gemeente Eindhoven
Raadsnummer 09.R342O.OOI Inboeknummer ogbstozz6g Dossiernummer 950.202 8 december zoog
Raads inforrnatiebrief Betreft motie Jeugdbeleid Mza schoolmaatschappelijk werk.
Inleiding Op 24 juni 2008 motie M12, ingediend door de SP, aangenomen in uw raad. Deze motie is opgenomen in het collegedossier. In deze motie heeft de aanbieder mevrouw A. Heesterbeek van de SP uw raad voorgesteld om een maatschappelijke verkenning uit te voeren naar de functie van het schoolmaatschappelijk werk, door het voeren van gesprekken met mensen van schoolmaatschappelijk werk, basisscholen en het Centrum Jeugd en Gezin.
Besluit van college van burgemeester en wethouders Wij hebben besloten uw raad te informeren over de afronding van de motie M12 betreffende schoolmaatschappelijk werk
Argumenten 1 Het PON, kennisin uitvoering, heeft in opdracht van de gemeente Eindhoven eind 2008 een onderzoek gedaan naar het schoolma a tscha ppelij k werk en vooral een evaluatie naar de uitbreiding van de formatie schoolmaatschappelijk werk. Op 13 februari 2007 zijn wij akkoord gegaan met de uitbreiding van het schoolmaatschappelijk werk ten behoeve van een stadsbrede inzet op het primair en voortgezet onderwijs en een pilot op het MBO onderwijs. Aan deze uitbreiding hadden wij de voorwaarde gekoppeld, dat eind 2008 een evaluatie plaats diende te vinden, alvorens structurele middelen voor deze uitbreiding beschikbaar gesteld konden worden. Deze evaluatie diende zich te richten op de vraag: "Heeft de inzet van deze extra financiele middelen datgene opgeleverd wat we ervan verwachten?".
Daarom heeft het PON, kennis in uitvoering, in opdracht van de gemeente Eindhoven eind 2008 een onderzoek gedaan naar het schoolmaatschappelijk werk en vooral een evaluatie naar de uitbreiding van de formatie schoolmaatschappelijk werk. De vertegenwoordigers van uw raad, die aan de slag gegaan zijn met motie M12 zijn betrokken bij de onderzoeksopzet dat het PON heeft gemaakt en zijn geinformeerd over de uitslagen van het onderzoek. De raadsvertegenwoordiging heeft aangegeven dat een verdere maatschappelijke verkenning wat hen betreft
Raadsnummer 09.R/420.00I
09. R/420.00I
niet nodig was en het onderzoek voldoende antwoord gaf op de vragen van uw raad.
2 Op 29september2009zij n wij akkoordgegaan met een uitbreiding van hetschoolmaatschappelijk werk (Lumens Groep) ten behoeve van de functie ketencoordi nati e.
Tot de taken van het schoolmaatschappelijk werk behoort het uitvoeren van ketencoordinatie in casussen waarbij meerdere instellingen betrokken zijn bij de zorg aan het gezin. De schoolmaatschappelijk werker heeft een spilfunctie en is verantwoordelijk voor het coordineren van de hulp aan het kind en bevorderen van de samenwerking tussen de verschillende instellingen die betrokken zijn bij het gezin. In deze situaties is de schoolmaatschappelijk werker de verbindende factor tussen onder meer de Spilpartners, het Centrum Jeugd en Gezin en partners op het terrein van de geindiceerde jeugdzorg. Uit het onderzoek van PON, eind 2008, bleek onder meer dat de taak van ketencoordinator en wat men kan verwachten
van een ketencoordinator nog onvoldoende duidelijk was bij de betrokken medewerkers en dat er onvoldoende capaciteit beschikbaar was voor de uitvoering van deze taak. Naast de formatie-uitbreiding zijn er via het Centrum Jeugd en Gezin trainingen gegeven aan de ketencoordinatoren, waardoor het voor medewerkers helder is geworden wat de taken van een ketencoordinator zijn en wat er van hem/haar verwacht wordt. Door zowel de inhoudelijke kennis als de formatie-uitbreiding kan het schoolmaatschappelijk werk de taak als ketencoordinator vervullen, zoals noodzakelijk is en van haar verwacht wordt. De praktijk nu laat zien dat de samenwerking tussen het Centrum Jeugd en Gezin, de schoolmaatschappelijk werker en de scholen sterk is verbeterd.
Ter inzage gelegde stukken Evaluatienota "Het schoolmaatschappelijk werk in Eindhoven", PON, januari 2009.
Burgemeester en wethouders van Eindhoven,
A. Brunninkhuis, secretaris
Raadsnummer 09.R/420.OOI
09. R/420.OOI
QC09050067
Het schoolmaatschappelijk werk in Eindhoven Een evaluatie van de uitbreiding mevrouw drs. 3. den Hartog
PON, kennis in uitvoering
januari 2009
Het PON heeft dit onderzoek verricht in opdracht van de Gemeente Eindhoven 4uteur: mevrouw drs. J. den Hartog
@ 2009 PON, kennis in uitvoering
Het auteursrecht van deze publicatie berust bij het PON. Gehele of gedeeltelijke overname van teksten is toegestaan, mits daarbij de bron wordt vermeld.
Vermenigvuldiging en publicatie in een andere vorm dan dit rapport is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van het PON.
PON
Postbus 90123 5000 LA Tilburg Telefoon: (013) 535 15 35 Fax: (0’l 3) 535 81 69
E-mail:
[email protected] internet: www.hetpon.nl
1.1
Inleiding Aanleiding
1.2 1.3 1.4
Aanpak Leeswijzer
Doel
2
Extra inzet Primair/Voortgezet onderwijs Ervaringen primair onderwijs Srnw binnen zorgstructuur Meerwaarde smw Samenwerking en coordinatie Registraties Tevredenheid basisschoien Ervaringen voortgezet onderwijs 2.2.1 Smw binnen zorgstructuur 2.2.2 Meerwaarde srnw 2.2.3 Samenwerking en coordinatie 2.2.4 Registraties 2.2.5 Tevredenheid middelbare scholen 2.3 Signalering in het primair- en voortgezet onderwijs 2.4 Conclusies en aanbevelingen
2.1 2.1.1
2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.2
3 3.1
3.2 3.3 3.4 3.5
4.1 4.1.1
4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.1.5 4,1.6 4.2
8 8 8 8 9 9 11 11 11 11
’]2
12 13 13
14
Evaluatie nieuwe taken Ketencoordinatie Casusoverleg Risicojeugd Zorg voorJeugd Smw en het Centrum voor Jeugd en Gezin Conclusies en aanbevelingen
15 15 15 16 17 17
Pilot ROC
18 18 18 18 19
Ervaringen pilot-scholen Srnw binnen zorgstructuur Meerwaarde smw Samenwerking en coÃűrdinatie Signaiering en preventie Terugdringen schooluitval Registraties
20 20 21
Conclusies en aanbevelingen
22
5 5.1 5.2 5.3
Slotconclusies en aanbevelingen Primair onderwijs Voortgezet onderwijs Nieuwe taken
24 24 24
5A
Pilot ROC
25 25
p H
5
Rg R
1.1 Aanleiding Het college van B&W van de gemeente Eindhoven heeft in februari 2007, in het kader van het bestuurlijk programma Actieve Jeugd, besloten om voor de duur van twee jaar de inzet van het schoolmaatschappelijk werk (smw) uit te
breiden. Aan de Lurnens Groep is subsidie beschikbaar gesteld om deze uitbreiding aan te trekken. De extra inzet heeft plaatsgevonden bij: Het primair onderwijs: een aantal (GOA) scholen beschikten al over srnw, dit is nu uitgebreid naar alle scholen in het primair onderwijs. Het voortgezet onderwijs: VMBO scholen beschikten al over srnw, HAVOen VWO-scholen nog niet. Ook deze scholen hebben nu srnw ter beschikking. Middelbaar beroepsonderwijs: op vier scholen van het ROC is als pilot met smw gestart. Het smw werkt als extern hulpverlener aansluitend op de zorgstructuur van de school en is er vooral voor kinderen met problemen in de thuissituatie. indien nodig verwijst het srnw door naar andere hulpverlening zoals Bureau Jeugdzorg, Algemeen Maatschappelijk werk en het Centrum voor Jeugd en Gezin.
Naast de uitbreiding van het aantal scholen wordt verwacht dat het smw ook een aantal nieuwe taken vervult ter versterking van de zorgstructuur rondom leerlingen. In de nieuwe zorgstructuur vormt de schoolmaatschappelijk werker een belangrijke spii in het brede zorgoverleg op school en de verbinding naar het Centrum Jeugd en Gezin. De nieuwe taken bestaan uit de invuliing van de functie van ketencoordinator, deelname aan het Zorg voor Jeugd systeem en deelname aan casusoverleggen Risicojeugd. De inzet van srnw binnen het middelbaar beroepsonderwijs had als extra doei om te voorkomen dat leerlingen voortijdig schoolverlaten. De pilot srnw binnen het ROC is gestart om te kijken hoe de inzet van het schoolmaatschappelijk werk zich binnen de ROC-
scholen zou ontwikkeien. De gemeente wil nu weten hoe dit proces is verlopen en of de inzet succesvol is geweest.
