Memorandum van de Vlaamse Ingenieurskamer Aan de dames en heren minister, politici en beleidsvoerders van het Hoger Onderwijs in Vlaanderen.
Over te nemen maatregelen voor: 1. een internationale erkenning van de graad van Master in de Industriële Wetenschappen en de Biowetenschappen en het behoud van de beroepstitel van Industrieel Ingenieur; 2. adequate basis- en onderzoeksfinanciering van de masteropleidingen tot Industrieel Ingenieur aan de hogescholen in Vlaanderen; 3. eigen doctoraten in de Industriële Wetenschappen en de Biowetenschappen; 4. de aanpassing van de studieomvang aan de internationale opleidingsstandaard. Het voorliggend Memorandum kan volgens de VIK perfect aansluiten bij de gefaseerde regeling zoals vastgelegd in het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
De graad en het diploma van Industrieel Ingenieur is een belangrijk element voor het verwerven van een goede positie op de arbeidsmarkt. Vandaag is het arbeidsveld van de ingenieur niet meer louter Vlaams of Belgisch maar Europees en zelfs mondiaal. Willen de Industrieel Ingenieurs kunnen wedijveren met hun buitenlandse collega’s en niet uit de internationale arbeidsmarkt worden verdrongen, dan dienen een aantal decretale maatregelen te worden ingevuld of aangepast. Het decreet van 4 april 2003 is reeds een goede stap voorwaarts naar een internationale herkenning van de graad en de specificatie van de diploma's, maar het is helaas nog onvoldoende ingevuld voor wat betreft de nationale als internationale erkenning van de opleidingen en de diploma's.
De Vlaamse Ingenieurskamer (VIK) vzw, als grootste beroepsorganisatie voor ingenieurs in ons land, wil met dit Memorandum constructief bijdragen om hieraan een oplossing te geven. Ze doet dit vanuit het standpunt van het beroepsveld van de Industrieel Ingenieurs en haar ruim 45 jaar ervaring. Het Memorandum kwam tot stand na een ruime raadpleging van de Industrieel Ingenieurs en alle betrokken partijen. Omdat de Industrieel Ingenieurs een belangrijke rol spelen in de economische en maatschappelijke ontwikkeling en de welvaart van ons allen, is de Vlaamse Ingenieurskamer er van overtuigd dat u, hetzij als politicus hetzij als beleidsvoerder, dit Memorandum zal willen ter harte nemen.
Ing. Joseph Neyens, Voorzitter Vlaamse Ingenieurskamer
3
Waarom dit Memorandum? In Vlaanderen zijn er meerdere ingenieursopleidingen, elk met een eigen profiel. Eigen profiel van de Industrieel Ingenieur. (Master of Science in de Industriële Wetenschappen en Biowetenschappen.) Het profiel van de Industrieel Ingenieur is wetenschappelijk, technologisch en projectgericht en sluit nauw aan bij de toepassingsdomeinen. Vanuit een polyvalente technologische en wetenschappelijke basis leren de studenten in deze opleiding technologische en organisatorische problemen uit een bepaalde specialisatie of toepassingsdomein herkennen en oplossen. De klemtoon van de opleiding ligt op industriële en maatschappelijke ontwikkeling en vertaling van technologie, kortom op de bekwaamheid om goede oplossingen te selecteren en toe te passen. De opleiding laat toe een gedegen en bruikbare know-how uit te bouwen en tactisch in te zetten. De opleiding wordt gekarakteriseerd door een groot pakket van toepassingsgerichte activiteiten. Het afstudeerwerk sluit aan bij de technologische realiteit en gebeurt in bedrijven of onderzoeksinstellingen (inclusief de interne onderzoeksinstellingen). Het competentieprofiel bestaat onder meer uit:
1 Wetenschappelijke kennis en vaardigheden zoals: een grondige kennis van de exacte wetenschappen; de bekwaamheid om theoretische modellen te ontwikkelen; een brede technische achtergrond; kennis van de ingenieurspraktijk binnen een discipline; vertrouwd zijn met de nieuwste technologieën in die discipline; bekwaam zijn om technische informatie te verwerven en te verwerken; beheersen van state of the art technologie zowel als van gedegen technologie; bekwaam zijn om ontwerpprincipes toe te passen met het oog op productie,
onderhoud en kwaliteit tegen economisch verantwoorde kostprijs (= kwaliteit); bekwaam zijn om rekening te houden met veiligheid, milieu en zorgsystemen; degelijke kennis van informatica en informatietechnologie; probleemoplossend denken en handelen: van analyse tot synthese; ervaring met technieken van wetenschappelijk en logisch denken; inlevingsvermogen in problematiek:
- problemen in kaart kunnen brengen en analyseren op wetenschappelijk verantwoorde wijze; - een gestructureerde aanpak en probleemoplossend vermogen tonen; - een praktisch gerichte denkwijze vertonen. het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context.
