KUNST- EN OUDHEIDKUNDIGE KRING - DEINZE
BIJDRAGEN TOT DE
GESCHIEDENIS DER
STAD DEINZE EN VAN HET LAND AAN LEIE EN SCHELDE
Nr. 44
- 1977
,Historische kennis is een techniek van eerste orde voor het behoud en voor de voortzetting van een rijpgeworden beschaving." {/ ose Ortega y Gasset)
In memoriam Luc Matthys
Lucien Gustaaf Leon Matthys geboren 17-6- 1902 overleden 28--7-1977 portret geschilderd door Fons Roggeman
Jordane van mijn hert · en aderslag mijns levens, 0 Leie, vlaamse vloed, lijk Vlaanderen onbekend, hoe overmachtigt mij de mate uws vreugdegevens wanneer ik sta en schouwe uw' vrijen boord omtrent.
Zo schreef Guido Gezelle. Ook voor Luc Matthys was die Leie de aderslag zijns levens. De Leie, zoals ze zich door Deinze wringt of zoals ze, wijd~ open, door het landschap van Deurle vloeit, aan zijn woonkamer in huize Koekebak voorbij, waar zo velen vaak te gast waren en keken naar die weiden als wiegende zeeën aan de overkànt, of naar de kunstwerken, tussen dewelke hij leefde. De Leie, zoals ze door onze dichters werd bezongen, door onze schilders werd gezien. De Leie, zoals ze de eeuwen door een rol speelde in het leven van de volksgemeenschap die er woonde en nog woont, of als toeristisch te evalueren gebied. De Leie was voor hem een aderslag van het leven waarin hij de jaren, schoon, voornaam en waardevol, aaneenreeg : als college.. student reeds meer-bedrijvig dan de anderen, als universiteitsstudent reeds organiserend. Als jong advokaat te Deinze stond hij, zowel in de stedelijke als in de algemeen-Vlaamse politiek, weldra op de eersterangs.. plaatsen, omwille van zijn bezonnen inzichten en toekomstgerichte overtuiging. Bijna tien jaar lang was hij schepen in deze stad en hij heeft het bestuur bewust nieuwe wegen opgestuurd, zowel inzake urba.. nisatie als inzake kultuurpolitiek. Dertig jaar lang bleef hij, buiten elk mandaat, de raadgever voor het kultuurbeleid van de stad.
11
Als bedrijfsleider kon hij een firma uitbouwen ; als maecenas en kunstverzamelaar kon hij vele kunstenaars en vooral jongeren op weg helpen : hij wist zeer goed kunstenaarschap van amateurisme te onderscheiden. Als succesvol zakenman vergat hij niet zijn vervolgde vrienden te steunen en te beschermen. Hij ligt als stimulator aan de basis van de stichting van de nu bijna 50-jarige Kunst- en Oudheidkundige Kring, K.O.K., waarvoor hij nu druk bezig was het halfeeuwfeest voor te bereiden. Stichtend lid in 1928, werd hij voorzitter van de K.O.K. in 1964. In die K.O.K.-belangstelling groeide het museum voor folklore en later het museum voor schone kunsten van Latem en de Leiestreek te Deinze, waarvan hij ook een milde begiftiger was. Hij was voorzitter van de Commissie voor dit museum, en was ook lid van de commissie voor de stedelijke Tekenakademie, waar hij zich inzette voor het stedelijk kunstonderwijs. Hij was voorzitter van de V.V.V., Vereniging voor Vreemdelingenverkeer, om die Leie, die onbekende Leie, haar schoonheid en · haar kunstenaars, haar landschap, bekend te maken. En voorzitterschap was bij Luc Matthys geen eretitel, maar -een werkinstrument. Zijn sociale inzet meende hij ook te kunnen realiseren in de Rotary-:-Deinze waarvan hij mede-oprichter was en waar hij ook tijdelijk voorzitter is geweest. Met die diversiteit van bedri.ivigheid te Deinze - maar ook ver daarbuiten - op verschillende terreinen, maar steeds o~ hoog niveau, staat zijn naam reeds nu genoteerd niet alleen in de geschiedenis van Deinze, maar ook in de geschiedenis van de Vlaamse Beweging. Een rijk en gevuld leven heeft hi_j gemaakt van wat hem geboden werd : een leven vol belangstelling voor alles wat van de mens is, de mens hier vlak bij ons, maar ook die in andere landen en in andere werelddelen. Belangstelling voor de mens in zijn edelste prestaties, die in de artistieke beleving van eigen waarde liggen, .- en in het doorgeven van die artisticiteit. Maar om van de waarde van het leven en van de kunst te genieten moeten ook de elementaire behoeften12
van-bestaan voldaan worden; daarom zijn inzet voor sociaal welzijn en ekonomische welvaart. De volheid des levens veronderstelt ook dat elke mens en elke gemeenschap zich zelf kan zijn. Daarom zijn inzet om aan Deinze en aan Vlaanderen de eigenheid te bezorgen die als fundament moet dienen om er het gebouw van de eigen belangstelling op te trekken. Luc Matthys eindigt zijn rijkgevuld leven en laat sporen en taken na op alle terreinen. Wij nemen afscheid van een groot mens, die van de mensen rondom hem hield. Wij nemen hier afscheid van een mens wiens belangstelling en inzet is uitgegroeid tot een bezit van de gemeenschap, want - in het museum voor schone kunsten - in het museum voor folklore - in de jaarboeken van de K.O.K. sedert 1930 ligt zijn belangstelling gerealiseerd, die hij aan Deinze nalaat en doorgeeft. Een belangrijke taak die hij ons geeft is het bewaren van deze belangstelling en het verder uitbouwen ervan. Rijk en gevuld is het leven van een man die op 75-jarige leeftijd nog jeugdig-overmoedige plannen maakt voor jaren ver. Aan ons de taak die plannen uit te werken, een taak van eerbied en piëteit. Rijk en gevuld was zijn leven, maar juist daarom niet-af: hij had nog zoveel te doen. Wij konden Luc Matthys onlangs nog vieren toen hij aangesteld werd tot ere-burger van deze stad. Dat ere-burgerschap was voor hem niet een bekroning op het einde van een Ioopbaan-volzorg-om-Deinze, het was voor hem een nieuwe stap, een nieuw begin op weg naar de realisatie van het ideaal en· het doel van zijn levensherfst : het nieuwe en grote museum voor schone kunsten van de Leiestreek.
13 .'
Symbolisch is daarom dat vandaag zijn laatste reis begon te midden van de verzameling kunstwerken die, hij vooral, voor Deinze hielp verzamelen. Luc Matthys, er stond nog veel werk op Uw getouw. Laten we hopen ·dat diegenen die na u komen er degelijk aan kunnen verder werken. Luc Matthys, gij hebt het belangstellingspeil van de bevolking door uw eigen inzet verhoogd. Laten we hopen dat diegenen die na u komen het werk tenminste op peil kunnen houden. Luc Matthys, gij hieldt van de mensen. Laten we hopen dat diegenen die na u komen dat evenzeer doen en vanuit die geest van liefde en belangstelling, met uw zin voor vertrouwen, gemoe· delijkheid, maar ook doorzetting, uw werk in uw geest verder zetten ; zo gaat uw leven over de grenzen van de dood heen, zo wordt uw werk --- niet af --- toch verder gezet. Gij laat in deze stad veel sporen na --- ook in de geesten en in de barten van de velen die U kenden. Mevrouw Matthys, gij begeleidt uw man op zijn laatste tocht - na de vele tochten die ge met hem maakte - , een man wiens leven en wiens werk in deze stad blijft nazinderen. Gij blijft met uw leed niet alleen, want talrijk zijn diegenen die met U treuren - al maakt dat niets goed aan uw verlies. Maar het zal u een troost zijn te gedenken, dat gij hem in al zijn ondernemingen hebt gesteund - en het zal u een troost zijn te weten dat hij in zijn verenigingen en kringen niet kan vergeten worden, omdat hij van zijn leven een kunstwerk heeft gemaakt. Luc Matthys, wij nemen afscheid. Uw werk bli_jft. We zullen ons best doen het op peil te houden en verder te zetten. We dan· ken u, voor zoveel grote en belangrijke dingen. We danken u ook voor de zoveel kleine dingen in het leven van elke dag, dingen die blijken uit een woord, uit een gebaar. Wij danken u. Vaarwel. Dit is de tekst van de lijkrede. uitgesproken door Herman Maes bij de begrafenis van voorzitter Luc Matthys op 4 augustus 1977.
14
Het Rederijkersfeest van Gent in 1539 DOOR
Luc RENDERS
·-
Het is de bedoeling• in dit artikel enkele aspecten van het rede~ rijkersfeest van Gent in 1539, en meer in het bijzonder het aandeel van de rederijkerskamer ,',De Nazareenen" van Deinze, te belich~ ten. We kunnen in dit verband ook verwijzen naar twee reeds eerder in het jaarboek verschenen bijdragen over het Gentse rede~ rijkersfeest, nl. "Drie Refreinen in de 16e Eeuw door Deinzenaars Gedicht" door H. Maes in 1961 en "Hope deur Schriftuere" door W. Temmerman in 1964. In onze bijdrage zal vooral, maar niet uit~ sluitend, aandacht besteed worden aan de al dan niet hervormings~ gezinde inhoud van de refreinen en het spel van zinne van Deinze, omdat deze problematiek voor het Gentse rederijkersfeest zeer belangrijk is. Onder de talrijke feestelijkheden van allerlei aard, georgani~ seerd door de rederijkers in de vijftiende en zestiende eeuw, neemt het rederijkersfeest van Gent in 1539 een vooraanstaande plaats in. Belangrijk is het niet alleen omdat een groot aantal kamers, negen~ tien, die uit het ganse Vlaamse land afkomstig zijn, deelnemen of omdat het als een typisch product van de rederijkersletterkunde literair betekenisvol is, maar vooral omdat het feest een maatstaf is voor de in die tijd opgang makende gedachten. De jaren omstreeks 1539 worden gekenmerkt door de opkomst van het Protestantisme en in dit opzicht kan het rederijkersfeest van Gent als een maatstaf gelden voor de toen heersende onrust. Ondanks de pracht en praal van het Bourgondische hof, de bloei van de handel, de weelde van de burgerij en de luister van de rederijkersfeesten heeft het Vlaamse volk het in deze periode bijzonder lastig. De voortdurende oorlogen, plunderende soldaten~ benden, ziekten en hongersnood maken de eerste decennia van de zestiende eeuw rampspoedig. Wanneer Karel V in 1530 aan de bevolking een bijdrage voor zijn keizerskroning oplegt, schrijft Margareta van Oostenrijk hem·: "Wees er goed van overtuigd dat men uit de Nederlanden niets meer trekken kan, wil men ze niet geheel en al verderven en te gronde richten." Ook te Gent is de toestand niet rooskleurig. Als de lasten van de nieuwe oorlog met Frankrijk te zwaar gaan wegen, weigert Gent irt·1536 om nog verdere belastingen toe te staan. Op het eéonomische aspect legt de inrichtende kamer "De Fonteine" van Gent de nadruk in haar
..
17
verzoek aan de deken en de bestuursraad der neringen om een bijdrage te schenken voor het bekostigen van de prijzen. Als argument wordt aangevoerd dat het feest onder andere wordt ingericht om " ... elcken vanden jnwoonende te doen prospereren ende gauderen jn haerlieder stijl ende neeringhe •.. ". De toestand waarin het volk zich bevindt is dus weinig hoopgevend. Ook de Kerk kan geen troost bieden. De gewone mens kan door zijn armoede geen deel hebben aan de goede werken, terwijl het zedelijk leven van een aantal geestelijken niet van die aard is om tot navolging aan te sporen. Het verlangen naar een zuivering van de leer dringt zich meer en meer op. Hierbij valt de nadruk op Christus en het evangelie. Twee figuren, die in dit opzicht een grote invloed uitgeoefend hebben, zijn Brasmus en Luther. Door de overeenkomsten in hun opvattingen is het dikwijls moeilijk om een juist onderscheid tussen hun invloedssferen aan te geven. We hebben echter niet de plaats om verder hierop in te gaan. AJleen moet aangestipt worden dat Brasmus nooit met de Katholieke Kerk heeft willen breken ; hij heeft een hervorming van binnenuit willen bewerkstelligen. Luthers opvattingen vinden vlug ingang in de Nederlanden. Zijn werken worden gretig gelezen, wat blijkt uit verschillende auto-da-fé's waarvan één te Gent in 1521. De inquisitie eist slachtoffers. Te Gent worden reeds vóór 1539 zeven mensen terechtgesteld. Hoewel te Deinze geen doden vallen is toch uit enkele processen die tegen kettersgezinden worden ingespannen, af te leiden dat de nieuwe denkbeelden ook hier doorgedrongen zijn. In hoeverre hebben deze stromingen de rederijkers beïnvloed ? Een eenvoudig antwoord is op deze vraag niet te geven. De moeilijkheid bestaat in het bepalen van het begrip "protestantse poëzie". Kritiek op de Kerk kan men doorheen de hele middeleeuwse literatuur terugvinden ; slechts waar de Kerk als instelling wordt aangevallen en katholieke dogma's volstrekt ontkend worden is een reformatorische gesteldheid duidelijk. Als deze elementen ontbreken, is het dikwijls onmogelijk een onderscheid te maken tussen hervormingsgezindheid en Erasmiaanse scepsis. Vóór 1533 schijnt de Hervorming in rederijkersteksten slechts hier en daar door te dringen waar ze omstreeks 1533 heelwat veld wint. Protestantse
18
stukken worden te Lier en Gent opgevoerd, de waarschuwingen van de overheid mogen niet baten. De rederijkers uiten zich steeds vrijer en vrijer, een ontwikkeling die een hoogtepunt bereikt in 1539. Te Middelburg wordt dan "den Boom der Schriftueren" gespeeld; in Gelderland omstreeks 1539 het "Tafelspel van drie Personagien, te weten een Prochiaen, een coster, een wever" geschreven en "een spel uan sinnen opt derde, vierde ende vijfste Capittel van twerck der Apostelen" vertoond en tenslotte heeft in hetzelfde jaar het Gentse rederijkersfeest plaats. Het rederijkersfeest van Gent bestaat uit twee gedeelten : een refreinfeest en een toneelwedstrijd. Het refreinfeest heeft plaats op twintig april. De opgaven treffen we aan in de bundel uitgegeven door Joos Lambrecht : ,,Refereynen int vroede, op de vraghe, wat dier ter waerelt meest fortse verwint. Item int zotte, op de vraghe wat volck ter waerelt meest zotheyt tooght. Item int Amorueze, op den stoc, Och moghticse spreken, ie ware ghepaeyt.". Ook de zinnespelen worden door Lambrecht uitgegeven, "Spelen van zinne by den XIX, gheconfirmeirdèn cameren van Rhetorijcken". De "questye" die moet beantwoord worden, luidt: "Welc den mensche sternende meesten troost es ?". In dit verband willen we aanstippen dat Joos Lambrecht een religieus omstreden figuur was. In 1545 wordt hij trouwens aangeklaagd en veroordeeld wegens het ongeoorloofd gebruik van een octrooi dat moet dienen voor het drukken van een "ketters" boekje. Hef is dan ook niet te verwonderen dat hij de publicatie van de Gentse refreinen en spelen op zich neemt. De spelen hebben plaats tussen twaalf en drieëntwintig juni. Het feit dat het de eerste maal is dat de teksten van een rederijkersfeest dadelijk na afloop gepubliceerd worden en het aantal herdrukleen wijzen op de grote belangstelling van de tijdgenoten. Het blijft een open vraag waarom de overheid de toelating geeft voor het feest en waarom zelfs de kerkelijke autoriteiten geen bezwaren koesteren. Na het feest komt echter aan de tolerantie van de overheid ten opzichte van de rederijkers een einde. Voortaan wordt er strikt toezicht gehouden op hun activiteiten en de overtreders van plakkaten worden streng gestraft. Gent ·ondergaat in 1540 de repressie van de Keizer, gedeeltelijk veroorzaakt door het ,.ketterse" rederijkersfeest, met een onttrekking van haar privileges als gevolg. 19
De meeste beoordelaars kennen aan het rederijkersfeest een belangrijke plaats toe in de geschiedenis van de Hervorming. Wil~ len we de algemene tendens van het rederijkersfeest nagaan, dan is het nodig refreinen en spelen van zinne afzonderlijk te behan~ delen. De refreinen, te Gent voorgedragen, bestaan steeds uit vier strofen. De refreinen "int vroede" tellen zeventien verzen per strofe, die "int zotte" dertien en de refreinen "int amorueze" vijf~ tien, dit waarschijnlijk overeenkomstig de wedstrijdvoorschriften. De refreinen "int zotte" zijn doorgaans sterk sociaal~critisch inge~ steld ; individuele en maatschappelijke wantoestanden worden er~ in gehekeld, zodat het komische eerder een wrange nasmaak krijgt. In zijn studie over het Gentse refreinfeest overloopt A. Van Eistander alle vorige interpretaties omtrent de religieuze strekking ervan. Hij constateert hierbij dat er heelwat verschillende opvat~ tingen bestaan wat de complexiteit van de problematiek duidelijk uitwijst. Zijn eigen onderzoek brengt aan het licht dat de refreinen van Antwerpen, Tielt en Kortrijk hervormd te noemen zijn, hoe~ wel het niet vaststaat dat de dichters de Kerk zouden willen ver~ laten. Uit de overige refreinen is niets dergelijks op te maken, zodat men ze ook wel Erasmiaans of katholiek kan noemen, hoe~ wel dit niet aangewezen lijkt omdat deze begrippen te weinig speelruimte toelaten. "Het is daarom ve.iliger in deze stukken een~ voudig den weerslag te zien van de verwarring op religieus gebied, die bij ons in die jaren heeft geheerscht.'' Ook G. Degroote meent dat de refreinen blijk geven van de ingewikkelde samenstelling van de zestiende eeuw en dat er naast roomse ook duidelijk refor~ matorische gezindheid aanwezig is. Evenals Van Gelder benadrukt hij de invloed van Erasmus. Deze beschouwingen geven de algemene tendens van de refreinwedstrijd goed weer. Het feit dat de refreinen niet duide~ lijk uitgesproken zijn is ook te verklaren doordat de opgaven niet rechtstreeks op de toen geldende religieuze problematiek inspelen, wat niet wegneemt dat er niet naar de tijdsomstandigheden ver~ wezen of een religieus standpunt ingenomen kan worden. Een grondige studie van de afzonderlijke refreinen kan in dit opzicht meer verheldering en grotere nuancering brengen. Het refrein "int vroede" van Deinze op de stok "Dit dier inde
20
waerelt meest fortsen verwint" beschrijft eerst de mens als de heerser van de wereld, maar van de mensen is op zijn beurt Îiij die tegen God in opstand komt de machtigste. De dichter steunt ·hierbij op het visioen "De vier beesten en de Mensenzoon" van Daniël (Dan.~7: 1~28). Er is een duidelijke gradatie in het gedicht waar te nemen. Van de vier dieren door God geschapen, nl. de . de "crupend e " , "gaen d e " , "zwemmen d e " en "voort v1.teg h en d e " 1s mens het sterkst, maar uiteindelijk haalt het vierde dier van Daniël, de meest onrechtvaardige mens, het. In tegenstelling ech~ ter met deze mens wil de dichter, zoals hij het in de laatste verzen uitdrukt, zich inzetten voor het Rijk Gods. Hoewel dit refrein gebaseerd is op de Bijbel, sommige passages zijn bijna woordelijk aangehaald, lijkt het echter nogal gewaagd om het àls Luthers te betitelen. Alleen omdat het op de Schrift steunt is het nog niet "schriftuurlijk". De bijbelverwijzingen dienen in dit geval immers niet om zekere geloofsopvattingen te verde~ digen waardoor het zou worden ingeschakeld in de godsdienstige strijd. Wat men wel kan doen is dit refrein te plaatsen in de bewe~ ging die de herwaardering van de Bijbel beoogt, een strekking die mede door Erasmus' ijver in die tijd opgang maakt. Ondanks de ernstige inhoud van het refrein verliest de dichter van· Deinze het wedstrijdkarakter van het refreinfeest niet uit het oog. In de beginverzen wordt de prins van de inrichtende kamer "De Fonteine", die de opgaven voor de refreinen en voor het spel van zinne heeft opgesteld en die trouwwens in de jury zetelt, als geïnspireerd door "Gods gheest" en dus als een begenadigd poëet aangesproken. Ook de laatste verzen zijn rechtstreeks aan hem gericht: Prince ie wil tmyne om een beter gheuen Aldus prince ontfanght mijn simpel vertoghen Al eyst dat twaerck onconstigh beghint... Het beklemtonen van de eigen nederigheid wordt hier als een probaat psychologisch middel gebruikt om de welwillendheid van de juryleden en vooral van de prins te verwerven. · · Het is jammer dat we de uitslag van het refreinfeest niet ken~ nen, en als zodanig over de prijswinnaars in het ongewisse blijven.
21 ''
Dit refrein van Deinze dat opvalt door de originaliteit in het uitwerken van het thema, de zuiverheid van vormgeving en. de goed opgebouwde structuur, met daarbij de nodige dosis psychologische berekening zal wel niet ver in de uitslag te zoeken zijn geweest. Het refrein "int amoureuze" behandelt niet de wereldse liefde, zoals men zou verwachten, maar heeft integendeel een religieuze uitwerking gekregen : de broederlijke liefde is er het onderwerp van. In dit gedicht treurt de schrijver omdat de liefde op de wereld zoek is en dit vooral als gevolg van de schijnheiligheid die onder de mensen heerst. Zelfs het zoenoffer van Christus en de boodschap van liefde die Hij de mensen brengt, levert geen resultaat op. Dit refrein kan niet losgezien worden van de heersende godsdiensttwisten waarnaar in de volgende verzen verwezen wordt : Want Gods gheest schijnt nu verdreuen doodt, Duer menschelicke ijsheyt men ziet ghebueren qwaet, Gods heilighdommen, die liefde te gheuen boot Daer zietmen heet mede tallen hueren gaet ... Men kan het wel als symptomatisch beschouwen dat in een tijd van tweedracht en twist waar ;,Elc heden sdaeghs deughdyghe leeren vliedt" een thema als de broederlijke liefde tot onderwerp • wordt gekozen. De dichter ziet de strijd tussen de verschillende godsdienstige partijen met lede ogen aan en doet in dit refrein een oproep voor meer medemenselijkheid, waarvoor hij teruggaat naar de centrale waarden van het geloof. Juist omdat de nadruk valt op de liefde is de problematiek van dit gedicht meer algemeen-menselijk, d.w.z. het is op iedereen toepasselijk. Het refrein stijgt hierdoor boven partijdigheid in de godsdiensttwisten uit. Een refrein dat in de studie van het hervormingsgezinde karakter van het rederijkersfeest een grotere plaats verdient is het refrein "int zotte" van Deinze op de stok "Zulc volc inde waerelt meest gotheyt tooght". Het thema van het refrein kunnen we in Erasmus' woorden als volgt samenvatten: "Wat is het gehele menselijke leven toch anders dan een toneelstuk, waarin allerlei mensen, het gela_at met allerlei maskers bedekt, op de planken komen en ieder zijn rol speelt totdat de leider hen van het toneel wegvoert ?" De dichter houdt het als antwoord op de wedstrijd-
22
vraag bij een opsomming, zonder veel diepgang, van verschillende categorieën van zotten. De eerste strofe bevat een beschrijving van mensen die door het uiterlijke te benadrukken een zeker aanzien in de ogen van hun medemensen proberen te verwerven. In de volgende strofen wordt d'e dwaasheid van deze mensen blootgelegd door als een scherpe tegenstelling de schijn, nl. hoe deze mensen zich voordoen, tegenover hun wezen, dat wat ze werkelijk zijn, te plaatsen. Omdat zowel in het werk van Brasmus als in dit refrein de nadruk valt op het uiterlijke meent G. Degroote dat dit gedicht een Erasmiaans karakter krijgt. Dit wordt trouwens bevestigd door een vers als: "Prince men vindt zotten zonder ghetal" een omwerking van de befaamde uitspraak "Der zotten aantal is eindeloos" van Erasmus. In tegenstelling met deze opvatting meent J. Loosjes in de scherpe kritiek op de Kerk, die hij zelfs hatelijk noemt, een reden te vinden om dit refrein bij de protestantse literatuur te rekenen. Inderdaad, de Kerk en de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders worden scherp op de korrel genomen. De verzen, Die om swaerelts eere Godts woordt verlaten En voor alle staten, willen zijn gheprezen bevatten een hevige aanval op hen die, omwille van wereldse glorie, Gods woorden en Gods boodschap in de wind slaan. Wat hierbij opvalt is dat gesproken wordt van Gods woord en niet van de woorden van de Kerk. Het is niet moeilijk hierin een waardering voor de Bijbel aan te wijzen. Andere verzen bevatten een duidelijke kritiek op het gedrag van de geeestelijken ; zo wordt de schraapzucht van degene die zich "tot Gods dienst stelt" veroordeeld. In de laatste strofe bereikt de aanval op de geestelijkheid een climax, terwijl ook een allusie op de tijdsomstandigheden niet uitblijft : Prince men vint zotten zonder ghetal Int aerntsche dal, zij schijnen zeer pryzelick Maer diet zeyde hem naecte ongheval Deur haer valscheyt zeer afgryzelic, Zy tooghen ons weghen, die schynen aduyzelic,
23
Maer zelue laten zy die onghetreden, En wiet hemlieden wilt zijn bewyzelic, Die werdt veruolghht in allen steden, ... De priesters zijn slechts in schijn eerwaardig; de mensen die hen hierop wijzen worden gestraft (banvloeken, enz••.• ). De priesters tonen ons de weg tot God maar zelf betreden zij deze weg niet en bovendien wordt ieder die hen dit verwijt (Luther en de andere protestanten) vervolgd en voor het gerecht gedaagd. Uit deze strofe blijkt duidelijk een grote sympathie voor de protestanten. De schrijver geeft hen, weliswaar in bedekte termen, gelijk. Om dit alles te ondersteunen citeert hij Paulus en wel een passage waarin Paulus tegen de dwaalleraars tekeer gaat. De opzet is eenvoudig: de priesters zijn dwaalleraars en ook hun dwaasheid zal teniet gedaan worden. Ook het citeren van Paulus is op zichzelf niet zonder betekenis omdat hij tot de apostel der Hervorming werd uitgeroepen en alleen het gebruik van zijn naam reeds in hervormingsgezinde richting wijst. De vraag of de dichter al of niet protestant is kan echter niet zonder meer opgelost worden omdat er onvoldoende dogmatische gronden aanwezig zijn om deze vraag op een bevredigende wijze in positieve of negatieve zin te beantwoorden. Dit refrein behoort echter in de discussie over het al dan niet hervormingsgezinde karakter van het Gentse rederijkersfeest, door de sympathie voor de Hervorming die eruit blijkt, · . zonder dat er overigens een meer individuele toon wordt aangeslagen, en door de toespelingen die gemaakt worden op de tijdsomstandigheden, meer aandacht dan tot nu toe het geval was te krijgen. De zinnespelen vormen de hoofdbrok van het rederijkersfeest van Gent. De toneelstukken worden op de markt opgevoerd op een speciaal daartoe opgerichte stellage waarvan een afbeelding in de uitgave van Joos Lambrecht opgenomen is. Dit decor stelt de voorgevel van een gebouw in renaissancestijl, bestaande uit twee verdiepingen, voor. De toneelruimte doet nogal majestueus aan en de hoge prijs waarvoor ze later verkocht wordt, bevestigt dit. Het gebouw zorgt voor een treffend decor : een abstracte achtergrond ideaal aangepast aan de abstracte inhoud van de spelen. Het aan-
24
tal spelers in d~ toneelstukken varieert sterk. In de meeste spelen treden drie tot vijf personen op, in sommige echter acht, negen en zelfs elf (bijvoorbeeld Brussel). In het spel van Deinze treden vijf personen op. Zelfs in korte contemplatieve spelen is dus een grote verscheidenheid mogelijk. Een blikvanger die er in belangrijke mate toe bijdraagt de Gentse spelen van zinne wat leven in te blazen is de "toog". Dit begrip slaat oorspronkelijk op de schilderijen of beelden, zeer dik~ wijls een kruisbeeld, die in het zinnespel worden getoond. Deze togen groeien later uit, zoals te Gent het geval is, tot tableaux~ vivants, al of niet met declamatie begeleid. De togen die dikwijls aan de Bijbel zijn ontleend, dragen bij tot meditatie ; ze blijven dan ook voorbehouden voor delen die meer aandacht verdienen dan de rest. Opmerkelijk is dat op het Gentse toneel de togen veel talrijker zijn dan normaal te verwachten is. Immers in bijna alle spelen komen er verschillende voor : in het spel van Deinze zijn er vijf. Een zinnespel kent als regel slechts één vertoning. Een ver~ klaring voor dit groot aantal togen kan misschien gevonden wor~ den in de "chaerte", de uitnodiging door de inrichtende kamer uit~ gezonden met opgave van de na te komen bepalingen. Hoewel deze chaerte niet bewaard werd, leren volgende verzen uit het spel van Deinze toch iets over de inhoud ervan : Want zo wie dat speilwys om een veriolyzen, Schriftuerlicxt figuerlicxt can bewyzen Zeer schoone pryzen magh hy hier treeken Het is duidelijk dat deze verzen betrekking hebben op de voor~ schriften voor het zinnespel. Aan het "schriftuerlicxt bewyzen" hebben alle kamers gevolg gegeven. De meeste teksten zijn dan ook niet meer dan een aaneenrijging van bijbelcitaten. Deze ver~ eiste bevestigt natuurlijk het contentieuze karakter van het rede~ rijkersfeest van Gent. De terugkeer naar de Schrift is immers één van de belangrijkste leerstellingen van Luther. "Figuerlicxt" bete~ kent in dit verband "op de meest aanschouwelijke wijze" wat met~ een een verklaring inhoudt voor de vele togen·. De "questye" die voor het spel van zinne wordt gesteld "Welc den mensche steruende meesten troost es ?" behandelt een erg
25
actueel vraagstuk. Dit probleem is trouwens tijdens de voorgaande jaren in verschillende publicaties reeds aan bod gekomen. Eras~ mus schrijft in 1534 ,.De praeparatione ad mortem" waarvan in hetzelfde jaar de vertaling ,.Een Costelic Aendachtich en Devoet Boecke van dye Bereidinghe tot der Doot'' verschijnt; de Latijnse ,.Elckerlyc" bewerkt door Ischyrius komt in 1536 uit en voordien heeft Gnapheus hetzelfde thema behandeld in ,.Een troost ende spiegel der siecken". Bovendien vindt in 1538 de eerste vertoning van ,.Hecastus" van Macropedius plaats. Het Gentse rederijkersfeest staat dus niet alleen. Hoe hebben de rederijkers op deze vraag gereageerd? De meeste critici zijn de mening toegedaan dat het om "ketterse" spelen gaat. Alleen L. Willems en Van Mierlo geloven in het katholieke karakter ervan. Van Dis sluit zich bij de meerderheid aan : de inhoud van de spelen is "ketters" ; het publicatieverbod was dus uit katholiek standpunt tenvolle gerechtvaardigd. Latere studies hebben deze zienswijze genuanceerd. H. Van Gelder meent dat de spelen de invloed van Erasmus, dus afgedwaald van de orthodoxie, hoewel niet vervreemd van de Kerk, reflecteren zowel als de opinies van Luther. Men neemt van beide richtingen een gedeelte over en de weerslag hiervan wordt in de spelen aangetroffen. Volgens G. Degroote zijn de spelen eerder producten van Erasmiaanse overtuiging. Samenvattend kunnen we besluiten dat er naast spelen die van een katholieke visie getuigen duidelijk hervormingsgezinde voorkomen .terwijl ook het aandeel van Brasmus niet te onderschatten is. De vraag in hoeverre een bepaald spel in een of andere richting staat moet echter uit een nauwkeurig onderzoek van de betrokken tekst zelf blijken en op dit gebied is nog veel werk te verrichten. In onze analyse van het zinnespel "Hope deur Schriftuere" zullen we proberen de houding van de rederijkers van Deinze ten opzichte van deze problematiek te bepalen. In dit toneelstuk dat 495 verzen telt, treden vijf personages op : ,.menschlicke crancheyt", ,.Gods geestigh verstaercken", ,.Fraey figuracye", "Troost der schrift" en ,.Leuende hope". De resolutie op de vraag "welc den mensche sternende meesten troost es ?" wordt in het zinnespel van Deinze, om een dor en uitgebreid betoog bondig op te som-
26
men, in de volgende verzen samenvattend weergegeven. Dats hope daer Christus ons hooft in zijn doot in was rustende in des ster:uens noot zoo ons schriftuere bloot doet daer vermaen De hoop staat dus centraal en wordt zelfs boven de liefde gesteld. Door Christus' kruisdood, verrijzenis en hemelvaart heeft de mens troost verkregen, waardoor ook de hoop op hemelse zaligheid wordt versterkt : allen zullen verrijzen en de ziel zal door Christus in bescherming genomen worden. Dit antwoord wordt door een aantal schriftuurplaatsen gestaafd en verder uitgediept. Het spel groeit uit tot een theologisch dispuut van begin tot einde, en omdat er zich geen conflicten tussen de verschillende personages voordoen blijft het hele verloop vlak en monotoon. Deze eentonigheid wordt nog in de hand gewerkt doordat er zich in het hoofdpersonage, "Menschlicke cranckeyt", ook geen innerlijke strijd voordoet. Elke vorm van levendigheid in de karakterisering van deze figuur ontbreekt. Hij bezit weinig menselijke trekken. Slechts heel even bij de aanvang van het stuk treedt een menselijk aspect naar voren nl. waar "Menschlicke crancheyt" klaagt over de kortheid en de ijdelheid van het bestaan. Daar "Menschlicke crancheyt" een zuivere allegorisering is, en in tegenstelling tot bijvoorbeeld Elckerlyc geen levensecht gevoel overdraagt, helemaal niet door passie of angst bewogen wordt, is het voor de toeschouwer moeilijk om zich met deze figuur te identificeren. We kunnen in "Menschlicke crancheyt" helemaal geen lotgenoot herkennen.· Hierdoor mist dit toneelstuk de warme menselijkheid, eigen aan goed drama. Dit zinnespel bestaat slechts uit een aantal vragen van de mens aan zijn medespelers. Deze vragen worden bovendien op een ordeloze wijze gesteld zodat elke samenhang gaat ontbreken en dikwijls hetzelfde herhaald wordt. De factor heeft het, als gevolg hiervan, nodig geacht om op het einde van zijn stuk de voornaamste gedachten duidelijkheidshalve nogmaals samen te vatten. Wat de algemene gedachtengang eveneens doet strompelen is het feit dat de tekst uit niet veel meer dan een lange aaneenrijging van bijbelcitaten bestaat, waaruit wel de eruditie van de schrijver blijkt maar wat niet erg bevorderlijk is voor het opbou-
27
wen van de dramatische spanning. Omdat de Bijbel de belang~ rijkste inspiratiebron van de auteur is en (bijna) alle beeldspraak eruit on.tnomen is gaat de tekst van het zinnespel onpersoonlijk klinken. De volkse frisheid en natuurlijkheid wordt zodoende aan het stuk ontnomen. Het dramatisch effect van de tekst wordt even~ eens geremd door de lange replieken. Afgezien van het feit dat hierdoor de vlotheid in de kiem gesmoord wordt - enkele kortere replieken die wat meer afwisseling brengen komen bijna niet voor - bevatten deze lange replieken dikwijls een ingewikkelde gedach~ tengang zodat ze ·voor de toeschouwer en lezer moeilijk vatbaar zijn. "Hope deur Schriftuere" is geen aangename lectuur, omdat het betogend~didactisch karakter ervan te sterk de bovenhand op dramatische vereisten heeft genomen. Tenslotte rest ons de vraag die bij de beoordeling van de Gentse zinnespelen onvermijdelijk dient gesteld nl. de vraag naar het al of niet hervormingsgezind karakter van de tekst waarbij men de gebeurlijke invloed van Brasmus niet over het hoofd mag zien. G. Degroote onderzoekt het Erasmiaanse karakter van de tekst waarbij hij volgende kenmerken vindt : het Paulinische karak~ ter van de tekst, Deinze doet het meest van alle zinnespelen een beroep op Paulus ; een doorgedreven biblicisme, het optreden van een figuur als "Troost der schrift" is in dit opzicht wei sympto~ matisch ; bovendien wordt in het Deinse spel zeer uitvoerig gehan~ deld over het mystiek lichaam van Christus terwi.il tevens bepaalde goede werken gekritiseerd worden. Ook de thema's van de plotse dood en het aanschouwen van Christus aan het kruis zijn aan Brasmus niet vreemd. Hierbij kunnen we nog enkele letterlijke overeenkomsten tussen "Hope deur Schriftuere" en "Een Costelic Aendachtich en Devoet Boecke van dye Bereydinghe tot der Doot" van Brasmus voegen, een werk dat door de publicatie in 1534, enkele jaren voor het Gentse rederi_ikersfeest, zeker op de opinies van de rederijkers zal ingewerkt hebben. Dat de werken van Bras~ mus ongetwijfeld de Deinse factor beïnvloed hebben ligt voor de hand. Kan men daarom van Erasmianisme, dit wil zeggen dat de schrijver Erasmus' opvattingen deelt, gewagen 1 Uit deze parallel~ len kan immers geen bepaald standpunt ten opzichte van de doq~ ma's van de Katholieke Kerk afgeleid worden en juist in dit
28
opzicht verschilt het Deinse spel heelwat van Erasmus. In deze verschillen, waaronder het verzwijgen van geloofswaarheden, tekent zich de houding van de schrijver af. Van de sacramenten en de biecht als genademiddelen voor de mens in zijn stervensuur is geen sprake, evenmin van de kerkelijke gemeenschap die voor de stervende bidt of van de Maagd Maria. Een ander belangrijk onderscheid is de waardeverhouding tussen de drie deugden. Volgens Erasmus berust de hoop op liefde, de Deinse factor houdt voor dat de liefde op hoop berust. Typisch reformatorisch is, in aansluiting hierbîj, ook het feit dat de mens voorbestemd is tot de eeuwige zaligheid, zijn vrije wil komt niet in aanmerking. De mens is verdorven en is niet in staat de wet van God te volbrengen. Doorheen het hele spel weerklinkt de onmacht, het onvermogen van de mens waarhij slechts het plaatsbekledend lijden van Christus de nadruk krijgt. Dit blijkt trouwens ook uit de benaming van de mens als "menschlicke crancheyt" waardoor juist op het machteloze van de mens gewezen wordt. Bovendien wordt het reformatorische onderscheid gemaakt tussen het woord en de beelden. Uit dit alles mogen we afleiden dat "Hope deur Schriftuere" wel degelijk in hervormingsgezinde richting staat en dit ondanks de invloed van Erasmus die ontegensprekelijk aanwezig is. Door dit in elkaar lopen van verschillende godsdienstige stromingen wordt de analyse van het Gentse rederijkersfeest niet vergemakkelijkt. Een nauwkeurig onderzoek van de teksten kan echter wel grotere duidelijkheid brengen. We hopen in deze studie dan ook een klein steentje tot deze opheldering bijgedragen te hebben, evenals tot een beter begrip, langs de interpretatie en evatuering van de bijdrage van de rederijkerskamer van Deinze om, van de rederijkersletterkunde in het algemeen. Juist door de vele vraagstukken die nog een oplossing moeten vinden zal het rederijkersfeest van Gent met de bijdragen van de verschillende kamers, nog lang een interessant studieobject blijven.
