15 augustus 1978
will provide for a further improvement and strengthening of the property rights in this field. 1. In view of the fact that in particular with ornamental plants the aim of a new breed is to be seen in the new shape, color or fragrance of the plant or flower, it is the view of the AIPPI that one should incorporate into the Convention, in the form of an obligation, the possibility contained in Art. 5, sec. 4 of the International Convention according to which the member States can extend the protection up to the commercially sold product to prevent that the breeder will be cheated out of the reward for the breeding effort he made by imports of the products from countries where no protection exists. The situation is comparable to the process protection in the field of chemistry. In this field one has recognized that this protection has to comprise as well the end product of the process. Regulations to this effect are included in most of the national laws and have recently been included also in supranational agreements. Should this extension of the protection up to the commercially sold end product not be incorporated into the Convention, it is feit that the national groups of the AIPPI in the countries that do not yet grant such protection should definitely see to it that provision be made for this protection in the respective national law, at least for ornamental plants. 2. With respect to the three alternatives contained in the draft of the revised International Convention (document DC/4) concerning Art. 13, sec. 4, and sec. 8b, preference is given to alternative 2. Alternative 3 is refused since thereby unnecessary restrictions of other rights would be caused in countries where a variety protection does not exist. 3. The version suggested for Art. 13, sec. 7 is accepted. In sec. 9 the words in square brackets in the first sentence should be maintained. The second sentence should be deleted. In de tweede plaats no 57 — De bescherming van computerprogramma's. Met 5 onthoudingen en verder alle stemmen vóór werd de volgende resolutie aanvaard: 1) AIPPI congratulates and expresses its appreciation to WIPO on the efforts made whereby Model Privisions for a National Law on the Protection of Computer Software have now been agreed and published following the Fourth Session of the WIPO Advisory Group on this question at Geneva June lst to 3rd 1977. 2) AIPPI requests that all National Groups draw the attention to their own Governments to the agreed Model Provisions. 3) AIPPI proposes that all National Groups in countries where no sufficiënt provision is yet made for Protection of Computer Software urge their Governments to consider the agreed Model Provisions as a basis for a National Law on this question. 4) AIPPI considers that this question should be kept on the agenda of AIPPI and WIPO to consider the need for an International Treaty and to carry out further work on this question when such need is established. Voor belangstellenden: de sub 1 bedoelde 'Model Provisions' en een commentaar daarop zijn te vinden in La Propriété Industrielle, 1977, blz. 271-278. Het derde onderwerp in deze vergaarbak is no 62 — De internationale bescherming van benamingen van oorsprong (en herkomstaanduidingen in ruimere zin). Voor wat in San Francisco en Montreux geschiedde zij verwezen naar de verslagen in dit blad, 1975, blz. 138/139, en 1977, blz. 129/130. Zie ook Annuaire 1977/1, Engelse tekst, blz. 108-110. In de woensdagmiddagzitting van het Congres werd de discussie voortgezet op basis van een door het werk-comité onder voorzitterschap van de Fransman Harlé opgesteld rapport. Na stemmingen over détailpunten was een grote meerderheid (80 vóór,
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
15 augustus 1978
2 tegen en 5 onthoudingen) voor dit rapport te vinden en, aangezien de hele materie thans door W.I.P.O. niet meer in het kader van een afzonderlijk verdrag wordt behandeld, maar in dat van de herziening van het Unieverdrag, aanvaardde het Comité Exécutif in zijn vrijdagmiddagzitting dat het resultaat der beraadslagingen werd opgenomen bij de behandeling van onderwerp 67, sub 3. Enig meningsverschil was in de woensdagmiddagzitting nog gebleken ten aanzien van de vraag of in lid 1 van het nieuwe artikel de weigeringsbevoegdheid, c.q. vernietigingsbevoegdheid, evenals in artikel 6 bis, ook ambtshalve moest worden verleend. Een kleine meerderheid was daartegen (45 tegenover 40 stemmen, bij 14 onthoudingen). 7. Slotopmerkingen. Zo geïrriteerd de stemming en zo onzakehjk het verloop was geweest van de slotzitting van het Comité Exécutif in San Francisco, zo eensgezind en constructief verliep alles op die zitting in München. Bram en Freek zouden er geen raad mee geweten hebben: geen spoor van selectieve verontwaardiging, toen de Argentijn O'Farrel met het oog op het volgend Congres in Buenos Aires (16-21 november 1980) als opvolger van de huidige vice-president, de Duitser Hoepfner, in die functie op de voorzitterstoel plaats nam, maar ook niet toen dankbaar een uitnodiging werd aanvaard van de Sowjet-Unie om het daarna volgende Comité Exécutif in Rusland te laten houden; en evenmin toen daarna de Braziliaanse groep de uitnodiging deed, om het op het Congres in Parijs (voorjaar 1983) volgende Comité Exécutif in Rio de Janeiro te laten vergaderen. Ook die uitnodiging werd dankbaar aanvaard. Maar allereerst staat nu het Comité Exécutif in Toronto op het programma: van 23 tot 28 september 1979. Ook over dat programma werd men het snel eens, en daarbij werd dit keer ook aan het Comité-Medcalf de eer gelaten die het toekomt als programma-commissie. Zes onderwerpen, vier oude en twee nieuwe. Van de vier oude, de nos 50, 66, 67 en 70, hebben de nos 67 en 66 dan actuele betekenis, en wel no 67 omdat wij dan de laatste vergaderingen van het intergouvernementele voorbereidingscomité achter de rug hebben en vlak voor de herzieningsconferentie van het Unieverdrag van Parijs staan; en no 66 omdat dan het volgende ontwerp der E.E.G.-Commissie voor het Europese merk ter tafel zal liggen.
149
De twee nieuwe onderwerpen betreffen belangrijke vragen van doctrine, waarover wel rapporten van de nationale groepen zullen worden gevraagd: — no 71 — Richtlijnen voor de berekening der schadevergoeding bij octrooi-inbreukprocedures, opgenomen op grond van een in 1975 door Zweden gedaan voorstel, en actueel geworden door de harmonisatiepogingen van Werkgroep III van het Interim-Comité-Gemeenschapsoctrooi. — no 60 — Betekenis van conclusie en beschrijving in een octrooi, opgenomen op grond van een in 1972 door Frankrijk gedaan voorstel, en actueel in verband met de uitleg die straks het Hof van Justitie der E.G. zal moeten geven aan,art. 69 van het Verdrag van München. Een aantal andere oude onderwerpen, die nog niet 'af zijn, zullen dan wel op het bordje van de Presidentenvergadering terecht komen, zoals de nos 37, 45, 56 en 68. Een aantal andere 'nieuwe' werd nog genoemd, die later wel eens een beurt zullen krijgen: (1) afhankelijke octrooien, (2) uitvinderscertificaten, (3) tekeningen en modeËen, en (4) collectieve merken. Twee punten geven nog aanleiding tot bezorgdheid. De Heer Von Pechman beklaagde zich over de beperkte inspraakmogelijkheden van de A.I.P.P.I.-vertegenwoordiger bij de komende U.P.O.V.-Conferentie (kwekersrecht); de Heer Mathéiy wees hem erop dat het gebruikelijk was dat de 'observers' alleen in de plenaire vergadering het woord konden voeren en niet in de commissies: er zijn ook nog 'wandelgangen' en alles is beter dan wegblijven. Verder was er een door de Zwitserse regering geuite klacht, door de A.I.P.P.I. ondersteund, dat W.I.P.O. met haar Modelwet voor de ontwikkelingslanden voor uitvindingen en knowhow in strijd kwam met het Unieverdrag van Parijs. De Heer Fischer zal hier voor A.I.P.P.I. een oog in 't zeil houden. Met een dankwoord van Secretaris-Generaal Blum aan de gastheren en hun voorzitter Hoepfner eindigde dit Congres, waarvan Dr Briner, de medewerker van Blum, even eerder had getuigd dat er zelden een Congres was geweest, waarin zoveel vragen een eind verder waren gebracht. Daarom ook onzerzijds een dankwoord, een dankwoord aan de uitslovers!