2 Bijkomende competenties zoals: 1 sociale vaardigheden bekwaam zijn om te werken in teamverband aan multidisciplinaire projecten: projectmanagement; de capaciteit hebben om mensen te motiveren (gedrevenheid); bereid zijn verantwoordelijkheid op te nemen; klantgerichtheid.
4
2 effectiviteitsattitudes vaardigheid in mondelinge en schriftelijke communicatie en meertaligheid; technische veranderingen en de evolutie van de noden juist kunnen inschatten; houding aannemen van vernieuwing en creativiteit (innovatie); blijk geven van flexibiliteit en brede inzetbaarheid; houding hebben van leergierigheid en permanente vorming. 3 managementsvaardigheden kennis van verhoudingen in het bedrijfsleven en principes van bedrijfsbeheer; attitude hebben om leiding te geven; bereid zijn verantwoordelijkheid op te nemen. 4 morele en ethische attitudes Deze academisch gevormde ingenieurs kunnen zelfstandig werken en functioneren in een organisatie. Ze karakteriseren zich door een up-to-date globale systeemaanpak, waarbij technologie ingezet wordt ten dienste van mens en maatschappij. De universiteiten en de hogescholen operationaliseren nu de academisering van de masteropleidingen aan de hogescholen. Als beroepsvereniging van de Industrieel Ingenieur in Vlaanderen eist de Vlaamse Ingenieurskamer dat: 1. Alle ingenieursopleidingen internationale erkenning krijgen: bijgevolg moeten de opleidingen tot Master in de Industriële Wetenschappen en Master in de Biowetenschappen op vijf jaar komen met de daarbij horende aangepaste financiering en moet elke gediplomeerde de graad en de specificatie van Master of Science verwerven. 2. De hogescholen recht hebben op een adequate basisfinanciering voor hun academische opleidingen en op een aangepast systeem van financiering van het wetenschappelijk onderzoek. 3. De Industrieel Ingenieur rechtstreeks toegang krijgt tot een doctoraat in de Industriële Wetenschappen of de Biowetenschappen. Het onderzoekswerk gebeurt bij voorkeur in de hogescholen onder leiding van een promotor uit de hogescholen. Het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen heeft met de vorming van de associaties een belangrijke stap gezet. Maar de Vlaamse Industrieel Ingenieur heeft nog niet de internationale erkenning die hij/zij verdient. De VIK verheugt zich over een aantal punten zoals verwoord in de beleidsnota Onderwijs en Vorming 2004-2009 van minister Frank Vandenbroucke, zoals onder meer: de noodzaak van rationalisatie in het hoger onderwijslandschap dat kan worden
verwezenlijkt door pooling van het personeel , opleidingen en onderzoeksmiddelen; het afstellen van het onderwijsbeleid op excellentie en concentratie van het onder-
zoek in speerpunten; het betrachten van een betere samenwerking tussen universiteiten en hoge-
scholen in de schoot van de associaties; het hanteren van dezelfde logica voor het financieren van de hogescholen en de
universiteiten.
5
Concrete voorstellen voor de beleidsmakers 1 De Vlaamse Industrieel Ingenieurs moeten competitief blijven met hun buitenlandse collega’s Het structuurdecreet van 4 april 2003 rangschikt de opleiding van Industrieel Ingenieur in Vlaanderen terecht in de lijst van academische opleidingen. Helaas is hiermee de internationale erkenning van de graad en van het diploma van Industrieel Ingenieur niet verzekerd. De VIK vraagt dan ook met aandrang dat de Vlaamse regering decretaal een einde stelt aan deze dubbelzinnige toestand, die heel wat jonge Industrieel Ingenieurs en hun gezin aanbelangt. 1.1. Internationale erkenning vereist de toekenning van de specificatie “of science”. Het Vlaamse bedrijfsleven is sterk internationaal verweven. Door een steeds verdere integratie van de economie en het onderwijs in Europa dient er daarom voor gezorgd te worden dat de Vlaamse Industrieel Ingenieur competitief blijft in vergelijking met buitenlandse collega’s. Een academische opleiding wordt in het buitenland niet in vraag gesteld op voorwaarde dat de juiste internationale en herkenbare terminologie wordt gebruikt voor de specificatie van de mastergraad. Een internationale erkenning van de academische opleiding Industriële Wetenschappen en Biowetenschappen vereist de toekenning van de specificatie “of science”. De goedgekeurde omvormingsdossiers door de erkenningscommissie, de begeleidingscommissies bij het academiserings- en accreditatieproces en het feit dat de suffix “of science” verwijst naar het gevolgde studiedomein, verantwoorden een onmiddellijke toekenning van de specificatie “of science” bij de graad van master in Industriële Wetenschappen en Biowetenschappen. Door deze decretale realisatie kan de Industrieel Ingenieur de rechtmatige maar ook de broodnodige toegang en/of erkenning krijgen met betrekking tot de internationale bedrijfswereld, de internationale instellingen en de internationale onderzoeksprojecten en opleidingen. 1.2. Internationale erkenning vereist een studieomvang van 120 studiepunten. De Vlaamse Ingenieurskamer wil, net zoals de Vlaamse regering trouwens, de internationale evolutie volgen inzake de studieomvang van de masteropleidingen en in relatie tot de kwaliteit van de opleidingen en de onderzoeksmasters. Het niet instappen in deze ontwikkeling zou de mogelijkheden van internationale vergelijkbaarheid en mobiliteit ernstig belemmeren.