29
BIBLIOGRAFIE Biographie Nationale, Bruxelles, 1890-1891, dl. 11. P. BLOMMAERT, Beroerten te Cent onder Keizer Karel V. 1536-1540, overdruk uit de Berigten van het Historischen Gezelschap, s.l., s.a.
P. BRACHIN, La "Fête de Rhétorique" de Cand (1539), Les Fêtes de la Renaissance dl. 11, Fêtes et cérémonies au Temps de Charles-Quint, Parijs, 1960.
A CASSIMAN, "Kerkelijke geschiedenis van Deinze, O.L.V. Parochie", Bijdragen tot de Geschiedenis der Stad Deinze, nr. 4, 1937. G. DEGROOTE, "De Poëzie der Rederijkers (+ 1450 · en Belfort, 1948.
-+
1550)". Dietsche Warande
G. DEGROOTE, "Erasmiana", De Nieuwe Taalgids, 41 (1948), Groningen. G. DEGROOTE, "Erasmus en de Rederijkers van de XVIe Eeuw", Belgisch Tijdschrifr voor Philologie en Geschiedenis, deel XXIX, nr. 4. Brussel, 1951.
F. DE POTTER, Chronycke van Cendt door fan Van de Vivere en eenige andere Aantekenaars der XV/e en XV/Je Eeuw, Gent, 1885. H.G.E. ENDEPOLS, Het Decoratief en de Opvoering' van het Middelnederlandsche Drama, volgens de M iddelnederlandsche Toaneefstuk ken, Amsterdam, 1903. ERASMUS, De Lof der Zotheiä, Amsterdam-Antwerpen, 1957. De vcrtaling werd gemaakt door J.B. Kan. ERASMUS, Een Costelic Aendachtich en Devoet Boecke t•an dye Bereydinghe tot der Doot, uitgegeven door Adriaen van Bergen, Antwerpen. 1534.
P. FREDERICQ, De Nederlanden onder Keizer Karel. uitgave van het Willems-Fonds. nr. 110, Gent, 1885. M. GACHARD, Relation des Troubles de Cand sous Charles-Quillt, Bruxelles, 1846. K. HEEROMA, Protestantse Poëzie der 16de en 17de Eeuw, Brussel. 1940. dl. I. j. HUIZINGA, Erasmus, Haarlem, 1936. M.E. KRONENBERG, Verboden Boeken en Opstandige Drukker in de fleruormings· tijd, Amsterdam, 1948.
j. LOOSJES, "De Invloed der Rederijkers op de Hervorming", Stemmen voor Waar· heiden Vrede, 46, 1909, Utrecht. H. MAES, "Drie Refreinen in de 16e Eeuw door Deinzenaars Gedicht", Bijdragen tot de Geschiedenis der Stad Deinze en van het Land aan Leie en Schelde. nr. 28. 1961. F. PIJPER, Erasmus en de Nederlandse Reformatie, Handelingen en Mededelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1906-1907. Leiden 1907.
30
B. RANKE, Rederijk'ers in de Branding. Het Vlaamsche Rederijkerstoneel en de Opstand der XV/e Eeuw, Antwerpen, 1941. Refereynen int vroede ... , Item int zotte ... , Item int Amorueze uitgegeven door Joos Lambrecht, Gent, 1539. Spelen van zinne by den XIX, gheconfirmeerden cameren van Rhetorijcken. uitgegeven door Joos Lambrecht, Gent, 1539. J. TE WINKEL, De Ontwikkelingsgang der Nederlandschc 1922-1927, 7 dln.
Letterkunde. Haarlem.
W. TEMMERMAN, "Hope duer Schriftuere", Bijdragen tot de Geschiedenis der Stad Deinze en van het Land aan Leie en Schelde, nr. 31, 1964. M. VANDECASTEELE, Letterkundig Leven te Gent van 1500 tot 1539. Overdruk uit Jaarboek Kon. Souv. Kamer van Rhet. De Fonteyne, Gent, 1966. L.M. VAN DIS, Reformatorische Rederijkersspelen uit de Eerste Helft 11an de Zestiende Eeuw. Haarlem, 1937. L.M. VAN DIS en B.H. ERNE, De Spelen Gent, Groningen-Antwerpen, 1942, dl. I.
I'Uil
Zinne uertoond op het Landjuweel te
A. VAN ELSLANDER, Het Refrein en de Hervorming, overdruk uit het Jaarbock der Koninklijke Souvereine Kamer van Rhetorica van Vlaanderen "De Fontcync''. Gent. 1950. A. VAN ELSLAND ER, Het Refreinfeest te Gent, in 1539. Jaarboek der Kuninklijkt· Souvereine Kamer van Rhetorica van \1 laanderen "De Fontcyne", Gent, 1949. H.A. ENNO VAN GELDER, Erasmus, Schilders en Rederijkers, Groningen. 1959. ]. VAN MIERLO, De Letterkunde van de Middeleeuwen, Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, 's Hertogenbosch, 1949, deel 2. A. VAN WERVEKE, Joos Lambrecht, een Vlaming met Alzijdige Kennis uil de Renaissancetijd, Gent, 1937.
31
De Grafkapel van de laatste heren van Ayshove te Kruishoutem DOOR
Dr.
J.
GOEMINNE
"Such is the Unity of local history that anyone who endeavours to teil a piece of it must feel that his first sentence tears a deamlers web." F. W. Maitland Deze prachtige kapel is op het kerkhof te Kruishoutem gebouwd rond 1848 in opdracht van Burggraaf Pieter~Karel Desrnanet de Biesme en zijne gemalin Eugénie~Désirée van der Meere, laatste gravin van Kruishoutem ( fig. 1 ) . Het plan en het bestek van de kapel werd ontworpen en ge, maakt door de Heer P. Crocquison, provinciale bouwmeester te Kortrijk. De aannemer van het werk was de Heer De Vreese. De bouwstijl van de kapel is neo~gotiek, zoals de Sint~Eloois kerk van Kruishoutem. De verwerkte stenen zijn gebakken met de aarde van een stuk grond, kadastraal bekend Sectie B, nrs. 232 en 241, dat aan de kerkfabriek van Kruishoutem is geschonken, in 1811, door de graaf Karel-Amatus van der Meere en zijn gemalin Katarina de Beelen-Bertholff. Het gemeentebestuur van Kruishoutem is van plan de klassering van de kapel en omgeving aan te vragen na het volledig herstel in 1976 (fig. 2).
I. -
BESCHRIJVING
De voorgevel, in gotieke stijl, is gebeiteld in arduinsteen. Deze gevel eindigt spits met beiderzijds gotieke arabesken. De ingang van de kapel is een opening met ogiefboog en gotieke versiering, afgesloten door een ijzeren hekken in twee delen vervaardigd met gotieke motieven. De blazoenen Desrnanet de B.iesme~van der Meere, in arduin gebeiteld zijn zichtbaar boven het afsluithekken. Beide blazoenen zijn gehoude~ door twee rechtopstaande leeuwen met bovenop de gewapende heraldieke helm. 1. De venstertj-es De kapel heeft vier ogivale vensters met loodgla~ramen voorstellende de blazoenen van de laatste heren van Ayshove.
35
Fig. 1. T oesta nd v a n de ka pel vóór resta ura tie.
a) Het eersté venstertje rechts was vroeger versierd met de blazoenen van JOZEF~KAREL van der MEERE (1723~1798) en zijn echtgenote LOUISE~JOZEFA~JOANNA van SLYPE (17401814). Het blazoen van Jozef-Karel van der Meere was gevierendeeld ; het eerste en vierde kwartier stellen voor het wapen van der Meere "Van azuur met drie moerbeziebladen van goud". Het tweede en derde kwartier vertoonden de wapens van een oud Vlaams geslacht van W edergraet "Geschuinbalkt van goud en van azuur van zes stukken". Over alles heen (en abime) het wapen van een Gentse patriciërsfamilie "Van zilver met een leeuw van keel en driedubbel gezoomd van azuur", toebehorende aan Marie~Barbe vandermeeren. Dit glasvenster is verdwenen. Het blazoen van Wedergraet komt van een grootmoeder, 7 de parentage. Joris van der Meere, grootvader 7de parentage van Jozef-Karel huwt in 1494 met Margriete van Wedergraet erfvrouw van Voorde. Joris sterft op 21 december 1507 en zijn gemalin overlijdt op 17 oktober 1531. Het kasteel van Voorde is heden de vrije meisjesschool van Voorde. Barbe-Marie vandermeeren is de eerste echtgenote van Emmanuel~Leopold van der Meere (1630~1693), grootmoeder 3de parentage van Jozef~Karel van der Meere. Het blazoen van Louise~ Jozefa~ Joanna van Slype was : Gedeeld: Pars dextra: "Van goud met een leeuw van sabel, gewapend en getongd van keel". Pars sinistra : "Van azuur met een ampul van zilver". b) Het tweede venstertje rechts is versierd met de blazoenen van Karel~Jozef Desrnanet de Biesme (1793~1865) en zijn gemalin Eugénie~Désirée van der Meere (1795~1871), laatste gravin van Kruishou tem. Het blazoen van Karel~ Jozef Desman et de Biesme is : "Van keel met een leeuw van goud, gekroond, gewapend en getongd van azuur, met een zoom van zilver beladen met acht vlammen". Het blazoen van Eugénie~Désirée van der Meere: "Van azuur met drie moerbeziebladen van goud". Dit glasvenster is ook beschadigd. . c) Het eerste venstertje links in de kapel is versierd met het 37
blazoen van Willem·Jozef van der Meere (1673.1743). Gevierendeeld ; het eerste en vierde kwartier : van der Meere : "Van azuur met drie moerbeziebladen van goud". Het tweede en derde kwartier vertonen de wapens van de familie van Weder· graet: .,Geschuinbalkt van goud en azuur van zes stukken". Over alles heen (en abime) het blazoen van de Gentse patriciërsfamilie van dermeeren : "Van zilver met een leeuw van keel en driedubbel gezoomd van azuur, goud en azuur." Onder het blazoen staat de wapenspreuk van het geslacht van der Meere : Je maintiendrai. d) Het tweede venstertje links in de kapel vertoont het blazoen van de familie van der Meere : ., Van azuur met drie moerbezie· bladen van goud" en de wapenspreuk van het geslacht van der Meere : Je maintiendrai. De twee glasvensters links zijn nog volledig bewaard gebleven. 2. B i n n e n z i c h t Het altaar is voorgesteld door een pieta·beeld, in Franse steen gebeiteld door L. Van Biesbroeck. Dit pieta.beeld is in de grafkapel geplaatst in 1873. Lodewijk-Pieter Van Bisbroeck is geboren te Gent op 17 februari 1839 en overleden te Ukkel op 11 maart 1919. Hij was een leerling van de Akademie voor Schone Kunsten te Gent en volgde Pieter Delvigne als leraar op aan dezelfde Akademie. Zijn eerste tentoonstelling had plaats in 1865. Zijn werken zijn in neo·classistische stijl. Op het voetstuk van het pieta.beeld staat het volgende grafschrift te lezen : A la mémoire chère et bénie de Dame Eugénie·Désirée Comtesse van der Meere et de Cruyshautem, née à Bruxelles Ie 15 mars 1795, y décédée Ie 7 avril 1871, épouse de Messire Pierre-CharlesJoseph Desrnanet de Biesme, né à Namur Ie 21 janvier 1793, décédé à Bruxelles Ie 28 mars 1865. RI P
3. G r· a f s t e n e n Onder de vensters rechts is een grafsteen in de muur gemetseld: t lei repose Ie Vicomte Fréderic·Charles Desrnanet de Biesme, né à Cruyshautem Ie 6 janvier 1831, décédé à Bruxelles Ie 22 mai 1902. 38
Onder de v-ensters links is een tweede grafsteen bevestigd : t lei repose la Vicomtesse Julie~Angélique~Eugénie Desrnanet de Biesme, née à Bruxelles Ie 7 juin 1829, décédée à Ixelles Ie 20 février 1913. In het geboorteregister van de gemeente Kruishoutem staat nochtans opgetekend dat Frederiek~Karel Desrnanet de Biesme te Kruishoutem is geboren, om 8 uur 's morgens de 7 januari 1831. De geboorte is aangegeven door Pieter~Carolus- Jozefus Burggraaf Desrnanet de Biesme, lid van het Nationaal Congres en verblijvend te Sart~Saint~Eustache, provincie Namen, vader van het kind. De tweede getuige is Karel~Amatus van der Meere, graaf van Kruishoutem, oud lid van de Staten-Generaal van het vong Koninkrijk der Nederlanden en grootvarlet van het kind. 11. -
ONTST AÀN VAN DE GRAFKELDER
De heren van Ayshove hebben nooit te Kruishoutem gewoond. Hun financiële belangen werden waargenomen door een rentmeester. Dit geldt voor de geslachten van Machelen-Ayshove ~ van Gavere~Herimez - van Loon-Agimont - van Roehefort-van Steenhuize ~ van Gavere-Herimez en de eerste geslachten de Jauche de Mastaing. De eerste heer van Ayshove die te Kruishoutem woont is Karel de Ja uche de Mastaing ( 1593-1652) filius Jan en Anna van Sint Aldegonde (Brabants geslacht). Karel de Ja uche de Mastaing huwt in 1626 met Marie Bogaert, dochter van de Voorzitter van de Hoge Raad van Vlaanderen en heer van Moerkerke. Zij bouwen het huidig kasteel van Ayshove in 1632.,.1635 en hun kinderen Jan alsook Filips (I 629-1683) zijn te Kruishout~m begraven. Het nagekeken oud kerkarchief van Kruishoutem maakt geen melding van een familiekelder de Jauche de Mastaing op het oud kerkhof te Kruishoutem. Het graafschap Kruishoutem met het kasteel van Ayshove wordt in 1732 in openbare veiling verkocht. Het is Jonkheer Wil~ lem~Jozef van der Meere (1673-1743) die de heerlijkheid aankoopt. Dit Oudenaards patriciërsgeslacht woont op ·het kasteel te 39
Kruishoutem tot in 1837, jaar van het overlijden van Karel-Amatus van der Meere. Na de dood van Karel-Amatus van der Meere, 1837, erft zijn zoon Graaf August-Lodewijk van der Meere, geboren in 1797, het kasteel van Ayshove-Kruishoutem. Door financiële moeilijkheden is hij verplicht in 1839 het kasteel van Kruishoutem en nog andere goederen te verkopen aan zijn schoonbroeder en zuster, Burggraaf Pieter-Karei-Jozef Desrnanet de Biesme en zijn gemalin EugenieDésirée van der Meere. Aldus wordt het slot van Ayshove-Kruishoutem het eigendom van de familie Desrnanet de Biesme. Deze Naamse adellijke familie blijft eigenares van het kasteel van Kruishoutem tot in 1913, jaar van het overlijden van Juffrouw Burggravin Julie Desrnanet de Biesme. Karel-Amatus van der Meere en zi.in gemalin Katarina de Beelen-Bertholff schonken in 1811 een stuk grond aan de kerkfabriek van Kruishoutem. Deze gifte qeschiedde op voorwaarde dat het qeslacht van der Meere een private tribune of gravenhuis aan de kerk mag aanbouwen om de goddelijke diensten bij te wonen. Onder deze tribune of gravenhuis is een gra.fkelder gemetseld dienend als begraafplaats voor eigen familieleden. Dit alles houdt zeer waarschij~lijk verband met een bisschoppelijke beslissing die niet meer toelaat de H. mis te celebreren in de private kapel van het kasteel van Ayshove. Op de steen van de grafkelder onder het gravenhuis in de oude kerk van Kruishoutem stond gebeiteld : Wapenschild van der Meere JE MAINTIENDRAI Ostium Monumenti illustr. Dominorum Comitum Domeo van der Meere Het afbreken van de oude kerk en het verdwijnen van het oud kerkhof gelegen rond het gebouw, hadden voor gevolg dat de eigenaars van het kasteel van Ayshove de volgende overeen-
40
komst met de plaatselijke kerkfabriek va_n Kruishoutem troffen op 10 augustus 1845. Pierre~Charles~ Joseph Desrnanet de Biesroe en de Burggravin Eugénie~Désirée van der Meere, zijn echtgenote enerzijds en de plaatselijke kerkfabriek van Kruishoutem anderzijds : verkoop van de grond van het kerkhof mits een bijzondere bepaling inzake een eeuwigdurende kerkhofvergunning nl. : "Les vendeurs se réservent un emplacement d'un are sept een~ tiares, trois verges mesure locale à désigner à leur choix dans Ie cimetière pour y établir à leur convenanee et en tout temps un caveau sépulcral pour leur familie ou ses ayant droit, pour rem~ placer Ie caveau actuellement existant sous la tribune annexée à I'église dont la familie van der Meere a la propriété, moyennant une déduction du prix fixé d'expertise stipulé au présent acte s'éle~ vant à 18,14 fr ou 10 florins courant de Brabant par verge locale soit 24,42 florins courant de Brabant sur Ie principal." 111. -
DE GRAFKELDER
Twee lijkkisten staan in deze graftombe. Het zijn de lijjkkisten van Burggraaf Frederic~Charles Desrnanet de Biesme, overleden in 1902, en deze van Burggravin Julie~Angélique Desrnanet de Biesme, overleden in 1913. Verder staat nog in deze begraafplaats een open kist waarin de beenderen van de familieleden van der Meere verzameld zijn. Deze overblijfsels zijn uit de oude grafkelder van de voorgaande kerk naar deze plaats overgebracht. Het is wel aangewezen hier aan te stippen dat de bouwers van de grafkapel niet te Kruishoutem begraven zijn. Burggraaf Pieter~Karel~Jozef Desrnanet de Biesroe is op 28 maart 1865 te Brussel overleden en de lijkkist is bijjgezet. in de familiekelder Desrnanet de Biesroe op het kerkhof van Bossieres~parochie van het familiekasteel te Golzinne, provincie Namen. Zijn gemalin Eugénie~Désirée va!! der Meere, laatste gravin van Kruishoutem is, insgelijks te Brussel, gestorven op 7 april 1871 en de lijkkist is ook bijgezet in de familiekelder Desrnanet de Biesroe te Bossières. In de graftombe van de oude kerk van Kruishoutem werden de 41
Fig . 2. T oesta nd va n de ka pel na resta ura tie ( 1976).
volgende familieleden van het geslacht van der Meere begraven :
1.
Karel~Amatus
van der Meere (1766~1837), zoon van Jozef~Ka~ rel (1723~1798) en Louise van Slype (1749~1814). Hij was bur~ gemeester van Kruishoutem.
2. Catarina de Beelen~Bertholff, overleden in 1839. Zij is de doch~ ter van Ferdinand, algemeen procureur van Limburg, en van Catarina de Castro y Toledo, dochter van Frans~Jozef de Cas~ tro y Toledo die sterft in 1766 en begraven is te Sint~Niklaas. Catarina de Beelen~Bertholff was de echtgenote van Karel~Ama~ tus van der Meere. IV. -
BOUWHEER VAN DE GRAFKAPEL
De grafkapel is in feite gebouwd in opdracht van een edelman die geen rechtstreekse betrekkingen met Kruishoutem heeft gehad. In het. weekblad L'Union Sociale van het Arrondissement Namen is op 7 augustus 1937 een artikel geschreven "Un mandataire du Namurois au XIXe siècle ~ Le vicomte Desrnanet de Biesme, 1793~1865".
In dit artikel wordt zijn politieke loopbaan beschreven eri voor~ namelijk gewezen op zijn belangrijke rol die deze grote steenkool~ magnaat vervult in het Nationaal Congres ( 1830) bij het ontstaan van het Koninkrijk België. Hij verkrijgt door koninklijk besluit van 1826 een vergunning voor 541 hectaren voor kolenmijnontginning te Marcinelle~Nord. Hij verwerft in 1827 een tweede vergunning beslaande 1.400 hec~ taren voor de kolenmijn te Bray, Maurage en Boussoit. · Pieter~Karel Desrnanet de Biesme is de zoon van Karei~Aiexis heer van Sart~Saint~Eustache en van Marie~ Thérèse de Zualart erfvrouw van Golzinne en lsnes. Het geslacht Desrnanet is tot de adelstand verheven in 1660 door Filips IV, koning van Spanje. Het is Martin Desrnanet "rnaitre des forges" die de titel van burggraaf verwerft. Er is wel een vergelijking te maken tussen de lakenwevers van Vlaanderen en de "maitres des forges" in Henegouwen en Pikar~ dië. Het geslacht Desrnanet is zeer aktief geweest in ·de ijzerindus~ 43
•
trie van het Naamse en heeft veel bijgedragen om de houtskool te vervangen door steenkool in de ijzergieterijen van de streek van de Samber. De 27ste oktober 1830 wordt Burggraaf Desrnanet de Biesme tot lid van het Nationaal Congres voor Namen verkozen en volks~ vertegenwoordiger in september 1831. In 1839 verlaat hij de Kamer van volksvertegenwoordigers om Senator voor Namen te worden. Hij verzaakt aan zijn senators~ zetel in 1859. De politieke loopbaan van Pieter~Karel Desrnanet de Biesme is gekenmerkt door zijn geest van grote onafhankelijkheid te wijten aan zijn aanzienlijk fortuin. In 1861 waren zijn betaalde grondlas~ ten in het Naamse als volgt: Bossières 2.171 fr. ~ Temploux 506 fr. ~ Les lsnes 506 fr. ~ Saint Denis~Bovesse 287 fr. ~ Mous~ tier 45 fr. ~ Auvelais 24 fr. ~ Yves~Gomezée 19 fr. ~ Mazy 16 fr. ~ Suarlée 14 fr. ~ Beuzet 11 fr. ~ Spy 5 fr. ~ Silenrieux 3 fr. ~ Courrière 0,50 fr. ~ Bovesse 0,20 fr. In het eerste kadaster ( 1848) staat Burggraaf Desrnanet de Biesme te Kruishoutem bekend met· 205 hectaren, het Kasteel van Ayshove inbegrepen, te Bevere en Eine met 65 hectaren. Na het overlijden van Pieter~Karel Desrnanet de Biesme, publiceerde Le Journal de Bruxelles (1865) het volgende: "Catholique convaincu et fervent Mr de Biesme utilisa sa gran~ de fortune au service de la bonne cause et au soulagement des malheureux et l'on peut dire qu'il donna pendant toute sa vie de grands exemples de vertu, de civisme et d'attachement à son pays et à ses institutions."
44
BIBLIOGRAFIE 1. Genealogische Handschriften van Eugeen de Castra y Toledo, kanunnik van SintBaals Kathedraal te Gent, in privaat bezit 2. De Heerlijkheid Ayshove te Kruishoutem en haar Heren, door Jos. Walters, drukkerij van Fleteren, Hoogpoort, Gent. 3. De oude en de nieuwe Sint-Elooiskerk van Kruishoutem, door Dr. Jaarboek van K.O.K. Deinze, 1956.
J.
Goeminne,
4. Dictionnaire Généalogique et Héraldique, door F. Goethals, 1849.
5. Armorial du Royaume des Pays-Bas, door J. de Neufforge. 6. Modern archief van· het bisdom Gent, Bisschoppelijk paleis, Kruishoutem, nrs. 114, 125 en 190.
45
Emiel Gilliaert, (1884-1964) DOOR
G.P. BAERT
Dat de Vlamingen honkvast zijn werd in de loop der tijden algemeen aanvaard. Deze gemeenplaats werd in deze eeuw tegengesproken door de feiten, namelijk de vele uitwijkelingen die oneer, verdrukking en armoede ontvloden om elders in de wijde wereld een betere stee te zoeken en soms te vinden. Toen Brugge groot was en de Vlaamse zeevaart actief, ontdekten onze zeevaarders en kozen zij tot koloniaal gebied, de Vlaamse Eilandèb, of de Azoren, en sloten verbond met Fernand van Portugal om het monopolie van peper en suiker te veroveren in het Verre Oosten. Onder deze uitwijkelingen waren er avonturiers die tuk waren op rijkdom en anderen die wegtrokken om in verre landen het kristen geloof te verspreiden. Ze willen opsommen was onbegonnen werk. Alleen enkele hoge-topscheerders kunnen wij vroom in herinnering brengen, als daar waren: Pieter van Gent (1430-1572) "de vader van millioenen Indianen" ( 1 ), Ogier Ghisleen Van Boesbeke, gezant in Frankrijk in de jaren 1555-1562, diplomaat en geleerde, pater Ferdinand Verbist (Pittem 1623 Peking 1688), hoofd van de Wiskundige Dienst van de keizer van China, pater Jozef De Veuster, pater Damiaan, de apostel der melaatsen op het eiland Molokaï t 1889 ( 2). Er waren vele uitblinkers in de Verenigde Staten, als ingenieur Baekelant van Sint-Martens-Latem, uitvinder van het "bakeliet", Van de Poele van Lichtervelde, uitvinder van de trolley-bus, admiraal Goethals, bevelhebber van het Panama-kanaal, en onder de verdienstelijke minder groten, de Deinzenaar Jozef Van Lancker, eigenaar van het eerste Vlaams nieuwsblad "Gazette van Moline" ( 3). en die van Congo, kapitein Van Dorpe, ontdekkingsreiziger, kapitein Desiré Scheerlinck ( 1), alsook de gebroeders Gustaaf en Pieter Dujardin, die streden in de Anglo-Boerenoorlog in ZuidAfrika ( 5). Naast hen waren er kleine en nederige stadsgenoten die hun man stonden in vreemde gebieden en over sommigen van hen was een lijvig boek te schrijven. Zo komt ons in de zin Emiel Gilliaert, een tot no'g toe onbekend gebleven figuur die naar de Verenigde Staten trok om den broode.
