Verslag van de vergadering van de statencommissie Economie en Mobiliteit, gehouden op woensdag 17 januari 2007 van 09.00 uur tot 12.40 uur in de statenzaal van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezige leden: dhr. W. Haasken (voorzitter; VVD), dhr. H. Nijboer (PvdA), dhr. R.D. Rijploeg (PvdA), dhr. M.J. Jager (CDA), dhr. M.L.J. Out (VVD), dhr. F.J. van der Span (CDA), dhr. H. Staghouwer (ChristenUnie), dhr. P.G. de Vey Mestdagh (D66), dhr. H.C. Moll (GroenLinks), mw. I.S. Bulk (SP), dhr. C. Swagerman (SP), mw. Hoekzema-Buist (PvhN), dhr. T.J. Zanen (PvhN). Niet aanwezig: dhr. D. Bultje (PvdA), dhr. J.L.H. Köller (PvdA), mw. F. Stavast (GroenLinks), mw. T. Deinum-Bakker (D66). Voorts aanwezig: dhr. J.C. Gerritsen (gedeputeerde), dhr. T.A. Musschenga (gedeputeerde), dhr. H. Bleker (gedeputeerde), mw. N. Gerritsen (secretaris), dhr. Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen; verslag dhr. E.J.R. ter Veldhuis). 1. Opening en mededelingen De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom. 2. Regeling van werkzaamheden - voorstellen vreemd aan de orde van de dag Er zijn geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag. - vaststellen van de agenda Agendapunt 11 leek aanvankelijk op een voordracht, maar het is een brief geworden. 3. Gelegenheid tot spreken geagendeerde onderwerpen)
voor
niet-statenleden
(m.b.t.
Er hebben zich geen insprekers gemeld. 4. Vaststelling verslag Commissie Economie en Mobiliteit van 6 december 2006 Het verslag wordt ongewijzigd vastgesteld. 5.
Toezeggingenlijst
De commissieleden hebben onlangs een e-mail ontvangen met betrekking tot de MER Zuidhorn. Het betreft een concrete beleidsbeslissing van PS. De planning is dat het op 29 mei 2007 in de Staten aan de orde zal komen, met een behandeling in de commissies daaraan voorafgaande op 9 en 16 mei. De commissie is de vraag gesteld hoe zij wil opereren in het proces naar besluitvorming. Er is een aantal mogelijkheden: een vergadering op locatie, een rondetafelbijeenkomst of een hoorzitting. Het is goed om daar over van gedachten te wisselen, aldus de voorzitter.
1
Dhr. Moll (GroenLinks) verklaart de e-mail heel serieus te hebben genomen. Er is in de fractie over gesproken. Het lijkt de GroenLinks-fractie op zich goed om een hoorzitting te organiseren, maar het lijkt dhr. Moll niet goed om dat nog in deze statenperiode te doen gezien de ontwikkeling van de procedure. De GroenLinks-fractie gaat er wel vanuit dat het probleem in de statencampagne aan de orde komt. Er is ook een mooie verkiezingsavond in Zuidhorn. Het ‘horen’ is aan de komende commissie. Dhr. Moll kan zich voorstellen dat de commissie vandaag als advies geeft dat het goed is om een hoorzitting te beleggen. Dan weet men ambtelijk dat de kans groot is dat het eraan komt. Dhr. Nijboer (PvdA) geeft aan altijd een groot voorstander van ‘horen’ te zijn. Men zit straks aan het einde van de MER-procedure. De commissieleden zijn bijna allemaal ook aanwezig geweest op de inspraak- en informatieavonden, waar honderden mensen zijn geweest. Iedereen die er direct bij betrokken is, heeft ook op papier gezet wat hij ervan vindt en dit als inspraakreactie gestuurd. Eigenlijk heeft de commissie dus straks alles gehoord en ligt er een MER en moet er een besluit worden genomen. Het lijkt dhr. Nijboer heel goed om dat in een commissievergadering aldaar te doen. Hij raadt de nieuwe commissie wel aan om dat niet de allereerste vergadering te doen, maar een latere. Dan heeft men daar de besluitvorming, alles is bekend, en mensen kunnen dan nog een keer inspreken. Dat lijkt de PvdA-fractie de mooiste manier om dat te doen. De voorzitter merkt op dat de besluitvorming daar niet zal plaatsvinden. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) stelt dat toen hij de e-mail las, de vraag bij hem opkwam wat de toegevoegde waarde is van nogmaals een hoorzitting. Is het dan niet een herhaling van zetten? Dat dient in elk geval voorkomen te worden. Dhr. Staghouwer is best bereid te horen, maar dan moeten nieuwe punten ingebracht zijn. Mw. Bulk (SP) sluit zich aan bij het advies van dhr. Moll om ter plekke wel te gaan horen. De commissie heeft weliswaar alles gehoord, maar dan zijn er vernieuwde Staten, die nog niet alles gehoord hebben. Er zijn misschien nog punten toe te voegen waar nog niet over gesproken is. Dat zou men na moeten gaan. Dhr. Out (VVD) kan zich geheel aansluiten bij de woorden van dhr. Staghouwer en dhr. Nijboer. Een hoorzitting klinkt heel aardig, maar het schept ook bepaalde verwachtingen. De MER ligt op dat moment helemaal op tafel, er komt nog een aanvullend rapport achteraan waarin op een aantal vragen die door de commissie zijn gesteld, fatsoenlijk worden beantwoord. Het inspreken op wat dan op dat moment de status is, lijkt dhr. Out nuttig, alleen zou het hem heel erg teleurstellen als er nu toch nog allerlei ‘konijnen uit hoge hoeden’ zouden kunnen komen met nieuwe informatie en andere inzichten, want de mensen hebben de afgelopen jaren hard genoeg hun best gedaan om die boven water te krijgen. Dhr. Van der Span (CDA) sluit zich aan bij de woorden van de VVD. Aan de ene kant moeten er geen overdreven verwachtingen worden gewekt, want dat is niet verstandig. Aan de andere kant is het wel goed om je gezicht in de regio te laten zien. Dhr. Zanen (PvhN) lijkt het goed dat de nieuwe statencommissie zich ter plekke op de hoogte stelt en dat er dus iets als een hoorzitting wordt georganiseerd. Hij sluit zich aan bij de opmerking die dhr. Moll en mw. Bulk daarover hebben gemaakt. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) eveneens. De voorzitter concludeert dat CDA, PvdA, VVD en ChristenUnie van mening zijn dat een hoorzitting op dit moment niet zo veel toegevoegde waarde heeft. Een commissievergadering op locatie zou een mogelijkheid kunnen zijn, waarbij ongetwijfeld wel veel insprekers zullen zijn. Dat krijgt dan heel snel het karakter van een hoorzitting.
2
Dhr. Moll (GroenLinks) ziet het inderdaad met twaalf insprekers en het regime van inspraak niet goed uit de verf komen. Hij denkt dat men toch in het midden uit komt. De voorzitter verklaart dat er van de commissievergadering als zodanig niet veel terecht zal komen wanneer er een commissievergadering plaatsvindt met een heleboel insprekers. Er kan dan wel iets met elkaar worden uitgewisseld, maar het is dan toch elkaar bevragen. Dan gaat het heel snel in de richting van een hoorzitting. Dhr. Out (VVD) stelt dat de voorzitter daar een terecht punt heeft. Er zijn echter twee zaken waar men dan aan voorbijgaat. Ook als er een hoorzitting is geweest, zal het sowieso in de commissie worden behandeld. Dat is nu eenmaal de procedure, dat het in de commissie wordt voorbesproken voordat het naar de Staten gaat. Dan zou men dus zowel de hoorzitting hebben als het moment in de commissie dat mensen kunnen inspreken. Dan bestaat een grote kans dat er gedubbeld gaat worden. Wanneer men zegt dat het op locatie goed uit de verf moet komen, zou men er een extra commissievergadering aan moeten wijden om alleen dat onderwerp daar te bespreken en het overige in een reguliere vergadering. Dan wordt dit ondervangen. Voorkomen moet worden om zowel een hoorzitting als een commissievergadering te doen, want dat zou een herhaling van zetten betekenen. Dhr. Moll (GroenLinks) memoreert aan zijn woorden dat men in het midden uit zou komen. In die zin zou men kunnen denken aan een hoorzitting waar ook een stuk besluitvorming aan vast zit. De voorzitter vraagt of, gehoord de overwegingen, een procedurevoorstel gewenst is. Aldus wordt besloten. Dhr. Jager (CDA) stelt dat het voorstel van dhr. Nijboer om op locatie een commissievergadering te houden, gezien het dossier een heel goede zaak is. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) verklaart dat D66 zich daar goed in kan vinden. De voorzitter merkt op dat een commissievergadering op locatie met een heleboel insprekers snel het karakter krijgt van een hoorzitting. Er zal een procedurevoorstel worden gedaan. Daarna heeft de commissie de gelegenheid om daar op terug te komen. De toezeggingenlijst wordt vastgesteld. 6.
Mededelingen
-
Gedeputeerde(n)
Dhr. Musschenga (gedeputeerde) geeft aan dat er in de laatste statenvergadering een motie is aangenomen die het College oproept om alles uit de kast halen om ten aanzien van de treinen ervoor te zorgen dat de treinen wel blijven rijden, op tijd rijden, dat ze stoppen en dat de zaak beter gaat verlopen. Ook uit de media kon worden vernomen dat het College daar wederom volop uitvoering aan geeft, aangespoord door de Staten. Daar was het College ook al druk mee bezig. Er is echter sprake van een aantal problemen die men niet uit zijn been kan snijden, waar anderen voor nodig zijn, wat soms niet zo snel kan gaan. De gedeputeerde heeft zich de afgelopen weken meermalen per trein begeven naar de stationslocaties om zelf te constateren wat er nu eigenlijk loos is en hoe dit aangepakt zou kunnen worden, teneinde de gesprekken goed te kunnen voeren. Het leek dhr. Musschenga het beste om op basis van eigen bevindingen voorstellen te doen bij de vervoerder. Dat is ook veelvuldig gebeurd. Het gebeurt ook ambtelijk veelvuldig. Dagelijks is de provincie daarbij betrokken. Daarnaast heeft de gedeputeerde op bestuurlijk niveau met de directie van Arriva gesprekken gevoerd om de zaak beter voor elkaar te krijgen. Het College constateert op dit moment dat het voor een gedeelte lukt,
3
dat het heel langzaam gaat, dat het nog niet voor elkaar is, dat men alle moeite doet om extra materieel naar Groningen te krijgen. De komende weken zal er vanuit Zwitserland extra materieel naar Groningen toekomen. Dat betekent dat de huidige treinen in de spits verlengd kunnen worden, aangezien er sprake is van een spitsprobleem. Die treinen moeten wel goed klaar gemaakt worden en afgemaakt worden in Zwitserland. Ze hebben daar nu dag en nacht werk van deze concessie. Daar zit dhr. Musschenga echter niet zo mee. Het moet voor elkaar komen en het is de verantwoordelijkheid van de vervoerder. Er zijn enkele andere afspraken gemaakt ten aanzien van communicatie, op tijd rijden, etc. Afgelopen zaterdag heeft men in de pers een paginagrote advertentie gezien. In de gele kaders was te zien – daar kan men het laatste gesprek volgen – waar meer aan gewerkt gaat worden dan daarvoor schijnbaar het geval was. Gisteravond laat heeft de gedeputeerde nog een gesprek gehad met de directeur, die net terug was uit Engeland van een bezoek aan het moederbedrijf. Er komen nu versneld treinen naar het Noorden. Het betekent niet dat het morgenvroeg goed zal gaan. Het gaat wel elke keer beter, maar nog steeds zijn er te weinig treinstellen en soms rijdt er toch nog weer een trein door – daarover ontving de gedeputeerde vanmorgen nog een e-mail – omdat hij te vol is. Arriva voldoet wel aan datgene wat is afgesproken, want er is een maximum aan het aantal reizigers dat per trein is toegestaan. Zulke dingen kunnen echter niet. Het is een wat lastig traject, maar de College blijft volhouden. Het College heeft ze in gebreke gesteld. De vraag is of de volgende stap nu wel of niet moet worden gezet. Ook vandaag weer wordt de laatste informatie uitgewisseld om te kijken wat er verder al worden gedaan. Het is een dagelijkse ronde die de provincie doet. Het liefst zou de gedeputeerde zich wijden aan andere vraagstukken, maar het is niet anders. Ook dit vraagstuk zal echter goed voor elkaar komen. Het College zal er bovenop moeten blijven zitten. Dhr. Van der Span (CDA) merkt op gelukkig de ondertoon te bespeuren dat het in positieve zin verandert. Hij vraagt of er ook een datum als deadline is vastgesteld waarop de problemen verholpen dienen te zijn. Mw. Bulk (SP) stelt dat in de krant te lezen was dat een aantal machinisten overweegt om te vertrekken naar andere bedrijven. Dit is ongetwijfeld bedrijfsintern, maar het zou ook gevolgen kunnen hebben voor het vermogen om de treinen en eventueel extra treinen te laten rijden. Mw. Bulk informeert of de gedeputeerde hier zicht op heeft. Dhr. Out (VVD) acht het altijd positief als er meer machinisten aan het werk kunnen komen. In de krant – waarschijnlijk voordat de directeur naar Engeland ging – is ook de uitspraak gedaan dat als men het probleem wil oplossen, men simpelweg een extra trein moet laten rijden op die lijn. Uiteraard dient daar wel materieel voor aanwezig te zijn. Dat was op dat moment volgens de directeur de enige manier waarop het probleem echt kon worden opgelost. Dat zat alleen buiten wat de commissie heeft gevraagd. Daar zou de provincie extra voor moeten ‘lappen’. Dhr. Out vraagt of de gedeputeerde hier nog iets over kan zeggen. Dhr. Moll (GroenLinks) geeft te kennen blij te zijn met de mededeling van de gedeputeerde en wat hij in de kranten gezien heeft in de sfeer van advertenties. Het betekent in elk geval dat een paar zaken die in de Staten aan de orde geweest zijn, doorgedrongen zijn bij Arriva. Dhr. Moll hoopt dat de gedeputeerde ook kan zeggen dat hij inmiddels heeft kunnen constateren dat bij Arriva voldoende probleembesef is. Dhr. Rijploeg (PvdA) is blij dat het iets beter gaat. Gisteren was het overigens nog een ‘dikke ellende’. Natuurlijk zijn er kinderziektes. Dhr. Rijploeg maakt zich wel zorgen over wat mw. Bulk aangeeft. Het is prachtig als er een heleboel mensen extra aan het werk kunnen, omdat ook bij de NS vraag bestaat. Tegelijkertijd is dat wel een zorgpunt. Hoe krijgt men in korte tijd voldoende personeel? Is dat beschikbaar? Het is misschien ook een beetje verontrustend dat het klimaat bij Arriva dusdanig is dat het personeel gemakkelijk wegloopt. Als er twintig mensen weggaan, is dat tien manjaren opleidings-
4
tijd. Dat zou beter geïnvesteerd moeten kunnen worden als zo’n bedrijf het goed zou aanpakken. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) merkt op dat de meeste vragen die gesteld worden, door de vervoerder beantwoord zouden moeten worden. Uiteraard worden er gesprekken gevoerd tussen de provincie en de vervoerder, omdat daar het een en ander achter weg kan komen wat niet goed is voor het invullen en het goed rijden van de dienstregelingen. De gedeputeerde geeft aan dat de deadline feitelijk het begin van het contract was. Geconstateerd wordt dat ten aanzien van een aantal zaken die deadline niet gehaald is. Daar liggen enkele oorzaken aan ten grondslag. Een van de belangrijke oorzaken is dat de NS-dienstregeling is gewijzigd, op grond waarvan de reizigersstroom ook is gewijzigd. De inventarisatie vindt op dit moment plaats in welke treinen dat nu veranderd is doordat de overstap in Groningen enorm veranderd is. De intercity die vroeger om 18 minuten over naar Den Haag en Rotterdam reed, gaat nu naar Amsterdam. Andersom gaat de trein van even over half die naar Amsterdam ging, nu op een ander tijdstip. Dat betekent dat de reizigersstromen anders gaan. Daar heeft men ook zicht op gekregen. Die inventarisatie wordt ook gedaan. Er is nog steeds te weinig materieel, maar de deadlines die men stelt, zijn deadlines die in de brief over de ingebrekestelling zijn neergeschreven. Het zijn de volgende deadlines: de eerste deadline is nu inmiddels verstreken en men is nu bezig om te inventariseren of men voldaan heeft aan datgene wat er in de brief staat. Als dit het geval is, dan hoeft men niet verder te gaan. Als dit niet het geval is, dan is het tijdstip nabij dat men het volgende traject inzet. De gedeputeerde heeft uitvoerig met de directie gesproken over machinisten die naar de NS vertrekken. Men is intern bezig met het opleidingscircuit van nieuwe machinisten. Er is een gigantisch gebrek aan machinisten in heel Europa, dus ook in Nederland en ook bij de NS. Dat betekent dat er een aantal oude NS-machinisten dat bij Arriva zit, niet ongenegen is om weer naar de oude moeder terug te gaan. Ook dat zijn zaken die spelen. Over het feit dat het om dergelijke aantallen gaat, heeft de gedeputeerde met de vervoerder gesproken. Zij hebben aangegeven dat op het moment dat het zou gebeuren, zij de nieuwe klaar hebben staan. Er wordt dus gewoon doorgereden. Iets anders kan de gedeputeerde er op dat moment ook niet van vinden. Uiteraard wordt de vinger aan de pols gehouden. De mededeling van de directeur dat het probleem heel gemakkelijk opgelost zou kunnen worden: een extra trein in de spits inzetten. Hij sprak over drie per uur. De gedeputeerde merkt op dat er extra treinen rijden. Ze reden achter elkaar aan met drie minuten tijdsverschil vanwege koppelingsproblemen. Inmiddels is dat ook achter de rug en rijden ze in een lange trein naar Groningen toe, zoals het hoort. Het werd door de directeur echter bijvoorbeeld gekoppeld aan de lengte van de perrons. Men zou de trein niet langer kunnen maken, ook daarom zouden er extra treinen gereden moeten worden. Het College constateert dat de treinen die noodzakelijk zijn om de passagiers op een redelijke manier te vervoer, zoals is afgesproken, nog een heel stuk langer kunnen. Dan wordt er ruimschoots voldaan aan datgene wat gezamenlijk van deze vervoerder is gevraagd. Extra treinen tussendoor, waarbij men met allerlei problemen zit ten aanzien van veiligheid, toestemming van andere overheden – in eerste instantie niet van de provincie – of men daar wel met zo veel treinen mag rijden, is op dit moment niet aan de orde. Toen het in de krant had gestaan, zat de gedeputeerde de volgende dag aan tafel met de directeur. Daar is de vraag niet gesteld. Het betekent volgens de concessie wel dat als er extra wordt gereden, er extra betaald moet worden. Die noodzaak is er niet wanneer men de treinen gewoon verlengd overeenkomstig de lengte van de perrons. Nu wordt alle moeite gedaan om extra (treinstellen) binnen te krijgen. Dat gaat waarschijnlijk wel lukken. Dan krijgt men te maken met het uitgiftetijdpad van waar men treinen laat rijden. Op het moment dat men zegt dat het traject Rodeschool volgens een bepaald tijdsschema is ingevuld, heeft de gedeputeerde geadviseerd om dit schema ter discussie te stellen. Er moet eerst worden gezorgd dat men het in orde heeft op de lijn waar men nu rijdt en daar zorgen voor extra materieel. Dan pas op de andere lijnen. Dan moet het tijdsschema maar iets verlaat worden. Uiteindelijk zal dat ook wel
5
meevallen, omdat ze bereid zijn in Zwitserland om extra materieel vervroegd naar Groningen te sturen. De productie wordt daar enorm verhoogd. Dat zal ten koste gaan van anderen. Het is niet anders. Het probleembesef bij Arriva is er wel, maar de gedeputeerde had dit besef liever eerder gezien. De gesprekken zouden eigenlijk overbodig moeten zijn, want het is een herhaling van gesprekken die dhr. Musschenga voor een aantal jaren terug heeft gevoerd. Arriva wordt ook onverwacht geconfronteerd met een aantal zaken: veel meer reizigers, een veranderde NS-dienstregeling, het materieel dat kinderziektes kende – dat opgelost wordt door het bedrijf in Zwitserland door het invliegen van monteurs. De softwareproblemen zullen straks zijn opgelost. Deze zullen zich ook niet bij de andere treinen voordoen, zo is de gedeputeerde verzekerd. In de gesprekken ziet het er goed uit, maar in de praktijk constateert de gedeputeerde nog steeds dat treinen te laat zijn, te vol zitten en niet lang genoeg zijn. Wanneer men spreekt over ‘dikke ellende’, dan kan de gedeputeerde dit begrijpen, maar hij vindt wel dat er enige nuance aangebracht dient te worden. Als, zoals de laatste dagen, één trein die ‘dikke ellende’ veroorzaakt en de andere 95 procent wel goed gaat, dan dient men wel het juiste predicaat te hanteren voor deze situatie. Heel veel loopt namelijk wel goed. Dhr. Rijploeg (PvdA) gaat in op de kwestie van de extra treinen. Hij is van mening dat de gedeputeerde daar op de juiste manier op gereageerd heeft. Het kan wel een extra stimulans zijn om haast te maken met een trein naar Veendam. Dat betreft namelijk het drukste gedeelte, te weten Zuidbroek-Hoogezand-Groningen. Het heeft een verdubbeling van de frequentie tot gevolg, waardoor de passagiers er ook veel aan hebben. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) merkt op dat wanneer op de bestaande lijnen nog niet voldoende materieel is, het onmogelijk is om de lijn Veendam open te stellen. De voorzitter wenst het onderwerp af te sluiten. -
Groningen Seaports
Dhr. Jager (vertegenwoordiger PS in GSP) verklaart dat er onlangs een bestuursvergadering van Seaports is geweest. De stukken heeft de commissie in kunnen zien, die lagen in de statenkast. Er is in elk geval besloten dat Groningen Seaports haar participatie in de Dokwaerdt CV – waar een aantal jaren geleden met betrekking tot de havenontwikkeling in Delfzijl een kadeontwikkeling in zat – heeft beëindigd. Het is een punt waar dhr. Van der Ploeg en dhr. Jager al een aantal jaren op aangedrongen hebben. De voorzitter meldt dat de commissie op 24 januari een excursie naar GSP heeft. Er kan nog steeds op ingetekend worden. Dhr. Haasken dringt erop aan om dat te doen. Er is vanuit de commissie al de nodige belangstelling getoond en ingetekend. Gezien alle ontwikkelingen die de commissie de laatste jaren gezien heeft in en bij Seaports, lijkt het dhr. Haasken bijzonder interessant om met een bijna voltallige commissie in de bus te stappen en naar Delfzijl af te reizen. Hij beveelt het warm aan. Dhr. Van der Span (CDA) merkt op dat de commissie op diezelfde datum nog een uitnodiging voor een excursie heeft in verband met het verkeersknooppunt Beersterwegoostelijke ringweg Winschoten. De voorzitter heeft dit gezien. Het is enigszins ongelukkig. Dhr. Van der Span (CDA) deelt mee dat de CDA-fractie zich om deze reden zal opsplitsen.