Wassenaar, juli 1978.
Jurisprudentie Nr 29. President Arrondissementsrechtbank te Zwolle, 13 april 1977 (rollentransporteur) (Mr J. A. J. Spoor) Art. 30, lid 1, aanhef en onder a Rijksoctrooiwet. Inbreuk op Nederlands octrooi nr 126.557 betreffende een rollentransporteur. Op grond van een advies van de Octrooiraad inbreuk aangenomen. Het verbod tot iedere verdere inbreuk, als door eiseres gevorderd, doch mits kennelijk gemaakt, kan worden toegewezen ter verwezenlijking van eiseresses doorslaggevend belang bij een eenvoudige voorkoming van schade door verdere inbreuk op haar uitsluitend recht. Daaraan doet niet af, dat gedaagde inmiddels op de voet van art. 34, lid 5 Row een dwanglicentie heeft verzocht. De vennootschap naar vreemd recht Rexnord Inc. te
Miiwaukee, Verenigde Staten van Amerika, eiseres in kort geding, procureur Mr H. C. van der Sijs, advocaat Mr G. L. Kooy, tegen de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ridder Machinefabriek en Apparatenbouw B.V. te Harderwijk, gedaagde in kort geding, procureur Mr F. Nysingh, advocaat Mr Ir H. G. J. de Boer. a) Tussenvonnis, 26 januari 1977. De President, enz. En overwegende ten aanzien van het recht: 1. Eiseres is houdster van het Nederlands Octrooi nr 126.557, gedagtekend 17 april 1969. In het desbetreffende octrooischrift komt de navolgende omschrijving voor: 'De uitvinding heeft betrekking op een rollentransporteur met een onder de rollen aangebrachte eindloze band of
150
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
dergelijke, voor het door wrijving aandrijven van de rolen, waarbij het contact tussen de band of dergelijke en tenminste een deel van de rollen tijdelijk opgeheven kan worden. De uitvinding beoogt een eenvoudige rollentransporteur, waarbij, indien een voorwerp wordt tegengehouden, het wrijvingscontact tussen de band en een aantal rollen onder het voorwerp verbroken. Daartoe is volgens de uitvinding van de rollen, die het contact met de band of dergelijke tijdelijk kunnen verliezen, het deel van het manteloppervlak, dat met de eindloze band of dergelijke kan samenwerken excentrisch ten opzichte van de draaiingsas van die rollen aangebracht. Doordat een taster- en stangenmechanisme ontbreekt en het stilzetten van een voorwerp alleen wordt veroorzaakt door de constructie van een aantal rollen, wordt een eenvoudige constructie verkregen. Bovendien kan op zeer eenvoudige wijze de plaats, waar het stilzetten moet plaatsvinden, gewijzigd worden.' In de toelichting aan de hand van de bijbehorende genummerde tekeningen wordt onder meer het navolgende gesteld: 'Het manteloppervlak van de rollen 12 is voorzien van een gedeelte 15 met een excentrische ten opzichte van de draaiingsas gelegen doorsnede, waardoor de band 5 alleen aangrijpt op het mantelgedeelte 16, zodat een rol 12 slechts kan worden aangedreven, wanneer het mantelgedeelte 16 zich nabij de band 5 bevindt. Om de voorwerpen 14 stil te zetten is het slechts nodig een of ander tegenhoudorgaan in de baan te plaatsen. Wanneer een voorwerp 14 wordt tegengehouden, zie fig. 6 en 7, zullen de zich onder het voorwerp bevindende, aangedreven rollen 12 doorgedraaid worden, totdat het mantelgedeelte 16 de band 5 verlaat. Door het gewicht van het voorwerp zullen deze rollen 12 verhinderd worden verder te draaien en de rollen zullen de ruststand innemen. Om een tegengehouden voorwerp weer verder te kunnen laten transporteren is een kleine voorwaartse of achterwaartse beweging van het voorwerp voldoende, daar is gebleken dan de rol 12 in het algemeen zal stoppen kort nadat het oppervlaktegedeelte 16 buiten aangrijping met de band 5 is gekomen.' De conclusie luidt als volgt: 'Rollentransporteur met een onder de rollen aangebrachte eindloze band of dergelijk, voor het door wrijving aandrijven van de rollen, waarbij het contact tussen de band of dergelijke en ten minste een deel van de rollen tijdelijk opgeheven kan worden, met het kenmerk, dat van de rollen, die het contact met de band of dergelijke tijdelijk kunnen verliezen het deel van het manteloppervlak, dat met de eindloze band of dergelijke kan samenwerken, excentrisch ten opzichte van de draaiingsas van die rollen is aangebracht.' 2. Eiseres stelt dat gedaagde zich heeft schuldig gemaakt aan inbreuk op het octrooi. Zij vordert een verbod van iedere verdere octrooiinbreuk door gedaagde. Gedaagde betwist de inbreuk en daarmee de vordering. Zij voert aan dat zij de licentiehoudster van het octrooi tevergeefs heeft gevraagd om verkoop van de in het octrooi bedoelde rollen ten behoeve van een door haar te vervaardigen rollentransporteur en dat zij toen met het oog op het octrooi gedwongen was zelfstandig een nieuw rollentransportsysteem te ontwikkelen, waarbij de rollen eveneens zonder een taster- en stangenmechanisme plaatselijk tot stilstand zouden kunnen worden gebracht. Aldus heeft zij een rollenband vervaardigd en geplaatst voor de N.V. Nutricia te Zoetermeer. Terzake heeft zij octrooi aangevraagd. 3. Die baan werkt, zoals tussen partijen vaststaat, met rollen, waarvan de aandrijving eveneens door een eindloze aandrijfriem geschiedt. Die riem raakt evenwel niet het manteloppervlak maar een op de rollen gemonteerd hulpstuk.