2 Adequate basis- en onderzoeksfinanciering van de masteropleidingen tot Industrieel Ingenieur aan de hogescholen in Vlaanderen Het decreet op het hoger onderwijs en de accreditatiestandaarden maakt geen onderscheid tussen de masteropleidingen aan de hogescholen en de universiteiten voor wat betreft het niveau en de specificiteit van het onderwijs, het onderzoek en de dienstverlening. Enkel wat de financiering aangaat is er een immens verschil. De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) pleit voor een evenwichtig onderzoeksbeleid in Vlaanderen met een goed evenwicht tussen het fundamenteel lange termijn onderzoek en het economisch, industrieel gerichte onderzoek. De VIK stelt vast dat Europa en Vlaanderen in het bijzonder te weinig investeren in innovatie en toegepast onderzoek met economische finaliteit.
6
Hier is een zeer belangrijke rol weggelegd voor de Industrieel Ingenieur en voor de uitbouw van de Masteropleidingen in de Industriële Wetenschappen en Biowetenschappen. De overheid kan het nieuw Industrieel Onderzoeksfonds doelgericht en efficiënt inzetten door het bij voorkeur te bestemmen voor innovatief, industrieel gericht onderzoek dat de specifieke opdracht is van de Masteropleidingen in de Industriële Wetenschappen en Biowetenschappen. De VIK pleit bijgevolg voor de volgende onontbeerlijke maatregelen: 1. de basisfinanciering voor de opleiding tot Industrieel Ingenieur dient versneld opgetrokken te worden tot het niveau van de basisfinanciering aan de universiteiten; 2. het Tetrafonds dient binnen de 2 jaar opgetrokken van € 6 miljoen tot € 20 miljoen. In vergelijking met andere onderzoeksfondsen is deze vraag terecht. Zo krijgen de masteropleidingen van de hogescholen de mogelijkheid om in een open competitie meer Vlaamse KMO’s permanent te ondersteunen vanuit hun expertise op het vlak van toegepast onderzoek; 3. het Industrieel Onderzoeksfonds dat € 10 miljoen ter beschikking stelt, dient toegekend te worden aan de academische opleidingen in de hogescholen.
3 Eigen doctoraat in de Industriële Wetenschappen en de Biowetenschappen Binnen elke Vlaamse associatie willen de departementen Industriële Wetenschappen en Biowetenschappen zich nationaal en internationaal profileren als een faculteit. Alleen deze Vlaamse strategie zal de betrokken departementen binnen de hogescholen, verplichten om binnen hun associatie versneld samen te werken en waar nodig te rationaliseren in het aanbod van hun masteropleidingen en de verdere uitbouw van het daaraan gekoppelde onderzoek. De groeiende samenwerking met verwante faculteiten van de associatie-universiteit is in een positieve stroomversnelling en is op dit ogenblik een meerwaarde voor de departementen Industriële Wetenschappen en Biowetenschappen. Het decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen van 4 april 2003 reserveert in artikel 23§3 het verlenen van de graad van doctor aan de universiteiten, en dit in of over de studiegebieden of delen van studiegebieden heen waarbinnen de universiteiten de bevoegdheid hebben tot het aanbieden van opleidingen die leiden tot de graad van master. Een evolutie binnen verschillende Vlaamse associaties is dat: docenten, hoofddocenten en hoogleraars in het bezit van een doctoraat kunnen optreden als volwaardig promotor voor de eigen doctoraatsstudenten; het doctoraatswerk kan gebeuren aan de hogescholen als de noodzakelijke onderzoeksfaciliteiten aanwezig zijn; de predoctorale proef wordt afgebouwd en geïntegreerd in het doctoraat. Eigen doctoraten in de Industriële Wetenschappen en de Biowetenschappen, met daaraan gekoppeld een structurele financiering van het onderzoek, is een terechte vraag. Ook binnen de toekomstige Faculteiten Industriële Wetenschappen en Biowetenschappen moet Vlaanderen op termijn streven naar een “een eigen doctoraat in de Industriële Wetenschappen en Biowetenschappen”, waarbij het toegepast onderzoek centraal staat. De Vlaamse Ingenieurskamer vraagt dat de decreetgever op termijn de mogelijkheid voorziet om via een eigen doctoraat een cultuur van toegepast onderzoek in de masteropleidingen van de hogescholen te verankeren. Aldus krijgen de eigen gediplomeerden ook de opportuniteit om zich binnen hun eigen studiegebied te vormen tot op het hoogste niveau.