49
Emicl G illlae rt. met zijn kapjr van ve teraan , vóór zijn wotdng te W ashington.
EMIEL GILLIAERT Zijn leven is een roman van het beste soort. Emiel-Henri Gilliaert werd geboren in de Gentstraat te Deinze, op 15 juni 1884, om 1 uur 30 's morgens, als zoon van Emiel, schrijnwerker, geboren te Gottem, en van Marie-Louise Verrnaeren van Saint-Amand (Fr.) ( 6). Vader Gilliaert verhuisde naar Lens, Pas de Calais, Arrondissement Bethune, de kolenmijnstreek. Het gezin telde zes kinderen, drie zonen : Georges, Henri en Emiel, en drie dochters : Zulma, Laura en Georgette. Zij gingen te Lens naar school, en toen hun ouders hen ontvielen, werden de wezen bij familieleden uitbesteed. De jonge Emiel kwam weer in zijn geboortestad terecht bij zijn oom Jules Gilliaert-Verneau waar hij inwoonde en het beroep van schrijnwerker-meubelmaker aanleerde. Zijn vrienden zocht hij onder de makkers in de werkwinkel van zijn oom Julius. Hij beleefde aldaar het drukke verkeer van de duivenliefhebbers in hun lokaal "In den rosten Duiver" tegenover de Sint-Maartenskerk. Al vroeg stelde hij belang in zang en muziek. Op zijn zondagtochten bezocht hij met zijn maten de herberg "Café de la Bourse", gehouden door Emiel Y de op de Kno~ke en was steeds bereid om op een stoel te springen en een lied aan te heffen, zoals dat toen in drankgelegenheden gebruikelijk was ( 7). De kameraden hadden echter meer dranklust dan zakgeld en beraamden zekere dag een plan. Zij zouden samen naar het vlakbijgelegen koffiehuis gaan bij Dheedene: de trapjes op waar de heren van Deinze hun stamtafel hadden en bediend werden door drie pronte jonge dochters. Daar zou Emiel zijn lijfstuk zingen en zouden zij wellicht beschonken worden om de prestatie van de vriend Emiel, de zoetgevoisde die overal zo veel bijval oogstte. Zo gezegd zo gedaan. Ze vonden er inderdaad Pieter Vereecke, vlashandelaar en schepene van Petegem, Leonce Mestdag, wisselagent te Deinze, Jozef van Risseghcm, wijnhandelaar, uitgever van de Gazette van Deinze en later bur~1emeester, naast andere jonggezellen. Op het pramen van de vrienden hief Emiel er het" lied aan van "La Valse bleue" in de trant van de Weeoerwalsen van Strausz die toen in Europa furore maakten. Hij behaalde een daverend suc-
51
ces om zijn klaarklinkende stem, zijn medeslepend ritme, zijn onhe· rispelijke franse uitgalm die de luisteraars ter gelagzaal zodanig in vervoering bracht dat het leidde tot een spontane danspartij, waar~ na Jozef Van Risseghem, zelf een geschoolde zanger, des zangers lof zong en zei dat hij Emiel's studies zou willen bekostigen aan het Gentse Conservatorium ( 8). Er kwam echter een kink in de kabel. Emiel had het elders te druk. In de vergaderzaal van zijn oom "In den Rosten Duiver" zag hij de verkiezingsmeetings houden van de groene dernokraten ofte Daensisten, door advokaat Hector Planquaert die zijn toehoorders wist te boeien en de geestdrift· dermate opwekte dat de herinnering daaraan Emiel Gilliaert, 50 jaar nadien, in sommige zijner brieven uit Amerika de hartekreet ontlokte "In Vlaanderen Vlaamsch". Het levensgenot sprankelde hem in elk vezeltje. Tijdens de kermisdagen was hij uit op pret, bezocht de jaarlijkse danszalen hij Jozef Versichele in de Nieuwstraat, thans Achiel van Eeckhoute~ straat, in "de Aalkar" bij Vanderdonckt over de Vaart en hij knoopte kennis aan met Marie~Eliza De Jans uit de Krekelstraat die hij huwde. Hij ging werken in de kinderwagenfabriek Kluys· kens, later Torck,· en met ·het daar gespaarde geld en zijn vrouw trok hij naar Amerika om daar zijn heil te zoeken. Hij koos de wijk naar Detroit, de stad van de opkomende autofabrikant Henry Ford. Dit was het jaar 1907. Vele Deinzenaren waren hem vooraf· gegaan : Gaston Veys, Jozef van Lancker, naar Moline, Gentiel Dujardin naar Chicago en vele Deinzenaren en Tieltenaren die de streek ontvolkten. Onze landverhuizers vertrokken elke week de vrijdag met de trein naar Antwerpen om de zaterdag aldaar in te schepen. Emiel was in gezelschap van zijn werkmakker Jules van den Berghe die zijn leven lang een boezemvriend zou blijven. Hun hestemming was Detroit, Michigan. Hij vond er werk bij Vlaamse aannemers die destijds, samen met de Zweden, het houwbedrijf beheersten ( 9). Zij verdienden er goed hun brood en Emiel was daar drie jaar in dienst, maar toen het werk tijdelijk verslapte hesloot hij ertoe zich hij de Amerikaanse Marine te laten inlijven voor de Philip· pijnse Eilanden. Hij kwam na drie jaar met verlof en scheidde uit de echt toen zijn huwelijk gestrand was.
52
ONZE LANDGENOTEN IN HET AMERIKAANS LEGER (1917.-1918) Na zijn dienst op de Filippijnse Eilanden werd onze stadsgenoot ingelijfd in de Mare Island Marine, Corpsbasis, California en nadien te Quantico, Virginia tot wereldoorlog I. Het statuut van de Belgische onderdanen in de V.S. was zeer verschillend. V ooreerst waren er diegenen die in België hun dienstplicht vervuld hadden en achteraf, met of zonder toestemming van het Ministerie van Landsverdediging naar Amerika vertrokken waren. Ook de deserteurs die vóór 1909 in de loting een laag nummer getrokken hadden en tussen 1909 en 1914 vertrokken waren om aan dienstverplichting te ontkomen ; verder de jongeren die in 1914 te jong waren. Toen in 1914 in België het mobilisatie-bevel werd afgekondigd, werden ook de Belgische dienstplichtigen in de V.S. vanuit België onder de wapens geroepen om hun vaderland te helpen verdedigen. Bij de deserteurs klonk het bevel in dovemansoren want hen stond, benevens soldatendienst ook tuchtstraf te wachten. Ze maakten zich verdienstelijk aan het thuisfront voor hulp aan onze soldaten aan de IJzer. Onder de Belgische dienstplichtige mannen waren er ook die reeds de Amerikaanse nationaliteit verworven hadden of op het punt stonden die te verwerven, mits ze voldeden aan de eisen daartoe gesteld (minstens 5 jaar verblijf, en andere meer). Amerika was een rijk jachtgebied en vele mannen lieten zich naturaliseren om een jachtvergunning te verkrijgen, wat de vreemdelingen geweigerd werd. Met de intrede van de V.S. in de oorlog - 6 april 1917 veranderde de toestand. Als Belgische onderdanen in een geallieerd land, kwamen zij die binnen de leeftijdsgrens vielen en hun "Amerikaanse papieren" hadden, in aanmerking voor legerdienst. Zij vervoegden het leger bij oproep. Bij de oorlogsverklaring in april1917 moest Amerika nog beginnen een leger op de been te brengen. Zo kwam het dat eerst in de zomer van 1918 de eerste aanzienlijke Amerikaanse troepenmacht
53
op het Europese front kon verschijnen. In oktober 1918 telde het Amerikaanse expeditieleger reeds meer dan 1 millioen 750 duizend man. Bij de Wapenstilstand, 11 november 1918, hadden velen nooit het front gezien en was de ontscheping in de Franse havens nog volop aan de gang. Emiel Gilliaert en zijn strijdmakker Trifon Colpa~ van Deinze waren toen reeds jaar en dag in de bloedige gevechten in het Argonnenwoud verwikkeld. Emiel bekwam er een longletsel bij een mosterdgasaanval van de Duitsers en Trifon verloor er zijn linkerbeen. Velen van hun strijdmakkers vielen in de gevechten van de sector Kruishoutem • Waregem en rusten op het Amerikaanse kerkhof van Waregem, een der talrijke "silent cities" (zwijgende steden) zoals Churchi11 ze noemde. De Amerikaanse soldaten die na de laatste gevechten te Deinze kwamen uitrusten, betrokken het oude gebouw van de Rijkswacht op de wijk 't Kouterke te Petegem. Ze hielden er naamafroeping vóór hun kazerne op de Kortrijksesteenweg en, tot tijdverdrijf, schoren en wasten ze zich elke dag, op straat.
ZIJN LEGERDIENST Reeds tijdens zijn dienst op de Philippijnse Eilanden was Emiel Gilliaert een voorbeeldig soldaat met onberispelijke staat van dienst bij de zeemacht. Hij won er het vertrouwen van zijn oversten. Hij had er zijn muzikaal talent niet verloren en werd aangesteld als klaroenblazer om later de post te bekleden van leider van de megafoon, de luidspreker om de mededelingen en bevelen in het legerkamp om te roepen. Toen het expeditieleger naar Europa was gekomen, werd hij tot staf-klaroenblazer van generaal John J. Pershing aangesteld en behoorde alzo tot de befaamde 2de Divisie van het Amerikaanse leger dat roem verwierf te Chäteau-Thiery, St. Miehiel en in het Argonnenwoud, waar hij, zoals gezegd, streed met Vlaamse Ame .. rikanen, o.a. Marcel Danneels, zoon van Francies, slager in de Kerkstraat, en Trifon Colpaert, klompenmaker van langs de Vaart
54
van Schipdonck, bijgenamd 't Eenbeen van Bachte. Emiel ontsnapte aan de heksenketel in Frankrijk waar hij geraakt werd door de vijandelijke mosterdgassen, maar hij gaf de strijd niet op en blies elke morgen generaal Pershing van zijn veldbed. Na de Wapenstilstand, 1918, werd hij opzichter van de Dienst der Oorlogsbegraafplaatsen in Den Haag, met standplaats Antwerpen en vandaar uit inspecteerde hij de kerkhoven van het I]zerfront. Na het beëindigen van zijn opdracht trok hij terug naar Amerika waar hij in militaire dienst bleef tot hij op 55-jarige ouderdom op rust werd gesteld na 12 jaar actieve bezettings- en oorlogsbedrijvigheid. Hij ging wonen te Washington D.C. en was werkzaam lid van de oud-strijdersverenigingen. Hij werd herhaalde malen herkozen om als lid van het Amerikaanse Erelegioengenootschap het "te velde" te blazen aan het graf van de Onbekende Soldaat, op het nationaal ere-kerkhof van Arlington. Hij was lid van de Columbiapost te Washington, van de 2de Divisiegenootschap, van de ·Katholieke Oud-strijders en van'de Confrerie van de Heilige Naam van Sint-Antonius, zijn parochie. Hij werkte in staatsdie~st in verscheidene regeringsgebouwen, ook in het Witte Huis van de President. Bij zijn opruststelling zocht hij zich verder nuttig te maken. Een gewezen meubelmaker moet niet omgeschoold worden en hij kwam in b~trekking met een antiquair met wie hij samenwerkte als hersteller van oude meubelen, wiens dochter hij huwde in het jaar 1923. Zijn tweede echtgenote Maria Bemard stond hem dapper bij. Hij maakte siermeubelen voor de winkel van zijn schoonvader en werd een welgestelde burger. Hij maakte ook meubelen voor zijn eigen woning, onder meer twee stijlvolle porseleinekasten, relikwieschrijnen die hij wegschonk aan zijn kinderen en zijn kleinkinderen. Toen hij er eens uitwipte was het om zijn vrienden te Detroit te bezoeken, vooral zijn boezemvriend Jules Van den Berghe met wie hij in het jaar 1907 naar Amerika was vertrokken en ook een andere Deinse meubelmaker, Van de Putte. Hij kwam ook naar het oude vaderland terug om er zijn dochter Zulma te halen die bij de
55
Emiel Gilliae rt. nél de W apenstilst<md ( 1918) . met zijn dochter Zulma ( 12 jaar oud) e n haa r grootmoeder .. meetje" Blondiné.l De Jans.
zusters Maricolen ter school was gegaan en opgevoed werd door haar grootmoeder, haar "meetje", Blondina De Coninck, weduwe Jan~Francies De Jans, die overleed in de Krekelstraat op 29 maart 1937 ( 10). Na een vruchtbare levensloop stierf Emiel in de ouderdom van 77 jaar, algemeen geacht en bemind in Washington en betreurd door zijn dochters, mevrouw Zulma John S. Hettrick-Gilliaert en mevrouw Dr. Hélène G. Werner, zijn drie zusters Zulma, Laura en Georgette, in Noord~Frankrijk, en talrijke kleinkinderen, o.m. zijn kleinzoon en zijn kleindochter, zuster Joan~Louise, kloosterzuster en geneeskundige assistente te Abidjan, Ivoren Kust, Afrika ( 11 ) . Emiel werd met grote eer en plecht begraven op het ere-kerk~ hof van Arlington, op enkele stappen van het graf van president John Kennedy, in de nabijheid van zijn ex~generaal Pershing. De lokale bladen van Detroit en Washington kondigden zijn overlijden aan met loffelijk commentaar en vele vooraanstaanden van de residentiestad volgden het stoffelijk overschot van de krijgsman ( 12).
EEN VRUCHTBARE LEVENSWEG Er is geen toeval. Alles in het leven is aaneengeregen tot een snoer. Met een zekerheid alsof het in de sterren stond geschreven is hij zijn gang gegaaan die hem naar de Nieuwe Wereld en een nieuw vaderland bracht. Met klare kijk en een gevoeligheid die sinds zijn prille jeugd haar weerklank vond, heeft hij de vriend~ schap gekoesterd en de genoegens van het leven gehuldigd. Hij heeft zich onder de mensen gemengd in het kleine Leiestadje, is naar een eiland in het Verre Oosten getogen waar hij de eenzaam~ beid leerde kennen, heeft er geluisterd naar de stemmen van 't ver~ leden en van zijn dromen. Hij heeft er met verspaanste Philippinos gesproken, heeft er de tropische plantengroei aanschouwd en ver~ geleken met de Petegemse zandvleuge op de Oostkouter. In de V.S. heeft hij kennis gemaakt met zijn Deinse werkmakkers en met de oud~wapenbroeders van wereldoorlog I. Hij heeft vriendschap gesloten met de makkers die dezelfde
57
V a n links naa r rechts : Jules V a n de n Be rghe en Emiel Gilliaert. bij hun a a nkomst in Ameri ka ( 1907).
zonsondergangen bewonderden en dezelfde oorlogsgevaren liepen. Hij stond in de strijd met ziel en lichaam en hij heeft het avontuur niet gezocht. Het avontuur zocht hem. Toen is de vrede voor zijn bestaan gekomen en hij heeft er zich mede verzoend. Hij stond zijn stuk tot heil van zijn gezin en Amerika's glorie. Wat waar is is eenvoudig, zei een pastoor van te iande. Die eenvoud is de genade. Ze wordt ons geschonken door het terug inslaan van onze levensweg, het verleden. De levensweg van Emiel Gilliaert is een wonderbare belevenis waarvan hij het geheim bezat.
AANTEKENINGEN (1) Dr. Oscar Dambre, zie: Wetenschappelijke Tijdingen, Gent. 1974, nr. 2. blz. 95.
(2) I 00 Grote Vlamingen, Antwerpen, 194 I. (3) G.P. Baert, Jaarboek K.O.K. 1955, 69 blz. (4) Over kapitein Scheerlinck en sergeant De Bruync, Weckblad De Lcye, Deinze. 1929. (5) Herman Macs, K.O.K. 1966. (6) Akten burgerlijke stand Deinze. (7) De herberg Emiel Ydc was de oude afspanning "Het Bourgondisch Schild", later café "Detroit". De drie zonen Robert, Maurits en l
59
De Hartemeersmolen te Poeke DOOR
Dr. Luc GOEMINNE
I. INLEIDING Vlaanderen was eens een bloeiend molenland "Flandria Molen~ dina Terra". De molens wonderbaar en indrukwekkend element uit ons kul~ tuurbezit, waren de eerste vertegenwoordigers van onze industrie. Ze waren een levensbedrijf, een belangrijk sociaal en economisch verschijnsel. Men mag aannemen dat er vroeger per 1.000 inwoners een windmolen nodig was. De molen geeft aan het landschap een bijzondere kleur en uit~ zicht. Omstreeks 1840 waren er nog 2.739 windmolens in ons land. In 1976 zijn er ongeveer 180 overgebleven ( 6 j(-) : hiervan 64 in West~ Vlaanderen, 39 in Oost;Vlaanderen, 30 in Antwerpen, 20 in Limburg, 15 in Brabant, 6 in Henegouwen, 1 in Namen en 1 in Luik. · Van de ongeveer 180 overgebleven windmolens in België, ko~ men er minstens 170 in Vlaanderen voor. Het behoud van de windmolens is bijna een zuiver Vlaamse aangelegenheid geworden. In 1830 waren er in Oost~ Vlaanderen 703 windmolens. Sedert~ dien werden er nog 115 molens bijgebouwd. Van deze 818 windmolens waren er 346 van steen en 472 van hout. Onder de 297 gemeenten van de Provincie zijn er amper 14 waar geen molen heeft gestaaan. De twee wereldoorlogen hebben de windmolens erg geteisterd. De molens verdwenen ook vooral door ekonomische en indus~ triële faktoren. De opkomst van stoomtuigen en benzinemotoren was hier van belang. Stormschade heeft ook veel molens doen ver~ dwijnen. Van de 818 windmolens in Oost~ Vlaanderen staan er nu nog een 40~tal (5 ~:() volledig overeind rond 1976. In 1900 kwamen er in het Waasland nog 100 molens voor, in 1974 nog amper 3! Rond 1800 waren er in de 60 gemeenten van het arrondisse~ ment Oudenaarde 186 molens, waarvan 115 windmolens en 71 63
watermolens. Thans blijven er hiervan slechts 8 windmolens en 22 watermolens over. In Nederland waren er rond 1850 nog 9.000 windmolens, waar~ van er nu ongeveer 950 overgebleven zijn. De Provincie Oost~ Vlaanderen heeft in de laatste jaren 2 wind~ molens (Balegem en Oordegem) aangekocht ter restauratie. En~ kele molens zijn bezit van een gemeente. De meeste behoren ech~ ter nog aan private personen. Gelukkig zijn reeds 24 van de 40 Oostvlaamse windmolens geklasseerd. Slechts enkele molens in Oost~ Vlaanderen zijn nog maalvaardig: Herzele, Hamme, Huise, Evergem, Oosterzele, Poe~ ke, Mater, Sint~Pauwels~ Waas en Nukerke. In de streek van Deinze bestaan aldus nog enkel 2 volledige herstelde windmolens, nl. de geklasseerde, niet aktieve, houten korenwindmolen van Sint~Martens~Latem en de gerestaureerde opnieuw werkzame molen van Poeke.
11. TYPES VAN DE OOSTVLAAMSE WINDMOLENS Wij kunnen twee grote soorten onderscheiden : de houten standaard~ oE standerdmolen en de stenen molen, die naargelang van de vorm verder kunnen onderverdeeld worden in een aantal kategorieën. 1. - De houten standaard~ of staakmolen In Oost~ Vlaanderen zijn er nog 13 houten standaardmolens overgebleven of precies één derde van het totaal. De naam van dit type is ontleend aan de standerd, een zware vertikaal opgerichte staak, waarrond het gehele molenhuis draaibaar is. Deze standerd rust op een kruis van zware eiken balken en wordt in vertikale stand gehouden door dubbele steekbanden. Het geheel steunt op vier zware gemetselde voeten, de zgn. teerlingen. Een houten staart, die met het kruiwerk aan de trap verbonden is en bijna tot op de grond komt, dient om gans het gevaarte naar de wind te kruien. Men onderscheidt drie kategorieën: de open. de half gesloten
64
en de gesloten standerdmolen. Alle nog bestaande standerdmolens in Oost~ Vlaaanderen behoren tot het open type, behalve de molen van Knesselare, die een gesloten standerdmolen is. Bij de open standerdmolen staan de teerlingen bloot ; bij de gesloten standerd~ molen integendeel zijn de teerlingen voorzien van een muurtje en werd een afdak boven de kruisplaten en de steekbanden gebouwd. In de streek van Deinze noemt men dit de ondermolen. De ruimte van deze gesloten standaardmolen werd dan meestal gebruikt om werktuigen of graan op te bergen. Het molenhuis van de standerdmolen bestaat meestal uit twee verdiepingen, uitzon~ derlijk eens uit drie verdiepingen, zoals het geval is met de molens van Mere en Mater. 2. - De stenen molen De stenen molen komt het talrijkst voor in de provincie : 26 eksemplaren, of twee derden van het totaal, zijn overeind gebleven. In tegenstelling tot de houten·~ standerdmolen, waar het ganse molenkot draait, is enkel de kap beweegbaar om de molenwieken te richten naar de windrichting. De molen wordt gekruid met he~ hulp van het staartwerk en het daaraan bevestigde kruirad. In dit geval spreekt men van een bovenkruier : veruit het meest voorko~ mende type. Als de molen integendeel binnen de kap wordt gekruid, spreken wij van een binnenkruier. zoals te Evergem (Wippelgem). Naargelang van de hoogte van de stenen molenromp kunnen dan nog drie kategorieën oderscheiden worden : de grondzeiler, de . berg- of beltmolen en de stellingmolen. · Bij de grondzeiler worden de wieken en zeilen vanaf de begane grond bediend. Tot dit type behoren nog een zestal Oostvlaamse molens. De berg~ of beltmolen staat op een kunstmatige heuvel, zodat het wiekenkruis een hogere stand bereikt en de wieken meer wind opvangen. Tot dit type behoren de meeste Oostvlaamse molens, namelijk niet minder dan 17. Alle molenrompen zijn rond behalve deze van Sint~Niklaas, die een achtkanter is. De stellingmolen tenslotte komt meestal doch niet steeds voor in bebouwde kommen. Om voldoende wind te vangen, werd de molen zeer hoog opgt:trokken en was een platform of stelling nood~
65
H a rtemeersmolen te P oeke T oesta nd rond 1948
zakelijk om de molenkap te kunnen kruien (voorbeelden in OostVlaanderen: Mullem en Sint-Pauwels-Waas). Door het hoog optrekken van de stenen kuip kwam een grote stapelruimte vrij op het gelijkvloers, voor het bergen van het graan en laden van het meel. De stenen kegelvormige rond.e molens zijn in Vlaanderen meestal van latere datum. De meeste werden alhier gebouwd tussen 1760 en 1850. De houten staakmolen is in Vlaanderen feitelijk de oudste en meest bekende molen, daterend van de 13de tot 18de eeuw ( 1 ) . Volgens ernstige historici blijken slechts enkele staakmolens in Vlaanderen vóór 1200 gebouwd te zijn. 111. DE MOLEN VAN POEKE De Hartemeersmolen van Poeke is een ronde stenen korenwindmolen, een bovenkruier zonder gaanderij, gebouwd op een molenberg in 1810 ( 2) . Vroeger was het een zogenoemde zetelmolen met een deel van het kruiwerk op een zetel. Tot 1890 was het ook een oliemolen met een stampkot op het gelijkvloers. De molen van Poeke was na 1914 nog enkel een korenwindmolen of graanmolen en bezat ook later een koekbreker en haverpletter. De betekenis van de oude plaatsnaam "Hartemeersch" is ons niet bekend : harde, droge hooggelegen weide ? Het woord "hard" of het oudere "harud" is ook een bosnaam. Op de grens van Poeke en Vinkt, achter de molen, bestond in 1460 reeds een leen... groot zijnde 4 oude bundere... ende heedt harde meersch (R.A. Gent, fonds Nevele 9, 53 V") (3). 1. Bouwjaar Hierover heeft enige onzekerheid ontstaan. Het werk van Sanderus uit 1644 vermeldt geen enkele molen te Poeke. Op de militaire kaarten van Le Chevalier Beaur~in, van 1691, komt ook geen molen voor te Poeke. Ook niet op een militaire kaart van 1709. In het Oude Landboek van de Baronnie van Poeke, van 1763 komt eveneens geen molen voor. De kaart van Fer67
..
raris van 1777 vermeldt alleen en voor het eerst de oudere houten windmolen ten westen van het dorpscentrum. In 1763 waren de gronden omheen de huidige hoeve Bollaert eigendom van de familie Van de Weghe. Welnu een zekere Fran~ çois Van de Weg he was de eerste eigenaar van de Hartemeers~ molen in 1811 ( 2) . De stenen Hartemeersmolen werd dus gebouwd in 1810. Later in 1846 werd er vermoedelijk een nieuw vangwiel geplaatst. Deze datum is vermeld op het oude kroonwieL Jaren~ lang heeft men ten onrechte gedacht dat dit jaartal het bouwjaar van de molen was. 2. Ligging Op 3 km. ten zuiden van het dorpscentrum in volle landbouw~ zone, naast de hoeve heden bewoond door de Heer Roger Bollaert, boorenwijk, later Duinenwijk, langs de huidige Artemeersstraat. Kadastraal bekend sectie A 1147 Art. 59. De molen staat op de grens tussen Oost~ en West~ Vlaanderen, dicht bij de gemeentegrenzen van Poeke, Kanegem, Vinkt en Aar~ sele. Op 1 januari 1977 werd de gemeente Poeke door fusie bij Aalter gevoegd. Volgens de toeristische gids voor West~ Vlaanderen maakt de Hartemeersmolen (nr. 3), samen met deze van Aarsele (nr. 1 ) en Kanegem (nr. 2), deel uit van de gekende molenlandroute rond Tielt. Deze laatste omvat in totaal een lO~tal molens ; waarvan deze te Ruiselede en te Poeke nog steeds werkzaam zijn. 3. G e s c h i e d e n i s De naam van de eerste eigenaar van de molen is met zekerheid François Van de Weghe uit Poeke ( 2). In het oude kroonwiel en luiwiel staat de naam Karel Wibo ( 1846). Was het de oorspronkelijke molenbouwer 1 De familie Wibo was een gekende familie van molenbouwers uit Zwevezele. Karel Wibo bouwde ook in 1845 een stenen windmolen in de wijk Pastoorshoek te Vosselare. Hij bleef eigenaar ervan tot 1860. De eigenaar rond 1846 was Karel Van Landuyt, landbouwer uit Poeke. In 1850, na het overlijden van Karel Van Landuyt, gaat de molen i~ handen van zijn weduwe Caroline Waterman, welke 68
overleed rond 1876. Bij verkoop van 27 juni 1877 vérkoopt de familie Van Landuyt de molen aan Alfons~Clement Delmeire, samen met zijn broers Louis, Ivo en zijn zuster Constantia. Deze familie Delmeire waren molenaars en olieslagers en bezaten toen reeds de molen van Kane~ gem ( 4). Uit de uitvoerige lijst van een prezy in 1887, opgesteld door Bugeen Van Poucke uit Kanegem, blijkt zeer duidelijk dat de Hartemeersmolen vroeger ook een oliemolen was met een stampkot op het gelijkvloers (Bijlagen). Clement Delmeire overlijdt in 1883 en Ivo in 1893. In 1894 gaat de molen door erfenis onverdeeld op de 3 overblijvende kinderen Louis, Edward en Constantia Delmeire. Op 8 januari 1898 komt de molen van Poeke door verdeling in handen van Constantia Delmeire, molenaarster te Poesele en ongehuwd overleden in 1919 te Aarsele. De koren- en oliewindmolen van Kanegem wordt aan Edward Delmeire toegewezen. In oktober 1918 wordt de molenkap door het terugtrekkende Duitse leger zwaar beschadigd. In 1920 gaat de molen nogmaals door erfenis onverdeeld over op de kinderen Germaine, Jozef en Maria Delmeire. Door verdeling van goederen op 24 augustus 1928 tussen Dr. Jozef Delmeire van Deinze en zijn zusters Germaine en Maria Delmeire, komt de molen van Poeke in het bezit van Maria Delmeire, echtgeno,te van Dr. Jozef Van der Schueren uit Zulte en de molen van Kanegem in het bezit van Dr. Jozef Delmeire uit Deinze. De molen bleef dus 100 jaar lang in bezit van de familie Delmeire. Op 27 november 197 4 komt de molen door schenking in het he~ zit van Solange Van der Schueren, echtgenote van Dr. Luc Goeminne uit Zulte.
4. M o I e n a a r s Van 1846 tot 1849 was de eigenaar Karel Van Landuyt vermoedelijk zelf molenaar tot zijn overlijden in 1849. Wie de molenaar was tussen 1849 en 1877 is onbekend gebleven. In 1877 wordt 69
Kamiel Delmeire, neef van de weduwe Van Landuyt als molenaar te Poeke vermeld, deze was ook een neef van Alfons en Clement Delmeire uit Kanegem, die in 1877 de molen aankochten. Clement blijft zeker molenaar tot rond 1888. Kort hierna was een zekere De Sutter molenaar. Vanaf 1895 wordt de molen bediend door Edward Meirhaeghe, overleden in 1902. Nadien rond 1920 wordt de molen overgenomen ~oor zijn zoon Cyriel Meirhaeghe uit Vinkt ( 5). In 1931 wordt de molenaar overgenomen door Maurice Bollaert, die met de molen werkt tot in 1947. In 1947 wordt Roger Van Poucke uit Bellem de nieuwe molenaar tot 1952 ( 6) . Op 11 november 1951 werden tijdens zwaar stormweder de wieken definitief stilgelegd, toen gevaar dreigde dat de molen aan het stormg~w_eld. zou bezwijken. In 1977i rtä. 25 jaar rust, zal de molen echter opnieuw maalvaardig worden, ó~der de leiding van Roger Van Poucke uit Bellem ! Vanaf 1976 neemt hij opnieuw de molen onder zijn hoede om af en toe nog graan te maaien en de bezoekers te woord te staan.
5. Gewoonten en gebruik en In de eerste helft van de 20ste eeuw werd er nog geketst met paard en een tweewielige kar. Ketsen betekent het ophalen van het graan en het thuis leveren van het meel. Er werden geen mulderstekens gebruikt, alleen gewone cijfers. De molen zelf is nooit bewoond geweest. In de molen zelf werden geen versieringen, noch andere opschriften teruggevonden. 6. T e c h n i s c h e b e s c h rij v i n g en afmeting en Zoals steeds werd ook deze molen oorspronkelijk van de begane grond opgetrokken. In 1882 werd de· molenkuip hogerop gemetseld door Aldolf de Neve, tot een totale hoogte van 11 meter, vanop de begane grond, waar de muren 80 cm. dik zijn. Bovenaan is de muurdikte nog 40 cm. Men heeft toen vergeten stellinggaten aan te brengen. De molenbèrg die er nadien rondom werd aangevoerd is 2 me70
H a rtemeersmolen te Poeke Toestand in 1973 vóór de resta ura tie
ter hoog en werd in 197 6 volledig aangevuld. Voor het kruien van de molen (draaien naar de wind) beschikt de molenaar aldus opnieuw over een aarden rondgang van 2,8 me~ ter breedte. De binnendiameter aan de basis van de molen hedraaagt 7,5 meter. De breedte van de ingangspoort en gang is 1,90 meter. De binnendiameter op de maalzolder ( 1ste verdiep) bedraagt 6,2 meter, deze van de steenzolder (2de verdiep) bedraagt 5,2 meter. De binnendiameter van de luizolder ( 3de verdiep) bedraagt 4,1 meter, deze van de kapzolder ( 4de verdiep) bedraagt 3,6 meter. De veursthoogte van de molenkap bedraagt ongeveer 4 meter.