15 augustus 1978
De normaal verkrijgbare rollen zelf hebben geen (bijzondere) bewerking ondergaan. Voorwerpen worden dan ook getransporteerd op nietexcentrische rollen, zonder schudden. Het hulpstuk is juist geschetst (in doorsnee) op de bijlage A van het rapport van ingenieur C. A. Meijer en voorzien van 2 nokken, welke, in beweging, de riem beurtelings raken. Aldus worden de rollen door de riem aangedreven. Door een voorwerp op de rollen tegen te houden worden die ter plaatse tot stilstand gebracht zodra de riem de nokken niet meer raakt. Door het voorwerp op de stilstaande roüen voort te duwen komt de aandrijfriem weer in aanraking met de nokken van het hulpstuk met als gevolg dat de rollen weer worden aangedreven. 4. Partijen houdt verdeeld de vraag of de rollentransporteur van gedaagde onder de werking van het octrooi valt. Gedaagde wijst op het eigene van haar constructie en eiseres betoogt met name dat het hulpstuk kan worden beschouwd als, althans op een lijn gesteld met een excentrisch manteloppervlak als bedoeld in het octrooi (verg. fig. 13) waardoor eveneens een intermitterende aandrijving wordt verkrijgen. 5. Alvorens hierover een voorlopig oordeel te geven en over de vordering, waarbij eiseres, gelet op het karakter daarvan — het tegengaan van octrooiinbreuk — een spoedeisend belang heeft, te beslissen, is het raadzaam aan de Octrooiraad op de voet van artikel 57 van de Rijksoctrooiwet advies te vragen, zoals hieronder is aangegeven. Van de kant van gedaagde is de inwinning van zodanig advies verzocht, eiseres heeft zich er uitdrukkelijk niet tegen verzet. Rechtdoende in naam der Koningin in kort geding: Verzoekt de Octrooiraad schriftelijk advies uit te brengen over vraag of de door gedaagde vervaardigde en aan de N.V. Nutricia te Zoetermeer geleverde rollentransporteur, voorzien van bovenvoormelde hulpstukken, valt onder de werking van het Nederlands Octrooi onder nummer 126.557. Stelt daartoe de processtukken alsmede een rol als bedoeld in het octrooi en een rol, voorzien van een hulpstuk (monster) van gedaagde, in handen van de Octrooiraad. Enz. b) Advies Bijzondere Aanvraagafdeling Octrooiraad, 23 maart 1977 (Voorzitter: Mr E. van Weel; Leden: Ir A. A. de Haan en Ir Th. Schatborn). Ter beantwoording van de door U, Fungerend President, zitting houdende in Kort Geding, gestelde vraag zal de Bijzondere Aanvraagafdeling allereerst nagaan waarin, naar haar oordeel, het wezen van de door het Nederlands Octrooi nr 126.557 beschermde uitvinding gezien moet worden. Blijkens de beschrijving van het Nederlands octrooi nr 126.557 heeft de uitvinding betrekking op een rollentransporteur met een onder de rollen aangebracht eindloze band of dergelijke voor het door wrijving aandrijven van de rollen, waarbij het contact tussen de band of dergelijke en ten minste een deel van de rollen tijdelijk opgeheven kan worden. Een dergelijke transporteur is bekend uit het Britse octrooischrift 903.999, waarbij, indien een zich op de rollen bevindend voorwerp wordt tegengehouden, via een gecompliceerd taster- en stangenmechanisme het wrijvingscontact tussen de eindloze band en een aantal rollen, die zich bevinden in een in de transportrichting gezien stroomopwaarts gelegen gedeelte, kan worden verbroken. Het wrijvingscontact tussen de eindloze band en de zich onder het voorwerp bevindende rollen blijft echter bestaan. De uitvinding beoogt nu een eenvoudige roËentrans-
15 augustus 1978
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
porteur te verschaffen, waarbij, indien een voorwerp wordt tegengehouden, het wrijvingscontact tussen de band en een aantal rollen onder het voorwerp wordt verbroken. Dit wordt bereikt doordat van de rollen, die het contact met de band of dergelijke tijdelijk kunnen verliezen, het deel van het manteloppervlak, dat met de eindloze band of dergelijke kan samenwerken, excentrisch ten opzichte van de draaiingsas van die rollen is aangebracht. Overeenkomstig het voorgaande dient, naar het oordeel van de Bijzondere Aanvraagafdeling, het wezen van de geoctrooieerde uitvinding daarin te worden gezien, dat dat deel van het oppervlak van de rollen, dat met eindloze band kan samenwerken en daarbij het contact met die band tijdelijk kan verliezen, geen constante straal heeft ten opzichte van de draaiingsas van de rollen, dat wil zeggen niet een gelijkblijvende afstand heeft tot die draaiingsas. Met andere woorden, dat deel van het oppervlak van de roËen, dat bestemd is om intermetterend met de eindloze band samen te werken, heeft ten opzichte van de draaiingsas van de rollen een 'onronde', dat wil zeggen van een cirkel met de draaiingsas als middelpunt afwijkende dwarsdoorsnede. Hierdoor wordt immers bereikt dat de rollen in bepaalde standen buiten wrijvingscontact met de eindloze band zijn, hetgeen met de uitvinding wordt beoogd, zoals hiervoor reeds is aangegeven (kolom 1, regel 17—20 van het Nederlands octrooi 126.557). In dit verband wordt ook verwezen naar de navolgende passages van het Nederlands octrooi waarin de doelstelling van de uitvinding nader is aangegeven: kolom 1, regels 28 en 29 (het stilzetten van een voorwerp wordt alleen veroorzaakt door de constructie van een aantal rollen), kolom 2, regels 34—42 (de band 5 grijpt alleen aan op het mantelgedeelte 16, waardoor de rol 12 slechts dan wordt aangedreven, wanneer dit mantelgedeelte zich nabij de band bevindt) en kolom 3, regels 6 en 7 (de intermitterende aangrijping van de band 5 zal voldoende zijn om een draaiing te handhaven). In het kenmerk van de conclusie van het Nederlands octrooi komt weliswaar het woord 'excentrisch' voor, doch gezien de doelstelling van de uitvinding is deze uitdrukking naar het oordeel van de Bijzondere Aanvraagafdeling niet in haar strikt mathematische betekenis als 'uitmiddelpuntig' zijnde twee cirkels met niet-samenvallende middelpunten) op te vatten, maar in de betekenis van 'onrond'. Ook de in het octrooi aangehaalde stand der techniek geeft geen aanleiding tot die letterlijke interpretatie van het woord. Gedaagde stelt dat bij de rollentransporteur die zij heeft vervaardigd en geleverd aan de N.V. Nutricia te Zoetermeer, de eindloze band niet met het manteloppervlak van een rol samenwerkt, maar met een op een rol gemonteerde bus of hulpstuk dat op zijn beurt de rol aandrijft. De rol is een normaal in de handel verkrijgbare rol, die zelf geen enkele bewerking ondergaat. Dit is volgens gedaagde een eerste verschü met de rollentransporteur volgens het Nederlands octrooi 126.557. Een tweede verschil bestaat volgens gedaagde daarin, dat de bus of het hulpstuk van haar constructie een vorm heeft die wordt aangeduid met de term cirkelsymmetrisch, terwijl bij de rollentransporteur van het Nederlands octrooi sprake is van een excentrisch gedeelte van het manteloppervlak van de rol. Een derde verschil ziet gedaagde daarin, dat in het Nederlands octrooi in alle 13 figuren het excentrische gedeelte in het manteloppervlak van de rol is aangegeven. De Bijzondere Aanvraagafdeling is ten aanzien van het eerste en derde door gedaagde naar voren gebrachte verschilpunt van oordeel dat er geen wezenlijk onderscheid bestaat tussen het deel van het manteloppervlak van de rol volgens het octrooi, dat met de eindloze band kan samenwerken, en het buitenoppervlak van de op de rol geplaatste bus of hulpstuk in gedaagdes constructie. De Bijzondere Aanvraagafdeling wijst er hierbij op,
151
