Verslag van de vergadering van de statencommissie Welzijn, Cultuur & Sociaal Beleid, gehouden op woensdag 2 maart 2005 van 14.00 tot 18.10 uur in de Statenzaal van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezig: mw. A.M.K.D. Folkerts (GroenLinks, voorzitter), mw. L.K. Smit (PvdA), dhr. J.W. Kok (PvdA), mw. W.J. Mansveld (PvdA), mw. J.F.W. Boon-Themmen (VVD), dhr. J.G. Abbes (CDA), mw. A.G. van Kleef-Schrör (CDA), mw. A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), dhr. E.A. van Zuijlen (GroenLinks), dhr. J. Hilverts (ChristenUnie), dhr. H. Hemmes (SP), mw. T. Deinum-Bakker (D66), dhr. T.J. Zanen (PvhN) en mw. D.J. Hoekzema-Buist (PvhN) Niet aanwezig: mw. C.A. de Lange (PvdA), mw. I.L. Voogd (PvdA) en dhr. M. Boumans (VVD) Voorts aanwezig: dhr. J.C. Gerritsen (gedeputeerde), mw. C.A.M. Mulder (gedeputeerde), mw. R. Hut (secretaris), dhr. H. van ‘t Hek (inspreker), I. Miedema (CMO Groningen), E. van Hierden (CMO Groningen), mw. H. van Noord (VONPG) en dhr. M.C. Postma (Verslagbureau Groningen, verslag) 1.
Opening en mededelingen
De voorzitter opent de vergadering. Zij maakt melding van de afwezigheid van mw. De Lange en mw. Voogd. Alvorens de vergadering te beginnen heeft zij een mededeling. Deze hangt samen met het vertrek van mw. Hut, de secretaris van deze commissie, op 18 maart 2005. Zij heeft in Utrecht een baan geaccepteerd bij de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, een koepel van zorgaanbieders in de gehandicaptenzorg. Haar positieve inbreng zal in de toekomst node gemist worden. Daar dit haar laatste vergadering van deze commissie betreft heeft de voorzitter een cadeau voor haar gekocht, wat deels ook te maken heeft met cultuur. De rol van mw.. Hut - waar het gaat om de vormgeving van de invoering van het dualisme in deze commissie - mag niet onderschat worden. De voorzitter roept hier vooral de hoorzitting cultuur en de rapportage die mw. Hut daarvan heeft gemaakt in herinnering. Ook de meldweek Jeugdzorg mag in dit kader niet onvermeld blijven. Tijdens de meldweek is de rol van mw. Hut van grote importantie geweest bij het samenvatten van de telefoontjes en de wijze waarop dat op papier is gekomen. De commissie is zich ervan bewust hoe sterk het hart van mw. Hut is verbonden aan kwetsbare mensen in de samenleving en de zorg daarvoor. Dat zij nu in een organisatie kan gaan werken die daarmee nauw verbonden is verheugt de voorzitter ongemeen. Zij overhandigt mw. Hut een catalogus van de tentoonstelling Ups & Downs van de schilder Douwe Elias, waarin voor een groot deel portretten van mensen met het syndroom van down zijn opgenomen. 2. -
Regeling van werkzaamheden voorstellen vreemd aan de orde van de dag
Voorstellen vreemd aan de orde van de dag hebben de voorzitter niet bereikt. -
vaststelling van de agenda
De voorzitter meldt dat de brieven 8c en 8d van de agenda zijn gehaald, daar deze nog niet klaar zijn. Deze komen op een latere vergadering aan de orde.
1
Voorts stelt zij voor om agendapunt 14 - de brief van GS over het Jaarverslag 2003 van RTV-Noord - te verschuiven naar de volgende commissievergadering. Gisteren hebben de commissieleden vertrouwelijke informatie ontvangen en het zou niet passend zijn om dit jaarverslag nu te bespreken, daar de volgende keer RTV-Noord toch weer aan de orde komt aan de hand van de informatie die dan niet meer - maar nu nog wel vertrouwelijk zal zijn. Een verdere reden tot uitstel is ook dat deze informatie nog niet in de fracties besproken kon worden. Zij constateert dat de commissieleden daarmee akkoord gaan. Wat betreft agendapunt 11, het Sociaal Rapport, zal dhr. Van Hierden (directeur van het CMO) een korte toelichting geven op het rapport. 3.
Gelegenheid tot spreken voor niet-statenleden (m.b.t. de geagendeerde onderwerpen)
De voorzitter maakt melding van het feit dat zich bij twee onderwerpen insprekers hebben gemeld. Voor agendapunt 9 betreft dit dhr. H. van ’t Hek en voor agendapunt 12 mw. H. van Noord. Zij stelt voor om deze inspraak voorafgaand aan het agendapunt zelf te laten plaatsvinden, dan kunnen de betogen direct bij de discussie worden betrokken. 4.
Vaststelling verslag Commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid van 12 januari 2005
Mw. Boon-Themmen (VVD) wil een tekstuele correctie aanbrengen in het verslag op bladzijde 9. Het gedeelte van de zin “…want anders is de commissie…”, moet worden veranderd in “…want de commissie is…”. De zin krijgt hierdoor de juiste betekenis. Mw. Van Kleef-Schrör (CDA) leest op bladzijde 14 in haar betoog over de provincie in het voorportaal van de huisartsenpraktijk. Dit moet in plaats van provincie, natuurlijk preventie zijn. De voorzitter constateert dat hiermee het verslag met de wijzigingen is vastgesteld. 5.
Toezeggingenlijst
Toezegging 1 Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) informeert de commissieleden dat dit punt in de Kamer was geagendeerd voor 3 maart. Daar komen echter ook sprekers aan bod en daarop een debat, waardoor het punt is verplaatst naar een later tijdstip. Deze toezegging blijft staan. Toezegging 2 Mw. Mulder (gedeputeerde) geeft aan dat de beleidsnota rondom het asielzoekersbeleid GS is gepasseerd en richting de commissieleden zal gaan. Toezegging 3 Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt uit dat deze brief vertraging heeft opgelopen wegens ziekte. De gedeputeerde zal ervoor proberen zorg te dragen dat een ander persoon dit zal afmaken. De voorzitter vraagt ter verduidelijking of deze brief dus op de volgende vergadering tegemoet gezien kan worden.
2
Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) geeft te kennen zijn best te zullen doen. Toezegging 4 De voorzitter constateert dat deze toezegging op de agenda staat. Toezegging 5 De voorzitter meldt dat deze op de volgende commissieagenda zal worden geplaatst, zoals net is besproken. Toezegging 6 De voorzitter merkt op dat het aantal huisartsen is aangehecht achter het verslag. Deze toezegging kan van de lijst worden gehaald. Toezegging 7 Mw. Mulder (gedeputeerde) geeft aan dat GS dit mede omw.ille van de tijd graag schriftelijk willen toevoegen aan de notulen. De voorzitter constateert dat alle commissieleden hierover op papier iets uitgereikt hebben gekregen. De afwezige leden zal dit worden toegestuurd. Deze toezegging kan van de lijst worden gehaald. Toezegging 8 Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) meldt dat dit deel uitmaakt van de uitvoering van de Cultuurnota, waarin de Monumentenwacht en het steunpunt Libau gebundeld worden. Daar kan hij verder nog niets naders over meedelen en ook geen termijn voor aangeven. Toezegging 9 Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) verduidelijkt dat medio maart een bijeenkomst zal worden gehouden met gemeenten. Aan de hand van de informatie uit die bijeenkomst kan de commissie een brief worden gestuurd. Hij verwacht dat dit eind maart het geval zal zijn. Toezegging 10 Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) informeert dat deze toezegging ook deel uitmaakt van de uitwerking van de Cultuurnota. Dat moet gezien de hoeveelheid werkzaamheden rond de Cultuurnota nog gepland worden. Dit geldt tevens voor toezegging 11. Toezegging 12 Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) constateert dat de commissieleden deze informatie ook hebben ontvangen. Dhr. Hemmes (SP) is blij dat dit antwoord nu al aanwezig is, maar de vraag is toentertijd wel degelijk gesteld door de heer Hemmes himself en niet door de heer Hilverts. Hij leest dat dit cijfers betreft van 2003, hij verzoekt de gedeputeerde om zo gauw weer nieuwe cijfers beschikbaar zijn deze ook richting de commissie te sturen. Hij heeft het vermoeden dat de laatste tijd een toename valt waar te nemen in het aantal dak- en thuislozen.
3
Mw. Mulder (gedeputeerde) excuseert zich in de richting van dhr. Hemmes, zij is zich ervan bewust dat hij de vraagsteller was. Zodra nieuwe cijfers van de gemeenten beschikbaar zijn, zullen deze richting commissie gaan. De voorzitter gaat ervan uit dat dit april 2005 zal worden, want de vorige monitor was van april 2004, met cijfers over 2003. Toezegging 13 Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) preciseert dat het College met betrekking tot deze toezegging aan de commissie een brief heeft gestuurd, welke nu bij de griffie ligt. Wat betreft de toezeggingen 14, 16 en 17 zal binnenkort een brief worden verstuurd, deze zal dinsdag in het College worden behandeld. Voor toezegging 15 geldt dat als hier duidelijkheid over is - hij spreekt de verwachting uit dat dit in september het geval zal zijn - de commissie hierover geïnformeerd zal gaan worden. Toezegging 18 Mw. Mulder (gedeputeerde) verduidelijkt dat deze extreme toename aan telefoontjes te wijten is aan goede informatie en PR. Voorts blijkt dat een behoorlijk aantal telefoontjes zogenaamde stille telefoontjes zijn en een aantal niet serieuze telefoontjes. 51% van de telefoontjes blijken niet serieus te zijn en 28% blijken stille telefoontjes te zijn. Bij deze laatste telefoontjes wordt wel opgenomen, maar niets ingesproken. In de bijlage wordt verder nog tekst en uitleg gegeven. Dhr. Hilverts (ChristenUnie) geeft aan op de vorige vergadering vragen te hebben gesteld over specialisten in ziekenhuizen. De gedeputeerde had toegezegd daarmee aan de slag te zullen gaan, maar hij kwam dit punt op de toezeggingenlijst niet tegen. De voorzitter beaamt dat deze vragen opgenomen hadden moeten worden. 6.
Mededelingen gedeputeerde(n)
Mw. Mulder (gedeputeerde) heeft een mededeling over de conferentie voor lichtverstandelijk gehandicapte jeugd, die zou plaatsvinden op 30 maart 2005. Deze datum is bij haar weten al doorgegeven aan de commissie. Deze datum wordt hoogstwaarschijnlijk naar achteren geschoven. In de koplopersgroep die dit voorbereid heeft, hebben een aantal mensen vanwege organisatieperikelen waar ze binnen hun organisatie mee te maken hebben en andere ontwikkelingen op dit moment, niet voldoende tijd om dit voortvarend op te pakken. Het is wel noodzakelijk dat dit gebeurt, dus mw. Mulder gaat in elk geval in overleg met dhr. Van Hoek van Talant en Driever’s Dale, die het initiatief hadden genomen om te bestuderen hoe dit verder zou worden opgepakt. Het zou wel wenselijk zijn als deze conferentie op korte termijn doorgang zou kunnen vinden. Voorts heeft mw. Mulder een mededeling over de justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s). In Trouw heeft een artikel gestaan waarin dhr. Esmeijer van het IPO aangeeft dat de provincies van mening zijn dat deze instellingen niet moeten verdwijnen, en dat het in elk geval nooit de bedoeling is geweest om dit zo naar buiten te laten komen. Met name het IPO is van mening dat zowel de civiel- alsook de strafrechtelijke jongeren meer behandeld moeten worden in de instellingen dan nu het geval is. Op dit moment wordt niet of nauwelijks behandeld. Hij heeft aangegeven - dat is ook van ’t Poortje vernomen dat de jeugd daar weliswaar om andere redenen zit, maar dat de gedragsproblematiek soms wel heel veel op elkaar lijkt. Dhr. Esmeijer vindt, met name omdat de recidive bij deze jeugd hoog is, dat meer behandeld moet worden.
4
Mw. Boon-Themmen (VVD) refereert aan artikelen in de pers en aan allerlei gesprekken dat het vooral vastzit op psychiatrische behandelmogelijkheden binnen de JJI’s, om de mensen ook snel en adequaat een behandeltraject te kunnen geven. Kan daar in IPOverband of in de provincie voor wat betreft ’t Poortje mee aan de slag worden gegaan en gebeurt dat nu al? Mw. Mulder (gedeputeerde) geeft aan dat dit eigenlijk de tweede mededeling betreft, die eraan gekoppeld zit. Zij heeft wel eens gesteld dat men in noordelijk verband met elkaar zou moeten bestuderen of hier in het noorden niet een antwoord geformuleerd zou kunnen worden. De minister heeft de provincie de mogelijkheid gegeven om alternatief intersectoraal zorgaanbod te zoeken – met name voor de civielrechtelijke jongeren – en om daar proefprojecten en ideeën voor te lanceren. De drie provincies hebben aangegeven dit graag te willen, intern is al bestudeerd hoe met Bureau Jeugdzorg van deze drie provincies, zorgaanbieders en Jeugd-GGZ, LVG en ’t Poortje gekomen kan worden tot een projectplan. Dat zal Doen wat werkt gaan heten. Eigenlijk is deze naam afkomstig van een soort voorzetje dat Friesland al had gemaakt met de welluidende titel Net eamelje, mar dwaan. De commissie zal binnenkort een voorzet voor dit project tegemoet kunnen zien. Mw. Deinum-Bakker (D66) heeft nog een vraag met betrekking tot de JJI’s. Uit de pers heeft zij vernomen en begrepen dat de provincies vonden dat de JJI’s maar afgeschaft moesten worden. Is dit naar aanleiding van het interview in Trouw? Mw. Mulder (gedeputeerde) beaamt dat. De intentie was echter niet dat ze afgeschaft moesten worden, maar er werden vraagtekens geplaatst bij de inrichting van een aantal JJI’s, hoe de buitenkant eruitzag en bij het gegeven dat de jeugd daar niet behandeld wordt. Mw. Deinum-Bakker (D66) begrijpt nu de bedoeling, maar naar buiten toe was het beeld ontstaan dat ze maar afgeschaft moesten gaan worden. Het alternatief was een besloten instelling voor iedereen waar men dan behandeld wordt. Dat blijkt dus op een misverstand te berusten. 7.
Rondvraag
Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) weet dat het misschien gebruikelijker is om hiervoor een piep te gebruiken, maar hij wil toch van de gelegenheid gebruik maken om de kwestie op deze meer informele manier naar voren te brengen. De commissieleden hebben een brief ontvangen met betrekking tot de Overdracht Ambulancepost van Appingedam naar Stichting RAV Groningen. De GroenLinks-fractie wil graag naders weten over de financiering, want voor een groot gedeelte - 90% - zal dit gaan via het Stimuleringsfonds Zorg. De zorg is of dit nu een budgettaire kwestie betreft - zo van: de andere potten waren leeg, dus nu maar uit het Stimuleringsfonds -, of zijn er inhoudelijke argumenten om dit geld uit het Stimuleringsfonds te halen? Mw. Mulder (gedeputeerde) geeft aan dat haar antwoord dhr. Van Zuijlen misschien wat vreemd in de oren zal klinken, maar in beide antwoorden zit wel een kern van waarheid. Eerst gaat ze in op de vraag waarom dit geld uit het fonds zou moeten komen, vanwege de doelen die GS daar stellen. Het betreft hier het nemen van nieuwe initiatieven en met name de ambulancezorg had al eerder provinciaal een bedrag ontvangen uit dat Stimuleringsfonds om die acute zorg in Groningen goed neer te zetten en een stichting kan daar volgens de gedeputeerde toe bijdragen. Daarnaast had de ambulancezorg van de provincie al een voorschot gekregen om de stichting goed neer te zetten. Het bleek dat nog een laatste gedeelte nodig was om ook de laatste partijen erbij te kunnen halen. Zij hoopt dat de acute zorg hierdoor weer een stapje beter wordt neergezet in de provincie Groningen.
5
Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) wil toch maar piepen in het vervolg, daar hij nu niet de mogelijkheid heeft om te reageren. Mw. Boon-Themmen (VVD) constateert dat met betrekking tot de jeugdgevangenis in de provincie Friesland een project loopt en dat in Groningen in het verlengde daarvan ook een project gestart zal gaan worden. Is het nog een optie geweest om dat in samenwerking met Friesland en Drenthe te gaan opstarten? Mw. Mulder (gedeputeerde) constateert dat ze niet helemaal duidelijk is geweest, maar dit gebeurt met de drie provincies gezamenlijk. 8.
Ingekomen stukken (ter kennisneming)
a.
Brief van GS van 13 januari 2005, nr. betreffende Analoog ethersignaal Televisie
2004-28.912/2/A.13,
C,
Dhr. Hilverts (ChristenUnie) spreekt eerst zijn dank uit over de beantwoording van zijn vragen. Hij leest echter in de brief ook de volgende zin: “Van de consument vraagt dit een investering van circa 40 euro voor de aanschaf van een digitale ontvanger en een abonnement vanaf 7,95 euro.” Het gas wordt duurder, de ziektekosten worden duurder, de brandstof voor de auto is duurder geworden en hier wordt de burger opnieuw weer opgezadeld met lasten waar extra voor betaald moet gaan worden. Hij vindt dat met dit soort bedragen voorzichtiger moet worden omgesprongen en dat de burger niet steeds maar lukraak zaken in de schoenen moeten worden geschoven waar ze extra voor moeten betalen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) is het eens met dhr. Hilverts dat hier voorzichtig mee om moet worden gesprongen. b.
Brief van GS van 17 januari 2005, nr. 2005-00577a,C, betreffende implementatie nieuwe adviesstructuur
Dhr. Kok (PvdA) weet dat dit een heel actueel onderwerp betreft. Terecht wordt in de brief geattendeerd op een soepele overgang van oud naar nieuw. Met oog op de datum die in dit stuk staat van 1 juli, vraagt dhr. Kok om dit te verschuiven naar 1 september 2005, zodat men iets meer tijd heeft. Op deze manier kan ook soepel over de gevoelige vakantieperiode gestapt worden. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat het College het eens is met datgene wat dhr. Kok voorstelt. Ook met de gemeenten is overleg en binnenkort zal ook nog nader overleg plaatsvinden om samen tot een nieuwe structuur te komen. Uit deze overleggen komt naar voren dat niet zozeer het installeren van een nieuwe structuur, maar vooral de overgang van alle subsidieregelingen nogal wat voeten in de aarde heeft. Hij vraagt zich zelfs af of 1 september wel een haalbare datum zal zijn. Hij stelt voor dit nog even pro memorie te houden en de commissie hierover bijtijds te zullen informeren. Mw. Boon-Themmen (VVD) weet dat op een gegeven moment ook de nieuwe criteria van het tijdstip van de subsidieverlening moeten worden vastgesteld. Wordt de commissie daar alleen maar van op de hoogte gesteld of komt zij daar ook inhoudelijk nog over te spreken? De laatste optie zou haar voorkeur hebben want in het kader van de bereikbaarheid van de kunst is er nog wel een aantal zaken waarbij die criteria nog enige aanpassing zouden kunnen krijgen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) schetst het voorliggende traject: de provincie gaat in overleg met de Stad om op basis van de Cultuurnota van de Stad en de Cultuurnota van de provincie tot een nieuwe structuur te komen. Het lijkt de gedeputeerde heel goed dat
6
GS de commissie daarvan in kennis stellen en ook om daarover te spreken. Het eindresultaat van de discussie met de Stad zal aan deze commissie worden voorgelegd. De voorzitter meent dat het een toezegging bij het vaststellen van de nieuwe Cultuurnota was, dat over die adviesstructuur in de Staten nog gesproken zou gaan worden en dat geldt in haar beleving voor alle aspecten daarvan. Mw. Boon-Themmen (VVD) meent dat dit dus ook voor de inhoudelijke criteria geldt? Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) verduidelijkt dat het in elk geval alle uitwerkingen betreft die nog plaatsvinden op basis van datgene wat in de Cultuurnota staat. Mw. Deinum-Bakker (D66) is van mening dat dit ook zou kunnen plaatsvinden voordat de gedeputeerde met het hele voorstel komt en dat halverwege met elkaar van gedachten gewisseld gaat worden wat de commissie vindt van de adviesstructuur. Van de beide commissies ligt hier al een voorstel. De voorzitter constateert dat vanuit de commissie in de stad inmiddels een uitnodiging is verstuurd naar de provincie, met het verzoek om zich samen eens te buigen over die beide adviezen. Het zou een aardig moment zijn om daar de eigen provinciale gedachten te formuleren. Dhr. Kok (PvdA) vraagt of de voorzitter kan verduidelijken hoe zij zich dit had voorgesteld. Gaat men dan gewoon met de benen op tafel? De voorzitter stelt dat een dergelijke gespreksambiance heel vruchtbaar zou kunnen zijn. Dhr. Kok (PvdA) voelt er meer voor om die discussie gewoon hier in deze commissie te voeren. De voorzitter was wel gecharmeerd door deze uitnodiging, omdat toch gestreefd wordt naar een gezamenlijke adviescommissie. Dhr. Kok (PvdA) stelt dat dit in de informatieve sfeer zeker toe te juichen zou zijn, maar dat het daar wel bij moet blijven, want anders wordt het allemaal veel te omslachtig. Dhr. Zanen (PvhN) is er groot voorstander van als een mogelijkheid wordt gezocht om hierover met elkaar van gedachten te wisselen. Hij constateert dat hier nogal wat verschillende posities liggen en hij is van mening dat men goed moet weten wat er gaat gebeuren. Een informele verkenning van het terrein en precieze kennis van ligging van zaken lijken hem zeer nuttig. e.
Brief van GS, nr. 2005-02544/6/A.22, C, bijlage 1, bijlage 2, bijlage 3, bijlage 4 betreffende Marsrouteplan Bibliotheekvernieuwing provincie Groningen
Dhr. Abbes (CDA) stelt dat hij in de vorige commissievergadering heeft aangegeven het op prijs te stellen als de inhoudelijke vernieuwing van de bibliotheek een keer in de Staten besproken zou kunnen worden. Nu is het als brief aangereikt, waardoor er ook kennis van genomen kan worden. In zijn beleving is dit wel het moment en ook het stuk op basis waarván over de inhoudelijke vernieuwing gesproken moet worden, namelijk het Marsrouteplan. Hij heeft het met belangstelling doorgelezen en in groten dele kan zijn fractie zich vinden in datgene wat erin staat. Twee punten wil hij de gedeputeerde echter nog meegeven. De gemeenten blijven achter voor wat betreft de vernieuwingsprogramma’s die ze moeten schrijven. Kan de provincie daar nog een rol in spelen, moet men hier iets mee doen, moeten deze worden
7
aangestuurd, of verwacht men enige initiatieven van de fractiekant? Hij leest dat de provincie ook nadrukkelijk een rol heeft in het sturen van het geheel. Zijn volgende vraag heeft betrekking op het Studiehuis. Hij mist in dit stuk de link naar het onderwijs. Als men kiest voor inhoudelijke vernieuwing dan zou het allicht ook goed zijn om dat mee te nemen en te formuleren wat voor een visie men daarop heeft in relatie met het Studiehuis. Ten slotte heeft hij nog een korte opmerking. Alles overlezende is hij van mening dat de provincie toch een gelukkige keuze heeft gemaakt door het werkgeverschap centraal onder te brengen bij Biblionet, want dat is toch de voornaamste reden dat de gelden voor de vernieuwingsimpuls voor de provincie de komende twee jaar - tot en met 2007 - substantieel gaan toenemen. Hij is van mening dat zoiets wel een compliment waard is. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) hoort in de inleiding op de vragen van de dhr. Abbes de wens doorklinken om dit tot een bespreekstuk te verheffen. Mocht dit kloppen, dat vindt dhr. Abbes dhr. van Zuijlen enthousiast aan zijn zijde. Dhr. Abbes (CDA) probeert te verduidelijken dat hier tijdens de vorige commissievergadering wel eens over is gesproken, dat dit aangestipt werd en dat hij instemming meende te proeven en te horen. Nu stond het als brief op deze agenda geagendeerd en dat is natuurlijk ook prima. Maar als dhr. Van Zuijlen of andere partijen stellen dat het uitvoeriger besproken moet worden, dan zou het alsnog als bespreekstuk op de volgende agenda gezet moeten worden. De voorzitter constateert dat het voorstel voorligt om dit punt naar de volgende agenda te verschuiven en daar als bespreekstuk op te voeren. Dhr. Kok (PvdA) vraagt of alle vragen die nu aan de orde zijn, dan geparkeerd zullen gaan worden tot de volgende keer. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) constateert dat dit in geding zou komen met de inleverdatum. De voorzitter stelt voor dat de gedeputeerde de opmerkingen van dhr. Abbes dan maar moet meenemen. Zij vraagt zich wel af of dit niet in de volgende fase zou kunnen plaatsvinden, want bij haar weten bevindt deze materie zich nog niet in de afrondende fase. Dhr. Abbes (CDA) verduidelijkt dat men dan te ver zit in het proces. In de brief leest hij dat medio dit jaar over de werkzaamheden en resultaten van het bibliotheekvernieuwingsproces informatie zal worden verstrekt. Het punt van de inhoudelijke discussie is in zijn beleving dan gepasseerd. De voorzitter is een andere mening toegedaan. Dhr. Kok (PvdA) constateert dat de commissie de komende twee jaar een lang en complex proces te wachten staat. Hij heeft in de nota een paragraaf gemist van de algemene risico’s en dan nog in het bijzonder welke risico’s de provincie als regisseur van het hele proces gaat voeren. Daarin wil zijn fractie wat beter inzicht verkrijgen en aan de hand daarvan in de komende jaren geïnformeerd worden. Hetzelfde geldt aansluitend ook daarvoor dat de commissie de komende tijd op de hoogte gesteld kan worden over de stand van zaken met betrekking tot die raadsverklaringen, want die zijn ook heel erg belangrijk. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) zegt toe de commissie op de hoogte te zullen houden van de voortgang van het proces. In de ogen van de gedeputeerde zijn de financiële
8
risico’s beperkt omdat dit allemaal extra geld is van. Dat zal hij echter gaan nazoeken en daarover zal de commissie ook nader worden bericht. Vrijdag staat een werkconferentie met gemeenten gepland waarin juist al dit soort aspecten rond opdrachtgeverschap en de manier waarop zij daar invulling aan geven besproken zullen gaan worden, mede op verzoek van die gemeenten. Het is een hele opgave om dit allemaal te ontwikkelen, men heeft aangegeven daar behoefte aan te hebben, deskundigheidsbevordering, etc. Een tweetal werkconferenties heeft al plaatsgevonden en aanstaande vrijdag staat de derde op stapel. De opmerking over de Studiehuis neemt de gedeputeerde mee, zodat dit ook zijn plek kan krijgen in het Marsrouteplan. f.