6
Dhr. Jager (CDA) verklaart voor alle duidelijkheid dat er geen sprake is van een afsplitsing binnen het CDA. Men kan nog steeds samen door een deur, alleen doet men dat op die betreffende middag even niet. Gezien de ontwikkelingen in de Eemshaven kan dhr. Jager zich indenken dat het voor de commissie Omgevingsbeleid & Wonen ook interessant zou kunnen zijn om mee te gaan. Hij informeert of deze commissie ook is uitgenodigd. De voorzitter legt uit dat de commissie Bestuur & Financiën wel is uitgenodigd. Het lijkt hem geen enkel probleem om ook de commissie Omgevingsbeleid & Wonen alsnog uit te nodigen. Er gaat een bus. 7.
Rondvraag
Dhr. Moll (GroenLinks) stelt dat er begin november een excursie is geweest rond de tram van de gemeente Groningen, waar ook een aantal statenleden bij aanwezig was. Dhr. Moll heeft begrepen dat het verslag van die excursie ter bespreking staat in de gemeenteraad van Groningen en dat de gemeenteraad van Groningen ook een soort startnotitie over de tram heeft en daarover wil praten. Dhr. Moll pleit ervoor om in de eerste plaats het verslag van de excursie te laten agenderen en dat – wellicht gekoppeld daaraan – GS een mening formuleren omtrent de ontwikkelingen die dienaangaande spelen. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat het onderwerp dat dhr. Moll aanroert, geagendeerd staat voor 24 januari in de gemeenteraad van Groningen. Dan moet het wel heel snel. Dhr. Moll (GroenLinks) verklaart dat de Staten hun besluitvorming op eigen wijze kunnen laten plaatsvinden. Dhr. Moll (GroenLinks) deelt mee dat hij een spraakmakende lijsttrekker van een niet onbelangrijke politieke partij in de provincie Groningen er ook uitspraken over heeft horen doen, maar die sporen daar niet honderd procent mee. Vandaar zijn verzoek. De voorzitter geeft te kennen dat het verslag opgevraagd zal worden. Het zal dan op de agenda van deze commissie worden geplaatst. Van tevoren zal overigens ook met het College worden gesproken om te kijken welke reactie het College daarbij kan voegen. De behandeling in de Gezinsbode zal er ook bijgevoegd worden, met goedvinden van dhr. Jager. 8. a. b. c. d. e. f.
Ingekomen stukken (ter kennisneming) Brief van GS van 16 november 2006, nr. 2006-19.244/46/A.18, MB betreffende brief d.d. 28 september 2006 van staatssecretaris Van Geel aan Tweede Kamer inzake randvoorwaarden nieuwe kerncentrales Brief van GS van 27 november 2006, nr. 2006-21.038/47/A.10, VV betreffende Jaarverslag Verkeer en Vervoerberaad 2005 Brief van GS van 27 november 2006, nr. 2006-20.988/47/A.17, EZ betreffende Structuur en werkplan Stichting Energy Valley Brief van GS van 27 november 2006, nr. 2006-06.167/47/A.20, EZ betreffende www.arbeidsmarktgroningen.nl in 2007, 2008 en 2009 Brief van GS van 27 november 2006, nr. 2006-21.140/47/A.13, MB betreffende IMPLEMENT 06/99: Toekenning Europese subsidie (tevens bij cie. OW) Brief van GS van 7 december 2006, nr. 2006-22.266/49/A.17, VV betreffende Vision Zero: de Zweedse verkeersveiligheidsaanpak in relatie tot de Nederlandse werkwijze
7
g. h. i. j. k. l.
Brief van GS van 7 december 2006, nr. 2006-22.281/49/A.21 VV betreffende bewegwijzering brommobielen en landbouwverkeer Brief van december 2006, nr. 2006-19.788/49/A.28, EZ betreffende afwikkeling EQUAL/BOA Brief van 14 december 2006, nr. 2006-22.612/50/A.17, EZ betreffende onderzoek naar bedrijfsscholen en praktijkcentra in de provincie Groningen Brief van 14 december 2006, nr. 2006-22.643/50/A.18, EZ betreffende Toerisme in cijfers Brief van GS van 7 december 2006, nr. 2006-22.287/49/A.16, VV (bijlage) betreffende Nota Mobiliteit: verdere uitwerking van het maatregelenpakket voor de reductie van het aantal ernstige verkeersslachtoffers in 2010 Brief van GS van december 2006, nr. 2006-23.153/51/A.15, EZ betreffende Jaarprogramma arbeidsmarktbeleid 2006-2007
Mw. Bulk (SP) stelt ten aanzien van brief f dat het rapport van de Zweedse verkeersveiligheidaanpak een ‘leuk’ rapport is. Helaas is het niet inpasbaar op het Nederlands wegennet, want als mw. Bulk leest dat bij wegen waar harder dan 30 km/u gereden wordt vrijliggende fietspaden worden gecreëerd, denkt zij dat dit hier niet zou kunnen. Brief g over de bewegwijzering brommobielen en landbouwverkeer. Mw. Bulk dankt het College voor het antwoord. Het is duidelijk dat daar nog een gat is en het is een goede zaak dat de provincie zelf al gaat kijken wat zij er aan kan doen. Over Brief h met betrekking tot afwikkeling Equal/BOA heeft mw. Bulk een opmerking, ook in relatie tot brief i over de bedrijfsscholen. Ten aanzien van het zijspanproject wordt gesteld dat de doelgroep herintredende vrouwen met soms een bijstandsuitkering was. Mw. Bulk vertelt zichzelf toentertijd te hebben aangemeld, waarbij zij in een bijstandsuitkering zat. Toen werd duidelijk gesteld dat het alleen voor nuggers (niet uitkeringsgerechtigden) was. Derhalve wenst mw. Bulk dat dit aangepast wordt. Ten aanzien van punt i wordt gesteld dat een aantal bedrijfsscholen in problemen verkeert. Mw. Bulk heeft zich altijd afgevraagd waarom dit project toentertijd nooit bij bijvoorbeeld Centrum Vakopleiding is ingekocht. Dhr. Moll (GroenLinks) bedankt het College voor brief 8f. Het overzicht dat wordt gegeven geeft inzicht in waarnaar dhr. Moll zelf enigszins naar op zoek was. Hij denkt ook dat de provincie daar voor verkeersveiligheidbeleid haar voordeel mee kan doen. Dhr. Out (VVD) stelt dat de meest intrigerende regel in het verslag van de Zweedse methode was, dat langs de wegen vooral alle bomen omgezaagd moesten worden die in de weg konden staan. Dat staat nogal haaks op uitlatingen die GroenLinks in het verleden heeft gedaan over welke boom waar dan ook in de provincie. Dhr. Out is derhalve zeer benieuwd wat dhr. Moll over dat aspect in het rapport vindt. Dhr. Moll (GroenLinks) verklaart dat dit de bekende dilemma’s zijn die spelen bij verkeersveiligheid. Bomen hebben verschillende betekenissen – een ecologische betekenis, het vastleggen van een karakteristiek dorps- of stadgezicht. Aan de andere kant zijn bomen ook obstakels die de verkeersveiligheid kunnen bedreigen. De voorzitter bevroedt dat de vraag van dhr. Out niet helemaal serieus bedoeld was. Dhr. Moll (GroenLinks) geeft aan dat de beste manier om dhr. Out daar op terug te pakken is door de vraag serieus te beantwoorden. Het gaat om die afweging. In Nederland wordt die afweging in de regel goed gemaakt. Bij het laatste project waar de commissie over gediscussieerd heeft, stonden niet zozeer de bomen ter discussie, maar ging het over bomen die door wegwerkzaamheden aangetast waren en daardoor het loodje legden en daarom vervangen moesten worden. In Nederland wordt de discussie dus anders gevoerd. Wat dat betreft heeft elk land zijn eigen gewoonten.
8
Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) gaat in op de opmerkingen van mw. Bulk. Het project Zijspan is begonnen met als doelgroep herintredende vrouwen in de bijstand. Daarin is wijziging opgetreden. In de vervolgstukken zal die nuance gemaakt moeten worden. Morgen is er ten aanzien van brief i overleg over de bedrijfsscholen en de praktijkleercentra. Er is een rapport, dat ook aan de commissie is gestuurd. Bij het overleg zal de vraag over Centrum Vakopleiding aan de orde worden gesteld. Het is namelijk een goed punt hoe noodlijdende bedrijfsscholen daar baat bij kunnen hebben om dat ook te integreren met anderen. Dhr. Zanen (PvhN) gaat in op de samenvatting van de toeristische sector (brief j). Het betreft zowel overnachtingen als de werkgelegenheid in die sector. Het valt nogal tegen. Dhr. Zanen verzoekt om commentaar van de gedeputeerde. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt uit dat er sprake is van schommelingen, maar dat ook naar de lange termijn moet worden gekeken. Over de lange termijn is er sprake van een behoorlijk goede ontwikkeling voor het toerisme. Het is een forse sector: bijna zes procent, even groot als de landbouwsector. Het punt is dat bij deze rapportages schommelingen per jaar zijn. Men dient het eigenlijk op de lange termijn te analyseren. Dhr. Zanen (PvhN) stelt dat het dan goed is wanneer de commissie de cijfers in een wat langere range ziet. Nu lijkt het erop dat er sprake is van een dramatische teruggang. De voorzitter merkt op dat de commissie cijfers over de langere termijn zal ontvangen. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt of dhr. Haasken doelt op cijfers via de arbeidsmarktverkenning. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat men bij de noordelijke arbeidsmarktverkenning per sector een ontwikkeling over de langere termijn ziet. Dhr. Zanen (PvhN) geeft aan er dan op terug te zullen komen. Bespreekstukken 9.
Brief van GS van 21 december 2006, nr. 2006-22.605/51/A.31, CW betreffende 'Zilver draden tussen het Goud', visie ontgroening en vergrijzing provincie Groningen
Dhr. Nijboer (PvdA) merkt op dat in de brief wordt aangegeven dat vergrijzing eigenlijk met alles te maken heeft. Daarom wordt er niet apart een hoofdstuk aan gewijd in begrotingen en in het beleid. Het heeft met alles te maken en moet integraal bekeken worden. Dat is natuurlijk waar, maar tegelijkertijd loopt men dan het risico dat er onderwerpen ondersneeuwen. De PvdA vindt dat het met betrekking tot economie op twee pijlers drijft: participatie en structuur. Het zo veel mogelijk participeren van mensen in de werkgelegenheid, ouderen die een baan houden en langer doorwerken, jongeren die een baan krijgen, vrouwen die aan het werk gaan. Structuur: de veranderende economische structuur, landbouw die afneemt, zorg die toeneemt door de vergrijzing, steeds meer vraag naar duurzaamheid – iets wat nu heel populair is, maar in Groningen is men natuurlijk al jaren met Energy Valley bezig. Ten aanzien van participatie – de vraag is al eerder opgeworpen, dhr. Nijboer heeft het er met de huidige burgemeester van Menterwolde ook wel eens over gehad – is de vraag of men niet veel meer op scholing en vooral omscholing van mensen die nu een baan dreigen te verliezen, moet inzetten. Dat kan de provincie natuurlijk niet alleen, maar zij kan dat wel bevorderen. Met betrekking tot participatie eveneens. SCA is een interessant voorbeeld dat mensen
9
langer door kunnen werken, dat bedrijven en vakbonden een model ontwikkelen dat mensen langer doorwerken. Hoe kan de provincie dat meer bevorderen? Zou de provincie daar niet meer aan moeten doen? Structuur. De belangrijkste sectoren zijn zorg en energie. Daar moet de provincie volop op inzetten. Dat gebeurt ook volop, maar als men kijkt naar VNO/NCW-project veroudering, Domotica Lifelines van het UMGC, dan is dat enorm bezig. De provincie zou ook op die bok moeten springen of nog meer moeten springen. Dat geldt ook voor ouderen die hier kunnen komen wonen. In het voorwoord staan enkele zaken die de provincie zou kunnen doen: immigratie van kapitaalkrachtige 50-plussers bevorderen, zorghotels, zorglandgoederen, golfbanen, wellness, ontwikkeling woonservicewijken, thema vergrijzing positief op de kaart, scholing en omscholing van werkeloze 45plussers. Daar moet het juist om gaan, om de vraag wat de provincie daarmee doet. Vervolgens wordt gezegd dat er geen generieke beleidslijnen zijn. Daar moet het inpassen. Wat de keuzen nu precies zijn, wordt niet echt duidelijk. De PvdA-fractie zou graag zien dat de provincie voor al die onderwerpen die worden genoemd, voller zou gaan. Energie. Te zien was dat een oud-directeur van de Gasunie een enorm pleidooi hield voor microwarmtekrachtcentrales. Het wordt hier in Groningen – de commissie is er ook een aantal keren op werkbezoek geweest – waarschijnlijk gebouwd. Het is een fantastisch product waar de provincie veel meer mee zou kunnen doen. Dhr. Nijboer roept het College op om te focussen op zorg, energie en misschien nog wat op toerisme. Mw. Bulk (SP) geeft aan dat ontgroening en vergrijzing door het College niet wordt opgenomen als apart onderwerp. Dhr. Nijboer heeft het over economie en ontgroening en vergrijzing, dat is een belangrijke zaak. Mw. Bulk vraagt dhr. Nijboer of hij vindt dat het werd apart opgenomen zou moeten worden. Dhr. Nijboer (PvdA) merkt op dat de brief mede voortkomt uit het feit dat de PvdA twee jaar geleden bij de Algemene Beschouwingen vergrijzing aan de orde stelde. Het is een belangrijk thema. Men kan verwachten dat de PvdA vergrijzing bij de collegebesprekingen als een van de belangrijkste punten naar voren zal brengen. Dhr. Nijboer verwacht dat als de PvdA meedoet in het College, vergrijzing daar een belangrijk dragend onderliggend thema is dat terug zal komen. Het antwoord is derhalve bevestigend. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) vindt het optreden van de PvdA opvallend, want het huidige College is ook hun College. De commissie heeft de notitie namens dit College gekregen. Dhr. De Vey Mestdagh is benieuwd of de PvdA haar dan ook wil agenderen voor de statenvergadering. D66 heeft eigenlijk dezelfde problemen. Als het CPB landelijk zegt dat met name de vergrijzing een onderwerp is dat extra maatregelen vergt – meer dan men heeft voorzien –, dan vindt dhr. De Vey Mestdagh het lastig om het College te volgen door te stellen dat ontgroening en vergrijzing zaken zijn die in feite al geïncorporeerd zijn in bestaand beleid. Deze suggestie wordt althans gewekt. D66 vindt dat er onvoldoende wordt gekeken in de notitie. Zij had er meer van verwacht. De D66fractie had eigenlijk verwacht – omdat zij de zorgeconomie als zodanig een belangrijke poot vindt waarin Groningen zich kan ontwikkelen – dat er een meer overkoepelende beschouwing zou zijn geweest. Er worden wel allerlei elementen genoemd met betrekking tot de bestaande beleidsterreinen, maar de elementen worden niet planmatig in trajecten gezet op weg naar zo’n algemene zorgeconomie. Dhr. De Vey Mestdagh vindt het heel lastig om naar aanleiding van dit stuk daar bepaalde zaken aan toe te voegen, zoals de PvdA enkele zaken noemt, want dan loopt men het risico dat men ook niet volledig is. Dhr. Moll (GroenLinks) verklaart dat vergrijzing en Wanneer men kijkt naar wat de thema’s zijn bij financiële thema’s AOW en hypotheekrente; bij de vergrijzing, maar ook wanneer men doordenkt op
ontgroening een belangrijk thema is. de landelijke kabinetsformatie – de ene is het heel direct gekoppeld aan het hypotheekrentedossier ziet men
10
daar ook vergrijzing en ontgroening als trends en de mogelijkheden die verschillende generaties hebben daar doorheen schemeren –... Het probleem is overigens wel dat – en dat is ook het nadeel van die landelijke dossiers – inkomensverhoudingen daar ook een belangrijke rol door spelen, die op zich niets met vergrijzing of ontgroening te maken hebben. Het is de vraag of er ook bij de provincie grote dossiers zijn waar vergrijzing en ontgroening het verschil kunnen maken wanneer men dat serieus neemt of negeert. Op zich kan men de redenering volgen – en dat is een beetje de redenering die het College ook volgt – dat er gewoon beleid is, waarin ook aandacht wordt besteed aan allerlei doelgroepen. Veranderen die doelgroepen de komende jaren nu zo van aard, karakter en aantal dat het beleid heel anders moet worden? Vergrijzing en ontgroening zijn natuurlijk beide zaken die geleidelijk gaan. Neem bijvoorbeeld vervoer: men kan zeggen dat vergrijzing betekent dat de provincie haar OV-vervoermiddelen moet aanpassen. Dat doet de provincie echter op dit moment al, omdat de provincie vindt dat vervoer inclusief moet zijn, dat dus iedereen toegang tot het vervoer moet hebben, dus ook mensen met een handicap. Dan is te zien dat die groep via de doelgroep gehandicapten – wat op zich niets met leeftijd per se te maken hoeft te hebben – eigenlijk al via een belangrijk deel wordt bediend. In die zin kan men de redenering van het College best een beetje volgen en zeggen dat omdat er een beleid waarbij alle groepen kunnen participeren in de samenleving en de provincie daar een bijdrage aan levert, dit betekent dat wanneer er trends, verschuivingen zijn, er niet per definitie ineens een enorme problematiek ontstaat. Toch houdt die analyse op een bepaald moment op, want men kan natuurlijk ook proactief zijn. Dat betekent dat men, in plaats van met de trend mee te surfen – wat men vaak doet, en dan gaat het ook best wel –, op de trend vooruitloopt en men daardoor op selectieve elementen een groter deel van de koek die er misschien is, kan hebben. Dan zijn er wat GroenLinks betreft twee grote uitdagingen. De ene kant is het nieuwe werken. Dat betekent het werken voor ouderen. Het werk is nu voor een groot deel zo ingericht dat ouderen daar bijna niet meer welkom voor zijn. Daar moeten – of men nu wil of niet – andere voor komen. Dat was de discussie die in het verleden ook met dhr. Van Zuijlen uitgebreid is gevoerd. Ook dhr. Van der Ploeg heeft daar de nodige bijdragen aan geleverd. Daar verwijst dhr. Moll vandaag gemakshalve naar. Het tweede is – en dat betreft een beetje het terrein van de RO, maar dat heeft ook met economie te maken – het creëren van voorzieningen die van deze golf die er aan komt, gebruik maken. Dan kan men denken aan voorzieningen specifiek voor ouderen, waarbij men inspeelt op de nieuwe behoeften die daarbij ontstaan. Dat zijn volgens dhr. Moll de belangrijke twee kerngebieden. Het gaat nu eigenlijk over een scan die uitgevoerd is na een discussienota en die opmaat is voor discussies die in de volgende formatie spelen. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) merkt op dat bij het lezen van deze notitie het gevoel bekruipt dat er het afgelopen jaar heel wat gedaan is. Er is heel veel in kaart gebracht. Aan de andere kant kan men zich afvragen wat er nu eigenlijk voor nieuws in staat. Het laatste gevoel werd sterker naarmate het einde van de notitie naderde. Het geeft een gevoel dat het misschien toch een gemiste kans is. Er staan veel staatjes en cijfers in. Op zichzelf is dat prima. Dhr. Moll sprak over een scan en misschien moet dit als zodanig worden beschouwd. Aan de ene kant heeft de ChristenUnie-fractie het gevoel dat het toch een beetje een gemiste kans is. Het zou een goede aanzet kunnen zijn tot de discussie die men moet voeren, met name als men het heeft over het aspect dat dhr. De Vey Mestdagh noemde, de zorgeconomie. Het enigste wat men op dit moment kan doen, is constateren dat dit er ligt en dat het – met de woorden van dhr. Moll – voor de toekomst zeer belangrijk is om hiermee verder te gaan. Mw. Bulk (SP) geeft te kennen het met dhr. Moll eens te zijn waar hij stelt dat de provincie niet moet ‘mee surfen’ en dat de provincie voor de golf aan zou moeten lopen, zodat er geen sprake is van gemiste kansen. De wijze waarop de SP dit onderwerp in de toekomst zou willen benaderen. Er is binnen de fractie nog niet uitgebreid over gesproken, maar men neigt ertoe om te zeggen dat er geen apart hoofdstuk over vergrijzing en ontgroening moet komen, maar het toe te voegen als thema bij de thematische begrotingen. Onderaan zou men per
11
thema de vraag gesteld moeten worden hoe het met vergrijzing zit. Dan bestaat wel het gevaar dat men ontgroening mee neemt. Dan is er ook nog een armoede-effecttoets die men misschien mee zou kunnen nemen. Dan wordt het wel heel uitgebreid. Er zal verder over gediscussieerd worden. Dhr. Jager (CDA) stelt dat het in elk geval duidelijk is dat de demografische ontwikkelingen van invloed zijn op heel veel zaken die de provincie doet. Dat is al veel langer bekend en daar wordt ook rekening mee gehouden – dhr. Moll refereert daar ook terecht aan. Mocht het CDA ook uitgenodigd worden om mee te onderhandelen in de volgende coalitie, dan is het een heel belangrijk punt om goed naar te kijken. De notitie biedt in elk geval een basis omdat er weer een goede inventarisatie is gedaan van de huidige ontwikkelingen. In de brief bij de uitnodiging van deze commissievergadering werd gezegd dat men zich vooral zou moeten beperken tot het onderdeel van de notitie dat betrekking heeft op de commissie. Volgens dhr. Jager is dat met name 2.3, arbeidsmarkt. Als hij dat leest, wordt hij in elk geval vrolijk. Wanneer hij ziet hoe de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de provincie Groningen is en de daling in de afgelopen jaren van de jeugdwerkeloosheid – 41 procent daling, een ontzettend mooi cijfer – dan is de provincie op de goede weg en moet zij daarmee vooral doorgaan. Een en ander heeft natuurlijk wel met elkaar te maken. Op het moment dat er minder mensen zijn te kunnen werken, wordt die druk steeds groter. Het is een integraal punt. Wat dat betreft vraagt dhr. Jager zich af of men bij wijze van spreken straks moet gaan roepen dat er een gedeputeerde van vergrijzing zou moeten komen of dat vergrijzing een apart hoofdstuk zou moeten worden. Het is een ontwikkeling speelt en waar rekening mee moet worden gehouden, zoals ook duurzaamheid iets is wat de provincie integraal mee moet nemen op heel veel beleidsterreinen. Dhr. Nijboer (PvdA) geeft aan dat het hem niet zo veel uitmaakt of het nu een hoofdstuk heet of iets anders. Als men alles integraal gaat doen, is het risico dat men zegt dat het overal mee te maken heeft en dat men alles doet. Men moet echter ook kiezen. Hoe het genoemd wordt en of er een gedeputeerde voor vergrijzing zou moeten komen, interesseert de PvdA-fractie niet zo veel. Het gaat erom dat er een bepaalde keuze... Dhr. Nijboer heeft enkele zaken uit het voorwoord opgesomd. Er zitten echt keuzen achter of men een wellnesscentre wil, of men zorglandgoederen wil – waar de VVD altijd op tamboert. Dan kan men wel zeggen dat het integraal is, maar die keuzen moeten worden gemaakt. Daar gaat het om. Dhr. Jager (CDA) werpt tegen dat PS zelfs integraal gezien is gekozen om te kiezen. De voorzitter merkt, sprekend namens de VVD-fractie, op dat het thema vorig jaar is benaderd vanuit de optiek van de werkgelegenheid, omdat men verwacht dat er veel werkgelegenheid mee gemoeid kan zijn. Het is niet zozeer benaderd vanuit de optiek van de zorg en de problemen die er zijn, etc. Er is ook een zeer interessant symposium aan gewijd door VNO/NCW. Daar is ook een keurig verslag van. Het stuk dat nu voorligt, is op zich wel een aardige opmaat naar een verdere discussie, maar dhr. Haasken mist daar toch erg veel onderdelen in en hij mist er een duidelijke visie in. Het blijft hangen in abstracte algemeenheden waar men niet zo veel verder mee komt. Of het nu een thema of een hoofdstuk moet zijn... Wanneer dhr. Haasken leest dat men in elk geval gaat voor een ongedeelde samenleving, dan is dat natuurlijk prachtig, maar dat is ook een vrij abstracte kreet. Er is toch een aantal provincies waar men er heel concreet beleid op heeft gezet. Dan zijn echt geen gedeelde samenlevingen in die provincies. Dhr. Haasken wil ervoor pleiten om hier een stuk verder in te gaan, er keuzen in te willen maken en de visie verder uit te diepen dan nu gebeurt. Wat er nu ligt, geeft dhr. Haasken het gevoel van een gemiste kans. Er zal meer moeten gebeuren, meer dan er in deze visie staat aangegeven. Het is een aardige opmaat voor dit moment en ook om hierover met elkaar de degens te kruisen in de verkiezingscampagne. Dhr. Haasken hoopt dat in het volgende collegeprogramma hierover het nodige zal worden opgenomen, want het is echt iets waar men in de provincie Groningen het nodige van kan maken.