Voordat er voor de uitbreiding van het smw structurele middelen ter beschik-
king kunnen worden gesteld, dient een evaluatie plaats te vinden om te bekijken of de inzet van de financiÃńle middelen heeft opgeleverd wat aan extra taken werd verwacht. De evaluatie is gericht op de verwachtingen van de extra inzet en niet op de effectiviteit van het schoolmaatschappelijk werk op zich.
PON-rapportage: HEt SCHOOUIIIAATSCHAPPEUJX WERK IN EINOHOVEN
1.2 Doel Het doel van de evaluatie is tweeledig:
1 Een evaluatie van de extra inzet van het smw. Daarbij gaat het om een antwoord op twee hoofdvragen. Aan de extra subsidiÃńring van het srnw was de eis gekoppeld om uitvoering te geven aan een aantal nieuwe taken. Hoe verloopt deze uitbreiding aan taken in de praktijk en kan het smw op een adequate wijze vormgeven aan deze uitbreiding? Levert de inzet van het extra smw een bijdrage aan de doelstelling om scholen beter te faciliteren in de hulp aan kinderen met psychosocia/e problematiek? 2 Een evaluatie van de pilot op een aantal scholen van het ROC. Hierbij zal meer ingezoomd worden op de plaats van het smw binnen de structuur van het ROC en de meerwaarde van het smw voor het ROC.
1.3 Aanpak Ten tijde van de evaluatie functioneert het smw ruim een jaar op de nieuwe scholen. De evaluatie is een moment van reflectie in een ontwikkelingsproces waarin het smw een plek moet krijgen binnen de nieuwe scholen en waarin uitvoering moet worden gegeven aan de nieuwe taken. Het is dan ook geen evaluatie van de effectiviteit van het smw op zich, maar een procesevaluatie van de extra inzet. De resultaten van de evaluatie geven handvatten om het proces bij te sturen of te optimaliseren.
De evaluatie van de extra inzet van het smw wordt uitgevoerd door middel van gesprekken met scholen en met de schoolmaatschappelijk werkers. Er zijn gesprekken gevoerd op twee scholen in het primair onderwijs en twee in het voortgezet onderwijs. De gesprekken zijn gevoerd met leden van het zorgteam, in de meeste gevallen de intern begeleider en de adjunct-directeur. De scholen die zijn bevraagd hadden voor de uitbreiding geen schoolmaatschappelijk werk. Op alle pilot-scholen van het ROC zijn gesprekken gevoerd met de studentenbegeleiders. Daarnaast is een groepsgesprek georganiseerd met de
adjunct-directeuren en medewerkers studentenservice van de vier pilot scholen. De schoolmaatschappelijk werkers zijn bevraagd op hun ervaringen op de scholen en de vormgeving van de extra taken. Met de regisseurs van het Centrum Jeugd en Gezin is gesproken over de ketencoordinatie en casusoverleggen.
Naast de gesprekken is gebruik gemaakt van het vragenlijstje dat de gemeente heeft uitgezet om de prestatieafspraken te meten. Deze vragenlijst is zowel verstuurd naar de scholen in het primair- en voortgezet onderwijs die al smw hadden, als naar de scholen waar het smw nieuw is. In totaal is de vragenlijst naar 78 scholen verstuurd, waarvan er 64 de vragenlijst hebben ingevuld, Dit is een respons van 82%.’ De gegevens zijn niet herwogen op representativiteit en kunnen daarom niet zonder meer worden gegeneraliseerd naar alle scholen in Eindhoven. Wanneer in de tekst de resultaten van de vragenlijst worden vermeld, dan worden de scholen bedOeld die de VragenlijSi hebben ingevuld. DOOr het beperkt aantal EIrrbnroordcategorieen geven de reSultaten van de gemeerItelijke vragenlijSt eerI indicatie van de mening van scholen over het smw. Uitbreiding van antwoordcategorie6n zou meer genuanceerde uitspraken mogelijk maken.
PON-rrryprrrtageI HET SCHOOUIrIAATSCHAPPEUJK WERK IN EINDHOVEN)
Voor de evaluatie is tevens gebruik gemaakt van cijfers uit de registraties van de Lurnens Groep (2007), onder andere over het aantal trajecten smw en het aanta I doorverwijzingen.
1.4 Leeswijzer In dit rapport worden allereerst de ervaringen met srnw in het primair en voortgezet onderwijs weergegeven. Aan dit tweede hoofdstuk is tevens een paragraaf signa lering toegevoegd. Het derde hoofdstuk beschrijft de evaluatie van de nieuwe taken, op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven. De pilot ROC wordt in het vierde hoofdstuk beschreven. Uit de conclusies en aanbevelingen uit ieder hoofdstuk worden tenslotte een aantal slotconclusies geformuleerd, met daarbij aanbevelingen voor de toekomst.
2 Extra inzet Primair/Voortgezet onderwijs In dit hoofdstuk staan de ervaringen centraal van de scholen in het primair en voorgezet ondervvijs waar het smw sinds het schoojlaar20072008 wordtingezet. Daarbj igaat het om het functioneren van het smw binnen de zorgstruc-
tuur van de scholen en de meerwaarde die het smw biedt. De informatie wordt aangevuld met registratiegegevens van de Lumens Groep van alle scholen, en gegevens uit de vrageniijst die door de gemeente naar alle scholen
is gestuurd. Aanvuilend wordt besproken welke rol het smw heeft in het verbeteren van de signalering van de problematiek bj ileerlingen.
2.1
Ervaringen primair onderwijs Srnw binnen zorgstructuur Het smw heeft 2 tot 4 uur ter beschikking per basisschool. In deze uren worden de leerlingen begeleid, die vallen binnen het werkveld van het smw, en huisbezoeken afgelegd, Alle basisscholen geven in de vragenlijst aan dat het duidelijk is wat van het smw verwacht kan worden, 95% geeft aan dat de verwachtingen ook worden waargemaakt. De smw’er is niet op regelmatige momenten op school. Er is vaak geen vaste werkplek beschikbaar en het beperkt aantal uren wordt gebruikt voor bezoeken of contacten met de leerling en ouders. De smw’er neemt in principe deel aan het zorgteamoverleg op de scholen, dat isbn keer in de 4 tot 6 weken wordt gehouden. Tussendoor wordt veel contact onderhouden via e-mail of telefoon. Op de bevraagde scholen is de positionering van het smw geen actief beleid binnen de school, de piaats van het srnw binnen de zorgstructuur is afhankelijk van de informele contacten met de intern begeleider of adjunct-directeur.
Indien de school onderdeel is van een spilcentrum, wordt er periodiek spilzorgoverleg georganiseerd waar partners zoals de buitenschoolse opvang, consultatiebureau, peuterspeelzaal en GGD-arts bij aanwezig zijn, De functie en verhouding tussen het intern zorgteam van de school en het brede spilzorgoverleg is nog in ontwikkeling, het is voor scholen nog niet geheel duidelijk waar de probleerngevallen besproken moeten worden. 2.1.2 Meerwaarde smw
In het zorgteamoverleg wordt de voortgang van de casuÃŕstiek doorgenomen
en worden zorgleerlingen besproken, Het smw heeft duideiijk een toegevoegde waarde in het zorgtearnoverleg door de inbreng van specifieke expertise waar de school zelf niet over beschikt, Een school geeft aan dat door de inbreng van het smw de ’zorgvisie verbreed wordt’ waardoor er meer begrip is voor het gedrag van het kind en er beter op de probleemsituatie kan worden ingesprongen. De smw’er geeft ook tips aan de intern begeleider hoe het gesprek met ouders aan kan worden gegaan wanneer er een vermoeden van problemen met de leerling is. Met srnw biedt de scholen handvatten om met ouders in gesprek te gaan, zonder meteen de relatie tussen ouders en school op het spel te zetten.
PON-raPPOllrrge: HEE ECHOOEMAATSCHAPPELllK WERK IN ElNOHOVEN)
2.1.3 Samenwerking en coÃűrdinatie
Wet is voor de scholen duidelijk voor welk type problematiek het smw ingeschakeld kan worden, voornamelijk wanneer de problemen de thuissituatie van de leerling aangaan. Voor tips en advies wordt het smw over een breder spectrum geraadpleegd, voornamelijk door de intern begeleider. In overleg wordt besloten wie een leerling in begeleiding neemt. Hierbij geeft de smw’er ook zelf aan of de problematiek onder de expertise van het srnw valt of niet.
Wet zorgteam op de basisscholen bestaat in de meeste gevallen uit de intern begeleider, adjunct-directeur en soms de opvoedondersteuner. Door de kleine teamsamenstelling wordt er veel op informele wijze overlegd. Dit wordt nog eens versterkt door de lage frequentie van formele zorgteamoverleggen. De functie van het zorgtearn is daardoor nog niet bij alle scholen duidelijk. De waarde van het zorgteamoverleg wordt wel versterkt door het srnw omdat de casu’istiek vanuit meerdere invalshoeken wordt besproken. Het smw draagt hierdoor bij aan een meer structurele bespreking van zorgleerlingen op de school.