Brief van GS van 14 februari 2005, nr. 2005-02683a/6, W, betreffende Uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2005
Mw. Boon-Themmen (VVD) concludeert dat in het uitvoeringsprogramma heel duidelijk wordt aangegeven dat de provincie stelt dat zij ziet aankomen dat de instroom van GGZcliënten wel eens een probleem zou kunnen worden en dat nu overleg wordt gevoerd met instellingen en het zorgkantoor om problemen te voorkomen. Is dat al een proces dat plaatsheeft, is de gedeputeerde daar al uit? Mw. Mulder (gedeputeerde) verduidelijkt dat samen met Bureau Jeugdzorg, Accàre en GGZ afspraken zijn gemaakt rond de instroom van de jeugd-GGZ, met als doel om het zo effectief, efficiënt en snel mogelijk te laten plaatsvinden om uiteindelijk de jeugdige cliënten zo snel mogelijk te behandelen. Het punt is alleen - daarover is de commissie ook een brief toegestuurd van Accàre en GGZ - dat hier in Groningen 7 ton euro is gekort. Als het gaat om een optelsom dan heeft GGZ 9 ton moeten inleveren, Accàre 6 ton en is weliswaar 8 ton naar Bureau Jeugdzorg gegaan, maar is men in de provincie in totaal zo’n 7 ton kwijtgeraakt. Over de gemaakte afspraken is mw. Mulder positief. De bedoelingen zijn goed, vooral dat geprobeerd gaat worden de wachtlijsten voor de jeugd op te lossen. Zij ziet straks alleen wel als knelpunt opdoemen dat binnenkort die afspraken onder druk komen te staan. Of Jeugd-GGZ, Accàre en formeel natuurlijk Bureau Jeugdzorg dit moeten gaan uitvoeren is nog niet eens een item. Een korting van 7 ton betekent simpelweg dat of bij de ene of bij de andere organisatie wachtlijsten zullen ontstaan en daarnaast is zij van mening dat deze wachtlijsten zullen gaan toenemen. Als de brief straks wordt behandeld zal zij hier nog wel op terug komen, maar het baart de provincie in elk geval grote zorgen. Bij de directie van VWS is dit al neergelegd en daar zullen ook nog verdere acties op worden ondernomen. Mw. Boon-Themmen (VVD) hoorde ook de term Deltaplan gezinsvoogdij langskomen, dat eind 2004 zijn beslag zou krijgen om de kwaliteit van deze voogdijvorm op te vijzelen. Kan de gedeputeerde daar iets over zeggen? Mw. Mulder (gedeputeerde) geeft aan dat uit de gesprekken met de directie van VWS naar voren is gekomen dat dit rapport klaar is en richting provincie zal gaan. Op dit moment kan zij daar nog geen reactie op geven, maar dat zal de volgende keer zeker aan de orde komen.
9
Bespreekpunten 9.
Rapportage van de meldweek jeugdzorg. Hierbij wordt ook de brief van Accàre van 31 januari 2005 betreffende de bezuinigingsmaatregel betrokken
De voorzitter constateert dat nu nog vijf bespreekpunten voorliggen en spreekt de wens uit dat de commissieleden zich qua spreektijd in toom weten te houden. Zij maakt melding van een telefoontje van de stichting Kinderen, Ouders en Grootouders in de Jeugdzorg. Deze hebben aangegeven op 6 april de commissie te willen bezoeken om een prijs te overhandigen naar aanleiding van de organisatie van de Meldweek. De voorzitter geeft het woord nu aan de heer Van ’t Hek: Dhr. Van ’t Hek: “Allereerst dames en heren, een woord van buitengewone dank dat ik hier mag zijn. Mijn naam is Huub van ’t Hek uit Haren. Enige maanden geleden was ik de bekendste pleegvader die Nederland op dat moment had. Ook uit anderen hoofde bemoei ik mij zeer intensief met alle vakgebieden die jeugdzorg en kinderbescherming aangaan. Waar we vanmiddag voor moeten pleiten is dat een brug wordt geslagen tussen wat wíj weten en waarover ú beslist. Daartussen gaapt een levensgroot gat. Ik feliciteer de commissie met het gedane onderzoek en die prijs kunt u van mij nogmaals driedubbel krijgen. Een buitengewoon verstandig initiatief. Maar het belang van een brug slaan tussen wat wij weten en waarover u beslist wil ik nogmaals onderstrepen. Ik geef u mee dat ik bovenaan uw lijstje wil zien staan dat u kiest voor kinderen. Dat wordt nu niet gedaan. Ongeacht in welke situatie u terecht komt, u kiest voor een kind. Daarna volgt pas de rest. Dat gebeurt nergens in Nederland. Groningen zou zichzelf sieren als het eindelijk die stap kon zetten, voor het kiezen voor kinderen. In het land wordt een discussie gevoerd over de pedagogische en psychiatrische kant van het kind. Op basis van wat wij weten kan ik u zeggen dat we een arbeidsmarkt tegemoet gaan van rond de 600.000 mensen die niet getraind zijn in de factor arbeid en die niet kunnen samenwerken. Dat is grotendeels psychiatrisch fundament. Mijn pleidooi is dat u een diepgaande studie maakt van wat we met juist die psychiatrisch geschonden kinderen moeten. En daar moet heel veel, buitengewoon veel. Als ik kijk naar wat u nu doet, dan geef ik u mee dat u het op papier buitengewoon sterk geregeld hebt. Wij zouden zo dolgraag zien dat het op papier wat minder geregeld zou zijn en praktisch zoveel beter. Mag ik u ook vragen om u eens te verdiepen in de positie van het pleegouderschap. Dat zou mij voor alle pleegouders die er in Nederland zijn, en zeker ook in Groningen, buitengewoon welkom zijn. De inspanningen van die mensen zijn ernstig hoog en de behandeling van de mensen laat in veel gevallen zeer te wensen over. Mijn pleidooi bij u geldt dat u niet een hele middag praat over het rondpompen van geld, zoals ik de gedeputeerde net hoorde doen. 9 ton hier, 7 ton daar en 8 ton zus, en dat leidt dan weer tot wachtlijsten. Geachte gedeputeerde, als u een wachtlijst wilt, dan krijgt u hem. Als u hem niet wilt, dan heeft u hem niet. Als u geld rondpompt, maakt u het kind tot inzet van een concurrentiestrijd en dat zou mij zeer spijten. Daar zijn we eigenlijk in Nederland mee bezig en dat spijt me buitengewoon. Ik zeg u op voorhand met alle kennis die we hebben: er is geen gebrek aan geld, maar gebrek aan creativiteit om het te besteden en in te zetten. Ook daar moet u eens heel goed over nadenken. Als u naar Jeugdzorg en Kinderbescherming blijft kijken op de manier zoals u nu doet, dan zal er per definitie altijd gebrek aan geld zijn. U kijkt wel, u ziet niet, laat staan dat u waarneemt. Mogelijk heeft u van de week op de voorpagina van het NRC-Handelsblad het verhaal gelezen dat we een beetje minder hard moeten zijn met de IQ-testen en alle conclusies die daaraan worden verbonden in verband met lichtverstandelijk gehandicapt zijn. Zou u dat rapport willen opvragen en mee willen nemen in uw discussie en besluitvorming? Er lopen heel veel kinderen rond
10
die helemaal niet zo lichtverstandelijk gehandicapt zijn, zoals wij dat graag willen. Het is in dit verband misschien leuk om te weten dat 25% van de meisjes die aan anorexia lijden in feite hoogbegaafd zijn. De vraag is hoe u kijkt en wat u ziet. De provincies zouden de strafrechtketen moeten afschaffen, daar ben ik een groot voorstander van. Strafrecht lost voor een kind niets op, heeft het nooit opgelost en zal het nooit oplossen. Dat u kinderen behandelen moet, dát moet u bovenaan de lijst zetten, maar zet er dan wel bij dat eerst gevraagd moet worden naar de oorsprong van het gedrag. De uiting van het gedrag kan in een x-aantal gevallen precies hetzelfde zijn, maar daar behandelen we dat kind niet voor, de vraag is wat de oorsprong van het gedrag zal zijn. Op basis daarvan start u een behandeling. Ik ben hier nu geweest en laat ik afsluiten met deze zin: wij doen wat werkt en dat heeft voor u nu een gezicht.” Mw. De Winter-Wijffels (CDA) vraagt ter verduidelijking of dhr. Van ’t Hek aan een organisatie verbonden is. Dhr. Van ’t Hek antwoordt dat dit niet het geval is. Dhr. Zanen (PvhN) is benieuwd naar de creativiteit die ook van de commissieleden gevraagd wordt, tegenover het gebrek aan middelen dat de gedeputeerde signaleerde. Kan dhr. Van ’t Hek zijn ideeën hierover delen met deze commissie? Dhr. Van 't Hek lijkt het niet verstandig om dat vanmiddag te doen, want dan zou de rest van de vergadering wel eens gigantisch kunnen gaan uitlopen. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) gaat in op de opmerking dat het rondpompen van geld het kind tot inzet van een concurrentiestrijd zou maken. Daar kan hij zich wel in vinden, maar het probleem van de commissie is wel hoe je zoiets aanstuurt. Vanuit de verte? De Staten, met GS ertussen, de instellingen erachter of individuele personen? Heeft dhr. Van ’t Hek suggesties hoe men in dat soort processen de creativiteit zou kunnen aansturen vanaf de positie waar de commissieleden zich bevinden? Dhr. Van ’t Hek constateert dat de manier waarop nu met elkaar wordt gewerkt het probleem niet zal oplossen. Hij wil daar in alle rust eens over denken, ook in samenspraak met de commissie. De voorzitter geeft nu het stuk in bespreking. De meeste commissieleden hebben mee aan de telefoon gezeten, maar zij uit de wens dat men toch verder zijn/haar gedachten hierover wil formuleren en dat in de besprekingen ook wordt meegenomen wat in het vervolg aan GS gevraagd zal worden. Dan kan aan het eind van de bespreking erop terug worden gekomen in welke vorm het gegoten zal worden. Mw. De Winter-Wijffels (CDA) is verheugd dat zoveel aandacht aan jeugdzorg is besteed en dat het meldpunt in die zin een goede aanvulling geweest op de informatieverstrekking rondom het reilen en zeilen en goed en minder goed functioneren van de diverse instanties. Zorg voor de jeugd staat bij het CDA wel degelijk voorop. Bij het meldpunt zijn vele reacties binnengekomen en daaruit blijkt dat heel veel voor verbetering vatbaar is. Daarbij wil de CDA- fractie er echter wel heel sterk de aandacht op vestigen dat dit een meldpunt betreft en geen onderzoek. Vandaar dat hier ook niet direct cijfers op los gelaten kunnen worden. Dat betekent niet dat mw. De Winter het belang van de ingekomen signalen zal onderschatten. Dit betrof niet alleen signalen, maar ook keiharde alarmbellen en daar moet de commissie zeker voor open staan en op reageren. Concreet betrof het 135 meldingen en dat is veel. Binnen korte termijn zal moeten worden opgelost wat daarmee moet gebeuren, want dit mag geen papieren tijger worden. Maar gezien het feit dat het meldingen betrof en geen statistisch onderzoek denkt zij wel dat het goed is dat wederhoor zal plaatsvinden vanuit de organisaties die de zorg leveren. Zij vraagt aan de gedeputeerde of zij op korte termijn kans ziet om
11
wederhoor te laten plaatsvinden en dat daarover een rapportage wordt verstrekt, zodat op heel korte termijn hierop gereageerd kan worden. Wat betreft de brief van Accàre geeft mw. De Winter aan enigszins geschrokken te zijn. Zij spreekt van een gezouten brief, verwijten als een onbehoorlijk bestuur moeten de commissieleden zich wel degelijk aantrekken. Daarom stelt zij eerst enkele vragen. Wat is in het voortraject gebeurd? Was niet te voorzien dat de indicatie voor GGZ met de invoering van de nieuwe Wet op de jeugdzorg naar Bureau Jeugdzorg zou gaan? Mw. De Winter wist dit allang, waarom is daar niet eerder op geanticipeerd? Wat is de reden van het extreem hoge aantal GGZ-cliënten, juist in onze provincie? Waarom is men bij Bureau Jeugdzorg niet op tijd ingesprongen op het indiceren voor de GGZ? Met het instellen van Bureau Jeugdzorg moest daar ook kwaliteit zijn om de GGZ-cliënten te indiceren. Zij leest dat men daar niet op is ingesteld. Voorts wordt er voortdurend gesproken over een teveel aan overhead en bureaucratie. Hoe kijkt de gedeputeerde hier tegenaan, is zij die mening ook toegedaan, of is dit een noodzakelijk iets? Mw. Deinum-Bakker (D66) is van mening dat het middel van de meldweek om het publiek te horen zich heeft bewezen. Vanaf het begin heeft D66 het voorstel van de SP gesteund en het doel om de verhalen achter de cijfers te horen is voor de fractie met deze samenvatting geslaagd. Nu is het wel zaak om aan de hand van de conclusies en tips van de melders te bestuderen wat men hier als provincie of als Rijk aan kan veranderen. Alle mensen die gebeld hebben wil mw. Deinum bedanken, op deze manier hebben de commissieleden veel verschillende verhalen gehoord. Ook over de voorbereiding van de voorzitter, de initiatiefnemer en de griffie heeft mw. Deinum niets dan lof. Dit is voor het welslagen van de meldweek heel belangrijk geweest. Veel punten die uit de conclusies naar voren kwamen zijn deze week uitvoerig in het nieuws geweest. Dit betrof onder andere het probleem van de civiel- en strafrechterlijk geplaatste jongeren in ’t Poortje. Verschillende mensen, opa’s en oma’s en ouders hebben hierover gebeld. Over de discussie die op dat gebied speelt heeft de gedeputeerde de situatie net al geschetst. Mw. Deinum denkt dat er zeker op moet worden ingezet om daar een zo goed mogelijke uitwerking aan te geven, want wat daar gebeurt is heel erg. Hoe kinderen soms door verkeerd geïndiceerd te zijn of door de omstandigheden ergens terechtkomen waar ze absoluut niet thuishoren, verbaast haar ongemeen. Hoe is het mogelijk dat zo’n kleine aanleiding zo’n groot gevolg kan hebben? Wat dat betreft denkt mw. Deinum ook dat daar een punt ligt waarover met het Rijk in discussie zou moeten worden getreden, zeker in de noordelijke provincies. Een opvallend punt dat tijdens deze meldweek naar voren kwam was de bureaucratie en het gebrek aan samenwerking en afstemming. De commissieleden hebben veel mensen achter de cijfers en ook veel hulpverleners gehoord, maar nu is het tijd om aan de slag te gaan met deze punten om te bestuderen waar men beter met elkaar tot afstemming kan komen. Het punt van de wachtlijsten baart mw. Deinum ook grote zorgen. Extra geld is ingezet op de wachtlijsten - de Staten hebben daar vorig jaar 1½ miljoen euro voor beschikbaar gesteld -, nu blijken deze lijsten bij het AMK en de pleegzorg wat terug te lopen, maar op andere plekken door verschillende omstandigheden juist weer te groeien. De telefoontjes van mensen die in de 24-uurs dagbehandeling zaten, klaar waren en graag naar begeleid kamer wonen wilden en konden, maar toch opnieuw een halfjaar of een jaar moesten wachten, vond mw. Deinum schrijnend. Zij uit de wens dat bestudeerd gaat worden wat daar aan gedaan zou kunnen worden. Het verhaal van privacy versus bureaucratisering moet ook een aandachtspunt zijn. Dat men steeds nieuwe hulpverleners krijgt en telkens het verhaal wéér moet doen behoort niet voor te mogen komen. De vraag is hoe het is gesteld met de case-manager, was die niet juist aangetrokken om deze zaken te voorkomen? Voorts is het betreurenswaardig dat voor kinderen met autisme, ADHD, et cetera zo weinig zorg op maat wordt geboden. Dat mensen vaak heel lang moeten zoeken voordat ze ergens gehoor vinden en uiteindelijk in ’t Poortje belanden waar ze niet thuishoren mag niet gebeuren. Het is een punt van zorg dat daar te weinig duidelijkheid of mogelijkheden voor zijn.
12
De aanbevelingen - mw. Deinum spreekt liever van tips van de melders - moeten in de uitwerking met voorrang worden meegenomen. Dhr. Hilverts (ChristenUnie) sluit zich aan bij de complimenten die de D66-fractie net heeft gemaakt. Jongeren die in opvangtehuizen zitten en 18 jaar worden, daar wil dhr. Hilverts echter nog wel aandacht voor vragen. Deze komen op straat terecht en daar is dan verder geen opvang meer voor. Ze zijn nu meerderjarig en dat is het dan. Terwijl in het onderwijsplan dat straks bij agendapunt 13 aan de orde komt, de commissie juist de mening is toegedaan dat iedereen zich pas vanaf 23 jaar zoveel mogelijk zelf moet kunnen redden in de maatschappij. Naar de mening van de ChristenUnie zal voor jongeren die 18 jaar worden en uit de opvang komen omdat ze meerderjarig zijn geworden, opvang en begeleiding geregeld moeten worden. Verder wil hij aandacht vragen voor autistische kinderen. Op bladzijde 24 wordt daarover gesproken. Vorige week heeft dhr. Hilverts vernomen dat er wel opvang bestaat - ook in schoolvakanties - maar dat deze opvang maar tot een bepaalde leeftijd loopt. Autistische kinderen kunnen dan nog niet alleen gelaten worden. Voor die kinderen moet er nog een extra opvangmogelijkheid komen, zodat ouders die werken dat ook kunnen blijven doen. Anders moeten die wel erg veel verlofdagen gaan opnemen in de schoolvakanties. Wat betreft de brief van Accàre sprak dhr. Van ’t Hek over het rondpompen van geld. Dhr. Hilverts heeft niet de indruk dat de gedeputeerde zich schuldig maakt aan rondpompen, hij is van mening dat de oorzaak ergens anders gezocht moet worden. Hij doelt hier bijvoorbeeld op het ministerie van VWS en is niet van mening dat de provincie hier de zwarte piet moet worden toegespeeld. Dhr. Hilverts is erg benieuwd naar de antwoorden van de gedeputeerde op de vragen van het CDA. Hij vraagt zich af wat de Staten hiermee zouden kunnen doen. Zou de commissie de gedeputeerde kunnen ondersteunen door middel van het indienen van een motie - bij zijn weten heeft de PvdA ook ooit zo’n motie ingediend over Jeugdzorg op 23 maart? Hoe staat de gedeputeerde daar zelf tegenover? Dhr. Hemmes (SP) is van mening dat de commissie trots op zichzelf mag zijn, de Staten worden helaas maar al te vaak - en terecht - gezien als de meest ondoorzichtige en onzichtbare bestuurslaag die er bestaat en hij denkt dat men op deze manier duidelijk als statenleden heeft laten zien dat best wat verzet kan worden, als men maar wil! Die trots zal echter snel verdwijnen als met dit rapport niets wordt gedaan en deze gewoon ergens onder in een la belandt. Dan is de meldweek leuk geweest voor de publiciteit, maar heeft het verder weinig zoden aan de dijk gezet. Over de uitkomsten is dhr. Hemmes an sich helemaal niet zo verrast. Hij loopt in deze commissie al langer mee en heeft dit soort geluiden al veel vaker gehoord. Hij is verheugd dat statenleden die niet zo vaak met deze materie van doen hebben, nu ook eens de geluiden achter de cijfers hebben waargenomen. Die cijfers worden elke maand wel prachtig op het commissiebordje gepresenteerd, maar daar blijft het dan vaak bij. Dat de hele zorgsector - dus inclusief de jeugdzorg - op de schop moet, daar is de SP al jaren van overtuigd, maar dat kan hier op het Provinciehuis niet opgelost worden. Dat moet in Den Haag gebeuren, want daar wordt het beleid voor het grootste gedeelte gemaakt, aldus dhr. Hemmes. Maar in het rapport staan wel een aantal tips en conclusies die hard gemaakt kunnen worden, daar is het zeker lonend dat de gedeputeerde deze aan de sector zelf gaat voorleggen. Hij denkt hier bijvoorbeeld aan een infoboekje rond ADHD, een pilot-project met gemeenten om de nieuwe WMO op te vangen of misschien een gemeentelijke zorgcoördinator voor deze materie. Dit zijn zaken die de provincie zelf kan oppakken en waarmee niet gewacht behoeft te worden op wat Den Haag straks na de evaluatie van de nieuwe Wet op de jeugdzorg gaat doen. De provincie kan ook in IPOverband richting Den Haag haar zorgen uiten over de gehoorde geluiden. Daarom is dhr. Hemmes heel blij dat in navolging van Groningen er meer provincies zijn die bezig zijn met voorbereidingen van een soortgelijke meldweek. Uit zijn blote hoofd weet dhr. Hemmes dat Noord-Holland, Zuid-Holland en Noord-Brabant hier op dit moment mee
13
bezig zijn. Hij kan zich voorstellen dat men in IPO-verband sterker staat richting Den Haag. Bij alle dankwoorden aan de mensen die dit mogelijk hebben gemaakt sluit dhr. Hemmes zich aan, voorts wil hij mw. Bordewijk nog zijn erkentelijkheid tonen voor alle media-activiteiten die zij heeft ontplooid. Dankzij alle media-aandacht is de week door de vele reacties als geslaagd te bestempelen. Door diezelfde media-aandacht is de jeugdzorg weer in beweging en dat moet ook, want deze zit duidelijk op een dood spoor. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) dankt allereerst de mensen van de SP voor hun initiatief. Het is een geslaagd gebeuren geweest. De commissieleden zijn als het gaat om Jeugdzorg in deze zaal gewend te praten over cijfers. Hij wenst te onderstrepen dat deze cijfers van groot belang zijn en het van grote importantie is dat ze met name als indicatoren de commissietafel rondgaan. Maar zowel van de resultaten van de meldweek, alsook van de inbreng van dhr. Van ’t Hek wordt dhr. Van Zuijlen toch wel ietwat emotioneel. Bureaucratie en geld dat blijft hangen in organisaties waar het gaat om het kind, keurt hij natuurlijk af. Als een aantal organisaties gezamenlijk wordt geconfronteerd met honderd van dit soort klachten in een week tijd dan blijkt er toch iets helemaal mis te zijn. Hij gaat ervan uit dat als dit willekeurig welk commercieel bedrijf in de dienstverlenende sector zou overkomen, het zich ernstig zorgen zou gaan maken. Hier hebben mensen echter geen keus en zijn ze aangewezen op deze instellingen. Hij leest dat rigide met regels en procedures wordt omgegaan. Dat is een justitiecultuur die hij kent uit verhalen van hoe de Raad van de Kinderbescherming verweten wordt te werken en dit is iets wat in de zorg niet mag gebeuren. Ondanks de procedures en protocollen die er zijn - en er misschien ook wel moeten zijn - heeft de zorg meer te maken met menselijk contact en daar kunnen beide eerstgenoemde bij in de weg staan. Geluiden dat hulpverleners 80% van hun tijd bezig zijn met het doorlopen van procedures zijn schokkend. Hij vroeg net ook al aan dhr. Van ’t Hek hoe men daar als statencommissie of in de positie van gedeputeerde invloed op zou kunnen uitoefenen. Als in termen van indicatoren wordt gesproken dan is dhr. Van Zuijlen van mening dat de indicatoren rond wachtlijsten interessant zijn, maar dat hij nog meer geïnteresseerd is in de effectiviteit van de behandeling. Hoe staat het met de recidive, hoe is het gesteld met die mogelijke 600.000 mensen die op een gegeven moment - als niets gebeurt in de Nederlandse samenleving - niet goed kunnen functioneren omdat ze van kinds af aan al psychiatrische problemen hebben? Dhr. Van Zuijlen ontbeert de juiste deskundigheid voor de sector zelf om te kunnen bedenken wat de indicatoren zijn, maar hij neemt wel aan dat ze bestaan. Het woord behandelingsprestatie-indicatoren klinkt bijna als een contradictie, maar is dat volgens hem niet, het is hooguit een paradox. Hoe effectief is de zorg? De instelling die het meest effectief is in die zorgverlening, dié moet het provinciale geld krijgen en in die zin mág geld worden rondgepompt en mág sprake zijn van concurrentie. Als dat de Base Groep toekomt dan is dat prima, maar als het een andere organisatie wordt dan moet dat ook mogelijk zijn. Het relatieve van het rondpompen van geld blijkt wel uit wat door Accàre gemeld wordt. Hij kan zich goed voorstellen dat ze kwaad zijn. De provincie steekt heel veel extra provinciaal geld in het bestrijden van wachtlijsten en vervolgens wordt hier door het Rijk weer een hoop van weggehaald. Een andere koers waar de effectiviteit centraal staat is gewenst. Dhr. Van Zuijlen vraagt aan de gedeputeerde om eens nadrukkelijk te gaan nadenken over mogelijkheden om op de effectiviteit - op de prestaties van de instellingen - te gaan sturen en niet meer op de inspanningen. Met dat laatste bevordert men namelijk alleen maar bureaucratie. Dat strafrecht de zaak niet oplost, moge duidelijk zijn. Veel zaken die uit de meldweek naar voren zijn gekomen zijn volgens dhr. Van Zuijlen dan ook geen budgetproblemen, maar organisatie- en managementproblemen. Hoe stuur je binnen de organisatie zaken aan? Het geld is daarbij niet de oplossing, hier staat de vraag centraal hoe de geachte managers het nu eigenlijk doen. Wat betreft het IPO is dhr. Van Zuijlen voor zijn delegatie de woordvoerder over dit onderwerp. Hij vraagt zich af of de IPO-delegatie dit niet gewoon op de reguliere IPOvergadering moet gaan inbrengen als stuk en daar nogmaals de resultaten presenteren.