12
Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) verklaart dat de Staten begin dit jaar over de notitie van vergrijzing hebben gesproken en hebben gevraagd om een wat meer uitgewerkte visie en aantal lijnen. Een en ander zou beslag moeten krijgen in drie à vier A4’tjes met daarbij ook een inventarisatie van wat er nu gebeurt. Dat is het stuk dat nu voorligt. De discussie in deze commissie is heel bijzonder en goed, omdat daar ook een aantal accenten in gelegd worden die aangeven dat de provincie met veel zaken geleidelijk bezig is, dat het geïntegreerd is in heel veel beleid. Er wordt gevraagd om er scherpte in te brengen om ook de kansen te pakken die zich aandienen. Die kansen liggen op het punt van de economie en het arbeidsmarktbeleid. Ten aanzien van het vraagstuk waar dhr. Jager het over heeft, is een heel positieve ontwikkeling te zien van afname van de jeugdwerkeloosheid, maar tegelijkertijd is er ook sprake van het ontstaan van spanning op de arbeidsmarkt. Wanneer men naar de noordelijke arbeidsmarktverkenning kijkt die net verschenen is, dan is er sprake van heel positieve ontwikkelingen, betere ontwikkelingen voor de werkgelegenheid dat landelijk, afname van de werkeloosheid, maar ook van spanningen, bijvoorbeeld in een aantal regio’s op het punt van de technische beroepen. Dat gaat allemaal zo door. Dat betekent dat men daar actief beleid op moet voeren: a) naar jongeren, want het gaat niet alleen maar over vergrijzing, het gaat ook over het benutten van de potenties van jongeren. Dat is allemaal arbeidsmarktbeleid en onderwijs, ervoor zorgen dat men de opleiding voltooit, dat men goed is opgeleid, dat de beste vaklui uit Groningen gaan komen. Dat is een belangrijk accent, want die mensen heeft de provincie hard nodig voor met name die technische beroepen; b) zorgen dat mensen aan het werk kunnen blijven. Landelijk zijn daar ook heel veel ontwikkelingen in te zien. Provinciaal moet men daarin voorop willen lopen. Er moet worden gekeken naar mogelijkheden van leeftijdbewust personeelsbeleid, zodat mensen wat langer aan de slag kunnen, dat er ook mogelijkheden voor gecreëerd worden. Er loopt al een enkel project, samen met MKB-Noord. De provincie kan dit veel meer accent geven, dat is hard nodig. Dan zijn er de kansen die er zijn in de economie, kansen als het gaat om het vraagstuk van de vergrijzing. Dhr. Nijboer noemt terecht Lifelines, de levenswetenschappen. De provincie speelt hier heel actief op in, het staat prominent in de economische programma’s die er in het Noorden zijn, waar Groningen een heel belangrijke rol in speelt – alle ontwikkelingen rond de RuG en het UMCG. Er is natuurlijk ook de zorg. Bij de zorg ontstaan kansen, zeker op het moment dat men – en dat is terecht opgemerkt door dhr. Moll – op het punt van de RO-invalshoek en de welzijnsinvalshoek mogelijkheden creëert, namelijk dat mensen hier op een heel aantrekkelijke manier kunnen wonen, dat de omgeving geschikt is – ouderenproof –, dat de voorzieningen goed samenwerken, dat bij welzijn en zorg mogelijkheden zijn, dat men in bepaalde zones daar een extra slag kan maken, een betere samenwerking tussen de ouderenzorgorganisaties, zodat de thuissituatie meer mogelijkheden gaat krijgen. Het is allemaal onderdeel van het ouderenbeleid, maar wel een kans, want het betekent dat mensen hier op een hele plezierige manier kunnen wonen. Als mensen kiezen voor het Noorden en die mogelijkheden die de provincie biedt, dan heeft dat ook een heel positieve impuls voor de werkgelegenheid. Dan zal het ook werkgelegenheid uitlokken, als al niet publiek is, dan is het ook in de private sector. Daar liggen absoluut kansen. Dat is een opvatting die het College deelt en ook een punt om daar nadere keuzen in te maken. De gedeputeerde is het ermee eens dat VNO/NCW daar op een heel goede manier op voorgesorteerd heeft. De ene kant is de werkgelegenheid en de participatie, de andere kant de zorg. Dhr. Staghouwer heeft gelijk wanneer hij stelt dat in deze notitie niet veel nieuws staat. Het punt was dat in de Staten behoefte was aan een overkoepelend verhaal, een visie. Aangegeven wordt dat die visie in het vervolg accenten zou moeten krijgen. Dat is bij uitstek iets om over te onderhandelen voor degenen die in het nieuwe College aan tafel gaan. De Staten hebben het thema heel helder geagendeerd, dat erkent het College. De gedeputeerde denkt dat het wijs is om daar actief op in te spelen. Dhr. Nijboer (PvdA) geeft aan dat de PvdA-fractie enige maanden geleden heeft gevraagd om te kijken naar de mogelijkheden om een risicokapitaal beschikbaar te
13
stellen voor startende ondernemers. Het is toen verbreed door dhr. Out en dhr. Jager. De gedeputeerde zou er verder naar kijken. Dhr. Nijboer informeert hoe het daarmee staat. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt uit dat het College een programma aan het voorbereiden is over ondernemerschap, omdat het ook in het Europees programma nadrukkelijk verankerd is. De suggestie van dhr. Nijboer wordt daar in meegenomen, want het is een van de mogelijkheden om ondernemerschap te stimuleren, uit te lokken, te versterken. In die discussie zal dat terugkomen. De voorzitter informeert wanneer dit stuk op tafel zal komen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) verklaart dat de discussie nog niet is afgerond, omdat zij breder is dan alleen dit punt. De gedeputeerde belooft dat dit onderdeel er in meegenomen wordt. In februari hoopt men die discussie af te ronden. De voorzitter sluit het agendapunt af. Het stuk wordt C-stuk doorgeleid naar de statenvergadering. 10.
Brief van GS van 18 december 2006, nr. 2006-21.581/49/A.30 betreffende verlening deel GGD concessie en aanbesteding deel GGD concessie
Dhr. Zanen (PvhN) stelt dat het erom gaat dat er door een deel van de concessie niet te verlengen en een deel met slechts één jaar wellicht een aantal problemen ontstaat. Er wordt aangegeven dat er overleg en onderzoek plaatsvindt door het OV-bureau om te kijken hoe die sectoren als men de concessie niet verlengt maar ergens anders onderbrengt, allemaal in elkaar geschoven moeten worden. Dat zijn al die lijnen, de samenhang met andere vormen van groepsvervoer. Het betekent dat die zaak op dit moment nog niet duidelijk vorm krijgt. In deze commissie heeft men ervaren dat er sprake is van nogal wat onrust bij het personeel op dit punt, dat het in elk geval vreest dat er misschien wel sprake zou kunnen zijn van een soort werkgarantie, maar dat in de arbeidsvoorwaardelijke sfeer wellicht een terugval gaat plaatsvinden. Dit pleit ervoor om deze zaak niet gehaast af te ronden, maar wellicht de mogelijkheid van het verlengen van de concessie die nu loopt, met twee jaar als optie te onderzoeken. Dan heeft men meer mogelijkheden om te zorgen dat die zaken goed voor elkaar komen. Er is nog een argument voor, namelijk dat er bij Arriva sprake is van bereidheid om, als het gaat om de brandstof van het materieel, het gebruik van biobrandstoffen te onderzoeken. Die positieve bereidheid is uitgesproken, maar dreigt nu vast te lopen op de eenjaarsverlening van de concessie en niet de twee jaar die er voor staan. Dat zijn de twee punten waarom dhr. Zanen ook geneigd is om ervoor te pleiten om niet te veel haast te maken met het ontkoppelen van een deel van de concessie van het andere en meer tijd te nemen om de zaak goed voor te bereiden. Dhr. Moll (GroenLinks) geeft aan dat de commissie in hoofdlijnen al over dit dossier heeft gesproken in de vorige commissievergadering. Toen zijn de argumenten die dhr. Zanen noemt, op tafel geweest. Dhr. Moll denkt dat de commissie daar toen vrij afgewogen over gediscussieerd heeft. Op het moment heeft hij de neiging om het College in dezen te volgen. Dhr. Rijploeg (PvdA) is het met dhr. Moll eens. Er is de vorige keer uitgebreid over gesproken. Het is wel zo dat in de PvdA er breed een discussie gevoerd wordt over de mogelijkheden en de kansen die Europees aanbesteden biedt. Het algemene klimaat is dat het alleen maar verslechtering zou zijn en dat men daar geen sociale eisen in zou kunnen stellen en dat het allemaal ten koste zou gaan van zwakkere groepen. Dat is beslist niet het geval. Wanneer men er goed mee omgaat, dan kan men ook in Europese
14
aanbestedingen – zoals hier – ook sociale eisen stellen ten aanzien van bijvoorbeeld opleiding, maar ook dat bedrijven een reguliere CAO moeten onderschrijven. Dat kan men in de eisen opnemen, als dat maar in een vroeg stadium goed wordt georganiseerd. Daarop zou dhr. Rijploeg willen aandringen. Dhr. Swagerman (SP) stelt het verhaal volledig te kunnen volgen, maar doorvertalend naar het machinistenprobleem bij Arriva vraagt hij of het niet zo is dat in de privatisering van de markt, waarbij dit soort zaken wordt uitbesteed en in hoofdlijnen gaat voor de laagste prijs in combinatie met een stuk kwaliteit dat men wil, dit thema tot nu toe in dit soort situaties eigenlijk niet of nauwelijks aan bod is gekomen. Eigenlijk vraagt dhr. Rijploeg dat een toekomstige gedeputeerde in de onderhandelingen met bijvoorbeeld dit thema misschien wel eens wat meer geld zou moeten uittrekken. Die bereidheid zou dhr. Rijploeg dan ook uit moeten spreken als hij ervoor wil zorgen dat die CAO-bepalingen in elk geval op niveau blijven. Dat is wat de SP betreft wel een voorwaarde. Dhr. Rijploeg (PvdA) merkt op dat het tot nog toe zo was dat een CAO voor het OV gewoon van kracht is geweest. Er is destijds een deal gesloten tegen de wil van mw. Jorritsma dat er personeel overgenomen moet worden. Zij wilde er als een goed VVD-er voor pleiten dat de werknemers tegen elkaar uitgespeeld werden. Dat is uiteindelijk niet gelukt. Wat nu vaak het geval is, is dat het in aangrenzende gebieden, wanneer men naar een ander CAO-gebied gaat – bijvoorbeeld van taxi’s – niet geregeld is. Men zou kunnen overwegen hoe men dat precies moet doen. Niet alles moet helemaal worden dichtgetimmerd. Op een of andere manier kan men regelen dat er een reguliere CAO moet gelden. Bij het OV zoals de provincie dat nu aanbesteedt, is dat het geval. De voorzitter beveelt dhr. Rijploeg aan om zijn klassiekers met betrekking tot de klassenstrijd nog een keer te lezen. Dhr. Out (VVD) stelt dat het haast een standaardopmerking wordt om te zeggen dat de karakteristieke opmerking van dhr. Rijploeg weer is gemaakt. Het is wederom zo’n karikatuur dat men hem onmogelijk serieus kan nemen. Dhr. Rijploeg (PvdA) vraagt dhr. Out of hij ontkent dat mw. Jorritsma zich er met hand en tand tegen heeft verzet. Zo simpel is het. Dhr. Out (VVD) merkt op dat zij in elk geval naar water wil boren. Vorige keer is het onderwerp vrij uitgebreid besproken, derhalve had dhr. Out verwacht dat het vandaag vrij vlot behandeld zou kunnen worden. Hij vindt het daarom jammer dat de PvhN toch weer de kommer-en-kweltoer op gaat door te stellen dat er allerlei bedreigingen zijn en enge dingen kunnen gebeuren. Vorige keer is uitgebreid besproken dat het idee om de concessie op deze manier in te gaan richten juist is om een aantal slagen te kunnen gaan maken. Dan moet men niet in de vertraging schieten, maar doorpakken. Juist als men andere zaken wil realiseren, dient men daar heel concreet en heel snel en heel goed mee gaan aanbesteden. Dhr. Out is het absoluut niet eens met dhr. Swagerman die stelt dat het om de prijs gaat en dat men dan nog een beetje kwaliteit mee krijgt. Men geeft heel duidelijk aan wat men wil hebben, dus ook welke kwaliteitseisen men heeft, vervolgens kijkt men wie dat voor welk bedrag wil doen. Dat is de volgorde, niet andersom. Men zegt niet: “Kom met een prijs en welke kwaliteiten kun je leveren”. Men zegt: “Deze kwaliteiten willen we leveren, voor welke prijs kunt u dat voor ons doen?” Ook dat is dus een voorstelling van zaken die niet overeenkomstig de werkelijkheid is. De vorige keer is er over de splitsing an sich gesproken. Het heeft de instemming van de VVD-fractie. Dhr. Van der Span (CDA) deelt mee als voorbereiding de brief van 19 oktober hebben nagelezen. Deze brief gaat over hetzelfde onderwerp. Wanneer de brief naast brief van 18 december wordt gelegd, dan rijst bij dhr. Van der Span de vraag hoe het zit. Over het opheffen van bepaalde lijnen zijn beide brieven duidelijk, alleen gaat
te de nu de
15
brief van 19 oktober erover dat het eigenlijk de bedoeling is dat met de gemeenten wat kleiner maatschappelijk vervoer wordt geregeld. Als dhr. Van der Span de brief van 18 december leest, dan is het zo dat de provincie stopt met bepaalde concessies. Hoe het dan verder gaat, is nog niet helemaal duidelijk. Dhr. Van der Span zou daar meer duidelijkheid over willen hebben. Hij zou voorts de gedeputeerde willen vragen om nadrukkelijk ook in dit verband een boeteclausule mee te nemen, want de ervaring heeft geleerd dat dit geen overbodige luxe is. In de voorgaande discussies is er nadrukkelijk over gesproken, het CDA is het volledig eens met de ingezette lijn. Er gaat ook om een vorm van besparing die hieruit gaat plaatsvinden. De CDA-fractie is benieuwd hoe het College die besparing gaat besteden. In het voordeel van de reiziger? Dhr. Musschenga (gedeputeerde) stelt, reagerende op de vraag van dhr. Van der Span, dat OV-gelden altijd weer teruggesluisd worden naar de reiziger, op welke manier dan ook. Zelfs als er boetes op worden gelegd, heeft de provincie deze weer teruggesluisd in extra treinritten. In het kader van de BDU komt dat natuurlijk wel in de grote context te staan, maar in de staffeltjes wordt uitvoerig uitgeplust waar het over gaat. De gedeputeerde had de reactie van dhr. Zanen niet meer verwacht na de uitvoerige discussies die hierover zijn gevoerd, waarin hij ook uitvoerig heeft uitgelegd wat de bedoeling is, wat er uiteindelijk achter weg komt en op welke manier de provincie dat samen met de gemeenten probeert in te vullen. Het gaat niet om kommer en kwel, het gaat niet om het wegcijferen van lijnen. Het gaat erom juist datgene wat de provincie de afgelopen jaren in het kader van CVV/WVG heeft opgetuigd, straks provinciedekkend – dat is tot nu toe nog niet zo, maar inmiddels zijn de gesprekken zo ver dat ook gemeenten die daar niet onder vielen, nu volop meedoen –... In dat systeem kan zelfs meer vervoer in de regio’s vanuit de GGD-concessie worden neergezet. Er kan zo meer body worden gegeven aan de ondernemers die daar zitten en daar nu rijden door ze een betere boterham te geven dan op dit moment. Iedereen doet daar zijn best. De een wordt groter dan de ander. Een voorbeeld is UVO die tegenwoordig met grote bussen rijdt die vergelijkbaar zijn met die van Arriva. Dit zijn geen kommer-enkwelzaken, maar kansen die zich nu voordoen omdat er concessies aflopen. Het College heeft al jarenlang betoogd dat op het moment dat men dat goed zou kunnen invullen als de concessies aflopen, men er een wat ander systeem op zou moeten zetten: integraler, beter geïnd en een betere bediening naar de reizigers toe, die niet alleen naar de stad Groningen vervoerd kunnen worden, maar als men uit de periferie komt ook naar het hoofddorp toe om de voorzieningen, de huisarts, etc. te kunnen bezoeken. Op dit moment lopen in Drenthe experimenten om de leerlingen ’s ochtends te vervoeren, daarna de huismoeders naar de markt te brengen. Op die manier kan men in dit concept de zaak heel goed versterken. Eigenlijk is dit de eerste invulling van ‘zilverdraden tussen het goud’, waar de provincie vanuit OV al jarenlang mee bezig is in het kader van aanschaffing van goed materieel, niet alleen voor de ouderen, ook voor degenen die slecht ter been zijn, mensen met kinderwagens, etc. Dat is ook het punt als men kijkt naar treinen en het ophogen van... Dhr. Swagerman (SP) vraagt de gedeputeerde of hij in deze nieuwe concessie en de manier van aanpak die hier gekozen wordt ook mogelijkheden ziet voor het aanbieden van gratis vervoer voor bepaalde groepen. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) stelt dat gratis OV een apart punt is dat in dit gremium besproken zou moeten worden. De gedeputeerde geeft te kennen geen voorstel voor gratis OV te zullen indienen. Het College is wel met allerlei experimenten bezig om de bepaalde doelgroepen goedkoper te laten reizen. In die context wil de gedeputeerde de discussie wel volop aan: moet het helemaal gratis worden of moet het op een andere manier worden gedaan? De gedeputeerde merkt bij de reizigers dat ze niet zo geporteerd zijn van alleen maar gratis. Het geeft een bepaald etiket. Het College doet er echt wel onderzoek naar hoe dat valt. Als men er goed in kan zijn om de goede aanbieding te doen... Vorige week heeft het debat over armoedebeleid plaatsgevonden. Als het gaat over een soort provinciale pas, zou een van de chiponderdelen daarin OV
16
kunnen zijn. Die ontwikkeling zal zich de komende tijd ongetwijfeld voordoen, maar is op dit moment nog niet aan de orde, ook al omdat de provincie zit met het feit dat zij nu die omslag wil maken naar de regio toe, in het kader van aanvullend OV samen met de gemeenten. Daar is op dit moment nog niet alles in beeld ten aanzien van de kosten en de baten. Bij de voorlichting die de provincie op het ogenblik ook aan gemeentebesturen geeft, kan grofweg worden becijferd wat de gemeenten het scheelt in het kader van uitgifte WMO-gelden. Dat is zeer interessant voor de gemeenten. Bekend is dat gemeenten financieel te kort komen. De provincie kan daar een deel van opheffen. Op dit moment ligt de intentieverklaring bij de gemeentebesturen. Eind deze maand vindt er weer overleg plaats met alle gemeentebesturen, samen met juristen, om te kijken hoe een en ander vorm moet krijgen. Er moet gemeentebesturen de zekerheid worden geboden dat wanneer zij in dit nieuwe concept stappen, zij bepaalde zekerheden hebben, dat er sowieso gereden gaat worden. De voordelen zijn niet louter financieel, maar betreffen ook het vervoeren van de eigen mensen. Die sessies vinden nu plaats. Het is zeer hoopgevend. Gemeentebesturen willen er volop aan meedoen, want zij zien ook de grote voordelen. Uiteindelijk is er op dit moment wel een heel aardig systeem, maar de gedeputeerde heeft altijd gezegd dat het huidige CVV/WVG-systeem wel het meest dure systeem is. Daarin kan men heel veel slagen maken, met een veel beter concept. Daar is men mee bezig. Het heeft niets te maken met kommer en kwel, met onrust onder personeel. Als het gaat om het opnemen van CAO-zaken in het bestek, dan zijn er landelijke ontwikkelingen ten aanzien van de CAO’s. Als men taxivervoer heeft, krijgt men te maken krijgt met een andere CAO of besloten vervoer. De vakbonden zijn op dit moment bezig om afspraken te maken in het kader van OV. De gedeputeerde denkt dat men het daar ook even moet laten. De provincie is niet in staat om daar de zaken neer te schrijven. De vakbond zal aan het werk moeten blijven. De andere eisen, zoals boeteclausules, heeft de provincie al sinds jaar en dag in de concessie staan. De gedeputeerde kan zich niet voorstellen dat die er uit zullen gaan. De provincie heeft er genoeg ervaring mee dat ze ingezet moeten worden. Dhr. Musschenga verzoekt dhr. Van der Span uit te leggen wat hij met zijn handgebaar bedoelt. Dhr. Van der Span (CDA) verduidelijkt zijn geste, stellende dat wanneer hij nu kijkt naar het treingebeuren op de lijnen ten oosten en westen van Groningen, met een wat aangescherpt boeteclausulebeleid daar al veel eerder een ernstige mate financiële straf boven het hoofd van de vervoerder had kunnen rusten. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) acht dit een illusie. Hierin dient wet- en regelgeving gerespecteerd te worden. Men dient op een gegeven moment na te gaan op welk moment men met iets nieuws begint, wat oorzaken zijn op grond waarvan het niet goed loopt. Dan heeft te maken met de officiële ingebrekestelling, waarbij er sprake is van een bepaalde termijn. Op die basis kan men verder gaan. Dat gebeurt ook. Als men dit doet, zal men goed bij zichzelf moeten nagaan of men, als men voor de rechter staat – en daar heeft de gedeputeerde altijd rekening mee te houden – de zaak wordt gewonnen. Als men het niet zorgvuldig doet, kan men het vergeten. Dan zijn er ook geen effecten op de baan zelf. Het College doet er volop aan en uit de vorige concessie met de trein heeft het College volop laten blijken dat het College heel goed kan omgaan met dit soort clausules. Veel geld vanuit de boete is opnieuw ingezet. Er is zelfs de bonus/malus-regeling. Dat is ook goed, want daar waar het goed gaat, moet men ook belonen. Dhr. Van der Span (CDA) verklaart gerustgesteld te zijn. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) geeft te kennen hier verheugd over te zijn. Mw. Bulk (SP) verklaart stilletjes te hebben gehoopt – en wellicht iets harder gedacht – dat het ongeveer net zo zou gaan als de provincie nu met lijn 65 doet. WVG is daar ook geïntegreerd in de bus die er rijdt. Dat was eigenlijk toch een experiment, het was de eerste keer. Mw. Bulk stelt dat de commissie nog nooit heeft vernomen hoe dit verloopt.