dat weliswaar volgens de uitvoeringsvorm van het Nederlands octrooi, zoals neergelegd in de tekening behorende bij het octrooischrift, de vorm van het met de band samenwerkende deel van de rollen wordt bereikt door materiaal van de rollen weg te nemen. Door de woorden van de conclusie van het Nederlands octrooi, t.w. 'het deel excentrisch ten opzichte van de draaiingsas van die rollen is aangebracht' (kolom 4, regels 54—57 van het Nederlands octrooischrift), wordt echter aangegeven, dat het oogmerk van de uitvinding, dat verschillende gedeelten van de buitenomtrek van de rollen zich op verschillende afstanden van de draaiingsas van die rollen bevinden, kan worden verkregen zowel door materiaal op te bergen op het oppervlak van de rollen als door materiaal van dit oppervlak weg te nemen. Ten overvloede wijst de Bijzondere Aanvraagafdeling op blz. 8, regels 15 tot 18 van de oorspronkelijke aanvrage, ter inzage gelegd op 1 februari 1965, luidende: 'Hoewel de rollers verdiepte excentrische oppervlakken hebben getoond, kan een dergelijk resultaat worden verkregen door het lichaam van de roller te gebruiken als het niet aandrijvende oppervlak en een excentriciteit op de roller aan te brengen als het drijvende oppervlak'. Ook in de beschrijving, die door de toenmalige aanvraagster bij brief van 28 juni 1967 bij de Octrooiraad is ingediend, komt op blz. 5, regels 35—38, een passage voor die bijna woordelijk overeenkomt met de hierboven aangehaalde volzin. Deze passage geeft steun voor het standpunt van de Bijzondere Aanvraagafdeling dat de conclusie van het Nederlands octrooi in de hiervoor aangegeven ruime zin moet worden geïnterpreteerd. De met de band intermitterend samenwerkende delen van de manteloppervlakken van de rollen volgens het Nederlands octrooi kunnen dan ook als op de roËen zelf geschoven bussen zijn uitgevoerd. Ten aanzien van het tweede verschilpunt volgens gedaagde merkt de Bijzondere Aanvraagafdeling op dat, hoe men de vorm van het werkzame deel van de rollen ook omschrijft, of wel als een cirkelsymmetrische bus voorzien van nokken, zoals in het rapport van Ir C. A. Meijer onder 4 wordt gesteld, óf als een excentrisch aangebracht deel, zoals in de conclusie van het octrooi is vermeld, beide vormen vallen binnen de wezensomvang van het octrooi, gelijk dit eerder in dit advies onder woorden is gebracht. Zowel bij de bus van de rollentransporteur van gedaagde als bij het deel van de rol van de rollentransporteur van het Nederlands octrooi, dat intermitterend met de eindloze band samenwerkt, bevinden verschillende gedeelten van de buitenomtrek zich immers op verschillende afstanden tot de draaiingsas. De Bijzondere Aanvraagafdeling ziet dan ook geen wezenlijk onderscheid tussen de constructie van gedaagde, waarbij een bus of hulpstuk met nokken op het einde van een rol is aangebracht, en de uitvoeringsvorm volgens figuur 13 van het Nederlands octrooischrift, waarbij nabij het einde van een rol een van het normale cilindervlak afwijkende deel van de rol is aangebracht. Naar het oordeel van de Bijzondere Aanvraagafdeling wordt met de rollentransporteur van gedaagde het met de uitvinding, die aan het Nederlands octrooi 126.557 ten grondslag ligt, beoogde doel bereikt en voldoet de rollentransporteur van gedaagde aan het wezen van evenbedoelde geoctrooieerde uitvinding. Resumerende geeft de Bijzondere Aanvraagafdeling als haar oordeel te kennen dat de door U, Fungerend President, aan haar voorgelegde vraag of de door gedaagde vervaardigde en aan de N.V. Nutricia te Zoetermeer geleverde rollentransporteur, voorzien van de hiervoor bedoelde hulpstukken, valt onder de werking van het Nederlands octrooi nr 126.557, bevestigend dient te worden beantwoord. Enz.
152
15 augustus 1978
Bij blad Industriële Eigendom, nr 8
c) Eindvonnis, 13 april 1977. Wij, President, enz. En overwegende ten aanzien van het recht: 1. Overgenomen wordt hier, hetgeen in het tussenvonnis van 26 januari 1977 werd overwogen en beslist. 2. Blijkens de hierboven weergegeven inhoud van haar rapport van 23 maart 1977, heeft de Bijzondere Aanvraagafdeling van de Octrooiraad geadviseerd de haar voorgelegde vraag of de door gedaagde vervaardigde en aan de N.V. Nutricia Zoetermeer geleverde rollentransporteur, voorzien van de in het tussenvonnis vermelde hulpstukken, valt onder de werking van het Nederlands octrooi onder nummer 126.557, bevestigend te beantwoorden. 3. Overeenkomstig de heersende rechtsopvattingen dienaangaande heeft de Bijzondere Aanvraagafdeling allereerst nagegaan waarin, naar haar oordeel, het wezen van de door het onderhavige octrooi beschermde uitvinding, gezien moet worden. Zij komt tot de conclusie dat het wezen van de geoctrooieerde uitvinding daarin moet worden gezien, 'dat dat deel van het oppervlak van de rollen, dat met de eindloze band kan samenwerken en daarbij het contact met die band tijdelijk kan verliezen, geen constante straal heeft ten opzichte van de draaiingsas van de rollen, d.w.z. niet een gelijkblijvende afstand heeft tot die draaiingsas'. Met andere woorden, aldus de Bijzondere Aanvraagafdeling, het 'deel van het oppervlak van de rollen, dat bestemd is om intermitterend met de eindloze band samen te werken, heeft ten opzichte van de draaiingsas van de rollen een 'onronde', dat wil zeggen van een cirkel met de draaiingsas als middelpunt afwijkende dwarsdoorsnede'. Vervolgens heeft de Bijzondere Aanvraagafdeling onderzocht of er een wezenlijk onderscheid bestaat tussen de constructie van gedaagde en toepassing van het wezen van de geoctrooieerde uitvinding van eiseres. Zij constateert dat zij geen zodanig onderscheid ziet tussen die constructie van gedaagde, 'waarbij een bus of hulpstuk met nokken op het einde van een rol is aangebracht, en de uitvoeringsvorm volgens figuur 13 van het Nederlands Octrooischrift, waarbij nabij het einde van een rol van het normale cylindervlak afwijkend deel van de rol is aangebracht'. 4. Op de in het hierboven weergegeven rapport van de Bijzondere Aanvraagafdeling vermelde gronden, waarmee Wij Ons geheel verenigen en welke als hier herhaald moeten worden beschouwd, komen ook Wij tot de beide in de vorige rechtsoverweging genoemde conclusies — vooral ook gelet op de figuur 13 van het Nederlands Octrooischrift, gelijk overwogen beschreven door de Bijzondere Aanvraagafdeling —, zodat Wij het daaruit voortvloeiende advies zullen overnemen. 5. Door de litigieuze rollentransporteur aan de N.V. Nutricia te Zoetermeer af te leveren heeft gedaagde, zoals voorshands met eiseres moet worden aangenomen, inbreuk op eiseresses octrooi gemaakt. Dreiging van verdere inbreuk in gelijke of andere vorm is aannemelijk. Derhalve kan een verbod tot iedere verdere inbreuk, als door eiseres gevorderd doch mits kenneüjk gemaakt, worden toegewezen, zulks ter verwezenlijking van het doorslaggevend belang dat zij heeft bij een eenvoudige voorkoming van schade in de toekomst als gevolg van verdere inbreuk op haar uit artikel 30 van de Rijksoctrooiwet voortvloeiende recht. Hieraan doet niet af dat gedaagde, zoals zij nog heeft aangevoerd, inmiddels een verzoek om een dwanglicentie op de voet van artikel 34 lid 5 van de Rijksoctrooiwet heeft ingediend. Eiseresses belang bij een verbod van toekomstige octrooi-inbreuk blijft onverminderd bestaan zolang als een eventuele dwanglicentie niet is verleend. Gedaagde heeft in dit verband nog subsidiair aangevoerd dat een verbod haar als producente van het onderhavige type transportband onevenredig zwaar treft, te meer daar eiseres schadevergoeding voor octrooi-inbreuk kan vorderen. Eiseres heeft er echter terecht op gewezen
dat zij dan gedwongen wordt een of meer ingewikkelde schade-acties te gaan voeren, waarbij het nog maar de vraag is of alle schadebestanddelen zullen kunnen worden vastgesteld. Ook in zoverre is eiseresses belang bij een verbodsactie doorslaggevend. 6. Als in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde in de proceskosten dienen te worden veroordeeld. Rechtdoende in naam der Koningin in kort geding. Verbieden gedaagde iedere verdere kennelijke inbreuk op eiseresses Nederlands Octrooi no 126.557, op verbeurte van een dwangsom van. f 100.000,— (éénhonderd duizend gulden) voor elke transporteur waarmede dit verbod wordt overtreden. Verklaren dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. Veroordelen gedaagde in de kosten, voorzover aan de zijde van eiseres in dit geding gevallen, en tot heden begroot op f 158,40 aan verschotten en f 1.000,— aan procureurssalaris inclusief omzetbelasting. Enz.