14
Mw. Mansveld (PvdA) wil daar als IPO-delegatielid graag aan toevoegen dat ze wel vindt dat dan een heel heldere vraag geformuleerd moet worden richting IPO-bestuur en dat niet alleen een beeld moet worden neergelegd, maar dat daar ook iets heel concreets mee moet gebeuren. Mw. Boon-Themmen (VDD) denkt hier bijvoorbeeld aan subsidiëring door het ministerie van VWS van psychiatrische indicatie. Mw. Mansveld (PvdA) stelt dat deze vragen dus binnen de statencommissie geformuleerd kunnen worden en vervolgens meegenomen kunnen worden. Mw. Boon-Themmen (VDD) vindt dat dit na de beantwoording van de gedeputeerde een uitgelezen tijdstip zou zijn. Dhr. Zanen (PvhN) constateert ook dat de meldweek een goed instrument is gebleken als het erom gaat in een korte tijd zicht te krijgen op een zaak waar de commissie verantwoordelijkheid voor heeft gekregen. Wat dat betreft is de doortastendheid van de SP zeer positief geweest. Dhr. Zanen is het eens met dhr. Van ’t Hek dat goed beseft moet worden dat het kind en zijn ouders - of pleegouders - de centrale positie zouden moeten innemen in dit hele gebeuren. Men moet veel meer daarvan uitgaan in plaats van het uitgaan van de problemen waar instellingen vanuit hun eigen invalhoek voor staan. De maatschappij kent het fenomeen kinderen met problemen, die verdienen aandacht en steun, maar men moet hun een zekere eigen positie gunnen, ze zijn onvolwassen en in die zin horen ouders en pleegouders daar nu eenmaal bij. Als startpunt in de benadering zou dit voor de volksvertegenwoordiging een goede zijn en van daaruit zou dan kritisch gekeken kunnen worden naar de instellingen en wat deze doen. Van daaruit zou dan onderzocht kunnen worden wat aan versterking nodig is. Uiteraard is het zo dat de commissieleden via de meldweek van alles hebben gehoord, wat vervolgens ook weer in categorieën ingedeeld kan worden. Het verhaal van de voogden kwam hier heel uitdrukkelijk naar voren. Deze zijn een duidelijk element welke te maken heeft met de instellingen en de organisatie van de hele procedure en het feit dat deze wordt ingesteld voor jongeren. Blijkbaar leefden bij de betrokkenen - jongeren en hun omgeving - nogal wat verwachtingen naar die voogden toe. Die worden op geen enkele manier waargemaakt, het gaat alleen maar om het zien en om het fysieke ontmoeten waar blijkbaar heel erg behoefte aan is en wat hen niet gegeven wordt. In zekere zin liet men de betrokkenen dus een beetje in hun vet gaarkoken. Dhr. Zanen denkt dat het van groot belang is dat instanties die op dit punt zijn aangesproken gehoord moeten worden. Hoor en wederhoor is hier van wezenlijk belang, want verhalen, ervaringen en casus zijn natuurlijk onvoldoende om het beleid op te enten. Het is daarom erg belangrijk dat in debat wordt gegaan met die instellingen. Dan doet de politiek precies wat de politiek moet doen, dan is men echt heel kritisch aan het debatteren met die instellingen over de wijze waarop deze omgaan met hun specifieke invalshoek, waarbij de commissieleden vooral ook de bredere context vast moeten houden. Tussen de middag was dhr. Zanen getroffen over het verhaal van de preventie-units - vanuit GGZ en de scholen georganiseerd -, het gaat hier dus niet alleen om kinderen die een probleem hebben veroorzaakt of een ziekte hebben, maar waar een kans aan het ontstaan is en een probleemsituatie is gegroeid. Dan gaat het erom dat eventuele problemen in de reguliere verhoudingen van een school snel worden gesignaleerd en dat direct gezocht wordt naar een adequate wijze van begeleiding en steun, zodat het niet van kwaad tot erger zal lopen. Ook de manier waarop dit is georganiseerd - dus voor heel weinig middelen met inzet vanuit instellingen, vanuit bijvoorbeeld Jeugdzorg - spreekt dhr. Zanen zeer aan. De vraag is hoe dit gecombineerd gaat worden met signalering waar ook voor gepleit wordt vanuit de gemeentelijke invalshoek. Dit betekent meer vanuit de woonsituatie, meer vanuit de betrokkenen daarbij. Misschien valt dat op de een of andere manier aan elkaar te koppelen. Wat dhr. Zanen verder nog wenst aan te stippen zijn de acute problemen bij jongeren die ertoe leiden dat deze uit huis moeten. De vraag is dan waarheen en dat is
15
een kwestie van opvangcapaciteit. Hij kan zich situaties voorstellen die dermate acuut zijn dat ze geen uitstel dulden. Dan is het wel de vraag of daar voldoende mogelijkheden voor zijn. Dhr. Zanen kreeg een signaal uit Oost-Groningen dat zich met name daar grote problemen voordoen. In Winschoten bestaat wel enige opvang en in de Stad ook, maar dat betekent dat als mensen vanuit dat gebied naar Groningen worden geplaatst ze ook direct uit hun hele sociale omgeving worden gehaald en bijvoorbeeld een schoolgang erbij inschiet, voorzover daar natuurlijk nog sprake van is. Daar is een heel acuut probleem ontstaan. Daaraan kan de vraag gekoppeld worden of een relatie bestaat met Jeugdzorg Drenthe, misschien liggen daar nog mogelijkheden. Ten slotte gaat dhr. Zanen nog kort in op de kwestie rond de financiën. De provincie heeft een taak toegeschoven gekregen die op zich wel passend is, gezien de aard van de problematiek, maar als die verantwoordelijkheid wordt toegeschoven is het wel de vraag of men in staat is om de benodigde middelen daarvoor vrij te maken. Geoormerkte financiering is daarbij niet voldoende. Als de problematiek groeit dan moet men daar wat mee, wat zijn de mogelijkheden om inkomen op dat terrein als provincie te verkrijgen? Dit ook aangaande de problematiek van de huidige kortingen. Graag hoort hij daar een reactie op. Mw. Boon-Themmen (VVD) spreekt allereerst ook haar dank uit voor diegenen die deze meldweek zo goed hebben uitgewerkt en tot een goed einde hebben gebracht. De signalen die uit de meldweek zijn gekomen zijn illustratief voor de problemen die inderdaad in de jeugdzorg bestaan. De geluiden achter de cijfers zijn nu ook gehoord, de cijfers en problemen waren al bekend en daar worden op het ogenblik ook door de nieuwe Wet op de jeugdzorg tools aangereikt om daar verbeteringen in aan te brengen. Een toegang naar de jeugdzorg, een stroomlijning van de jeugdhulpverlening, niet elke keer het verhaal weer opnieuw behoeven te vertellen, dat waren de uitgangspunten van de nieuwe Wet op de jeugdzorg. Deze meldweek was prima, maar mw. Boon wil wel voorstellen om dit eind volgend jaar nogmaals dunnetjes met elkaar over te gaan doen en te betrachten hoe de werking dan is. Er bestaan nu eenmaal heel grote frictieproblemen - dat valt te zien aan het verhaal van Accàre en van GGZ, van de financiering van de psychiatrische intake -, die enerzijds toch ook voortkomen uit het feit dat de GGZ pas in een heel laat stadium zich echt heeft gerealiseerd dat de Wet op de jeugdzorg en de uitwerking daarvan nu echt op stapel stonden. Ze hebben de zaak heel lang een beetje afgehouden en gedacht dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen. Nu het inderdaad van start is gegaan zijn nog heel veel fricties te overwinnen en daar kunnen de Staten volgens mw. Boon wel degelijk een rol in spelen. Bijvoorbeeld door richting het IPO en nu aan de gedeputeerde mee te geven dat daar van rijkswege en van het ministerie van VWS voor die specifieke situatie zoals die in de provincie Groningen bestaat - waar én een Accàre bestaat én een GGZ-Groningen, dus een dubbele toestroom van GGZ-cliënten -, van rijkswege financieel wat tegenover moet staan. Een belangrijk punt vond mw. Boon ook de kwestie rond de gezinsvoogden en het feit dat werd gesteld dat daar een te snelle wisseling plaatsvond. Zij heeft begrepen dat nu een Deltaplan is opgesteld. De VVD-fractie zal er in elk geval voor pleiten de case-load - de belasting van de gezinsvoogden die kennelijk hoog is en waardoor misschien toch sneller een wisseling noodzakelijk is - te verkleinen. Misschien dat het Deltaplan daartoe kan bijdragen. Voorts is zij van mening dat wat betreft de conclusies en tips uit het stuk op de eerstvolgende statenvergadering als dit stuk op de agenda wordt geplaatst bestudeerd kan gaan worden hoe daar verder mee aan de slag moet worden gegaan. De gedeputeerde heeft zich dan hopelijk nog dieper in de materie ingewerkt en waarschijnlijk heeft dan ook wederhoor met de verschillende instellingen plaatsgevonden. Het voorstel van mw. Boon zou in elk geval zijn om na die 1½ jaar jeugdzorg eind volgend jaar weer eens te betrachten of de zaken nu beter lopen of niet. Mw. Smit (PvdA) betuigt ook haar hulde voor de verrichte werkzaamheden en wenst hierbij de Nederlandse Vereniging van Pleeggezinnen ook te betrekken. Deze hebben door middel van een brief nogmaals onder de aandacht gebracht wat op stapel stond, waardoor veel extra mensen hebben gebeld. Als de gedane constateringen in
16
ogenschouw worden genomen, vallen steeds weer de woorden samenwerking en afstemming over effectiviteit op. Een vraag die de gedeputeerde aan de organisaties zou kunnen voorleggen is: wat kunnen ze doen en welke indicatoren kunnen niet alleen op effectiviteit, maar vooral ook op kwaliteit getoetst worden, zodat aan het eind gesteld kan worden of iets werkt of niet? Er is nu bijvoorbeeld steeds sprake van het groeien van wachtlijsten en het gegeven dat deze groeien op punten waar de provincie geen geld heeft ingestopt. Als er mensen bijkomen op de lijst maar er geen jongeren afgaan omdat deze nog steeds behandeld worden, dan groeit zo’n lijst natuurlijk. Het zou echter ook goed zijn om te weten of eigenlijk ook gemeten wordt of deze behandelingen daadwerkelijk effect hebben en of misschien naar een ander lichtsoortiger traject toegegaan kan worden zodat de doorstroom verbeterd kan worden. Over bureaucratisering las mw. Smit iets treffends in het Algemeen Dagblad van 22 februari. Daar wordt melding gemaakt van een nog niet-gepubliceerde inventarisatie van het Projectbureau Operatie Jong. Daarin wordt gemeld dat de verantwoordingskosten die instellingen moeten maken om uit te leggen waarom ze welk geld, wanneer en waarom hebben uitgegeven, soms hóger zijn dan het subsidiebedrag zelf. Dit is een ernstige zaak, vindt mw. Smit. Zij is zich ervan bewust dat de commissie elke drie maand een kwartaalrapportage ontvangt, maar het is ook zaak dat eens wordt uitgezocht wat daar nu precies mee gebeurt. Ze acht het wenselijk dat de gedeputeerde dat binnen het werkveld gaat uitzoeken. In het stuk wordt een aantal tips gegeven. Een van die tips betrof de snelle besliseenheden, waar het gaat over de vrijwilligheid van het verkrijgen van jeugdzorg als jongeren in aanraking komen met de politie. De politie stelt voor dat misschien via een snelle besliseenheid kan worden afgedwongen dat men van jeugdzorg gebruik gaat maken. Mw. Smit geeft aan het daar wel mee eens te kunnen zijn en dat de hele commissie daar misschien wel voorstander van kan zijn, maar dat kan hier nu eenmaal niet beslist worden. Haar voorstel is daarom om dit in IPO-verband op te pakken, zodat dit misschien in Den Haag geregeld kan worden. Met betrekking tot Accàre constateert ze dat de instellingen in de provincie Groningen relatief meer jongeren behandelen dan andere provincies doen. Als het stuk goed wordt gelezen moet hier nu dus voor gebloed worden omdat ze feitelijk hun werk goed doen. Geld moet worden ingeleverd en maar een klein gedeelte geld komt weer terug. Ze heeft ook begrepen dat jongeren uit andere provincies in Groningen in de instellingen komen omdat hiér de behandelmogelijkheden zijn. Zij stelt voor dat hard op te pakken richting Den Haag en wil dit de gedeputeerde meegeven. De voorzitter concludeert dat vanuit de commissieleden nogal wat vragen aan de gedeputeerde zijn gesteld en concrete voorstellen zijn gedaan over hoe nu verder moet worden gehandeld. Zij wil voorkomen dat dit stuk nu een afgesloten stuk gaat worden. Zij is van mening dat hier zo ongelofelijk veel zaken instaan aan conclusies - die hebben de commissieleden ook allemaal genoemd - dat de commissie het zich eigenlijk ook niet kan permitteren om dat in een keer afgehandeld te hebben. Als dit op deze manier aan GS wordt aangeboden ter afhandeling, dan loopt de commissie het risico dat dit een afgesloten hoofdstuk gaat worden. Zij stelt voor om het wel aan GS aan te bieden in de statenvergadering, maar dat het een soort van lopend dossier gaat worden. Op die manier kan de gedeputeerde in de commissievergadering standaard gevraagd worden hoe de stand van zaken is rond de conclusies en vele tips die zijn gedaan in het stuk. Als men probeert dat in een keer af te handelen denkt de voorzitter dat de commissie zichzelf, al het werk dat is verricht én alle bellers onrecht aandoet. Zij denkt dat het de moeite waard is om hier een lopend dossier van te maken. Zij verneemt graag de mening van de commissieleden over haar voorstel. Mw. Boon-Themmen (VVD) meent dat aan de andere kant ook hele praktische tips in het stuk zijn opgenomen, waar op korte termijn wél iets mee kan gebeuren. De voorzitter antwoordt dat dit het geval is, maar als gewoon standaard in de commissie de huidige stand van zaken terugkomt - als een soort van heel inhoudelijke
17
toezeggingenlijst - dan is zij van mening dat men misschien over een half jaar al een heel eind verder gevorderd is. Mw. De Winter-Wijffels (CDA) vraagt of de gedeputeerde mag reageren nadat wederhoor plaatsgevonden heeft, want als men spreekt over bureaucratie dan kunnen de gedeputeerde en de commissieleden daar niets aan doen. Zij weet dat bij elke handeling die in Nederland plaatsvindt weer mappen vol met protocollen overlegd moeten worden en daar kan de werker in het veld ook weinig aan doen. Als dat een gegeven is, dan kan men deze problemen in deze commissie ook niet binnen een half jaar oplossen. Zij denkt dat het raadzaam is om te weten waardoor deze bureaucratie ontstaat en dat aan de hand daarvan een stappenplan wordt opgesteld. Daarin kan worden aangegeven waartoe de commissie in staat is en wat ze eraan kan doen. De voorzitter geeft aan dat men dit met ieder onderwerp op een verschillende manier zou kunnen doen. Er zitten heel praktische tips in, waarmee snel iets zou kunnen gebeuren. In die zin is dit een poging om het een vervolg te geven, waarmee het nu niet meteen wordt afgekaart en dat de volgende keer niet meteen een stappenplan behoeft klaar te liggen met kant-en-klaar-oplossingen. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) weet dat zijn volgende opmerking het gevaar in zich bergt om als formalistisch geduid te worden, maar dat is zeker niet zijn intentie. Het is leuk dat er conclusies en aanbevelingen in het rapport staan en dat daar iemand mee op pad wordt gestuurd, maar waar het hier om gaat is dat de conclusies die daaraan hier als Staten worden verbonden, dat dié onderwerp van rapportage en gesprek gaan worden. Dit betreffen meldingen en de politieke en bestuurlijke conclusies die daaraan verbonden worden kunnen een ander kleurtje hebben of van een ander niveau zijn dan de hele praktische zaken die soms in dit stuk staan. Dhr. Van Zuijlen is ervan overtuigd dat een deel van de praktische zaken die hierin staan de commissie eigenlijk helemaal niet aangaat. Hij is van mening dat de discussie in die voortschrijdende werkwijze op dergelijke wijze gevoerd zou moeten worden. Mw. Smit (PvdA) verduidelijkt dat deze meldweek en alle uitkomsten eigenlijk een indicatie zijn van het feit dat bepaalde zaken fout lopen. De commissie draagt verantwoordelijkheid voor een stuk jeugdzorg en dan zou het moeten gaan om effectiviteit, kwaliteit en efficiency daarvan en daar moet op getoetst worden. Niet op alle lopende zaken, want dan kan dit punt elke keer wel weer op de agenda worden geplaatst en kan hier gerust steeds 2½ uur aan gespendeerd worden, maar daar worden de mensen die hulp behoeven niet echt beter van. Dhr. Zanen (PvhN) is van mening dat als men ten aanzien van die wachtlijsten op bepaalde categorieën heel scherp is en stelt dat het politieke prioriteit heeft dat deze weggewerkt worden, dát natuurlijk dan het onderwerp moet zijn. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) weet dat net bijvoorbeeld is gesproken over de kwaliteit en de effectiviteit van de zorg. Misschien kan wel geconcludeerd worden dat als men eenmaal weet dat een bepaald traject misschien wel effectiever is dan een andere - maar dat daardoor eerst de wachtlijst wel wat langer wordt - men toch stelt van: “Okay, liever iets langer wachten op iets dat werkt, dan heel snel die wachtlijsten wegwerken voor iets dat nauwelijks werkt.” Dhr. Zanen (PvhN) hoopt dat dát ook het effect zal zijn van het debat in deze commissie en van de politieke druk op het College en de gedeputeerde, namelijk dat gezocht gaat worden naar een effectieve wijze waarop een aantal door de commissie gesignaleerde kwesties dichterbij een oplossing kan worden gebracht. Mw. Boon-Themmen (VVD) lijkt het een goed plan om deze kwestie de komende vergaderingen op de agenda te zetten.