17
Dhr. Musschenga (gedeputeerde) werpt tegen dat hij de commissie diverse keren heeft gemeld dat het daar erg goed gaat. Hij heeft zelfs aangegeven dat het aanleiding geeft om het uit te breiden. Het zal nu ongetwijfeld onderdeel uitmaken van de nieuwe concessie die uitgegeven moet worden hoe men daarmee omgaat. Daarbij dient men wel te beseffen dat men overal dusdanig kan instappen dat de doelgroepen daar ook gemakkelijk gebruik van kunnen maken, zoals lagevloerbussen en ander materieel. Het College wil ook een facelift geven aan het kleinere materieel op het platteland. De verbouwde bestelbusjes acht het College niet adequaat om daar in alle gevallen reizigers op een goede manier mee te vervoeren. Ook dat zal een kwaliteitsslag moeten krijgen, zodat ook dat hoogwaardig is, zij het de grootte daarvan iets anders is dan de grote bussen. Op die manier is de provincie ook daarmee bezig. Ook in dat verband zal het experiment lijn 65 weer zijn plaats krijgen. De gedeputeerde kan zich niet voorstellen dat het College niet verder zal gaan met dat experiment. Het zal verder worden uitgebreid dan alleen lijn 65 en veel breder worden. In Europese aanbesteding kan het een en ander worden gedaan. Wanneer de gedeputeerde kijkt naar het plan van eisen in de aanbesteding, het bestek, dan moet hij zeggen dat het College de laatste jaren, uit ervaring lerend, de bestekken dusdanig heeft opgesteld dat er bijna geen licht meer te zien is, noch leemtes die de provincie zou moeten invullen. Het is zelfs zo dat de bestekken die er liggen, als voorbeeld dienen voor de collega’s van dhr. Musschenga, die daar graag gebruik van maken omdat de provincie Groningen veel verder is – ook in teksten – dan wat zij überhaupt voor ogen hadden. Het levert soms een goede blik en een goed woord op. Dat is wel aardig om af en toe te horen. De bestekken worden echter niet verkocht. Dhr. Rijploeg (PvdA) spreekt grote waardering uit voor de gedeputeerde en de manier waarop hij met dit punt omgaat. Met de Europese aanbesteding heeft dhr. Rijploeg niet bedoeld te zeggen dat de provincie de CAO moet gaan vaststellen, integendeel. Dat is een zaak van onderhandeling tussen vakbonden en werkgevers. Wat de provincie wel zou kunnen doen – en dat kan men in de Europese aanbesteding in het voortraject doen – is te stellen dat de bedrijven die de concessie verwerven een reguliere CAO dienen te hebben. Dat zou de provincie wel kunnen voorschrijven. Dat lijkt dhr. Rijploeg een reëel punt. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) geeft aan dat dit logisch is. Er zit echter wel verschil in de een en de ander. Dhr. Rijploeg (PvdA) erkent dit. Bij taxibedrijven is het vaak buitengewoon slecht geregeld. De provincie kan zelfs aangeven welke CAO het moet zijn, al zegt dhr. Rijploeg niet bij voorbaat dat dit zou moeten. De CAO kan men gewoon vastleggen. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) geeft aan dat dit op zich zo is, maar hij stelt voor om de bonden, die daar op dit moment mee bezig zijn, het uit te laten discussiëren en uitonderhandelen. Dan weet de provincie hoe zij ermee om moet gaan en hopelijk de vervoerders ook. De voorzitter memoreert aan de vraag van dhr. Zanen. Dhr. Zanen (PvhN) merkt op dat dit punt hem zeer aanspreekt, omdat de provincie bezig is om draagvlak te creëren, ook onder het personeel, voor deze hele operatie. Als zij op een goede manier overgaan, is er natuurlijk niets aan de hand. Het kost tijd, dat zegt de gedeputeerde zelf. De bonden moeten daar nu mee bezig zijn. Dat zijn ze ook. De vraag is of men dat haalt in de tijdsspanne die nu is uitgezet. Hetzelfde geldt voor de gemeenten, daar dient natuurlijk ook draagvlak te ontstaan. De gedeputeerde geeft aan dat de gesprekken de goede kant uit gaan. Er zijn voordelen voor gemeenten. Dat mag zo zijn. Dhr. Zanen ziet wel dat het OV-bureau daar nog mee in overleg is om te kijken
18
hoe de operatie van het in elkaar schuiven gaat, reden waarom hij naar de tijdsdimensie vroeg. Voorts memoreert hij aan de punt van de biobrandstoffen. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) merkt op dat Arriva – of welke vervoerder dan ook in Nederland – best bereid is om ten aanzien van de brandstof te kijken wat ze in hun vervoermiddel zouden moeten doen. Het kost allemaal heel veel geld. Het College heeft gesteld dat een experiment op de lijn Groningen-Leeuwarden best zou kunnen. Het kost extra geld. De gedeputeerde heeft verder nog geen voorstellen gezien van invulling. Het is wel zo dat men kijkt naar de lengte van de concessies. Als men bijvoorbeeld nog twee jaar heeft te gaan, dan geeft de vervoerder aan wel te willen, maar dat de kosten van voor rekening van de provincie zijn. Dit terwijl alle opbrengsten naar de vervoerder gaan. Dergelijke discussies worden gevoerd. Soms gaat het niet door, maar in nieuwe concessie worden elke keer brandstofeisen – en daar is nu ook landelijk vanuit het IPO een brief over wat dat voor afspraken moeten zijn in de nieuwe concessie –... Men hoeft zich er geen zorgen over maken dat de provincie Groningen daar niet in mee zou doen, integendeel, zij loopt vooraan. Ten aanzien van ontwikkelingen bij gemeenten is het zo dat het College naar de Staten toe de informatieplicht heeft om elke keer aan te geven hoe ver men is. Dit doet het College in de vorm van brieven. Deze brief staat er als bespreekpunt op, maar had wat de gedeputeerde betreft ook bij de ingekomen stukken gekund, omdat het een vervolgtraject is. Het is voor de commissie echter een zo belangrijk traject om het er even over te hebben, dat de voortgangszaken steeds aan de commissie worden gemeld. Dat heeft de commissie gewoon nodig om goed geïnformeerd te blijven, zeker als zij straks de opmaat maakt naar de verkiezingen. De voorzitter sluit het agendapunt af. 11. Brief van GS van 11 januari 2007, toegankelijkheid perrons stations Groningen
nr.2007-00.144
betreffende
Dhr. Out (VVD) verklaart dat het een korte brief is, maar wel een die heel veel stof kan doen opwaaien, waar men veel kanten mee uit kan. Hij zou eerst een drietal vragen beantwoord willen zien. In tweede termijn zal hij met een meer inhoudelijke bijdrage komen. Wat is precies de rol van de Staten in de brief? Het zou eerst een voordracht worden, het is nu een brief geworden. Dhr. Out informeert naar wat het College concreet van de Staten wil. Zijn de treinen nu toegankelijk of niet? Wie is verantwoordelijk voor de stations? Mw. Bulk (SP) neemt aan dat dit over alle stations en perrons gaat. Straks gaat men op Friesland rijden. Mw. Bulk vraagt hoe het na de grens zit. Voorts vindt zij het merkwaardig dat een bedrijf hoogtes kan opgeven die naderhand niet blijken te kloppen. Zij vraagt het College of dit met ‘de natte vinger’ is gebeurd. Hoe heeft de provincie het ontvangen? Het is natuurlijk wel opvallend dat de benedenhoogte wel net aan de norm voor Nederlandse perronhoogtes ligt. Dhr. Rijploeg (PvdA) merkt op dat dhr. Out drie buitengewoon essentiële vragen stelt. Hij stelt voor dat het College die vragen eerst beantwoord. De voorzitter kan zich in dit voorstel vinden. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) gaat in op de vraag wat de rol van de Staten is. De Staten hebben in het kader de BDU de rol dat zij daarin allerlei gelden vaststellen en de uitgiftes naar allerlei projecten meestal goedkeuren. Dat gebeurt al jaren via de zogenaamde piepbrief, daarvoor kwam het altijd in de Staten en werd het afgehamerd, omdat er heel veel consensus was aan de voorkant. Onderdeel van de BDU is onder
19
andere het OV, zowel busvervoer als railvervoer. Ten aanzien van het railvervoer was in de begroting te zien dat daar gelden voor staan. Er wordt steeds aangegeven dat het gereserveerd is voor uitgiftes ten aanzien van spoor, perrons en ontwikkelingen daarvan. Het is in briefvorm gedaan, omdat dit de gewone gang van zaken is. Dat gebeurt ook met andere BDU-zaken die de Staten moeten beoordelen. De treinen zijn toegankelijk, maar de treinen zijn niet op een goede manier toegankelijk voor iedereen zoals gezamenlijk in de Staten is afgesproken en zoals de bedoeling is. Een van de onderdelen die daarbij zit, is de hoogte van perrons en de hellingbanen in de stationsomgeving. Wie is verantwoordelijk voor de station? Dan dient men te markeren wat men onder de stations verstaat. Men heeft daar te maken met zaken die onder de gemeente vallen, die soms onder de provincie vallen en vaak onder ProRail vallen. In de Regiovisie Groningen-Assen is een inventarisatie gehouden ten aanzien van de stations en de stationsomgeving, met het oogmerk om ten aanzien van alle doelgroepen, alle reizigers die de provincie graag op een reguliere manier wil vervoeren – dat doet de provincie ook bij bussen: lagevloerbussen, etc.; ook voor stations, de sidesteps, de hoogte van de perrons voldoet de provincie daaraan –... De provincie heeft daar onderzoek laten uitvoeren wat er zou moeten gebeuren. Een van de onderdelen die daar inzitten, is de stationsomgeving, de toegang tot de perrons. Het blijkt dat daar de komende jaren het een en ander aan moet gebeuren. Het heeft zich niet alleen beperkt tot de regio Groningen-Assen, alles is meegenomen in dit geval. Dat was uniek en een goede zaak, omdat men dan een totaaloverzicht heeft. Bij ProRail is het zo dat zij tot 2030 de opdracht hebben van het Rijk om de toegankelijkheid van de stations, perrons voor elkaar te maken, dat zij daarvoor € 0,00 financiën van het Rijk hebben gekregen, dat zij een concessie hebben tot 2015 en dat de onderhandelingen die de gedeputeerde nu voert met ProRail ook nog niet hebben geresulteerd in een toezegging dat zij een bijdrage voor de hellingbanen – dus niet ten aanzien van de ophoging – leveren, ook al omdat zij weer terug moeten naar Den Haag om aan te geven dat er wederom een vraag van de provincie Groningen ligt, want die is vooruitlopend op allerlei andere ontwikkelingen met nieuwe treinen, toegankelijkheid en al die doelgroepen bezig. Dat doen zij op dit moment. Vandaar dat de gedeputeerde in de brief heeft gezet dat hij nog aan het onderhandelen is. Daar komt bij dat de gedeputeerde in die onderhandelingen zeer nadrukkelijk aan de orde heeft gesteld dat uit de normstelling van het Rijk volgt dat er zes à zeven stations door ProRail zouden moeten gebeuren. Alle andere perrons vallen niet onder hun normstelling. De inzet zal zijn om minimaal voor die zes à zeven perrons de gelden te krijgen. Op welk moment is dan nog de vraag, maar men moet dat binnen zien te halen. Waarom is dit nu meegenomen in deze brief? Voor het einde van deze maand vindt ten aanzien van de ophoging van de perrons een aanbesteding plaats. Het zou natuurlijk absurd zijn dat als een perron omhoog gaat en de hellingbaan niet goed is geregeld, men vast komt te zitten. Dat geldt voor doelgroepen waar dat absoluut niet bij moet plaatsvinden. De gedeputeerde heeft er daarom voor gepleit om dat in een keer mee te nemen. Dat betekent wel dat de gedeputeerde nu bliksemsnel moet zorgen dat men binnen die aanbesteding komt, met het risico van onderhandelen, dat er nog steeds bestaat. Er ligt dus een gedeelde verantwoordelijkheid op basis van wet- en regelgeving die op dit moment plaatsvindt. Dat is de stand van zaken en de vraag waarom de gedeputeerde dit nu voorlegt, is ook datgene wat de gedeputeerde in het College uitvoerig heeft besproken. Over de inhoudelijke argumenten is men het snel eens: de doelgroepen en de mensen waar het voor wordt gedaan. Daar is het College al jaren mee bezig, gezien ook het vorige agendapunt. Op die manier moet men de mensen bedienen, zo dient het te gebeuren. Dan komt men een aantal problemen tegen die de provincie kan oplossen. Daar heeft de provincie feitelijk ook de reserveringen voor, dus financieel is het geen probleem. Er wordt natuurlijk wel stevig onderhandeld om zo veel mogelijk binnen te halen. Wanneer men het heeft over de hoogtes, is er een opgave gedaan door het bedrijf – dat heeft de gedeputeerde al eens eerder in de commissie gemeld – die een bandbreedte heeft. Na die tijd bleek dat zelfs dat niet gehaald werd door de stations, ProRail. Hoe ze het gedaan hebben, heeft de gedeputeerde niet gevraagd. Hij heeft alleen geconstateerd dat het zo was en vervolgens onderhandeld
20
met hen en aangegeven dat het bedrijf het op dient te lossen. Daarin komt men Europese en Nederlandse wetgeving tegen, die uitgaan van een hoogte van 76 cm. ProRail geeft aan voor alle stations die lager zijn, bereid te zijn om dat bij te spijkeren, omdat dit de plicht is van ProRail. Ze hebben dat in hun begrotingen gevonden en vrijgemaakt. Het gaat wel weer ten koste van andere delen van het land, maar men zit hier voor de provincie Groningen. Men vraagt dan of het kan voor die 76 cm. De provincie heeft dit proefondervindelijk geprobeerd om mensen zittend in rolstoelen op een goede manier in de treinen te krijgen, zonder hulp van anderen. Dat kan nu gewoon niet. Het is niet verantwoord. Als men van het perron op die sidestep in de trein gaat, dan heeft men nog altijd – zij het heel klein – een openingetje. Als men dan scheef gaat, zit men er tussen. Het is onverantwoord om dat risico te lopen. De gedeputeerde heeft vanaf het begin af aan gezegd dat wanneer dat aan de orde is, hij dat niet op zijn conto wil schrijven. Dan moet men ook zeggen dat men het integraal doet en dat men dan op die 80 cm gaat zitten. Dat betekent dat ProRail zich houdt aan wet- en regelgeving. Als men meer wil en het anders wil en het ook voor de doelgroepen goed wil, zal men extra inspanning moeten leveren. Dat is wat hier ligt. Als dit wordt gedaan, dan heeft men een groot gedeelte dat in het onderzoek staat, uitgevoerd. Wanneer men dan verder kijkt over de hele stationsomgeving, dan komt de provincie nog met de gemeenten in gesprek over nog veel meer zaken die er eigenlijk zouden moeten gebeuren als men het OV een optimale plaats wil geven in de samenleving. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) geeft aan het betoog van de gedeputeerde tot zo ver te kunnen volgen. Nu gaat men naar die 80 cm toe. Haalt de provincie zich, gezien de landelijke en de Europese normering, niet veel meer problemen op de hals nu zij naar 80 cm gaat met de perrons? Zou men niet veel beter in het traject met Arriva kunnen afspreken dat die trein op 76 cm... Dat is uiteindelijk de normering. Er wordt nu een precedent geschapen door alleen hier in het Noorden naar die 80 cm te gaan. Dit lijkt dhr. Staghouwer onverstandig. Mw. Bulk (SP) memoreert aan haar vraag betreffende de trein naar Leeuwarden en Friesland. Dhr. Van der Span (CDA) geeft aan de andere kant, naar Leer, op te willen. Daar zit men echter met hetzelfde probleem. Hoe staat het met de Duitse perronhoogte? Deze discussie is er sinds de treinen zijn aangeschaft, maar is er van tevoren ook nadrukkelijk gesproken over die 76 cm omdat dit de Europese norm blijkt te zijn? Dhr. Rijploeg (PvdA) geeft aan bij het vorige agendapunt grote waardering te hebben uitgesproken voor het werk van de provincie en van de gedeputeerde. Dat geldt niet voor dit punt. Dhr. Rijploeg heeft sterk het gevoel dat hier nog behoorlijk wat steken zijn blijven liggen. Er is een uitgebreide test geweest, er zijn mensen in rolstoelen naar Zwitserland geweest om na te gaan hoe het allemaal werkte. Er is een opgave gedaan van 76 tot 84 cm. Dat zou dus allemaal binnen die marge zitten. Men is er tussenin gaan zitten. De Europese norm is – en dat is geen een verwijt – pas enkele maanden geleden op 76 cm gesteld. Het zat er wel aan te komen, maar het was niet definitief, dus daar kon men niet helemaal op anticiperen. Het is dus 76 cm geworden. Nu gaat de provincie hier op 80 cm zitten. Een ambtenaar zegt tegen dhr. Rijploeg dat het in de loop der tijd wel inklinkt en dan komt men daar wel uit als in de toekomst alle treinen 76 cm moeten worden voor 2030. Dat ligt nog ver in het verschiet, maar iedereen wil die toegankelijkheid zo snel mogelijk realiseren. Dan moeten de mensen dus eerst een stapje af als die andere treinen komen. Als de treinen van Arriva, die nu rijden, een keer in Assen komen, dan ligt daar weer een probleem. Dhr. Rijploeg vindt het daarom allemaal een beetje tricky. De provincie moet opeens meebetalen aan overwegen waar de karretjes niet tussen de rails komen. Dit lijkt dhr. Rijploeg duidelijk een verantwoordelijkheid voor ProRail, want het is puur de veiligheid. De veiligheid bij ProRail staat zeer hoog in aanzien, soms tot in het bizarre toe: de regel gaat boven de veiligheid zelf. Hier gaat het om de echte veiligheid, want als iemand blijft steken op zo’n
21
ding terwijl er een trein aan komt, dan heeft men echt een probleem. Dat is echt de verantwoordelijkheid van ProRail, dat moeten ze niet bij de provincie leggen. Dhr. Rijploeg is op dit moment nog niet zo ver om... Het is heel kort geleden dat de commissie het voorstel heeft gekregen, maar dhr. Rijploeg wordt er nog niet warm van. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt of de Staten zelf de keuze hebben gemaakt voor die 80 cm die bij die trein hoort. Hebben de Staten zich op dat moment onvoldoende gerealiseerd dat men wellicht in de problemen zou kunnen komen? Dhr. De Vey Mestdagh (D66) stelt dat hier van de Staten wordt gevraagd wat hun mening is over de besteding van € 2,7 miljoen. Hij heeft uit de beantwoording van de gedeputeerde begrepen dat de provincie wellicht iets terug kan krijgen van het bedrag van € 2,2 miljoen van ProRail voor die zes à zeven stations. Dhr. De Vey Mestdagh vraagt om hoeveel het dan ongeveer gaat. Is er voorfinanciering of iets dergelijks? Met betrekking tot de centimeters is – dat gaat over € 500.000 – het natuurlijk zo dat dit ook voorzien is. De opdracht was dat die dingen moesten werken bij 76 cm. Als de provincie dan al voorfinanciert, kan zij dan ook van het bedrag van € 500.000 eventueel nog wat van deze of gene... ? Zitten daar ook onderhandelingen in? Het was immers voorzien dat het moest werken op die 76 cm, tenminste, volgens deze brief was dat wel de opdracht. Dhr. Moll (GroenLinks) legt uit dat er tien jaar een discours in Nederland is dat het heel handig is om het OV in stukjes te hakken en alle verantwoordelijkheden te scheiden. Dat geeft allerlei marktefficiëntievoordelen. Men komt nu de andere kant daarvan tegen. Overigens hadden de economische leerboeken dat ook voorspeld, want op het moment dat er meer actoren zijn, komen er meer transactiekosten. Transactiekosten hebben te maken met het feit dat informatie niet op alle plaatsen tegelijk beschikbaar is, dat het geld kost om informatie te krijgen en dat men weer kosten moet maken als men verkeerde informatie krijgt. Hier ziet men heel duidelijk marktfalen optreden. Daar betaalt de provincie de ‘zure’ rekening voor. Het bestuur is wel verantwoordelijk voor de veiligheid. Men kan zeggen dat ProRail verantwoordelijk is voor de veiligheid. Daar is dhr. Moll het helemaal mee eens, maar hij is er niet voor dat de provincie op dat punt een cynische houding inneemt. Als de provincie – en zo-even ging het over vergrijzing – de toegankelijkheid van het OV wil garanderen, ook voor doelgroepen, dan is het te gemakkelijk om dat per definitie bij ProRail te leggen, zoals de PvdA doet. Uiteraard ligt daar een rekening, daar wordt ook voortdurend over gesproken. Dhr. Moll is nog niet zo ver om te stellen dat als ProRail niet over de brug komt, men het maar zo moet laten liggen. Dhr. Rijploeg (PvdA) werpt tegen dat hij dit niet gezegd heeft. Dhr. Moll (GroenLinks) merkt op dat dit wel de ultieme consequentie van de stellingname van dhr. Rijploeg was. Hij is blij dat dhr. Rijploeg niet zo hard is als dhr. Moll even dacht. Het College krijgt duidelijke boodschappen mee. Het College heeft zelf ook de houding om toch op dit punt niet elke rekening ongezien te tekenen. Daar heeft de provincie waarschijnlijk ook de middelen niet voor. Dhr. Moll wenst het College op dit punt nog steeds veel wijsheid toe om in dit heel moeilijke proces dat volgens dhr. Moll vooral te maken heeft met die versnippering, waardoor iedereen een deelverantwoordelijkheid heeft. Er staat niet juridisch bij dat men tot € 10 miljard voor verantwoordelijk is als men een fout getalletje opgeeft. Dat is allemaal niet mee geregeld met... Dhr. Moll geeft aan benieuwd te zijn naar de uitkomsten. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) stelt dat zowel door de PvdA als door GroenLinks de veiligheid wordt genoemd. Die komt hij in de brief echter nergens tegen. “Het is alleen niet ideaal,” zo staat feitelijk in de brief met betrekking tot de 76 cm. Dhr. Moll (GroenLinks) verklaart dat het gaat om de veiligheid van het instappen. Hij wenst het vandaag tot die vraag te beperken. Op het moment dat de veiligheid niet in