IV. TOESTAND VOOR DE RESTAURATIE (1974) De molenkuip was nog in goede staat. Het oorspronkelijke met~ selwerk was gaaf gebleven, zonder grondige wijzigingen. De oor~ spronkelijke vensteropeningen bleven bewaard. Praktisch alle vensterramen waren zwaar beschadigd of zelfs verdwenen. Ze waren nid in eik vervaardigd. De kap was zeer slecht, met enkele enorme gaten. Ze was met heroeste metalen platen gedeeltelijk toegedekt. Doordat de kap fei~ telijk te klein was om het vangwiel en de vang· voldoende ruimte te bieden, was er in de vorige jaren geweldig aan het gebinte geknoeid, met gewone planken van minderwaardig hout. Een houten halkon aan de staartzijde van de kap was groten~ deels verdwenen. Deze was oorspronkelijk gebouwd op uitschie~ tende delen van de daklijsten of voeghouten, vermoedelijk in 1846 of 1882. De spruithalken en het staartwerk van hout waren eveneens zwaar gehavend. De oorspronkelijke houten rollen van de paternoster waren gro~ tendeels verweerd. De muurplaat en de houten onderring waren op vele plaatsen ingedeukt. De zetel van het kruiwerk was goed he~ waard. De molen kon echter sedert 20 jaar niet meer gekruid worden. . Volgens de voorgaande molenaars was de molen steeds moeilijk te kruien. 72
De eiken balken van de zolderingen waren meestal nog goed bewaard, doch de zolderplanken dienden volledig te worden vervangen. Praktisch alle trappen waren verdwenen of vermolmd en onbruikbaar geworden. Het gaande werk was betrekkelijk gaaf en volledig. De houten molenas en de gietijzeren assekop bevonden zich nog in goede staat. Het vangwiel, kroonwiel en koningsspil waren nog aanwezig. Een koppel stenen was gebroken. Het ander was intakt. De steenkisten en de maalgangen ( graanbakken, meelpijpen, meelbakken, enz.) waren grotendeels verdwenen of totaal onbruikbaar geworden. Vele onderdelen waren echter nog bruikbaar voor latere restauratie (kamwielen, galgen, klauwijzers, enz.). Op het gelijkvloers was er geen enkel waardevol werktuig nog voorhanden. Van de uitrusting van het stampkot was niets meer overgebleven. De benedenruimte was herleid tot een stapelplaats van rommel en zakken kunstmeststof. De zware pletterstenen liggen ingegraven onder de bevloering van het gelijkvloers.
V. RESTAURATIE Begin 1975 worden de restauratiewerken van het staande werk van de molen aangevangen. Deze werken zijn reeds na drie maanden arbeid beëindigd in juni 1975. De opmetingen en plannen werden opgemaakt door de Heer Herman Bekaert, architekt te Deinze. De molenkuip met trappen, zolders en vensters worden nauwkeurig en vakkundig hersteld volgens de oorspronkelijke toestand. De molen wordt van 15 stellinggaten voorzien. De molenkuip wordt, zoals vroeger, opnieuw in het wit geschilderd. Het draaiende werk wordt gerestaureerd met de hulp van de gebroeders Guido en Herman Peel, molenbouwers uit Gistel. De molen beschikt op de steenzolder over 2 koppels witte franse stenen van 1,60 meter diameter met 2 klauwijzers en twee lantarens of gelopen. Een koppel was in 1975 reeds zwaar beschadigd en werd vervangen door twee nieuwe doch identische stenen
73
n H tHtc mccrsmolen te Poeke Toestand na de restaura tie in 1976
afkomstig van de windmolen van Lendelede en aangekocht bij de molenbouwer,op,rust, Omer Van den Bussche, uit Ruiselede. De oorspronkelijke plaatijzeren wieken of roeden waren 24 meter lang en niet "verdekkerd". Ze waren met houten stukken twee scheden verlengd. In 197 4 waren ze reeds ernstig beschadigd en onbruikbaar geworden. Een tijdlang draaide de molen met een houten en een ijzeren roede. In 1931 was er in een stijlloos nieuw bijgebouwtje een mazout, motor monocylinder van 15 pk geplaatst, die in 1946 verzwaard werd tot 24 pk. Deze motor dreef een kleine mechanische maalderij, met haver, breker aan op het gelijkvloers. In 1975 was deze mechanische inrichting reeds zwaar beschadigd, verwaarloosd en reeds gedeeltelijk afgebroken: De molen was do~r het plaatsen v~n deze installatie feitelijk zwaar verminkt. In de muren waren grote openingen gekapt voor transmissieban, den en aaandrijfwielen. De machinekamer verspreidde een hinderlijke mazout- en oliegeur. Om al deze redenen werd besloten deze inrichting met geringe archeologische waarde, volledig af te breken. Ook het bijgebouwtje werd volledig afgebroken en vervangen door een meer stijlvolle konstruktie, die echter niet hoger reikt dan de molendam. De ingangspoort en ingang onder de molenwal werden echter nauwkeurig en volledig bewaard in de oorspronkelijke stijl. De oude paternoster met versleten en vermolmde houten rollen, werden volledig afgebroken en vervangen door een nieuw Engels kruiwerk (ijzeren rollen met flenzen). De molenkap kan nu zeer soepel naar de wind worden gezet. Het is immers algemeen bekend dat een windmolen met houten rolring en zetel, bij langere periodes van ongebruik, na enige tijd zeer moeilijk te kruien valt, omdat het zeer zwaar wielenkruis met molenas dan steeds op dezelfde plaats op de houten rollen drukt en verzakkingen veroorzaakt in de onderring. · De oude eiken zetel werd echter als historisch element ter plaatse gelaten op de kapzolder. Alleen de stijlen ervan werden 75
·.
natuurlijk weggenomen. Gans de zetel werd zorgvuldig opgeme~ ten. Een deel van de oude paternoster wordt ook bewaard in de windmolen van Kanegem. Het oorspronkelijke vangwiel uit 1846, met 2,7 meter diameter, en het oude kroonwiel van 1,2 meter diameter werden in 1976 uit~ genomen daar ze nogal zwaar beschadigd waren en dus niet meer veilig voor verder gebruik. Beide stukken blijven bewaard in het Provinciaal molenmuseum te W achtebeke. Het nieuwe vangwiel werd groter genomen (2,82 meter dia~ meter) en weegt 1.400 kg.! De oude gietijzeren assekop, de hou~ ten molenas en de koningsspil bleven echter behouden. Er werd een Vlaamse plaatvang (stalen hoepelvang) in ge~ bouwd zoals deze vroeger ook aanwezig was, zonder houten schoot evenwel. Als beveiliging tegen het achteruitdraaien van het ge, vlucht werd een "contre" ,vang of keervang aangebracht, op de linker daklijst. In mei~ juni 1976 werd de nieuwe kap, met molenas en nieuw vangwiel geplaatst, gevolgd door het intrekken van de nieuwe molenwieken (vlucht 23 meter). De wiekvorm is in Poeke oor~ spronkelijk Vlaams, volgens het oudst~gekende type : met een voorhek, met windplanken en voorzoom. Het achterhek "zeilt" 1,5 m. breed. Door het kiezen van een iets korter gevlucht - 23 meter i.p.v. 24 meter - en het vergroten van het vangwiel van 2,70 meter tot 2,82 meter, werd doelbewust een grotere veiligheid he~ oogd. Het gevaar dat de molen bij stormweder "door de vang zou gaan" wordt hierdoor geringer. De nieuwe Vlaamse molenkap met rechtopstaand vóórkeuvel~ einde en met balkon werd bedekt met natuurschaliën. De baard van de molen is ook met schaliën bedekt, zonder ver, sieringen noch opschriften. Enkele gewichten zijn te vermelden : Gewicht wiekenkruis: 4.100 kg. De molenas met aslijf : 2.700 kg. De molenkap compleet : 13.800 kg. Het vangwiel diameter 2,82 m. : 1.400 kg. Samen : 22.000 kg. ! 76
In het vóórjaar 1977 wordt één van de twee maalgangen voor tarwe volledig hersteld. Einde 1976 wordt de Hartemeersmolen opnieuw een maalvaardige korenwindmolen! Voor de tweede maalgang en het herplaatsen van de haverbreker wordt later gezorgd. Op het gelijkvloers en in het bijgebouwtje werd een rustiek klein restaurant ingebouwd zonder de oorspronkelijke construktie en bestemming van de molen te wijzigen. Deze uitrusting kan ten allen tijde vlug en volledig worden verwijderd.
VI. HERSTEL VAN HET LANDSCHAP De omgeving van de molen is nog vrij gaaf en landelijk gebleven. De hoeve naast de molen werd gebouwd in het begin van de 19de eeuw, doch werd grotendeels gemoderniseerd. De gebouwen hiervan vormen gelukkig een goed aaneengesloten geheel. Een kleine boomgaard aan de straatzijde verdween spijtig genoeg rond 1970 om plaats te maken voor een moderne loopstal. Gans de hoeve werd in 197 5 in het wit geschilderd volgens de oude gewoonten. Een 20 meter lang bouwvallig kippenhok achter de molen werd echter volledig afgebroken, en de grote weide achter de molen in de oorspronkelijke toestand hersteld. Het ligt in de bedoeling van de eigenaars de Hartemeersmolen na restauratie, in 1977 als monument te laten klasseren, met inbegrip van het omgevend landschap. . Bij ons weten zijn er in Oost-Vlaanderen slechts 3 andere molens met de omgeving als "Landschap" geklasseerd tot op heden (Appelterre in 1973, Huise in 1975, Zingem in 1976) (7).
77
NOTA'S (I) Sommige Vlamingen hebben veel bijgedragen tot verbetering van de windmolens. De stelling is gewettigd dat de eerste Westeuropese staakmolen door Vlamingen werd gebouwd. Lieven Andries uit Moerbeke-Waas is de uitvinder in 1573 van het staartwerk van de draaiende molenkap op de stenen molens (bovenkruiers). De Brugse natuurkundige Sirnon Stevin verbeterde de schikking van de houten kamwielen van het draaiende werk.
(2) Uittreksel uit proces-vcrbaal van afpaling der gemeente Poeke dd. 28 augustus 1812. 11 existe deux moulins qui sont de même qualité et forment une seule classe. L'un appartient à Jean Van de Voorde, construit depuis longtemps, l'autre à François Van de Weghc, construit en 1810 et 1811. festime qu'ils peuvent être évalués chacun à 270 francs, produit brut, déduction du tiers pour réparation et entretien reste en produit net 180 francs. Poeke telde dus in het begin van de 19de eeuw eigenlijk twee windmolens, de stenen Hartemeersmolen (gebouwd in 1810) en de oude houten korenwindmolen op de Knokwijk (gebouwd rond 1770). Deze laatste molen komt reeds voor op de kaart van Ferraris in 1777. Hij verdween door totale afbraak in I 927. (3) Prof. Dr. Maurits Gysseling (Gent). Persoonlijke mededeling. In 1236 bestond te Oostakker ook het toponiem "in Hart mersce". (4) Notariële akten familie Delmei re ( 1877, 1898, 1920 en 1928). Privaat bezit van Dr. Luc Goeminne. (5) Cyriel Meirhaeghe, 85 jaar oud in 1976. Deze is geboren in 1891; in 1976 wonende te Brussel is hij tevens één van de oudste nog levende molenaars in ons land! In· I 976 waren Octaaf de Raeve, 88 jaar, uit Herzcle, en de Heer Buysse, 90 jaar, uit Meulebeke, nog de oudste molenaars uit het ganse land! (6) De familie Van Poucke was een belangrijke molenaarsfamilie van de 17de tot de 19de eeuw, in het Oostelijk deel van West- Vlaanderen. (7) Met het doel onze Vlaamse wind- en watermolens te beschermen werden er in 1976 belangrijke initiatieven genomen. I. Stichting Oostvlaams Provinciaal Molenmuseum in het Kasteel van het Provinciaal domein Puyenbroeck te Wachtebeke. Hier werd een permanente tentoonstelling ingericht met gegevens en documentatie van de 39 nog bestaande wind· molens in Oost- Vlaanderet). 2. Stichting van de Vereniging "Molenzorg". Een v.z.w. gesticht in mei 1976 tot bescherming van de 200 nog bestaande windmolens in België. Maandblad: Molenecho's. Sekretariaat: De h. Smet Leo, E. Feysplein 15, bus 80, 8400 Oostende. Jaarlijks lidgeld: 250 fr. Prk. 000-0146270-91, op rekening nr. 4 73-6121231-07 van de Kredietbank te Oostende (600 abonnees begin 1977). • 3. Limburgse Molenstichting, Postbus I, 3667 As. 4. Vlaamse. Molenstichting Oostende v.z.w.
78
BIJLAGEN
I. OMSCHRIJVING VAN DE HERSTELLINGSWERKEN AAN DE HARTEMEERSMOLEN TE POEKE (1975) I. - Afbraakwerken Demonteren en uithalen van beide molenroeden. De molenas opstefelen naar beide daklijsten, tussen vangwiel en windpulm, even~ als tussen voorwiel en pinnebalk. Uitnemen van lange spruitbalk. Uitbreken van windpulm, windgevel en keuvcleinde. Uitbreken van voorbalk, voorgevel, topgevel en dak. Gedeeltelijk uitbreken van de zetel. Afnemen van lange en korte geleiders. 2. - Eiken onderplaat metserij De bestaande plaat; bevestigd op de. metserij is bij grondige inspektie, op een aantal plaatsen vermolmd en gedeeltelijk weggerot. Het zou wenselijk zijn, alvorens kapring en molenkap te plaatsen, om deze onderplaat te vernieuwen. Uitvoering in eik, 30 cm. breedte en 8 cm. dikte. Ronding van de kuip te volgen. Uitvoering koppeling met liplas en houten tappen. Stevige verankering in de metserij. 3. - Kapring Afwerken, leveren en plaatsen van een nieuwe kapring doorsnede 3,90 m. Kruiend op ongeveer 28 gietijzeren rollen, precies verdeeld over de ganse omtrek van de patemosterring. 4. - Pinnebalk Compleet te vernieuwen in plaats van herstel. Afmetingen 45 cm. X 35 cm. X 3,10 m. voorzien van de gepaste inkeping voor de pinsteen. De balk opsluiten tussen beide daklijsten met droge conische eiken sleutels.
5. -
Pinsteen Eén van de aslagers is waarschijnlijk qebroken. Onder voorbchoud van juistheid, wat tijdens de afbraakwerken zal blijken, geven wc hieronder de beschrijving van een nieuw aslager. Maken en aanbrengen van een nieuw aslager in blauw écaussines, zonder schadelijke aders. V erster kt met rondgaande ijzeren beugel. Stevig vast gezet met droge eiken wiggen en sleutels. V oorzien van de gepaste uitholling voor de asdiameter. 6. - Windpuim - windgevel - keuveleinde Afwerken en plaatsen van een nieuwe eiken windpulm, ingekapt in de daklijsten
79
.
-
met zwaluwstaartvormige inkepingen, en op juiste helling geplaatst. Aanbrengen van twee zware doelmatige ijzer zwaanhalzen. Afmetingen windpuim: 3,30 X 0,45 X 0,35 m. Afwerken en plaatsen van een nieuwe windgevel en keuveleinde volgens bestaand model en afmetingen, vergaard met pin en gatverbindingen. Alles stevig te veran~ keren aan de kapvergaring, steenplaten en windpulm.
7. - Molenas Aanbrengen van vier versterkingshoeken in eik op de bestaande molenas. Lengte 1,30 m. Dit om een soliede konstruktie te bekomen na herplaatsing van het vang~ wiel. Beide asbanden vernieuwen in zware ijzeruitvoering, volgens het principe van oog en schroefboutverbinding. Doorsnede 6/4. Stevig aanhalen en de gleuven in de as zijn op te vullen met droge eiken wiggen. 8. - Molenkap V emieuwing van de molenkap, uit te voeren volgens traditionele makelij met pin en gatverbindingen en zwaluwstaarten in eik. Beide daklijsten waarvan de uitein~ den zijn afgerot moeten verwijderd worden en vervangen door nieuwe in eik. Stevig te verankeren op de nieuw te maken kapring. Zwaluwstaartinkepingen voorzien voor windpuim en voorbalk. Afgewerkte sierkoppen onder het balkon. Afmetingen : 2 stuks van 5,70 X 0,32 X 0,30 m. Afnemen van afgerotte onderdelen der bestaande onder~ en bovenkap. Afnemen van de staart. Konstrueren van een sterk onder~ en bovenkapgeraamte, bestaande uit eiken steenplaten, vertikale eiken kepers, eiken straalstukken verwerkt met pin~ en gatverbinding in de daklijsten met euziestaarten. De vorm van de kap moet vloeiend overgaan van voorbalk via lange spruitbalk naar windpuim toe. Aanpassen standaardbalk. Dit kapgeraamte is stevig te verankeren aan wind~ puim ~ windgevel ~ keuveleinde en voorbalk ~ voorgevel ~ topgevel. De afmetingen tussen de steenplaten zijn wijder te nemen, zodat meer ruimte vrijkomt voor de goede functie van vangwiel en vangmechanisme. Afmetingen : Straalstukken : Steenplaten : Bovenkap: Onderkap:
4,80 2,20 1,90 1,60
x x x x
0,18 0,10 0,10 0,12
x x x x
0,08 0,10 0,10 0,08
m. m. m. m.
2 9 9 16
st. st. st. st.
x x
2 2
Aanbrengen van en bebording in populier 1ste keus, 23 mm. dikte. In natte toestand en uit één lengte, rond de spanten getrokken en stevig genageld zodat een mooie glooiing wordt bekomen. Oppervlakte : + 52 m'. Vier zinken beschermkappen zijn te maken en overgeplooid aan te brengen langs weerszijden van lange spruitbalk en voorbalk, onder de kapbedekking doorgaand.
80
Nieuwe keer~ en weerstijl, smeerstijlen, vensterstijlen en oorboomstijlen. Herplaat~ sen van de bestaande baansteen. Aanpassen van een nieuw maneberd in gegalvaniseerde plaat, 1 mm. dikte. Afwerken en inpassen van drie gemakkelijk demonteerbare windluiken, vergaring in oregon en beslagen langs de buitenzijde met gegalvaniseerd plaatijzer 1 mm. De waterdichtheid op de hoeken verzekeren bij middel van ingewerkte lood~ slabben 1 mm. dikte, benevens de vereiste afvoergootjes boven de windluiken. 9. - V oorbalk ~ voorgevel ~ topgevel Afwerken, leveren en aanpassen van een nieuwe eiken voorbalk, voorzien van inkepingen aan de daklijstdrachten, stevig te verankeren aan beide daklijsten. Afmetingen voorbalk : 5,25 m. X 0,28 m. X 0,25 m. Nieuwe voor~ en topgevel is te konstrueren, voorzien van koningsbalk, venster~ stijlen, oorboomstijlen en versierde makelaar. De gehele konstruktie vergaard met pin~ en gatverbinding en uitgevoerd in eik. Rabatbeplanking aanbrengen langs de voorzijde van bet stijlwerk in oregon 4/4. Loodslabben op de hoeken inweven om de waterdichtheid te verzekeren. lnpa~ sen van een uitneembaar venster, voorzien van klcinbouten, met getrokken glas, dikte 3,8 mm. 10. - Balkon Maken, leveren en aanpassen van een nieuwe eiken balkon, plat toegankelijk vanop de voorbalk langs een draaideur. Afwerking met versierde balusters en handgrepen. Balkonvloer eveneens in eik met een dikte van 40 mm. 11. - Staart Leveren en aanpassen van een nieuwe staart in inlandse eik, zonder spek noch schadelijke knopen. Vastzetting aan voorbalk met kavel van 5 cm. en verzinkte doorgaande moerbout doorsnede 25 mm. X 480 mm. Twee trekstaven zijn te voorzien in de molenkap doorsnede 24 mm., gaande naar beide daklijsten, om het uitstefelen van de staart achteraf mogelijk te maken. Afmetingen: ·11,20 m. X 0,35 m. X 0,30 m. boven X 0,25 m. X 0,25 m. onder 12. - Staartwerk Vernieuwen in cik van de vier trekarm en, gebiljoend en voorzien van versierde koppen. Degelijk te verbinden met lange spruitbalk, korte spruitbalk en staart met moer~ bouten doorsnede 22 mm. dikte. Nieuwe loopschoren in cik zijn aan te brengen, voorzien van de benodigde ophan~ gingsbouten. Afmetingen loopschoren: 2 m. X 0,12 m. X 0,12 m.
81
..
13. - Lange spruitbalk Leveren en aanpassen van een nieuwe eiken spruitbalk, afgeschuind naar het uit· einde toe en voorzien van sierkoppen. Stevige bevestiging aan beide daklijsten. Beugels en ankers. Afmetingen: 9,00 m. X 0,28 m. X 0,25 m. 14. - Kruiwerk Aanbrengen van een nieuw kruiwerk, bevestigd onderaan de staart en het voorstuk. Overzetting via een aandrijvend en aangedreven tandwiel op getrokken assen doorsnede 40 mm. Eiken kruiklos op vierkante as, 80 cm. lengte. Vervolledigen met wrang en gemetaliseerde kruiketting, 9 m. lengte. Inplanten van 12 eiken kruipalen, voorzien van vcrsierde kop. Het gedeelte komend in de grond, vooraf te bestrijken met koolteer. Afmetingen: 1,10 m. X 0,12 m. X 0,12 m. 12 stuks. 15. - Windvaan Bevestigen op de versierde makelaarskop van een windvaan in rood koper plaat, 2 mm. dikte. Draaien in een waterdichte sporrepot op stalen kogeL 16. - Vang Al1e vangonderdelen zijn grondig na te zien. Plaatsen van een nieuwe plaatvang, zonder schoot, zodat de vangsprong in direkte lijn gaat naar de vanghaak in de daklijst. V ernicuwèn van vangtrommel, geleider en reep in sisal koord, doorsnede 20 mm. De vangplaat met zorg broeken en regelen in de kap. Herstel aan sprang en vanghaak. Plaatsen van een kontcrvang, zoals gevraagd door de molenaar. 17. - Vangwiel V crnicuwing. Compleet nieuw vangwiel in afzelia ,.appa", een zeer harde en gcsloten houtsoort uit tropisch Afrika met zeer weinig krimpgevaar. Stropstukken 1 Locten: V oorvelgen : Achtervelgen : Beleg: Kammen:
2,40 m. x 2,60 m. x 1,25 m. x 1,25 m. x 0,28 m. x 52 stuks in
0,30 0,50 0,23 0,23 0,04 1stc
m. x 0,15 m. x 0,12 m. x 0,08 m. x 0,06 m. populier keus beuk
m. m. m. m.
4 st. 4 st. 8 st. 8 st.
compleet te maken, aanpassen ter plaatse, palen en opsluiten met droge eiken wikken. Doorsnede vangwiel : + 2,80 m. Herstel askaken en asbanden. 18. - Kroonwiel Demonteren van het bestaand opgeleefd kroonwiel.
82
V ernicuwen in afzelia ,,appa" gelijkaardig in afmetingen en model aan bestaande schikking. Keurig afgewerkt en op tandsteek gezet, passend in het vangwicl. Doorsnede 1 1,50 m. Gepaald en opgespannen met droge eiken wiggen.
19. - Molenkruis Afwerken, leveren en plaatsen van een nieuwe plaatijzeren binnen- en buitenroede, 23 m. lengte. Het achterhek, 1,50 m. tussen roede en buitenzoom, met eiken scheden, gekoppeld aan oregoo zomen uit één lengte met elektrisch verzinkte houtboutjes, doorsnede : 6 X 70 mm., met rondsels. Uitvoering voorhek volgens het oud systeem met windplanken en voorzoom, bevestigd aan de doorkomende scheden van het achterhek. Gepaste achter- en zijstukken. Keurig opspeuren en opspannen met droge eiken hoofd- co Iicswiggen. Aanbrengen van een gemetaliseerde ijzersluitiog. 20. - Leiwerk Inrichten en werkklaar stellen van het lciwerk. Van één koppel stenen, de standaard met lageringen, sterrcwiel met kamwiel steenkoppel en de stcengalg. Leiewerk is compleet te vernieuwen. Een koppel stenen maalvaardig maken, met vernieuwing van alle tocbehoorten, behalve de stenen zelf, de pasbrug en de ezel met spoorpot. De bestaande schikking eerbiedigen. De standaard nazien en herpassen van lagcringen en lagerdrachten. Herstel van de spoorpot. Sterrcwiel volledig na te zien. De kammen op steek zetten en voorzien van nieuwe sleutels. De bestaande steengalg is uit te breken en te herzetten bij het stcenkoppel.
11. PREZY VAN HET DRAAIENDE WERK VAN DE HARTEMEERSMOLEN TE POEKE ( 1887) Op heden den vierden july achtienhondertzevenentachtig heb ik Eugeen Van Poucke molenmaeker tot Caneghem en Camiel Van De Ken·khove, mo.cnmackcr tot Engelmunster hebben wij geprezen al de draeyende en roerende weerken van een kooren en oliewindmolen gestaco en gelegen tot Poucke genacmd den hartemersmolen toebehoorende aen de kinders Celestien Delmeirc Mulders en oliesJaegers tot Caneghem en gebruykt door de kinders Constant Delmeire tot Puuckc van hun verzorgt zijnde hebben wij geprezen als volgt : Alvoorens 6 zeylen vier weerkende en twee lege De buytenroede met bouten en scheizen De binnenroede met bouten en scheizen Den grooten has met zijn ijzerwecrk
115 350 300 500
fr. fr. fr. fr.
83
Marhel en moortiersteen
300 fr.
De vange met den vlegel en toebehoorten
30 fr. 100 fr.
Het vangwiel met toebehoorten Het krooaewiel of Janteeren
60 fr.
De luyhas met zijn comande
35 fr. 150 fr.
Het sterrewiel van het maelsteen met dry geloopen tesaemen
25 fr.
De dry kippen met schyven en toebehoorten De dry klauwijzers met zynen peiren en sporrepotten
227 fr. 50 cent.
Al de tempeling van de dry koppels steeoen bestaande in rinkhouten blokking kistentraeming desksels. bakken en bijbanken
120 fr.
Den grooten standaert met zijn yzer pivo en slyting
150 fr.
Den grooten steenreep. klauwreep. opaelreep en het scheer al te saemen in de molen bevonden
55 fr •
De dry passen met ligtevlegels klompen en toebehoorten
90 fr.
Twee meelbakken dry J?Otten en een meelkist
20 fr.
De scheerphae~n:ers 18 tesaemen
35 fr.
.
Een koppel witte steeoen zijnde. westmolen. wijd bevonden vijfvoet en half en te saemen dik bevonden 22~ duymen taks volgens karreere aen 27 fr. par hoogen duyme magazijn weerde
607 fr. 50 cent.
Een koppel witte steenen zijnde. oostmolen. wijd bevonden zes voet en tesaemen dik bevonden 22 duymen taks vo), gens karreere par hoogen duyme 29 franc par hoogen duyme magazyn weerde
638 fr.
Een koppel vijftienders te saemen dik bevonden 12 duymen aen den taks van 8 fr. 50 cent. per hoogen duym is
102 fr.
Twee handbooroen pashaemer marten. dry kinkeen en meelschap
11 fr.
Bascut met gewigten
20 fr.
De wind met de ketten en dry pierhaeken
35 fr.
Hier volgt het stampkot. De standaert van de plettersteenen klinke en tempding te saemen
80 fr.
Het koninghoofd met bossen en de binnenbos in .den standaert
60 fr.
Het sterrewiel met de Janteeren te saemen De spil met vlotten en leynzen
84
IlO fr. 25 fr.
De loopers plettersteenen zijn wijd 2 meters 8 centimeters en dik 40 centimeters. lnhoude te saemen 3 meters 800 desi~ meters 880 centimeters aen 120 fr. den meter cubik is te saemen Den ligger is wijd 1 meter 70 centimeters en dik 27 centi~ meters, 778 desimeters 900 centimeters cubik aen 120 fran~ ken den meter is Den wentelkas met zijn wiel en zijn steenen Het fournois met zijn roerweerk De olieblok. twee heyen, reestylen, scholhouten scheerbalk. trekvlegels. koorden. 2 koppels schroon en een speyblok Bascul met gewigten Aftrekbak. lijnmeelbak en lijnmeelzeefde in kopper
Zeven olievaten te saemen
T otal Maelmolen
3.846 Er.
Total Oliemolen
1.261 Er. 68 cent. 5.107 Er. 68 cent.
Totad generad
456 Er. 22 cent.
93 fr. 46 cent. 115 Er.
15 &. 160 fr.
35 Er.
21 &. 40 &.
Aldus opgemaekt in dubbd te Poucke de 4 july. achtienbondert zeven en tacchtig.
85
m. Jozef Delmeire Gyselinck Angelina te Kruishoutem
I
I Ivo ( 18321893)
1
Pieter ( 1) (Kruishoutem 1768) Van den Berghe Coleta te Aarsele
I
Paul (1971-)
I
.
I
I
I
I
I
I
I
Louis ( 3) ( 1808-) Van den Genachte Rosalie De Vos Coleta Matheus Nathalie te Aarsle
Molenaar te Molenaar te Molenaar te Molenaar te Molenaar te Molenaar te en te Aarsle
E m1e I. 1
Lelome ·
Aarsele rond 1830 Kanegem vanaf 1825 Aarsele vanaf 1837 Kanegem rond 1860 Poeke rond 1860 Poeke vanaf 1880 rond 1900
Th eo I f·1eI (1861-1931)
Ivo August Sidonie Julie Marie- Leonie (1834) ( 1847) ( 1849- ( 1851- Louise ( 1856-) 1893) 1918) ( 1852)
( 1) (2) ( 3) ( 4) (5) (6)
M ana· I s·d · 1 ome (1857-1939)
·-·
Constantta ( 18351919)
I .
Constant (5) ( 1832-1865) Van Landuyt Virginie te Plke
(1855-)
I · I (6) K am1e -~
Brigitte (1951-)
I
STAMBOOM VAN DE FAMILffi DELMEIRE, EEN OUD MOLENAARSGESLACHT TE AARSELE, KANEGEM EN POEKE IN DE 19de EEUW
Carolife (1792-1841)
I
Celestin (2) (1796-1860) Claus Sofie te Kanegem
I. Loms ( 18281895)
. I I EdWard ( 4) Clement ( 1829( 18301911) 1883) Van Patijs Maria Pharaïde te Kanegem
--··-
André Roger ( 1936-) ( 1939-) De Cooman lngrid
-r. --
. M Iar1a ( 19021975)
Paul (1930-)
J'f G-1. oze ermame ( 1903-) (1905) Torck Christiane Schaubroeck Clara te Deinze
Lucette ( 1929-)
I
Jan (1969-)
BffiLIOGRAFIE -
DE VYT C., De West-Vlaamse windmolens, Brugge, 1966.
-
DE VYT C. en VAN DAMME E., De windmolens van België, Uitgever Veys, Tielt, 1975. GOEMINNE j., De verdwenen windmolens van Ayshove-Kruishoutem, Kunst- en Oudheidkundige Kring van Deinze, 1951.
-
JANSSENS A., Conservator-Streekmuseum Rietgaverstede, A.C. Van der Cruyssenstraaat 60, 9850 Nevele, Persoonlijke mededelin~en. Kultureel Jaarboek van de Provincie Oost- Vlaanderen 1961, Windmolens in OostVlaanderen; arrondissement _Gent- Eeklo, Gent, 1961.
De molens in Brabant, Dienst voor geschiedkundige en folklorische opzoekingen, Sint- jansstraat 4, 1000 Brussel, 1961. Ons Heem, Molennummer XI, nr. 6, 1953-1957. Ons Heem, Molennummer XVIII, nr. 3-4, 1963-1964. DE BROUWER jozef, De molens in het land van Aallt't omstreeks 1575, OostVlaams Verbond van de Kringen voor geschiedenis, Voorlichtingsreeks nr. 24, Gent, 1959. DE VOS A., Graanwindmolens te Et•ergem, Oostvlaams Verbond van de Kringen voor geschiedenis, Voorlichtingsreeks nr. 29, Gent, 1961. RONSE A., De windmolens, Brugge, 1934.
De Belgische Molenaar, Vakblad voor de Maalderij, 71d~ jaargang, nr. 7, september 1976, blz. 250-251.