18
Mw. Smit (PvdA) geeft aan het wel belangrijk te vinden - iedereen spreekt over hoor en wederhoor - dat dit allemaal haalbaar is. Mocht namelijk blijken dat dit niet mogelijk is, dan heeft het volgens haar niet zoveel zin. Dan constateert men gewoon steeds weer dat het heel erg is en daar blijft het dan bij. Mw. De Winter-Wijffels (CDA) wil ook eerst wederhoor en is van mening dat men daarna pas verder kan. Het vraagt, om in de geest van de inspreker te blijven, ook iets van de creativiteit van deze commissie en dat is heel duidelijk aangegeven. Zij is van mening dat de commissieleden met elkaar maar eens moeten gaan zoeken waar creatieve mogelijkheden liggen. Vanmiddag zijn meerdere zaken aan de orde gekomen waaruit bleek dat daar eigenlijk al op een goede manier mee aan de slag is gegaan. Misschien zijn hier nog wel meer zaken die met wat creativiteit kunnen opbloeien. Mw. Smit (PvdA) onderstreept het belang ervan dat áls dit op de agenda wordt gezet, het dan wel duidelijk is wát op de agenda wordt gezet en wát men daarmee wil. Anders blijft het een oeverloze discussie over hoe erg het allemaal wel niet is. De voorzitter wil duidelijk stellen dat zo’n gang van zaken natuurlijk in het geheel niet de bedoeling is. Mw. Deinum-Bakker (D66) vindt het voorstel van de voorzitter een goede. Zij is niet van mening dat dit punt elke keer op de agenda behoeft te worden geplaatst, maar dat bijvoorbeeld bij de kwartaalrapportages een vast punt gaat worden ingeruimd, behoort volgens haar zeker tot de mogelijkheden. Zij denkt dat het goed is dat het stuk wordt aangeboden aan de gedeputeerde of aan het College, dan krijgt het stuk ook een andere status. Het is de taak van de commissie om kaders te stellen en te controleren; het College moet vervolgens uitvoeren. Die uitvoering wil de commissie natuurlijk ook graag weer terugzien en daar een mening over formuleren. Wat dat betreft kan het voorstel op haar instemming rekenen. De voorzitter constateert dat nu ook een aantal suggesties zijn gedaan waarop getoetst zou moeten worden, namelijk op kwaliteit, effectiviteit, efficiency. Zij onderstreept vooral het belang van de kwaliteit en de effectiviteit van het werken. De effectiviteit van het werken met die preventie-units is ook met cijfers aan te geven - cijfers van uitstroom van leerlingen en vroegtijdig schoolverlaten vanwege psychosociale problematiek -. Dat is best meetbaar te maken en in die zin is in de eerste ronde een aantal aanzetten gegeven die het College handvatten kunnen geven om daarmee aan de slag te gaan. Mw. Deinum-Bakker (D66) meent zich wat betreft het wederhoor te herinneren dat op 16 maart een werkbezoek staat gepland, waarbij juist de werkers in het veld bij de Base Groep gehoord gaan worden. Het lijkt dus te kloppen dat dit al een onderdeel is van datgene wat de commissie eigenlijk wil. De voorzitter beaamt dat het op dergelijke wijze gebruikt zou kunnen worden. Dhr. Hemmes (SP) ziet zijn bange voorgevoelens bevestigd dat deze discussie gaat verzanden. Hij is van mening dat nu gewoon weer de taak als politieke partij voorop moet staan. Met de conclusies in de aanbevelingen kan men daar als partij wat mee doen, als men dat noodzakelijk acht. In de commissievergadering kan men proberen daar de meerderheid voor te krijgen en dan kan de opdracht aan het College mee worden gegeven. Mw. Boon had net een heel optimistisch verhaal over de nieuwe Wet op de jeugdzorg, maar zolang 350.000 kinderen onder de armoedegrens leven in Nederland en dit getal alleen maar toeneemt zullen volgens dhr. Hemmes ook zeventien nieuwe wetten op de jeugdzorg de zaak nog niet verbeteren. Elke politieke partij krijgt nu gewoon weer zijn eigen verantwoordelijkheid op de juiste plek en als daar consensus over kan worden bereikt - bijvoorbeeld met een boekje over ADHD - dan wordt dit
19
simpelweg aan de gedeputeerde ten uitvoer meegegeven. Hij wil er wel voor waarschuwen dat men niet moet gaan verzanden in oeverloze discussies en dat het rapport vervolgens onder in de la zal verdwijnen. De voorzitter geeft aan dat een dergelijke gang van zaken ook zeker niet tot haar intenties behoorde. Dhr. Hemmes (SP) meende uit de discussie te proeven dat de voorzichtigheid al weer toesloeg en daarom vond hij het noodzakelijk om de boel even wakker te schudden. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) heeft zichzelf en een aantal collega’s vooral horen zoeken naar hoe voorkomen kan worden dat dit een mooi stuk blijft, maar dat juist structureel aangestuurd gaat worden op verbeteringen. Dhr. Hemmes (SP) proeft toch weer teveel voorzichtigheid in de politiek. Op dit moment is iets concreets gedaan en ook niet met elke tip of aanbeveling kan iets gebeuren - dat wordt landelijk geregeld - maar bij bepaalde punten moeten nu gewoon spijkers met koppen geslagen worden. Het vuurtje dat is aangewakkerd moet namelijk wel warm gehouden worden. Mw. De Winter-Wijffels (CDA) vraagt zich af of in de rapportages van Bureau Jeugdzorg deze aanbevelingen al verwerkt zouden kunnen worden. Mw. Smit (PvdA) is van mening dat, mocht zoiets gebeuren, men heel goed moet gaan nadenken over hoeveel extra tijd dat gaat kosten en wat de commissie daar dan mee opschiet. Het idee spreekt haar wel aan, maar zij is wel van mening dat eerst goed moet worden nagedacht hoe dit eruit komt te zien. Het zou sneu zijn als men hier weer 2½ dag mee bezig zou zijn. Mw. Mulder (gedeputeerde) geeft allereerst de complimenten aan de commissie en de mensen die ondersteuning hebben gegeven aan de commissie voor het initiatief en het zorgvuldige verloop. Misschien had men toen het initiatief eenmaal daar was nog niet helder voor ogen dat dit zoveel werk met zich mee zou brengen. Zij is van mening dat heel zorgvuldig met verschillende mensen die deskundig zijn op dit gebied te werk is gegaan. Het resultaat van de verslaglegging ligt nu voor en geeft toch een aantal indicaties waar problemen liggen in de Jeugdzorg. Ze richten zich als het ware als een soort verrekijker op de situatie. In de commissie is vaak sprake van programma’s, cijfers en wachtlijsten, maar dit richt zich met name als een soort focus op een situatie rondom een kind waar problemen zijn en waar het niet allemaal even vlekkeloos verloopt. Die 135 reacties moeten serieus genomen worden en aan de oplossingen zal mw. Mulder graag willen meewerken. In de eerste termijn zijn concrete vragen gesteld en mw. Mulder verkeert nog enigszins in dubio of ze deze per onderdeel gaat beantwoorden, zoals bij een voordacht het geval is. Zelf heeft ze de neiging om te stellen dat ze eerder de grote lijnen eruit zal gaan pakken. Dhr. Van ’t Hek heeft aangegeven dat het kind centraal staat en mw. Mulder wil onderstrepen dat het haar zeker niet aan de wil ontbreekt om het kind ook centraal te stellen. Zij is van mening dat in Groningen gekeken moet worden – al is het dan zo dat vele ministeries hun schotten gewoon nog dicht houden, waardoor men soms tegen situaties aanloopt en het kind niet kan helpen, omdat het noch bij het ene noch bij het andere past – hoe met de wet, die nu eenmaal een gegeven is, toch ruimte gecreëerd en gezocht kan gaan worden om antwoorden te geven op de vraag die op dat moment noodzakelijk is voor de omzetting in zorg voor het kind. Dat is soms heel moeilijk en mw. Mulder moet eerlijk bekennen dat als men met zijn allen - niet alleen de provincie, maar ook de spelers in het veld en de organisaties - zo’n wet voor ogen krijgt, soms wel wat krampachtig met een dergelijke wet wordt omgegaan. Dat moet goed op orde zijn, want daarop wordt ook getoetst. Het kan echter ook zo’n verkrampte situatie geven dat men
20
daarmee misschien ook wel een aantal slagen die men met elkaar zou kunnen maken nog even uitstelt. Afgelopen periode is de gedeputeerde met de diverse zorgaanbieders rond de tafel gaan zitten om eens te kijken wat voor visie men nu heeft bij deze nieuwe wet op de hulp, waarbij het kind toch centraal moet staan. De gedeputeerde constateert dat ideeën rondom oplossingen wel degelijk aanwezig zijn. Dit betreft niet altijd de grijze oplossingen die passen in een wet, maar de kunst is om te kijken hoe misschien ook met bijvoorbeeld gemeenten en de Base Groep - want soms ligt dat in elkaars verlengde een aanbod kan worden gedaan waar het kind baat bij heeft. In elk geval zal daar naar gekeken moeten gaan worden en dat zal met elkaar moeten gebeuren. Dit deed mw. Mulder enigszins denken aan de pleegzorg, waar over de verzorging de afgelopen twee weken veel ophef is geweest, mede naar aanleiding van de schokkende beelden. Het antwoord van het ministerie van VWS hierop was het sturen van inspecties, het boven tafel halen van cijfers, controle en kwaliteit. De vraag is of dat het antwoord wel is, mw. Mulder gelooft daar in elk geval niet in. Zij heeft eerder het idee dat met de mensen in het veld erkend moet worden: a. wat de problemen nu eigenlijk zijn (de erkenning) en b. dat met elkaar op creatieve wijze wordt bekeken of een antwoord gegeven kan worden op een beter aanbod, een betere zorg en een snellere zorg, gericht op het kind. Niet alleen geld speelt hier een rol, maar ook de contacten in het veld, de samenwerking met het veld en de pogingen om alternatieven te vinden. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) vraagt of hier met het veld, het veld an sich wordt bedoeld of misschien eerder de veldwerker? Of betreft dit toch eerder de managementlaag die het veld aanstuurt. Met wie zoekt mw. Mulder contact? Mw. Mulder (gedeputeerde) geeft aan in die organisaties contact te zoeken met natuurlijk de bestuurders, maar daaronder ook met de laag - liefst zo dicht mogelijk - bij de werkvloer. Zij is van mening dat bij de instellingen de vraag kan worden neergelegd hoe men voor een bepaalde zorgvraag een antwoord kan geven. Natuurlijk zal de wijze waarop dat binnen zo’n instelling gaat gebeuren ook aan de orde komen. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) vraagt of mw. Mulder erop vertrouwt dat de veldwerkers alle vrijheid hebben om met haar te bespreken wat ze werkelijk op hun lever hebben? Mw. Mulder (gedeputeerde) heeft in elk geval vertrouwen in het feit dat de mensen op de werkvloer vaak veel creatieve ideeën hebben en zij denkt dat vanuit de provincie de organisaties in elk geval kunnen worden aangesproken op het feit dat ook gekeken wordt - samen met de werkvloer - om het proces effectiever, efficiënter en ook beter te laten verlopen richting kind. Als de vraag is of zij gelooft dat de mensen in het veld creatief genoeg zijn om alternatieven te bedenken, dan is het antwoord ja. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) meent hieruit te mogen opmaken dat als dit een idee is dat de goedkeuring van de gedeputeerde kan wegdragen, zij ook bereid zal zijn deze ideeën bij het management neer te leggen. Mw. Mulder (gedeputeerde) is van mening dat voor een deel - dat is ook met de wet ingegeven - de provincie ook de ruimte moet geven aan de zorginstellingen en aan de mensen die daar werkzaam zijn om te bestuderen hoe deze goed een antwoord kunnen geven op het aanbod. De gedeputeerde verduidelijkt dat zij de instellingen niet aanstuurt, zij bestudeert het aanbod van de instellingen en gaat met hen in discussie, maar de instellingen zullen uiteindelijk zelf het antwoord moeten kunnen geven, kennende hun cliënten, kennende de ouders en kennende de pleegouders. Dhr. Zanen (PvhN) constateert dat men in de Meldweek een aantal zaken voorbij heeft horen komen, waardoor door de commissieleden wat dieper wordt gekeken dan alleen maar op het niveau van het management en de cijfers. Daar heeft dhr. Zanen in elk geval zaken gehoord, waarvan hij denkt dat daarover met instellingen hoognodig van gedachten gewisseld moet worden.
21
Mw. Mulder (gedeputeerde) geeft ook aan dat deze onderwerpen ter sprake zullen komen en dat gesignaleerd zal worden dat het op deze wijze niet goed verloopt, maar dan moeten wel cijfers beschikbaar zijn en moet ook gesteld worden dat de feiten zó liggen. Het mag niet zo zijn dat men tegenover elkaar komt te staan. De kwaliteit moet bewaakt worden en getoetst moet worden of het aanbod ook een antwoord op de vraag betreft of het kind daarbij centraal staat, maar men moet niet als een soort van inspecteur richting die instellingen gaan acteren. Dhr. Hemmes (SP) vindt het heel interessant wat dhr. Van Zuijlen net aandroeg. Van werkers vanuit het veld zijn meldingen gekomen en hij is van mening dat juist wél met mensen van de werkvloer in gesprek moet worden gekomen om wat creatiever te worden. Hij ondersteunt dhr. Van Zuijlen in zijn suggestie dat mensen van de werkvloer vaak veel beter weten waar het aan schort, dan de mensen aan de top. Hij raadt de gedeputeerde aan om de suggestie van dhr. Van Zuijlen mee te nemen. Mw. Mulder (gedeputeerde) is het ermee eens dat de werkvloer het allemaal goed creatief kan bedenken, maar staat op het standpunt dat het ook besproken moet worden met de mensen die dit aansturen in zo’n organisatie/instelling. Dan moet men kijken wat op een gegeven moment de resultaten zijn en wat het antwoord is vanuit zo’n instelling. Zij kan echter onmogelijk 800 mensen gaan spreken binnen de Base Groep. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) stelt dat niemand dat zal vragen van de gedeputeerde, maar bespreken zou ook aanspreken kunnen zijn en kenmerkend aan een bureaucratie als het waar is dat hier wordt gesproken over bureaucratische instellingen - is, dat de ideeën van de werkvloer niet doordringen tot het beleid. Hij doelt erop dat er vanaf het Provinciehuis bijvoorbeeld een trekkracht komt om datgene wat aan de onderkant leeft door die organisatie heen te zuigen. Mw. Mulder (gedeputeerde) denkt ook dat de discussie goed gevoerd moet worden met die instellingen, als dhr. Van Zuijlen dát bedoelt. Dat zal niet alleen maar een kant betreffen, maar de provincie wil ook resultaten horen en mensen met de feiten confronteren. Zij wil hier echter ook wederhoor toepassen. De voorzitter vult aan dat men vervolgens in de discussie met de gedeputeerde wanneer ze daarover rapporteert - daarop weer terug kan komen. Mw. Mulder (gedeputeerde) geeft aan dat het punt van doelmatigheid en effectiviteit ook in IPO-verband aan de orde is gekomen. Daar is een traject voor uitgezet, het betekent dat dit punt ook besproken wordt met de diverse organisaties en dat daar ook gegevens uit zullen komen die misschien het bijsturen binnen die organisaties noodzakelijk maken. Voorts onderstreept ze het belang van de keten… Mw. Smit (PvdA) interrumpeert en constateert dat vooral doelmatigheid en effectiviteit aan de orde komen, maar dat haar fractie ook op kwaliteitsmetingen heeft aangedrongen. Valt dat in hetzelfde traject of is dat iets waar de gedeputeerde bij de organisaties mee de boer opmoet, hoe zoiets nu goed geregeld zou kunnen worden? Mw. Mulder (gedeputeerde) vraagt of mw. Smit kan aangeven wat zij met kwaliteit bedoelt, want bij effectiviteit en doelmatigheid is kwaliteit voor haar inbegrepen. Mw. Smit (PvdA) geeft aan dat zij zich doelmatigheid ook kan voorstellen als multipliers, overhead en dergelijke. Mw. Mulder (gedeputeerde) stelt dat die zaken ook met kwaliteit te maken hebben, als dit uiteindelijk een gunstige invloed op de werksituatie heeft. Deze rondes gaan dus
22
plaatsvinden en dat is best een opgave binnen de organisaties zelf. Er moet voor gewaakt worden dat dit niet weer een papieren tijger gaat worden, waardoor mensen zoveel op papier moeten zetten dat nog meer tijd en energie op de werkvloer verdwijnt. Daar moet op worden ingezet en daarover zal de commissie gerapporteerd worden. Wat betreft Accàre was het niet de bedoeling van de gedeputeerde om uit te leggen hoe geld werd rondgepompt, maar alleen om duidelijk te maken dat met GGZGroningen en met Accàre goede afspraken bestonden hoe men elkaar met het Bureau Jeugdzorg en met de wet in de hand toch op een effectieve en goede manier zouden kunnen helpen en het kind zouden kunnen helpen. Daar waren afspraken over gemaakt en dan verdwijnt ineens 7 ton, want die 7 ton - dit betreft een technische kwestie - zou worden weggehaald bij de AWBZ. Het is nooit gezegd dat dit bedrag bij de jeugd-GGZ weggehaald zou worden en dát is nu in een laat stadium gebeurd. Mw. De Winter-Wijffels (CDA) heeft begrepen dat ook heel veel cliënten van buiten de provinciegrens komen, is het zo dat daar nu financiering over is omdat het daar niet ingezet wordt? Mw. Mulder (gedeputeerde) antwoordt ontkennend en geeft aan dat de situatie in Drenthe nog erger is. Veel kinderen uit Groningen en Drenthe worden bij Accàre geholpen. Men heeft behoorlijk wat kinderen die in de GGZ-circuits zitten en bij de directie van VWS kreeg de gedeputeerde dan ook de vraag gesteld hoe het mogelijk was dat in Groningen toch zo veel kinderen geholpen worden. Men zou dan een hele maatschappelijke discussie aan moeten gaan of een kind nu wel of niet geholpen zou moeten worden en waar de grenzen liggen. Die discussie is de gedeputeerde niet aangegaan, omdat zij van mening is dat die kinderen gewoon geholpen moeten worden. Ze kunnen ondersteuning, zorg en een behandelingstraject krijgen waardoor ze beter functioneren, dus dat staat niet ter discussie. Men zit in de provincie wel hoog in vergelijking met de rest van Nederland, maar misschien loopt de rest ook wel gewoon achter, aldus de gedeputeerde. Mw. Boon-Themmen (VVD) meent te begrijpen dat de gedeputeerde bij het probleem van Accàre for the time being een soort van tussenoplossing heeft gevonden? Mw. Mulder (gedeputeerde) geeft aan dat een goede oplossing was gevonden om met name die jongeren niet te lang in de indicatiestelling te laten lopen, maar vrij snel door te laten gaan richting behandeling. Dat is in de psychiatrie heel belangrijk, weet de gedeputeerde, maar dan wordt bij een van de instellingen opeens behoorlijk gekort en komt men in de knel. Mw. Boon-Themmen (VVD) lijkt het noodzakelijk dat gezamenlijk een motie wordt opgesteld. Mw. Mulder (gedeputeerde) verduidelijkt dat vanuit Groningen en Drenthe een brief uitgaat richting ministerie, misschien dat de Staten dat op de een of andere wijze zouden kunnen ondersteunen. Het is mw. Mulder niet geheel duidelijk of zij nu het wederhoor moet gaan houden bij de organisaties. Zij kreeg ook een signaal dat de commissie dit op zich zou nemen. Daar wil ze graag hele goede afspraken over maken, ze wil natuurlijk graag wederhoor doen bij de organisaties, maar dan moet ze dat wel horen van de commissie. De voorzitter geeft het woord nogmaals aan dhr. Van ’t Hek. Dhr. Van ’t Hek wil alleen maar verduidelijken dat als kinderen van buiten naar Groningen komen, het heel goed zou kunnen zijn dat hier veel beter geïndiceerd wordt dan in de rest van het land. Als men hier de indicaties goed doet, dan is dat nogmaals een onderstreping van wat hij eerder ook al heeft gesteld: in dit land zijn veel meer kinderen met een psychiatrisch probleem dan kinderen met een pedagogisch probleem
23
en daar moet heel veel aandacht voor zijn. Anders is het probleem op termijn nog veel groter. De voorzitter preciseert dat het niet alleen de indicatie betreft, maar ook de behandeling. Bij kinder- en jeugdpsychiatrie zijn de zaken zo goed voor elkaar dat dit een aanzuigende werking heeft, ook op de rest van Noord-Nederland. De voorzitter stelt een korte tweede ronde voor, in de eerste ronde heeft iedereen duidelijke zaken neergezet welke van de gedeputeerde verwacht worden. Zij heeft niet begrepen dat het de bedoeling is dat uitgebreid hoor- en wederhoor gaat plaatsvinden met andere instellingen. Van dhr. Zanen heeft de voorzitter begrepen dat hij nog wel een debat zou willen met de instellingen en dat dit wellicht gekoppeld kan worden aan het voorstel van mw. Boon om over 1½ jaar een soort evaluatieve ronde te maken als het gaat om de werking van de nieuwe wet. Dat kan plaatsvinden met cliënten, maar ook met instellingen. Daar zou een combinatie van gemaakt kunnen worden. Zij kan zich in reactie op de opmerking van dhr. Hemmes voorstellen dat als de commissie op werkbezoek gaat bij de Base Groep, daar eens een aantal van de signalen wordt neergelegd zoals die zijn binnengekregen en dat de reacties daarop gewoon maar eens worden afgewacht. Zij heeft niet begrepen dat de commissie nu als Staten de boer opmoet naar alle instellingen om hoor- en wederhoor te plegen, maar is van mening dat die vraag toch wel heel duidelijk bij de gedeputeerde gelegd moet worden. De voorzitter nodigt de commissieleden uit voor een korte tweede ronde. Zij stelt voor in de statenvergadering de notitie zoals deze er nu ligt - met aangehecht de notulen van deze vergadering, voor zover het gaat over dit onderwerp - aan de gedeputeerde aan te bieden met de vraag om hier op korte termijn op terug te komen. Dat laatste gefaseerd, voor zover dat binnen de mogelijkheden ligt. Dhr. Hilverts (ChristenUnie) is het hier helemaal mee eens, maar hij vindt dat de brief van Accàre daar ook bij hoort. Als daar een motie over gemaakt moet worden dan moet deze ook op de statenagenda worden geplaatst. De voorzitter denkt niet dat de brief an sich op de statenagenda hoeft, zij is van mening dat dit agendapunt - eventueel de motie die de commissie wil indienen - er heel goed aan gekoppeld kan worden. Of men sluit zich aan bij de betreffende brief van GS. Mw. Mansveld (PvdA) geeft aan dat bij drie fracties het IPO werd genoemd. Als de tweede ronde loopt zou ze graag willen vragen dat, als de IPO-delegatie met een boodschap op stap moet, of deze dan ook geformuleerd kan worden in de tweede ronde, of dat in elk geval een indicatie kan worden gegeven van wat men daar van verwacht. Op 31 maart is de volgende IPO-vergadering. In tweede termijn Mw. De Winter-Wijffels (CDA) is verheugd met de beantwoording van de gedeputeerde dat zij inderdaad wederhoor wil toepassen, want dat is voor haar een uitgangspunt om gedegen nieuw beleid uit te zetten. Zij heeft nog geen volledig antwoord gekregen op de vraag waarom men bij Bureau Jeugdzorg nu nog niet voldoende is toegerust om die GGZ-indicatie te doen. Het is wel wet en het moest eigenlijk voor elkaar zijn, maar blijkbaar is het dat niet. Zij kan zich een bijeenkomst herinneren waar de weerstand van GGZ richting Bureau Jeugdzorg voelbaar was, zij vindt het daarom logisch dat ze enigszins aan de rem hangen. Moet daar meer actie op ondernomen worden? Op welke termijn kan dat beter worden? Dat is een punt waar ze graag antwoord op wil. Mw. Deinum-Bakker (D66) ondersteunt het voorstel zoals door de voorzitter is gedaan over de afhandeling en denkt dat de gedeputeerde heel wat van deze commissie meekrijgt, of van de mensen die gebeld hebben en dat daarop moet worden voortgeborduurd. Daarna kan verder betracht worden wat concreet nog meer mogelijk is.