22
het geding is, dan gaat het om schoonheidsfoutjes. Daar heeft men andere bedragen voor over dan voor veiligheidsproblemen. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat in de brief wordt gesproken over het gemak. Dhr. Out (VVD) geeft aan dat voor de VVD niet ter discussie staat dat stations en OV goed en veilig toegankelijk moeten zijn voor oudere mensen en mensen met een handicap, zeker als ze in een rolstoel zitten. Dat staat volgens dhr. Out bij niemand in de Staten ter discussie. Waar het vervolgens om gaat, is dat er twee maatregelen worden voorgesteld die een bijdrage leveren om dat voor elkaar te krijgen. Aan de Staten is het om te bekijken hoe zij staan ten opzichte van die twee zaken waarover gesproken wordt. Ten aanzien van het grootste bedrag, die € 2,2 miljoen, heeft de gedeputeerde aangegeven dat het zaken zijn die moeten gaan gebeuren. Dat was ook bekend. Als men kijkt naar de club die er eigenlijk verantwoordelijk voor is, kan het wel eens tot 2030 gaan duren. Tot 2030 is de VVD veel te lang, daar moet men derhalve op dat moment een andere beslissing in durven nemen en dan moet men durven aangeven dat als dat tot 2030 – of tot 2015 wanneer de concessie van ProRail afgelopen is – gaat duren, dit niet acceptabel is. Dan dient men eerder op te treden. Daaraan is wel verbonden dat als het om stations gaat, het wel de verantwoordelijkheid van ProRail is om stations van deze tijd neer te zetten, en geen stations die twintig, dertig of veertig jaar geleden goed waren. Ze moeten met hun tijd meegaan. Hoe ze dat verder in Den Haag uitvechten, daarbij wenst dhr. Out ze veel succes. Ze moeten het daar uitvechten, maar de provincie kan daar niet op gaan zitten wachten. Wat dat betreft heeft de VVD-fractie met die € 2,2 miljoen, mits de onderhandelingen zwaar gevoerd worden – en dan helpt het niet om nu al te stellen dat de provincie de reservering wel heeft en het financieel dus geen probleem is; dat is een wat slechte houding om een onderhandeling mee in te gaan –... Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) vraagt of dhr. Out het ziet als een voorfinanciering. Dhr. Out (VVD) hoopt dat het als een voorfinanciering kan worden beschouwd. de doelgroep niet tot 2030 laten wachten met het toegankelijk maken van de Als het op dit moment nog niet op een andere manier is ondervangen, dan provincie durven ingrijpen. Dat het volgend jaar terug zou moeten komen, is eens met dhr. Staghouwer.
Men kan stations. moet de dhr. Out
Dhr. Swagerman (SP) acht het wel erg gemakkelijk om naar ProRail te wijzen, want als de marktwerking ervoor zorgt dat er straks twaalf verschillende perronhoogtes in Nederland komen en er is één instantie, zijnde ProRail, die het hele land moet voorzien van aangepaste perrons en wat dies meer zij, dan is het einde natuurlijk zoek. Dan kan dhr. Swagerman zich voorstellen dat ProRail zegt dat men is uitgegaan van een bepaalde hoogte. Dat is wat ze uiteindelijk ook eigenlijk doen. Er zijn regels voor: 76 cm, Europese richtlijn. Als Drenthe straks zegt dat het 82 cm wordt en Friesland zegt dat het 78 cm wordt, dan is het natuurlijk niet aan ProRail om het in het hele land aan te passen. Dhr. Out (VVD) geeft aan dat het in elk geval gaat om de samenstelling van het bedrag. De gedeputeerde gaf dat ook in zijn uitleg in het begin al aan: ook op 76 cm zijn de stations op dit moment niet voldoende of niet goed genoeg toegankelijk als het gaat over deze doelgroep. Hoe het ook zij, dat is in elk geval een stuk. Er werd ook het verband van de zes of zeven stations voor genoemd waar het in elk geval voor zou moeten gelden. Dat is in elk geval een deel van de rekening dat daar terecht zou moeten komen. Het centimeterverhaal. Dat heeft zo langzamerhand een hoog slapstick-gehalte, over treinen die al dan niet belast getest zijn, etc. waar de commissie in het verleden ook al over gesproken heeft. Dhr. Out heeft de gedeputeerde gevraagd of de treinen nu toegankelijk zijn voor de doelgroep zoals deze geformuleerd is: ouderen en mensen met
23
een handicap die gebruik moeten maken van een rolstoel. Zijn eerste opmerking was dat het niet voor iedereen zo op een goede manier zoals afgesproken. Zijn tweede opmerking was dat het onverantwoord is en dat het niet kan. Toen ging hij er toch een stuk stelliger in zitten dan hij in eerste aanleg verwoordde. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) interrumpeert en stelt dat de vraag niet zo breed was gesteld. Het laatste wat dhr. Out nu toevoegt, heeft dhr. Out niet gevraagd. Dat heeft dhr. Musschenga ingevuld. Dhr. Out (VVD) beaamt dit. Dhr. Out heeft gevraagd of de treinen toegankelijk zijn. De gedeputeerde heeft aangegeven dat het zo niet kan. Als dat zo is, dan wordt de afspraak die gemaakt is rond de aanbesteding, niet nageleefd. Er is toen namelijk gesteld dat ze gewoon toegankelijk moeten zijn. Of zo’n perron nu op 76 cm, 84 cm of 2,02 m, maakt dhr. Out niet uit. De treinen zouden toegankelijk zijn voor de doelgroep zoals deze omschreven is. Dan vindt het dhr. Out wat te gemakkelijk om de rekening van die € 500.000 voor rekening van de provincie te laten komen, terwijl de gedeputeerde vervolgens ook nog in de brief zegt dat op deze wijze de investering van de nieuwe toegankelijke treinen die bij de aanbesteding zijn gemaakt, volledig tot haar recht komt. Het zijn blijkbaar geen investeringen in de volledig toegankelijke treinen, want hij is niet op maat voor het verhaal dat gaat gebeuren. Vandaar dat de VVD-fractie voor die € 500.000... Deze rekening hoort wellicht een andere bestemming te hebben dan de kas van de provincie Groningen. Mw. Bulk (SP) verbaast zich. Men gaat treinen bestellen, en voordat men dat doet vraagt men aan een spoorbeheerder hoe hoog de perrons zijn. Op basis daarvan bestelt men die treinen. Dan krijgt met een antwoord dat de perrons zo ongeveer boven de 76 cm zijn. In de eerste plaats is de bandbreedte waarschijnlijk te groot geweest, die had kleiner gesteld moeten worden. Mw. Bulk vindt het heel merkwaardig dat die opgave zo gegaan is. Het klinkt logisch dat men de verhoging tot 80 cm zelf betaalt. Haar gevoel zegt mw. Bulk dat ze dat dan beter op hadden moeten geven. Het kan toch niet zo zijn dat de provincie in een volgend geval zelf overal met de meetlat langs gaat. Dat is toch te gek voor woorden! Het was misschien beter geweest, maar men mag er toch vanuit gaan dat als een bedrijf een opgave doet, dit ook werkelijk klopt. Iedereen zegt dat de provincie het geld misschien wel terugkrijgt. Mw. Bulk wil toch graag van de gedeputeerde weten of hij denkt dat dit ook zo is. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) stelt dat gezamenlijk goed geluisterd moet worden naar hoe het in elkaar zit – en dat is niet de eerste keer dat hij dat hier memoreert – en hoe dat in het tijdsvak gebeurt. Op het moment dat het bestek was vastgesteld, zijn daar enkele uitgangspunten in vastgelegd die de Staten in het plan van eisen hebben goedgekeurd. Op grond van opgaven van ProRail komt men nu tegen dat het niet klopte. Op het moment dat dit bekend was, waren bij Arriva de treinen al besteld. Getracht is om de zaken ook bij de vervoerder anders voor elkaar te krijgen. Dat was op dat moment niet meer mogelijk. Vervolgens gaat men dan terug richting ProRail om te kijken wat eraan gedaan kan worden. In die tussentijd zijn inmiddels ook die Europese normen vastgesteld en door Nederland overgenomen, op grond waarvan ProRail zich nu aan de norm gaat houden en aangeeft het tot 76 cm te doen, omdat het daartoe verplicht is. ProRail stelt dat de provincie wel een probleem heeft, vanwege de toegankelijkheidseisen – dat men die sidesteps erin wil hebben, omdat men wil zorgen voor bepaalde doelgroepen, om het optimaal in te vullen. Als dan de eis van de provincie is om dat op een goede manier te doen, geeft ProRail aan tot 76 cm te gaan. Als het dan 80 cm moet zijn, staat men aan de lat als men bij die eis blijft. De provincie heeft gekeken of die eis op die manier gehanteerd moet blijven worden. Dat is proefondervindelijk in de praktijk getoetst. De constatering was simpelweg dat het niet anders kon dat daar iets extra’s gedaan zou moeten worden, want dat betekent voor de doelgroep dat men niet een dag van tevoren hoeft te bellen, dat men geen hulp hoeft te hebben en de trein zo kan betreden. Dat is wat hier elkaar – ook in de tijdsspanne – aan het passeren
24
is. Er is dus een aantal zaken gepasseerd op grond waarvan men nu hier tegenaan loopt, die op deze manier opgelost zouden kunnen worden. Dhr. Rijploeg (PvdA) interrumpeert en merkt op dat de treinen met elkaar zijn besteld. Toen ging men er vanuit dat 76 cm die perrons zijn. Later bleek dat anders te zijn en bleken ze lager te zijn. De opgave is tussen 76 en 84 cm. Op grond daarvan zijn toegankelijke treinen besteld. Nu blijken ze toch niet toegankelijk te zijn, ondanks dat de 76 cm – op sommige punten helemaal niet omdat ze te laag zijn, iets waar door ProRail iets aan wordt gedaan –... Nu blijkt dat het toch niet zo is en dat er € 500.000... Dat had een jaar geleden toch ook bekend kunnen zijn? Dhr. Musschenga (gedeputeerde) ontkent. Hij heeft al een aantal keren betoogd dat dit op dat moment niet bekend was. Daar kan men op dat moment dan ook niets aan doen. Men kan zich alleen afvragen hoe het voor de doelgroep goed wordt ingevuld en hoe dit gerepareerd moet worden. De tijdsspanne dient men goed in de gaten te houden: dit passeert elkaar. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt of het niet te voorzien was dat de Europese norm op 76 cm zou uitkomen. Dat moet toch een punt van discussie zijn geweest. De vaststelling mag dan wel later zijn geweest... Dhr. Musschenga (gedeputeerde) legt uit dat de discussie daar ging tussen 76 cm en 84 cm, datgene wat ze ook hebben opgegeven. Op een gegeven moment maakt men het gezamenlijk klaar en stelt men dat het op die manier op een goede manier kan worden ingevuld. Zo kan men de zaak bestellen. Alleen gaat men daar even de mist in en komt het niet precies uit zoals men gedacht had. De Friese of de Drentse discussie. Friesland heeft inmiddels twee à drie maanden geleden geld beschikbaar gesteld om precies hetzelfde te doen als wat de provincie Groningen doet en er ten aanzien van de toegankelijkheid voor gezorgd dat het meegelift wordt, ook met de aanbesteding waar men nu mee bezig is. De provincie Groningen doet dit dus samen met de provincie Friesland. Richting Leer is het zo dat de provincie daar in voorzien heeft, want op de lijn richting Leer ziet men treinen rijden die twee sidesteps hebben: de onderste geënt op de perronhoogte en aan Duitse zijde. De treinen die op Leer rijden, hebben dus een lagere sidestep dan de treinen die daar geen gebruik van hoeven te maken. Dat is een goede invulling, daar is geen sprake van een probleem. De provincie heeft dit in de onderhandelingen met ProRail – wat niet gemakkelijk is, omdat men zit met de rijksnormen die opgelegd worden aan zo’n firma, waar ze zich aan houden –... Daarin dient men openingen te vinden op grond waarvan men geld binnen kan halen. Dat betekent dat men ook de rijksnota’s tot zich moet nemen om te kijken wat daar in staat. Daarin is te lezen dat overeenkomstig de rijksnormen zoals die nu zijn, ProRail voor 2030 de zaakjes ten aanzien van toegankelijkheid van de perrons voor elkaar moet hebben. Het College stelt dat het zich niet kan veroorloven om zo lang daarmee onderweg te zijn. Het moet sowieso coûte que coûte veel eerder. De gedeputeerde kreeg geen enkele garantie van ProRail dat ze dat willen gaan doen, ook al omdat ze hiervoor nog geen cent hebben gekregen van het Rijk. Daar komt de concessietijd van 2015 nog bij. Het College zet in de onderhandelingen heel sterk in op datgene wat zij minimaal verplicht zijn om te doen. Dat betekent dat in de onderhandelingen door de gedeputeerde gepoogd wordt om ten aanzien van zes à zeven perrons die gelden binnen te krijgen. Op welk moment de provincie die krijgt, is nog niet bekend, omdat ze zelf nog geen geld hebben. Daar gaat de discussie op het ogenblik over met ProRail. Daar is op dit moment geen uitsluitsel over, omdat die aanbesteding ten aanzien van de hoogte van de perrons moet plaatsvinden, anders kan de gedeputeerde er niet voor zorgen dat in oktober dat voor elkaar is. Dan heeft men ook met ongelijkheden te maken. Uit het onderzoek dat de provincie heeft opgesteld en uitgevoerd, blijkt dat ook ten aanzien van al die andere perrons waar men de facelift en de toegankelijkheid wil bevorderen... Als men kijkt naar de landelijke normen die ProRail opgelegd krijgt, hoeven ze daar – hoe goed sommigen
25
hier ook een betoog houden dat het de verantwoordelijkheid van ProRail is – volgens die normen niet aan voldoen. De vraag is dan wat de provincie moet doen. Moet de provincie het daarbij dan laten of moet zij in het belang van de toegankelijkheid van de inwoners in de provincie Groningen daar een extra slag maken? Het College wil – net zoals bij de bushaltes, bij de busomgeving, bij de auto-omgeving, bij de aanschaf van nieuw materieel – ervoor zorgen dat ook daar de slag wordt gemaakt. Dat is wat er voorligt. In die samenhang moet het worden gezien. In de tijdsspanne is het een en ander niet synchroon gelopen, anders had men het eerder anders kunnen oplossen. Dat is het College niet gegeven. Met dat feit zit men nu. Dat betekent dat de OVverantwoordelijke ervoor moet zorgen het euvel opgelost wordt. Dat de reserveringen gemakkelijk ingezet kunnen worden, ontkent de gedeputeerde. Wanneer men dhr. Musschenga kent – en dat moet zo langzamerhand wel het geval zijn – dan is het bekend dat hij daar absoluut niet gemakkelijk mee omgaat, zeker in de onderhandelingen niet. De gedeputeerde moet de commissie echter wel duidelijk maken waar hij eventueel geld vandaag haal. Dat dient hij als informatie aan te geven, anders zou de commissie daar vragen over stellen. Daarom geeft de gedeputeerde deze informatie op voorhand. Dat ligt echter niet op die manier bij ProRail op tafel. Het zou, wat de gedeputeerde betreft, ten aanzien van voorfinanciering zeker gelden voor zes à zeven van die stations. Verder is het zo dat de provincie in het kader van de hele stationsomgeving, ook naar perrons toe, de komende jaren de slag wil maken om dat optimaal in te vullen, zodat iedereen gebruik kan maken van een goed OV. Dat is de inzet van het College, terwijl het misschien wel – zwartwit geredeneerd – hier en daar een stukje verantwoordelijkheid van een ander invult. Dat zij dan zo. De voorzitter geeft aan dat hij in eerste termijn een aantal opmerkingen heeft gehoord die er op zouden kunnen duiden dat dit ook plenair in de statenvergadering wordt behandeld en het daarmee een A-stuk wordt. De voorzitter tast af of dat werkelijk het geval is. Als dat het geval is, dan stelt hij voor om het bij deze eerste termijn in de commissie te laten. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) merkt op dan wel de aanbesteding te missen. Dhr. Moll (GroenLinks) stelt dat in de brief staat dat voor 31 januari iets doorgegeven moet zijn. Nu vergaderen de Staten op 31 januari. Dhr. Moll zou van de gedeputeerde willen horen of dat technisch mogelijk is. Anders kan men delibereren tot men een ons weegt, maar dan is het probleem al gepasseerd. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) verklaart dat hij dan toch met ProRail moet kijken hoe ver het is, hoe ver zij zich al hebben gecommitteerd aan bepaalde termijnen. Dat is dhr. Musschenga nu niet bekend, maar hij kan zich voorstellen dat het nog net kan. Dhr. Moll (GroenLinks) merkt op dat in de brief letterlijk staat aangegeven dat dit uiterlijk op 31 januari aan hen kenbaar gemaakt moet worden. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) stelt dat het dan nog net zou kunnen, maar dan moeten de voorbereidingen wel doorgezet worden. De voorzitter maakt gewag van het feit dat hij zo-even een ordevoorstel heeft gedaan. Hij dat het gevoel dat dit toch een behandeling in de Staten vraagt. Als dat het geval is, dan is het nadrukkelijk verzoek om het nu hierbij te laten. De voorzitter informeert of de fracties behandeling in de Staten wensen. Dhr. Rijploeg (PvdA) antwoordt dat de PvdA-fractie dit waarschijnlijk wel op de agenda wil hebben. Hij heeft echter nog een vraag die hij voor die tijd beantwoord wil hebben. Dhr. Rijploeg vraag wat er gebeurt als er in de toekomst ook andere treinen op dit traject gaan rijden – wat niet ondenkbaar is, want het is een TEN-lijn richting Duitsland
26