Wanneer een leerling onder begeleiding is van smw, koppelt de smw’er de informatie terug naar de intern begeleider indien hiervoor toestemming van ouders is verkregen. De terugkoppeling gaat op informele wijze, in het zorgteamoverleg, of via verslaglegging. Bijna alle basisscholen die de vragenlijst van de gemeente hebben beantwoord, geven aan dat de smw’er relevante informatie terugkoppelt naar de school. Een aantal scholen geeft wel de opmerking dat de terugkoppeling meer gestructureerd mag worden, bijvoorbeeld een schriftelijk verslag van de casus en ook een overzicht van de voort- . gang en de resultaten. Het smw kan de terugkoppeling van informatie meer gestructureerd vormgeven door te kiezen voor een vaste werkwijze van terugkoppeling. Als een leerling wordt doorverwezen naar externe hulpverlening, dan sluit het srnw de casus officieel af. Scholen wiilen graag op de hoogte blijven van de voortgang omdat zij zich verantwoordelijk voelen voor de leerlingen. Hoewel scholen ook in sommige gevallen zelf contact opnemen met de hulpverlener, is de ervaring dat het smw gemakkelijker informatie krijgt van hulpverleners en daardoor kan fungeren als verlengstuk van de school in het verkrijgen van informatie.
2.1.4 Registraties
De Lurnens Groep verwerkt de aantallen clienten en consultaties in de clkntregistratie, uitgesplitst naar onderwijstype. Als prestatie-indicator is afgesproken dat 1 fte smw 80 klanten op jaarbasis helpt. Daarbij mogen 15 consultaties als 1 klant worden gerekend. Gezien de inzet van het srnw van 4,68 fte
in het primair onderwijs in 2007 zouden 374 klanten geholpen moeten worden, In werkelijkheid zijn 316 klanten geholpen, dit is een tekort van 58 klanten. Voor de prestatie-afspraak kan worden geschoven met het aantal
geholpen klanten in het primair- en voortgezet onderwijs, waardoor het totaal aantal geholpen klanten voldoet aan de prestatie-afspraak.
PON-rapportage: NET 5CNOOLMAATSCHAPPEOJK WERK IN EINDNOVEN
Uit de gegevens per schooi blijkt dat de deelname van het smw aan zorgteams verschilt van 1 tot 26 per jaar. Ook in het aantal klanten zit een grote variatie.
Het grote verschil in deelname aan zorgteams kan worden genuanceerd omdat niet alle scholen een zorgteamoverleg op dezelfde wijze definieren. Het smw kan bijvoorbeeld wel op een informeel overlegmoment aanwezig zijn. Op de scholen in het primair onderwijs waar het smw sinds 2007 is ingezet, neemt het smw volgens registratiegegevens van de Lumens Groep minder deel aan zorgteams (gemiddeld 5,2 x per jaar per school) dan bij scholen waar het smw al langer wordt ingezet (9,2 x per jaar per school). Nieuwe scholen geven aan dat het tijd kost om de smw’er te leren kennen en om de samenwerking te ontwikkelen. De scholen waar het smw sinds 2007 wordt ingezet hebben nog geen ervaring opgebouwd met zorgieerlingen. Dit wil niet zeggen dat deze er niet zijn, want op alle scholen wordt geconstateerd dat de problematiek en de complexiteit ervan toeneemt.
De nieuwe scholen hebben wel minder ervaring in de omgang met leerlingen die problemen hebben. De inzet van het smw helpt deze scholen om het bewustzijn rond de problematiek te vergroten en geeft handvatten hoe ermee om te gaan als school. Uit de vragenlijst van de gemeente blijkt dat twee derde van de basisscholen beter in staat is om kinderen met psychosociale problematiek te begeleiden. Wet lijkt erop dat scholen waar het smw weinig aan het zorgtearnoverleg deelneemt, ook weinig klanten naar het srnw hebben doorverwezen. Dit suggereert dat face-to-face contact van het zorgteam met het smw zal leiden tot meer toeieiding van leerlingen naar het smw, Wet vaststellen van een verplicht
aantal zorgteamoverleggen per jaar kan de positie van het smw binnen de school verstevigen.
Van de trajecten die het smw met leerlingen is gestart wordt 43% afgesloten, 49% wordt doorverwezen. Doorverwezen wordt onder andere naar Bureau Jeugdzorg (16%) of naar overig (26%). 7,8% Van de trajecten wordt voortijdig beeindigd. De interventieresultaten zijn: motivering voor verdere hulpverlening (35%), verbetering van de opvoedingssituatie thuis (10%) en voor 13% verbetering van het welbevinden van de leerling. Bijna alle basisscholen vinden dat het beter gaat met het kind na begeleiding door het smw.
De problematiek waar het smw op de basisscholen het meest mee wordt geconfronteerd is gecentreerd rond gezin en opvoeding (problemen van de ouder/omstandigheden in het gezin/problemen rond opvoeding). Een ander belangrijk thema is het psychosociaal functioneren van het kind (problemen met de omgeving, agressief gedrag, of problemen met zichzelf. angstig/ depressief). Door de scholen zelf wordt als vaak voorkomende problematiek genoemd het aandachtstekort van ouders, echtscheiding en psychosociale problemen zoals autisme en dyslexie. Scholen merken wel dat de problematiek complexer wordt.
Kg’
PONeappoIeage: HET 5CHOOLMAATSCHAPPEI.IJK WERK IN EINDHOVEN)
2.1.5 Tevredenheid basisscholen
De basisscholen geven het smw gemiddeld een 8,4 (op een schaal van 1 tot 10). De scholen die al langer smw hebben zijn zeer tevreden, zij geven het smw een 8,7. De nieuwe scholen beoordelen het srnw met een 8,2. Uit de opmerkingen in de vragenlijst blijkt dat veel scholen het smw inmiddels onmisbaar vinden. Ook wordt een aantal keer om uitbreiding van het aantal uren gevraagd.
2.2
Ervaringen voortgezet onderwijs
2.2.1 Smw binnen zorgstructuur
De scholen waar het smw sinds 2007 wordt ingezet hebben wekelijks 3 tot 4 uur smw ter beschikking. De vormgeving van de zorgstructuur varieert per school, gezien de grootte van de scholen wordt er bijvoorbeeld gewerkt met jaarlaagco6rdinatoren of afdelingsmedewerkers. Zij fungeren als aanspreekpunt voor mentoren en geven signalen door aan de intern begeleider. Naast
intern begeleiciers trekken scholen aanvullende expertise aan zoals een psycholoog, orthopedagoog of een professional voor de begeleiding van leeriingen met autisme. Het is voor 94%%uo van de middelbare scholen duidelijk wat ze kunnen verwachten van het smw, alle scholen geven aan dat deze verwachtingen ook worden waargemaakt. Voor de middelbare scholen biedt het srnw specifieke kennis over problematiek die de thuissituatie van leerlingen aangaat. Het srnw neemt volgens de registraties van de Lumens Groep niet altijd deel aan het zorgteam. Dit kan ook liggen aan de definitie die voor een zorgteam wordt gehanteerd. Zo is er op enkele scholen (twee}wekelijks informeel overieg en wordt het zorgteam gebruikt voor meer beleidsmatige zaken. Met kan zijn dat het smw wei aan de informele overlegmornenten deelneemt. Een andere mogelijkheid is dat een school naast een intern zorgtearn ook een extern zorgteamoverleg heeft. In dit periodieke externe overleg wordt de problematiek besproken die te complex is voor het intern zorgtearn en als er veel buitenschoolse factoren meespelen. Met srnw is dan een van de partners in het overleg, naast bijvoorbeetd de leerplichtarnbtenaar en GGD-arts. 2.2.2 Meerwaarde smw
Het smw heeft voor de scholen een toegevoegde waarde in het verlenen van hulp aan kinderen met psychosociale problematiek, door de specifieke kennis van problematiek die met de thuissituatie te maken heeft. Daarmee is het srnw als extern hulpverlener een waardevolle aanvulling op de al aanwezige kennis over leerling-problematiek op de scholen, Door het srnw wordt niet alleen de leerling op school, maar ook de thuissituatie in ogenschouw genomen. Het smw heeft als externe hulpverlener een andere relatie met ouders dan de schoot, waardoor het gesprek met ouders gemakkelijker wordt aangegaan en de relatie tussen school en ouders minder wordt beinvloed. Daarnaast beschikt de srnw’er over kennis van de sociale kaart met hulpverleners in een bepaalde regio waardoor een zorgleerling snel bij de juiste hulpverlening zit.
Een school geeft aan dat door de inzet van het srnw ’de problemen niet eerder, wei professioneler worden aangepakt’. Ook wordt voor de school informatie over een zorgleerling toegankelijk doordat de srnw’er in het Zorg
PON-rapportage: HET 5CHOOLMAAT$CHAPPEUJK WERK IN EINDHOVEN
voor Jeugd systeem kan zien welke hulpverleners bij een leerling betrokken zijn, zodat gedrag en prestaties van een ieerling beter begrepen worden. Uit de resultaten van de vragenlijst van de gemeente blijkt dat 88% van de middelbare scholen door de adviezen van het smw beter in staat is om kinderen met psychosociale problematiek te begeleiden.