24
Dhr. Hilverts (ChristenUnie) dankt de gedeputeerde voor haar reactie. Hij heeft twee vragen gesteld, hij vraagt of die meegenomen worden. Dat blijkt het geval te zijn. Verder kan hij zich vinden in de conclusies zoals de voorzitter die heeft geformuleerd. Dhr. Hemmes (SP) spreekt ook zijn dank uit, maar geeft wel te kennen dat de boel warm gehouden zal worden en dat hij de eerste zal zijn die dat vuurtje blijft opstoken. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) worstelt nog een klein beetje met het voorstel van de voorzitter, want het is hem eigenlijk niet scherp genoeg. Hij zou - als hij zijn gevoel volgt - liever een motie formuleren voor de statenvergadering en die meegeven. Hij proeft echter veel steun voor het idee om dit eerst maar eens eventjes op een sudderpitje te zetten… De voorzitter interrumpeert en stelt dat deze veronderstelling puur op rekening van dhr. Van Zuijlen komt en zo absoluut niet is bedoeld. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) constateert dat het vuurtje dus hoog wordt gehouden en daarmee kan hij akkoord gaan. Hij wil kort reageren op het citaat van mw. Smit uit het Algemeen Dagblad dat de verantwoordingskosten soms hoger zijn dan het subsidiebedrag. Hij dacht meteen: “Dat zou natuurlijk waar kunnen zijn, maar dan hebben ze het niet handig georganiseerd, want als management heeft men om de zaak aan te sturen ook dezelfde gegevens nodig.” Dat men daar een deel van naar buiten moet brengen in het kader van de subsidierelatie is prima, maar dat betreft dan een organisatieprobleem. Die cijfers moeten er toch zijn, ook voor intern gebruik. Dat kan eigenlijk geen deel uitmaken van de discussie. Dhr. Zanen (PvhN) geeft aan het voorstel - zoals geopperd door de voorzitter - te steunen, wat betreft de verdere werkwijze met de informatie en de aanbevelingen die nu op tafel liggen. Hij moest de vergadering kort verlaten en is daarom niet op de hoogte of een reactie is gekomen van de gedeputeerde op zijn vraag met betrekking tot OostGroningen. Daar was sprake van een gebrek aan crisisopvang, dit betreft een heel concreet punt, maar hij kan zich voorstellen dat de gedeputeerde dit punt meeneemt en dan is het voor hem op dit moment afdoende behandeld. Wellicht is het in de Staten de plek om richting IPO nog een paar opmerkingen te maken, vooral als het gaat om de financiële problematiek waar men hier mee te maken heeft. Mw. Boon-Themmen (VVD) gaat ook akkoord. Op 23 maart zullen in de Staten spijkers met koppen geslagen gaan worden, ook ten aanzien van een motie. In die motie zal erop moeten worden aangedrongen dat in Den Haag creatief met geld moet worden omgegaan. Mw. Smit (PvdA) geeft aan dat haar fractie het voorstel ondersteunt dat de gedeputeerde de boer zou opmoeten, en dan met name op het punt dat de signalen nu getoetst moeten worden bij de verschillende instellingen, en wel op kwaliteit, efficiency en effectiviteit. Bij het IPO zou het punt van vrijwilligheid op Jeugdzorg na het in aanraking komen met justitie - de snelle besliseenheid - aan de orde kunnen komen. Zij refereert hier aan de tips in het rapport. Ook de korting van 7 ton op de jeugd-GGZ zou daar aan de orde kunnen komen. Zij blijft erbij dat het niet zo kan zijn dat als de instellingen hun werk goed doen, men daardoor last gaat krijgen. Mw. De Winter-Wijffels (CDA) is niet van mening dat men naar Amerikaanse toestanden toe moet, waarbij elke persoon zijn eigen psychiater heeft. Mw. Smit (PvdA) geeft aan dat ook helemaal niet te beweren. Wanneer in deze provincie echter geconstateerd wordt dat hier goed geïndiceerd wordt en dat goed een
25
behandeltraject wordt uitgezet en dat daarna door het ministerie van VWS wordt gekort op de AWBZ wat niet voorzien was en er wordt gesteld van dat in Groningen ook wel heel veel cliënten zijn, dan vindt mw. Smit dat schandalig. Daarom mag hierover richting Den Haag best een welluidend signaal worden afgegeven. Het beleidskader kan misschien goed zijn, maar de uitwerking is dan gewoon heel erg lastig. Mw. De Winter-Wijffels (CDA) is toch van mening dat hier heel kritisch naar gekeken moet worden en dat niet altijd bij voorbaat al om geld geroepen moet worden. Geld is nu eenmaal niet altijd de oplossing en men moet kritisch blijven kijken naar wat er aan de hand is. Mw. Smit (PvdA) geeft aan dat goede afspraken zijn gemaakt en dat nu opeens weer geld verdwijnt. Dat geeft geen pas. Mw. Mulder (gedeputeerde) wil kort ingaan op het de boer opgaan. Zij denkt dat de boer opgaan betekent dat deze signalen er zijn, maar niet dat een discussie gaande is of deze signalen nu waar of niet waar zijn. Zo gaat zij in elk geval niet de boer op. Deze signalen zijn gegeven door mensen die zorg krijgen en die heeft men met elkaar serieus te nemen. Een hele hoop ligt ook bij communicatie heeft ze uit het rapport begrepen, maar om nu te gaan communiceren over de juistheid of onjuistheid van een signaal is de foute weg. Een signaal is een signaal en deze is gegeven door iemand die zorg krijgt en dat moet serieus genomen worden. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) vindt de volgende kreet uit de dienstverlening altijd erg treffend: een klacht is een gratis advies. Mw. Mulder (gedeputeerde) gaat in op de vraag van mw. De Winter of men bij Bureau Jeugdzorg dan helemaal niet heeft gerekend op de GGZ-jeugd en hoe de vork daar verder in de steel zit. Zij heeft dit nagevraagd en het feit is dat Bureau Jeugdzorg eigenlijk in haar begroting 2005 heeft opgenomen dat ze 86% van de middelen wil toerekenen aan echt direct geboden hulp. Op dit moment zitten ze op 77% en voor die inzet van de GGZ is met 8 fte’s geïnvesteerd in een jeugdarts, een gedragswetenschapper en een ambulante jeugdhulpverlener. Mw. De Winter-Wijffels (CDA) mag daaruit concluderen dat het verwijt van GGZ dat ze niet capabel zijn om te indiceren dus niet terecht is? Mw. Mulder (gedeputeerde) weet dat Bureau Jeugdzorg zich wel degelijk heeft voorbereid op de indicering. De GGZ-hulpverlening is toch een hulpverlening die heel specifiek is en zij weet uit Stadskanaal dat ze daar hele bijzondere trajecten hebben, waarbij ze juist de vaart erin proberen te houden door niet te lang te indiceren en gaandeweg misschien een indicatie nog bijstellen. Samen met die instellingen en met Bureau Jeugdzorg is gekeken hoe men dit bij de ingang zo snel mogelijk kan laten doorlopen. Mw. De Winter-Wijffels (CDA) stelt dat het verwijt dat het geld in de bureaucratie is gaan zitten, dus niet op waarheid behoeft te berusten. Mw. Mulder (gedeputeerde) geeft aan deze gegevens van Bureau Jeugdzorg te hebben. De kwestie rond de crisisopvang in Oost-Groningen - wat dhr. Zanen aanroerde zal de gedeputeerde meenemen. De voorzitter constateert dat dit stuk als A-stuk door zal gaan naar de Staten. Dat betekent niet dat er dan weer eindeloos over gediscussieerd behoeft te worden, maar zij denkt dat het aanbieden van een dergelijk stuk op zich op de A-agenda thuishoort. Dan kan óf dhr. Hemmes óf de voorzitter het aanbieden aan GS. Zij vraagt of de commissieleden daarmee akkoord gaan.
26
Mw. Smit (PvdA) verduidelijkt dat het dan wel op dié wijze moet plaatsvinden. De voorzitter beaamt dat. Daarnaast zal het IPO erbij betrokken worden informeert de voorzitter. In de voorbereidingsgroep is erover gesproken wat men verder nog met dit rapport zou kunnen aanvangen, ook als signaal naar landelijke organisaties. De commissie heeft gedacht het te kunnen aanbieden aan de vaste kamercommissie van de Tweede Kamer, omdat het toch belangrijke signalen betreft. Voorts kan het ook aangeboden worden aan dhr. De Grave van de taskforce bureaucratie. Dat kan schriftelijk plaatsvinden, net zoals het aanbieden van het rapport aan het IPO, met de vragen die mw. Smit heeft gesteld. Op zich lijkt het de voorzitter effectiever als de gedelegeerden in het IPO-bestuur het rapport meenemen. Zij vraagt aan de commissie of het rapport ook aan de vaste kamercommissie van de Tweede Kamer en aan de taskforce bureaucratie moet worden aangeboden. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) weet dat dhr. De Grave ook voorzitter is van het CTG, dat is een interessante dubbelfunctie. Mw. Mansveld (PvdA) vindt het beter dat als naar Den Haag wordt gegaan, dat gebeurt door het IPO-bestuur. Misschien is het ook handig om de andere Provinciale Staten op de hoogte te stellen van wat tot nu toe is gebeurd. Dat zou dan via de Algemene Vergadering van het IPO kunnen, of op andere wijze. De voorzitter informeert dat een aantal provinciale griffies heeft opgevraagd wat in Groningen is gedaan en deze hebben de opzet van de Meldweek al toegestuurd gekregen. Dhr. Hilverts (ChristenUnie) stelt dat het aanbieden van het rapport natuurlijk schriftelijk kan plaatsvinden, maar hij is van mening dat dit ook als commissie tot de mogelijkheden behoort. Dat geeft de zaak nog meer inhoud en aandacht. De voorzitter vraagt of iedereen het ermee eens is dat dit in voorbereiding wordt genomen. Dat blijkt het geval en daarmee sluit ze dit agendapunt. 10.
Brief van GS van januari 2005, nr. 2005-00579/6/A.26, W, betreffende evaluatie antidiscriminatie Bureau Groningen/Discriminatie Meldpunt Groningen (DMG)
Mw. Smit (PvdA) is verheugd dat dit punt - tijdens haar eerste commissievergadering werd geconstateerd dat een beetje de klad was gekomen in het meldpunt - zo goed is opgepakt. Daarnaast is haar fractie erg tevreden dat klachten daadwerkelijk afgehandeld worden, want daar heeft de commissie zich in de beleidsvoorbereiding sterk voor gemaakt. De manier van registreren - zoals in een voorbeeld in het productverslag valt te bezien - is erg helder. Het landelijk systeem biedt dus ook mogelijkheden om resultaten te verzamelen en voor het hele land een uitspraak te doen, wat mw. Smit heel zinnig lijkt in de huidige tijd. Gesproken wordt ook over ontmoetingsplaatsen voor mensen die graag persoonlijk hun klachten, grieven en ideeën kwijt willen. Het is jammer dat in het westelijk deel van onze provincie niets is, alleen in Winschoten en in de stad. Men zou natuurlijk ook kunnen stellen dat als mensen het echt heel belangrijk vinden, ze ook de bus, trein of auto wel kunnen pakken. Maar misschien zou daar toch nog eens naar gekeken kunnen worden. In het stuk wordt samenwerking tussen de verschillende ADB’s van belang geacht en worden kleine stappen gezet in het intensiveren van kennis en dergelijke. Mw. Smit vraagt zich af of op bestuurlijk niveau ook stappen zijn gezet om die samenwerking verder te bevorderen.
27
Na deze lovende woorden komt mw. Smit op haar zorgpunt en dat is de begroting en de verantwoording. In hoofdstuk 3 op bladzijde 10 valt te lezen dat het uurtarief van elk personeelslid 100 euro bedraagt. Zij kan zich voorstellen dat men dat in het kader van de systematiek heeft verevend, maar het blijft wel lastig. De communicatie kost 100 euro per uur, maar de klachtenafhandeling en de verdere afhandeling daarvan kost ook 100 euro per uur. Uit ervaring weet mw. Smit dat een communicatiemedewerker echt geen 100 euro kost, dat was ze namelijk tot voor kort zelf. Daarnaast constateert de PvdA-fractie een tekort van ruim 6000 euro. Kan worden aangegeven hoe dat opgelost gaat worden? In de vorige vergaderingen is erover van gedachten gewisseld hoe de Stad en andere gemeenten in onze provincie hieraan mee zouden willen werken. Zij constateert dat negentien klachten uit de stad komen, dat lijkt haar een extra aanmoediging om nogmaals richting Stad tot meer actie aan te sporen. Dhr. Zanen (PvhN) sluit zich aan bij het betoog van mw. Smit. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) kan zich ook vinden in de woorden van mw. Smit. Bij helpdesk en voorlichting leest hij dat vijf informatieverzoeken zijn binnengekomen en dat men had verwacht dat dit vijftien zouden zijn, maar dat geen financiële dekking voor de afhandeling aanwezig was. Dat vindt dhr. Van Zuijlen zorgwekkend. Het is de vraag of daar niet iets aan zou moeten gebeuren. Wat betreft de uurtarieven wil dhr. Van Zuijlen ook graag weten of op deze manier alle uren van het hele bureau op 100 euro worden geschat of dat dit alleen de contacturen met klanten betreft. In het laatste geval kan hij het bedrag namelijk begrijpen. Het uurtarief dat zijn baas rekent is waarschijnlijk ook 3½ keer zo hoog als zijn eigen uurloon. Maar daar zit een heleboel tussen, onder andere het feit dat dhr. Van Zuijlen natuurlijk niet alle uren effectief met de klanten bezig is. Dat verneemt dhr. Van Zuijlen graag van de gedeputeerde. Mw. Deinum-Bakker (D66) is van mening dat uit deze rapportage blijkt dat het goed is dat dit weer is opgepakt en op deze manier is uitgewerkt. Wat betreft de deelname van de Groninger gemeenten stelt de gedeputeerde dat ze daar werk van zal maken. Mw. Deinum is van mening dat het heel goed zou zijn als dit een gedeelde verantwoordelijkheid zou zijn. Ook mensen uit de provincie waar niet zo’n bureau is kunnen hier terecht en in Groningen is nu in elk geval een goed meldpunt en dat is van groot belang. Op deze manier kan met de publiciteit ook naar scholen, wijken en buurten worden gegaan. Dat zou volgens mw. Deinum een punt zijn dat het volgende jaar aangepakt zou moeten worden. Op die manier vindt verdieping en verbreding plaats en komt het meldpunt nog beter tot zijn recht. Dhr. Abbes (CDA) geeft aan dat de CDA-fractie ondanks aanvankelijke twijfels toch wel tevreden is met het voorliggende stuk. Of 31 klachten nu veel of weinig zijn, moet iedereen zelf maar uitmaken, maar het zijn er wel 31 te veel. In het stuk wordt gerefereerd aan cijfers die vervolgens worden gerelateerd aan landelijke cijfers en 2002 wordt vergeleken met 2003. Dhr. Abbes vraagt zich af of over 2004 ook al cijfers bekend zijn, zodat 2004 met 2003 vergeleken kan worden. De landelijke tendens is namelijk dalende. Ook de CDA-fractie vroeg zich af wat voor actie ondernomen kan worden op het gebied van de Groninger gemeenten. Tot slot is het CDA wat betreft de begroting van mening dat de tekorten binnen de begroting opgelost moeten worden. Of dat komt door de hoge loonkosten - waar mw. Smit ook al aan refereerde - weet dhr. Abbes niet, maar 100 euro per uur leek hem ook een hoog bedrag. Mw. Boon-Themmen (VVD) geeft aan dat haar fractie tevreden is met de huidige gang van zaken rond het anti-discriminatiebureau. De aanloop is tamelijk lang geweest, maar nu draait het prima. Discriminatie is echter volgens mw. Boon bij uitstek wel iets dat niet
28
alléén bestreden moet worden, gemeenten zullen daar ook in moeten participeren. De vraag is of de provincie wel alleen aanspraak kan maken op rijksmiddelen wanneer deze de enige aanvrager is. Mw. Mulder (gedeputeerde) denkt dat het verslag en de rapportage aangeven dat het goed is dat de provincie dit punt weer heeft opgepakt. Zij is echter van mening dat dit niet alleen een provinciale taak is, maar dat dit met de gemeenten gedeeld moet worden. Als er zaken spelen dan is dat vaak op gemeentelijk niveau. Zij is van mening dat de provincie wat dat betreft initiatiefnemer kan zijn om het hier weer neer te zetten. Men kan stellen dit voor een deel te ondersteunen, maar zij is van mening dat het tijd wordt dat de gemeenten ook een duit in het zakje gaan doen, ook financieel. De gedeputeerde heeft een conceptbrief voorliggen waarin alle gemeenten worden aangeschreven om per inwoner van de gemeente 3 eurocent beschikbaar te stellen voor het meldpunt, zodat dit gezamenlijk opgepakt kan worden. Zij zal dit ook aanhangig maken in het gebiedsgericht werken en de bestuurders erop aanspreken, want dit heeft ook met het welzijn en het wel en wee van mensen in de gemeenten te maken. Deze brieven gaan binnenkort de deur uit. Het aanwezige tekort moet gedekt worden door de gemeenten. Zij is het eens met dhr. Van Zuijlen dat ook aan de afhandeling veel aandacht moet worden besteed en dat het niet zo mag zijn dat alleen maar een meldpunt wordt gecreëerd. Met de gemeenten samen moet worden gekeken of men dan ook richting bureau kan om samen afspraken te maken over de financiën die dan geleverd kunnen worden en of daar ook goede afhandelingzaken onder kunnen vallen. De 100 euro per uur zit allemaal verweven in een persoon en het is de vraag of dit wel zo georganiseerd moet worden. Tot nu toe zat daar een jurist op en die rekende het normale juristentarief van 100 euro per uur. Deze kwestie zal bij dit Meldpunt nog eens nader bekeken worden, of dit effectiever en anders georganiseerd zou kunnen worden. Wat betreft de cijfers zijn de gegevens van 2004 net bekend geworden en deze worden de commissie toegezonden. In tweede termijn Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) ziet bij de kosten geen huurkosten staan, als dat soort overhead allemaal in die 100 euro gaat zitten dan is dit een heel normaal tarief. Een argument dat mee kan spelen in het overtuigen van gemeenten zou kunnen zijn dat de voorlichtende functie van een dergelijk anti-discriminatiebureau kan helpen de tolerantie te bevorderen, waardoor geld uit veiligheidsmiddelen vrijgemaakt zou kunnen worden. Mw. Mulder (gedeputeerde) geeft aan dit punt in het gebiedsgericht werken ook onder het kopje veiligheid te kunnen onderbrengen. Zij zag dat Zuidhorn dit punt ook onder de aandacht brengt bij het bezoek van de CdK. 11.
Brief van GS van 14 februari 2005, nr. 2005-02619a/6, W, betreffende Sociaal Rapport Provincie Groningen 2005.
De voorzitter geeft het woord aan dhr. Van Hierden voor een korte introductie. Dhr. Van Hierden (CMO Groningen) dankt de commissie voor de geboden gelegenheid om een korte presentatie te geven over een lijvig rapport. Mw. Miedema zal de commissie straks kort door de hoofdlijnen van het rapport voeren, zonder op allerlei details in te gaan. Mocht de commissie geïnteresseerd zijn in details, dan is zij van harte welkom voor nadere toelichting. Het rapport is het resultaat van een landelijke actie, in gang gezet door de commissie Simons, die in opdracht van het IPO een advies heeft gegeven over het inrichten van provinciaal sociaal beleid. Inmiddels beschikken alle provincies in Nederland
29
in meer of mindere mate over een sociaal rapport. Het IPO heeft onlangs een vergelijking gemaakt van al deze sociale rapporten. Er zijn zowel veel overeenkomsten als veel verschillen. Daar wordt verder nader overleg over gepleegd. Het is nadrukkelijk de bedoeling, dat de provinciale sociale rapporten ook onderling met elkaar vergelijkbaar worden gemaakt, zodat ook landelijk te zien is wat de overeenkomsten en verschillen zijn in de sociale staat Nederland. Derhalve zijn op landelijk niveau afspraken gemaakt over de vraag hoe die rapporten ingericht zouden moeten worden. Alhoewel alle provincies zich voorbehouden hebben om hier een eigen interpretatie aan te geven, heeft het CMO gemerkt dat er meer overeenkomsten dan verschillen zijn in de sociale rapporten. Misschien is men de opvatting toegedaan dat het rapport enigszins als ‘mosterd na de maaltijd’ komt, aangezien er inmiddels al een beleidsplan is voltooid. Wanneer men het beleidsplan echter goed leest, is te zien dat alle gegevens die in dit rapport keurig zijn verwerkt in mooie tabellen en grafieken, al beschikbaar waren vanaf halverwege 2004. Deze gegevens zijn dus integraal gebruikt bij het tot stand komen van het beleidsplan. Het is niet zo, dat dit ‘een aardig document’ is dat op de stapel kan: het document is al gebruikt bij het tot stand komen van de verschillende gebiedsprogramma’s en een aantal speerpuntprojecten. Mw. Miedema (CMO Groningen) legt uit dat het sociaal rapport een product is van de onderzoeksafdeling van het CMO. Er is door alle onderzoekers aan gewerkt. Eigenlijk had dhr. Bas Tierolf aanwezig moeten zijn als leidinggevende van de onderzoeksafdeling, maar mw. Miedema vervangt hem. De inhoud van het sociaal rapport. Mw. Miedema toont een sheet met de inhoudsopgave. Deze onderwerpen komen aan de orde. Van al deze onderwerpen zal mw. Miedema kort iets meegeven. De bevolkingssamenstelling. Getoond wordt een afbeelding van de opbouw van de bevolking zoals deze op 1 januari 2004 was. Het blijkt dat de samenstelling van de bevolking in de provincie niet veel afwijkt van de gemiddelde samenstelling in Nederland. Overigens is het wel zo dat het aantal 75-plussers in de provincie Groningen op dit moment nog steeds wel hoog is. Het aantal 0 tot 14-jarigen is daarentegen laag. Bij de gehanteerde leeftijdscategorieën is het verschil echter gering. Mw. Miedema toont een sheet met de bevolking naar achtergrond. Aangegeven is het percentage mensen in de provincie Groningen en gemiddeld in Nederland dat een niet-Nederlandse achtergrond heeft. In 1998 en 2003 is het percentage allochtonen in Nederland hoger dan in de provincie Groningen. Het is ook toegenomen, zowel in Groningen als in Nederland. Te zien is dat het percentage allochtonen in Groningen aanzienlijk lager is dan het gemiddelde in Nederland. In het rapport heeft men zich vooral gericht op een vergelijking van de provincie Groningen met de situatie zoals deze in Nederland is. Dat was ook de opdracht. Dit is een voorbeeld van een weergave die eigenlijk per gemeente of per regio gegeven zou moeten worden, want het maakt natuurlijk veel verschil waar men in de provincie Groningen kijkt. Het is de bedoeling dat ook per regio een dergelijk rapport zal worden gemaakt, althans dit is de hoop. Enkele andere opvallende zaken ten aanzien van de bevolking. De bevolking groeit, maar Groningen groeit niet zo snel als de rest van Nederland. Het aandeel 0 tot 14-jarigen is lager en neemt ook sterk af, dat is althans de voorspelling tot 2020. In Groningen wonen relatief veel alleenstaanden: 40% ten opzichte van 35% gemiddeld in Nederland. Hier is natuurlijk het grote aantal studenten voor verantwoordelijk, maar ook het aantal alleenstaande ouderen is op het platteland heel hoog. Dat heeft vooral consequenties voor woon- en zorgvoorzieningen. Mw. Miedema toont een sheet met het vestigingsoverschot.
30
Er zijn meer mensen die zich in de provincie Groningen vestigen dan mensen die vertrekken. Het volgende hoofdstuk betreft arbeid en inkomen. Er staan verschillende afbeeldingen in het rapport. Mw. Miedema heeft er een uitgekozen. Mw. Miedema toont een sheet met betrekking tot de bijstandsuitkering. Op dit moment heeft in Groningen 3 à 4% een bijstandsuitkering. Op de sheet is te zien dat de verschillen per gemeente zeer groot zijn. Groningen en Delfzijl zijn hoog. Deze situatie is op 1 januari 2004 nog steeds zo. Een volgende indicator van arbeid en inkomen: werkloosheid. Mw. Miedema toont een sheet met betrekking tot werkloosheid. In het jaar 2000/2001 is sprake van een knik. Hierna volgt een toename. Ook in het laatste jaar is een sterkere toename van de werkloosheid in de provincie en de rest van Nederland waar te nemen. In Groningen is de werkloosheid hoger dan gemiddeld in Nederland en ook hoger dan in de twee andere noordelijke provincies. Mw. Mansveld (PvdA) vraagt of hieruit kan worden geconcludeerd dat het verschil in percentage tussen Groningen en Nederland afneemt. Mw. Miedema (CMO verwaarloosbaar is.