– die dan uiteraard op de norm van 76 cm zitten. Zijn de perrons toegankelijk als dat gebeurt? Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) verklaart dat er natuurlijk nog uitgebreid over gediscussieerd kan worden. Het belang is natuurlijk heel groot. Aan de andere kant ziet iedereen de problematiek. Dhr. Staghouwer stelt voor om het nu maar af te handelen en een besluit te nemen, want als de Staten daar nog weer in dezelfde trant over spreken zoals zo-even, lijkt dhr. Staghouwer dit weinig zinvol. De voorzitter geeft te kennen behandeling in de commissie graag te willen bevorderen, maar als er één partij is die aangeeft het plenair te willen behandelen, dan is dat de realiteit. De voorzitter hoort van de kant van de PvdA nog altijd die stellingname. Dhr. Out (VVD) geeft aan dat het er voor de VVD-fractie van afhangt of er in tweede termijn nog een aantal antwoorden wel of niet komen en een stuk duidelijkheid in de discussie gegeven wordt. Dhr. Rijploeg (PvdA) merkt op dat dit ook voor de PvdA-fractie geldt. De voorzitter concludeert dat een tweede termijn in de commissie zal plaatsvinden. In tweede termijn Dhr. Rijploeg (PvdA) stelt vast dat de Friezen nu blijkbaar ook hebben besloten om dit zo aan te pakken. Daarmee is het misschien voor een deel opgelost. Wat gebeurt er in Groningen en in Leeuwarden op de grote stations waar ook andere treinen komen? Gaan daar problemen ontstaan dat mensen de trein niet meer uit kunnen, omdat ze omhoog moeten of op andere perrons toch te ver naar beneden omdat die aangepast zijn op de gewone NS-treinen, etc. Dhr. Rijploeg vindt het allemaal erg ad hoccerig en rommelig. Daarom is het lastig om heel snel te beslissen over een slordige brief. Dat is vooral het probleem. Het is natuurlijk geweldig om die hele zaak toegankelijk te maken. Daar dient men gezamenlijk voor te gaan. Het is meer het proces waarin het verloopt en de toedeling van kosten die de PvdA-fractie moeilijkheden geeft. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) roept het project Facelift Stations in herinnering. Er zijn meerdere maatregelen die blijkbaar noodzakelijk zijn in stations. Dhr. De Vey Mestdagh informeert of er voldoende in het fonds zit dat nu wordt uitgeput door dit bedrag om ook de andere maatregelen te realiseren. Daar moet een afweging in gemaakt worden, als men dat doet. Volgens dhr. De Vey Mestdagh heeft de provincie niet zo veel fout gedaan. Zij heeft specificaties opgevraagd bij ProRail. Vervolgens zijn die specificaties doorgegeven. Op basis daarvan zijn treinen aangeschaft. Alles hoort dan te werken. Feitelijk zijn er twee fouten gemaakt. De eerste fout is dat de stations niet allemaal binnen de specificaties zitten, niet tussen de 76 en 84 cm zijn. De tweede fout is dat de trein zodanig in elkaar zit, dat hij binnen die specificaties ook niet functioneert. Als specificaties niet gehaald zijn of niet kloppen met datgene wat beloofd is, dan ligt daar een fout. Dan kan ProRail zich wel beroepen op een nota dat ze tot 2030 de tijd hebben, maar ze horen wel hun specificaties na te komen die ze aan de provincie hebben opgegeven. Dhr. De Vey Mestdagh stelt voor om het eventueel wel voor te financieren – want het is noodzaak dat het voor elkaar komt – maar dat de provincie de centen heel hard weer terugvraagt. Dat geldt ook ten aanzien van de verdere ophoging tot 80 cm. Dhr. Moll (GroenLinks) verklaart dat één ding erg pregnant was – dat is de invalshoek die hij ook primair kiest –, te weten de discussie over de veiligheid van instappen in de treinen. Vandaar dat de discussie ook over de termijn dat het besluit genomen moet worden, (gaat). Het is iets wat op heel korte termijn besloten moet worden. Als men dat niet doet, weet men sowieso dat Nederland grosso modo later veel meer geld moet
27
betalen om alsnog voor elkaar te krijgen wat in de ogen van het College noodzakelijk is. Het punt van de stationsomgeving, dat ook in de brief staat, is langetermijnwerk. Daar komen nog allerlei rondes over. De discussie concentreert zich vandaag op de vraag of de brief wel of niet naar ProRail gaat. Wat GroenLinks betreft staat in elk geval voorop dat er aan die 80 cm gewerkt gaat worden, gezien de gegevens. Dat betekent ook dat de commissie dit vandaag wellicht gezamenlijk kan stellen en dat het College dienaangaande moet opereren. Dat betekent ook dat het College die brief naar ProRail moet schrijven. Dat is voor dhr. Moll het belangrijkste punt. Als de commissie het vandaag op dat punt eens kan worden, zou hem dat een lief ding zijn. Anders dient men maar in de Staten de discussie te voeren over de vraag of de schoonheid van 76 en 80 cm belangrijker is dan de veiligheid van de reizigers. De aansprakelijkheid voor de situatie die gerezen is. Men kan praten over morele aansprakelijkheid, juridische aansprakelijkheid. Dhr. Moll hoort daar partijen verschillende inschattingen over maken. Hij denkt dat het goed is dat de commissie, misschien op grond van een duidelijk feitenoverzicht over hoe het gegaan is – want dhr. Moll heeft nu wel een impressie van hoe het gegaan is, maar hij hoort van andere partijen dat die andere impressies gekregen hebben – een keer een apart debat gaat voeren. Die vermenging van de discussie van vandaag van de maatregelen die genomen worden en die aansprakelijkheid – juridische aansprakelijkheid, want morele aansprakelijkheid is een heel ander verhaal; volgens dhr. Moll is het klungeligheid die te maken heeft met gescheiden verantwoordelijkheden, maar er is een fout gemaakt en ergens moet misschien toch gepinpoint worden waar deze zit –... Dhr. Moll stelt voor om die discussie te gaan voeren op het moment dat de commissie daar alle informatie voor heeft en niet nu speculatief – de zwarte pieten worden al driftig uitgedeeld en uiteraard heeft elke partij misschien ook zo haar belangen om de zwarte piet ergens terecht te laten komen –... Dhr. De Vey Mestdagh (D66) interrumpeert en stelt dat het of zo is dat de brief niet klopt, of dat de zwarte piet elders ligt. Dat is heel simpel. Als dhr. Moll de brief heeft gelezen, dan staat daar één op één in wat dhr. De Vey Mestdagh zo-even heeft gezegd. Dhr. Moll (GroenLinks) verklaart dat de brief niet het toonbeeld van duidelijkheid was op alle punten. De PvdA heeft daar al een paar pejoratieve termen voor gebruikt, die dhr. Moll niet overneemt. Ook bij hem leeft een beeld van de aansprakelijkheid, maar hij voelt zich nog niet gewettigd en mist informatie om daar een definitief oordeel over te hebben. Wat dat betreft zou dhr. Moll de discussie vandaag willen parkeren. Dan kan de commissie wat dhr. Moll betreft met dat gegeven erbij – a) toch een beetje afkoppeling van het hele verhaal van de inrichting van stationsgebieden. De commissie is geïnformeerd, maar hoeft daar geen besluit over te nemen; b) discussie over de aansprakelijkheid een keer apart voeren – als Staten vandaag flux besluiten dat in elk geval de stappen genomen moeten worden om de perrons op 80 cm te brengen. Dhr. Zanen (PvhN) stelt dat ten aanzien van de keuze van Europa voor die 76cm de vraag is hoe de Nederlandse overheid daarin heeft geopereerd. Als zij nadrukkelijk mede voor die 76 cm heeft gekozen dan wel dat zij heeft gepleit voor een hogere norm, maakt nogal verschil uit volgens dhr. Zanen, omdat het toch ProRail samen met de Nederlandse overheid is die bepaalt welke ruimte ProRail heeft om allerlei zaken te moeten uitvoeren bij het onderhoud. Dat zou volgens dhr. Zanen betekenen dat daar ook een mogelijkheid zit om aan te geven dat de provincie nu voor extra kosten is gesteld wanneer men het op 80 cm wil brengen – en dat wil de provincie in verband met de veiligheid van passagiers, etc. – en dat daar wellicht bij de rijksoverheid ook een verantwoordelijkheid ligt. Dhr. Out (VVD) merkt op dat de gedeputeerde een vlammend betoog hield over onder andere het bedrag van € 2,2 miljoen. Luisterend naar de eerste termijn van de meeste partijen, was dit niet echt nodig, omdat men aardig op hetzelfde spoor zit als het gaat over de vraag welke kant het op moet gaan met de aanpassingen op de perrons. De verschillen van inzicht bestaan vooral ten aanzien van het centimeterverhaal – 76 to 84
28
cm. Dhr. De Vey Mestdagh gaf zijn impressie. Dhr. Moll geeft aan dat de commissie de impressies later nog een keer de revue moet laten passeren. Dhr. Out hecht eraan om een kleine impressie van de kant van de VVD te geven over hoe het is ervaren. Als dat of door de gedeputeerde wordt onderschreven of ontkend, maakt de politieke realiteit van dit dossier. De inschatting van de VVD-fractie is dat ProRail wel safe zit. ProRail heeft aangegeven dat de perrons voldoen aan 76 en 84 cm en ze zorgen ervoor dat ze 76 cm halen. Dus wat dat aangaat zit ProRail in elk geval aan de goede kant. Het is een voorzichtige inschatting zonder alle juridische implicaties te kennen, maar als men het dossier zo bekijkt, zal het die kant op gaan. De provincie heeft indertijd 76 tot 84 cm gehoord en tegen Arriva gesteld dat het dan moet werken. Dan moet de doelgroep op een goede manier de trein in kunnen. Vervolgens is er wat ‘gehandjeklapt’, er hebben toen wat mensen over nagedacht en besloten is om 80 cm te doen, aannemende dat het zo opgelost zou zijn. Vervolgens gaat men volgens dhr. Out dan testen of het inderdaad werkt met die 80 cm om al dan niet goed de trein in te komen. Sommige mensen stuiteren een stukje naar beneden, de anderen moeten een klimmetje omhoog maken. Kan men met die 80 cm op perrons van 76 tot 84 cm uit de voeten? De stellige indruk die de VVD-fractie nu heeft, is dat het testen niet goed genoeg is gebeurd, omdat de praktijk anders is. 76 cm was bekend, maar dat blijkt nu niet te kunnen. De praktijk is anders. Toch bestelt men deze treinen, treinen die erop gebaseerd zijn dat men op 80 cm gaat opereren. De vraag is nu wat er nu moet gebeuren. Het probleem moet opgelost worden, daarin verschilt de VVD niet van GroenLinks. Men kan de doelgroep hier uiteraard niet de dupe van laten worden. In de optiek van de VVD kunnen er twee zaken aan de hand zijn. Het ene is dat wat nu gebeurd is, de fout van de provincie is. De provincie had in het hele traject beter moeten opletten en beter moeten concluderen dat het niet zou werken met 80 cm. Als dat zo is, dan is dat heel vervelend, maar dan zit de provincie nu op de blaren en kost dat € 500.000. Het kan ook anders zijn, namelijk dat de vervoerder beter had moeten opletten. De vervoerder had moeten zien dat men bij 76 tot 84 cm niets zou kunnen doen met een treintje dat op 80 cm zit. Als dat het verhaal is, hadden ze niet volgens dit bestek kunnen gaan aanbesteden en ligt de aansprakelijkheid en de verantwoordelijkheid daar. Die discussie hoeft voor dhr. Out niet voor eind januari duidelijk te zijn, want men kan het niet laten wachten en er moet zeker werk met werk worden gecombineerd als er toch aan die stations vertimmerd gaat worden. De VVD-fractie vindt het echter wel essentieel dat die vraag boven water komt. Had het provinciebestuur bij wat hier nu speelt met die hoogte op het moment dat zij deze aanbesteding in gang heeft gezet? Is het daarmee de fout van de provincie en staat de provincie daarmee voor die € 500.000? Of komt de vervoerder de eis die de provincie heeft gesteld niet na en ligt die € 500.000 op dat bordje? Dhr. Swagerman (SP) interrumpeert en stelt nieuwsgierig te zijn hoe dat dan had moeten lopen. De enige oplossing die hij op de vraag van dhr. Out ziet, is dat de provincie de aanbesteding pas had moeten doen op het moment dat de provincie helemaal honderd procent zeker had geweten hoe hoog de perrons waren, zodat de provincie zeker had kunnen weten wat voor soort trein daar op reed. Dan had de provincie de reizigers natuurlijk ook niet op een fatsoenlijke manier bediend, want dan hadden de treinen nu al gereden, maar waarschijnlijk pas over twee jaar. Het is daarom een soort vicieuze cirkel waarin men in deze discussie aan het belanden is. Dhr. Out (VVD) is dit niet met dhr. Swagerman eens. Er is gezamenlijk één duidelijke eis gesteld: de mensen die in de doelgroep zitten, moeten de trein in kunnen. Dan moet het werken. Conform dat bestek dient men de zaak in gang te zetten. Dhr. Rijploeg (PvdA) vult aan dat er mensen naar Zwitserland zijn geweest, mensen met rolstoelen die daar getest hebben. Hij vraagt zich af of die test goed gewerkt heeft. Dhr. Rijploeg ondersteunt dhr. Out. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) is het volstrekt eens met de heldere analyse van dhr. De Vey Mestdagh. Hij wenst zich daarbij aan te sluiten.
29
Mw. Bulk (SP) stelt dat het logisch is dat het nu moet gebeuren, ook al voor de veiligheid. Zij roept derhalve op om de brief te schrijven. Over het zwarte pieten is men nog niet uit. Mw. Bulk kan zich voorstellen dat de commissie het daar nog over moet hebben, al gaat het alleen maar om een leereffect teweeg te brengen. Dhr. Van der Span (CDA) is het eens met de conclusie van mw. Bulk. De maatregelen zullen uitgevoerd moeten worden. Er zou wel eens gekeken moeten worden naar hoe het nu ontstaan is. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) denkt dat het goed is om nog eens in chronologische volgorde op te schrijven hoe het proces verlopen is, met daar tussenin de Europese en de landelijke momenten waarop daar besluitvorming is geweest. Dat is niet oninteressant. Daarbij horen ook de momenten die men in dit traject heeft moeten kiezen en daarbij ook precies aangegeven wat het College heeft geëist ten aanzien van de hoogte van de instap van treinen. Dat lijkt de gedeputeerde op zich niet zo gek, want er loopt veel door elkaar heen met momenten waarop men net met het andere bezig is, het niet meer terug kan draaien en voor een blok zit. De juridische zaken komen dan ook aan de orde. Het kan uitstekend uitgelegd worden. De gedeputeerde constateert op voorhand dat men ten aanzien van de oplossingen er gezamenlijk uit moet zien te komen, want het zal heel lastig en moeilijk worden om ook maar iemand aan te wijzen. omdat er marges zijn opgegeven, ook naar de vervoerder toe, ten aanzien van instaphoogtes, etc. Dat geeft aan dat men weer terug is bij het ene cruciale punt: op welk moment zijn er landelijk welke besluiten genomen? Had men dat toen terug kunnen draaien of niet? Dat heeft de provincie getracht, maar dat lukte niet meer. Men kan hier natuurlijk niet eerst – daar heeft dhr. Swagerman gelijk in – treinen laten rijden en daarna pas de aanbestedingen en al dat soort zaken doen. Wanneer men in Zwitserland test, heeft men daar te maken met andere omstandigheden dan hier op deze perrons. Er is getest op een perron waarbij aan de voorzijde er een bepaalde hoogte aanwezig was en bij de achterzijde van hetzelfde perron een heel andere hoogte. Hier is iets aan de orde wat de afgelopen decennia gebeurd is: de tegels zijn opnieuw op de perrons gelegd, waarbij men niet heeft hoeven te rekenen met sidesteps uit de moderne treinstellen, omdat men zo uit kan stappen. Daar loopt men nu tegenaan. Het gaat om millimeters, centimeters. Die sidesteps zijn er gekomen om aan de eis van toegankelijkheid tegemoet te komen. Daardoor komt men nu in de problemen. Anders was het probleem veel minder prominent geweest. Dan was het niet opgelost, want dan had men ook voorzieningen moeten treffen voor deze doelgroepen. Dat is de crux waar het om gaat. Inderdaad heeft men nu een hele leerschool achter de rug. In een nieuwe aanbesteding zal men wel weten hoe dit onderdeel zal moeten. Iedereen kan het zich aantrekken, dat doet de gedeputeerde ook, daar waar hij marges heeft laten staan. Het is op dit moment aan de orde dat men ten aanzien van deze doelgroepen en de veiligheid de voorziening moet treffen. De gedeputeerde kan niet – dat is onverantwoord, ook voor de Staten – de tijdsspanne die ProRail voor ogen heeft en die vele jaren later afloopt... Bekend is hoe de provincie bij dit soort organisaties qua tijdsspanne meestal achteraan staat. Dat kan de provincie zich niet veroorloven. Ten aanzien van de aanbesteding die de provincie heeft gedaan, heeft zij financieel gunstig geboerd. Dat dient daar dan voor een deel aan besteed te worden. Voor dit gedeelte zit daar voldoende in, dat is in de begroting te zien. Als het gaat om het rapport vanuit de Regiovisie Groningen-Assen ten aanzien van de facelifts van de stations, dan gaat het om andere bedragen die op dit moment niet in het fonds zitten, waarover ook overleg gepleegd moet worden met alle partijen, maar ook met de gemeenten. Dat zijn discussies die de komende jaren voorgereden worden. Dat bedrag is vele malen hoger dan wat hier genoemd wordt, want dan gaat het ook over fietsenstallingen en allerlei andere zaken. Dhr. Rijploeg (PvdA) memoreert aan zijn vraag over andere treinen.
30
Dhr. Musschenga (gedeputeerde) legt uit dat op het moment dat deze concessie is afgelopen – dus over dertien à veertien jaar – waarin met sowieso met dit materieel rijdt (want het materieel is in 25 tot 30 jaar afgeschreven), men te maken heeft met een nieuwe aanbesteding als dit allemaal zo blijft. De Tweede Kamer vindt soms dat het weer teruggehaald zou moeten worden. Als het allemaal zo blijft, kan men in dat kader voor de Groningse lijnen gewoon 80 cm voorschrijven. Daar moet men dan gewoon aan voldoen. Dan is het materieel inmiddels dusdanig ver gevorderd dat men weer aan nieuwe toe is. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat op bepaalde treinen al dubbele sidesteps zitten. Er zijn eigenlijk twee oplossingen voor dit probleem. Dhr. De Vey Mestdagh informeert of die ook zijn afgewogen. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) beaamt dit. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat men zou kunnen besluiten om de perrons niet tot 80 cm op te hogen, maar een tweede sidestep aan dezelfde treinen... Dhr. Musschenga (gedeputeerde) legt uit dat bij de treinen die op Leer rijden, twee sidesteps aanwezig zijn. Dat is nogal een verschil. Op grond van de ruimte die er is, kan men dat doen en is dit technisch goed te doen. Als men dat doet ten aanzien van een paar centimeter, dan krijgt men grote problemen in de uitvoering. Dat heeft de provincie allemaal bevraagd. Daar is ongelofelijk veel energie in gaan zitten. Dat is technisch niet mogelijk, of men zou die treinen weer terug moeten sturen om ze te laten verbouwen, etc. Dan is men nog verder van huis. Als men te maken heeft met de perrons in Groningen en Leeuwarden, waar ook andere treinen binnenkomen, dan is het al sinds jaar en dag zo dat men precies weet op welke perrons ze binnenkomen. Er is overleg over dat dit het uitgangspunt is. Daar voorziet de gedeputeerde absoluut geen verdere problemen. De voorzitter stelt voor het agendapunt af te sluiten. Dhr. Rijploeg (PvdA) geeft te kennen de deal die impliciet ontstaan is tussen dhr. Moll en dhr. Out te willen volgen, met de aantekening dat dhr. Rijploeg de gedeputeerde zou willen oproepen om al het mogelijke te doen om de verantwoordelijkheid – en dus ook de kosten – daar neer te leggen waar de middelen eventueel gehaald kunnen worden vanwege de fouten die in het proces ontstaan zijn. De PvdA wil niet dat door die fouten mensen waar dan ook mensen in gevaar komen bij het instappen. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) verklaart op dat punt een toezegging van de gedeputeerde te willen hebben. De voorzitter geeft aan dat de gedeputeerde in tweede termijn heeft toegezegd dat hij komt met een proces-verbaal in chronologische volgorde van alle stappen die zijn genomen. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat het toekomstgericht dient te zijn – dat is feitelijk wat de PvdA ook aangeeft – hoe de provincie daar verder mee omgaat. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) bevestigt dit. De voorzitter sluit het agendapunt af. 12.