87
De. Stadshalle te Deinze DOOR
Lic. Herman MAES
I. DE STADSHALLE ALS CENTRUM VAN HET SOCIALE LEVEN ledere Deinzenaar weet waar het stadhuis "gestaan ende gelegen'' is. Uit publicaties in onze K.O.K.-jaarboeken ( I ) weet nu allicht ook wel iedere Deinzenaar dat dit stadhuis niet het oorspronkelijke is, dat het er pas sedert 1840 staat. In 1969-1970 werd het zo uitgebreid en vernieuwd dat het ook langs de Kaaistraat toegankelijk werd voor het publiek. Deze uitbreiding ging ook met vernieuwing en verbouwing gepaard, niet alleen wat de bouw, maar ook wat de bemeubeling betreft ( 2). Waar was dan het stadhuis vóór 1840 ? Eigenlijk vóór 1843 want, al werd de eerste steen op 8 okfober 1840 gelegd, het ingebruiknemen duurde nog tot begin 1843. Het stadhuis stond vroeger midden op de markt, tot 1792, en van 1792 tot 1843 vergaderde de raad, uit nood, in herbergen, o.a. bij Ivo LAGRANGE ( 3), schrijnwerker, kolenhandelaar en herbergier, die van 1843 af zijn herberg ,.Het Oud Stadhuys" noemde ; vroeger was het ,,Het Gouden Hooft" ( 2 I ) . Het stadhuis werd tot 1792 meestal ,.stadshalle" genoemd. Albyn VAN DEN ABEELE (1835-1918 (4) localiseerde deze stadshalte in zijn Geschiedenis van Deinze ( 1865) "in het midden der Merktstraat, op ongeveer honderd meters van het tegenwoordige" ( 5). Sedert de opgravingen, in augustus 1976, door de groep jonge archeologen van de K.O.K.-werkgroep voor archeologie en bodemonderzoek, heeft men die plaats en de omvang ervan kunnen preciseren. Over de bouw van dit stadhuis, dit "der stede huis", van dit schepenhuis, van deze stadshalle, vinden we niets in de stadsrekeningen. De bewaarde rekeningen beginnen immers pas in het jaar 1400. Het stadhuis, de stadshalle, stond er al vóór 1400. De vroegere rekeningen zijn in een brand van de stadshalte vernield in 1382, samen met de documenten over de stedelijke privilegiën van 91
Deinze, wat in de loop van de tijd ( 15de en 16de eeuw) aanleiding heeft gegeven tot heel wat geschrijf en gewrijf met de vorst over de inhoud en de draagwijdte van die privilegiën, waarvan de oor, spronkelijke oorkonden, in bezit van de stad, verloren waren ( 6). Door het verbranden van de rekeningen in 1382 mist men een rijke bron voor de detailbeschrijving van de stadsgeschiedenis en de bouwgeschiedenis van de stadshalle. Om te voorkomen dat de stadsdokumenten nog eens zouden verbranden deed de stad een "coufre omme de brieve van der stede daerin te slutene" maken door Pieter DEN MUELENARE en betaalde hiervoor 3 pond 3 schellingen. Van den Abeele schrijft dat hij een tekening van de stadsbalie heeft gezien in het landboek van het markiezaat van Deinze van 1713. Daarin bleek dat er op elke hoek een torentje was gebouwd. Er zou, vóór de vernieling van 1580, ook een grotere toren op de halle gestaan hebben met daarin een klok. De stadsbalie was het centrum van het sociale leven. De "Ghe, sellen van der kercke", waaruit de Rederijkerskamers der Nazare, nen groeid (Vooruits toneelgezelschap van vandaag), voerden to, neel op voor de halle. Bij gevaar en brand was er een wacht op de halle ; bij feestelijkheden werd er voor de halle een "scoen vier" (schoon vuur) gemaakt ; daarvoor werd dan· een vracht houten blokken aangebracht. Het luiden van de klokken regelde het dage, lijks leven. De feestvierende verenigingen werden er ontvangen op (meestal) Rijnse wijn; feestmaaltijden werd er aangericht tot voor 60 mensen. Voor het jaar 1525 vinden we genoteerd dat Joos DANYNS en zijn gezellen voor het schepenhuis een fontein hadden gebouwd die bier spoot ; er werden van op het schepenhuis krakelingen ge, worpen, appelen en noten ; dit gebeurde "al ter vermeerderinghe vander vierynghe". Het installeren van die fontein kostte 3 pond 17 schellingen. Men vierde toen "den payse", de vrede, getekend tussen "onzen gheduchten heere" Keizer Karel en de koning van Frankrijk (na de overwinning te Pavia tegen Frans I, die er gevan, gen genomen werd en afstand deed van zijn aanspraak op Vlaan, deren). De overwinning werd te Deinze gevierd met een processie en met klokgelui te Deinze en te Petegem "dat zy eenpaerlic luyd,
92
den". Men vierde drie dagen lang met maaltijd, processie, tonnen bier, "buspoere", verlichting, opvoering van esbattementen en zang, vreugdevuren voor het schepenhuis, enz. Van den Abeele beweert dat de stadshalle voor de verwoesting van 1580 een grotere toren had tussen de vier hoektorentjes. In die grotere (daarom nog niet grote) toren hing een klok, de scelle, de slaepclock, de ruustclock, de uurclock, enz. genoemd. Er zou dus ook een uurwerk en een soort klokspel geweest zijn. Van den Abeele steunde zich daarvoor op een nota uit de stadsrekening van 1409 ( 7), nota die hij citeerde. We noteren ze hier letterliiker dan Van den Abeele (die de nota a.h.w. vertaalde) mede omdat we in zijn transscriptie een leesfout vermoeden : Item so was bested by scepenen an mester OLIVIER van den wiele te makene an torloy tengien ( 8) van der onrusten ende dat daer toebehoort metten wielen daertoe dienende al van nieuwes ende tander were te oversiene ende te coringierne ende te gange te stelne, ende dat te leveroe ende goet te houdene een jaer lanc naer dat hyt ghemaect hadde ende ghelevert hadde dewelke de vorseide OLIVIER leverde te kersavande int jaer XIIIIC ende VIII (1408) betaelt olivier vorseit van den vorseiden werke IX lb XVIII sch. Van den Abeele las dat men die 9 pond en 18 schellingen be·taald had aan Olivier Van den Wiele ; wij lezen dat het werk betaald werd "aan Olivier... van den wiele te makene", dus aan Olivier om het wiel te maken, te herstellen. Ook de tweede naamsvermelding is alleen de voornaam. In de rekening van 1409 lazen we ook nog dat de stad aan DIEDERIC den smet (en den smet, de smid, is hier niet als eigennaam maar wel als beroepsnaam bedoeld) 6 schellingen betaalde "van een en nieuwen askine te makene in een wiel van den orloge, ende van den slote an de alle te verstelne". CASSIMAN, die deze rekening ook las, meende dat die orloge op de kerktoren stond. Maar "an de alle" blijkt duidelijk "aan de halle" te zijn: het horloge en het slot aan de halle. Zou trouwens de stad een werkje ter onkost van zes schellingen afzonderlijk noteren als het voor de kerk werd uitgegeven - of zou de kerk dat afzonderlijk afrekenen 7
93
De stad betaalde ook de klokkenier~klokkenluider: aan JACOP WIEREKE betaalde ze, om het horloge te onderhouden en om de slaapklok te luiden gedurende het jaar dat liep van half maart 1407 tot half maart 1408, de som van 7 pond 10 schellingen. We vonden in de stadsrekeningen wel vaker genoteerd dat de klokkeluiders betaald werden voor het extra~luiden bij feestelijk~ heden, ontvangsten en processies, maar zelden wordt een naam genoemd. Dit is wel het geval voor 1435, toen JANNE DEN MEYE en zijn gezellen 4 schellingen kregen voor het luiden van de klokken en de beiaard ; voor 1531 wordt de klokkenluider HENNIN VAN DIEST genoemd. Op 26 maart 1550 kwam organist HENDRIK ZACHMOOR~ TERE naar Deinze en verbleef in Sint Joris. Hij moest de klokke~ gieter JAN WAGHEWENS (9) instructie geven over het gieten van elf nieuwe "appeelne ofte weckers van den orloge deser stede". Het stadsbestuur verwelkomde hem op twee kannen Rijnse wijn, tegen 12 groten per stoop. Uit een nota die we in K.O.K. 1972, blz. 147 publiceerden weten we dat toen zes oude "weckers'' vervangen werden door elf nieuwe. Een ander rekeningsnittreksel uit 1550 leert ons dat Hendrik ZACHMOORTERE ( I 0) de 28ste van de hooimaand weer in Sint Joris was, dus een half jaar later, samen met de organist van Sint Miebiels en die van Sint Niklaas te Gent "omme te visiteren daccort" van de elf nieuwe klokken. Zij krijgen drie stopen Rijn~ wijn van 12 groten per stoop ( 11 ) • De oudst bekende beiaard (en beiaarden zijn een typisch Vlaams verschijnsel in Europa) is die van Oudenaarde, in 1510 door Jan Waghevens gegoten ; dan volgden Brugge 1532, Antwer~ pen 1542, Leuven 1548, Gent 1553, Mechelen 1556, Aalst 1587 (Spiegel Historiael, 1977, blz. 398). Deinze met zijn elf nieuwe klokken in de plaats van zes oude, reeds in 1550, slaat hier wel een goed figuur. In 1572 vinden we nog de naam van JOHANNES COPER~ MAN als organist die sedert het overlijden van HENDRIC DE MAECH, oirloigemeester, liederen speelde op de beiaard. Verder vernamen we over de bouw, noch van de halle, noch van de beiaard enig nieuws. 94
Van den Abeele vermeldt nog dat de vensters van zware arduinen kruisen voorzien waren die volgens beslissing van het schepencollege van 4 januari 1784 moesten uitgebroken worden om door "nieuwe fransche kassynen" vervangen te worden. Maar dat werd dan verschoven om in 1788 grote herstellingswerken uit te voeren. Sedert 1787 werd ook de stadsbrandspuit in de Stadshalle geplaatst. Daarvoor had men de poort moeten verbreden.
11. DE STADSHALLE ONDERGING STEEDS HET LOT VAN DE STAD A. -
Eerste vernieling
In de strijd tussen Brugge en Gent ging, omstreeks 1380, Deinze ten onder. Onder de bevolking waren er twee partijen : een proGentse en een pro-Brugse; de graaf ·van Vlaanderen stond, ten gevolge van de gebeurtenissen met de Witte Kaproenen en het graven van het kanaal Deinze-Brugge, aan de Brugse kant. In mei 1381 bezetten de Gentenaars Deinze. Nadat de Bruggelingen met de grafelijke troepen de Gentenaars te Nevele een zware nederlaag toedienden (13 mei), kwamen de overwinnaars naar Deinze, om de Gentenaars te verdrijven; de Deinzenaars vluchtten, de stad werd ingenomen en vernield, 1200 soldaten bleven de stad bezetten - meer soldaten dan dat er toen inwoners waren ( 12). De koppige Gentenaars gaven de strijd niet op : ze kwamen Deinze belegeren, dat onder de leiding van EILHARD VAN HOUCKE verdedigd werd. Deze Eilhard liet de buitenmeersen onder water pompen, zodat de belegeraars moesten wegtrekken, want Deinze binnen de muren ligt, zelfs nu nog altijd, hoger dan de Oostmeersen en de Brielmeersen (denk maar aan de overstromingen anno 1966). Dit gebeurde op IS oktober 1381. Tien dagen later kwamen de Gentenaars opnieuw Deinze aanvallen, maar ze moesten zich tegen het einde van de dag terugtrekken. Op 1 mei 1382 versloegen de Gentenaars, op weg· naar Brugge, het grafelijk leger. Ze sloegen na die overwinning naar Deinze af, om er de grafelijke bezetting te verdrijven. Deze derde poging
95
Deinze binnen te dringen, lukte : wat bij de vorige vechtpartijen nog niet vernield was werd nu grondig vernield : de poorten, de brug, de kerk, de stadsbalie met daarin de oorkonden over de stads~ privilegiën. Politiek verscheurd als de burgers al waren, begonnen ze nu een repressie tegen de verliezende partij, met doodsoordelen en verbanningen, en met, voor de gevluchten, verbeurdverklaring der goederen. Het resultaat ? Deinze lag verwoest, was half ontvolkt en dood~ arm ; het werd drie jaar vrijgesteld van belastingen, omdat er toch niets te rapen was. In 1392 werd nog altijd gedeeltelijke vrijstelling van belastingen toegestaaan ( 13) • De stadsbalie was verwoest en zou pas in 1423 weer hersteld zijn. Juist over de periode van herbouw zijn er weer leemten in de stadsrekeningen: in 1409 zijn er wel enkele nota's o.a. over een nieuwe klok die in de kerk w':rd gewijd, maar over de periode 141 o~ 1428 zag ik niets. B. -
Tweede· vernieling
Met de Bourgondische hertogen en Gent was het ook niet al koek en ei. In 1452 weigerde Gent de zoutbelasting te betalen. De Witte Kaproenen werden weer aktief en kwamen andermaal Deinze he~ zetten. Deinze en Petegem verdedigden zich maar verloren de strijd en werden te vuur en te zwaard vernield ; de meerderheid der bevolking vluchtte en kwam pas in 1454 terug. De stadsbalie was weer verwoest maar de ontvanger, MARTIN VAN DEN HECKE, was nu met de documenten van de stad naar Oudenaarde gevlucht. De stadsraad moest in een schuur vergaderen. Ueze gebeurtems~ sen verklaren misschien ook de leemten in de stadsrekeningen over 1452 en 1453 (14). In 1454 begon de herbouw van de brug, maar niet op kosten van de stad, wel op kosten van de kas van het graafschap Vlaan~ deren. C. ...- Derde vernieling Omstreeks 1480 wenste Maximiliaan van Oostenrijk -
96
later
keizer van het "Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie" ...-het graaf~ schap Vlaanderen te regeren. Dit was vooral zo toen hij weduw~ naar was geworden door het overlijden van zijn echtgenote Maria van Bourgondië (27 maart 1482) ( 15). Hij wenste hier toen te regeren in naam van zijn minderjarige zoon Filips de Schone (de vader van Keizer Karel V). Gent verzette zich daartegen ; Brugge ook ; de andere Vlaamse steden sloten zich bij dit verzet aan en Frankrijk was er als de kippen bij om dit verzet te steunen : een Frans leger kwam in 1485 (onder de leiding van Desquerdes) de Vlaamse steden helpen. De ene helft van dit leger lag te Gent, de andere helft te Deinze. De plunderschade, door de Franse helpers aangericht, was enorm en op de koop toe staken ze de kerk en het stadhuis in brand ( 1485). Duitse troepen kwamen MaximUiaan hel~ pen en veroverden Deinze op de Fransen in de nacht van 8 op 9 juni 1488. Alles brandde te Deinze. De Duitsers bleven te Deinze gelegerd. Terwijl in 1492 de te Deinze gelegerde Duitsers naar Kadzand op "expeditie" waren kwamen de Gentenaars Deinze bin~ nengevallen en vernielden er wat nog kon vernield worden ( 16). Men kon andermaal aan de wederophouw beginnen. D. -
Vierde vernieling
In 1580 werd heel Deinze andermaal verwoest, ditmaal in de opstand der Nederlanden tegen Spanje. Zoals de Fransen bereid waren Maximiliaan te hinderen, waren ze in deze periode evenzeer bereid de Spaanse macht in de Nederlanden te helpen fnuiken. Franse troepen lagen te Deinze in 1580 maar begingen er afgrijse~ lijke dingen: roven, branden, stelen, martelen (neuzen afsnijden). Deinze lag andermaal volledig in puin en was ontvolkt, leeg, zowel de stad als het landbouwgebied eromheen ( 17). De stadsbalie lag in puin. In 1614 werden de schepenen van Deinze nog altijd te Gent aangesteld - pas in 1620 begon de stad te herleven, al lagen op de markt nog vele huizen in puin. De stads~ balie was in 1623 herbouwd. E. -
Voortdurende vernieling
In 1645 werd Deinze andermaal door Franse troepen veroverd
97
en geplunderd - zelfs de boerderijen lagen onbewerkt. In 1648 kwam Turenne met een Frans leger te Deinze legeren. In 1667 waren ze er weer en in 1678 bezetten de Fransen andermaal Dein~ ze. In 1683 plunderen en vernielen 6.000 Franse soldaten het stadje Deinze dat toen -+- 1.200 inwoners had ( 12). In 1693 lag er een Frans leger van 10.000 man drie maanden lang in de Oostmeersen en in 1691 werd de stad nog maar eens door de Fransen geplunderd en vernield. In 1695 waren ze er weer : ondanks de beloften ( 18) de stad en de bevolking te ontzien werd Deinze geplunderd en brandde vijf dagen lang. Een deel van de bevolking werd zelfs krijgsgevangen genomen. In 1706 kwamen de Franse legers Deinze nog eens plunderen. De periode van de Zonnekoning Loclewijk XIV (1650-1715) heeft Deinze veel gekost ( 19 ) . Het duurde nu van 1706 tot 1744 alvorens de Fransen Deinze nog eens bestormden. Intussen waren onze gewesten van Spaans in Oostenrijks bezit overgegaan (1714) en dat zou blijven tot in 1792 en 1794 de Fransen hier weer binnenvielen. F. -
Definitieve vernieling
De stadsbalie was maar weer eens gerestaureerd. Heel wat stor... men waren er over heen gegaan, evenals over de kerk. Men dacht aan ernstige restauratie en uitbreiding. Maar uit ... eindelijk brandde het gebouw af in de nacht van 8 op 9 september 1792 - en dan nog buiten alle oorlogsgeweld. Er moet bij deze brand kwaad opzet geweest zijn, want er werd door het stadsbestuur een premie uitgeschreven voor wie de brand~ stichter(s) kon aanwijzen. Maar dat leverde niets op en er zijn ook geen sporen van vermoedens. De hoeveelste vernieling was het 1 Aan de· hoeveelste heropbouw of herstelling moest begonnen worden aan een gebouw, dat nu toch al zowat 500 jaar oud was 1 Wij zijn een volk van wederopbouwers 1 De gemeenteraad vergaderde in café Het Gouden Hoofd ( 21 ) • Hij besliste het gebouw niet opnieuw op te bouwen maar een heel nieuw stadhuis te bouwen - dat bouwen begon in 1840, dus 48 jaar later. Daarover schreven we in het K.O.K .... jaarboek 1970.
98
AANTEKENINGEN (1) Zie Herman Maes, K.O.K. 1970, blz. 141-159 en de daar opgegeven verwijzingen. (2) Onder burgemeester Carlos Maere en schepenen Jaak Van Cauwenberghe en Frans Vyncke; architekt was Paul Bollez. Aan de marktgevel is er niets veranderd. Het oude gedeelte werd binnenin vernieuwd. Vooral de achterbouw was nieuw. Dit jaar 1970 was het laatste jaar vóór de eerste fusie (vanaf 1 januari 1971). De tweede fusie ging op 1 januari 1977 in.
(3) Zie K.O.K. 1970, blz. 150 - K.O.K. 1944, blz. 55, over de stamboom Lagrange. De raad verbleef ook bij de Weduwe Ange CALLIER, zoals blijkt uit een nota van burgemeester CLAES in 1816 over 1815. We zagen ook nog rekeningen van 1824, door Weduwe Callier bij het stadsbestuur ingediend, voor vergaderingen bij haar gehouden. Dorothea Raes, Weduwe CaHier, had vijf dochters: Colleta (35 jaar oud, 1827), Julie (32 j.), Ludovica (31 j.), Victoria (28 j.) en Charlotte 25 j.); ze had ook een zoon Bernard, de oudste, met 36 jaar in 1827. De nota van burgemeester Claes op 17 januari 1816: Mandat de la somme de 350 Francs. Le Maire de la Commune de Deynze en venu de son arrèté du 17 janvier 1816, mande à Monsieur Antoine Haegens, percepteur des revenus de la commune pour l'an 1815, de payer à Madame La Veuve Ange Callier, demeurant à Deynze, la somme de trois cent cinquante francs pour loyer de la Maison Commune, servant pour Ie sécrétariat de la Mairie, Logement Militaire, et assemblé du conseil communal. De nota is voor ontvangst getekend door "B Callier pr m mère".
(4) Albyn van den Abeele (1835-1918) is vooral bekend als gemeeentesecretaris van Sint- Martens-La tem en als schilder, als "vader van de Latemse schildersgroepen". Zijn Geschiedenis van Deinze is een voor 1865 uitzonderlijk goed werk. Ook schreef hij enkele literaire werken, maar zijn belangstelling verlegde zich naar de schilderkunst. Zijn zoon Hugo (" 1888) volgde hem als secretaris op. Bij hem verschoof de belangstelling van de schilderkunst naar de literatuur en hij schreef vooral over plaatselijke geschiedenis en over de Latemse schilders. Een andere zoon van Binus was Herman (" 1890), gemeentesecretaris te Afsnee. Herman had een zoon: Ra/ van den Abeele, burgemeester van Sint- Martens-Latem. Binus kwam in 1863 in de gemeenteraad, werd in 1867 schepen, in 1868 burgemeester en in 1876 secretaris van Sint-Martens-Latem, in 1878 ook van Afsnee. De drie generaties Binus + Hugo en Herman + Raf Van den Abeele overspannen dus een heel stuk gemeentelijk bestuur te Sint-Martens-Latem. Hugo Van den Abeele werd, bij beslissing van de gemeenteraad van Deinze op 24 december 1943, de eerste ereburger van Deinze. Stoetenbouwer Frans Vroman werd de tweede ereburger om de Canteclaerstoet; Lucien Matthys, onze K.O.K.voorzitter, werd de derde ereburger. (5) In zijn voetnoot 1, blz. 34. Achiel Cassiman. K.O.K. 1953-54, blz. 18 e.v., geeft ook een summiere beschrijving van de stadshal, zowel binnen als buiten, maar hij noemt de bron niet, tenzij
99
..
zèer vaag "de stadsrekening". Zijn nauwgezetheid kennende, mag men veronderstellen dat zijn vermeldingen echter wel archivaal gedekt zijn, ook al geeft hij toevallig geen specifiëring. De tekening van de stadshal in K.O.K. 1953-54 tegenover blz. 240 is een weergave getekend door zoon Cassiman naar gesprekken met zijn vader. Het is dus geen afbeelding van het eigenlijke gebouw, maar een suggestieve tekening. (6) Op de derde dag van de hooimaand (20) 1404 was Willem van Overackere in naam van de schepenen naar Kortrijk gegaan om er kennis te nemen van ongeziene stukken. Hij deed de rit te paard heen en weer op een dag en kreeg hiervoor als vergoeding der kosten 20 sch. In de rekeningen van 1405 lezen we: Item up sente loys dach, so was fan de hudevetter ende Gillis de Rike van Petighem weder ghesonden te Risel waert an minen heere den conseiller ende an de heeren vanden Rade ende gaven over eene supplicacie dat onsen ouden brief verloren ware onder Jan eausroe daer onder dat hyt gheleit was op den tijt als hij was bailliu van curtricke ende baden minen heere alle ghemeenlike dat men ons zeghelen wilde den brief diere of gheordonert ende gshescreven ware mids den informacien diere of gheloert waren ende min heere de conseiller beval ons hem te volgbene te douway, ende te douway gaven wij weder over den vorseiden brief den secretaris meester Jan de Lauchs ende als de vorseide brief quam voer min-heere den cansellier scuerde hine in sticken ende seide wij en souden niet hebben wij en brochten den anderen bezeghelden brief ende wij volgheden hem weder te Rysel waert ende daer gaven wij over 1 supplicacie ende 1 coppie van onzen generacri brieve die verloren was ende baden mijn hccrcn dat zij compassie wilden hebben up daerme lieden van deynse ende van petighem ende vermaten ons dat onsen auden brief van onze vorseide graden stont gheregistrcert in sbaillius bouc van curtericke van worde te worde also de coppie verclaerde die wij daer over gaven ende min heere de cansellier gaf ons ecnen beslotenen brief ende ons coppie daer in an den bailliu van curtericke dat hij collnsicren soude onze coppie ende oft in den register stond ende ondersereven wat hine of bevonden hadde hier omme huute bij daghe van costen van onsen deele. VII lb. par. Op 2 december 1456 kwam Louis Mesdach, secretaris "van minen gheducten heere" te Deinze met de schepenen praten over het terugkrijgen van de "brieven". (7) Van den Abeele schreef 1408 -
het zijn nota's van 1409 over einde 1408.
(8) Tengien = het engien = de machine, het mechanisme; vgl. het Engelse woord engine. (9) Over deze klokkengieter van wie klokken hangen over heel Europa, zie: Biekorf, 1975-1976, blz. 187. (10) Zie over hem Cassiman, K.O.K. 1952, blz. 93. Zou de familie Zachmoortere afkomstig zijn van de hofstede Zachmoortere tussen Aarsele en Dentergem? Er wordt daar een Wouter van Sachmoortere vermeld in 1432, een Jan van Zachmoortere in 1443 en een Hendrie Van Sachmoortere (zie Roede van Tielt, 7de jg., nr. 3, 1976, blz. 130, naar het Woordenboek der Toponymie van Karel De Flou). (11) Gewoonlijk schonk men Rijnse wijn van 6-8 à 10 schellingen per stoop. Er gingen 2 stopen in een kan. Soms was het wel eens wijn van 12 schellingen. Er gingen
100
20 schellingen groot in één pond. Vergelijk het aantal shillings in 1 pond in Engeland voor de invoering van het tiendelig systeem: 12 d. in 1 sh. en 20 sh. in 1 pond. (12) Over de bevolkingscijfers toen en later, z1e: K.O.K. 1967, blz. 11 e.v. (13) Zie: De Croock, De gevolgen van de Gentse opstand tegen graaf Lodewijk van Male voor het Vlaamse platteland, Verhandeling R.U.G., 1966. (14) Martin van den hecke kreeg in 1454 als wedde 18 pond. Daneele van Ronneke, "messagier van deinze", kreeg in 1454 een vergoeding van 4 pond. De zeven schepen kregen elk 8 pond. Hoogbaljuw was in 1454 ]anne van der Mote, baljuw was luucx Thocnin, schout was Matthccusc de Haveloesse (Al lezend genoteerd, 1977, nr. 5). {15) Dit verklaart waarom in het "Goldcnc Dach" te Innsbruck een reliëf van Maria van Bourgondië is aangebracht: ter herinnering aan de 1ste echtgenote van de keizer. (16) Zie: Eric De Gelaen: De Gevolgen var1 de opstand tegen MaximUiaan van Oostenrijk voor het Vlaamse platteland, Handel. Kon. Gesch. en Oudhcidk. Kring Kortrijk, 1973, blz. 183-244. (17) Zie: Al lezend genoteerd, 1972, nr. 8, blz. 145. In de stadsrckcnin.~cn lezen wc dat op 21 oktohcr 159-t Nyclais Y man, ontvanger van zijne Majesteit, te Deinze op inspeetic kwam: ... als hij quam inspectie nemen vandc z•ague hofsteden ende /(llu/cn ommc zyn advijs over te zenden inde caemere van rckcnynghc up tquylsclll'lt hij dcser stede verzocht. Hij vcrbleef ten huize van Martin van poucke, schepen. l3ur~emeester was toen Joos Tuutschavere, jan Claissins was ontvanger; schepen en secretaris was .fa/I Tuulschal'I'Te. In 1594 heeft de ontvanger hier heel wat te doen: men wenst kwijtschelding van belastingen. De naam Tuutschavere komt in die periode vaak voor in de rekeningen van Deinze: 1462 Ramont Tuutschavcre, 1472 zijn zoon Gillis, 1486 zijn dochter Joossyne; 1478 Renout en zijn zoon Ghecrolf; 1497 Lowyc, 1507 Willem, 1532 Martin, 1534 Locn (Eiooi?). 1537 Michiel, 1571 Joos, 1575 Pietcr, 1593 Jan, zoon Coclefroot en dochter Jannckcn. Sommigen van hen worden drie, vier, vijf maal vernoemd. (18) Zie: K.O.K. 1973, Les Delices des Pays-Bas, blz. 163-179, vooral blz. 168. Zie ook het Jaarboek 1976 van de Waregemse Kring "De Gavcrstrckc", het artikel van M. Delmotte: De kasseirij Kortrijk en de Ga verstreek, de grote verliezers -·van de 9-jarige oorlog (blz. 91-214). (19) In 1692-1695 bevonden zich bestendig zowat 200.000 soldaten in ons land (Franse, Hollandse, Schotse, Engelse, Duitse, Spaanse). Die soldaten die zeer onregelmatig betaald werden (nauwelijks vier of twee maanden per jaar) betaalden dan wel zich zelf ten koste van de ongeveer 2 miljoen inwonërs van ons land. Ook de duizenden paarden moesten gevoederd worden op kosten van onze steden en gemeenten. Lees hierover M. Delmotte in het 4de Jaarboek van Waregem, De Gaverstreke, 1976, blz. 100.
101
(20) In de middeleeuwen en tot in de 19de eeuw gebruikte men vaak andere maandnamen dan wij: Januari = lauw- of sneeuwmaand. sprokkel- of regenmaand. Februari lente- of windmaand. Maart grasmaand. April Mei = bloeimaand. Juni zomer-, weide- of braakmaand. hooimaand. Juli oogstmaand. Augustus September herfst-, fruit-, putmaand. wijn- of zaaimaand. Oktober November slacht- of jagdmaand. December = wintermaand.
= = = =
=
= = = =
(21) Het Gulden Hooft, voor W.O. ll het Vlaams Huis, na W.O. ll Het Pompierken, is nu verwerkt in de tentoonstellingsruimte van de firma Van de Voorde op de Markt. Zie hierover K.O. K. 1943, blz. 39, over de familie Van Quickenbome die er in de 18de eeuw woonde. Zie ook K.O.K. 1957, blz. 15. In K.O.K. 1953-1954, blz. 162, zegt Cassiman dat het Gulden Hoofd in 14.t4 de eerste maal vermeld wordt. Er zat toen wel traditie in de herbergnamen die door een uithangbord (geschilderd) of -schild werden weergegeven. Geschilderde uithangborden ziet men nog veel m Engeland; smeedijzeren uithangschilden ziet men nog veel in Duitsland.
102
VERSLAG VAN DE OPGRAVING DOOR
Lic. Guido BRAL
Begin augustus 1976 zouden verbeteringswerken uitgevoerd worden aan het wegdek van de Markt te Deinze. Daar deze werken van ingrijpende aard zouden zijn t.o.v. het ondergronds archeologisch patrimonium, meer bepaald de middeleeuwse stadsbalie waarvan men wist dat ze tot 1792 in het midden van de Markt gestaan had, is het vanzelfsprekend dat voorbereidingen tot een noodopgraving werden getroffen. Met de Schepen van Openbare Werken werd een akkoord bereikt om tijdens het weekend van 20, 21 en 22 augustus naar hartelust steekproeven op de Markt uit te voeren. Dit weekend werd verlengd met twee dagen dank zij de tussenkomst van bovenvernoemde schepen bij de aannemer van de wegeniswerken. Een bulldozer en een grijpkraan, bestuurder inbegrepen, werden gedurende twee halve dagen ingespannen om de sleuven te trekken. Een strikt wetenschappelijk archeologisch onderzoek met manuele opgraving en volledige opmeting was onmogelijk wegens de hoogdringendheid der werken. Een noodopgraving bestaat erin een aantal sleuven mechanisch te laten uitgraven om het onderwerp van het onderzoek te situeren. De beperktheid van tijd laat dus niet toe horizontaal stratigrafisch te werken in systematisch uitgezette sleuven zodat arcbeologica in hun context kunnen gesitueerd worden. De wanden van de mechanisch getrokken sleuven geven wel een beeld van de vertikale stratigrafie, die fotografisch met de nodige aanduidingen kan vastgelegd worden. Niet alle uitvoerders van dit noodonderzoek hadden een archeologische vorming achter de rug, maar door hun entoesiasme hebben ze massa's archeologische elementen zowel uit de sleuven (met referentie) als uit de hopen opgeworpen grond (zonder referentie) gerecupereerd. V rijdag 20 augustus werden twee sleuven uitgetrokken. De eerste in de as van de Markt, in het noordelijk deel, oversneed de korte zijde van het verdwenen rechthoekig bouwwerk. Een tweede sleuf werd getrokken evenwijdig aan de korte wand. Een derde sleuf legde de westelijke langsmuur voor drie kwart vrij op 1 m. diepte. Om de totale lengte van het gebouw te kennen werd de eerste sleuf in noordelijke richting verlengd. Een binnenmuur en de noordelijke korte wand werden gekruist. Om de breedte van het 105
bouwwerk te achterhalen werd een vierde sleuf, evenwijdig aan de tweede sleuf langs de binnenzijde van de zuidelijke korte wand uitgetrokken. Tenslotte werd evenwijdig aan de noordelijke korte wand langs de buitenzijde een vijfde sleuf gerealiseerd. De sleuven werden als volgt genummerd (zie de hierbij afgedrukte opmetingstekening) : A'l A'2 A'3 A'4 A'S
--
de de de de de
sleuf sleuf sleuf sleuf sleuf
evenwijdig aan de westelijke langsmuur ; evenwijdig aan de zuidelijke korte zijde; door de as van het gebouw ; evenwijdig aan de noordelijke korte zijde ; loodrecht op de as van het bouwwerk.