Nr 30. Rechtbank van Koophandel te Antwerpen, 20 oktober 1977. (Augusta) (Mr O. Hansen) Art. 56 Belgische wet van 14 juli 1971 op de handelspraktijken; art. 13, onder A, lid 1 Benelux-Merkenwet. Een op de wet van 14 juli 1971 gegronde vordering is blijkens art. 56 dier wet niet ontvankelijk, indien de gewraakte handelingen uitsluitend bestaan in 'namaak' van het merk. Het begrip 'namaak' omvat hier alle gebruik van het merk als bedoeld in art. 13, onder A, lid 1 BMW.1 Giuseppe di Ranieri del Carratore (Calzaturificio Alaska-Augusta) en Waegemans & Co N.V., eiseres in kort geding, advocaat Mr E. De Bie, tegen Makro N.V., gedaagde in kort geding, advocaat Mr Van Buggenhout. Wij, President, enz. Overwegende dat de vordering steunt op de wet van 14 juli 1971 op de handelspraktijken en ons gevraagd wordt te zeggen voor recht dat het verweerster verboden is nog langer publiciteit te voeren voor schoenen 'Augusta', vervolgens haar verbod op te leggen schoenen ' Augustea' te factureren als zijnde schoenen 'Augusta', de publikatie te horen machtigen van de tussen te komen beschikking, akte te verlenen van het voorbehoud van eisende partijen schadevergoeding te vorderen, ten slotte, verweerster te verwijzen tot de kosten; O. dat Ie eiser fabrikant is van schoenen 'Augusta', gevestigd in Italië, terwijl 2e eiseres het alleenverkooprecht verwierf van deze schoenen voor België; O. dat eisende partijen hebben dienen te wedervaren dat verweerster in haar blad 'Makro Magazine' van 17 juni 1977 publiciteit voert voor schoenen van het merk 'Augusta', terwijl zij in feite deze van het merk 'Augustea' te koop aanbiedt en zij zelfs de kwestieuze schoenen factureert onder het merk 'Augusta'; O. dat eisende partijen aangeven dat schoenen van het merk 'Augusta' van betere kwaliteit zijn dan deze van het merk 'Augustea' en zij door de handelwijze van verweerster zware schade lijden; O. dat eisende partijen voorhouden dat de gedragingen strijdig zijn met art. 20 en 54 van de wet op de handelspraktijken en het Ons behoort bij toepassing van de art. 55 en 58 van dezelfde wet de staking ervan te bevelen;
15 augustus 1978
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
O. dat de gedragingen het voorwerp uitgemaakt hebben van herhaalde vaststellingen van het ambt van deurwaarder Guido Discart en hierbij het vermeld blad 'Makro Magazine' aan de instrumenterende deurwaarder overhandigd werd en, zowel de processen-verbaal van vaststelling, als de 'Makro Magazine' Ons overlegd wordt; O. dat, ten andere, verweerster de gewraakte handelswijze niet ontkent; O. dat uit de overige stukken van de bundel van eisende partijen blijkt dat het merk 'Augusta' het voorwerp uitgemaakt heeft van een depot in Italië, doch niet ontkend wordt dat het kwestieuze merk niet als internationaal merk neergelegd werd op het Benelux-merkenbureau; O. dat eisers verweerster dus verwijten in haar reclamefolders schoenen van het merk 'Augusta' te koop te bieden en ook deze schoenen als dusdanig aan de kliënteel te facturen, terwijl zij hen in feite schoenen 'Augustea' ter hand stelt; O. dat, volgens het standpunt van eisers, de kwaliteit van de schoenen 'Augusta' hoger ligt dan deze van het merk 'Augustea' en daarom ook duurder verkocht worden, doch verweerster, onder het mom schoenen van betere kwaliteit 'Augusta' te verkopen, schoenen van mindere prijs en waarde aan de man brengt; O. dat hoe deze betwisting ook bekeken wordt, hoe flagrant de inbreuk ook zou voorkomen, het hier onweerlegbaar gaat om een aanslag op het merk; O. dat de omstandigheid dat het merk niet het voorwerp uitgemaakt heeft van een depot daaraan niets wijzigt, dat een zelfde daad niet, enerzijds, een inbreuk uitmaakt op eerlijke handelspraktijken wanneer het merk niet gedeponeerd werd en, anderzijds een aanslag op het merk is in geval van depot; O. dat dient rekening gehouden met de omstandigheid dat de hoedanigheden van de schoenen 'Augusta' uitsluitend deze zijn die eiseres en/of de fabrikant eraan toeschrijft en die van aard zijn de schoenen aan hogere prijs te verkopen dan deze van het merk 'Augustea'; O. dat de wetgever de fabrikant en/of verdeler de algehele verantwoordelijkheid laat van zijn beweringen, doch ten einde hem niet alle bescherming te ontzeggen, de mogelijkheid heeft geschapen tot het deponeren van het merk, zonder nochtans enig onderzoek te bevelen aangaande de terecht of ten onrechte geprezen hoedanigheden; O. dat daaruit volgt dat de bescherming die de wet aan het gedeponeerd merk toekent, geen erkenning inhoudt van de deugdelijkheid van het produkt, doch deze bescherming uitsluitend spruit uit het depot zelf en dienvolgens zonder depot geen rechten op bescherming kunnen verhoopt worden, wanneer zoals ter zake uitsluitend een aanslag op het merk de wederpartij wordt ten laste gelegd; O. dat de wet van 14 juli 1971 op de handelspraktijken geen middel schept om bescherming af te dwingen ten behoeve van niet gedeponeerde merken; O. dat desaangaande eisers te vergeefs gewagen van het feit dat art. 56 van vernoemde wet uitsluitend 'namaak' van het merk vermeldt als vallende buiten het bestek van de wet op de handelspraktijken; O., immers, dat onder namaak dient te worden verstaan ieder gebruik van het merk in het vrij verkeer dat aan de titularis van het merk schade kan berokkenen (De Caluwé, Les Pratiques du Commerce, nr 204) overeenkomstig art. 13 van de éénvormige Beneluxwarenmerkenwet; O. dat de gewraakte daden niet anders zijn dan een gebruik dat schade kan berokkenen aan het merk; O. dat eisers eveneens vruchteloos zich beroepen op art. 20 van de wet van 14 juli 1971 om de verwarringstichtende publiciteit van verweerster aan de kaak te stellen; O. dat de verwarring waarvan sprake steeds blijft verband houden met het merk en dienvolgens de wet op de
153
handelspraktijken ter zake geen toepassing kan vinden (cfr. De Caluwé, nr 204, p. 300, waar hij uitdrukkelijk wijst op de veranderingen gebracht door de Beneluxwarenmerken wet; O. dat eisers nochtans aandringen en zich beroepen op gezaghebbende auteurs om aan te voeren dat daar waar de Beneluxwet geen toepassing vindt de wet op de handelspraktijken zou dienen toegepast; O. dat nochtans de passus waarnaar verwezen wordt van L. Van Bunnen, verschenen in de Journal des Tribunaux, 1977, p. 288, gewaagt van 'des marques déceptives', terwijl hier ter zake niets erop wijst dat het merk 'Augusta' als dusdanig dient aanzien te worden; O. dat het juist is dat Gotzen er een andere mening op nahoudt, doch het deze auteur blijkt te ontgaan dat zijn zienswijze van aard is de economie van de Beneluxwet te ontwrichten, vermits het niet langer nut zou hebben een merk te deponeren, omdat de wet op de handelspraktijken toch de bescherming van alle niet deponeerde merken zou verzekeren; O. dat de eis dienvolgens niet toelaatbaar voorkomt en eisers van hun vordering dienen afgewezen; Om deze redenen, Na melding gemaakt te hebben dat de beschikkingen 2, 34, 36, 37 en 41 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken nageleefd werden; Wij, O. Hansen, Ondervoorzitter- wnd Voorzitter, zetelend ingevolge art. 59 van de wet van 14 juli 1971 op de handelspraktijken op de wijze van het kortgeding, bijgestaan door W. Peet, Griffier. Rechtsprekende op tegenspraak, verklaren de vordering ontoelaatbaar; Verwijzen eisende partijen in de kosten van het geding deze tot op heden aan de zijde van verweerster op duizend negenhonderd frank (1.900 fr.) rechtsplegingsvergoeding. Verklaren onze beschikking uitvoerbaar niettegenstaande hoger beroep en zonder zekerheidsstelling. 1_ 1 Bescherming tegen merkinbreuk buiten de BMW om ? Dit vonnis wijst af de door Gotzen in zijn boek 'Van Belgisch naar Beneluxmerkenrecht', nr 110, blz. 131/2, te dezen gegeven interpretatie van art. 56 van de Belgische wet van 14 juli 1971 op de handelspraktijken, volgens welke met 'namaak' hier slechts namaak in de zin der oude Belgische merkenwet en niet die in de ruimere zin der BMW zou zijn bedoeld. Daargelaten of de wetstekst de interpretatie van Gotzen zou toelaten, moet toch met dit vonnis worden aangenomen, dat die interpretatie 'van aard is de economie van de Beneluxwet te ontwrichten', wij zouden zeggen: met de strekking dier wet in strijd is. De Nederlandse wetgeving heeft ten aanzien van de parallelbepaling, namelijk art. 1401 BW, geen uitdrukkelijke uitsluiting van de toepasselijkheid op zuivere merkeninbreuk. Toch zal op grond van bovenvermeld teleologisch argument ook hier de toepassing van art. 1401 BW op zuivere merkeninbreuk uitgesloten moeten worden geacht. Ph.