7
4 Aanpassen van de studieomvang naar 120 studiepunten In de beleidsnota van Minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Frank Vandenbroucke staat letterlijk: “masteropleidingen van 60 studiepunten roepen vragen op over de waardering en erkenning in de Europese hogeronderwijsruimte, waar er ontegensprekelijk een algemene tendens naar 3+2 plaatsvindt. Internationaal onderzoek wijst uit dat de studieomvang van masteropleidingen van onderzoeksvoorbereidende aard meestal overeenkomt met 120 studiepunten. Hetzelfde geldt trouwens voor opleidingen met een belangrijke ontwerperscomponent, zoals de ingenieursopleidingen”. Het structuurdecreet van 4 april 2003 verplicht de hogescholen om voor hun academische opleidingen hun onderwijs op dezelfde manier als universiteiten te baseren op onderzoek. De VIK pleit voor een aanpassing van de studieomvang naar 120 studiepunten. Vlaanderen is dit aan al haar ingenieursopleidingen verplicht, willen zij op de internationale scène de ambassadeurs van Vlaanderen zijn, en niet minderwaardig dan andere Europese ingenieurs. De Vlaamse Industrieel Ingenieur wordt door buitenlandse bedrijven hoog ingeschat: de Vlaamse regering moet die reputatie en die kwaliteit ondersteunen met een geloofwaardig opleidingstraject en de juiste graad en specificatie van “Master of Science”. Zelfs in het federale België is er op korte termijn een onaanvaardbaar verschil tussen de gediplomeerde “Masters in de Industriële Wetenschappen en Biowetenschappen” in de beide taalgemeenschappen. Deze hervorming van de opleidingsduur is alleen haalbaar via extra financiële middelen.
De basisfinanciering van de masteropleiding aan de hogescholen bedraagt voor het academiejaar 2004-2005 gemiddeld € 6.381 per hogeschoolstudent. De universiteiten ontvangen als basisfinanciering gemiddeld € 13.822 per universiteitstudent. Van dit bedrag wordt er volgens de VRWB (Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid) 75% aangewend voor onderwijs en 25% voor onderzoek. Dit betekent dat het basisbedrag voor een masterstudent aan de universiteiten meer dan het dubbele bedraagt ten opzichte van het basisbedrag aan de hogescholen. De overheid is zich bewust van dit grote verschil en heeft door middel van academiseringsmiddelen voor masteropleidingen aan de hogescholen een inhaalbeweging ingezet. Verrekend over 25.000 masterstudenten bedraagt het gemiddelde bedrag voor de volgende 5 jaar amper € 300 per masterstudent aan de hogescholen. Dit is een peulschil ten opzichte van de extra eisen op het vlak van toegepast en wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast stelt de VIK vast dat er voor de basisfinanciering voor hoger onderwijs nog heel wat andere middelen ter beschikking staan voor weten-
schappelijk en toegepast onderzoek. Een analyse van de begroting wetenschap en technologische innovatie 2004 leert dat het totaal bedrag € 534,4 miljoen bedraagt. Hiervan vloeit minstens de helft rechtstreeks via onder andere het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO), het Strategisch Basis Onderzoek (SBO) en innovatie door wetenschap en technologie doctoraatsbeurzen, of onrechtstreeks via samenwerkingsverbanden met het industrieel weefsel, terug naar de universiteiten. De hogescholen hebben momenteel geen directe toegang tot deze middelen. Het Tetrafonds (TEchnologieTRAnsfer) is vanaf 2004 opgestart als een terecht vervolg van het succesvolle HOBU-fonds (voorbehouden voor de hogescholen), en dit met een zeer beperkt en bevroren budget van € 6 miljoen. Het Tetrafonds staat in tegenstelling tot het HOBU-fonds open voor hogescholen EN universiteiten. Het is niet aan de VIK om deze Vlaamse beslissing in vraag te stellen, maar wel vraagt de VIK zich af waarom dit in omgekeerde richting niet gebeurt voor de andere onderzoeksfondsen.
VIK Herentalsebaan 643 2160 Wommelgem Tel. +32 3 259 11 00 Fax +32 3 259 11 01 www.vik.be E-mail:
[email protected]
8
Eindredactie: Ing. Noël Lagast • Uitgave juni 2005