Groningen)
legt
uit
dat
deze
afname
uiterst
gering
tot
Mw. Mansveld (PvdA) geeft aan vorige week een presentatie gezien te hebben van de Noordelijke Arbeidsmarktverkenning, waar deze conclusie wel werd getrokken. Mw. Mulder (gedeputeerde) legt uit dat daar de drie noordelijke provincies in zitten. Mw. Mansveld (PvdA) werpt tegen dat de ontwikkeling ook per provincie was opgesplitst. Mw. Miedema (CMO Groningen) stelt dat het er ook van afhangt welke indicator men kiest voor werkloosheid. In het rapport betreft het de NWW, de mensen die bij het CWI staan ingeschreven. Gemeten kan echter ook worden op basis van landelijke enquêtes, die iets andere percentages geven. Dit hangt van de schaalverdeling af, deze kan namelijk worden uitgerekt. Mw. Miedema toont een sheet met de werkloosheid per gemeente. In het westen en het midden van Groningen is de werkloosheid aanzienlijk lager dan elders in de provincie. De gemiddelde werkloosheid in Groningen is 9%, dat wil zeggen dat 9% van de potentiële beroepsbevolking op dit moment werkloos is en voor meer dan 12 uur bij het CWI staat ingeschreven. De arbeidsparticipatie. Naast de hoge werkloosheid is de arbeidsparticipatie in Groningen nog steeds laag. Mw. Miedema toont een sheet met de arbeidsparticipatie. Met name onder vrouwen en allochtonen is de arbeidsparticipatie op dit moment laag. Aanwijzingen dat dit verschil kleiner wordt zijn niet aanwezig. Enkele andere opmerkingen over arbeid en inkomen. De economische groei is relatief gunstig. Dat betekent, dat de afname van de groei in de provincie Groningen meevalt ten opzicht van de situatie in Nederland. Wel is het besteedbaar inkomen van de Groningers aanzienlijk lager dan gemiddeld in Nederland. Hier zit op jaarbasis circa 3000
31
euro verschil tussen. Zuidhorn en Haren zijn de enige gemeenten die gemiddeld boven het gemiddelde uitkomen. Alle andere gemeenten zitten daar onder. Dhr. Abbes (CDA) vraagt mw. Miedema of zij de voornaamste oorzaak hiervoor kan aangeven. Mw. Miedema (CMO Groningen) geeft aan dat hier vele oorzaken voor zijn. Het aantal mensen met een uitkering is hoog, de werkloosheid is hoog. De verdeling over de verschillende arbeidssectoren is volgens mw. Miedema ook anders dan in Nederland. Het gemiddelde opleidingsniveau is niet anders dan gemiddeld in Nederland, daar ligt het derhalve niet aan. Mw. Miedema toont een sheet betreffende voorzieningen en participatie. Dit betreft tevredenheid over voorzieningen bij mensen in de buurt. Daar komen tamelijk wisselende resultaten uit. In het kader van het onderzoek is een bevolkingsenquête gehouden. Een aantal van deze indicatoren is uit de enquête gehaald. De voorzieningen voor zover ze winkels en basisonderwijs betreffen, zijn allemaal redelijk. Het was echter niet mogelijk onderscheid te maken naar de kleine kernen, terwijl het juist interessant zou zijn geweest om die onder de loep te nemen. Dat iedereen in Groningen relatief tevreden is over de winkels had eigenlijk niet uitgezocht hoeven te worden, want dat was bekend. In de provincie Groningen zijn relatief gezien veel huisartsen wanneer dit gemiddeld met Nederland wordt vergeleken. Er zijn weinig kinderopvangplaatsen: hier zit een factor 2 tussen. Dit is iets wat mw. Miedema verbaast. Sportvoorzieningen zijn wel in ruime mate aanwezig. De maatschappelijke participatie is gemiddeld en de politieke participatie is relatief hoog. Dat betreft met name opkomst bij gemeenteraadsverkiezingen, provinciale verkiezingen en landelijke verkiezingen. Onderwijs. Het aantal leerlingen met een leerlinggewicht groter dan 1 – dat zijn de kinderen waarbij de kans op een onderwijsachterstand hoger is dan gemiddeld – is in de provincie gemiddeld lager, maar er is wel een aantal gemeenten waar relatief veel kinderen zijn met een onderwijsachterstand. Ook hier is de scheiding tussen het oosten en het westen van de provincie te zien. Met name in het oosten is het percentage in de grotere gemeenten hoog. De stad Groningen is gemiddeld. Dhr. Hemmes (SP) vraagt of de oorzaken ook zijn onderzocht. Mw. Miedema (CMO Groningen) antwoordt dat deze niet in het onderzoek zijn onderzocht. Dhr. Hemmes (SP) acht de oorzaken interessanter. Mw. Mulder (gedeputeerde) stelt dat op dit moment een onderzoek is opgestart vanuit de RuG dat gaat over de taalachterstand in bepaalde gebieden op het platteland en in Oost-Groningen. Hier zijn al ideeën over. De kwestie is al aangekaart bij het ministerie van OCW om te kijken in hoeverre deze kinderen – autochtone kinderen met taalachterstand – ondersteuning kunnen krijgen, met name in de vroeg-voorschoolse periode, als ze 1 à 2 jaar oud zijn. Mw. Miedema (CMO Groningen) merkt ten aanzien van de potentiële achterstandskinderen op dat hier sprake is van grote verschillen tussen de gemeenten. In de gemeente Hoogezand-Sappemeer heeft bijna de helft van de kinderen een leerlinggewicht dat groter is dan 1, in Haren is dat percentage slechts 6%. Het heeft natuurlijk sterk te maken met het opleidingsniveau van de ouders. Het gemiddelde opleidingsniveau in de provincie is gemiddeld, vergelijkbaar met Nederland. Er zijn kortom procentueel even veel laagopgeleiden als midden- en hoogopgeleiden. Ook het type vervolgonderwijs is vergelijkbaar. De opleiding van de
32
kinderen van 12 tot 18 jaar - VMBO, HAVO, VWO, gymnasium - is vergelijkbaar met het gemiddelde in Nederland. Leefbaarheid en veiligheid. Het huiselijk geweld. Recent is een vrij groot onderzoek gedaan naar huiselijk geweld in de provincie. Te zien is dat er in twee jaar tijd een behoorlijke toename is van het aantal gevallen van huiselijk geweld. Het gaat gemiddeld om negen meldingen per 1000 inwoners. De stad Groningen torent hoog boven de rest van de provincie uit. In het noorden en het Westerkwartier is het aantal meldingen relatief laag. De voorzitter vraagt hoe de knik in de paarse lijn tot stand is gekomen. Mw. Miedema (CMO Groningen) verduidelijkt dat het in totaal om kleine aantallen gaat. Dit betekent, dat al bij een lichte fluctuatie in een jaar deze snel zichtbaar wordt. Mw. Miedema toont sheet over meldingen bij de politie. Al deze meldingen zijn bekeken. Gescoord is op de vraag of er sprake was van huiselijk geweld. Op basis daarvan is naar andere meldingen gekeken in de provincie, iets waar allerlei codes aan hangen. Op deze wijze is doorberekend in hoeveel gevallen sprake was van huiselijk geweld. Een opmerking die hierover te maken is dat er steeds meer aandacht wordt besteed aan huiselijk geweld, iets wat de toename zou kunnen verklaren. Dat effect zit hier echter niet in. Enkele andere zaken over leefbaarheid en veiligheid. De waardering voor woning en woonomgeving is in Groningen gemiddeld. De WOZ-waarde is erg laag. Dhr. Van Hierden merkt schertsend op dat dit nu niet meer het geval is. Mw. Miedema (CMO Groningen) legt uit dat dit de vorige WOZ-waarde betreft. Het gemiddelde in Nederland was 132.000 euro. In Groningen was dit 87.000 euro. Mw. Miedema acht dit een groot verschil. Ondanks deze lage waarde voelen Groningers zich relatief veilig. In de enquête was de vraag “Voelt u zich wel eens onveilig?” opgenomen. 30% antwoordde bevestigend, 70% ontkennend. Dat is vergeleken met gemiddeld in Nederland laag. Er zijn ook relatief weinig meldingen bij de politie. Wel neemt het aantal geweldsdelicten en het aantal gevallen van vandalisme toe. Het aantal meldingen van huiselijk geweld stijgt. Gezondheid en zorg. Mw. Miedema toont een sheet met de verwachte zorg in 2015. Te zien is dat de toename van de vraag in Groningen minder snel zal stijgen dan gemiddeld in Nederland. De vraag zal - uiteraard door de vergrijzing - sterk toenemen. Wonen met zorg, thuiszorg en verzorgingshuiszorg zullen toenemen. Enkele andere aspecten van gezondheid en zorg. De gezondheidsbeleving is in Groningen gemiddeld. Wanneer de vraag “Hoe gezond voelt u zich?” wordt gesteld, zeggen de meeste mensen dat ze uitstekend dan wel goed gezond zijn. Dat is in Nederland eveneens het geval. De woon- en zorgvoorzieningen zijn relatief gunstig. In de provincie zijn relatief korte wachtlijsten voor de AWBZ-zorg, maar het betekent niet dat hierover kan worden gejuicht, want er staan nog steeds veel mensen op de wachtlijsten voor een verzorgingstehuis of verpleeghuis. Er is nog steeds een groot tekort aan ouderenwoningen, op dit moment bedraagt dit tekort circa 4500. Dat is minder erg dan in de rest van Nederland, maar daarom nog wel erg. Voorts blijkt uit de voorspellingen van de samenstelling van de bevolking, dat de discrepantie tussen vraag en aanbod van mantelzorg zal toenemen. De vraag zal vooral sterk toenemen, terwijl het aanbod daar waarschijnlijk niet even hard in mee zal gaan. Tot slot enkele zaken over de jeugd. Mw. Miedema toont een sheet over de jeugdcriminaliteit.
33
Het aantal meldingen bij OM van jeugdigen die iets hebben gedaan wat niet door de beugel kan per gemeente. Gemiddeld gaat het om 3% van de jongeren tussen de 12 en 23 jaar. In totaal gaat het om 3000 jongeren. Ook hier is sprake van grote variatie tussen gemeenten. In het westen van de provincie is het aantal meldingen erg laag, in het oosten is dat hoger. Het grootste aantal meldingen kennen de gemeenten Pekela en Hoogezand. De jeugdwerkloosheid. Ook hier is de variatie per gemeente aanwezig. De achtergrond van de jeugdigen die werkloos zijn verandert niet echt in de verschillende jaren. Mw. Miedema toont een sheet over de toename van het aantal jongeren in zorg bij Jeugdzorg. Dit is nog steeds aan de orde. Het gaat om 1 tot 1½ per 1000 jongeren. Mw. Miedema besluit haar presentatie. De voorzitter bedankt mw. Miedema en geeft het stuk in bespreking. Mw. Van Kleef-Schrör (CDA) deelt mee dat het CDA blij is met het voorliggende rapport. Het geeft een duidelijk beeld van de actuele situatie in de provincie ten opzichte van de landelijke situatie. Het is ook een heldere sociale weergave van de infrastructuur. Het geeft een positief beeld. De provincie Groningen wordt vaak aangemerkt als achtergesteld gebied. Dit rapport laat volgens mw. Van Kleef echter zien, dat de provincie ten opzichte van de rest van het land er ook heel positief voor staat en dat de provincie ook veel sterke punten heeft, zoals de basisscholen en de huisartsendichtheid, opleidingsniveau, het feit dat er minder achterstandsleerlingen zijn dan altijd werd aangenomen, lage WOZ-waarden. Met andere woorden, de slogan “Er gaat niets boven Groningen!” kan worden gecontinueerd. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) interrumpeert en stelt dat het fijn is om als provincie zo’n positief gevoel te krijgen van een dergelijk rapport - de provincie moet zichzelf vooral niet de put in te praten -, maar dat dit relatieve cijfers betreft. Misschien is het zo dat bijvoorbeeld de problematiek in grote steden in het westen er toe leidt dat het westen langzaam maar zeker naar de provincie Groningen toe groeit, in plaats van dat de provincie Groningen naar het westen toe groeit. Mw. Van Kleef-Schrör (CDA) geeft aan dat het voorliggende rapport goede positieve elementen bevat. Die moeten niet onder de tafel worden geschoven, maar zichtbaar worden gehouden. Punten van zorg bestaan natuurlijk ook in het rapport. Die moeten goed zichtbaar worden gemaakt. De CDA-fractie verzoekt het College om de punten van zorg of knelpunten te gaan inventariseren en om te zetten in een uitvoeringsprogramma van het welzijnsbeleid. Dan zijn er meteen aanknopingspunten ten aanzien van de vraag hoe uitvoering moet worden gegeven aan het welzijnsbeleid. Mw. Mansveld (PvdA) interrumpeert en merkt op dat deze feiten juist de basis vormden voor onder andere het welzijnsbeleid. Mw. Mansveld krijgt eerder de indruk dat de feiten die zijn gebruikt bij de invulling van de welzijnsnota nu enigszins laat aan de commissie worden gepresenteerd, maar wanneer mw. Van Kleef spreekt over een uitvoeringsagenda, zou zij eerst moeten nagaan wat nu het beleid is van de provincie met betrekking tot deze aandachtsgebieden. Mw. Mansveld zou er geen voorstander van zijn om de gedeputeerde nu op pad te sturen met die opdracht. Er is al aangegeven dat het al in de welzijnsnota is meegenomen. Derhalve zou eerst moeten worden gekeken naar de vraag welk beleid er nu ligt, voordat een nieuwe opdracht wordt gegeven. Mw. Van Kleef-Schrör (CDA) stelt dat zij het College slechts oproept om de knelpunten, zoals deze in het rapport worden verwoord, te inventariseren. Dan kan worden
34
bestudeerd in hoeverre het als uitvoeringsprogramma voor het welzijnsbeleid kan worden ingevoerd. Misschien zijn er wel zaken die in het welzijnsbeleid zijn vertaald, maar het leidt er in elk geval toe dat de zaken in beeld komen. Mogelijk zijn er ook zaken die niet in het welzijnsbeleid zijn vertaald. Mw. Mansveld (PvdA) geeft aan dat de cyclus van de commissie Simons eruit bestond dat eerst feiten worden verzameld, dat daar vervolgens beleid op wordt gemaakt, dat dit beleid dan wordt uitgevoerd en wordt geëvalueerd, waarna de cyclus rond is. Volgens mw. Mansveld gebeurt dit nog steeds. Mw. Van Kleef-Schrör (CDA) geeft te kennen desondanks benieuwd te zijn in hoeverre de zaken, zoals in het rapport als knelpunten zijn genoemd, zijn meegenomen in het welzijnsbeleid. Mw. Mansveld (PvdA) merkt op dat mw. Van Kleef dit had kunnen weten. Mw. Van Kleef-Schrör (CDA) werpt tegen niet alle knelpunten in het welzijnsbeleid te kunnen vinden. Mw. Deinum-Bakker (D66) vraagt of dit niet de taak van het CDA zelf is. Mw. Van Kleef-Schrör (CDA) stelt dat de CDA-fractie simpelweg verzoekt om een en ander te inventariseren en te kijken welke punten overblijven, teneinde deze punten in het beleid mee te kunnen nemen. Een vraag over de bewonersenquête (bladzijde 17). Er is een enquête uitgeschreven aan 1600 inwoners. 597 mensen hebben de enquête ingevuld geretourneerd. Dit is een groot verschil. Mw. Miedema (CMO Groningen) merkt op dat het CMO het eveneens betreurt dat niet meer mensen hebben gereageerd. In bevolkingsonderzoek is het echter niet een heel laag percentage. In die zin krijgt men nooit een volledig beeld van de werkelijke situatie, maar hier moet men het mee doen. Op zich is dit een bruikbaar percentage geretourneerde enquêtes. Mw. Van Kleef-Schrör (CDA) geeft vervolgens aan dat het CDA het betreurt dat daar waar knelpunten worden gesignaleerd, niet gekeken is naar de oorzaken. Mw. Deinum-Bakker (D66) kwalificeert het rapport als een inventarisatie van cijfers, die al gebruikt zijn. Heel veel zaken kwamen mw. Deinum bekend voor. Dhr. Van Zuijlen heeft volkomen gelijk wanneer hij stelt dat cijfers relatief zijn. Ook doet de provincie Groningen het beter dan landelijk, dan kunnen de Staten het nog altijd slecht vinden en er iets aan willen veranderen. Er zijn nu twee nieuwe beleidsvelden, zowel op welzijnsgebied als op onderwijsbeleid. In die uitwerking zal men telkens de cijfers van het rapport erbij moeten pakken om te kijken waar men heen wil. Dat is de insteek van de D66-fractie. Dhr. Hilverts (ChristenUnie) constateert dat veel cijfers worden vergeleken met de landelijke cijfers. De ChristenUnie kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat de cijfers van het rapport willen aangeven dat er in de provincie Groningen problemen zijn, maar dat dezelfde problemen landelijk groter zijn. Met andere woorden: in de rest van Nederland hebben ze het hoofd nog net boven water, terwijl men in de provincie Groningen tot aan het middel in het water staat. Ook dan zal men moeten zwemmen om op het droge te komen. Het sociaal rapport heet ‘Weten waar we staan’. Dit rapport zal gevolgd moeten worden door een politiek rapport met als titel ‘Weten waar we heengaan’, met daarin keuzes, waar en wanneer de seniorenhuisvesting wordt aangepakt, want er is een tekort van circa 4500 seniorenwoningen. In verband met de vergrijzing zal dit aantal alleen maar toenemen. Keuzes over hoe, waar en wanneer de
35
provincie de verpleeghuizen en verzorgingstehuizen gaat bouwen, want in 2020 ligt de vraag naar deze vorm van zorg 10% hoger dan nu. De vraag zal de komende jaren toenemen, terwijl in vergelijking met 1998 het aantal plaatsen in verzorgingstehuizen en in verpleegtehuizen is afgenomen. Ook het aantal gehandicapten zal toenemen. Ook daar zullen keuzes gemaakt moeten worden hoe de provincie Groningen deze Groningers denkt te gaan huisvesten. Op bladzijde 95: “In januari 2004 is de regeling betreffende de eigen bijdrage voor thuiszorg gewijzigd. Hoeveel mensen als gevolg hiervan de hulp hebben opgezegd is niet duidelijk.” Dhr. Hilverts vraagt of deze cijfers wel duidelijk te krijgen zijn. Wat voor gevolgen heeft het voor de Groningers die de thuishulp niet meer kunnen betalen? Dhr. Hemmes (SP) vindt het mooi dat het CDA zo positief is over Groningen. Er is echter sprake van verschillen tussen de regio’s in Groningen. De cijfers tussen bijvoorbeeld Bedum en Reiderland verschillen sterk, met name waar het werkgelegenheid betreft. De werkgelegenheid in Reiderland en Pekela is laag. Het huiselijk geweld in Reiderland en Pekela is hoog. Taalachterstand is in Reiderland, Pekela en Delfzijl groot. Het optimisme over het aantal huisartsen kan worden getemperd door het gegeven dat het aantal huisartsen de komende jaren drastisch zal afnemen en tot problemen zal leiden. De provincie is daar ook al mee bezig. Openbaar vervoer is een basisvoorziening, die in de gemeenten die dhr. Hemmes hiervoor reeds noemde niet meer aanwezig is. De vraag naar de thuiszorg neemt toe, dankbij het kabinetsbeleid komt er volgend jaar een WMO en de thuiszorg zal in 2006 volledig worden afgebroken. Dhr. Hemmes heeft hierover sombere verwachtingen. Voorts wenst hij de commissie erop te attenderen dat de instroom vanuit de WAO de komende jaren zeer groot zal zijn, omdat de WAO op de helling is gegaan. Deze cijfers zijn nog niet verwerkt in de CWI-cijfers. De werkgelegenheid zal kortom alleen maar verder afnemen. Dan het probleem van de leegloop van het platteland. De wel goed opgeleide jongeren trekken door al deze toestanden weg, hetgeen zal leiden tot verdere verslechtering van bepaalde gebieden. Dhr. Hemmes is daarom niet zo positief. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) complimenteert het CMO met de presentatie. Het is een handig naslagwerk dat de komende jaren meekan. De oorzaken van de genoemde cijfers zou men natuurlijk graag willen weten, maar dit maakte geen onderdeel uit van de onderzoeksopdracht. Als politieke analyse van het verhaal kan dhr. Van Zuijlen zich voor 100% aansluiten bij datgene wat dhr. Hemmes heeft aangegeven. Wat hem opvalt zijn twee zaken. Allereerst de seniorenwoningen. Dhr. Van Zuijlen geeft te kennen zelf in de bevoorrechte gemeente Haren te wonen, die ook heel veel senioren kent. Daar vinden discussies plaats. Gebouwd moet worden in het topsegment, middensegment. Bij Meerstad hoort dhr. Van Zuijlen ook die geluiden, en ten aanzien van de Blauwe Stad ook. Hij is echter van mening dat de seniorenwoningen niet in het top- en middensegment horen. Hier is iets loos. Er wordt naar oplossingen gewerkt, of niet. Dhr. Van Zuijlen ziet deze oplossingen niet. Het tweede opvallende punt bij de hoofdconclusies is de jeugd, die er in negatieve zin uit springt. Gelukkig wordt hier gezamenlijk veel over nagedacht, ook vandaag weer, en dat is maar goed ook. Dhr. Zanen (PvhN) acht cijfers altijd interessant om naar te kijken. Hij zoekt dan de zaken die hij zelf belangrijk vindt en kijkt hierbij hoe de provincie Groningen het doet en wat de ontwikkelingen zijn. Dat is in het rapport slechts in beperkte mate mogelijk. De ontwikkelingen worden soms aangeduid over een aantal jaren, maar de aard van het probleem vraagt vaak om een langere periode om er echt iets mee te kunnen. Zijn tweede punt is de relatief goede huisartsensituatie. Wanneer men kijkt hoe deze in Oost-Groningen is - Veendam, Menterwolde, Pekela, Stadskanaal, Vlagtwedde en het Westerkwartier - dan zit men daar ver onder het nationaal gemiddelde. Het betreft de plattelandsproblematiek als een fenomeen op zichzelf, die eigenlijk bij het maken van een sociaal rapport een uitermate goed vertrekpunt is voor een analyse van cijfers.
36
Wanneer men naar de provinciale cijfers kijkt, heeft men hier weinig aan. De verdeling van de provinciale cijfers wordt echter gegeven. Voor de hand ligt natuurlijk ook om te kijken naar de situatie in Noord-Nederland, omdat op economisch terrein veel wordt samengewerkt met de andere provincies, omdat de provincies in overleg met het Rijk bezig zijn met ontwikkelingsprogramma’s, de EU, enzovoorts. Groningen, Friesland en Drenthe worden een aantal keren wel genoemd, maar ook veel keren niet. Het gaat in het rapport niet om economische cijfers, maar men zou die samenhang moeten kunnen terugvinden. Een algemene opmerking over bevolkingsontwikkeling. Geconstateerd wordt dat sprake is van een vestigingsoverschot. Op bladzijde 21 zijn vestiging en vertrek van mensen van elders dan Nederland en de binnenlandse migratie gescheiden weergegeven. Voor al die jaren is het resultaat circa nihil, oftewel een stabiele situatie. Die moet worden vergeleken met de landelijke bevolkingsontwikkeling. Als landelijk sprake is van een groei, staat de provincie relatief stil. Dat is een heel andere conclusie. Hierover wenst dhr. Zanen een algemene politieke opmerking te maken. Dhr. Zanen hoorde deze week ’s ochtends op radio Noord dhr. Michelbrink, directeur van de NOM, een pleidooi houden voor een gigantische toename van de bevolking. Hij opperde dat in NoordNederland circa 10% van de Nederlandse bevolking woont. Dit zou opgestuwd moeten worden naar 15%, want dan ontstaat vanzelf een hoop vraag naar diensten, bedrijvigheid, et cetera. Waar de directeur van de NOM zich naar opvatting van dhr. Zanen bezig behoort te houden met het versterken van de economische structuur en als gevolg daarvan met het behoud en verder ontwikkelen van bedrijvigheid, kiest hij voor een zeer goedkoop pleidooi voor een gigantische bevolkingstoename. Mw. Deinum-Bakker (D66) interrumpeert en stelt dat dhr. Michelbrink kiest voor wonen als economische factor. Dhr. Zanen (PvhN) geeft aan dat dhr. Michelbrink voor de provincie Groningen een belangrijke persoon is, want een deel van het uitvoerende beleid op economisch terrein is daar neergelegd. Dhr. Zanen vindt het zeer goedkoop dat hij met aanbevelingen komt dat het moet worden gezocht in de omvang van de bevolking. Het is echter wel zo dat hiermee een punt aan de orde wordt gesteld. In het verleden is de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening geweest, die met name dit onderwerp behandelde: verspreiding van de bedrijvigheid en de bevolking over het hele land. Het zijn natuurlijk zeer principiële kwesties die, wanneer men iets wil met een rapport zoals nu voorligt, in de overweging moeten worden betrokken. Dhr. Zanen wil het verhaal van Michelbrink eigenlijk vergeten. De voorzitter interrumpeert en stelt dat sociaal beleid in de commissie nu op de agenda staat. Eigenlijk is het rapport echter een naslagwerk voor alle statenleden, ook voor de commissie E&M en de commissie O&W. Mogelijk kan van hieruit worden besloten dat het rapport naar alle statenleden zal worden gezonden. Dan kan dhr. Zanen de discussie over dhr. Michelbrink mogelijk in de commissie E&M voeren. Dhr. Zanen (PvhN) stelt voor om het rapport ook naar dhr. Michelbrink te sturen. Mw. Boon-Themmen (VVD) acht de wens tot bevolkingsgroei in het Noorden een pleidooi voor de magneetzweefbaan, om zo meer mensen naar het Noorden te halen. Dhr. Zanen (PvhN) vervolgt zijn betoog. Een aantal thema’s wordt in het rapport benoemd en netjes op een rij gezet. Dat is heel positief, want daardoor kan met concreet materiaal worden gewerkt. Dhr. Zanen dankt het CMO voor het overzichtelijke en inzichtelijke rapport. Mw. Boon-Themmen (VVD) wenst hierbij aan te sluiten. Het rapport is een prachtig instrument. Zij vraagt of het rapport over een jaar of twee weer zal worden geactualiseerd.