Nr 31. President Arrondissementsrechtbank te Arnhem, 20 oktober 1977. (Centriform/Metriform) (Mr J. Schaafsma) Art. 13 onder A, lid 1, aanhef en onder 1 BeneluxMerkenwet. Het woordmerk Metriform is gedeponeerd en gebruikt voor steigerconstructies en bekistingen. Het woordmerk
154
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
Centriform, later gebruikt voor deze of soortgelijke waren, is een met Metriform overeenstemmend teken in de zin van de wet. Artt. 289 v. jo. 250 v. Wetboek van Burgerlijke Rech tsvordering. Een niet in een schriftelijke conclusie neergelegde eis in reconventie is, voorzover strekkend tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening in kort geding, aanvaardbaar, ook al is niet voldaan aan de voor een gewone procedure geldende (vormvoorschriften. De besloten vennootschap Stalen Steiger Holland B.V. te Helmond, eiseres in conventie in kort geding, gedaagde in reconventie, procureur Mr D. P. Dirkzwager, advocaat Mr L. M. N. Nijst, tegen de besloten vennootschap Steiger- en Bouwbedrijf De Antiloop B.V. te Heumen, gedaagde in conventie in kort geding, eiseres in reconventie, procureur Mr C. J. baron van Hemert tot Dingshof. Wij, president enz. Overwegende ten aanzien van het recht: in conventie: Bij de behandeling van de zaak is voor Ons komen vast te staan, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dat SSH krachtens depot dd. 25 januari 1971 bij het Benelux-Merkenbureau houdster is van het merk 'Metriform' voor de waren: KL 6 Steigerconstructies en bekistingen, materiaal en onderdelen voor de vervaardiging daarvan van metaal; KI 19 Steigerconstructies en bekistingen, materiaal en onderdelen daarvan voor de vervaardiging daarvan niet van metaal, dat zij die waren onder genoemd merk sedert 1969 in de handel brengt; dat de Antiloop sinds de zomer van 1977 bij dejiandel in deze of soortgelijke waren gebruik maakt van het merk 'Centriform' en ondanks aanmaning van SSH weigert dat gebruik te staken. De Antiloop betwist dat het door haar gevoerde merk een overeenstemmend teken is in de zin van artikel 13 A onder 1 van de eenvormige Beneluxwet op de warenmerken. Zij voert aan dat er aangaande uiterlijk, klank en betekenis een wezenlijk verschil tussen haar merk en dat van SSH bestaat. Brj vergelijking van de beide woordmerken zijn Wij evenwel van oordeel, dat het merk 'Centriform' op grond van de totaalindruk die het maakt een met 'Metriform' overeenstemmend teken in de zin van de Beneluxmerkenwet moet worden geacht. Dit is enerzijds gelegen in de woordbouw — bij beide merken bestaande uit drie lettergrepen van telkens twee tot vier letters met de identieke uitgang '-triform', zodat niet alleen in beeld en rythme maar ook in klank een grote gelijkenis tussen beide merken bestaat — en anderzijds, mede gelet op de categorie afnemers van de produkten van partijen: aannemers in de bouwwereld, in verband met de associatie met de woorden meter en centimeter, in de duidelijke overeenstemming in de betekenis van die woordmerken. Het moet er dan ook voorshands voor gehouden worden, dat De Antiloop door het bezigen van het merk 'Centriform' inbreuk maakt op het merkrecht van SSH. Daar het spoedeisend belang van SSH bij de gevraagde voorziening, dat door De Antiloop niet is betwist, genoegzaam is komen vast te staan, zullen Wij de van Ons gevorderde tussenkomst verlenen. Wij achten echter termen aanwezig een termijn van veertien dagen in stede van de gevorderde acht dagen te bepalen. De Antiloop moet als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten.
15 augustus 1978
in reconventie: SSH acht het in strijd met een juiste procesorde, dat De Antiloop — na eerst aan te dringen op uitstel ten dienste van onderhandelingen — onaangekondigd en niet in een schriftelijke conclusie neergelegd een eis in reconventie instelt. Voorzover strekkend tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening is een dergelijke vordering in kort geding echter aanvaardbaar, ook al is niet voldaan aan de voor een gewone procedure geldende (vormvoorschriften. Wij wijzen het processueel bezwaar van SSH derhalve van de hand. De aan de vordering ten grondslag gelegde stelling, dat SSH bij de onderhandelingen met derden van de naam De Antiloop gebruik maakt en de Antiloop van imitatie van SSH-produkten beschuldigt, is door SSH gemotiveerd bestreden. Bedoelde beschuldiging is slechts vervat in punt 4 van de vierde alinea van de dagvaarding, waarin een opsomming wordt gegeven van een aantal bijzondere omstandigheden met betrekking tot het onrechtmatig karakter van het handelen van De Antiloop. Nu de posita, die De Antiloop op geen wijze nader heeft geadstrueerd, niet zijn komen vast te staan, is er geen grond voor Onze tussenkomst. Wij zullen tevens De Antiloop als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten. Rechtdoende in naam der Koningin in kortgeding! in conventie: 1. Bevelen De Antiloop met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis het gebruik van het merk 'Centriform' te staken; 2. Veroordelen haar om aan SSH bij wege van dwangsom te betalen de somma van vijfduizend gulden (f 5000,—) voor iedere keer, dat zij in gebreke blijft aan de sub 1 omschreven veroordeling te voldoen; 3. Verklaren dit vonnis tot hiertoe uitvoerbaar bij voorraad; 4. Ontzeggen het meergevorderde; 5. Veroordelen De Antiloop in de kosten van het geding, aan de zijde van SSH tot deze uitspraak begroot op f 800,— (achthonderd gulden); in reconventie: 5. Weigeren de verzochte tussenkomst; 6. Veroordelen De Antiloop in de kosten van het geding, tot deze uitspraak aan de zijde van SSH begroot op f 400,— (vierhonderd gulden). Enz.