Brief van GS van 30 november 2006, nr. 2006-21.158/48/A.19, MB (bijlage) betreffende Actieplan Biomassa 2007-2010
31
Dhr. Rijploeg (PvdA) spreekt zijn waardering uit voor het stuk. Hij heeft er – zoals altijd – wel enkele wensen bij. Er zijn twee aspecten die naar zijn gevoel niet of niet in voldoende mate aan bod zijn gekomen. Een aspect heeft dhr. Rijploeg geheel gemist, te weten de energie die het kost om op een goede manier bio-energie te verwerven. Daar moet natuurlijk per geval naar worden gekeken. Dhr. Rijploeg weet niet waar het evenwicht ligt, wat men centraal en decentraal doet en hoe decentraal dat dan is. Op een bio-ethanolfabriek in Groningen bij de suikerbedrijven, is niets tegen wanneer men dit op een goede manier voor elkaar zou kunnen krijgen. Tegelijkertijd sleept men dan wel een enorme hoeveelheid water uit half Nederland daar naartoe om het te gaan verwerken in Groningen. Dat kost heel veel energie, want bieten bestaan voor tachtig procent uit water, waar men geen ethanol van kan maken. Het aspect van hoe decentraal men kan werken om de hoeveelheid energie die men er in stopt – transport, maar ook andere zaken –, mist dhr. Rijploeg geheel. Voorts zou dhr. Rijploeg iets meer nadruk willen zien op de cascadering van het hele systeem. Wanneer men biologisch materiaal kan omzetten in andere materialen die gedurende een bepaalde tijd worden gebruikt en die in volgend stadium misschien nog een keer ergens voor benut worden – dat zou helemaal mooi zijn, maar waarschijnlijk zal het de tweede keer wel in energie omgezet kunnen worden – dan legt men de CO2 voor een bepaalde periode vast en dat is voortdurend in een bepaalde hoeveelheid. Bovendien zou men – te denken valt aan de verpakkingsindustrie, die dhr. Rijploeg overigens in dit stuk heeft gemist – ook tot een biologisering van de verpakking kunnen komen. Natuurlijk kan dat niet zomaar even in Noord-Nederland geregeld worden, daar ontbeert de provincie de wettelijke middelen voor. Dhr. Rijploeg mist echter ook elke prikkel, stimulans, gedachte om te trachten op dit terrein een voorsprong te krijgen. Dhr. Moll (GroenLinks) verklaart dat het eigenlijk een uniek actieprogramma is, want het wordt bijna in de oude statenperiode vastgelegd en het legt al een hele hoop voor een volgende periode vast. Bij het thema biomassa heeft GroenLinks daar geen bezwaren tegen. Het is namelijk al lange tijd een wens van GroenLinks om op dit punt beleid te formuleren, tot uitvoering van een aantal zaken over te gaan en concrete projecten te realiseren. In dit verhaal wordt daar een kader aan geboden, want er is op zich best iets aan de hand. Dat is algemeen bekend. De commissie ziet ook regelmatig – dhr. Köller kan daar soms heel leuk over uitpakken – voorstellen langskomen waar zinnige en in zijn ogen soms onzinnige activiteiten aangekondigd worden en experimenten gedaan worden. Biomassa wordt beschouwd als een duurzame energiebron. Dhr. Moll zegt zelf altijd dat het een hernieuwbare energiebron is, of die duurzaam is moet nog blijken. Dat kan men op twee manieren opvatten. In de eerste plaats gaat men daarmee door, maar belangrijker nog – het is bekend hoe dat bij GroenLinks ligt, duurzaamheid moet qua milieu, maar ook sociaal en economisch toekomstwaarde hebben –... Af en toe is er nog best wel discussie over de vraag hoe duurzaam biomassa is. Welke vraagtekens men ook heeft bij een onderwerp dat in ontwikkeling is en waar in elk geval mogelijkheden in zitten, het is ook van belang dat men daar zelf ervaring mee opdoet. Daar hoort dit programma ook heel nadrukkelijk bij. Een belangrijk deel van het programma is namelijk ook experimenteren, leren en daarmee ook innoveren – want zonder experiment en leren komt innovatie niet zodanig tot uitvoering dat zij een substantiële bijdrage levert aan de economie, de energievoorziening en de werkgelegenheid van Groningen. Het actieplan is wel evenwichtig ten aanzien van die keuzen. De vraag die dhr. Rijploeg stelt – en dat is een vraag die dhr. Moll ook van eminent belang vindt –, is niet alleen wat er gebeurt als men het gebruikt, maar ook hoe het zit in de hele keten. Die vraag is nadrukkelijk aan de orde. Het ministerie van EZ is bezig om daar over na te denken. De criteria voor duurzame biomassa draaien juist om die vraag. Het speelt natuurlijk ook een belangrijke rol als het gaat om importen. Daar gaat het in dit verhaal nauwelijks over, maar dat is een ander dossier waar de commissie ongetwijfeld binnenkort ook over te spreken komt. De vraag voor biomassa-importen geldt natuurlijk evenzeer voor biomassa die zelf wordt opgewekt. Men dient de keten in beeld te brengen. Dat betekent dat men die tractoren ook meerekent. Het betekent ook dat men
32
naar milieuaspecten tijdens de teelt kijkt, zoals bestrijdingsmiddelen, kunstmest en alle effecten daarvan. Dat zijn zaken die meegenomen moeten worden. Op grond daarvan kan men meer informatie krijgen over de echte duurzaamheid van biomassa. Het is goed dat in het programma die vraag ook gesteld wordt en dat er ook naar randvoorwaarden gezocht wordt. Het programma zit doordacht in elkaar, want het is niet alleen maar ‘halleluja’, maar ook nuchter. Uiteindelijk moet men er iets mee opschieten, niet alleen dat men ermee aan het werk is, maar ook dat het fossiele energiegebruik echt naar beneden gaat en niet dat het hier alleen wat naar beneden gaat en elders toeneemt. De inhoud van het programma. Dhr. Rijploeg legt ook op dat punt de vinger bij een zwak punt, namelijk – en dat is het derde thema – biomassa als grondstof voor raffinage. Ten aanzien van de eerste twee thema’s worden er breeduit projecten neergezet. Bij het derde thema – biomassa als grondstof voor raffinage, cascadering – wordt eigenlijk alleen nog maar aan de verkenning gedaan. Dhr. Moll kan zich voorstellen dat het College daar op dit moment nog niet veel meer over durft te zeggen, omdat dat op dit moment juist het meest innovatieve concept is en daardoor misschien ook de minste invulling gekregen heeft. Dhr. Moll stelt dat men hardop tegen elkaar moet zeggen dat het aan de ene kant wel heel belangrijk is, maar dat men op dat gebied nog zoekende is. Dan verwacht hij wel dat er punten zijn waaruit blijkt dat het College die zoektocht goed aan het aanpakken is. Dhr. Moll wil het College op dat punt uitdagen om daar – tussen een vage droom en een concrete werkelijkheid – al wat van te laten zien, hetzij vandaag, hetzij in de vorm van een plan van aanpak van mogelijkheden en randvoorwaarden. Naast de projecten die het College zelf nadrukkelijk wil stimuleren en die ook kwantitatief in kaart gebracht worden – waarbij overigens ook te zien is dat ook in de projecten waar ze in zitten ze vooral uren investeren, zodat ook andere partners duidelijk hun verantwoordelijkheid moeten kennen en ontwikkelen – is er ook een ondersteuningsprogramma. Dat is voor een deel al bekend, want men ziet al veel ondersteuning langskomen. Dat hoort er volgens dhr. Moll ook bij, want men kan hier wel een aantal zaken bedenken, maar ook in de landbouw zelf moet de gedachtevorming en experimenteerlust zich ontwikkelen. Niettegenstaande het enthousiasme dat dhr. Moll nu uitstraalt over dit plan, zijn er best nog wel vragen over nut en noodzaak van biomassa en de modaliteiten daarvan. Dat heeft voor GroenLinks aanleiding gegeven om daar volgende week vrijdag een expertmeeting in deze statenzaal over te gaan beleggen, waar dhr. Moll alle aanwezigen van harte voor uitnodigt. Het doel ervan is aan de ene kant iets verder dan 2010 – wat het werkingsplan is van dit plan – een doorzicht te krijgen op de mogelijkheden van biomassa, maar aan de andere kant ook de principiële discussies of er wel genoeg biomassa is om de energievoorzieningen draaiende te houden, of dat men misschien enorm beslag gaat leggen op het bedienen van andere maatschappelijke functies. Die discussie zal op open wijze worden geëntameerd in dit prachtige Provinciehuis, in elk geval een provincie die in elk geval middels dit actieplan laat zien dat biomassa een belangrijk thema is voor de toekomst. Dhr. Zanen (PvhN) geeft te kennen het actieplan een uitermate interessant verhaal te vinden, waarmee de provincie zich op een zeer brede manier medeverantwoordelijk stelt voor een heleboel ontwikkelingen op dit terrein en daar ook voor zichzelf een rol in ziet, bijna altijd met andere partijen erbij. De zaak krijgt pas gestalte richting het nieuwe collegejaar met de Voorjaarsnota van volgend jaar of wellicht van dit jaar – dat is dhr. Zanen niet geheel duidelijk. In elk geval zal de concrete benoeming van projecten nog plaatsvinden. Dhr. Zanen heeft gezocht naar het verhaal dat eerder in de Staten heeft gespeeld: een project, te weten het bekijken van het eigen wagenpark van de provincie, om daar te kijken met wat voor alternatieve brandstoffen zou kunnen worden gewerkt. Dat was een heel concrete zaak die is toegezegd door het College. Volgens dhr. Zanen zit dat er niet echt in. Er staat wel op blz. 19 een verhaal over de transportbrandstoffen Noord-Nederland, dus wellicht dat het daarbij hoort. Mw. Mulder heeft in een van de vorige bijeenkomsten een keer enthousiast gezegd dat er nu wat aankomt en dat er nu wat gaat gebeuren. Dhr. Zanen heeft dit niet terug kunnen vinden. Hij verzoekt hierover
33
helderheid te verschaffen, want dat zou betekenen dat men wellicht ook nog in deze collegeperiode een concreet voorbeeld stelt op dit terrein, een activiteit die direct ergens toe kan leiden, vergelijkbaar met de zonnepanelen die op het Provinciehuis zijn gezet. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) deelt mee dat de ChristenUnie-fractie het boekwerkje met veel plezier heeft gelezen. Het was een helder verhaal. Daarmee wordt de belangrijkheid van biomassa ook aangegeven. Er wordt aangegeven dat niet alle initiatieven en projecten omarmd moeten worden. De ChristenUnie-fractie vraagt of het mogelijk is inzicht te krijgen in wat voor projecten en wat voor projecten niet gesteund worden door de provincie, teneinde meer inzicht te krijgen in alle activiteiten op dit gebied. Op blz. 13 wordt gesproken over de duurzaamheidscan en de beperkte houdbaarheid daarvan. Dhr. Staghouwer vraagt of een toelichting kan worden gegeven wat daar precies mee bedoeld wordt. Ook staat geschreven in het stuk dat er enige terughoudendheid is bij initiatieven. De ChristenUnie zou willen vernemen waarom dit het geval is. Wat is daar de achtergrond van? Dhr. Bleker (gedeputeerde) vraagt aan welke bladzijde dhr. Staghouwer nu refereert. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) antwoordt dat dit blz. 14 betreft. Er staat op blz. 14 ook dat het per se innovatief moet zijn. Zo staat het expliciet geschreven. Dhr. Staghouwer vraagt of dit dan de doelstelling is. De ChristenUnie vindt dit iets te stellig neergeschreven. Over de materie biomassa is ook veel kennis en kunde bij de oosterburen. Daar wordt niets over geschreven in het stuk. Dhr. Staghouwer vraagt of het niet handig zou zijn om gebruik te maken van de kennis die er bij een ander is. De ChristenUnie miste de naam Energy Valley in het stuk. Er wordt wel over gesproken, maar zou men zich met de biomassavergisting niet veel beter kunnen profileren als Energy Valley? Dhr. Swagerman (SP) verklaart dat de SP blij is met het plan. Het heet ook nog actieplan, dus dat betekent dat er het een en ander gaat gebeuren. Dat vindt de SP altijd heel plezierig. Dhr. Swagerman wenst het College te complimenteren met het feit dat Energy Valley zo vaak genoemd werd, zeker als men kijkt naar de plannen die achterin het stuk staan, daar waar geld voor wordt uitgetrokken en de samenhang die daar in veel gevallen met Energy Valley is gelegd. Het is een mooi breed programma, maar dhr. Swagerman vraagt zich af of het niet te breed is en dreigt te veel kanten uit te gaan. Wellicht dat de gedeputeerde hem enigszins gerust kan stellen. Achterin staan plannen waar ook geld voor is uitgetrokken. Dat is erg veel onderzoek. Dhr. Swagerman neemt aan dat het College bedoelt te zeggen dat als die uitgaven eenmaal zijn geweest, er nog een nadere discussie plaatsvindt over wat verder door wordt gevoerd van die ideeën. Het is momenteel actueel geworden nu de Nederlandse plannen betreffende de CO2-uitstoot door Brussel zijn afgekeurd en ook de nadruk op biomassa en het feit dat men daarmee CO2 uitstoot juist zou kunnen beperken, zoals op blz. 13 in de blauwe kaders staat. Het is daarom van belang dat de provincie gaat voor biomassaproductie waarbij met name het lage niveau van CO2-uitstoot erg belangrijk is, gekoppeld aan werkgelegenheid. Wat dhr. Swagerman interesseert, is waar die verhouding is als het gaat over de poederkolencentrale die de provincie met RWE wil neerzetten, want daar is het economische element tamelijk overheersend en juist niet de CO2-uitstoot. Dhr. Swagerman is ook zeer blij met – want daar heeft de SP al een aantal jaren om gevraagd – het feit dat men vooral moet kijken naar wat er niet alleen in Nederland haalbaar is, maar ook in de EU en in Brussel. Op blz. 32 staat dat dit nadrukkelijk een doel is. Dat vindt de SP een uitermate goede insteek. Er staat op blz. 36 een wat cryptische opmerking in het ondersteuningsprogramma. Daar staat: “Hierbij gaat het om het ter beschikking stellen van een
34
competente trekker, die...”. De SP vraagt zich af of die competente trekker al in de provincie aanwezig is, of dat moet worden gedacht aan een extern in te huren persoon. Dhr. Jager (CDA) complimenteert het College met het stuk, met name als het gaat om de leesbaarheid en de manier waarop het ook voor de Staten inzichtelijk wordt gemaakt wat er al is en wat men wil gaan doen. Dhr. Jager zou zich nu willen beperken tot een wat meer principieel punt vanuit de verhouding PS/GS. Het is een stuk dat hier ter kennisgeving ligt, vanuit de informatieplicht vanuit het College. Het zijn voornemens van het College, het zijn projecten die het College al dan niet gaat toekennen op basis van budgetten die de Staten al ter beschikking hebben gesteld. Dan loopt dhr. Jager toch een beetje aan tegen de randvoorwaarden zoals die in 3.3 beschreven staan. Het is voor de Staten natuurlijk ook van belang om te kunnen toetsen waar projecten op worden goedgekeurd of afgewezen. Die helderheid willen de Staten vaak hebben. Vaak stellen de Staten ook zelf de criteria. Hier geeft het College aan waarop wordt beoordeeld, met de zijopmerking dat de randvoorwaarden weliswaar opgesteld zijn, maar niet in alle gevallen even zwaar zullen wegen, dat het vooraf niet duidelijk aan te geven is welke voorwaarden wanneer op welk gewicht beoordeeld zullen worden en dat er vervolgens weer per project beoordeeld zal gaan worden. Dhr. Jager vraagt zich af wat dan nog de waarde is van die randvoorwaarden. In dat opzicht zou dhr. Jager het signaal willen meegeven dat de CDA-fractie een aantal randvoorwaarden belangrijker vindt. Eén tot en met vier zijn de essentiële randvoorwaarden als het om deze projecten gaat. Het moet uiteraard passen binnen provinciaal beleid. Het kan mooi zijn als een initiatief vernieuwend, uniek en innovatief is, want dat geeft een vliegveldfunctie. Dat is natuurlijk prima, maar dhr. Jager denkt dat het in elk geval van belang is om aan te geven wat voor het College de cruciale randvoorwaarden zijn waarop een project al dan niet goedgekeurd wordt. Hij denkt dat daar de discussie die maatschappelijk nu ook sterk speelt, extra benadrukt moet worden. Dat heeft te maken met randvoorwaarde 2, namelijk de vraag in hoeverre het gebruik van biomassa nadelige effecten heeft. Dhr. Rijploeg refereerde aan het effect van de energiekosten, maar ook de vraag welke biomassagrondstoffen men gebruikt en waar men die vandaan haalt en welke effecten het feit dat men ze ergens vandaan haalt, heeft – de palmpittendiscussie die onlangs speelde –... Dhr. Jager zou graag meer van het College willen weten wat echt cruciale randvoorwaarden zijn voor projecten, om te voorkomen dat straks geld worden gestoken in projecten waarvan men achteraf spijt heeft omdat het juist schadelijk is, ook voor het imago van de provincie Groningen. Dan kan het ook een effect hebben op het imago van Groningen als energieprovincie. Dhr. Swagerman (SP) geeft aan dezelfde vraag die aan het College gesteld wordt, ook aan dhr. Jager te willen stellen. Die kaderstelling en de eisen die er zouden kunnen worden gesteld aan dit hele actieplan, zijn natuurlijk grotendeels in handen van de Staten. Dhr. Swagerman kan zich voorstellen dat de SP, GroenLinks en andere partijen wel eens wat andere eisen en randvoorwaarden zouden kunnen stellen waaraan moet worden voldaan. Hij zou zeer hechten aan een goed evenwicht tussen milieu en economie. Men zou niet in het ene geval moeten besluiten om voor honderd procent voor de economie te gaan en in het andere geval voor honderd procent voor het milieu. Dhr. Jager (CDA) merkt op dat dit nu precies de reden is waarom hij dit punt naar voren brengt. Bij de Integrale Bijstelling van de Begroting hebben de Staten toch een stukje nieuw beleid geïntroduceerd door budget voor dit actieplan ter beschikking te stellen – daar stonden de Staten gezamenlijk achter en dit is nog steeds zo – zonder dat de randvoorwaarden die hier nu in staan, door de Staten naar het College toe gesteld zijn. Wat dat betreft hebben PS zelf eigenlijk een soort carte blanche gegeven aan het College met een bedrag en bepaalde doelstellingen, zoals die ook in het POP staan. Het College maakt nu heel concrete randvoorwaarden, waarvan dhr. Jager zich afvraagt... Dhr. Rijploeg (PvdA) interrumpeert en stelt dat de Staten zelf, mede om die reden, om dit actieplan hebben gevraagd.