. Verder werden ter kontrole nog drie sleqven getrokken op de Markt ten zuiden van de voornoemde sleuven. De sleuven A'6 en A'7 haaks op elkaar ~n sleuf A'8 evenwijdig ten zuiden van sleuf A'7. Ze leverden geen bouwkundige resten op maar verschaften • belangrijke gegevens in de wandprofielen. WERKSCHEMA De wandprofielen werden niet systematisch opgemeten. Ik heb mij beperkt tot het fotografisch vastleggen met de nodige indicaties. Het bodemkundig onderzoek werd ter plaatse verricht door prof. F. Snacken en werd aangevuld in de sleuven met grondboringen (uitgevoerd met de spiraalboor) tot op het niveau 2 m. De resultaten van dit vluchtig onderzoek zijn vcrwerkt in de bespreking van de wandprofielen. Dr. C. Verbruggen nam monsters voor het pollenonderzoek uit de organische lagen, vooral uit de sleuven A'6 en A'8. Materiaal uit de grachtprofielen liet hij onderzoeken voor ' 1C-datering. De monsters van de grachtprofielen zijn afkomstig uit het westprofiel van A'l en uit het noordprofiel van A'4. Architekt P. Cassiman zorgde voor de opmeting van de sleuven en van de bouwkundige elementen. De archeologica werden bestudeerd door lic. Veerle Van Doorne (ceramiek) en lic. Y olande Hollebosch - Van Reek (metaal).
106
--- ----- ---------------------------· -----·-
------------------------- ----------- -----\ I
/
I I
'\
I
I
I
\\
I I \
\
\
I \
\\
I
'
\
I
'
\
'\
\
I
I \
\
I
\\
I
'I \
I
\
\
I
\
'
\
\
\
'
\
I
\
\I
I
I
I
/
\
\
I I
I I I
I
/
I
I
I
I
I
' I
\
I
I
I
\
; / I
\
I
I
\
\
\ \
I
\
\
'\ \
\
\
\
\
\
'\
\
\
\
\\
'\ \\
\
'\
JL------~--<eo-+- _______ ,t--__J
\'
I
I
\ \
---
I
\
\
- - - --
I
.;I
1\ I I
'\
\
\
/
\
\ '\
I
I
/
/
I
\
\ \
\
I
I
I \
i
" 1\ II \ \
I I
I
I
/
I
I I \
'
\\
\
I I
\I I
'
\
I
\
\ \
\
· ---
\
\
\
I
I
I
\
\I
I-
\
I
\
I
I
I
\
I
I
I
I
\
'\
\ \
\
\\
~~.
'
I I
\ \
\
\,
II
I I
______________-_--:__ --_-----------_____ \ ' _____ II _ --- ·-- - - - - --- -::::::
\ \ \,I I
~---~-
-------------------------
___,..-- - - -
------
---- -
Ove rzic h t vcm de Z . W .~ h oek va n de s ta dsha lle me t zijn massieve hockstcunbcren.
Perspectivisch zicht op sleuf A '3, naar het noorden. In de achtergrond bemerkt men de funderings- of aa rdboog. onder dewelke de zwarte o rganische laag doorloopt.
Deta il van het oostprofiel van sleuf A '2. Van boven naar onder ziet men : (I) een opvullingslaag (zandig lee m met puin ) ; ( 2 ) de zwarte organische laag. het midde leeuws loopnivea u w aa rop de ha lle gebouwd werd ; (3) de moede rbodem ( grîjs grauw licht zandleem met okerkleurige fosfaatvlekken).
Detail v a n he t noo rde li jk pro fi e l va n sleuf A 'S met doorsne de ove r ee n va n de grachtjes. D uidelijk bemerkt men de zwarte organische laag e n de zwarte g rac htvu lling w aa rin hee lwat sche rve nm ate ri aa l werd aangetroffen.
PALYNOLOGISCH ONDERZOEK DOOR
Lic.
J.
MAES en Dr. C. VERBRUGGEN ( 1)
B e m o n s t e r i n g s p 1 a a t s 1 : Licht zandlemige grond, humushoudend en sterk verstoord (aanwezigheid van baksteenfragmenten). Er werden preparaten onderzocht van het niveau 10 cm., 13 cm. en 26 cm. De preparaten bevatten eerder weinig pollenkorrels. Enkel op het niveau 10 cm. werden 138 pollenkorrels gedetermineerd ; de twee andere niveaus, 13 cm. en 26 cm., haalden respektievelijk 32 en 30 pollenkorrels. Daarenboven was een groot aantal pollenkorrels ofwel gescheurd, ofwel gevouwen, ofwel gecorrodeerd. Dit wijst alleszins op een sterke verstoring van de grond en op een zekere biologische activiteit. De statistische afwijkingen in acht genomen, verschillen de pollenspectra van de 3 preparaten slechts weinig van elkaar. Het percentage AP (bomen pollen) bedraagt ongeveer 35 10 ; hiervan zijn Alnus en Betu/a het best vertegenwoordigd. In het NAP (kruiden pollen) valt vooral de aanwezigheid van kultuurelementen en -begeleiders op ( Gramineae cult., Centaurea cyanus, Tubuliflorae, Liguliflorae), en dit naast het hoge percentage Ericaceae ( + 30 /'c ). Ons inziens wijst het pollenspectrum in de eerste plaats op de nabijheid van een elzen-berkenvegetatie in een moerassig gebied (B. pubeseens ?). De elementen van het NAP hebben een meer plaatselijk karakter. De onmiddellijke omgeving van de bemonsteringsplaats moet als cultuurgrond dienst gedaan hebben ( Gramineac cult., Ccntaurea cyanus). Deze pollensamenstelling toont aan dat nabij en op de bemonsteringsplaats 1 zowel laaggelegen gronden met elzen, als drogere terreinen, tendele braak en andere onder kultuur (o.a. rogge), voorkwamen. Gelet op de bodemkundige omstandigheden - niet gepodalizeerde lemige zandgrond - en het hoge percentage Ericaceae, vermoeden we dat de opgravingsplaats zelf een verlaten landbouwland was dat door uitputting tot een stukje heide-achtig terrein was gedegradeerd. B e m o n s t e r i n g s p I a a t s 2 : Ontdubbelde humusrijke laag. A : onderste laag, hiervan werden 4 preparaten gemaakt. B : bovenste laag, .eveneens 4 preparaten. In slechts één van de preparaten (B4) werden herkenbare pollenkorrels aangetroffen. In de andere preparaten was het pollen
115
zo sterk aangetast, dat herkenning onmogelijk bleek. Het pollenspectrum van B4 vertoonde een vrij grote overeenkomst met de spectra van de eerste bemonsteringsplaats. De Ericaceae komen nog met ongeveer 30 % voor in de totale pollensom, enkel het AP is relatief afgenomen tot 18 %. Vergeleken bij plaats 1 werd hier aan het oorspronkelijk oppervlak een verandering aangebracht onder de vorm van een ophoging. Gelet op de scherpe afgrenzing van het bovenste humeus niveau heeft dit hoogstens korte tijd als oppervlak gediend vooraleer verder tot het huidig peil te worden opgehoogd. Voortgaande op de gelijkende polleninhoud met plaats 1 werd de ophoging op beide plaatsen gelijktijdig uitgevoerd. B e m o n s t e r i n g s p 1 a a t s 3 : Gracht opgevuld met organisch materiaal. Hiervan werd een preparaat gemaakt waarin voldoende pollenkorrels ( 157) konden geteld worden. Het spectrum vertoont een hoge AP/NAP verhouding (45% AP). Vooral het voorkomen van Alnus (21 ')() en Betu/a (18%) dragen hiertoe bij. De Ericaceae ( 46 %) zorgen samen met. de Gramineae nat. ( 4 ?'(l) voor bijna het hele NAP-percentage. Het vegetatiebeeld van dit spectrum is duidelijk. een heide met op lager gelegen plaatsen een elzen-berkenvegetatie. Vermoedelijk werd de gracht opgevuld met plantenmateriaal afkomstig van het terrein ( 2). Dit kon gebeuren toen het terrein voor stedelijke funkties werd gereed gemaakt ( 3). B e m o n s t e r i n g s p 1 a a t s 4 : Lemige concreties. Er werden geen pollenkorrels aangetroffen in de concreties.
AANTEKENINGEN
•
(1) Werkleider bij het Seminarie voor Regionale Aardrijkskunde van de Gentse Rijksuniversiteit (diensthoofd: prof. dr. F. Snacken). (2) Dit zal door onderzoek van het plantenmateriaal geverifieerd worden. De resultaten zullen verschijnen in het volgend jaarboek. (3) De ' 4 C.datering van een staal grachtopvulsel wijst uit dat dit 860 ( + 50) jaar B.P. gebeurde, d.w.z. dat tussen het midden van de llde en het midden van de 12de eeuw bedoeld terrein in het stedelijk areaal werd opgenomen en na egalisatie nog slechts voor strikt urbaan antropogeen gebruik is aangewend .
116
DE BOUWKUNDIGE RESTEN DOOR
lic. Guido BRAL en arch. P. CASSIMAN
Slechts de zuidwesthoek van de resten der stadsbalie is voldoende onderzocht om tot een bespreking over te gaan. De funderingen van de stadsbalie hebben volgende afmetingen : de breedte van de funderingen bedraagt van langsmuur tot langsmuur h.o.h. 6,75 m. ; de lengte van het rechthoekig gebouw bedraagt 21 m. Op de zuidwesthoek komen twee hoeksteunberen voor, ·die in opgaand metselwerk 0,75 X 0,75 m. meten. Langs de zuidelijke korte zijde komen verder geen steunberen voor. Een funderingsboog verbindt de twee hoeksteunberen met elkaar. Langs de westelijke langsmuur komen, wat het zuidelijk deel betreft, op regelmatige afstand vijf steunberen voor met een onderlinge afstand van 1 m. In hoeverre deze funderingen van ~teunberen in het opgaand metselwerk werden doorgevoerd is niet met zekerheid uit te maken. De funderingen zijn in baksteenmetselwerk uitgevoerd. De bakstenen meten 24,5-26,5 X 11,5-13 X 5-6 cm., een typisch formaat voor de eerste helft van de 15de eeuw. Zij zijn in kruisverband gemetseld, een opeenvolging van kop- en streklagen. Sommige bakstenen zijn geheel of gedeeltelijk verglaasd, d.w.z. dat in de veldoven deze stenen aan een te grote hitte waren blootgesteld waarbij het smeltingspunt van de klei werd overschreden. In beide korte zijden werd tussen de steunberen een funderingsof spaarboog gemetseld. Men past de funderingsboog toe waar het op materiaalbesparing aankomt bij het funderen op een zwakke ondergrond. De fundamentmuren worden niet volledig onder de muren doorgevoerd maar worden vervangen door pijlers, die geplaatst worden onder de sterkst belaste muurgedeelten. In de ondergrond moeten deze pijlers dan verbonden worden door aardbogen. De pijl van de funderingsbogen is minder dan de helft van de overspanning en daar de boog minder is dan een halfcirkel mogen we gewagen van een segmentboog. Het binnenboogvlak heeft direct contact met de ondergrond. Aangezien de zwarte organische laag onder de funderingsbogen doorloopt, is het duidelijk dat de bogen niet op houten formelen, maar rechtstreeks op de aarde werden gemetseld. Hoe de top van de buitenbooglijn aansloot bij het doorlopend metselwerk erboven was niet meer uit te maken. Wegens tijdsgebrek kon geen onderzoek verricht worden naar de werkwijze van bouwen, het aanleggen van de bouwput, de bouwfasen, enz.
119
•
HET MIDDELEEUWS VAATWERK UIT DE OPGRAVING VAN DE STADSHALLE DOOR
lic. Veerle VAN DOORNE
I
INLEIDING Het vaatwerk dat hier zal besproken worden is afkomstig uit een middeleeuwse archeologische laag, opgegraven op de markt te Deinze. Tot het aardewerk behoren zowel dagelijkse gebruiksvoorwerpen, die men algemeen indeelt in rood en grijs gebakken keramiek, als materiaal dat men gewoonlijk onder luxevaatwerk registreert, zoals zogenaamde PingsdorEkeramiek, zogenaamde Andennekeramiek en steengoed. De eerste groep is hetzij lokaal hetzij in regionale produktiecentra (Vlaanderen of Nederland) vervaardigd, terwijl de speciale aardewerkgroepen geïmporteerd werden uit de Maasvallei en het Rijnhlnd. Deze vondsten werden bestudeerd met als doel de verschillende soorten. of types te onderscheiden en een chronologie - indien mogelijk - op te stellen. Als hoofdkriterium tot het opmaken van een typologie geldt de algemene vorm. Spijtig genoeg is in het vondstenmateriaal geen enkel volledig oE gerestaureerd stuk aanwezig, waardoor de indeling dient te geschieden aan de hand van de randen. Voor het dateren steunen we enerzijds op vondstomstandigheden, indien er aanwezig zijn, anderzijds op opgegraven materiaal uit andere vindplaatsen (vergelijkingsmateriaal uit binnen- en buitenland). De meeste fragmenten zijn losse vondsten, slechts weinig zijn min of meer in kontekst gevonden ( I ) . Alle scherven kregen een doorlopende nummering volgend op De.M (Deinze markt) en 8-76 (augustus 1976). Het nummer van deze die zogenaamd deel uitmaken van een gesloten vondst, wordt nog eens voorafgegaan van een letter A (het uitgegraven vlak) en een cijfer 1, 2, 3 of 5 (naargelang de laag vertikaal gezien) bv. De.M/8-76/A2/3. Er dient in deze inleiding ook vermeld te worden dat de algemene gegevens van de verschillende aardewerkgroepen wat de techniek, de problemen daarrond, de oorsprong, de verspreiding en de datering betreft, niet zullen behandeld worden. Wij verwijzen daarvoor naar een vorig artikel ( 2) waar al deze facetten zijn bestudeerd geworden. Hier volgt nu een systematische beschrijving van de onderscheiden soorten per keramiekgroep, gevolgd door de algemeen aanvaarde datering.
123
I. DE KERAMIEK VAN DE 9" TOT+ DE 12e EEUW De zogenaamde Pingsdorfkeramiek * Fig. 1 (De.M/8~76/99). Randfragment van een potje of beker. De eenvoudige, naar buiten geknikte rand is onbeschilderd. Lichtgekleurd oranje~beige, enigszins korrelig aanvoelende klei. Diam.: + 6,2 cm. Dater. : einde 9" ~ begin 13" E. ( 3). De zogenaamde Andennekeramiek * Fig. 2 (De.M/8~76/A3/1 ). Randfragment van een kruik. Band~ vormige rand met vlekken ged~groen loodglazuur aan de bui~ tenzijde. Hard aanvoelende, oranje~grijze klei. Diam. : --t- 11,2 cm. Dater. : 12·· ~ 13" E. ( 4). * De.M/8~76/A3/3 en De.M/8~76/128. Wandscherven. Hard ge~ bakken, oranje~grijze klei met vlekken geel~groen loodglazuur aan de buitenzijde. II. DE
LAAT~MIDDELEEUWSE
KERAMIEK
Grijs gebakken aaraewerk * Fig. 3 (De.M/8~76/141). Randfragment van een kruik. De hoge, eenvoudige halsrand vertoont een ribbelgroefversiering en is iets naar buiten gericht. Het oppervlak voelt fijnkorrelig aan. Diam.: + 9 cm. Dater. : 2·· helft 13" E. en begin 14" E. ( 5). * Fig. 4 (De.M/8~76/A1/79), fig. 5 (De.M/8~76/108), fig. 6 (De.M/8~76/126) en De.M/8~76/102, 115, 148. Randfragmen~ ten van kogelpotjes of grapen. De rand is altijd naar buiten om~ geknikt; het aan de buitenzijde verdikte uiteinde is hetzij afge~ plat (fig. 5), hetzij spits toelopend (fig. 4), hetzij afgerond (fig. 6). Zoals blijkt zijn binnen dit type veel varianten mogelijk, doch de meeste randen zijn eenvoudig. De aan de buitenzijde meestal verbrande potten voelen fijn tot korrelig aan. Diam. : tussen + 9 en --t- 11,2 cm. Dater. : midden of 2e helft 14" E. ( 6). * Randfragmenten van voorraadpotten. a) Fig. 7 (De.M/8~76/A1/46~50), fig. 8 (De.M/8~76/A1/67), 124
fig. 9 (De.M/8~76/7), fig. 10 (De.M/8-76/84), fig. 11 (De.M/8-76/153) en De.M/8-76/A1/6, De.M/8-76/87, 94, 125, 133, 151, 155. Randfragmenten met een met duimindrukken versierd uiteinde. De randen zijn lichtjes naar buiten omgebogen en zijn bovenaan meestal afgeplat. Nummer De.M/8-76/7 zou eventueel kunnen behoren tot een schaal. Diam. : tussen + 26 en + 38 cm. Dat er. : 2• helft 14" E. ( 7). b) Fig. 12 (De.M/8~76/ A1/64), fig. 13 (De.M/8-76/100) en De.M/8-76/51. Fragmenten met min of meer bandvormige rand. De randen zijn licht tot sterk naar buiten omgebogen. Het uiteinde is afgeplat. Diam.: tussen + 20,2 en + 25,2 cm. Dater. : midden en 2" helft 14·· E. ( 8). c) Fig. 14 (De.M/8~76/A5/2), fig. 15 (De.M/8-76/149). Frag~ menten met eenvoudig omgebogen rand en verdikt uiteinde. Diam. : tussen + 30,8 en + 38,6 cm. Dater. : geen vergelijkingsmateriaal gevonden. De scherven hebben een fijn tot korrelig oppervlak. We moeten er hier echter op wijzen dat de fragmenten geciteerd onder a, b en c kunnen behoren tot kookpotten én voorraadpotten. Aan de diameter is niet altijd te zien met welk gebruiksvoorwerp we te maken hebben, het - hier altijd afwezig - lichaam is bepalend. * Randfragmenten van kookpotten. a) Fig. 16 (De.M/8~76/A1/5), fig. 17 (De.M/8-76/1), fig. 18 (De.M/8~76/161). Scherven met handvormige, iets naar buiten gerichte rand. Het uiteinde is min of meer afgeplat ; de zeer korte hals gaat via een scherpe knik over in de schouder. Het oppervlak is korrelig. Diam. : tussen + 13,8 en + 14,2 cm. Dater.: 14e E. (9). b) Fig. 19 (De.M/8~76/A3/2), fig. 20 (De.M/8-76/97), fig. 21 (De.M/8~76/110/112) en De.M/8-76/101. Fragmenten met eenvoudige naar buiten geknikte rand en verdikt, afgeplat uiteinde. Er is geen hals. Diam.: tussen + 13,8 en + 16,6 cm. Dater.: ·geen vergelijkingsmateriaal gevonden. 125
c) Fig. 22 (De.M/8~76/A1/18/47)r fig. 23 (De.M/8~76/A1/ 42)r fig. 24 (De.M/8~76/A1/73)r fig. 25 (De.M/8~76/A1/ 74)r fig. 26 (De.M/8~76/A1/78)r fig. 27 (De.M/8~76/13)r fig. 28 (De.M/8~76/80)r fig. 29 (De.M/8~76/85)r fig. 30 (De.M/8~76/91 )r fig. 31 (De.M/8~76/92)r fig. 32 (De.M/ 8~76/93)r fig. 33 (De.M/8~76/95)r fig. 34 (De.M/8~76/116)r fig. 35 (De.M/8~76/132)r fig. 36 (De.M/8~76/152) en De.M/8~76/A1/62r 70r 7L 76 en De.M/8~76/89r 104r 106, 111r 119r 120r 146r 147r 158. Fragmenten met min of meer vierkantig randprofiel. De meeste van hen hebben een afge~ plat uiteinde en een hoge hals die via een knik of ombui~ ging overgaat in de schouder. Diam.: tussen + 12r4 en + 23r4 cm. Dater.: midden of 2e helft 14e E. ( 10). De klei van al deze fragmenten is middelfijn tot middelgrof ver~ schraald ; het oppervlak is aan de buitenzijder in enkele gevallen ook aan de binnenzijde verbrand en plaatselijk met roet bedekt. Ook in dit type kunnen zowel randen van voorraadpotten als kookpotten zittenr daar een voorraadpot een kleine randopening kan hebben en een kookpot een grote. Het feit dat de buiten~ zijde van de rand verbrand isr betekent in dit verband ook niets, omdat een voorraadpot eventueel ook in het vuur kan gebruikt zijn. * Fig. 37 (De.M/8~76/82). Randfragment van pot of schaal? Het randuiteinde is naar buiten omgebogen en loopt spits toe. V erge~ lijkingsmateriaal voor een dergelijke rand is niet gevonden, zodat ook geen datering kan vooropgesteld worden. Diam. : niet te nemen. * Randfragmenten van schalen. a) Fig. 28 (De.M/8~76/A1/80)r fig. 39 (De.M/8~76/123)r fig. 40 (De.M/8~76/143). Bandvormige ondersneden randen het~ zij naar binnen (fig. 38) hetzij naar buiten gericht (fig. 39 en 40). Het uiteinde is + spits toelopend. De hals (niet aan~ wezig bij fig. 38) gaat via een knik over in het lichaam. Diam. : tussen + 33 en + 50r2 cm. Dater. : midden 14p E. ( 11 ) • b) Fig. 41 (De.M/8~76/A1/8)r fig. 42 (De.M/8~76/Al/81), 126
fig. 4:3 (De.M/8~76/8), fig. 4:4: (De.M/8~76/76), fig. 4:5 (De.M/8~76/86), fig. 4:6 (De.M/8~76/88), fig. 4:7 (De.M/ 8~76/109), fig. 4:8 (De.M/8~76/136) en De.M/8~76/A1/6, 57, 69 en De.M/8~76/14:, 53, 63, 105, 117, 121, 122, 139, 14:5, 154:. De meestal aan de binnenzijde verdikte rand loopt + spits toe (behalve fig. 4:3 en 4:7) en staat vertikaal (vb. fig. 4:1 en 4:8) of naar buiten gericht (vb. fig. 4:2 en 45). De wand vertoont regelmatig ribbelgroefversiering. Diam. : tussen + 17 en + 4:2 cm. Dater. : vóór 1500, vermoedelijk rond het midden van de 15" E. (12). c) Fig. 4:9 (De.M/8~76/98), fig. 50 (De.M/8~76/150). De licht naar buiten gebogen rand heeft een afgeplat uiteinde. De wand ( = buik) staat ver naar buiten. Diam.: tussen + 36,4: en + 4:1,6 cm. Dater.: een dergelijk type in rood aardewerk is gedateerd in de 2·· helft 14:'' E. ( 13) . Het oppervlak kan glad tot korrelig aanvoelen. Verschillende fragmenten (De.M/8~76/98, 139, 154:) vertonen de aanzet van een brede gietgeuL De nrs. De.M/8*76/63 en 123 zijn aan de binnenzijde verbrand, wat er op wijst dat deze fragmenten ofwel hebben behoord tot vuurklokken ofwel tot schalen die als vuur~ klok hebben gediend. * Fig. 54 (De.M/8*76/90). Fragment van een tuit. Deze in door* snede ronde tuit (in tekening herstelbaar) heeft een verdikte rand en een afgeplat uiteinde. Deze tuiten werden aangebracht op de schouder op een van binnenuit geduwde opening. Het oppervlak voelt korrelig aan. Diam. : + 3,6 cm. * Fragmenten van bodems. a) Fig. 52 (De.M/8*76/A1/60) en De.M/8*76/A1/53. Deze lensbodems vertonen een lichte knik bij de overgang van buik naar bodem. b) Fig. 53 (De.M/8*76/21), fig. 54: (De.M/8*76/103), fig. 55 (De.M/8*76/138) en De.M/8*76/A1/11, 13, 54 en De.M/ 8*76/58, 69, 113. Deze lensbodems zijn voorzien van enkel* voudige (~et 1 vinger) uitgeknepen voetjes die op een regel* 127
matige afstand van elkaar staan. c) Fig. 56 (De.M/8~76/134) en De.M/8~76/Al/63, 84 en De.M/8~76/81, 96, 144. Fragmenten van bodems met uitge~ knepen standring. De kleine enkelvoudige voetjes bevinden zich vlak naast elkaar. Wegens de te kleine scherven waren geen diameters te nemen. Sommige vertonen brandsporen en zijn met roet bedekt. * De.M/8~76/Al/72 en D.M/8~76/A5/6 en De.M/8~76/137. Oor~ fragmenten van kruiken. Deze in doorsnede ronde oren werden vertikaal aangebracht. * Foto a (De.M/8~76/2). Wandfragment van een kannetje ver~ sierd met vertikale in reliëf opgelegde banden (driehoekig in doorsnede) met daartussen op regelmatige afstand van elkaar ronde noppen. In grijs aardewerk werd niets gelijkaardigs gevon~ den, echter wel in rood gebakken keramiek !e Aardenburg ( 14). Zoals bij dit laatste kannetje vertoont ons fragment een ronde schouder en buik. De vertikale banden liggen op het grijze scherfje iets dichter bij elkaar dan op het rode voorwerp. Het geheel is na het beleggen met de banden en de noppen bestreken met een dunne laag klei (?). Dater. : + 1200 tot na het midJen 13p E. ( 15). * Groot aantal wandfragmenten ongenummerd. Rood
*
*
gebakken
aardewerk
Fig. 57 (De.M/8~76/A1/44). Randfragment van een kruik met een hoge, eenvoudige halsrand. Het uiteinde is schuin naar bin~ nen afgeplat. De buitenzijde die een ribbelgroefversiering ver~ toont, is bedekt met groen~bruin loodglazuur. Diam.: + 11,2 cm. Dater. : 2e helft 13e en begin 14" E. ( 16). Fig. 58 (De.M/8~76/A5/3). Randfragment van een schaal met bandvormige vermoedelijk ondersneden rand. Het uiteinde is afgerond en op de buitenzijde is een geleding aangebracht. Zo~ wel binnen~ als buitenzijde is met doorzichtig loodglazuur bestre~ ken. Diam. : + · 32 cm. Dater. : midden en 2e helft 14e E. en begin 15e E. ( 17).
128
* Fragmenten van bodems. a) Fig. 59 (De.M/8~76/A5/4) en De.M/8~76/A2/2. Lensbo~ dems met uitgeknepen voetjes. Bij beide scherven is enkel de aanzet te zien. Ze vertonen vlekken groen-bruin loodglazuur op de buitenzijde, terwijl de binnenzijde van De.M/8-76/ A2/2 volledig geglazuurd is. Diam. : niet te nemen. b)
* * *
*
De.M/8~76/157.
Zeer klein fragment van een bodem met standring. Geen glazuur aanwezig. De.M.8~76/A5/l. Oorfragment van een kruik. Het in doorsnede ronde oor is in ·vlekken geglazuurd. Enkele ongenummerde wandfragmenten geheel of gedeeltelijk geglazuurd. De.M/8~76/130. Bodemfragment bestreken met witte slib en daarboven groen loodglazuur. Deze bodem met standring he~ hoorde waarschijnlijk tot een kruikje of kannetje. Diam. : niet te nemen. Wandfragmenten die onder het glazuur witte slib vertonen. a) De.M/8~76/A1/75 en De.M/8~76/124, 140. Deze scherven zijn volledig bedekt met een dun laagje witte slib en daar~ boven groen loodglazuur. De binnenzijde is hetzij ongegla: zuurd, hetzij kleurloos geglazuurd. b) De.M8-76/A1/83. Fragment achtereenvolgens bestreken met witte slib en geel loodglazuur. Binnenzijde ongeglazuurd. c) De.M/8-76/ A5/5. Deze schouderscherf vertoont twee verti~ kale banden in witte, dik opgelegde slib (driehoekig in door~ snede). Het overige is bedekt met kleurloos loodglazuur. d) De.M/8~76/135. Dit kleine scherfje, bestreken met witte slib en groen glazuur, is versierd met een radstempeL Het is ver~ · moedelijk een ruitmotief dat ingedrukt is. e) Foto b en c (De.M/8~76/54, 142). Fragmenten waarop onder groen loodglazuur een schubbenversiering .in witte, dik opgelegde slib is aangebracht. De binnenzijde is in vlekken geglazuurd. Dater. : 2·· helft 13" en 1•· helft 14" E. ( 18). 129
Steengoed
*
*
De.M/8~76/A1/65.
Bodemfragment van een kruik. Het rand; uiteinde van de uitgeknepen standring is afgebroken. De scherf is aan de buitenzijde bedekt met kleurloos zoutglazuur, aan de binnenzijde met bruin glazuur. W andfragmenten. De.M/8~76/A1/66, 68: bestreken met zoutglazuur. De.M/8~76/A2/1 en De.M/8~76/AS/7: bestreken met leemgla; zuur. Dater.: reeds in de 13p E. werd steengoed bedekt met leemgla~ zuur vervaardigd. V oorwerpen met zoutglazuur van het mid; den van de 14P E. af ( 19).
BESLUIT Uit de vondstenbeschrijving blijkt duidelijk dat het grijs gebak~ ken aardewerk overwegend is. We kunnen daaruit besluiten dat de rood gebakken keramiek de grijs gebakken nog niet had ver~ drongen. Het zal pas in de 16·· E. zijn dat deze laatste volledig zal verdwijnen. Er zou hieruit kunnen afgeleid worden dat de qrond waar de Stadshalle werd gebouwd sinds eind 14", begin 15c E. niet meer toegankelijk was voor menselijk verkeer en niet meer bruik~ baar als afvalplaats. Was dit gebeurd na de 15'' E., dan zou het aantal scherven rood en grijs gebakken aardewerk ongeveer gelijk (of de grijze fragmenten in de minderheid) geweest zijn. De onbe~ duidende hoeveelheid steengoed wijst ook in deze richting. Dat de zogenaamde Pingsdorf~ en de zogenaamde Andennekeramiek zeldzaam is, kan te wijten zijn aan een geringe intensiteit van bewoning tijdens deze vroege periode. Een tweede verklaring is dat de handel (deze soorten moesten immers geïmporteerd worden) nog niet sterk ontwikkeld was, hetgeen ons weinig waarschijnlijk lijkt gezien de ligging van Deinze aan de Leie. Uit de studie van het materiaal is af te leiden dat de vondsten vooral te situeren zijn van de 2·· helft 13•· E. af tot eind 14'' E. Enkele fragmenten zijn te dateren vóór de 13" E., een gering aantal is te plaatsen in de 15'' E. Met een hoogtepunt van bewoning hebben we te maken tijdens de 2•· helft 14" E. Het bijna volledig ont-
130
breken van vondsten behorende tot de 15e E. betekent wellicht dat de Stadshalle toen reeds in opbouw was, zodat die plaats niet meer kon dienst doen als afvalput. Hiermee wordt door de studie van de keramiek de mening van A. Cassiman bevestigd, als hij beweert dat de halle werd opgericht in 1423 ( 20).
AANTEKENINGEN (1) Deze scherven werden samen aangetroffen in een grachtopvulling. We kunnen dus eigenlijk niet spreken van een gesloten vondst (hetgeen b.v. wel het geval is bij een graf), zodat hier voorzichtigheidshalve geen dateringen kunnen aan vastge· knoopt worden.
(2) F. VERHAEGHE en V. VAN DOOR NE, 1976, pp. 42· 79. (3) -
W. HUEBENER, 1959, pp. 122-127. U. LOBBEDEY, 1968, pp. 73· 76. F. VERHAEGHE, 1975, p. 167.
(4) F. VERHAEGHE en V. VAN DOORNE, 1976, p. 54. (5) -
J.A. TRIMPE BURGER, 1962-1963, p. 517. A. VAN DOORSELAERen F. VERHAEGHE, 1974, p. 55.