Nr 32. President Arrondissementsrechtbank te Haarlem, 14 april 1978. (Mr T. W. Attema) Art. 1401 Burgerlijk Wetboek. Het in het kader van een aktie in een paginagrote advertentie in 'De Telegraaf' te koop aanbieden van merkartikelen onder vermelding van een onjuiste inhoud van de flacon van een dier artikelen en onder vermelding van onjuiste adviesprijzen is misleidend jegens het publiek en jegens eiseres als alleenvertegenwoordigster voor resp. importrice van die produkten onrechtmatig. De door gedaagde aangeboden maatregelen om een en ander recht te zetten voldoende geacht en voorziening in kort geding geweigerd. De besloten vennootschap Maarleveld & Co. B.V. te Katwijk aan Zee, eiseres in kort geding, procureur Mr E. F. Seunke, advocaat Mr E. J. van der Wilk, tegen de besloten vennootschap Etos B.V. te Zaandam, gemeente Zaanstad, gedaagde in kort geding, procureur Mr B. C. Romijn, advocaat Mr P. C. van den Hoek.
15 augustus 1978
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
Wij, President enz. Wat het recht betreft: 1. Als enerzijds gesteld en anderszijds niet of onvoldoende weersproken en ten dele gestaafd door overgelegde producties, staat ten processe het volgende vast: dat eiseres hier te lande de alleen-vertegenwoordiging heeft c.q. voor de fabrikanten Antonio Puig S.A. te Barcelona, Spanje, en Parfums Yves Saint Laurent S.A. te Neuilly-sur-Seine, Frankrijk, de importeur is van de door deze vennootschappen vervaardigde merkartikelen Agua Brava respectievelijk Yves Saint Laurent; dat tot deze merkartikelen behoren de producten Agua Brava after shave lotion, Yves Saint Laurent eau de toilette spray Rive Gauche, Yves Saint Laurent Eau Libre en Yves Saint Laurent eau de toilette spray Pour Hommes; dat gedaagde in het landelijk ochtendblad 'De Telegraaf', editie van woensdag 5 april 1978 een de hele pagina beslaande advertentie heeft doen opnemen, althans voor de inhoud van die advertentie verantwoordelijk is, waarin zij producten als voormeld te koop aanbiedt in het kader van een tot en met 26 april 1978 lopende aktie; dat gedaagde in de bewuste advertentie een flacon Agua Brava after shave lotion heeft aangeboden met een inhoud van 150 ml., terwijl zulk een flacon in feite een inhoud heeft van 100 ml.; voorts is als adviesprijs van dit artikel f 11,50 genoemd, terwijl de werkelijke adviesprijs f 12,75 bedraagt; dat gedaagde verder in die advertentie een drietal producten van Yves Saint Laurent aanbiedt met vermelding van een adviesprijs van f 34,75, terwijl de werkelijke adviesprijzen voor deze producten f 25,75 dan wel f 25,— bedragen; 2. Eiseres heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd de stelling — kort weergegeven — dat gedaagde door het vermelden van bovenaangeduide onjuistheden het publiek heeft misleid, de detailhandel, alsook eiseres, schade heeft berokkend en jegens eiseres onrechtmatig heeft gehandeld. 3. Gedaagde heeft op zichzelf niet bestreden dat zij onrechtmatig tegenover eiseres heeft gehandeld; volgens haar berust het vermelden van een onjuiste inhoud van de flacon op een drukfout in de advertentie en is het vermelden van verkeerde adviesprijzen een gevolg van misverstanden, c.q. vergissingen, van haar zijde. 4. Ter afwering van de onderhavige vordering heeft gedaagde evenwel gesteld — en zulks is door eiseres ook niet betwist en wordt gestaafd door een Ons overgelegd telexbericht d.d. 12 april 1978 van haar raadsman aan de raadsman van eiseres — dat zij onmiddellijk na het vernemen van de bezwaren van eiseres de volgende maatregelen heeft genomen: a. zij heeft al haar filialen telefonisch geiiistrueerd om de drie producten van Yves Saint Laurent onmiddellijk — voorlopig — uit de verkoop te nemen en al het hierbij behorende reclame- en promotiemateriaal uit de winkels te verwijderen; b. zij heeft al haar filialen telefonisch geiiistrueerd om het in de winkel aanwezige display-materiaal voor agua
155
brava after shave lotion te corrigeren in dier voege, dat als inhoudsmaat van de flacon wordt vermeld 100 ml en als adviesprijs dfl. 12,75; c. zij heeft haar filialen medegedeeld dat deze instructie 'heden' schriftelijk wordt bevestigd; d. zij heeft de plaatsing van dezelfde advertentie die deze week zou verschijnen in de regionale pers en de huis-aan-huis bladen opgehouden en de plaatsing daarvan weten uit te stellen. 5. Daarnaast heeft gedaagde — en zulks is eveneens in confesso — in bedoeld telexbericht aangeboden om in 'De Telegraaf van donderdag 20 april 1978 een advertentie te doen plaatsen waarin de onjuiste vermeldingen worden gerectificeerd. 6. Ter terechtzitting heeft gedaagde dit laatste aanbod nader verduidelijkt en Ons een specimen getoond van de advertentie die zij bereid is te doen plaatsen. Wij hebben waargenomen dat deze advertentie vermeldt — in een ten dele zwart omlijnd kader — onder de met opvallende en grote letters uitgevoerde kop 'ETOS DROGIST MAAKTE FOUT', de volgende tekst: 'In onze advertentie van 5 april j.1. in dit dagblad zijn helaas onjuiste prijzen voor een viertal artikelen vermeld, terwijl bij een van deze artikelen een verkeerde inhoudsmaat is weergegeven. Hieronder volgen de juiste prijzen van deze artikelen: ' De advertentie geeft voorts aan dat een flacon Agua Brava after shave lotion 100 ml bevat. Gedaagde heeft ter terechtzitting nader aangeboden deze advertentie reeds in 'De Telegraaf van dinsdag 18 arpil 1978 te doen plaatsen, zulks ongeacht de afloop van het onderhavige geding. 7. Eiseres heeft de door gedaagde genomen en aangeboden maatregelen onvoldoende geoordeeld. 8. Wij kunnen haar daarin niet volgen. 9. In de eerste plaats heeft eiseres Ons niet aannemelijk gemaakt dat de door haar gewraakte — overigens niet te verontschuldigen — fouten welbewust en opzettelijk door gedaagde zijn gemaakt. Hoewel ^an eiseres kan worden toegegeven dat zij door de onjuistheden in haar in rechte bescherming verdienende belangen is geschaad, zijn Wij van oordeel dat eiseres [gedaagde? Red. ] door de genomen en aangeboden maatregelen zich de belangen van eiseres in voldoende mate heeft aangetrokken en dat verdergaande voorzieningen, als door eiseres gevorderd, aan eiseres een onevenredige genoegdoening zouden verschaffen. 10. Mede in aanmerking nemende dat Wij geen reden hebben te twijfelen aan de oprechtheid van gedaagdes aanbod, als in het slot van rechtsoverweging 6 weergegeven, oordelen Wij geen grond aanwezig voor het bevelen van de gevorderde voorzieningen, zodat wordt beslist als volgt. Rechtdoende in kort geding: Weigeren Wij de gevraagde voorzieningen. Verwijzen Wij eiseres in de kosten van het geding, aan de zijde van gedaagde tot heden begroot op f 520,— aan salaris met inbegrip van omzetbelasting. Enz.