35
Dhr. Jager (CDA) beaamt dit, maar geeft aan dat het actieplan niet door de Staten wordt vastgesteld als beleidskader. De voorzitter verklaart, sprekend namens de VVD, dat hij zich in de woorden van dhr. Jager voorafgaand aan de interruptie van dhr. Swagerman kan vinden. De VVD-fractie heeft ook veel waardering voor het actieplan biomassa. Daar waar het gaat om de projecten zoals ze zijn beschreven in het rapport, gaat het vooral om het ontwikkelen van een netwerk, het verder doorstuderen, haalbaarheidsstudies, etc. Bij een aantal ervan vindt dhr. Haasken het resultaat enigszins merkwaardig omschreven. Daar gaat het meer om een activiteit dan om een concreet resultaat. Wanneer er een resultaat is beschreven, heeft hij ook graag dat hij het – bij wijze van spreken – kan vastpakken. Dat is in lang niet alle gevallen echt het concrete resultaat ervan. De relatie met Costa Due in het ondersteuningsprogramma. Dhr. Haasken informeert of het betekent dat afscheid wordt genomen van Costa Due en dat de provincie verder gaat in het ondersteuningsprogramma. Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat men op zo’n ochtend veel opsteekt over OV. De gedeputeerde verklaart dat hij bewust bij het voorafgaande deel van de vergadering zat, omdat hij ook wel eens gebruik maakt van treinen. Hedenochtend voelde hij zich een beetje een sidekick van gedeputeerde Musschenga. Hij heeft vastgesteld hoe ontzettend ingewikkeld het is. Hier zit men op een veel globaler niveau te praten. Dhr. Swagerman karakteriseerde dat goed. Het was bijna een gedeputeerdeachtige opmerking van dhr. Swagerman dat men aan het begin staat, dat men breed begint, dat de criteria nog niet helemaal vaststaan en ruim worden geformuleerd. Het begint met nogal wat onderzoek, netwerken, zoals dhr. Haasken opmerkte. Op die manier probeert de provincie initiatieven op te sporen en verder te krijgen. Dat is wel het karakter van de huidige aanpak. Als men verder wil komen, moet men wel zo’n begin maken, naar vaste overtuiging van het College. Aan het begin van het stuk worden er heel hoge, mondiale doelen worden geformuleerd, die van doen hebben met klimaatverandering, etc. De criteria die zijn genoemd bij de beoordeling van initiatieven. Wanneer men de tekst leest, ziet men dat niet alle randvoorwaarden in alle gevallen even zwaar zullen wegen. Vanaf randvoorwaarde 5 of 6 wordt er ineens gezegd dat het een pre is als biomassa-initiatief vernieuwend is. Het is een pre als het innoverend is, etc. Daar wordt het een plusje, maar geen ongeclausuleerde randvoorwaarde. De randvoorwaarden waar het gaat om de duurzaamheidcriteria, zijn ook in ontwikkeling. Daar wordt ook naar verwezen. Er is één project – project 16 – dat met name toegespitst is op de vraag welke ontwikkeling de criteria nu doormaken ten aanzien van de duurzaamheidtoets. Die formuleert men niet één keer en dan staan ze vast, vanwege nieuwe milieu-inzichten, technologische inzichten is daar een ontwikkeling in gaande. Men moet niet met oude criteria gaan toetsen in 2007 of 2008, men moet dan de actueel ontwikkelde criteria hanteren. Daar wordt door de ministeries van EZ en VROM hard aan gewerkt. Het College vindt dat de provincie Groningen daaraan mee moet doen, waarmee men ook aan de punten komt die dhr. Moll en dhr. Rijploeg hebben genoemd. Er moet worden gekeken naar het milieurendement, het energierendement op de plant, maar men moet ook kijken naar de milieuaspecten die met het totale project van doen hebben: transport, vervoer en alles wat daarmee annex is, eventuele maatschappelijke kosten die eraan verbonden zijn en eventuele milieukosten die eraan verbonden zijn. De vraag hoe decentraal men kan werken, hoort dus ook bij dat project 16 en ook bij de beoordeling van afzonderlijke initiatieven. Dhr. Rijploeg noemde het voorbeeld van de mogelijke bio-ethanolfabriek bij Groningen-Hoogkerk op basis van suikerbieten. Dat is een voorbeeld van een fabriek die juist redelijk centraal is gelegen, want het is juist de bedoeling om het extra areaal aan suikerbieten, juist in Noord-Nederland te gaan verbouwen en ze niet allemaal uit het westen van Nederland en uit de Flevopolder te halen. Die aspecten spelen mee. Ten aanzien van het derde thema is gezegd dat het nu nog een beetje onderbelicht is. Dat is het thema raffinage. Dat is ook zo. De gedeputeerde vindt het
36
terecht dat men zegt dat de provincie daar wel actief op zoek moet naar initiatieven en, als deze zich ook maar een klein beetje voordoen, daar ook actief ondersteuning aan moet bieden. Die oproep is wat het College betreft terecht. De criteria en de randvoorwaarden. Het zijn geen subsidiecriteria zoals men die bijvoorbeeld bij het krediet middenevenementen of wat dan ook heeft. Dan is het redelijk mechanisch toe te passen en dan komt men tot iets. Dat kan in deze fase niet. De ene manier voor de Staten om in het vervolg de vinger aan de pols te houden, is dat het College bij de jaarlijkse verslaglegging in de normale begroting- en rekeningcyclus melding maakt van de initiatieven die gehonoreerd zijn en daar ook een link legt met de randvoorwaarden zoals die hier zijn geformuleerd. De Staten zijn redelijk positief over het stuk. Het College zal nu wel met deze criteria en randvoorwaarden aan de slag gaan. Het zijn echter geen subsidiecriteria zoals die elders voorkomen. Overigens moet de gedeputeerde dhr. Moll melden dat hij niet bij de expertmeeting aanwezig kan zijn. Het College zal ervoor zorgen dat het op de hoogte komt van de uitkomsten. Dhr. Zanen heeft een vraag gesteld over het wagenpark. De bijzondere interesse van dhr. Zanen aangaande het wagenpark is bekend. Dhr. Zanen kent ook de opvattingen van de gedeputeerde daarover. Het staat niet in het stuk, omdat er op dit moment keurig een quick scan loopt betreffende de grotere wagenparken beheerd door de grotere organisaties in Noord-Nederland, of dat nu bedrijven zijn of overheidsinstellingen. Daarbij wordt de vraag gesteld of, en zo ja wanneer en op welke gronden, eventuele overschakeling op biobrandstoffen aantrekkelijk is vanuit het oogpunt van zakelijkheid, financiën, milieu. De quick scan vindt plaats. Toen gedeputeerde Mulder daar in enthousiasme over sprak, refereerde ze aan de participatie van de provincie Groningen aan die quick scan. Het College gaat niet nog even voor 7 maart de BMW’s op de biodiesel overzetten. Het College participeert wel constructief en actief in die quick scan. Dhr. Zanen (PvhN) interrumpeert en stelt dat het enthousiasme van mw. Mulder betrekking had op het feit dat het wagenpark van de provincie Groningen daaraan onderhevig is geweest. Dhr. Bleker (gedeputeerde) beaamt dat het wagenpark van de provincie Groningen in de quick scan wordt meegenomen, net als een aantal andere wagenparken. De quick scan loopt nog. Friesland, Groningen en Drenthe doen mee. Dhr. Staghouwer sprak over de criteria. Het is inderdaad zo dat niet alle projecten omarmd zullen worden. De criteria zijn ervoor bedoeld om daar de meest aantrekkelijke projecten uit te destilleren. Het is absoluut zo dat de provincie Groningen iets kan leren van de oosterburen. Dat is in het algemeen zo, maar ook in dit geval. Er is een samenwerkingsregio, waar het programma IIIc in van de grensregio’s. Nog niet zo lang geleden is met de Duitse collega’s afgesproken dat energie, duurzame energie en biomassa thema’s zijn die worden beschouwd als een van de vijf, zes speerpunten in het grensoverschrijdende programma dat voor de nieuwe Europese periode IIIc zal worden gemaakt. De Staten zullen in februari nog worden geïnformeerd over de samenwerking met de oosterburen in de grensregio. Dhr. Swagerman heeft nog een zijstap gemaakt naar de kolencentrale. Hij gaf zelf al aan dat hij dat eigenlijk voor andere doelen dan voor dit specifieke debat deed. Het komt op 31 januari nog in de Staten aan de orde. Dhr. Bleker roept op om het kruit droog te houden. Waar het gaat om de trekker van bepaalde projecten, kan dit intern en extern. Dat ligt een beetje aan de concrete situatie. Men moet het vergelijken met de manier waarop de provincie met Vliegende Brigades, etc. werkt, dat men soms een trekker van buiten nodig heeft of ergens neerzet of ergens een trekker faciliteert. Dat zal per geval bekeken worden. Er wordt geen afscheid genomen van Costa Due.
37
Dhr. Swagerman (SP) geeft aan dat er wel een bedrag voor is gereserveerd. Dus of er een interne of externe competente trekker komt, zal mogelijk zijn weerslag hebben op die € 100.000 die daar staat. Dhr. Bleker (gedeputeerde) bevestigt dit. Het College heeft bij de Voorjaarsnota 2006 van de Staten alleen maar toestemming gekregen om een bepaald bedrag tot en met 2007 beschikbaar te hebben. Daar houdt het College het binnen. De nieuwe Staten zullen moeten bepalen of er na 2008 middelen beschikbaar komen. Als de gedeputeerde het zo hoort, en er is wat continuïteit en consistentie in opvattingen van fracties, moet dat eigenlijk wel lukken. Er kunnen natuurlijk ook andere prioriteiten zijn. De voorkeur, blz. 17. De gedeputeerde heeft in de voorbereiding van het proces van deze nota gezegd dat weliswaar de hele wereld erbij gehaald kan worden – en in zekere zin heeft het ook met de hele wereld van doen wat hier wordt gedaan – maar dat hij heeft opgeroepen uit te gaan van de biostromen die in de provincie Groningen voorhanden zijn. Er zou nagegaan moeten worden wat nu de bestemming, de benutting van die stromen is. Vervolgens dient nagegaan te worden of daar, gelet op de benutting en de opbrengsten nu van de huidige benutting, kansen zijn op benutting van die stromen – soms van die residustromen – voor opwekking van biomassabenutting. Als men dat lijstje bekijkt, is dat niet direct het geval. Dat heeft met prijsverhoudingen van doen. Een deel van de residuen uit de suikerbranche wordt nu nog afgezet in de veevoer. Het is uiteindelijk op bedrijfsniveau de vraag of het benutten voor energieopwekking meer oplevert dan de huidige benutting. Het College vindt wel dat vooral projecten – daar refereerde dhr. jager aan – met betrekking tot de bestaande biostromen in de provincie Groningen, die hier een energiebenutting kunnen krijgen die meer rendement oplevert dan de huidige benutting, in elk geval heel actief en positief bejegend moeten worden. Men zal iets verder weg blijven van het grote werk, waarbij met gigantische schepen biomassa de Eemshaven wordt geloodst, want daar ziet het College minder een ondersteunende en faciliterende rol. Daar is de provincie Groningen simpelweg te klein voor. Zij moet netjes haar werk doen als vergunningverlener en als Groningen Seaports. Daar bepalen de landelijke politiek en mondiale krachten de vraag of men dat soort stromen op gang wil hebben in de wereld. Het College wenst zich in dit verhaal vooral te richten op de benuttingmogelijkheden van bestaande stromen in de provincie. Dat andere gaat via een andere lijn. De voorlopige conclusie van de gedeputeerde is, dat het College hier met steun van de Staten verder mee kan. De voorzitter geeft aan dit zo ook te hebben beluisterd. In tweede termijn Dhr. Rijploeg (PvdA) heeft een opmerking met betrekking tot grootschaligheid versus kleinschaligheid. De gedeputeerde bio-ethanolfabriek redelijk centraal. Dhr. Rijploeg vroeg nu juist of men niet meer decentraal zou moeten werken. Dhr. Waalkens heeft circa anderhalf jaar geleden in de Tweede Kamer al aan minister Veerman gevraagd – en daar is ook redelijk positief op geantwoord – om FES-gelden, als er weer een nieuwe tender kwam... om te kijken of het mogelijk is om wat middelen vrij te maken voor zeer decentrale verwerking van suikerbieten en ander materiaal, op het niveau van de boerderij, tot onder andere ethanol. Dhr. Rijploeg verlangt geen toezegging dat de gedeputeerde dat ondersteunt, maar decentraal kan in sommige gevallen nog veel meer decentraal zijn. In andere gevallen moet men dat juist niet doen. Die afweging moet worden gemaakt, afhankelijk van een aantal factoren, als innovatie, het gebruik van primaire energie, etc. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) spreekt uit dat D66 dit actieplan ondersteunt. Dhr. Swagerman (SP) geeft aan te kunnen volgen dat het College zich primair op de eigen provincie richt om te zien wat daar leverbaar is. Op de effectiviteit en de
38
schaalgrootte heeft dat natuurlijk wel effect, want men heeft een bepaalde doelstelling, die – zo neemt dhr. Swagerman aan – wel haalbaar blijft, anders zou het College het niet voorstellen. Dhr. Zanen (PvhN) haalt het eerste thema – transportbrandstoffen uit biomassa – aan. Op blz. 19 staat een verhaal waarin het idee van een quick scan van wagenparken van instellingen, organisaties, bedrijven heel goed past. In die zin vindt dhr. Zanen daar wel iets in terug. In deze collegeperiode had de provincie op dit vlak twee concrete dingen kunnen doen: 1) het idee om te kijken of men nu reeds het wagenpark van de provincie deels op bepaalde alternatieve brandstoffen zou kunnen laten rijden, is hiermee verdwenen, tenzij het nog steeds een element is dat in dat meerjarenprogramma zit dat nog gaat starten; 2) ... Dhr. Rijploeg (PvdA) interrumpeert en merkt op dat dhr. Zanen elke keer terugkomt op die koolzaadolie. Koolzaad is heel prachtig en bloeit mooi. In de binnenland van Friesland was een paar maanden geleden een bijeenkomst over biomassa. Dhr. Rijploeg heeft dhr. Zanen daar gemist. Dhr. Rijploeg heeft een boer die daar ook een pleidooi voor hield, gevraagd of zijn eigen tractoren ook op zijn eigen brandstof liepen. Dat was niet het geval. Dhr. Rijploeg vraagt zich af waarom men nu zulke ingewikkelde dingen gaat doen om een paar auto’s van de provincie op ‘dat spul’ te laten rijden, terwijl het vlakbij huis nog niet eens gebruikt wordt. Hij roept op om de energie te steken in zaken die echt helpen. Dhr. Zanen (PvhN) denkt dat de vertaalslag vanuit het meerjarenprogramma sowieso gemaakt moet worden. De quick scan doet men niet voor niets, daar gaat men mee aan het werk, men gaat methoden ontwikkelen om inderdaad dat soort dingen – alternatieve brandstof – te gaan doen. Het is dus helemaal niet zo vreemd. In dat verband zou dit een eerste voorbeeldfunctie kunnen hebben, ook naar de wijze waarop andere bedrijven, organisaties daarmee omgaan. Het tweede punt is het op LNG rijden van bussen van Arriva. Dat element is weggevallen vanwege die verkorte concessieperiode – het feit dat het tot een jaar is teruggebracht in plaats van twee jaar. Maar goed, daar waren de Staten ook bij betrokken. Eigenlijk is het wagenpark het enige punt waarin het College iets had kunnen doen als men dat had gewild. Dhr. Zanen heeft moeten vaststellen dat het College het stellen van een voorbeeld op de een of andere manier niet wil. Dit is jammer. Dhr. Bleker (gedeputeerde) is het eens met dhr. Rijploeg ten aanzien van het wagenpark. Hij vindt het beter dat de Groningse gedeputeerden op diesel – geen biodiesel – door Nederland rijden, te zijner tijd met een goede filter erop om bijvoorbeeld zichzelf het vuur uit de sloffen te lopen om goede energiecentrales in de Eemshaven te krijgen die milieuhygiënisch verantwoord zijn en om een bioehtanolfabriek bij de Suikerunie te krijgen, dan dat het College... Dat zijn de zaken waar het College echt voor moet gaan, daar gaat het om. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat er wel degelijk projecten met ombouw van auto’s ook vanuit de provincie worden ondersteund. Hij begrijpt daarom niets van de opvatting van de gedeputeerde. Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft aan het gewoon eens te zijn met dhr. Rijploeg. Hij wordt er een beetje ‘kriegelig’ van. Ethanol. Kan het ook kleinschalig. Kleinschalige ethanol is aantrekkelijk tot negentig procent voor omzetting tot brandstof. 95 tot 90 procent is duur. Het kost veel extra stappen. Dat zijn de beperkingen om het decentraal te doen. De voorzitter stelt voor om het agendapunt af te sluiten.
39
13.
Brief van 27 november 2006, nr. 2006-18.808/44/A.34, EZ betreffende subsidieverzoek t.b.v. project Beyond Organic (op verzoek van de ChristenUnie)
Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) verklaart dat de commissie in december een subsidieverzoek Beyond Organic heeft ontvangen. De ChristenUnie-fractie heeft het stuk gelezen. Er zijn enkele vragen gerezen. Bij het beoordelen van subsidieverzoeken staat voorop dat een subsidieverzoek helder en duidelijk moet zijn geformuleerd. Dat is in dit geval niet aan de orde. Over het algemeen is het een subsidieverzoek dat men enkele malen moet doorlezen om echt te begrijpen war het om gaat. Het is niet helder geformuleerd, staat vol aannames en heeft een hoog abstractieniveau. De ChristenUnie vindt dit niet goed. Stichting La Passione, een geweldige naam. Een Italiaanse naam voor een Groninger initiatief, een merkwaardige zaak. Bij het lezen van het stuk gaat men er vanuit dat het een bestaande stichting is, terwijl even later gesproken wordt van een stichting die zou worden opgericht. Dhr. Staghouwer informeert hoe dit zit. Er wordt gesproken over een innovatief ketenmodel. De ChristenUnie verzoekt om uitleg hieromtrent. Er wordt gesproken over een Task Force. Wie of wat is dat? La Passione is een commerciële organisatie – zo staat te lezen in het stuk. Dhr. Staghouwer vraagt of de rendementen straks dan ook over de partners verdeeld worden. Wat is de ARA? Hoort de energiecentrale hier thuis? De betrokkenen. Er wordt gesproken over financiële toezeggingen. Dhr. Staghouwer vraagt of die concreet zijn. Wat is de relatie wachtlijsten-Novatec? Wanneer men kijkt naar de financiën, is het aandeel van de provincie hierin wel erg groot. Is dit de bedoeling? Als de commercie een kans ziet, wil zij hier zeker meer in investeren en niet het kleine percentage zoals hier wordt voorgesteld. De ChristenUnie vraagt zich af of dit de juiste manier om de biologische producten – daar gaat het per slot van rekening om – te promoten. Dhr. Bleker (gedeputeerde) vindt het heel goed dat er heel kritisch door de statenleden naar alle subsidieverzoeken, subsidietoezeggingen en voorlopige beschikkingen, wordt gekeken. Dat geldt ook hier. Dhr. Staghouwer heeft al contact gehad met de ambtelijke organisatie. Men moet de kennis van zaken van de gedeputeerde derhalve niet overschatten al hij straks heel concrete antwoorden geeft op de vragen van dhr. Staghouwer. Hij dankt dhr. Staghouwer voor die manier van werken. De stichting is opgericht in november en heeft al een bestuur, waar de algemeen directeur van Novatec voorzitter van is. Naast de stichting komt er een bedrijf – een BV – waarin met name Novatec een belangrijke rol vervult. Dat betekent dat de stichting met name de ontwikkelende, innoverende activiteiten doet, die dan vervolgens in het bedrijf worden geïncorporeerd. De ARA is een adviesraad voor agrarische aangelegenheden die met name ten behoeve van het SNN adviseert over allerlei projecten onder voorzitterschap van Rudy Rabbinge. Het is een goede club die met name adviseert over projecten uit het innovatieprogramma dat met het ministerie van LNV is afgesproken. De Task Force waarover wordt gesproken, is de landelijke Task Force die door het ministerie van LNV is ingesteld, waar onder andere de Rabobank en de biologische detailhandel in is vertegenwoordigd, die tot taak heeft gekregen om de biologische markt te vergroten. Hoe concreet zijn de toezeggingen uit de markt? Er zijn concrete toezeggingen uit de markt. De gedeputeerde heeft een lijstje gezien van bedragen die inmiddels zijn toegezegd door Novatec, Ekoimpuls, AOC en de cateraar voor in totaal circa € 14.000. De brief moet inderdaad wel tweemaal gelezen worden om er goed vat op te krijgen. Het gaat in feite om het verder versterken van de keten van leverancier naar groothandel, de distributie, de verkoop. Er is veel aan verkooppromotie gedaan – Ekoimpuls is daar een voorbeeld van. Dhr. Bleker heeft een keer als actie biologische pannenkoeken gebakken bij de Jumbo in de Euroborg. Hij verklaart dat de
40
pannenkoeken er in gingen als koek. De Jumbo heeft een geweldig assortiment aan biologische producten. Er wordt eigenlijk gezegd dat er in de hele keten die daaraan voorafgaat meer kansen zijn dan nu worden benut. Dat komt doordat die keten te versnipperd is en nog onvoldoende bestaat. Het voorstel is feitelijk om in de biologische sector een stevige keten van producent tot aan de afzetmarkt te realiseren. Die is in deze branche nog onvoldoende aanwezig en heeft een duwtje in de rug nodig. Daar is dit project voor bedoeld. Daarna is het weer gewoon aan de marktpartijen en de partijen in die keten om meer centen te verdienen. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) is het volstrekt eens met de laatste opmerking van de gedeputeerde. In het voorgesprek dat hij heeft gehad, heeft hij ook aangegeven dat hij niet tegen de subsidie is. Hij heeft aangegeven dat hij voor duidelijkheid en helderheid is. Dat is de intentie geweest waarmee dhr. Staghouwer dit punt heeft aangegeven. Dhr. Staghouwer constateert ten aanzien van de financiën dat er sprake is van een tekort van € 6000. Hij informeert of de provincie dit gat ook nog gaat dichten. Dhr. Swagerman (SP) is van mening dat dhr. Staghouwer enkele interessante opmerkingen maakte, namelijk dat als de private partijen daar brood in zouden zien, dat geld zou opleveren en dat de provincie daar misschien ook maar eens iets van terug zou moeten zien. Die vraag heeft dhr. Swagerman bij eerdere subsidieverzoeken niet gezien. Daar komt ook nog bij dat de ChristenUnie zich altijd voorstander heeft betoond van het verstrekken van durfkapitaal en venturefonds. Daar is zeker geen sprake van terugbetaling bij winst, omdat dit meestal niet zo gaat. Dhr. Swagerman vond het daarom politiek gezien een wat merkwaardige keuze. Dhr. Bleker (gedeputeerde) verklaart dat het College maximaal vijftig procent subsidieert. Als de marktpartijen € 14.000 op het kleed leggen, is het voor de provincie € 14.000. Als ze € 20.000 op het kleed leggen, is het € 20.000. Als ze € 25.000 op het kleed leggen, is het ook € 20.000, want het maximum is € 20.000. 14.
Sluiting
De voorzitter sluit de vergadering om 12.40 uur.
41
Toezeggingenlijst EM (bijgewerkt t/m vergadering van 17 januari 2007)
1.
Datum toezegging 17/01/07 (p. 30 verslag)
Onderwerp De commissie ontvangt een chronologisch overzicht hoe het proces inzake perronhoogte/toegankelijkheid stations verlopen is (o.a. Europese en landelijke besluitvormingsmomenten, keuzemomenten, eisen van het College en de werkwijze in de toekomst.)
Deadline
Portefeuillehouder Musschenga
42