(6) I. SCOLLAR, F. VERHAEGHE en A. GAUTIER, 1970, p. 39, fig. V, 6-7. (7) I. SCOLLAR, F. VERHAEGHE en A. GAUTIER, 1970, p. 39, fig. V, 5. (8) I. SCOLLAR, F. VERHAEGHE en A. GAUTIER, 1970, p. 36. (9) A. VAN DOORSELAER en F. VERHAEGHE, 1974, p. 57, fig. 30, 16-18. (10) I. SCOLLAR, F. VERHAEGHE en A. GAUTIER, 1970, pp. 37-38, fig. IV. 29-35. (11) j.A. TRIMPE BURGER, 1962-1963, p. 539, afb. 57 D 15. (12) R. BORREMANS, .1963. p. 118, MIR 1II C 1. nr. 2; MIR IV b, nr. 1 en 2. (13) I. SCOLLAR, F. VERHAEGHE en A. GAUTIER, 1970, p. 44, a. (14) j.A. TRIMPE BURGER, 1962-1963. pp. 503-50.:1. afb. 10, A 2. (15) j.A. TRIMPE BURGER, 1962-1963. pp. 503-50.:1, afb. 10, A 2.
131
(16) J.A. TRIMPE BURGER, 1962-1963, p. 517. (17) -
J.G.N. RENAUD, 1954, p. 145, abb 9, nr. 3; p. 148, abb 12, nr. 4. I. SCOLLAR, F. VERHAEGHE en A. GAUTIER, 1970, p. 43, fig. VI, 22-39.
(18) ].A. TRIMPE BURGER, 1962-1963, pp. 506-513 en pp. 515-516. (19) A. VAN DOORSELAERen F. VERHAEGHE, 1974, p. 46. (20) A. CASSIMAN, 1953-1954, p. 18.
BIBLIOGRAFIE BORREMANS, R., 1963, Archeologisch materiaal uit de middeleeuwse nederzettingen mn de Vlaamse kusten, in: "De Duinen", 6-7, Koksijde, 1963, pp. 113-122. 130RREMANS, R. en WARGINAIRE, R., 1966, La céramique d'Andenne. Recherches de /956-1965, Rotterdam, 1966. CASSIMAN, A., Geschiedenis der Stad Deinze, in: "Bijdragen tot de Geschiedenis der Stad Deinze en van het land aan Leie en Schelde", XX en XXI, Deinze, 1953-1954. J-IUEI3ENER, W., 1959, Die Keramik von Haithabu, Neumünster, 1959. HURST. J.G (cd.), 1969, Red-Painted and Clazed Potteryin Western Europe from thc Eight of the Tuoelfth Centur}', in: ,.Medieval Archaeology'', XIII, 1969, pp. 93.1-17. LOI313EDEY. U., 1968, Untersuchungen Mittclalterlichen Keramik, Berlijn, 1968. RENAUD. J.C.N., 1954, Ter Does, Ein Rundling des 13. ]ahrhunderts Prov. Luid-1/olland, in: ,.Berichten van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek", 5, 195-1, pp. 137-153. SCOLLAR, 1., VERHAEGHE, F. en GAUTIER, A., 1970, A medieval Site (!4th century) at Lampemissc (West Flanders, Belgium), in: "Dissertationes Archaeologicac Gandcnses". Vol. X III, Brugge, 1970. TRIMPE BURGER. J.A., 1962-1963, Ceramiek uit de bloeitijd van Aardenburg ( /3dt• - 1-lde ecu u• ). in: .. Berichten van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodem· onderzoek". 12-13, 1962-1963, pp. 495-584. VAN DOORSELAER, A. en VERHAEGHE, F., 1974, Excavations at the X!Vth century 1•illage of Roeselare (Sint Margriete) (East Flanders, Belgium), in: "Dissertationes Archaeologicae Gandcnses", Vol. XV, Brugge, 1974. VERJ-IAEGJ-IE, F., VANDENHOUTE. J. en SEEUWS-TORCK. 1., Keramiek, in: "Gent, duizend jaar Kunst en Cultuur", lil, 1975, pp. 159-178. VERHAEGJ-IE, F. en VAN DOORNE, V., Het middeleeuws vaatwerl~. in: "Vondsten uit de Leie te Deinze", Kunst- en Oudheidkundige Kring . Deinze, 1976, pp. 42-79.
132
'· ?, ' . ~ ~·
I
8
------------
.
~(, '
... ~:--:~-.: .. . .. .
-
.
'. .
.
7
10 9
___ l___
< ç:
~.
'-
__ T___ =f I
17
~ 19
,---T---~
I
20
~·
--- ---
'---r--~
2l
..
ç-:
~---l-----7
25
27
~
~---l-----==~
28
3
28
~ 32
'
___ 1__ _ ___ 1___
'
(?. ·~
36
39
37
---r--
r:
38
45
43
\
---~
) 47
---------:::::::;:)
/.
51
r--,-----=1
~
57 55
l
53
52
-~ 59
56
~---
--
)
58
a
b a b
~
grijs gebakken scherf met noppen en strepen + c ~ rood gebakken scherven met sc hubben
c
EEN LEPEL VONDST TE DEINZE DOOR
lic. Yolande HOLLEBOSCH
~VAN
RECK
Lepelvondst te Deinze
I
\
I I
\
I
I I
I
I
• •.
l't
•, 4
;,•
'
;i
...
.
·r. ., ............ .::
..
-··.~
••.
",,
'.
-
\
\
\
\ \ \
\
\. \
'
\
~
'
I I
I
\
\
Het merkteken op het lepeltje ( I 0 maal ver\-) root)
\ \ \
Een lepeltje uit de bodem te voorschijn halen, lijkt ons geen noemenswaardig archeologisch feit. Immers, onze keukens zijn rijkelijk voorzien van dit soort tafel~ en keukengerei. Nochtans zijn dergelijke bodemvondsten niet zo frequent als we zouden denken, en zeker niet als het een lepeltje betreft dat enkele honderden jaren oud is! Menigeen is er zkh niet van bewust dat het bestek, bestaande uit een vork, een lepel en een mes, pas in de 18de eeuw algemeen in zwang kwam, en dit onder de impuls van de Franse etiquette. Voordien werd nog volop met de vingers gegeten. Van deze drie voornoemde voorwerpen is de lepel echter wel de oudste : haar oorsprong is nl. in de prehistorie te zoeken. Dank zij de geschreven bronnen (boedellijsten, reisbeschrijvingen, kro~ nieken, spreuken, enz.) en de beeldende kunsten, werd men ertoe in staat gesteld van dit eenvoudig gebruiksvoorwerp de vormevolutie, de verschillende gebruiksdoeleinden en ~wijzen, de materiaalkeuze en de benamingen op te sporen. De vorm en materiaalkeuze worden ons door het voorwerp zelf medegedeeld : het betreft hier een lepeltje van 14,3 cm. lang, ver~ vaardigd in messing (of geelkoper, een legering van koper en zink). De lepelbak is rond, spits toelopend naar de steel die afge~ plat vierzijdig is en voorzien van een knopbekroning. Aan de steel~ aanzet bevindt zich een ingeslagen merkteken : een kroontje waar~ op drie kruisjes. Soortgelijke lepels dragen dikwijls een merkteken. Men is er echter nog niet in geslaagd ze te identificeren ( I ) . Wel staat vast dat dergelijke merktekens meester~ of eigendomsmerken ZIJD.
Voor de verdere geschiedenis van dit voorwerp zijn we aange~ wezen op bovenvermelde bronnen. Zo werd er reeds een vormevo~ lutie opgesteld en weten we dat ons lepeltype in omloop was sinds het midden der 15de tot het midden der 16de eeuw. Over het algemeen komen deze lepeltjes voor onder de bena~ ming van "vuistlepels". Ze zijn nl. zo kort van steel dat ze met de vuist moesten gehanteerd worden. De lepel werd enkel gebruikt voor het eten van vloeibare spijzen, vooral pap. Dit wordt ons geïllustreerd door een schilderij van G. David, De H. Maaqd met de papschotel (e. 15de eeuw~ Brussel, Kon. Mus. vr. Sch. K.).
146
Wat schilderijen uit die periode ons nog meer vertellen, is dat - verschillend van onze huidige gewoonten - de lepel niet he~ hoorde tot het tafelgerei, maar wel een deel uitmaakte van de per~ soonlijke eigendom. Op geen enkel schilderij treft men een gedekte tafel aan waarop voor ieder hetzelfde lepeltje en eventueel ander tafelgerei is voorzien, de borden en het drinkgerei terzijde gelaten. Werd men uitgenodigd op een maaltijd, dan werd verondersteld dat men zijn persoonlijke lepel met zich meepracht. Die lepel werd dan aan de gordelriem gehangen of zelfs gewoonweg in de hoeden~ rand gestoken. Een illustratie hiervan vinden we vooral op de schilderijen van P. Brueghel, zoals de Boerendans en De Strijd van de Vasten en de Vastenavond (beiden te Wenen in het Kunst~ historisches Museum), alsook op De Werken van Barmhartighéid (Antwerpen, Mus. vr. Sch. K.). Het voorwerp op zichzelf vertelt ons niets over de eigenaar van het lepeltje. Vermits messing het goud van de minder begoe~ den was, en de rijke klasse zich de bekoorlijkheid van kostbaardere metalen zoals tin en zilver liet welgevallen, betreft het hier het bezit van een volksmens of plattelandsbewoner. Het maakte deel uit van de alledaagse huisraad, want het draagt geen enkele ver~ siering, inscriptie of andere aanwijzing die erop zouden wijzen dat het geschonken zou geweest zijn ter gelegenheid van een geboorte, huwelijk, geschiedkundige gebeurtenis, lidmaatschap van een gilde of andere feestelijke aangelegenheden. Dit pretentieloze lepeltje, gevonden op de Markt· te Deinze, brengt ons geen illustratie van de rijkdom en pronkzucht van de gegoede burgerij en adel, noch van de handvaardigheid van de op vormschoonheid beluste ambachtsman, noch van historische feiten. Het leidt ons slechts binnen in het leven van de eenvoudige mens, wiens bezittingen zo lang misprezen en geminacht werden.
AANTEKENINGEN (1) J.G.N. RENAUD, "Uit de geschiedenis van de lepel", Hamer, Brussel, 1943, I, nr. 10, pp. 9-12; Tentoonstellingscatalogus Koper en Brons, Deurne/Antwerpen Brussel, 1957. ·
147 I
BESLUIT OVER DE OPGRAVING VAN DE STADSHALLE DOOR
lic. Geert VAN DOORNE
De resultaten van de hierboven beschreven analyses zou men als volgt kunnen samenvatten: 1. Het ontbreken van podzol, nochtans het meest voorkomend bodemprofiel op zandgronden, wijst erop dat het opgegraven terrein sinds het Neolithicum min of meer continu als landbouwgrond in gebruik kan geweest zijn, tot het circa 1100 voor andere doeleinden is aangewend. Vóór die datum echter is er een periode van 50 à 100 jaar geweest, gedurende dewelke er geen sporen zijn van agrarische aktiviteit en het terrein braak lag onder een begroeiing van struikheide. Deze "dode tijd" kan te wijten zijn aan uitputting van de bodem of een periodieke afwezigheid van bevolking. 2. Aan de ingebruikname van het terrein voor stedelijke funkties (omstreeks 1100 of iets later) ging een egalisatie vooraf, waarbij enkele grachtjes werden opgevuld. Ons inziens kan dit gebeurd zijn ter gelegenheid van de aanleg van de eerste verdedigingsgordel, wanneer juist achter de plaats waar later de stadshalte zou verrijzen een stadsgracht, de "Bruchsche greppe", werd gegraven. Het opgegraven terrein kan van dat ogenblik af gebruikt zijn als marktplaats. De oudste potscherven dateren trouwens uit de 12de eeuw. 3. In de eerste helft van de 15de eeuw, meer bepaald in 1423, werd dan op het hier besproken terrein de stadshalte opgericht. Zowel de baksteenformaten als de bouwwijze van de teruggevonden funderingen wijzen daarop, evenals het feit dat er geen scheryen van na het begin der 15de eeuw werden aangetroffen. Als er reeds in de 14de eeuw een stadshalte (in hout of in steen) bestaan heeft, dan stond zij op een andere plaats. 4. Het gebouw werd herhaaldelijk verwoest, maar steeds op dezelfde lSdeeuwse funderingen heropgericht. Bij de opgraving zijn geen bouwresten van latere datum gevonden. Het belang van het archeologisch bodemonderzoek op de Markt ligt hierin dat nu de juiste ligging en afmetingen van de middeleeuwse Stadshalle bekend zijn en ook de geschiedenis van het site waar ze werd opgericht. Na de studie van de vondsten in Deinze's oudste "monument", de Leiebedding, in 197 4-197 6, heeft de opgraving van de halle een nieuwe bijdrage geleverd tot de kennis van hé~ verleden van de plaats Deinze. 151
DE ROEDE VAN DEINZE DOOR
prof. dr.
J.
VAN ROMPAEY
~K "1•
.'
..•
.•
I
.......
.. ..· ·~ ... '-'· ......
CniJfhllllkm ~
., 4
." ' '4Z111~til!
VDER
!f' boo :Poeten.
RCH
"aa[,
ERD E j ) ___/) /J 0 een. JJ./'tze.m.J clu -rr:JJe 1 1
Fragment van de kaart \ an de ka<ï<ïclrij Konrijk uit A . SA~DER l'S. Flanelria illustrata. drcl II. gedrukt in 16-t-1 (naar de heruitga'L' door de uitgeveriJ E. Ve~s te Tielt in 1973) De grenzen \ an de roede \ an OeJmc ziJn door puntJeS afgebakend.
Tot aan de Franse revolutie was het graafschap Vlaanderen onderverdeeld in een aantal bestuurlijke en gerechtelijke distrikten die tenminste in Kroon~ Vlaanderen of het deel van het graafschap dat in leen gehouden werd van de Franse kroon, de naam droegen van kasselrij. Deinze en het omliggende gebied behoorde tot de uitgestrekte kasseirij Kortrijk, die immers onderveeld was in vijf roeden, nl. deze van Menen, de XIII parochies rond Moeskroen, Harelbeke, Tielt en Deinze. Het grondgebied van de roede van Deinze omvatte de paro~ chies van Astene, Petegem, Grammene, Machelen, Olsene en Zulte, maar bovendien ook nog stukken van de parochies Zeveren en Nazareth, de zogenaamde splete in Ze11crcn en de splcte in Nazarettc. Als we even het grondgebied van de roede van Deinze bekij~ ken op de hierbij gevoegde afbeelding van een kaart uit de 17de eeuw, dan stellen we vast dat de roede van Deinze overal begrensd werd door waterlopen en oude wegen behalve aan de splcte in Zcr•ercn en tussen Astene en Nazareth, waar de grens dwars door de velden en langs het grondgebied van de heerlijkheid Wallebeke naar de Leie liep. In het oosten vormde de oude loop van deze rivier zelf de grens, maar ongeveer ter hoogte van Vosselareput volgde de grens de loop van een beek die in de richting van Zeveren liep. Ongeveer ter hoogte van de kerktoren van Zeveren verliet de grens deze beek om de splete in ZePcren te vormen. Dan volgde ze in westelijke richting weer een andere beek die voorbij Grammene in de Leie uitmondde. Van hieraf vormde de Leie weer de grens tot voorbij Zulte. De grens tussen de roeden van Harelbeke en Deinze werd tussen Sint-Eloois-Vijve, Waregem en Zulte gevormd door een beek die van Waregem naar de Leie liep. Van bij Waregem tot bij Machelen volgde de grens in oostelijke richting dan de Carrcwech. een oude weg die Waregem met Deinze verbond en die voor een flink stuk ook de grens vormde tussen de roede van Deinze en de kasseirij Oudenaarde. Ten zuiden van de omwalde hofsteden Nieuwgoed op het grondgebied van Petegem en Te Parijs op het grondgebied van Astene liep de grens dan over andere oude wegen om over de splete in Nazarette en langs de heerlijkheid W allebeke opnieuw de Leie te bereiken. Op de kaart ziet men ook zeer duidelijk dat de Heirstrate uan Cortrijck nacr
156
'
Gendt, de oude verbinding tussen deze twee steden vóór het aanleggen van de huidige Kortrijkse steenweg in het begin van de 18de eeuw, dwars door het gebied van de roede van Deinze liep. De roede van Deinze was dan wel een onderverdeling van de kasseirij Kortrijk, maar eigen bestuursorganen en een eigen administratie heeft de roede nooit gehad. Hoe waren bestuur en rechtspraak dan geregeld în de roede van Deinze tot op het einde van de 18de eeuw? Deinze zelf was een stad, maar de hoogbaljuw en de schepenen van Deinze waren niet alleen bevoegd voor de eigenlijke stad die binnen de vroegere poorten lag, maar ook voor de zogenaamde vrijheid van Deinze, een landelijk gebied dat de stad omsloot en waartoe o.a. de toponiemen het Kouterken ten zuid-westen van Deinze tussen de Leieen de Kortrijkse steenweg en de Hulhage ten oosten van de stad tussen de Leie en de Rekkelingebeek behoorden ( 1 ) • Bovendien en dit volgens de optekening van de costume of het gewoonterecht van Deinze van 1546 ( 2) waren baljuw en schepenen van Deinze ook bevoegd om rechtspraak uit te oefenen op de gronden van de spijker van Deinze ( 3), d.w.z. op een aantal gronden gelegen rondom de vrijheid van Deinze die belast waren met een jaarlijkse cijns aan de heer van Nevele ( 4). Daarnaast oefenden baljuw en schepenen van Deinze ook nog rechtspraak uit en dit zowel in burgerlijke zaken als in strafzaken in de heerlijkheid of het latere markizaat van Deinze. Dit was een heterogeen gebied gevormd door de lenen die gehouden werden van het leenhof van Deinze en die gelegen waren in de parochies Deinze, Astene en Petegem ( 5). Ook Drongen behoorde tot de heerlijkheid van Deinze, maar Drongen had een eigen schepenbank, zodat de baljuw van Deinze wel bevoegd was voor Drongen, maar de schepenen van Deinze niet ( 6) . Bij dit alles komt nog dat baljuw en schepenen van Deinze, maar dan samen met de leenmannen van het leenhof van Deinze, bevoegd waren voor de rechtspraak in alle zaken voorgevallen op de Leie tussen Astene en Oeselgem ( 7). Volledigheidshalve moeten we ook nog vermelden dat in het rechtsgebied van de schepenen van Deinze ook enkele heerlijkheden lagen die een eigen schepenbank hadden en die dus echte enclaves vormden in het
157
~
',: c
'\
..
• I
\-~{'""......
~ -~
-~-
' , ~ r
t.
> ••
J
i
...../.
~
-..
. . . ...... -_." ·· I
·· ~ .... ...........,.. \
.
"
.< .
..... .
...
.. =
·I
I
;
' ~~
\
~
j
t: '
.,'
..
.\
·... -
~
schependom van Deinze. Zo had men de heerlijkheid Reibroek die bestond uit verschillende stukken grond o.m. te Deinze, te Petegem en te Nazareth (8). Ten dele binnen, maar ook ten dele buiten de stad en de heerlijkheid van Deinze lag de heerlijkheid van het Horense. Ze ontleende haar naam aan de plaats waar oorspron~ keiijk de vierschaar van deze heerlijkheid stond, nl. op een "horen" of hoogte tussen de Leie en de weg van Deinze naar Gram~ mene ( 9). Wat er aan archief van de heerlijkheid van het Horense bewaard bleef bevindt zich in het archief van Deinze, dat bewaard wordt op het Rijksarchief te Gent ( I 0). In de rest van de roede van Deinze hadden baljuw en schepe~ nen van de stad geen enkele bevoegdheid en het eerste artikel van de costume van Deinze, dat de territoriale bevoegdheid van de stedelijke gerechtsofficiereri omschrijft, eindigt dan ook met de woorden ende ten surpluise in de roede Pan Doin:e :oo berechtent de vassaelheeren (I I ) • De parochies Astene, Petegem, Zeveren, Grammene, Machelen, Olsene en Zulte waren immers allemaal heerlijkheden, waarin het bestuur en de rechtspraak uitgeoefend werden door de baljuw en de schepenbank van de lokale heren, die in de hoger aangehaalde tekst Passaclheeren genoemd werden, omdat ze hun heerlijkheid in leen hielden van een grafelijk leenhof en bijgevolg grafelijke vazallen waren. Zo is het te verklaren dat toen het gewoonterecht van Deinze in 1546 op bevel van keizer Karel opgetekend werd, er ook een tekst gemaakt werd van de costumen locale gheuseert binnen der uoornoemde roede ( I 2) of nauwkeuriger geformuleerd, een tekst van de costumen van de hoger vermelde parochies en heerlijkheden in de roede, vermits Deinze zelf natuurlijk ook tot de roede behoorde en er zelfs de hoofdplaats van was. Volgens laatstgenoemde tekst waren de lokale heren in de roede in het bezit van volledige justitierechten en mochten ze dus alle misdrijven, maar ook alle burgerlijke zaken in hun heerlijkheid berechten. Alle heerlijkheden van de roede volgden echter dezelfde costume, zodat er niettegenstaande de for~ mulering costumen locale slechts één enkele tekst van het gewoonte~ recht van de roede van Deinze tot stand kwam.
159
AANTEKENINGEN (1) A CASSIMAN, "Geschiedenis van de stad Deinze", p. 112. (2) Deze tekst werd uitgegeven door E.M. MEYERS in zijn werk "Het Liturgische erfrecht in de Nederlanden, deel lil, Het Oost· Vlaamsche erfrecht", Haarlem, 1936, Bijlagen, p. 209-219. (3) "Costume van Deinze van 1546", uitgegeven door E.M. MEYERS, a.w., p. 209 (art. 1). (4) A. VAN DEN ABEELE, "Geschiedenis der stad Deinze", p. 302. (5) Volgens het denombrement of de beschrijving van de heerlijkheid Deinze van 1654, uitgegeven in A VAN DEN ABEELE, a.w., p. 300-326. (6) Voor de heerlijkheid Drongen, zie A VAN ABEELE, a.w., p. 315-320. (7) "Costume van Deinze van 1546", uitgegeven E.M. (art. 2 en 3).
MEYERS, a.w., p. 210
(8) A CASSIMAN, a.w., p. 87. (9) A. CASSIMAN, a.w., p. 90. (10)
J
VERHELST, "Inventaris van het archief van Deinze (Deinze, Petegem, Astene, Zeveren)", Brussel, 1976, p. 18.
(11) E.M. MEYERS, a.w., p. 210. (12) Uitgegeven in E.M. MEYERS, a.w., Bijlagen, p. 220-228.
160
Allezend genoteerd DOOR
Lic. Herman MAES
Verantwoording van deze rubriek: K.O.K., jaarbock 1972, blz. 135.
t. DEINZE IN 1868 In 1869 verscheen de 100ste jaargang van "Wegwijzer der Stad Gent en der Provincie Oost~ Vlaanderen". Hij beschreef de stad en de provincie zoals die er in 1868 uitzag op administratief gebied. Wat zegt men in die Wegwijzer over Deinze anno 1868 ? 1. Wekelijkse marktdag : woensdag.
2. Maandelijkse veemarkt : de derde woensdag van de maand, behalve als er jaarmarkt is. 3. Jaar- en paardenmarkt: - op 29 maart te Vinkt ; - op 7 april te Deinze ; - op 18 oogst te Deinze ; - op 20 oktober te Deinze.
4. Stationsoverste : Jan lsidoor M i n n e n s was tevens ontvanger en verdeler van de post ( postoverste).
5. Elke dinsdag en elke vrijdag om 4 uur in de namiddag vertrok Karel V o e t uit Den Hollander aan de Graslei te Gent met zijn vracht-, markt- en vervoerwagen ; Karel D i e r i c k x deed hetzelfde, op dezelfde dagen en uren vanuit Het Fortuintje aan de Koornmarkt ; een uur vroeger op dezelfde dagen vertrok Paul Dier i c k x uit Het Fortuintje. · Augustinus V oe t vertrok op dezelfde dagen om 4 uur vanuit De Pelgrim aan de Koornmarkt ; Camille D i e r i c k x vertrok op zelfde tijdstippen vanuit De Hazewind aan de Koorn~ markt. Zij vormden de vervoerdienst Gent-Deinze. 6. De Dekenij Deinze bestond toen uit de parochies: 1. De in ze: Astene, Bachte, Deurle, Eke, Gavere, Gottem, Grammene, St.-Martens-Latem, Machelen; 2. Nazareth: De Pinte, Olsene, St.-Maria~Leerne, Petegem, Zevergem, Wontergem, Zeveren en Zulte. · De pastoor-deken was K. CIaessen s; J.B. V a n Ne veI en S. G e v a e r t waren de onderpastoors ; Aurelius V a n 163
Ha e c k was koster. Te Astene was er K.L. d e S t o o p , te Petegem P. M a e s ~ franc x en D.H. Ha eg hens als onderpastoors; Narcissus T r a u w a e n was er koster. Te Zeveren priesterde J. de Vos; Fred. de Deck er was koster. 7. De zusters Markollen of rnarollen die te Deinze voor wezen en ouden van dagen zorgden, waren 30 in getal.
8. Er werkte te Deinze geen advokaat. Cam. va n H e u v e r z wij n was te Deinze deurwaarder bij de Rechtbank van eerste aanleg en bij het vredegerecht. Het vredegerecht van Deinze omvatte Astene, 8achte-MariaLeerne, Deinze, Gottem, Grammene, Machden, Sint-MartensLeerne, Olsene, Petegem, Vinkt, W ortegem en Zeveren. V rederechter was Julien M a r te n s , stationsstraat 9 te Deinze ; zijn plaatsvervangers waren H. P y pa er t, burgemeester te Vinkt, en Karel Re y n t jens te Deinze. De Grcffier was Jos. Te ss eI y en de commisen-greffiers waren Pieter 8 o dd a e r t en Vita) Ca 11 e ba u t . De zittjngen werden elke donderdag gehouden om 2 uur in het stadhuis. · Notaris E. D u fa u x van Deinze was lid van de notarissenkamer. Ontvangers-administrateurs waren te Deinze Hil. Desmet, }.8. va n E e c k haute en J.B. P r o vost; te Gottem was het C.L. V e r h a es t en te Vinkt H. P y p a e r t en K. P y paert. 9. Landmeters waren te Deinze F.8. Ca 11 ie r, G. Q u estien n e en T. V a n dom eI e; te Petegem was het August M e u Ie m a n en te Won tergem J.B. M e r v i ll i e . 10. Het kanton Deinze had twee vertegenwoordigers in de provincieraad: Constant de 8 ei I, geneesheer en burgemeester te Deinze, en N.C.F. van Cr om brug g e -van Alstein, burgemeester te Sint-Martens-Leerne. 11. Sluiswachter te Astene was 8.8. R u eb e n s ; hulp-sluiswachter was Ch. D u c h è n e .
164
Sluiswachter te Deinze was C. R u eb en s en ter was Ch. V a n L i e r d e .
hulp~sluiswach~
12. Rijksveeaarts te Deinze was K.L. 0 t t e v a e r e . 13. Deinze had een oppervlakte van 866 ha. en op 31 december 1867 3.725 inwoners; aangezien dit minder was dan 5.000 stond de stad onder toezicht van de arrondissementscommis~ saris van Gent. Constant D e 8 e i I , geneesheer, grondbezitter, was burge~ meester, Karel No terman, koopman, en Karel D 'Hu yvetter, kruidenier, waren schepenen. Verder zaten in de raad: Luc. E. van E e c haute~ van Oost, brouwer, J.B. Van Wontergem, P. De Backer, fabrikant, Just. van E e c haute~ Vyvens, koopman, J.B. De Smet, V. d e L a v a en Ch. d e C I e r c k . Stadssekretaris was Jan D u c h è n e , stadsontvanÇJer P. 8 o d d a er t, stadhuisbediende Hugo V a n Damme. Geneesheren optredend in opdracht van de stad : R. C o p p c z , G. L i e ba e r t, en C. M u ss e I y . Door de stad bezoldigde vroedvrouwen waren Marie Adam s en Rosalie R a e s . Deinze had twee politieagenten : Desire V a n D o r p e en Verhelst. De ,.Brandspuitdienst" stond onder het toezicht van de bur~ gemcester; Victor Do I ph y n, loodgieter, en D. V a n Dorp e waren de bevelhebbers, die 30 .. brandblussers" on~ der hun bevel hadden.
H. -
-
Astene had 1.443 inwoners op 957 ha. s t i c he I e n was burgemeester, Karel M pen (2de schepen ontbreekt). J.B. Provost was sekretaris, Karel L. meente~ontvanger en Frans Rous se a u x
E. V
ander~
artcns
sche~
F on c k e ge~ veldwachter.
Petegem had 1.753 inwoners op 946 ha. Pieter de C Ier c q was burgemeester ; schepenen waren Karel A n d r i e s en Leo T r a u w a e n . Is. Bern. v a n E e c h a u t e was sekretaris en Cam. 8 a I ca e n gemeente-ontvanger; Ca~ mille 8 r u y nee I was veldwachter. 165
-
Zeveren had 622 inwoners op 376 ha. K.L. Co r n eI is was burgemeester, J. Lam b e r t en I. V a n de W a 11 e schepenen. Gust W i b o was sekretaris, Karel F. V e r ~ ha e g e gemeente~ontvanger en J.B. de K e y se r was veldwachter.