2.2.3 Samenwerking en co5rdinatie
Met is voor de scholen duidelijk voor welke problematiek het srnw ingeschakeld kan worden. Soms beslissen de intern begeleiders of een casus bij het smw past, meestal wordt het in een informeel overleg met het smw besloten. 94% Van de middelbare scholen geeft aan dat de smw’er relevante informatie terugkoppelt. De smw’er koppelt informatie over de ontwikkelingen rond een leerling terug naar de mentor of afdelingscoordinator, dit gebeurt mondeling
of via e-mail. Registratie in een leeriingvolgsysteem door het smw is niet gebruikelijk. Wanneer er externe hulpverlening wordt ingeschakeld, wordt de voortgang bewaakt door de school of door de smw’er. Hiervoor is geen vast protocol, het is afhankelijk van de casus. Scholen bhjven zichzelf wel verantwoordelijk voelen voor het volgen van de voortgang van een leerling. Moewel er ruimte moet zijn om situatieafhankelijk te bepalen wie de casus volgt, is het toch goed om de taken en verantwoordelijkheden van school en smw duidelijk vast te leggen.
2.2.4 Registraties Evenals in het basisonderwijs is afgesproken dat 1 fte smw jaarlijks 80 klanten helpt. In het voortgezet onderwijs is 4,68 fte smw werkzaam, dit betekent dat er 374 klanten op jaarbasis geholpen moeten worden.
In 2007 zijn er 441 klanten geholpen, dit betekent 67 meer dan volgens afspraken vereist was. De deelname van het srnw aan zorgteams verschilt van 0 tot ruim 20 keer per jaar. Het smw neemt dus niet op alle scholen deel aan het zorgtearnoverleg, zoals gezegd hangt dit samen met de definMring van het overleg ais zorgtearn. Het kan wel zo zijn dat het smw bij informele overlegmomenten aanwezig is.
Van de trajeCten die dOOr het SmW met leerlingen zijn geStart wOrdt 40/4 afgerond, 13% wordt voortijdig beeindigd en 47% wordt doorverwezen. In 12’/4 van de trajecten wordt doorverwezen naar Bureau Jeugdzorg, de overige doorverwijzingen zijn verdeeld over een groot aantal verschillende organisaties, zoals het Jeugd Preventie Programma of naar een andere vorm van hulpverlening binnen Welzijn Eindhoven. Het interventieresultaat is voor een belangrijk deel motivering voor verdere hulpverlening (36%), verbetering van het welbevinden van de leerling (19%) of verbetering van het gedrag in de klas (114/o). Uit de vragenlijst van de gemeente blijkt dat alle scholen vinden dat het beter gaat met de leerling na begeieiding door het smw. Uit cijfers van de Lurnens Groep blijkt dat van de leerlingen van 13 tot 18 jaar die begeleiding van het smw ontvangen, 42% uit de regio komt. Wet smw kan leerlingen van buiten de gemeente Eindhoven niet doorverwijzen naar hulp-
verlening binnen de gemeente. Warme overdracht door het smw naar de smw’er in de woongemeente van de leerling zal de continuTteit van de hulpverlening vergroten.
12
PON.rapportagN HET SCHOOLlttAATKHAPPELIJK WERK IN EINDHOVEN)
De meeste hulpvragen binnen het voortgezet onderwijs hebben betrekking op het psychosociaal functioneren van de jongere. Een andere categorie is gezin/ opvoeding waarbij het gaat om problemen in de ouderAcind relatie of probiemen van de ouder/opvoeder zelf. Daarnaast hebben veel hulpvragen betrekking op de omgeving van de jongere waarbij het gaat over problemen met leeftijdgenoten, relaties, of met anderen in de eigen omgeving.
2.2.5 Tevredenheid middelbare scholen
De middelbare scholen beoordelen het srnw gemiddeld met een 8,4. Het maakt daarbij nauwelijks uit of de scholen al langer smw hebben of dat het sinds 2007 is ingezet. Uit de opmerkingen van scholen aan het einde van de vragenlijst blijkt dat ze zeer tevreden zijn. Uitbreiding van uren wordt door verschillende scholen gewenst, ken school geeft zelfs aan dat uitbreiding van het aantal uren de kans vergroot dat zwakke ieerlingen een diploma halen.
2.3
Signalering in het primair- en voortgezet onderwijs Het functioneren van het srnw op een school is onder andere afhankelijk van de mate waarin problemen worden gesignaleerd en van de toeleiding naar de zorg. Zowel op de basisscholen als de schoien in het voortgezet onderwijs hebben mentoren en docenten een belangrijke rol in de signalering en doorverwijzing. De mate waarin docenten signaien oppakken is volgens de schoien
wisselend en erg afhankelijk van de persoon. Zeker op de scholen in het primair onderwijs zijn clocenten nog niet voldoende op de hoogte van de kenmerken van psychosociale problematiek. Als docenten een probleem signaleren bij een leerling dan melden ze dit aan de mentor, afdelingsrnedewerker of in het geval van de basisscholen rechtstreeks aan de intern begeleider. Naar de visie van de scholen, zowel in het basis- als voortgezet onderwijs, pakken de docenten en mentoren de lichte problemen zelf op. Waar nodig wordt advies gegeven door de intern begeleider. Via de intern begeleider kan ook het smw worden gevraagd om advies. Het smw geeft bijvoorbeeld tips aan de docent hoe het gesprek met ouders
aan kan worden gegaan. Docenten maken nog niet vaak gebruik van de expertise die het smw te bieden heeft. Oorzaken hiervoor zijn de relatieve onbekendheid van het smw onder docenten en de intern begeleider die vaak fungeert als tussenpersoon in het contact. In het voortgezet onderwijs verzorgen intern begeleiders soms een vorm van training op het gebied van signalering. Het is voor scholen een vraagstuk hoever zij moeten gaan in de maatschappelijke zorg voor leerlingen, zeker als de problematiek niet school gerelateerd is. Het gedrag en de prestaties van leerlingen kunnen echter wel beter worden begrepen als de school op de hoogte is van problemen. Het srnw heeft geen formele taak in het bevorderen van preventie, het smw zou wel het beiang van preventie kunnen benadrukken door de scholen advies te geven hoe ze dit het best kunnen oppakken.
PDN-laPPOttage: HET SCHOOLREAAT5CHAPPELUK WERK IN ElNDHOVEN
13
2.4 Conclusies en aanbevelingen Zowel de basisscholen als de scholen in het voortgezet onderwijs erkennen de meerwaarde van de inzet van het smw op de school in het bieden van hulp aan kinderen met psychosociale problematiek. Door de kleinere en meer beperkte zorgstructuur op de basisscholen vervult het smw een brede adviesrol rkhting de intern begeleider. Op de scholen in het voortgezet onderwijs is de inzet van het srnw een toevoeging van specifieke kennis aan de bestaande expertise binnen de school.
Volgens de registraties van de Lumens Groep heeft het smw in 2007 in het basisonderwijs S8 klanten minder geholpen dan afgesproken, in het voort-
gezet onderwijs 67 meer dan volgens de afspraken behaald zou moeten worden. Dit komt neer op een prestatie van +9 klanten in 2007.
Samenwerking en informatieterugkoppeling verloopt op de meeste scholen op informele wijze. Zowel de scholen als het smw geven aan de korte lijnen prettig te vinden en per casus te bekijken aan wie de informatie teruggekoppeld moet worden. Wei is het de wens van de scholen om de terugkoppeling meer te structureren. Het smw dient informatie mondeling terug te koppelen in het zorgtearn, de verslaglegging is de verantwoordelijkheid van het zorgtearn zelf. Ivleer aandacht voor structurele terugkoppeling zorgt ervoor dat de voortgang van de hulp aan leerlingen meer systematisch wordt gevolgd. Scholen waar het smw sinds 2007 wordt ingezet, geven aan dat het tijd kost om de smw’er te leren kennen en om de samenwerking te ontwikkelen. Dit is ook te zien in Eie minder frequente deelname van het srnw aan zorgtearns. De Lumens Groep kan meer te investeren in aanwezigheid en bekendheid van het smw op een schooi. Daarbij dienen ook de procedures rond de inzet van het smw, zoals de wijze van casusverdeling en de toegankelijkheid van het srnw voor docenten helder te zijn. Het smw neemt niet op alle scholen deel aan het zorgteam, hoewel dit beeld genuanceerd kan worden omdat niet elke school het zorgoverleg als ’zorgteam’ definieert. Op sommige scholen wordt het srnw pas ingeschakeld als de specifieke expertise nodig is. Deelname van het smw aan het zorgtearnoverleg biedt als meerwaarde dat alle casuTstiek vanuit de expertise van het srnw belicht kan worden, hetgeen de intern begeleiders kan versterken in hun zorgvisie. Consequente bespreking van de casuistiek in de zorgteams verdient daarom aanbeveling. Hieraan kan de voorwaarde worden verbonden dat er minimaal zes keer per jaar een formeel zorgteamoverleg moet worden georganiseerd.
De scholen in het primair oncferwijs waar het srnw sinds 2007 wordt ingezet, hebben nog niet veel ervaring met zorgleerlingen. Tegelijkertijd wordt door zowel het smw afs de scholen geconstateerd dat de.problematiek in toenemende mate complex is. Het srnw kan het belang van preventie en tijdige signalering benadrukken door scholen advies te geven over de vormgeving hiervan.