37
Mw. Miedema (CMO Groningen) antwoordt dat dit de bedoeling is. Mw. Mansveld (PvdA) acht het een interessant rapport met waardevolle gegevens. De constateringen in het rapport, zoals de kwestie van de seniorenwoningen, moeten naar het beleidsterrein en de commissie waar hier verder over gesproken kan worden. Wanneer onderzoek gedaan moet worden naar de achtergronden, zou het ook vanuit dié filosofie moeten worden gevraagd. Mw. Mansveld kan zich voorstellen dat deze vraag naar aanleiding van de gegevens die in het rapport staan, komt in de combinatie wonen, welzijn, zorg of vanuit de nota Bouwen en Wonen. Mw. Deinum-Bakker (D66) merkt op dat de rapporten, die de commissie onlangs heeft ontvangen, allemaal zijn gebruikt als basis voor de cijfers. Mw. Mansveld (PvdA) beschouwt het rapport als een ‘onderlegger’ voor het provinciaal beleid. In het rapport wordt een vergelijking gemaakt met het gemiddelde in Nederland. Het zou natuurlijk aardig zijn wanneer er ook regionale gegevens binnen de provincie zouden zijn, en ook onderling tussen provincies. Derhalve is mw. Mansveld benieuwd wat uit de IPO-vergelijking gaat blijken die zal worden gemaakt. Daarnaast zou zij het interessant vinden wanneer daarin een soort voortschrijdende rapportage zou komen, waarin ook een soort voortschrijdend inzicht zou ontstaan, zodat kan worden gekeken waar wel en niet effecten van beleid zichtbaar worden. Mw. Mansveld vraagt tot welk jaar de gebruikte gegevens gaan. Mw. Miedema (CMO Groningen) antwoordt dat steeds getracht is de meest recente gegevens te verkrijgen. Een aantal zaken hebben betrekking op 2004. Het merendeel betreft echter 2003. Waar data uit 2003 niet voorhanden waren, is 2002 gebruikt. Mw. Mansveld (PvdA) merkt op dat het praktisch zou zijn, wanneer dat in het rapport duidelijk zou worden, zodat ook duidelijk is wat wordt vergeleken. Mw. Miedema (CMO Groningen) legt uit dat per onderdeel staat aangegeven welke jaren het betreft. In de samenvattingen is dit niet altijd genoemd. Mw. Mansveld (PvdA) vervolgt haar betoog en stelt dat het in de Simons-cyclus een uitstekend instrument is om beleid te kunnen voeden. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt of bepaalde informatie specifiek voor Groningen geldt, zodat enkele specifieke vragen kunnen worden gesteld die niet in de IPO-vergelijking zitten. In dat geval zouden desgewenst suggesties kunnen worden gedaan voor een volgende keer. Mw. Miedema (CMO Groningen) legt uit dat in het IPO-overleg enkele indicatoren zijn vastgesteld. Afgesproken is dat alle provincies op dezelfde manier zouden inventariseren en rapporteren, zodat een en ander vergelijkbaar wordt tussen de provincies. De bevolkingsenquête die het CMO heeft gehouden is daar ook op afgestemd, maar hier is natuurlijk altijd ruimte om een klein deel specifiek voor Groningen te maken. Het is geen probleem om dit in te voegen. Dhr. Hilverts (ChristenUnie) vraagt de voorzitter of zij het in het Presidium concreet zal maken om het rapport ook naar de andere commissies te sturen, zodat deze daar ook over kunnen gaan praten. De voorzitter bevestigt dit. Mw. Mansveld (PvdA) merkt op dat het niet de bedoeling is dat de andere commissies hier actief mee aan de slag gaan, maar dat het wordt gebruikt als naslagwerk om te kijken waar input van beleid kan worden gegeven.
38
Dhr. Hilverts (ChristenUnie) beaamt dat het als naslagwerk kan worden gebruikt, om vervolgens als commissies actief te worden. Aan de ouderenhuisvesting zal bijvoorbeeld iets moeten gebeuren. Mw. Mulder (gedeputeerde) geeft aan dat enkele technische vragen zijn gesteld, die dadelijk misschien aan de orde kunnen komen. De gedeputeerde is eveneens zeer blij met het rapport. Het is een instrument waarin kan worden getoetst wat als beleid is uitgezet en kan voor de toekomst, als er nog zaken in de uitvoeringsprogramma’s terecht moeten komen, ‘onderlegger’ zijn om dit ook verantwoord te kunnen doen. Mw. Mulder bedankt het CMO, want hier is veel werk en veel overleg aan voorafgegaan. Ook in IPO-verband kan men met dit rapport uit de voeten. De gedeputeerde geeft te kennen een voorstander ervan te zijn om daar waar verbanden zijn integraal enkele zaken op te pakken. Het is een heel goed idee om het rapport te verspreiden, zodat het rapport ook bekend is bij andere statenleden en ook bij andere onderwerpen aan de orde kan komen. Het wordt gezien als een afzonderlijk onderdeel, enigszins de ‘zachte’ kant van het geheel. Wanneer echter de items tegen het licht worden gehouden, zoals wonen, welzijn, zorg, blijkt dat hier nog heel hard aan moet worden gewerkt. Er zijn zaken die in het rapport bijzonder opvallen en waar in de regio’s ook nog eens naar gekeken zou moeten worden. Bepaalde gebieden hebben zeer donkere kleuren. Dit zijn multiproblem-gebieden. Soms kan een vertaling in beeld naar zo’n gezin worden gemaakt. Vaak zijn problemen aan elkaar gekoppeld. In een dergelijk sociaal rapport is ook te zien dat die gebieden extra aandacht nodig hebben. De gemeenten zullen extra ondersteund moeten worden. Dit gebeurt natuurlijk voor een deel ook in G6-verband. Ten aanzien van wonen, welzijn, zorg zou de gedeputeerde graag eens aan de commissie uitleggen waar het College op dit moment mee bezig is. De gedeputeerde en dhr. Calon proberen de brug te slaan om dat nu actief op te pakken, wetende dat dit zorgpunt er ligt. Mw. Miedema (CMO Groningen) stelt, in reactie op de vraag over het vestigingsoverschot, hier nog een keer naar te willen kijken en vervolgens te zullen berichten wat daar uitkomt. Volgens mw. Miedema is een en ander echter goed uitgezocht en kan zij zich bijna niet voorstellen dat het niet zou kloppen. Zij gaat vervolgens in op de opmerking dat niet alle cijfers ver teruggaan, zodat onvoldoende zichtbaar is wat er in de voorafgaande periode aan de hand is. Het CMO heeft te maken met allerlei verschillende bronnen waaruit de gegevens zijn gehaald. Dit betekent dat het lang niet altijd mogelijk is om terug te gaan tot 1985. Het CMO is hier blij om, anders was het rapport nooit afgekomen. Voor zover de cijfers over de jaren vergelijkbaar waren en voor zover het CMO ze relevant vond, is de keuze gemaakt om de gegevens de ene keer vanaf 1995 en de andere keer vanaf 1999 te rapporteren. Dhr. Zanen (PvhN) legt uit dat het migratiesaldo afhankelijk is van de economische cyclus. Misschien zou de provincie hier minder slecht uitkomen wanneer wordt gekeken naar twee of drie cycli. Dat zou bijvoorbeeld interessante informatie zijn. Mw. Miedema (CMO Groningen) zegt toe dit de volgende keer te zullen meenemen. Mw. Mulder (gedeputeerde) gaat in op de vraag of er ook een herhaald onderzoek zal plaatsvinden, zodat ook het verloop duidelijk wordt en inzicht in de ontwikkeling kan worden verkregen. Het lijkt de gedeputeerde toe dat dit dan zo moet worden georganiseerd dat de cijfers er eerder zijn dan het welzijnsbeleid, zodat niet meer dezelfde verkeerde volgorde in cyclus ontstaat zoals nu het geval is geweest, ondanks het feit dat de cijfers wel in het welzijnsbeleid zijn meegenomen. Het is veel mooier om eerder het rapport te hebben, ook voor de statenleden. De voorzitter is ook van mening dat het een goede ‘onderleg’ voor de evaluatie van effectiviteit van beleid vormt.
39
Dhr. Van Hierden (CMO Groningen) wenst een opmerking te maken over de vraag wat in IPO-verband met het rapport gaat gebeuren. Het IPO is nu bezig om alle rapporten met elkaar te vergelijken. Een kleine commissie is hier mee bezig. Die zal daar verslag van doen en naar de provincies toe met aanbevelingen komen over het vervolg. Oorspronkelijk was het in het advies Simons de bedoeling om een keer in de vier jaar, hangende aan de zittingsduur van de Colleges, een sociaal rapport uit te brengen en dit tussentijds gemeentelijk of regionaal te doen. Op deze wijze kan ingezet beleid, in termen van een sociale agenda, worden gemeten op zijn effectiviteit. Er zijn erg veel verschillen tussen de rapporten die het IPO nu vergelijkt, zoals blijkt uit een eerste draft die dhr. Van Hierden onder ogen heeft gehad. Groningen en Gelderland schijnen de meest uitgebreide rapportage te hebben, gekeken naar omvang, cijfers, et cetera. Utrecht had er een prachtig glossy magazine van gemaakt, maar daar stonden weinig echte gegevens in. Op landelijk niveau is dus nog wel wat te doen. Hier wordt echter aan gewerkt en er komt rapportage over. In tweede termijn Mw. Deinum-Bakker (D66) vraagt of er ook een bepaald jaar zal worden genomen waarin alles hetzelfde zal zijn. Het zou het mooiste zijn wanneer een jaar voor de verkiezingen de cijfers voorhanden zouden zijn. Dhr. Van Hierden (CMO Groningen) antwoordt dat het IPO in elk geval probeert rekening te houden met een planning die samenloopt met de verkiezingen, zodat het nieuwe College gevoed kan worden met verse invoer van onderzoek bij het vaststellen van het nieuwe collegeprogramma. Mw. Deinum-Bakker (D66) acht het nog beter wanneer de politieke partijen de cijfers iets eerder zouden hebben, zodat ze deze mee kunnen nemen in de verkiezingsstrijd. Dhr. Van Hierden (CMO Groningen) reageert, stellende dat het CMO dit niet in de hand heeft, zijnde een uitvoerende organisatie. Mw. Mulder (gedeputeerde) merkt op dat men dan ook niet geheel parallel loopt met het welzijnsbeleid. Mw. Mansveld (PvdA) geeft in aanvulling op de opmerking van mw. Deinum aan dat Groningen als IPO-delegatie zou kunnen vragen hoe hiermee omgegaan wordt. Op 31 maart zal dit worden meegenomen. Mw. Boon-Themmen (VVD) vraagt met betrekking tot de vervolgonderzoeken per regio of per gemeente, of deze op het stramien van de kengetallen plaatsvindt die ten grondslag hebben gelegen aan het gebiedsgericht werken. Mw. Miedema (CMO Groningen) legt uit dat de provincie dan is opgedeeld in zes regio’s en er per gemeente, voor zover gegevens beschikbaar zijn, zal worden gerapporteerd, met dezelfde indeling en dezelfde indicatoren als in het rapport. Dhr. Van Hierden (CMO Groningen) merkt op dat het CMO hier nog geen opdracht voor heeft. Mw. Boon-Themmen (VVD) refereert aan het voorstel van de gedeputeerde om een uur met elkaar over welzijn, zorg en wonen te praten. De voorzitter stelt voor om dit op 6 april te doen in de vorm van een werklunch. Aldus wordt besloten.
40
Mw. Deinum-Bakker (D66) vraagt of zowel gedeputeerde Mulder als gedeputeerde Calon aan de werklunch deel zullen nemen, gezien het feit dat de gedeputeerde de naam van dhr. Calon ook noemde en omdat het over wonen, welzijn en zorg gaat. De voorzitter geeft aan dat dit aan de gedeputeerden wordt overgelaten. Mw. Mulder (gedeputeerde) legt uit dat zij hierover nog geen overleg met dhr. Calon heeft gevoerd. Mw. Boon-Themmen (VVD) stelt dat bouwen en wonen iets is wat er typisch annex aan is. Mw. Mulder (gedeputeerde) verklaart dat het College er een eenduidig verhaal over heeft, daarom maakt het niet uit welke gedeputeerde dit verhaal uitspreekt. Dhr. Hilverts (ChristenUnie) oppert hier geen moment aan te twijfelen. Hij vraagt of het niet praktisch is om beide commissies bijeen te brengen. De voorzitter acht dit een mogelijkheid. Met beide commissievoorzitters is afgesproken dat in mei beide commissies gezamenlijk een werkbezoek in Oost-Groningen zullen afleggen, teneinde te kijken hoe het daar gaat met betrekking tot wonen, welzijn en zorg. De werklunch zou gebruikt kunnen worden om te zien hoe in het Provinciehuis al wordt gewerkt aan een gezamenlijke aanpak. De werklunch zou echter ook met beide commissies worden gehouden, wanneer dit op prijs wordt gesteld. Het wordt echter lastiger, omdat de commissie O&W op een andere dag vergadert. Praktisch gezien is dat waarschijnlijk een probleem. De voorzitter rondt het onderwerp af. Het sociaal rapport zal als C-stuk naar de Staten worden doorgeleid. Hetzelfde geldt voor de brief over het discriminatiemeldpunt Groningen van het vorige agendapunt. 12.
Brief van GS van 26 november 2004, nr. 2004-22.785a/48/A.14, W, betreffende subsidieverzoek ten bate van onkostenvergoedingen voor noodopvang van dakloze asielzoekers in de provincie Groningen (artikel 10 Kaderverordening subsidies, op verzoek van dhr. E. van Zuijlen; doorgeschoven van de vorige vergadering)
De voorzitter deelt mee dat deze brief na het piepen van dhr. Van Zuijlen op de agenda is gezet. Voorafgaand aan de discussie geeft zij het woord gedurende vijf minuten aan mw. Van Noord. Mw. Van Noord: “Hartelijke dank voor de gelegenheid het woord te kunnen voeren. Ik ben voorzitter van de Vereniging ter Ondersteuning Noodopvang in de Provincie Groningen van dakloze asielzoekers, de VONPG. Vorig jaar is hier op het Provinciehuis een beleidsmiddag gehouden met betrekking tot asielzaken. Op die vergadering is de wenselijkheid en het nut uitgesproken en ook besproken om een gezamenlijk overleg op te zetten van de verschillende stichtingen die noodopvang verzorgen in onze provincie. Met name ten aanzien van subsidieaanvragen is het voor de provincie handiger als dat centraal geregeld zou kunnen worden via een gezamenlijk overleg, een vereniging, dan wanneer iedere organisatie apart een eigen subsidieaanvraag zou doen. Wij hebben ons vervolgens georganiseerd als noodopvang zijnde. Het belangrijkste doel was en is om met elkaar in overleg te kunnen treden en te bespreken welke knelpunten wij tegenkomen en natuurlijk ook dat punt te bespreken met betrekking tot de financiële ondersteuning waarbij dan de VONPG een spreekbuis kan zijn voor de provincie. Wij zijn officieel
41
opgericht in september 2004 en wij hebben in het najaar een subsidieaanvraag gedaan. Die subsidieaanvraag is nadrukkelijk niet bedoeld voor de opvang van de dakloze asielzoekers, want daar voorzien de gemeenten in. Het gaat om kosten die gemaakt worden door de stichtingen die niet op een andere manier worden gedekt. Hoe is de constructie? Voor iedere asielzoeker die in de noodopvang verkeert - dan heb ik het over de drie grootste locaties, n.l. de noodopvang in Groningen, Appingedam en De Marne, want er zijn nog een aantal andere noodopvangplaatsen die andere constructies kennen - betaalt een gemeente € 15 per dag per persoon. Van dit bedrag gaat € 1,00 naar de stichting INLIA voor de juridische kant van de zaak en ook voor de contracten die worden gesloten met gemeenten. € 2,50 is bedoeld voor het leefonderhoud van de asielzoeker zelf. Dat krijgt de persoon in kwestie zelf om er zijn eten en kleding van de kopen. € 9,00 is bestemd voor de daadwerkelijke opvang, dat wil zeggen voor de beheerskosten die er mee zijn gemoeid en de beveiligingskosten. en € 2,50 is bedoeld voor het vrijwilligerswerk, want de noodopvang wordt - afgezien van het beheer - gedragen door vrijwilligers. Ook ik zit hier als vrijwilliger. Wat niet in dit bedrag zit van € 15,00 per persoon per dag zijn kosten die gemaakt worden voor onder andere medische voorzieningen. Sommige worden gedekt door het zogenaamde koppelingsfonds, andere zaken zullen uit eigen zak moeten worden bekostigd. Die zak is nu leeg. Er worden reiskosten gemaakt om een psychiater te bezoeken of een andere zorginstelling of het ziekenhuis. Er worden reiskosten gemaakt om naar de advocaat te kunnen of naar de ambassade of het consulaat. Er worden ook reiskosten gemaakt door de vrijwilligers. De afgelopen tijd is duidelijk geworden dat deze kosten oplopen. Er zijn kosten die gemaakt moeten worden om de leefbaarheid goed te houden. Er moet af en toe gezorgd worden voor ontspanning. Er zijn veel kinderen in de noodopvang. Vooral tijdens de vakantieperiode zullen dingen moeten worden georganiseerd om het leefbaar te houden. De mensen zitten hutje mutje boven op elkaar. Sport en spel worden hoog aangeschreven binnen de provincie en ook daar willen wij wat aan doen. Er worden kosten gemaakt op het terrein van het onderwijs. Ondanks het feit dat er subsidies zijn op de scholen zelf waarover de scholen zelf over kunnen beschikken, lopen wij toch tegen bepaalde rekeningen aan waarvoor wij geen voorziening kunnen vinden. Kortom, alle extra kosten die wij maken gaan verder dan alleen reiskosten waar in principe het noodfonds bestemd voor zou zijn. Wij merken in de praktijk dat het wat meer is dan slechts de reiskosten. Wij hebben een subsidieaanvraag ingediend. Daarin hebben wij de kosten uitgesplitst en kwamen we uit op een bedrag van € 100,00 extra per persoon per kwartaal. Als wordt uitgegaan van de situatie van 200 asielzoekers in de noodopvang in de provincie Groningen kom je uit op € 80.000 extra per jaar die nodig zou zijn. Als het gaat om 250 asielzoekers - waar momenteel nog geen sprake van is - zou het bedrag ongeveer € 100.000 zijn. Dat bedrag is in onze subsidieaanvraag genoemd. Vervolgens hebben wij de toezegging gekregen om € 35.000 aan subsidie te mogen ontvangen en wij hebben begrepen dat juist over het verschil tussen die beide bedragen vragen zijn gesteld tijdens de vorige vergadering van de statencommissie. Dat was voor ons als VONPG reden om ons gezicht te laten zien. Daarbij zou ik graag willen aansluiten bij het motto dat al eerder deze middag heeft geklonken bij monde van dhr. Van ‘t Hek. Ik wil niet zeggen dat wij de kennis hebben en dat u beslist. Wij zijn vrijwilligers dus wij beschikken niet over alle kennis. Het is wel zo dat wij het werk doen en u beslist. Dat werk doen wij omdat de rijksoverheid dat laat liggen. Het zou toch niet zo mogen zijn dat vrijwilligers die het hart op de juiste plaats hebben zitten, die kosten uit eigen zak moeten gaan financieren. Bij de bespreking van het punt vertrouw ik op uw solidariteit en uw betrokkenheid en ik weet dat die er is, want dat is gebleken uit eerdere gesprekken en ook uit de vergadering van vorig jaar op 11 mei. Ik dank u voor deze gelegenheid. De voorzitter geeft gelegenheid tot het stellen van vragen aan mw. Van Noord.
42
Dhr. Zanen (PvhN) vraagt wat de verwachting is met betrekking tot de aantallen asielzoekers in de noodopvang voor het volgende jaar. Mw. Van Noord antwoordt dat dit nog niet geheel duidelijk is. Vermoed wordt dat er 250 mensen in de provincie worden opgevangen. Dat kan momenteel niet hard worden gemaakt, maar dat geldt wel voor het aantal van 200. Of het getal al dan niet gaat groeien is nog moeilijk uit te maken. Volgens de minister zouden alle mensen in de noodopvang in aanmerking kunnen komen voor het vertrekcentrum. Er zijn echter voldoende aanwijzingen om te menen dat zij geen gelijk heeft, want de mensen over wie wordt gesproken zitten nog in een procedure en die hoeven nog helemaal niet aan vertrek te denken. Immers, zij mogen de uitslag van die procedure afwachten. Er zijn verschillende voorbeelden te noemen waarin mensen alsnog een verblijfsstatus krijgen. Mw. Van Noord vermoedt dat het aantal niet zal groeien, maar dat het zeker niet zal afnemen. Mw. Van Kleef-Schrör (CDA) vraagt hoe lang de mensen in de noodopvang zitten. Mw. Van Noord, sprekend over de situatie in Appingedam, verklaart dat die noodopvang op 26 maart 2003 is open gegaan en dat in het algemeen dezelfde mensen die er toen in kwamen, er nu nog steeds inzitten. Af en toe is er wel een wijziging, maar het algehele beeld is dat de doorstroming minimaal is. Mw. Boon-Themmen (VVD) vraagt of dit nog allemaal om mensen gaat die in een procedure zitten. Mw. Van Noord beaamt dat al deze mensen nog een procedure hebben lopen op humanitaire of medische gronden. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) merkt op dat in de procedures waaraan zo juist gerefereerd, het vraagstuk van de leges aan de orde is bij het aanvragen van een verblijfsvergunning op andere gronden dan asiel. Draait de VONPG daar ook voor op? Mw. Van Noord antwoordt dat zolang daarvoor geen geld is, de VONPG er ook niet voor op kan draaien. Sommige asielzoekers beschikken over een sociaal netwerk waarin die gelden onderling worden geregeld. Er zijn echter asielzoekers die er alleen voor staan en die komen met een vraag. De VONPG zit dan met haar handen in het haar, want bij gebrek aan middelen moet je dan zo iemand het bos in sturen. Mw. Deinum-Bakker (D66) merkt op dat in de brief van de gedeputeerde staat dat er een nieuw terugkeerproject van de rijksoverheid op 1 juli 2004 van start is gegaan waaruit ook bepaalde kosten betaald kunnen worden die door de personen waar het om gaat, moeten worden gemaakt. Zij vraagt mw. Van Noord of zij van de betreffende regeling (de Herintegratieregeling Project Terugkeer) iets merkt en wat haar ervaringen daarmee zijn. Mw. Van Noord antwoordt dat zolang er een procedure loopt, de persoon in kwestie nog niet aan terugkeer hoeft te werken. De Nederlandse wet bepaalt dat die persoon de uitspraak mag afwachten en dan mag niet verwacht worden dat die persoon ondertussen werkt aan terugkeer, terwijl de uitspraak zou kunnen zijn dat iemand juist mag blijven. Het eigen rechtssysteem zou op die manier onderuit gehaald worden en dat kan toch de bedoeling niet zijn. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) merkt op dat hij het vlammende betoog van mw. Stavast van de vorige vergadering niet zal herhalen, want dat was helder genoeg. Hij wil ingaan op de aanvullende informatie die onder dankzegging is ontvangen van mw. Mulder inzake dit agendapunt. Het betreft de onderbouwing voor de beslissing om € 35.000,00 ter
43
beschikking te stellen. Dhr. Van Zuijlen kan begrijpen dat niet meer besteed kan worden als de pot leeg is. Daar zou dan maar eens over nagedacht moeten worden. De inhoudelijke argumentatie kan hij echter in het geheel niet volgen. Allereerst wordt gesteld dat de aanvraag zou gaan om reiskosten naar ambassade en ziekenhuis, etc. Dat was echter een aanvraag van een oordeel van deze VONPG, namelijk Delfzijl en Appingedam. Zij vroegen wellicht reiskosten aan, maar dit kan nooit een argument zijn om de rest dus niet te subsidiëren. Dat is geen staand beleid. Er is blijkbaar goedgekeurd dat de reiskosten eronder zouden vallen, maar vanaf het begin is vastgesteld dat de criteria voor uitgaven uit het noodfonds in ontwikkeling waren. Dan kan niet worden teruggevallen op de oorspronkelijke aanvraag die alleen over reiskosten ging. Dat is geen argument. Sterker nog, er wordt gesteld dat geconstateerd is dat de overige opgevoerde kostenposten voldoen aan de criteria. Kortom, inhoudelijk is er geen onderbouwing voor deze beslissing. Het is alleen een kwestie van geld. Voorts is er nog een bedrag voor uitgeprocedeerde asielzoekers van € 19.805,00. Voorgesteld wordt om dit bedrag te reserveren voor activiteiten van jonge kinderen. Dhr. Van Zuijlen heeft van mw. Van Noord gehoord dat dit speelt en met name gaat het dan om de leefbaarheid. Hij denkt dat het goed is om dit bedrag dan ook daarvoor te bestemmen. Een punt blijft dat besloten is om geld uit te geven aan een informatiepunt uit deze pot. Dhr. Van Zuijlen betreurt dit achteraf gezien. Dat informatiepunt moet er zeker komen, maar dat had niet vanuit deze pot voor noodopvang gefinancierd moeten worden. De vraag is nu als je dan toch meer geld beschikbaar wilt stellen aan deze organisatie - waarvan de activiteiten voldaan aan de criteria - hoe dat moet gebeuren. Volgens dhr. Van Zuijlen moet het probleem worden verschoven. Het noodfonds is er uitdrukkelijk voor deze categorie subsidieaanvragers en gezocht moet worden naar een andere bron van waaruit het informatiepunt gefinancierd kan worden. De financiering daarvan is wel al vastgesteld, maar dan dient er verschoven te worden. De financiering van het informatiepunt zal eerder uit de reguliere middelen kunnen komen dan de noodopvang die in beginsel van tijdelijke aard dient te zijn. Noodopvang is een project waar een eind aan moet komen, ofwel doordat het beleid van deze minister uiteindelijk gaat slagen ofwel doordat er een totaal ander beleid komt. Dhr. Van Zuijlen stelt voor om gezamenlijk te gaan zoeken in de komende periode naar andere financieringsbronnen voor het reguliere beleid rond uitgeprocedeerden en een veel groter deel van deze aanvraag te honoreren vanuit de pot die daar feitelijk voor bedoeld is. Dhr. Abbes (CDA) wil zijn betoog toespitsen op het volgende. Het gaat om die Herintegratieregeling Project Terugkeer. Dat men die € 35.000,00 uit het Noodfonds ter beschikking stelt aan de stichting vindt de CDA-fractie prima. Het verhaal daaraan voorafgaand dat de aanvankelijke aanvraag gerelateerd was aan reiskosten, laat de fractie terzijde. Er blijft wel een groot verschil tussen het bedrag van € 35.000,00 en het bedrag van € 156.250,00 dat uiteindelijk is aangevraagd. De gedeputeerde schrijft in haar brief: “Door gebruik te maken van deze regeling [de Herintegratieregeling] komen bepaalde kosten niet voor rekening van de asielzoeker of de noodopvang, maar voor rekening van organisaties als de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) of het Rijk.” Dhr. Abbes zou zwart op wit willen zien of dat wel zo is. De kosten zijn duidelijk gemaakt. Er zijn nieuwe trajecten ingesteld. Die diensten die hier worden genoemd zouden dus een x-aantal onderdelen van de betreffende kosten voor hun rekening nemen. Als dit naast elkaar wordt gezet en er blijft dan nog een substantieel bedrag over dat binnen of buiten de criteria valt, kan over het resterend bedrag in de statenvergadering alsnog worden gesproken. Zoals het hier staat kan het totale bedrag aan kosten wel het drievoudige zijn en dan is de vraag of dat bedrag dan wel te verhalen is bij de genoemde instanties. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) onderstreept vanuit zijn eigen deskundigheid dat de analyse van mw. Van Noord op dit punt juist is, te weten dat er een gat bestaat dat niet wordt gedekt. De IOM is voor mensen die het land uitgaan, terwijl de mensen waar het hier om gaat op geen enkele manier verplicht zijn om het land uit te gaan. De
44
rijksoverheid heeft deze mensen weliswaar terecht of onterecht buiten de voorzieningen gesteld, maar die mensen zijn niet verplicht om het land te verlaten. Voor die categorie is er geen beroep op middelen van de rijksoverheid mogelijk Het IOM is niet im frage, want er is geen migratie aan de orde. Het klopt dus. Dhr. Abbes (CDA) stelt voor de duidelijkheid de twee trajecten aan de orde die hier een rol spelen. Het eerste traject bedraagt 28 dagen volgens de nieuwe Vreemdelingenwet van na 1 april 2001. Het tweede traject waar minister Verdonk mee is gekomen van 8 weken is bedoeld voor mensen die hun uitspraak moeten afwachten. Dhr. Abbes vraagt dhr. Van Zuijlen of hij het ook heeft over dit laatste traject van 8 weken. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) stelt dat hij het heel concreet over het volgende heeft. Een moeder met drie kinderen wordt uit een asielzoekerscentrum geplaatst omdat zij volgens de asielwetgeving is uitgeprocedeerd. Vervolgens is hier sprake van medische problemen. Dat betekent dat zij een aanvraag mag indienen voor een verblijfsvergunning op medische gronden. Het eerste dat dan gebeurt is dat er een rechtszaak komt met als inzet de vraag of dit in het land van herkomst moet worden aangevraagd. Dan wordt er dus gewacht op een rechtszaak waarin de bestuursrechter uitspraak moet doen over de vraag of de persoon in kwestie dit in Nederland mag aanvragen of niet. In die periode tot en met de rechtszaak is men hoe dan ook legaal in Nederland, maar staat men wel buiten de voorzieningen. Dhr. Abbes (CDA) begrijpt het voorbeeld, maar stelt dat dit nog geen antwoord is op de vraag in hoeverre dit soort kosten die door de mensen worden gemaakt die in afwachting zijn van een uitspraak, verhaald kunnen worden op de drie instanties die de gedeputeerde heeft genoemd. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) antwoordt dat de enige bron die hijzelf heeft kunnen achterhalen kerken waren en particulieren. Dhr. Hilverts (ChristenUnie) zou graag wat meer duidelijkheid willen hebben over de rol van de gemeenten. Zouden die ook willen bijdragen met betrekking tot deze problematiek? Voorts merkt hij op dat de brief van de gedeputeerde wel heel erg laat is gearriveerd. Op 24 januari jl. is er al over het onderwerp gesproken en dan wordt de brief 5 dagen voor de vergadering van heden ontvangen. In de verordening voor de Staten staat dat de leden tien dagen voor een statenvergadering de stukken moeten hebben ontvangen. Volgens dhr. Hilverts had de brief, ook al betreft dit een commissievergadering, eerder ontvangen moeten worden. De gedeputeerde wil na vaststelling van de nota Provinciaal Asielzoekersbeleid 2005-2008 een gesprek met de VONPG. De fractie van de ChristenUnie vindt het beter om eerst een gesprek aan te gaan, want dan kunnen de resultaten van het gesprek meegenomen worden in de nota. De voorzitter geeft het woord opnieuw aan dhr. Abbes daar hij zijn betoog nog niet heeft afgerond. Dhr. Abbes (CDA) stelt dat zijn vraag in wezen de gedeputeerde betreft. De vraag is welke kosten nu precies verhaald kunnen worden op de genoemde instanties en hoe een en ander zich verhoudt tot de landelijke regelgeving. Dhr. Zanen (PvhN) herinnert aan een paar agendapunten terug toen het handelde over een noodopvang in Oost-Groningen, over een crisissituatie en dat vooral vanuit het kind geredeneerd moet worden. Dhr. Zanen vindt dat dit principe ook in dit geval van toepassing is. Eigenlijk zou dit probleem door de provincie opgelost moeten worden. Gezocht moet worden naar een financiering en gezien de omvang van het bedrag is het probleem toch ook beperkt en zeker oplosbaar.