Boekbesprekingen Harmut Johannes, Iur. Dr., Industrial Property and Copyright in European Community Law. Alphen aan den Rijn, A. W. Sijthoff, 1976, 324 blz. Prijs f 92,-. (Bibliotheek Octrooiraad nr A 3097.). Het hier besproken boek vormt de in het Engels vertaalde, herziene en aangevulde versie van de studie, die de
schrijver, in de wereld van de industriële eigendom bekend, zo niet berucht, als hardnekkig protagonist van het Europese gemeenschapsrecht, reeds in 1973 onder de titel 'Gewerblicher Rechtsschutz und Urheberrecht im europai'schen Gemeinschaftsrecht' het licht heeft doen zien. Het leeuwedeel van de studie bestaat uit een compilatie van belissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de Commissie en verschillende nationale
156
Bijblad Industriële Eigendom, nr 8
gerechten, alle betrekking hebbende op de verhouding tussen de nationale rechten van industriële eigendom en de voorschriften van het E.E.G.-Verdrag. Die compilatie wordt voorafgegaan door een vrij beknopte inleiding, waarin de schrijver eerst een overzicht geeft van de verschillende theorieën die met betrekking tot de bedoelde verhouding zijn ontwikkeld en vervolgens, na een analyse van het arrest van het Europese Hof in de zaak D.G.G./Metro, nader ingaat op het in dat arrest niet ontwikkelde, maar wel in het kader van art. 36 E.E.G.-Verdrag duidelijk gemarkeerde onderscheid tussen het bestaan en de uitoefening van nationale rechten van industriële eigendom. Ondanks de in de Engelse versie aangebrachte wijzigingen en aanvullingen verraadt die studie nog steeds het tijdstip van haar totstandkoming. Ofschoon in de compilatie van beslissingen en beschikkingen zulke recente arresten van het Europese Hof als die in de zaken EMI/CBS en Terrapin/Terranova en zulke recente beschikkingen van de Commissie als die inzake Bronbemaling/Heidemaatschappij, zijn opgenomen, komen deze in de inleiding tot die compilatie niet ter sprake. In die inleiding wordt van de problematiek der verhouding tussen de nationale wetten inzake de industriële eigendom en het E.E.G.-Verdrag niet meer gegeven dan een momentopname, totstandgekomen ten tijde en op basis van het arrest in de D.G.G./ Metro-zaak. Als gevolg daarvan is het nut van deze studie voor de dag van vandaag slechts betrekkelijk. Het schuilt voornamelijk in de uitvoerige beschrijving van de totstandkoming van dat arrest en in de uitvoerige bronvermeldingen in de vele voetnoten. 's-Gravenhage, 19 juni 1978. v.N.H.
Prof. A. Chavanne en Prof. J.-J. Burst, Droit de^la prophete industrielle. Précis Dalloz. Parijs, Dalloz, 1976, 532 blz. Prijs 64 Franse franken. (Bibliotheek Octrooiraad nr AA 3121 FR(a).) Het hier aangekondigde boek is de eerste volledige beschrijving van het in Frankrijk geldende recht van de industriële eigendom, die is verschenen nadat Roubier in 1954 zijn bekende tweedelige handboek 'Le droit de la propriété industrielle' het licht deed zien. Ondanks de vele wijzigingen, die de betrokken wetten sindsdien hebben ondergaan, bleef een volledige beschrijving van het daar te lande geldende industriële eigendomsrecht achterwege en was men uitsluitend aangewezen op publikaties betreffende bepaalde onderdelen van dat recht, zoals het boek van P. en F. Greffe betreffende tekeningen en modellen van nijverheid, de verhandeling van Magnin betreffende de know-how en de beschrijving van het nieuwe Franse octrooirecht door Mathély. Deze leemte wordt door het boek van Chavanne en Burst, in een zeer handzame uitvoering verschenen in de bekende serie van Dalloz, op voortreffelijke wijze opgevuld. Men vindt daarin een weliswaar beknopte, maar niettemin volledige beschrijving van het recht van de industriële eigendom, zoals dat in Frankrijk krachtens de desbetreffende nationale wetten en de verschillende internationale ver-
15 augustus 1978
dragen, met inbegrip van P.C.T., de beide Europese octrooiconventies en TRT, geldt resp. zal gaan gelden, terwijl ook aan de verhouding tussen het industriële eigendomsrecht en het nationale resp. internationale kartelrecht aandacht wordt geschonken. Het boek is verdeeld in twee delen, waarvan het eerste de titel 'Les créations industrielles' draagt en het tweede 'Droit sur les signes distinctifs' tot titel voert. Die betiteling is in zoverre merkwaardig dat zij de vraag opwerpt waarom het eerste deel is gewijd aan objecten van industriële eigendom als zodanig en het tweede deel (slechts) aan rechten op zulke objecten. In het eerste deel worden achtereenvolgens behandeld octrooien, aan het octrooirecht verwante rechten (les droits connexes du droit de brevet), als hoedanig door de schrijvers worden beschouwd de know-how, het fabrieksgeheim en de kweekprodukten, voorts de tekeningen en modellen en tenslotte als typisch Franse bijzonderheid 'les industries saisonnières de lTiabülement et de la parure', waarvan de voortbrengselen, afgezien van een mogelijk beroep op auteursrechtelijke of modelrechtelijke bescherming, tegen navolging beschermd worden door een wet van 12 maart 1952. Ook hier kan men ten aanzien van de indeling van de onderwerpen weer een vraagteken plaatsen in zoverre als daarbij de know-how, het fabrieksgeheim en de kweekprodukten tesamen onder de noemer van de aan het octrooirecht verwante rechten worden samengevat. Noch het feit dat know-how en het object van een fabrieksgeheim octrooieerbare materie kunnen omvatten, noch de omstandigheid dat in sommige landen plantenrassen door een octrooi beschermd kunnen worden en in andere landen aan plantenrassen een bescherming wordt verleend die octrooirechtelijke kenmerken vertoont, lijkt mij die samenvatting te rechtvaardigen. In het tweede deel komen dan achtereenvolgens het merk, de handelsnaam, het uithangbord (enseigne), de (tijdschrift)titel alsmede de benamingen van oorsprong en de aanduidingen van herkomst aan de orde, waarbij telkens weer, evenals in het eerste deel, na het nationale recht de relevante verdragsbepalingen worden besproken. Tekenend voor de volledigheid van de behandeling van de stof is, dat bij de bespreking van het merkenrecht zelfs aan de plannen tot invoering van een Europees merk aandacht wordt geschonken en dat onder de steeds in voetnoten vermelde rechtspraak ook naar buitenlandse beslissingen wordt verwezen, zoals bijv. (blz. 294, noot 2) naar de beslissing van het Benelux-Gerechtshof inzake het merk Klarein. De volledigheid van de behandeling van zulk een omvangrijk onderwerp als het nationale en internationale recht van de industriële eigendom nu eenmaal is, brengt als 'défaut de ses qualités' mede, dat die behandeling een beknopt en niet zelden een ietwat apodictisch karakter draagt. Dientengevolge zal men er goed aan doen ten aanzien van specifieke problemen van Frans recht mede de monografieën te raadplegen, die op het in aanmerking komende rechtsgebied in het bijzonder betrekking hebben. Juist omdat Chavanne en Burst de weg naar die monografieën zo duideüjk wijzen is hun boek, ondanks zijn beknoptheid, voor de verkenning van het Franse recht zulk een betrouwbare gids. 's-Gravenhage, 19 juni 1978. V.N.H.