14
PON-rapportage: HET ECHOOBAAA15CHAPPELIJK WERK IN EINOHOVEI4)
Evaluatie nieuwe taken Naast de uitbreiding van het aantal scholen waarop het smw werkzaam is, heeft het smw ook extra taken gekregen met de uitbreiding van de inzet van financiÃńle middelen door de gemeente. 0e centrale vraag die in dit hoofdstuk wordt besproken is hoe de uitbreiding van functiesin de praktijk verloopt en ofhet smw op adequate wijze vorm kan geven aan deze taken,
3.1
Ketencoordinatie Met ketencoordinatie wordt gezorgd voor afstemming tussen hulpverleners die betrokken zijn in de zorg rond een gezin of kind. De taken van de ketenco6rdinator bestaan uit het volgen van het proces van hulpverlening rond een gezin en zo nodig bijsturen van het proces. De ketencorPrdinator stelt samen met de partners een plan van aanpak op en let op de uitvoering ervan. Met de
uitbreiding van de extra inzet heeft het smw de taak van ketencoordinator gekregen voor kinderen van 4 tot 18 jaar. Het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) vult waar nodig de ketencobrdinator aan en volgt het proces, Formeel moet de co5rdinatierol worden opgepakt als er meer dan IEIsn hulpveriener bij een gezin betrokken is. in de praktijk gebeurt dit nog niet.
Volgens het smw is er nog veel onduidelijkheid over de ketenco5rdinatie, Zo is
het niet duidelijk wanneer de rol van ketenco5rdlnator moet worden opgenomen door het srnw. Nu gebeurt dat nadat er door het CJG een casusoverleg
Risicojeugd is georganiseerd, Daarnaast is het niet duidelijk hoe de coordinatierol ingevuld moet worden. Moeten partners bij elkaar worden geroepen voor het opstellen van een plan van aanpak of kan dit ook telefonisch? Wie houdt het dossier bij? wat kun je doen als IEIsn van de partners zich niet aan de afspraken houdt? Ketencoi5rdinatie zit nog in de ontwikkelingsfase, meer duidelijkheid over de
taken en bevoegdheden van de coordinatie kan de ontwikkeling positief stimuleren, l-let srnw is van mening dat de rol van ketencoordinator bij hen hoort, alleen de invulling ervan staat wat hen betreft ter discussie. Het voordeel van co6rdinatie door het smw is dat smw de zaak vaak inhoudelijk kent of er bij betrokken is. Het smw fungeert als schakel tussen gezin, school en hulpverleners. Het organiseren van een overleg met partners kost echter heel veel tijd, hetgeen ten koste gaat van de uren op de scholen. Daarnaast wordt het smw nog niet door alle partners erkend als coordinator waardoor medewerking vaak stroef verloopt, Volgens het CJG zijn partners wel op de hoogte van de coordinerende rol van het smw, maar is het voor hen nog niet duidelijk wat het inhoudt en wat het voor henzelf betekent. Het is tevens een andere verdeling van bevoegdheden waar nog niet alle organisaties in mee willen gaan.
3.2 Casusoverleg Risicojeugd Deelname aan het casusoverleg Risicojeugd is een tweede nieuwe taak die met de extra inzet van het smw gepaard gaat. Als de situatie rond een gezin
complex is en er veel hulpverleners betrokken zijn, kan een casusoverleg Risicojeugd worden belegd. Een casusoverleg wordt ook wel georganiseerd als
PON-rappartage: HET ECHOOIIrIAATSCHAPPECDK WERK IN EINDHOVEN
15
de samenwerking tussen partners niet op gang karnt of niet lekker Ioopt. Tijdens het casusoverleg wordt Isbn specifieke casus besproken en de hulpverlening op elkaar afgestemd. In principe neemt de ketencoordinator de verant-
woordelijkheid voor het organiseren van een casusoverleg. In de praktijk wordt het casusoverleg nu vaak georganiseerd door het ClG. Het smw is bij het casusoverleg aanwezig, zij hebben de taak om te registreren en de informatie terug te koppelen naar scholen, Als vervolg op het casusoverleg kunnen er tevens nog coordinerende taken bijkomen voor het smw, het is voor hen vooraf moeilijk in te schatten hoeveel tijd dit gaat kosten. De meeste casusoverleggen worden georganiseerd voor kinderen jonger dan 12 jaar. Jonge kinderen zijn kwetsbaarder en het gaat ook sneller de gezinssituatie aan, waardoor er meerdere hulpverleners bij betrokken zijn. Volgens de clientregistraties van de Lumens Groep over 2007 is het smw bij 9 casusoverleggen voor kinderen jonger dan 12, aanwezig geweest. In 2008 heeft het smw aan 40 casusoverleggen deelgenomen. Van deze 40 zaken is uiteindelijk in 4 zaken de zorgcoordinatie door het smw uitgevoerd. Voor leerlingen van middelbare scholen worden momenteel beduidend minder casusoverleggen georganiseerd.
3.3 Zorg voor Jeugd Het Zorg voor Jeugd systeem is een signaleringssysteem waarin geregistreerd
wordt welke hulpverleners bij een gezin betrokken zijn. Het is geen inforEnatieSysteem Omdat er geen inhOudelijke informatie OVer de prOblernatiek in
staat. Het srnw is als vertegenwoordiger van de scholen aangesloten op Zorg voor Jeugd. Een aantal basisscholen geeft de voorkeur aan een eigen aansluiting van de scholen op het systeem. Het srnw fungeert in deze als schakel tussen het onderwijs en de externe hulpverleners.
Om de schakelfunctie goed te kunnen uitvoeren, dient het srnw zowel vanuit het onderwijs als van de partners op de hoogte te zijn van de leerlingen die op een school te maken hebben met psychosociale problematiek. Het Zorg voor Jeugd systeem biedt een snel overzicht van de betrokken hulpverleners rond een leerling. Hoewel het gebruik van het systeem nog in ontwikkeling is, is de reactie van partners positief, Vanuit de scholen worden de zorgleerlingen met het smw besproken, waarna het smw zo nodig kan doorverwijzen naar de
juiste hulpverlening. Tegelijkertijd houden scholen problematiek rond een leerling sores te lang bij zichzelf. Het gesprek met ouders over problemen rond een leerling wordt moeilijk aangegaan, scholen zijn bang om de relatie met ouders te verliezen. Het smw is in deze gevallen niet op de hoogte van de aanwezige complexe problematiek. Dit laat zien dat het smw nog niet op alle
scholen even nauw betrokken is bij de bespreking van zorgleerllngen. Het beperkte aantal beschikbare uren maakt regelmatige aanwezigheid niet eenvoudiger waardoor een vertrouwensband tussen school en smw maar langzaam wordt opgebouwd. Het smw dient stevig te kunnen investeren in bekendheid en vertrouwen op de scholen, zodat leerlingen tijdig naar de juiste hulp worden toegeleid.
PONeapporeage: HET KHOOLMAATPCHAPPEOIK WERK IN EINDHOVEN)
3.4 Smw en het Centrum voor Jeugd en Gezin Het CJG is een samenwerkingsverband van alle convenantpartners in zorg aan jongeren en het gezin. Het CJG voert de regiefunctie van de gemeente uit voor alle voorzieningen rond jeugd- en gezin. Het CJG heeft twee pijlers: Opgroeien & Opvoeden (O&O) en de pijler Risicojeugd. De SPiL-centra in de
wijken fungeren als inlooppunten waar men terecht kan met vragen over opgroeien en opvoeden. Het smw heeft als schakel tussen het onderwijs en de externe hulpverlening vooral te maken met de pijler Risicojeugd. Twee regisseurs van het CJG volgen de signalen in het Zorg voor Jeugd systeem en begeleiden het samenwerkingsproces waar nodig. De rolverdeling tussen het CJG en de ketencol5rdinator, in veel gevallen het smw, is nog niet helemaal duidelijk en wordt door de partners verschillend ingevuld.
3.5 Conclusies en aanbevelingen Op dit moment is er veel onduidelijkheid over de invulling van de rol van ketencoordinator. Tevens zijn daarbij behorende taken en bevoegdheden niet
gedefinieerd waardoor partners de rol van de ketenco6rdinator niet altijd erkennen. Er dient duidelijkheid te komen wanneer het smw de rol van ketencoi5rdinator oppakt en wat dit inhoudt. Ook dient duidelijk te worden wat de rol is van het CJG eTt hoe dit de ketenco5rdinatie ondersteunt. Een rnogelijkheid is dat het CJG organisatorisch ondersteunt bij het plannen van een casusoverleg, zodat het smw ontlast wordt. Wet smw heeft een schakeifunctie tussen school, convenantpartners CJG en het gezin. Deze positie is niet eenvoudig, Om de zorg rond een kind te coordineren heeft het smw meer commitment nodig van convenantpartners waardoor
het gemakkelijker wordt om samen te werken en de zorg onderling af te stemmen. Om de rol van ketenco5rdinator goed te kunnen oppakken is het van belang dat de smw’ers hiervoor afgebakende tijd beschikbaar hebben zodat het geen sluitpost wordt van de overige werkzaamheden. De deelname aan het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd wordt door de convenantpartners als positief ervaren. Het is echter nog niet altijd duidelijk wat er dient te gebeuren als er een signaal verschijnt in het systeem en welke functie de ketencoordinator daarin heeft. Bij scholen is er nog onduidelijkheid over het systeem en over de rol van het smw als vertegenwoordiger van de scholen. 5cholen dienen vanuit de gemeente te worden geinformeerd over de werking van het signaleringssysteem en de betekenis hiervan voor de scholen. Wet CJG en de samenwerking tussen de convenantpartners zit nog in een ontwikkelingsfase. Het smw heeft veel te maken met de onduidelijkheid die er nog leeft bij verschillende partijen, wat blijkt uit de vragen van scholen over de functie van het CJG. Eenduidige communicatie vanuit de gemeente over dit onderwerp is gewenst, dit heeft tevens meer legitimiteit dan de individuele antwoorden van de smw’ers.