45
Mw. Boon-Themmen (VVD) geeft aan dat de VVD-fractie best akkoord gaat met de aanwending van de beschikbare middelen. Voor de extra middelen is het de vraag of de provincie die moet betalen. Zijn er geen andere instanties of gemeenten die kunnen bijdragen? De VVD-fractie gaat akkoord met hetgeen door het College wordt voorgesteld. Voor het vervolg zullen nadere gesprekken gevoerd moeten worden voordat de fractie daarmee akkoord kan gaan. Mw. Boon ondersteunt de opmerking van dhr. Hilverts inzake de volgorde van het gesprek van het College met de VONPG. Ook zij denkt dat het beter is dat dit gesprek plaatsvindt vóórdat de nota wordt op- of vastgesteld. De voorzitter roep in de herinnering dat dhr. Van Zuijlen een concreet voorstel heeft gedaan om een oplossing te zoeken. Het gaat om een andere financiering van het informatiepunt dan via de pot voor de noodopvang. Kan de vergadering daarop ingaan? Mw. Boon-Themmen onverstaanbaar)
(VVD)
(microfoon
stond
uit;
haar
reactie
was
daardoor
Mw. Deinum-Bakker (D66) stelt dat nader fractieoverleg nodig is. De brief was al te laat en de D66-fractie hanteert dezelfde lijn als mw. Boon. Wat door het College wordt voorgesteld kan D66 in ieder geval ondersteunen. Over de rest zal nader moeten worden overlegd. Mw. Smit (PvdA) merkt op dat al veel is gezegd over dit probleem. Zij vindt het jammer te moeten constateren dat dit probleem op de een of andere manier nog niet is opgelost. Nog niet zo lang geleden heeft de COA aangegeven dat zij de mensen wil opvangen. Mw. Smit vraagt of de gedeputeerde weet of die gesprekken eindelijk eens afgerond zijn. Over wat de inhoud van de notitie betreft is de PvdA-fractie akkoord. Over de verschuiving van de financiering van het informatiepunt zal nog nader moeten worden nagedacht. Mw. Mulder (gedeputeerde) herinnert er aan dat al is aangegeven door mw. Van Noord dat het gaat om asielzoekers die rechtmatig in Nederland zijn, maar geen recht hebben op onderdak. Het klopt dat het College uitgebreid met het COA en met een aantal andere instanties over deze problematiek heeft gesproken. Het COA beweerde ruim een jaar geleden dat de noodopvang uiteindelijk naar hen toegeschoven zou worden, maar dat is tot op heden niet gebeurd. Er is het afgelopen jaar wel heel veel gebeurd als het gaat om het terugkeerbeleid en het beleid met betrekking tot asielzoekers vanuit het ministerie. Dat heeft het College er toe gebracht om zo snel mogelijk nieuw beleid naar voren te halen, ook gezien de veranderende situatie. Vanuit het CDA werd hier aangegeven dat het goed zou zijn dat vóórdat het asielzoekersbeleid hier aan de orde komt, er in ieder geval een gesprek plaatsvindt tussen het College en mw. Van Noord en misschien nog een aantal leden van de vereniging. Dhr. Hilverts (ChristenUnie) merkt op dat het de ChristenUnie was die dat aangaf. Mw. Mulder (gedeputeerde) is daar niet geheel zeker van, maar het lijkt haar in ieder geval een goede zaak dat zij eerst met die groep om de tafel gaat zitten om te bezien wat men verder zou kunnen. Op dit moment is het budget beperkt. Voorts is bekend dat er een afspraak is tussen de gemeenten en minister Verdonk dat uit het project Herintegratieregeling, het project Terugkeer, de kosten betaald zouden worden van mensen die niet alleen aan de terugkeer zouden meewerken, maar ook van die mensen die in procedure zitten en in afwachting verkeren van een besluit over terugkeer. Mw. Mulder is bang dat als de provincie zich nu direct verantwoordelijk verklaart voor de betreffende kosten, de provincie alle zaken op haar nek neemt die door VWS of Justitie worden nagelaten. Daarmee worden de asielzoekers helaas niet geholpen, maar het is wel de reden voor de opstelling van het College en het ter beschikking stellen van een bedrag in de wetenschap dat dit in ieder geval goed wordt besteed. Het bedrag voor
46
uitgeprocedeerden dat over zou zijn van ruim € 19.000 zou normaliter terugvloeien naar de algemene middelen. Het zal nu als knelpunt moeten worden betiteld voor opname in de Voorjaarsnota. De gedeputeerde belooft haar best te zullen doen om dit te realiseren. Daarna zal heel reëel gekeken moeten worden tezamen met de vereniging naar de kosten en naar wat de provincie in dezen verder nog kan betekenen. Dat zal vóór de Voorjaarsnota zijn en dan kan dit nog worden meegenomen worden voor de toekomst. Dhr. Abbes (CDA) vraagt of de gedeputeerde in wil gaan op de faciliteiten van andere organisaties. Ook vraagt hij of zij aan het gesprek dat zij gaat voeren een overzicht, een inventarisatie, kan koppelen over hoe dat zit met die andere kosten. Als blijkt dat er dan nog verschil is, kan dat alsnog hier ter sprake komen. Mw. Mulder (gedeputeerde) denkt dat het gesprek zal gaan over de insteek van de provincie en hoe deze zich verhoudt tot de activiteiten van de vereniging. Daarnaast zal nog enig graafwerk verricht moeten worden om een en ander hard te maken, om welke kosten gaat het dan precies en wat kan wel en wat kan niet uit de regelingen worden betaald. Dhr. Abbes (CDA) zou dan graag zien dat de commissie wordt geïnformeerd over de resultaten van het gesprek en de inventarisatie van de kosten en de dekkingsmogelijkheden. Er moet inzicht zijn in wie wat betaalt en wat er over blijft. Dhr. Zanen (PvhN) stelt dat als het de gedeputeerde lukt om middelen vrij te krijgen in het kader van de Voorjaarsnota, er dus een subsidieaanvraag ligt waarna de commissie eenvoudigweg een melding krijgt dat die is gehonoreerd, tenzij de gedeputeerde erin slaagt om andere partijen zover te krijgen dat van die kant een bijdrage wordt geleverd. Dat zou dan alleen maar een meevaller zijn. Mw. Mulder (gedeputeerde) antwoordt dat in het eerstgenoemde geval het wel zo is dat hier ook de afspraak is gemaakt dat binnen de bestaande programma’s geschoven moet worden. Bekeken moet worden wat de mogelijkheden zijn. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) begrijpt het niet helemaal goed. Wat is het probleem rond dat bedrag van € 19.000? Het zou moeten gaan naar jonge uitgeprocedeerde asielzoekers … Mw. Mulder (gedeputeerde) antwoordt dat dat bedrag niet uit een fonds komt, maar dat dit over is van het jaar 2004. De regel is dan hier in huis dat dit teruggaat naar de algemene middelen. Als dat zo is, betekent dit dat de gedeputeerde dit zo snel mogelijk moet melden als knelpunt bij de collegae in het College en dat dit bedrag opgevoerd moet worden bij de Voorjaarsnota. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) concludeert dat het budget vorig jaar niet volledig is uitgegeven - iets waarover hij zich eerder druk heeft gemaakt - en nu is er geld tekort en dan moet nu afgewacht worden of andere leden van GS akkoord gaan met de hier besproken bestemming. Hij betreurt deze procedure zeer, te meer daar deze aanvraag uit 2004 stamt. Mw. Mulder (gedeputeerde) antwoordt dat ook daar naar gekeken zal worden. De voorzitter concludeert dat het probleem nu nog niet is opgelost, maar dat er een poging zal worden gedaan om ook het bedrag van ruim € 19.000 voor het betreffende doel te bestemmen. Er is niet tot verschuiving van de financiering van het informatiepunt gekomen. Er zal teruggerapporteerd worden over het gesprek dat gevoerd zal worden met de vereniging vóórdat de beleidsnotitie wordt opgesteld of vastgesteld.
47
Dhr. Abbes (CDA) vult aan dat er nog een overzicht komt met de kosten en dekking via andere regelingen. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) moet van het hart dat uiteindelijk ook hier inzake de meest rechteloze groep in de samenleving om budgettaire redenen - dus om geld en dat in een rijk land - niet gedaan kan worden wat nodig is. Hij betreurt dat zeer. De voorzitter herinnert zich dat mw. Van Noord ook nog het woord mocht voeren. Zij krijgt het laatste woord. Mw. Van Noord stelt dat zeer op prijs en zij is blij dat er een gesprek gaat komen met het College, want om de zaken echt helder te krijgen zal eerst eens om de tafel gegaan moeten worden. Zij onderstreept dat de subsidieaanvraag inderdaad in 2004 is gedaan en dat het niet haar verantwoordelijkheid is dat het inmiddels 2005 is. De aanvraag lag er wel degelijk in 2004. Tot slot bedankt zij de commissie voor het meedenken en de betrokkenheid. Mw. Mulder (gedeputeerde) deelt mee dat zij haar uiterste best zal doen en dat zij op korte termijn het gesprek tegemoet ziet. De voorzitter bedankt iedereen en concludeert dat de brief nu voldoende is behandeld en als C-stuk naar de Staten kan. 13.
Voordracht van januari 2005,nr. 2004-28.221/2/A.14, W, betreffende Onderwijsbeleidsplan "Handig Zelfstandig 2005-2008",. Hierbij kan worden betrokken de brief van GS van 26 januari 2005, nr. 200428.221a/2/3.A.14, W, betreffende Onderwijsbeleidsplan "Handig Zelfstandig 2005-2008, ontwerp na inspraak
De voorzitter herinnert eraan dat in de commissie over dit beleidsstuk in ontwerp reeds is gesproken. Dit stuk kan nu besproken worden, maar dan kan het, gezien de tijd, waarschijnlijk onvoldoende worden behandeld. Het kan ook als A-stuk op de statenvergadering worden besproken en de aandacht krijgen die het verdient. Eventueel is ook uitstel van de bespreking mogelijk tot de volgende commissievergadering, maar de voorzitter weet niet of dat veel consequenties heeft. Zij vraagt naar de voorkeur van de vergadering. Mw. Mulder (gedeputeerde) stelt dat het stuk aandacht verdient, alhoewel er mensen in het huis zijn die hebben gerekend op behandeling in de commissie. Gezien de tijd kan zij zich aansluiten bij behandeling in de Staten. Mw. Smit (PvdA) heeft voorkeur voor behandeling in de commissie, te meer daar hier niet iedereen aanwezig is die er wat van kan vinden. Bovendien wordt meer recht gedaan aan het stuk. Daar er toch nog een aantal haken en ogen aan het stuk kleven is zij bang dat er veel tijd aan die discussie verloren gaat. Zij denkt dan dat het goed is de eerste termijn nu te houden en de tweede termijn in de Staten. Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) brengt naar voren dat het stuk in conceptvorm toch al hier is behandeld. Er hebben zich geen dramatische aanpassingen voorgedaan. Het onderwerp raakt ook andere commissies en daarom acht hij een integrale behandeling in de plenaire vergadering wel een heel goed idee. Het stuk heeft recht op de A-status. Dhr. Abbes (CDA) voelt wel voor bespreking. Hij heeft nog een aantal accenten waar hij het zeker in de commissie over wil hebben en die hij niet in het stuk heeft teruggezien, maar die hij wel zodanig belangrijk vindt dat hij eraan hecht dat deze in het stuk worden opgenomen.
48
De voorzitter vraagt hem of hij die aspecten wel in eerste instantie in de commissie heeft neergelegd en of het zo is dat er vervolgens niets mee is gebeurd. Dhr. Abbes (CDA) verklaart dat in de Staten nooit zo uitvoerig gediscussieerd kan worden als in de commissie. Dat pleit ervoor dat het stuk in de eerst volgende commissievergadering wordt behandeld. Het is niet gebruikelijk dat dit soort stukken in de Staten zo uitvoerig worden behandeld als in de commissie. De voorzitter stelt dat dit goed zou kunnen, maar dat haar vraag was of er niets is gebeurd met signalen die hij eerder bij de bespreking van het ontwerp heeft afgegeven. Dhr. Abbes (CDA) moet daarop het antwoord schuldig blijven. De voorzitter concludeert dat gepeild moet worden hoe de voorkeuren bij anderen liggen. Mw. Deinum-Bakker (D66) heeft geen enkel probleem met een discussie in de Staten met de gedeputeerde. Zij wil wel weten of er insprekers waren, want als die speciaal voor dit punt gekomen zijn, vindt zij dat de notitie alsnog hier en nu besproken dient te worden. Dhr. Hilverts (ChristenUnie) steunt het voorstel van de gedeputeerde. Mw. Boon-Themmen (VVD) gaat eveneens akkoord met dat voorstel, behalve als er een enorme agenda afgewerkt moet worden. De voorzitter concludeert dat het CDA en de PvdA vinden dat dit niet kan en getalsmatig dient daar rekening mee gehouden te worden. Mw. Smit (PvdA) vraagt hoe over haar voorstel gedacht wordt, namelijk dat de eerste termijn in de volgende commissievergadering wordt afgewerkt en dat de tweede termijn in de Staten plaatsvindt. Is dat een werkbaar compromis? Dhr. Van Zuijlen (GroenLinks) vraagt of daarmee een vragenrondje in de commissie wordt bedoeld en een standpuntenbepaling in de Staten. Mw. Smit (PvdA) bevestigt dat dit haar bedoeling is. Dhr. Hilverts (ChristenUnie) concludeert dat dit betekent dat het dan veel later in de Staten komt. De voorzitter, de vergadering overziend, hakt de knoop door. Zij wil het stuk toch gewoon tijdens de volgende commissievergadering behandeld zien. Het gaat om beleid voor meerdere jaren en dan is er niets tegen om er een extra maand voor te nemen. Zij dankt de leden voor deze geïnspireerde commissievergadering en wenst iedereen en wel vooral die mensen die naar meer afgelegen oorden gaan, wel thuis. 14.
Sluiting
De voorzitter sluit de vergadering om 18.10 uur.
49
Toezeggingenlijst Commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid (2 maart 2005) 1.
De budgetfinancieringsovereenkomst wordt naar alle waarschijnlijkheid aan het einde van 2003 afgesloten. De toezegging blijft staan. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 13/10/2004, 24/11/2004, 12/1/2005 en 2/3/2005)
2.
De nota betreffende het asielzoekersbeleid wordt voorlopig aangehouden. (gedeputeerde Mulder, cie. 18/02/2004) De nota is 22 februari jl. in GS besproken en de leden van de commissie zullen deze nota zo spoedig mogelijk ontvangen. (gedeputeerde Mulder, cie. 2/3/2005)
3.
Verkend zal worden of andere indicatoren toegepast kunnen worden dan louter financiële bij het beoordelen van het functioneren van RTV-Noord. Dit is een punt van nader onderzoek. Met RTV-Noord loopt hierover een discussie. Er is een goed beeld van de prestatie-indicatoren. De brief hieromtrent is in voorbereiding. De brief volgt zo mogelijk nog vóór de volgende vergadering. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 2/3/2005)
4.
De commissie ontvangt in september 2004 de tweedejaarsversie van de rapportage van het plan van aanpak van RTV-Noord. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 12/5/2004 ) Dit onderwerp wordt geagendeerd voor de volgende vergadering. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 2/3/2005)
5.
De Monumentenwet gaat veranderen en dit zal tot een andere opstelling van Monumentenwacht leiden. De commissieleden zullen worden geïnformeerd over hoe de bundeling van taken gestalte kan worden gegeven. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 24/11/2004) De gedeputeerde heeft nog enige tijd nodig, hij kan geen termijn aangeven. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 12/1/2005 en cie. 2/3/2005)
6.
Met betrekking tot de opzet van een gemeentelijk monumentenfonds wordt een overzicht gemaakt van waarmee men bezig is. Over de monumenten wordt ook informatie naar de commissieleden gezonden. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 24/11/2004) Half maart staat een overleg gepland met de gemeenten. Eind maart wordt de commissie schriftelijk geïnformeerd over de uitkomsten. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 2/3/2005)
7.
Over de moederrol van het Groninger Museum zal de commissie worden bericht hoe dit in elkaar zit. Het is een wens van het Groninger museum zelf en deze zal dit dus ook zelf moeten laten zien. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 24/11/2004) Hierover wordt het komende half jaar gerapporteerd. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 12/1/2005). De gedeputeerde stelt dat dit moet worden gepland. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 2/3/2005)
8.
De gedeputeerde zegt een kaart van de culturele infrastructuur toe. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 24/11/2004) Hierover wordt het komende half jaar gerapporteerd. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 12/1/2005) De gedeputeerde stelt dat dit moet worden gepland. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 2/3/2005)
50
9.
GS brengen in beeld in hoeverre de bibliotheken clusteren met andere voorzieningen. Gepland voor de GS-vergadering van 8 maart a.s. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 2/3/2005)
10.
De commissie wordt waarschijnlijk in september geïnformeerd over de WSFfunctie nà 2005. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 12/1/2005 en cie. 2/3/2005)
11.
Gedeputeerde Gerritsen geeft met betrekking tot de bespreking van het rapport over de fusie-evaluatie Biblionet de volgende vergadering mondeling een toelichting aan de commissie over de formele positie van de cliëntenraad en of het wenselijk is om dat uit te breiden. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 12/1/2005) Gepland voor de GS-vergadering van 8 maart a.s. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 2/3/2005)
12.
In de relatie multifunctionele centra en bibliotheken wordt een overzicht gefabriceerd van de bestaande initiatieven, koppelingen en combinaties. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 12/1/2005) Gepland voor de GS-vergadering van 8 maart a.s. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 2/3/2005)
13.
Onderzocht wordt of de ziekenhuizen in de provincie Groningen kampen met een specialistentekort. De commissie wordt hierover geïnformeerd. (gedeputeerde Mulder, cie. 2/3/2005)
14.
Met betrekking tot het marsrouteplan bibliotheekvernieuwing wordt uitgezocht wat de financiële risico's zijn en de commissie wordt hierover bericht. (gedeputeerde Gerritsen, cie. 2/3/2005)
15.
Naar aanleiding van de uitkomsten van de meldweek gaat de gedeputeerde wederhoor toepassen en koppelt dit terug naar de commissie. (gedeputeerde Mulder, cie. 2/3/2005)
16.
De commissie ontvangt de cijfers over 2004 met betrekking tot het Antidiscriminatie Bureau Groningen/Discriminatie Meldpunt Groningen. (gedeputeerde Mulder, cie. 2/3/2005)
17.
De gedeputeerde koppelt haar gesprek met het VONPG terug naar de commissie evenals een inventarisatie van de kosten (daarin meegenomen de kosten voor rekening van de IOM, de IND of het Rijk). (gedeputeerde Mulder, cie. 2/3/2005)
51