pON-rapportage: tlET SC HOOLIVlAATSCHAPPELI JK WERK IN EINDHOVEN
17
4 PilOt ROC JVaast de uitbreicfing van het smw op de scholen in het primair en voortgezet ondervvj is is in 2007 gestart met een pilot op een viertal scholen van het R0C In dit hoofd
4.1 Ervaringen pilot-scholen 4.1.1 Smw binnen zorgstructuur De schoolmaatschappelijk werker heeft in de meeste gevallen een duidelijke plek gevonden binnen de zorgstructuur van de school. Waar dit niet het geval is, is de school zelf nog aan het zoeken naar de juiste vormgeving van de zorg-
structuur. ROC-breed wordt de zorgstructuur meer in overeenstemming gebracht, waarbij de studentenbegeleiders directer verbonden worden aan de afdelingen zodat ze goed weten wat er speelt. Een betere verbinding van de zorgstructuur met de afdelingen komt ook het rendement van het smw ten goede, Voor de smw’er is het zoeken naar een balans tussen het zijn van een externe hulpveriener en het voiwaardig lid zijn van het zorgteam. De zorgteams van de scholen zijn zelf nog in ontwikkeling, het is belangrijk dat de smw’er wordt meegenomen in de ontwikkelingen zodat de smw’er kan meedenken in de vormgeving varI een optimale zorgstructuur. Bij de meeste scholen wordt de smw’er meegenomen in de ontwikkelingen en ais collega opgenomen in het
team. Naast het begeleiden van studenten wordt de smw’er ook vaak gevraagd voor advies vanwege haar expertise. De smw’er denkt actief mee in
de casusbesprekingen en geeft indien gevraagd advies aan loopbaanbegeleiders.
Naast het zorgteam per school is er een schooloverstijgend zorgadviesteam (ZAT-team). De smw’er fungeert op dit moment als schakel tussen deze teams. Een casus wordt in het ZAT-team ingebracht als het de expertise van het zorg-
team overschrijdt. Er wordt in enkele gevallen gebruik van gemaakt, de meerwaarde van het ZAT-team is nog niet voor alle scholen voldoende duidelijk. Ligt het accent op het bespreken van de casuistiek of is het ontmoeten van
partners in de zorg aan studenten een belangrijk doel7 Het ROC zou de functie van het ZAT-team nader kunnen specificeren, Daarnaast is het van belang om te bekijken of het smw de schakelfunctie tussen het zorgteam en het ZAT-team moet vervullen of dat de school hier zelf een verantwoordelijkheid in heeft. 4.1.2 Meerwaarde smw Alle scholen die meedoen aan de pilot geven aan het schoolmaatschappelijk werk als een meerwaarde te beschouwen. Deze meerwaarde wordt gevonden In:
Inbreng van expertise in het zorgtearn, advies aan studentenbegeleiders en aan loopbaanbegeleiders.
18
PON-rapportage: HET 5CHOOLMAAr5CHAPPELIJK WERK IN EINDHOVEN)
Kennis van de sociale kaart, doorverwijzen van de student naar de juiste hulpverlening. Snelheid van handeien: ingang bij diverse instanties om de student snel bij de juiste hulpverlening te krijgen. Laagdrernpelig omdat het srnw binnen de school zit. De smw’er kan een student blijven volgen, ook als deze niet op school is. Bredere visie op zorg aan studenten. Met zorgteam kijkt vooral vanuit een
onderwijsbril. De smw’er is een externe hulpverlener die kijkt naar de clientâĂđ inciusief de thuissituatie. De thuissituatie wordt hierdoor beter meegenomen in de begeleiding van de student. Het huisbezoek heeft een activerende werking op de ouders.
4.1.3 Samenwerking en co5rdinatie De beslissing bij wie een student onder begeleiding komt gebeurt altijd in overleg, waarin de smw’er ook zeif aangeeft wanneer een casus binnen de taken van het smw past. Voor de leden van het zorgteam is het duidelijk dat wanneer de thuissituatie ln beeld komt, de casus valt onder de expertise van het smw.
Bij twee scholen kan de student direct terecht bij de srnw’er, deze scholen hebben bewust gekozen voor een lage drempel naar het srnw. Bij de andere twee scholen komt een student bij het smw na verwijzing door de studentenbegeleider en/of loopbaanbegelelder. De mate van ’laagdrempeligheld van het smw is hier nog een discussiepunt omdat een lage drempel ook studenten trekt die niet bij het smw thuishoren. De school heeft de eerste verantwoordelijkheid in het bieden van ondersteuning aan leerlingen, alleen als de problematiek daarom vraagt kan het smw worden ingeschakeld. Een te lage drempel naar het smw zou de officiÃńle route kunnen ondermijnen. Bij alle scholen (ook daar waar de studenten bij de srnw’er kunnen binnenlopen) wordt wei het protocol gehanteerd dat een verwijzing van de loopbaanbegeleider nodig is naar de Studentenbegeleider of de SmW’er, deSnOOdS aChteraf. Bij IEIsn SCheol
gaat een verwijzing van de loopbaanbegeleider via de afdelingsco5rdinator, bij een andere school lopen alle verwijzingen via de adjunct-directeur die een selectie maakt ter reductie van het aantal aanmeldingen.
Als het smw een student onder begeleiding heeft, koppelt de smw’er informatie over de voortgang vaak mondeling terug naar de studentenbegeleiders en loopbaanbegeleider, en registreert tevens in het leerlingvolgsysteem van de school. De registratie gebeurt nog niet overal structureel, het wordt door de srnw’ers ervaren als dubbele administratielast omdat ook in het ZvJ systeem
moet worden geregistreerd. Wanneer er meerdere hulpverleners bij een student betrokken zijn, of de student wordt door het srnw doorverwezen, dan is het niet duidelijk wie de voortgang bijhoudt en de student volgt. De scholen hebben soms zelf contacten met externe hulpverleners maar vinden het lastig om de juiste informatie terug te krijgen. De cobrdinatiefunctie zou volgens een van de scholen nog sterker bij het srnw mogen komen te liggen. Het srnw
vindt dit echter een taak van de afdelingscoordinatoren of loopbaanbegeleiders. Het smw zit daarvoor te ver van de student af, volgens de smw’ers. Het
fungeren als schakel tussen diverse partijen in de zorg rond een student behoort tot de taak van het srnw. Na doorverwijzing van de student naar externe hulpverlening dient echter in het zorgteam besproken te worden wie de voortgang van een student volgt.
PDN-rappertage: HET 5CHOOLMAATECHaPPELUK WERK IN EINDHOVEN
19
Evenals in het voortgezet onderwijs ervaart het srnw ook op de scholen van het ROC hindernissen bij de doorverwijzing van leerlingen uit de regio naar instanties binnen de gemeente Eindhoven. De verschillende hutpverleners krijgen geen vergoeding voor de behandeling van studenten die van buiten de gemeente komen, terwijl de studenten graag de hulpverlening met school willen combineren. Het smw gaat na doorverwijzing in principe mee naar het
intakegesprek, waardoor het voorkomt dat ze bijvoorbeeld naar Venlo moeten omdat de student daar woont en dus in de hulpverlening komt. Het bijhouden van de voortgang worclt hierdoor ook bemoeilijkt. Uit cijfers van de Eurnens Groep blijkt dat van de leerlingen van 38 jaar en ouder die begeleiding van het smw ontvangen, 454k uit de regio komt. Regionale afstemming en warme overdracht tussen srnw’ers uit verschil! ende gemeenten verbetert de continuiteit van de hulpverlening.
4.1A Signalering en preventie Het functioneren van het smw op de scholen is mede afhankelijk van de
signalering en doorverwijzing van docenten en loopbaanbegeleiders. De signatering door docenten is volgens de studentenbegeleiders heel divers. Loopbaanbegeleiders hebben in eerste instantie de verantwoordelijkheid om problemen te signaleren. MorrIenteel wordt er een module geschreven over signalering, die ROC-breed aan de opleiding van loopbaanbegeleiders wordt toegevoegd Het srnw geeft vooral individuele adviezen aan loopbaanbegeleiders, dit is vaak als er al een probleem is gesignaleerd.
De kennis van de srnw’er heeft wel een ’inktvlekwerking’ van het zorgteam naar de ioopbaanbegeleiders. Een school geeft aan dat de loopbaanbegeleiders duidelijk een ander soort gesprekken voeren dan voorheen, door de kennis die via het srnw is opgedaan.
Preventieve betrokkenheid van het srnw kan studenten behoeden voor grotere problemen. Scholen geven aan de srnw’er graag meer te betrekken in de ontwikkeling van de pedagogische visie richting de studenten. Ook het tijdig in beeld brengen van risicoleerlingen is een wens van de scholen, Het smw heeft geen directe taak in de uitvoering van preventieve maatregelen op de school, het smw kan wel advies geven over het opzetten van preventie.
Preventie kan worden versterkt als de scholen tijdig op de hoogte zijn van risicoleerlingen. De overdracht van dossiers van zorgleerlingen van het vmbo naar het mbo is nu niet structureel geregeld. Regioscholen hebben vaak srnw van een andere aanbieder dan de Lumens Groep, er is nog geen uitwisseling van informatie tussen de srnwrers van de verschillende scholen.
4.1.5 Terugdringen schoolultval Scholen geven aan dat zonder toedoen van het smw de student in een aantal gevallen zeker was uitgevallen. Het smw draagt er volgens de schoien zeker aan bij dat de student sneller de juiste hulp krijgt waardoor loopbaanbegeleiders worden ontlast omdat de student niet te lang in de klas blijft met de problematiek. Het is wel belangrijk dat de student op tijd bij het smw komt, niet pas als schooiuitval bijna onvermijdelijk is.
20
PON-rspport4ge: HET SCHOOLIVUrATSCHAPPB.UK WERK IN EINDHOVEN)
Tijdige signaiering door loopbaanbegeleiders is daarvoor noodzakelijk, tevens dient de ioopbaanbegeleider ook zelf te overwegen of het contact met ouders nodig is, waarvoor het smw ingeschakeld kan worden.
Uit voorbeelden kan worden opgemaakt dat het smw zowel richting student als richting school expertise biedt die uitval van studenten kan voorkomen. A,ls
de beroepshouding van de student niet voldeed, was schooluitval een risico. Een school geeft aan dat de smw’er een rol heeft gespeeld in het opstellen van criteria voor een goede beroepshouding en hoe dit kan worden bijgespijkerd. Daardoor vallen minder vaak studenten uit.
In kwalitatieve zin zijn er verschillende argumenten om te beredeneren dat de inzet van het smw een positief effect heeft op het terugdringen van de schooluitvai. Het ROC kan verder investeren in het monitoren van risicostudenten of
het volgen van studenten na begeleiding door het srnw, waardoor ook in kwantitatieve zin meer inzichtelijk wordt of er ontwikkelingen zijn in het tegengaan van schooluitval. Een van de scholen werkt al aan het idee om risicostudenten te ’labelen’ zodat cijfers over uitval beter geinterpreteerd kunnen worden. 4.1.6 Registraties
Omdat het smw op de pilot-scholen volledig nieuw is, is afgesproken dat 1 fte smw jaarlijks 40 klanten helpt Bij het ROC is in totaal 1,5 fte werkzaam, dit betekent dat er 60 klanten op jaarbasis geholpen moeten worden, In 2007 zijn er 136 klanten geholpen, dit betekent 76 meer dan volgens afspraken vereist was. Dit positieve resultaat laat zien dat het srnw snel is geintegreerd binnen de zorgstructuur van de scholen. De afgesproken caseload kan tevens worden bijgesteld.
Het smw neemt op alle pilot-scholen deel aan het zorgteamoverleg. De frequentie van het zorgtearnoverleg verschilt, de functie van het overieg is nog niet voor alle scholen helder. Het overleg wordt in een aantal gevallen gebruikt voor kennisontwikkeling en beleidsmatige zaken, de bespreking van de casuistiek gebeurt dan in een (twee)wekelijks informeel overleg. Van de trajecten die het smw met studenten start, wordt 29% afgerond. 404/a
Van de studerrten wordt doorverwezen en 31% van de trajecten wordt voortijdig beeindigd. De reden van voortijdige beeindiging is voornamelijk dat de student onvoldoende gemotiveerd was voor bemoeienis van het smw. Het aantal studenten dat voortijdig afhaakt is vrij hoog, het verdient aanbeveling om na te gaan waarom de motivatie onvoldoende is.
De hulpvragen vallen voor een groot deel in de categorie ’gezin en opvoeding’. Daarbij gaat het voornamelijk om problemen in de ouder-kind relatie. Ook problemen in het psychosociaal functioneren en problemen in de orngeving van de student vormen belangrijke categorieÃńn. De meest voorkomende problematiek kan per school verschillen. waar op IEIsn school gedragsmatige problemen veel voorkomen, gaat het op een andere school meer om problemen zoals onzekerheid en gebrek aan assertiviteit.
PON-rapportage: I-IET SCHOOI MAATSCHAPPEEUK WERK IN EINDHOVEN
4.2 Conclusies en aanbevelingen Het srnw wordt door alle pilot-scholen als een enorme meerwaarde ervaren in het bieden van hulp aan studenten met psychosociale problematiek, De meer-
waarde wordt zowel gevonden in het begeleiden van studenten met specifieke problemen, als in deskundigheidsbevordering van de studentenbegeleiders. Het aantal uren dat het smw op de pilot-scholen werkzaam is, lijkt voldoende. Het is voor de schoien niet inzichtelijk wat de caseioad van de srnw’er is in relatie tot de beschikbare tijd. Verduidelijking van de caseload en de beschikbare capaciteit zorgt ervoor dat er ten volle gebruik gemaakt kan worden van de beschikbare uren van het smw.
De samenwerking verloopt voornamelijk op informele wijze via regelmatig contact met studentenbegeleiders en afdegngscoordinatoren. De redelijk frequente aanwezigheid van de smw’er zorgt voor korte lijnen en vertrouwelijke samenwerking. De waarde van het zorgteam en het ZAT-team is nog niet voor alle scholen duidelijk. I-let RC5C kan door middel van het opstellen van
een handreiking de functie en het onderscheid van beide zorgoverleggen nader specificeren. Er blijkt nog onduidelijkheid te bestaan over het volgen van de voortgang van een student na doorverwijzing en het onderhouden van contacten met andere hulpverleners. Het is geen directe taak van het smw om de voortgang van de student na doorverwijzing te blijven volgen. In het zorgteam zou per casus besproken moeten worden wie de voortgang van de student bijhoudt.
Bij uitbreiding van de pilot moeten afspraken worden gemaakt over de terugkoppeling van informatie en de registratie van cases. De terugkoppeling van informatie door het srnw zou een vast onderdeel moeten zijn van het zorgteamoverleg. Binnen het zorgteam wordt dan gezorgd voor vastlegging van de informatie voor het leerlingvolgsysteem van de school.
In de ontwikkeling van een ROC-brede uniforme zorgstructuur zou het ROC een protocol kunnen ontwikkelen voor de samenwerking tussen zorgteam en smw en de juiste ’route’ van aanmelding van studenten bij het smw, Binnen dit protocol dient uiteraard ruimte te zijn voor maatwerk, het biedt echter wel
een richtlijn waarin taken en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd. Het verdient ook aanbeveling om evenwicht te zoeken in de mate van laagdrempeligheid van het srnw, zodat aileen studenten bij het smw komen die ook qua problematiek daar horen. Scholen kunnen dsicoieerlingen sneller in beeld krijgen als de overdracht van dossiers van vmbo naar mbo beter geregeld wordt. Dit versterkt de preventie en tijdige signalering. Hiervoor zouden afspraken gemaakt kunnen worden met regioscholen en met lokale aanbieders van smw. Om de continuiteit van de hulpverlening te waarborgen moet er een oplossing gevonden worden voor de overdracht van regiostudenten die begeleiding van het smw ontvangen. Regioleerlingen kunnen nu niet terecht bij hul pverieners in de gemeente Eindhoven. Warme overdracht van de student naar de smw’er
in de woongerneente zorgt voor meer continuiteit in de hulpverlening. De gemeente zou afspraken kunnen maken met regiogemeenten over de overdracht van leerlingen uit de regio naar de plaatselijke hulpverlening.
22
PON-IR PPR HRNR: HET 5CHOOLNIAATSCHAPPEUIK WERK IN EINOHOl/EN)
In kwalitatieve zin zijn er verschillende voorbeelden waaruit blijkt dat het smw
een positief effect heeft op het terugdringen van de schooluitval. Meer kwantitatieve informatie over het tegengaan van schooluitval kan door het ROC worden verkregen door studenten na begeleiding van het smw structureel te volgen en een monitorsysteem op te zetten voor risicostudenten. Geconcludeerd kan worden dat de pilot goede resultaten heeft opgeleverd en dat het smw haar meerwaarde op de scholen heeft bewezen. De zorgstructuur op de scholen is nog in ontwikkeling en ook de positie van het srnw hierin staat nog niet helemaal vast. De bovengenoemde aanbevelingen zijn hand-
vatten om de bestaande onduidelijkheden weg te nemen, waardoor het helder wordt op welke wijze het smw de meest efficiÃńnte plek in de zorgstructuur in kan nemen.
Het is wenselijk om de inzet van het srnw uit te breiden naar de andere scholen van het ROC, daarbij kan worden onderzocht of het srnw op dezelfde schaal moet worden ingezet of dat een andere verdeling (in uren en taken) ook mogelijk is.
PON-rapportage: HET SCHOOLMAATSCHAPPELIJK WERK rN ErrrDHOvEN
5 SlotCOncluSieS en aanbeVelingen In dit hoofdstuk worden de hoofdmndusies en aanbevelingen samenvattend weergegeven en wordt een antwoord gegeven op de hoofdvragen van de evaluatie.
De inzet van het smw wordt op alle scholen zeer gewaardeerd. Per onderwijstype (PO/VO/ROC) liggen er verschillende accenten in het werk van het srnw. Op basisscholen wordt het smw als brede vraagbaak gebruikt, in het voortgezet onderwijs en op de pilot-scholen van het ROC heeft het srnw een meer specifieke rol door de inbreng van kennis cfie met de thuissituatie van leerlingen te maken heeft.
5.1 primair onderwijs Het beperkte aantal uren dat het smw per school ter beschikking heeft, is op enkele scholen een belemmering om ten volle gebruik te maken van de expertise van het smw. Vooral op de nieuwe scholen dient de Lurnens Groep stevig te investeren in bekendheid van de srnw’er bij docenten en in communicatie over de taken en de expertise van het smw. Het vaststellen van een verplicht
aantal zorgtearnoverleggen (6 tot 8) per jaar kan de positie van het smw binnen de school verstevigen.
De invulling van de nieuwe taken zoals ketenco5rdinatie en deeiname aan casusoverleggen is nu nog vooral van toepassing op kinderen in de basisschoolleeftijd. Voor de smw’ers die werkzaam zijn op de basisscholen zorgt het voor een behoorlijke verzwaring van hun takenpakket, zonder dat hier expliciet tijd voor is vrijgemaakt. Het is nodig dat er meer duidelijkheid komt over de invulling van deze taken en de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, met name tussen het CJG en het smw.
5.2 Voortgezet onderwijs Het srnw is als extern hulpverlener een waardevolle aanvulling op de aanwezige kennis op de scholen over de omgang met leerlingen met psychosociale problematiek. Het biedt een duidelijke meerwaarde omdat het de school meer mogelijkheden geeft om leerlingen tijdig de juiste zorg te kunnen bieden. Er bestaan verschillen tussen de scholen in de positie van het srnw;
deeluitmakend van het zorgtearn of meer extern hulpverlener die wordt ingeschakeld wanneer dit nodig is. Het is aan te bevelen dat het smw onder-
deel is van het zorgtearn, omdat dit de toegankelijkheid van het smw vergroot. Vanuit de wens om als smw laagdrernpelig te zijn verdient het aanbeveling om te investeren in bekendheid en aanwezigheid op de scholen
zodat de adviserende rol van het srnw naar leerkrachten nog beter kan worden benut. Over het nut en de vormgeving van het zorgteam bestaan nog veel onduidelijkheden, evenals over de plaats van het srnw in het zorgtearn. Er zou een richtlijn ontwikkeld kunnen worden met handreikingen over de vormgeving, frequentie en inhoud van het zorgteam. De gemeente zou dit als voorwaarde
PQN-rapportage: NET SCHQQEMAA APPEUJK wERK IN BNQHQVEN}
kunnen hanteren voor de inzet van het smw op een school. Een zorgteam met
een duidelijke functie draagt eraan bij dat zorgleerlingen meer structureel besproken worden waardoor de kennis van het srnw het beste kan worden benut.
Het is de wens van de scholen om terugkoppeling van informatie door het smw meer te structureren. Het smw heeft de taak om informatie mondeling terug te koppelen in het zorgoverleg. Van het zorgoverleg wordt vervolgens verslag gemaakt. Scholen dienen op de hoogte te worden gesteld van deze werkwijze en hun eigen rol hierin. Daarnaast is het onduidelijk wie verantwoordelijk is voor het volgen van de voortgang van leerlingen na doorverwijzing naar externe hulpverleners. Het srnw heeft de functie van ketencoordinator voor kinderen van 4-18 jaar, dit betreft de coÃűrdinatie van de hulpverlening van convenantpartners in het Zorg voor Jeugd systeem. De terugkoppeling van informatie over de voortgang van de huipverlening naar de scholen is een taak die niet onder de ketencoordinatie valt. Hierover moeten afspraken worden gemaakt, zodat dit voor de school en het smw helder is.
5.3
Nieuwe taken De functie van ketencoordinator dient te worden verduidelijkt. Dit geldt zowel voor het srnw als voor de samenwerkingspartners en de scholen. Voor iedereen dient duidelijk te zijn wanneer deze functie wordt uitgevoerd, door wie en welke taken en bevoegdheden daarbij horen. De gemeente en het CJG
hebben de taak om dit duidelijk te maken aan convenantpartners en de scholen. De smw’ers kunnen in deze rol worden verstevigd door de Lurnens Groep, bijvoorbeeld door een training. Scholen dienen te worden geinformeerd over de werking van het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd en de betekenis hiervan voor de scholen zelf. Ook convenantpartners dienen meer informatie te krijgen over de werking van het systeem, omdat nu niet altijd duidelijk is wat er moet gebeuren als er een signaal is afgegeven. Verder is een eenduidige strategie nodig om de communicatie over het CJG naar scholen goed vorm te geven. De werkgroep Risicojeugd van het CJG kan hier samen met de gemeente het voortouw in nemen.
Piiot ROC Hoewel de zorgstructuur op de pilot-scholen nog in ontwikkeling is, heeft het smw in de eerste periode een behoorlijke bekendheid verworven binnen de scholen, gezien de aantallen studenten die zijn begeleid. Het aantal uren lijkt voldoende. Scholen hebben weinig inzicht in de caseload die past bij de beschikbare tijd van het smw en in hoeverre de beschikbare tijd wordt benut. Voordat het srnw wordt uitgebreid naar alle scholen is het goed om te onderzoeken op welke schaal het smw kan worden ingezet, zodat de capaciteit van het smw ten volle kan worden benut.
Het functioneren van de zorgtearns op de afzonderlijke scholen is van grote invloed op het functioneren van het smw. Zowel ROC-breed als op de scholen afzonderlijk dient blijvend aandacht te worden besteed aan de werkwijze van en samenwerking in het zorgteam.
Het ROC kan de positie van het smw binnen de zorgstructuur verstevigen door aandacht te geven aan de volgende zaken: Een handreiking opstellen voor de vorm en functie van het zorgteamoverleg en het ZAT-team, waarbij tevens de rol van het srnw nader is gespecificeerd. Een protocol ontwikkelen voor de samenwerking tussen zorgtearn en smw
en de juiste ’route’ van tijdige aanmelding van studenten bij het smw. Ruimte voor maatwerk moet mogelijk blijven maar enige standaardisatie zorgt ervoor dat nieuwe scholen niet allemaai afzonderlijk het wiel gaan Uitvlfldeh. Overwegen in welke mate het srnw laagdrempelig moet zijn, in relatie tot het aantal beschikbare uren. Investeren in training van docenten en loopbaanbegeleiders op het gebied van signaiering van problematiek, zodat studenten met problemen tijdig bij het smw of de studentenbegeieider terecht komen.
De Lumens Groep kan de scholen meer duidelijkheid bieden over de verantwoordelijkheden van het smw met betrekking tot de terugkoppeling van informatie en de registratie van cases. Het volgen van de voortgang na doorverwijzing is geen directe taak van het smw. In het zorgteam dient per casus besproken te worden wie de voortgang van de student bijhoudt en wie de informatie vastlegt in het leerlingvolgsysteem van de school.
Het is voor het ROC een discussiepunt hoever men moet gaan in de maatschappelijke zorg voor studenten, zeker als deze niet direct school gerelateerd is. Een belangrijke doelstelling van de inzet van het smw op het ROC is het terugdringen van schooluitval. Gezien deze doelstelling is het juist van belang dat de school de maatschappelijke problemen van studenten in beeld heeft en hen hierin de nodige begeleiding biedt. Er zijn verschillende voorbeelden van
het positieve effect van het smw op het terugdringen van de schooluitval. Meer inzicht in de factoren van schooluitval en het rendement van het srnw hierin kan worden verkregen door als ROC te investeren in het volgen van studenten na begeleiding door het smw en door risicostudenten te ’labelen’ zodat ze beter in beeld zijn,
Ook vroegtijdige signalering en preventie kunnen bijdragen aan het terugdringen van schooluitval, omdat studenten met problemen dan eerder in beeld zijn. De overdracht van dossiers van vrnbo naar mbo zou beter geregeld kunnen worden. Het ROC (en de gemeente) dienen hierover afspraken maken
met (regio)scholen, het srnw dient te zorgen voor afspraken met lokale aanbieders van srnw.
Het doorverwijzen van regioleerfingen naar hulpverlening in Eindhoven is nu niet mogelijk. De gemeente en Lumens moeten afspraken maken met andere gemeenten en andere welzijnsinstellingen over de overdracht van zorgleerlingen en afstemming hierover. Afspraken over warme overdracht van het smw naar de smw’er in de woongerneente zijn al een eerste stap die de continuiteit van de hulpverlening kunnen versterken.
PON-rapportage: kET SCkOOLMAATSCNAPPELUK WERK tN EtNONOVEN)
Met de pilot op de scholen van het ROC is in een korte periode veel bereikt en de pilot is dan ook geslaagd. Uitbreiding van de inzet van het smw naar alle schoten is wenselijk. Voordat de uitbreiding naar alle scholen wordt ingezet is het goed om te werken aan de genoemde aanbevelingen, zodat het smw snel optimaal kan functioneren binnen de scholen.
PON-rapportage: HET KHOOLMAATSCHAPPELIJK WERK IH EIND HOVBI
27