15. Controleur der directe belastingen en accijnzen was te Deinze A. D e C Ier c q ; de ontvanger ervan H. P e e te r s . De ontvanger van registratie en domeinen was A. d e W o I f f , de commies erbij was d e B o e s • 16. Kantonaal inspecteur lager onderwijs van het kanton Deinze (maar ook Kruishoutem, Neveleen Zomergem) was P. K erv y n, een Dr. in de rechten. wonend in d~ stationsstraat 15. Het diocesaan onderwijs in het kanton Deinze stond onder inspectie van deken C I a e s s e n s . Gemeentelijke onderwi.izers waren te Astene C.L. Dos s c h c , te Deinze naast V a n C o p p e n o 11 e en C o m e y n e ook Cl. de Vos. te Petegem C. Ba I ca en en te Zeveren Fr. De Vos. Voor Deinze staat nog een bijzondere School voor jon~ens genoteerd onder S. Gevaert, re~ent. Voor de meisjes worden de Maricollen en Sint- Vincentins genoemd. 17. De Rijkswacht was te Deinze vertegenwoordigd door brigadier O.A. Minnen s met 4 gendarmen te paard; onder zijn bevel stonden ook nog 3 gendarmen te voet die te Kruishoutem waren gedetacheerd. 18. De besturende kommissie van het wezenhuis bestond uit C. De Be i I, burgemeester, die er voorzitter van was; lede.n waren Leo v a n 0 u t re v e , koopman, B. P r o voos t , eigenaar, C.L. d e B a c k e r, koopman, Karel D e I a e y , stoker, Is. van E e c haute, gemeente-secretaris te Petegem, en F. de Praetere, ontvanger-greffier. Het Bureau van Weldadigheid der parochie 0.-L.-Vr. bestond uit de burgemeester die voorzitter was en de leden A. de B o o s e r , stoeldraaier, A. d e R i d de r, koopman, B. Goethals, olieslager, J.B. de Smet en P. van Hoec k e ; Jozef Bod d a er t was er ontvanger-greffier. 166
Het Bureau van Weldadigheid der parochie· Sint~Martens bestond uit de burgemeester, F. V a n denpoe 1, winkelier, H. D ho n d t, stoker, Aug. d' Hond t, slotmaker, L. d' Hond t, slachter en H. G u i 1 m y n, landbouwer. Jan D u c hè n e was er secretaris~ontvanger. 19. De Tekenakademie wordt reeds genoemd. De beheerraad bestond uit de burgemeester, R. Co p p e z , Aug. V a n D a m me en J. De bei I. Leraar was F. van den A b e e 1e. 20. Wat er genoteerd stond over de 7 gemeenten die op 1 januari 1977 bij Deinze werden gevoegd noteren we voor het volgende jaarboek. 2. EGMONT EN DEINZE A. -
De Zottegemse Culturele Kring gaf in zijn jaarboek 19721973~1974 de tekst uit van de akte van beschuldiging tegen Egmont. Aan gouverneur Egmont werd verweten dat hij in augustus 1566 openbare predikaties geduld had "en dit op zekere punten en voorwaarden aan die van de wet van Deinze, door die van Kortrijk, en bij uitdrukkelijke opdracht van de verweerder (d.i. Egmont) die ter zake zeer in gebreke gebleven is." J o os J o n c m a n , schepen van Deinze, en jonkheer De n ij s L a n c k h a I s , burgemeester van Deinze, kwamen hierover tegen Eg~ont getuigen ; de burgemeester had de brieven bij. Ook schepen ·J-oris C I a u s was betrokken bij het kontakt met Egmont. Egmont had gezegd dat er onderrichtingen bij het stadsbestuur zouden toekomen om mee te delen, hoe het bestuur zich moest gedragen tegenover de nieuwe religie. Acht dagen later kwamen de door Egmont getekende ordonantiën. Tengevolge daarvan had men te Deinze predikaties toegelaten en de oprichting van een tempel toegestaan, wat men, zo zei de burgemeester, zeker niet zou toegelaten hebben zonder de onderrichtingen van Egmont. De burgemeester van Deinze zei ook dat graaf Egmont herhaaldelijk had gezegd de uitoefening van de nieuwe religie toe te laten. Op 13 september 1566 had graaf Egmont drie steden binnen de kasseirij Kortrijk aangeduid (Tielt ~ Deinze~ Menen) waar predikaties van de nieuwe religie en bijeenkomsten toegelaten waren op zondagen en op maandagen. 167
Op 10 september 1567 werden Egmont en Horne· gevangen genomen; op 5 juni 1568 werden ze onthoofd. B. - Van de familie Egmont vinden we te Deinze nog andere sporen. In de stadsrekening lazen we dat op 10 wedemaand ( september) 1521 de heren van hyselstein, van hechmont, van Vassenare en van Brabanson te Deinze kwamen "int cloestre daer mijn heere van hegmont profeste zijn zustere". Zij werden door de stad ontvangen op 12 kannen wijn tegen 7 schellingen, samen 8 pond en 8 schellingen. Op 16 juli 1524 was Egmont weer te gast te Deinze, samen met de heer van Fiennes, graaf van Gavere, de markgraaf van Aarschot, de heer van Brederode en de heer van Poucke. Ze waren te gast bij Olivier van Betsbrugghe. Dit was een heel doorlucht gezelschap en de stad bood de heren elk zes kannen wijn aan tegen 9 schellingen per stoop, wat de stad dus 27 pond kostte. De hofmeester van de heer van Fiennes kreeg twee kannen wijn ( 36 schellingen). Deze bezoeker is natuurlijk niet de in 1568 terechtgestelde graaf Egmont, want die was pas in 1522 geboren, maar misschien wel zijn vader, Jan van Egmont, die in 1528 overleed. Op 13 mei 1533 kwam mevrouw van Egghemont, zuster van mijn heer van Finis op bezoek "int clooster" te Deinze. Op 10 augustus 1547 kwam de heer van Nevele "Grave van Huerne" (Horn) naar Deinze om er met burgemeester Joos Bousse te spreken over de belangen van Deinze. De Heer van Nevele was immers de buurman van Deinze en verbleef vaak op het kasteel van Ooidonk. Wederzijdse bespreklngen Deinze- Nevele staan wel vaker genoteerd maar meestal kwam de hofmeester van de graaf. Uit de stadsrekeningen van Deinze noteerden we ook dat Philips de Montmorency, graaf van Horne, op 31 oktober 1565 te Deinze door het stadsbestuur verwelkomd werd toen hij in het Hotel Drie Koningen overnachtte. Hij kreeg als welkomstgroet zes kannen wijn op kosten van de stadskas. Op 9 mei 1566 was graaf Egmont ook in De Drie Koningen en hij kreeg van de stad tien kannen wijn. Op de 3de van de sprokkelmaand (februari) 1568 kwam te 168
Deinze in Sint Joris Fracoys Payen, huissier d'armes, om in naam van Alva twee van de vroegere wethoud~rs te dagvaarden om te Brussel voor de raad te verschijnen. Hij werd op 2 kannen wijn ontvangen. Wie die twee mensen zijn wordt niet vermeld maar waarschijnlijk zijn het de twee getuigen ten laste, Lanckhals en Joncman. · (in çle tekst staat 1567, maar aangezien de nota komt na nota's van september, oktober, november en december 1567 en voor nota's van april 1568 is het wel februari 1568. Er staat voor de maand "sporckele", sprokkelmaand dus.) Belangrijke gasten verbleven te Deinze in Sint Joris, in Den Hert, het. Gouden Hoofd of in Drie Koningen. C. - De Egmont~figuur vindt men besproken bij Herman Van Nuffel : Lamoraal van Egmont in de Geschiedenis, Literatuur, Beel~ dende Kunst en Legende, in de Reeks Standen en Landen, deel
XLVI. De bekendste behandeling van deze figuur en zijn tijd vindt men bij Friedrich von Schiller : Geschichte der Abfalls der Ver~ einigten Niederlande en in Schillers Don Carlos; we denken ook aan Goethes Egmont en Beethovens daarop inspelende Egmont Ou~ verture. Zie ook het naar aanleiding van de Pacificatie~herdenking gepubliceerde referatenboek : Opstand en Pacificatie in de Lage Landen (Snoeck en Ducaju, Gent, 1976), vooral blz. 240 e.v. 3.
SINT~ VINCENTlUS
TE DEINZE
In de Appeltjes van het Meetjesland, nr. 25, 1974, blz. 74~201, beschrijft M. Ryckaert Het voormalig Klooster van de Zusters van Sint~ Vincentins a Paulo te Zomergem. Blz. 123 wordt Deinze ver~ meld. De auteur verwijst er naar een werk van Maur. De Meule~ meester : Geschiedenis der Zusters van Sint~ Vincentins a Paulo te Deinze (uitgegeven te Leuven, 1946). Pastoor Constantinus Jansen wou hier 1836 een nieuwe con~ gregatie stichten en mocht daarvoor 2 jongedochters te Zomergem laten opleiden: Rosalie Huvenne van Deinze en Joanna Dujardin uit Meigem. De eerste zou in 1838 de eerste overste worden. 169
4. FAMILIE MAERE In het in nr. 3 genoemde Sint-Vincentiusklooster te Zomergem was L e o n M a e r e directeur van 1900 tot begin 1954 (12 januari). Deze Leon Maere werd op 2 april 1872 te Deinze geboren; in 1894 werd hij priester gewijd en 1895-1899 was hij leraar aan het Sint-Lievenscollege te Gent. Leon Maere was de broer van René Maere. Over Ren é Ma ere (Mgr. Maere) (1869-1950) zie het luxeboek Sint-Martens-Latem van Paul Haesaerts, blz. 402, K.O.K. 1948, blz. 73 e.v. en K.O.K. 1951, blz. 187. Hij schreef in K.O.K. 1939, blz. 21-37 over Oude Monumenten van Deinze en omstreken en in K.O.K. 1942, blz. 9-51 over de 0.-L.- Vr. kerk van Deinze. Naar deze René Maere werd in de wiik van de Oostmeersen een straat genoemd, de Monseigneur Maere-laan. René en Leon Maere waren k:nderen uit het eerste huwelijk van Ed u ar d Maere, koophandelaar, die op de Markt nr. 2 woonde. In onze K.O.K. bijdrage 1970, blz. 129, nota 40 (blz. 137) beweerden we dat de familie van ex-burgemeester Maere van N evele afkomstig was. Sommige van onze lezers schenen daaraan te twijfelen. Derhalve maken we hier van de gelegenheid gebruik een korte nota te maken uit onze gegevens. Aangezien we van plan zijn de families der Deinse burgemeesters op te stellen hebben we ook over Carlos Maere reeds gegevens. Over burgemeester V a n d e W i e I e noteerden we reeds in K.O.K. 1971, blz. 241242, en over burgemeester Jozef V a n Ris se g hem en zijn afstamming schreven we een bijdrage in K.O.K. 1972, blz. 105117. 1. Ca rIo s Ma ere werd te Deinze geboren op 10 juli 1907 als zoon van Julius Remi Maere en van Maria Eugenia Charlotte De Clerck. 2. J u I i u s M a e r e werd te Deinze geboren op 30 januari 1878 als zoon van Eduard Jacobus en van Celinie Maria Isabelle Delaye. 3. E d u ar d Ma ere werd in 1836 te Nevele geboren. Zijn tweede vrouw, die in 1834 geboren werd, was de dochter van de
170
rijke Deinse stoker Charles Del a y e, die in 1805 te Petegem werd geboren, en van Melanie D e S c h i e t e r e , geboortig van Kerckhove. In eerste huwelijk was hij gehuwd met Ma ria L e y n die op 22 november 1843 te Zeizate geboren was (van Marinus X RosaHe Ha entjens ). Zij overleed op 6 april 1872, vier dagen na de geboorte van haar tweede zoon (Leon). Eduard Maere hertrouwde op 20 oktober 1874; uit dit tweede huwelijk kwamen Marie, }ules, Alice, Celine, Emiel en Anna. 5. BALJUW TE DEINZE In dezelfde Appeltjes van het Meetjesland schrijft R. Moelaert over de grafelijke Baljuws-ontvangers van Ursel en W essegem tussen 1431 ~n 1626 (blz. 208-233). Hij vernoemt Josse vander Moten die 1442-1446 baljuw was van Deinze, Petegem, Astene en Drongen, en ook 1448-1455 (blz. 210). Deze Vander Moten ontmoetten we ook wel vaak in de stadsrekeningen. 6. VROUWEN AAN DE UNIVERSITEIT In K.O.K. 197 4, blz. 66, nota 7, schreven we dat C l e m e n c e D o s s c h e van Astene, moeder van onze voorzitter M a t t h y s, "een der eerste, zoniet de eerste vrouweli.ike student te Gent'' was. Ze werd in 1869 te Astene geboren en behaalde in 1893 het apothekersdiploma. Intussen weten we uit verdere informatie dat ze niet de eerste was, zelfs niet de eerste aptohekeres. De eerste apothekeres die te Gent afstudeerde was een Ida Huys die op 17 maart 1887, dus vijf jaar voor Clemence Dossche, promoveerde. Intussen was ook in België de strijd van de vrouw, om aan de universiteit toegelaten te worden, begonnen. Vooral de medische tak werd aan de vrouw geweigerd. Er waren toen "ernstige" argumenten tegen die toelating : 1. de delikate en soms weerzinwekkende handelingen die een arts moet uitvoeren ; 2. het feit dat de specifieke taak van de vrouw elders ligt (keuken, kinderen, kerk) ; 171
3. het feit dat de lessen voor de twee geslachten samen moesten vermeden worden. De eerste Belgische vrouw die Doctor in de genees-, heel- en verloskunde werd, heeft hier pas zeven jaar na het behalen van haar diploma (uiteraard in het buitenland behaald, nl. in Bern) de geneeskundige praktijk mogen uitoefenen; dat was dan bij koninklijk besluit van 24 november 1884. Pas bij wet van 10 april 1890 werd bepaald dat vrouwen het beroep van genees"heer" of apotheker mochten uitoefenen. Clemence Dossche was toen al aan de studie begonnen (nl. 1888). In 1893, toen Clemence Dossche als 2de vrouwelijke apotheker in Gent afstudeerde, kwam ook de 2de vrouwelijke Dr. med. uit (dat was dan de eerste in België daar de andere haar di~loma in Bern had behaald). In 1888 kwam de eeïste vrouw met de titel van Dr. juris van de universiteit ; ze mocht echter de advokateneed niet afleggen, dat mocht pas in 1922 - toen die eerste vrouwelijke Dr. juris reeds dood was. Die eerste vrouwen kwamen meestal van de universiteit te Brussel ; Luik stelde zich daarna ook open voor vrouwen en Gent volgde onmiddeiiijk, nog in de jaren 1880. In Leuven was dat pas in 1920 mogelijk. De eerste vrouwelijke apotheker werd in 1886 te Antwerpen bij de medische commissie ingeschreven. In 1940 waren vrouwen nog steeds niet toegelaten tot het Liberal Arts College te N ew Y ork. Het geval C I e m e n c e D o s s c he is te Deinze dus wel uitzonderlijk. Ook haar zuster P a u I i n e was ingeschreven aan de afdeling farmacie ; ze heeft echter alleen in 1890 aan de examens deelgenomen, verder niet, al was ze ingeschreven. Ze werd in 1897 apothekeres.
BIBLIOGRAFIE -
Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel XI, blz. 299-316, over Vrouwenemancipatie. Isala van Oiest, arts en feministe, door Densic Kcymeulcn in Spieghcl Historiacl, mei 1975, blz. 304-309. Ayer: Russell Aulareeks, blz. 26.
172
7. DE MARKIES VAN DEINZE In 1792 werd de nieuwe Oostenri_jks-Habsburgse keizer Frans 11 ook in het graafschaf Vlaanderen "geïnaugureerd". Dat gebeurde te Gent op 31 juli 1792. De keizer was niet persoonlijk aanwezig maar werd vertegenwoordigd door Albert-Casimir van SaksenT eschen, de echtgenoot van Maria Christina, dochter van Maria Theresia. Deze Maria Christina, landvoogdes, tante van de nieuwe keizer die zijn vader opvolgde, stond hier niet goed aangeschreven. Voor die inauguratie had de Raad van Vlaanderen een protocolaire volgorde der genodigden opgemaakt. In die lijst staan de edelen op hun rang en waarde geplaatst. De mark'es van Deinze staat daarbij op de 7 de plaats van de 69 genoemde hertogen, baronnen, markiezen, graven en burggraven. Dit markizaat van Deinze was in het bezit van de familie de Merode. Zie hierover G.P. Bacrt, 1964, blz. 9-64, en vooral blz. 18 en nota 29, blz. '58. Over de inauguratie zie Biekorf. 76ste jaargang, nr. 1-2 ( 1975-1976), blz.
5-14. 8. KINDERSTERFTE TE ASTENE In K.O.K. Jaarbock 1969, blz. 194, vermeldden w~ dat omstreeks 1800 de kindersterfte zeer groot was. Over een periode van 20 jaar waren er op 100 sterfgev~llen 38,5 gevallen van kinderen beneden 7 _jaar; op 100 sterfgevallen waren er 47,5, dus bijna de helft, gevallen van mensen beneden de 21 jaar. Die grote kindersterfte trok de qemiddelde levensduur van de inwoners sterk naar omlaag. Te Astene was van 1797 tot 1815 de gemiddelde leeftijd bij overlijden slechts 32 jaar voor de mannen en 30 jaar voor de vrouwen. Een concreet voorbeeld van die kindersterfte vonden we op de heemkundige tentoonstelling die door de Astense kulturele kring werd gehouden op 19, 20 en 21 oktober 1975. Het gaat over het gezin van I s i d o o r D e n B I a u w e n en H o r t e n s i a G o e minne, die samen 21 kinderen hadden. lsidoor Den Blauwen leefde van 29 december 1860 tot 1940 te Astene. Ook zijn vrouw werd te Astene geboren ( 7 september 1862) en stierf er (29 juli 1950). Zij huwden te Astene op 6 okto173
her 1880 en de kinderen kwamen snel : geboren 1. Emilius Augustus 24~ 1~1881 2. Zulma Maria 5~12~1881 ..3. Eulalia Maria 22~ 8~1883
A. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
Salomon Henricos Maria Emerantia Philomena Blodia Maria
12- 1~1885 1-10-1886 14~ 9-1887
Augusta Cordula lrma Maria
9- 9-1888 21-10-1889 27-12-1890
Julius Augustinus Adolphus Alphonsius Alice Sopbie
23- 3-1892 28- 4-1893 1~ 9-1894
Renatus Augustus Mauritius Augustinus Rachel Maria Anna
gestorven 26- 2-1882 17-11-1883 1-11-1918 (I )
4-12-1887 14- 3-1891 ( 2)
( 3)
10-10-1892 25- 9-1893 26- 1-1895 12-12-1899 10- 3-1897
4-10-1895 15- 2-1897 20- 9-1898 (4) Julia Martha 13- 5-1899 21-11-1902 Bertha Alma Maria 13- 5-1901 Andreas Hendrik 24-10-1902 11- 9-1902 Valerius Hubcrtus 1-10-1903 Germania Maria Emerantia 22-12-1915 1- 8-1905 21. Juliana Augusta 3-10-1906 3- 8-1906 ( I ) werd echtgenote van Jozef van Autryve ( 2) werd echtgenote van Tripbon van Autryve (3) werd echtgenote van Ivo Vermeuten ( 3) werd echtgenote van Henri Beyens (naar Frankrijk) Vier dochters en de oudste zoon hebben een normale levensduur gehad (het 17de en 19de kind misschien ook), het vierde kind werd 33 jaar en het 20ste 10 jaar. Al de anderen zijn nauwelijks een paar maanden of enkele jaartjes oud geworden. 174
9. EEN BALPIJP.MAATSCHAPPIJ TE DEINZE In de "Oostvlaamse Zanten", 1976, nr. ~. blz. 42·70, verscheen een artikel van M. Broeckhove over de blaaspijp als ontspannings· instrument. De auteur vertelt op blz. 61 dat de Gentse balpijp· maatschappij IJver en Eendracht gedurende de Gentse kermis op 29·6·1845 een balpijpschieting inrichtte met steun van het stads. bestuur. Een maatschappij uit Deinze deed mee en behaalde er de vijfde prijs. Er waren maatschappijen opgekomen uit 21 gemeen· ten, soms met meer dan één maatschappij per gemeente, aange· zien de eerste twee prijzen naar Lokeren gingen. Petegem deed ook mee (maar er wordt niet gespecifieerd of het Petegem bij Deinze of bij Oudenaarde was). Is er over deze balpijpmaatschappij iets meer bekend te Dein· ze 1
10. ZUJD.AFRIKA IN DEINZE Over de belangstelling van de Deinzenaars voor de Boeren en hun oorlog tegen Engeland hebben we geschreven in K.O.K. 1966, blz. 7·51 : De Boerenoorlog in de Deinse pers. Al lezend in oude kranten noteerden we dat er in de jaren 1920 te Deinze, meer bepaald op 't Kouterken te Petegem, een "duivenmaatschappij" bestond onder de naam D e K r u g e r s . v r i enden. Ze waren gevestigd bij Emiel Opsomer. Ook in DeurIe was er een café I n d e n T r a n sv a a I (zie berichten heemkring Scheldeveld, 197 6, blz. 22) dat men gefoto· grafeerd vindt in Jaarboek VI, 1976, van Heemkring Scheldeveld, blz. 99. In het tijdschrift "Naamkunde", 8 (1976), blz. 193·256, schreef Drs. J.M. Goris een artikel over de invloed van de Anglo.Boeren· oorlogen op de naamgeving hoofdzakelijk in Vlaams··België. Hij vermeldt 122 Zuidafrikaanse herbergnamen (waarvan 22 in Oost· Vlaanderen) en heel wat namen van verenigingen, firma's en straten die op de Boeren en hun oorlog zinspelen. Beide hier genoemde namen komen in het artikel van Goris niet voor. 175
11. DEINSE OORLOGSVRIJWILLIGERS 1914-1918 '
A • .- In K.O.K. 1975, blz. 4, vermeldden we onder de oorlogsvrijwilligers R e n é C o p p e n s die op de markt van Deinze woonde, in nr. 106, café In 't Zwart Zwi_intje. Dit café werd na de oorlog het lokaal van de Vlaamse Oud-Strijders, de VOSsen in de volksmond. Deze René Coppens die thans te 1150 Brussel (dat is Stokkel) woont, Frans Peeterslaan 9, schreef ons enkele bedenkingen ter aanvulling van onze in 1975 gepubliceerde bijdrage. Hij zegt dat de Deinse oorlogsvrijwilligers 's morgens 13 oktober uit Deinze vertrokken - en niet op J 2 oktober. De tocht naar het Kamp van Auvours bevestigt hij. Wij beweerden dat R o g e r Moerman bij de eerste groep Deinse vrijwilligers was die aan het front kwam en dat reeds in februari 1915. René Coppens preciseert dat ze op 21 februari te Adinkerke kwamen. René Coppens werd telefonist-signaleur en bleef dat, voortdurend aan het front, tot het einde van de oorlog. Hij werd in juli 1919 gedemobiliseerd.
B. -
Hij signaleert ons dat bij de vrijwilligers die de morgen van 13 oktober uit Deinze vertrokken ook H e n r i H e r t o g e was, iemand die we niet vermeld hebben (omdat we zijn naam in geen enkele lijst vonden). Deze Henri Hertoge werd te Auvours ernstig ziek en naar Le Mans gehospitaliseerd. Daardoor kwam hij pas in mei 1915 aan het front in het 8ste liniere~1iment; na enkele maanden reeds werd hij sergeant. Hertoge werd na de oorlog de schoonbroer van Coppens. C. - Nog een interessante aanvull=ng die we van René Coppens kregen is de volgende : hij behoorde tot de stichters van de fanfare te Auvours en door zijn bemiddeling kwamen ook M a rc e I L e r o y , V a I e e r D e M u y t e r en D a n i ë I G e v a e r t bij die fanfare. Coppens vroeg echter naar het front te mogen gaan, de drie andere Deinzenaars bleven in het muziekkorps, waardoor ze nog maanden lang van het front wegbleven en verscheidene reizen deden in het Franse binnenland. D. 176
Nog een vrijwilliger die ons gesignaleerd werd is
E r n e s t W a t t é , de jongere broer van Remi. Ze hadden zich beiden gemeld maar Ernest was te jong en werd geweigerd, anders zou hij trouwens samen met zijn broer soldaat geweest zijn want het was wel gebruikelijk dat broers in dezelfde eenheid terechtkwamen (zie de gebroeders Maes, Peers en Van de Walle in K.O.K. 1975 en denk aan de gebroeders Van Raemdonck). Ernest trok wel met Remi op naar Frankrijk maar kwam pas in 1916 als vrijwilliger in het leger. 12. DE NAZAREENE 1539 TE GENT 1976 In de schitterend-rijke tentoonstelling die van 8 september tot 8 november te Gent werd gehouden onder de titel "Eenheid en Scheiding in de Nederlanden 1555-1585", naar aanleiding van de 400ste verjaring van de Pacificatie van Gent (8 november 1576) lag een aquarel tentoon (catalogusnummer 96) met de wapenschilden van de 19 rederi.ikerskamers die deelnamen aan het rederijkersfeest te Gent in 1539. Dit dokument is afkomstig van de kamer van Nieuwkerke en is in het bezit van de Gentse Universiteitsbibliotheek, hs. 3672. Het wapen van de Deinse Kamer staat er ook op. Ook de eerste uitgave in 1539 van de Spelen van Sinne, daar opgevoerd, lag (als nr. 97) in de tentoonstelling. Over Deinzes aandeelleze men in K.O.K. 1961, .1964, 1975 (Maes, Temmerman, Renders). In 1540 stond deze uitgave al op de lijst van de ketterse en dus verboden boeken. Lees ook het artikel van Luc Renders in dit jaarboek. 13. SIMONNET-SCHOOL TE SINT-MARTENS-LATEM: OF FRANS IN VLAANDEREN Bij het lezen van een boek als het doctoraatswerk van Dr. Guido Provoost "Vlaanderen en het militair-politiek beleid in België tussen de twee wereldoorlogen", uitgave van het Davidsfonds, 1976 (573 blz.), verwacht men geen vermelding van onze streek aan de Leie. Men heeft het er over hoge diplomatie, diplomatieke memoranda en verslagen over ambtelijke gesprekken van ministers, ambassadeurs, generaals, de Belgische koning, de Franse president, enz. 177
En toch vonden we in een nota Sint~Martens~Latem vermeld. In een verslag uit 1925 van de Franse ambassadeur Herbette aan het Quai d'Orsay staat vermeld dat l'Ecole de Laethem ~ St Mar~ tin 2.000 fr. toelage kreeg. Het lnstitut de Gand kreeg 7.000 fr. De ambassadeur stelde voor deze bedragen te verdubbelen. Het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidieerde dus franstalige scholen in Vlaanderen. Ze konden daardoor Iranstalig blijven ook toen de wetten op de vernederlandsing Belgische sub~ sidiëring introk aan scholen die niet in orde waren met de taal~ wet. De school te Sint~Martens~Latem was de Ecole Simonnet. Over Mevr. Simonnet leze men Heemkring Scheldeveld, Jaar~ boek V, 197 4~ 1975, blz. 333~334, 368, 383, 395, 400. 14. ONS MUSEUM VOOR FOLKLORE
A. H e t B o I d e r s h o f ~ Deurle Langs de trapzaal van ons Museum hangt het uithangbord van café .. Het Boldershof" te Deurle, het huidige ,.SchuttershoE". In de Berichten van de Heemkring Scheldeveld, jg. VIII, nr. 2, juni 1976, blz. 21 e.v., vertelt R. Van der Plaetsen de geschiedenis van zijn geboortehuis "Het Boldershof" waarvan dit uithangbord komt. B. S c h r ij f m a c h i n e In De Standaard van 4 februari 1976 lazen we dat het "Technisches Museum" van Dresden in de D.D.R. de oudste schrijfmachine ter wereld aangekocht had. Het is een houten machine in 1864 uitgebracht door Peter Mittenhofer uit Tirol. Pogingen om schrijfmachines te maken gaan terug tot 1714 toen de Engelsman Mill patent kreeg op een toestel dat een schrijf~ machine zou kunnen zijn, maar voor de dagelijkse praktijk bleek dit toestel ongeschikt. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw, met het model van Mittenhofer, brak de schrijfmachine door. De eerste fabriek ont~ stond in 1877 : het was Remington. Rekenmachines gaan terug op Pascal (optellen en aftrekken) en Leibniz (vermenigvuldigen en delen) in de 17de eeuw. 178
In K.O.K. fonds voor folklore bevindt zich een schrijfmachinemodel van 1904. 15. EMIEL CLAUS - DE BIETENOOGST ONS MUSEUM ROSALlE DE SCHEPPER, ECHTGEN. VERPLAETSE A. - Het is misschien niet overbodig eraan te herinneren dat voor ons museum De Bietenoogst een merkwaardig stuk is dat meteen de gelegenheid biedt het ontstaan van ons museum even voor onze lezers op te roepen. Reeds vóór W.O. 11 was het bouwen van een Museum voor Schone Kunsten in het vooruitzicht gesteld, wat beantwoordde aan de doelstellingen van de K.O.K. van bij de stichting. In 1939 werd eraan gedacht het museum in te planten op een der gronden die onteigend waren voor de aanleg van de huidige Peter .!Jenoitlaan ; de oorlogsomstandigheden maakten dit echter onmogelijk. In het najaar 1940 werd andermaal een grote tentoonstelling georganiseerd, gewijd aan de beeldende kunstenaars van Latem en de Lei es treek. Toevallig kon de stad Deinze het grote beeld "Moeder en Kind" van Joris Minne aankopen, wat de behoefte aan een eigen museum andermaal onderstreepte en om dat museum verder te stofferen dacht men natuurlijk aan de in 1924 overleden Emiel Claus, wiens weduwe, Charlotte Dufaux, geboren te Deinze, nog steeds in het atelier bij villa Zonneschijn te Astene een vrij groot aantal werken bewaarde. Men besloot haar medewerking te vragen voor het geplande museum van haar geboortestad. Te dien einde brachten burgemeester Jozef Van Risseghem, schepen Leon De Clercq, stadssecretaris Werner Malfait, samen met twee afgevaardigden van K.O.K., nl. voorzitter Jules De Coster ( belastingscontroleur) en Luc Matthys (die tevens schepen van Deinze was) een bezoek aan Mevrouw Claus, die zich zonder enige aarzeling bereid verklaarde h4!t grote doek De Bietenoogst aan haar geboortestad te schenken, echter onder uitdrukkelijke voorwaarde dat het werk zou opgehangen worden en riiet ergens zou opgeborgen worden. Reeds in 1934 had K.O.K. een museum voor oudheidkunde en 179
folklore geopend in het gebouw dat nu het museum is. K.O.K. en stadsbestuur besloten samen een zaal klaar te maken om De Bie* tenoogst te kunnen ophangen. Dat gebeurde onder de leiding van Albert Saverys en met de medewerking van de firma De Coene van Kortrijk, waar Saverys kunstadviseur was. Zo kon in februari 1942 het Museum voor Schone Kunsten geopend worden in aan* wezigheid van Mevrouw Claus, van de heer Mathieu Cronen* berghs (de rechter uit de T. V.~reeks "Beschuldigde sta op") als afgevaardigde van secretaris*generaal Gerard Romsee. Naast De Bietenoogst toonde men enkele werken die de stad en de K.O.K. toen reeds bezaten en werken in privaat bezit van Deinzenaars. Het was duidelijk dat een vereniging als de K.O.K. nooit finan* cieel in staat zou zijn dit museumken tot een volwaardig Museum van Schone Kunsten van de Leiestreek uit te bouwen; daarom verklaarde K.O.K. zich bereid dit museum tot een stedelijk mu* seum om te vormen onder de leiding dan van een commissie met K.O.KAeden; die eerste commissie bestond toen uit K.O.K. voor* zitter Jules De Coster, tevens commissie~voorzitter, Hubert en Werner Malfait, Luc Matthys, Albert Saverys en Hugo Van den Abeele (bij het ter perse gaan van dit jaarboek, september 1977, is Werner Malfait de enige overlevende). Er werd toen een beroep gedaan op de industriëlen van Deinze om een bedrag van tenminste 5.000 fr. te schenken om de com* missie in staat te stellen van verscheidene kunstenaars uit de streek een werk te kopen. Deze oproep werd gunstig beantwoord door de firma's N.V. Belastic te Astene, A. en L. Gevaert van Deinze, N.V. Liebaert te Petegem, N.V. de Molens van Deinze, de Weve* rijen Leon De Clercq te Deinze, Firma Torck, de Generale Bank* maatschappij en de firma Gaston De Jonghe en zuster. Met deze gelden werden werken aangekocht van Albert Claeys, Gust De Smet, Leon De Smet, Jules De Sutter, Albert Saverys, Albert Ser* vaes, Antoon van Parys, Alfons Dessenis. Deze werken, samen met de schilderijen en het beeldhouwwerk dat K.O.K. reeds bezat, vormden het eerste bezit van ons museum, aangevuld met wat de stad aan schilderijen bezat. Dit werd vervolledigd door aankoop en schenkingen zodat reeds van 1942 de meeste beeldende kunste* naars van Latem en de Leiestreek in deze eerste zaal vertegen~ 180
woordigd waren : twee werken van Albyn Van den Abeele wer~ den gekocht, Mevrouw Claus schonk haar portret in bruidskleed, geschilderd door haar echtgenoot. Bij een retrospectieve tentoon~ stelling van Emiel Claus ingericht door de commissie schonken Mevrouw Bekaert van Gentbrugge en Mevrouw Putman ~Vil~ Iers ~ Claus van Brussel nog enkele werken van Emiel Claus. Dit was de aanloop tot ons museum dat nu toch reeds een vrij volledig beeld geeft van 100 jaar beeldende kunsten in de Lei es treek. (Deze schets van de geschiedenis van het museum voor Schone Kunsten werd opgesteld in juni 1977 in samenwerking met Luc Matthys)
B. - De centrale figuur op het grote doek van Emiel Claus is een flinke vrouw die bieten oogst. Ze onderbreekt even haar werk om de vingers warm te blazen. Deze vrouw is een Astense vrouw (Claus woonde in de villa Zonneschijn te Astene) en wij verne~ men dat ze de moeder is van de vader der Verplaetsens te Astene (de grootmoeder dus van Dorsaan, Hubertina, Christine Verplaetse). Haar naam was R o s a l i e D e S c h e p p e r . Het schilderij dateert van 1890; het zou oktober 1890 moeten zijn. Op 19 maart 1890 had die vrouw, R o s a l i e D e S c h e p ~ p e r , het leven gegeven aan T h e o p h i l ti s V e r p 1a e t s e die met Mar i a De Cl er c.q, van Astene eveneens, zou trouwen. Hij was de zoon van Franc ie s Ver p la ets e, die in 1890 landbouwerswerkman was. Francies Verplaetse werd op 17 november 1843 te Vossetare geboren als zoon van B 1o n d i n a D e S m e t en J o a n n e s V e r p 1a e t s e . Blondina De Smet overleed op 27 februari 1850 te Vinkt. }oannes
--'>
X
B. De Smet
Francies
--->
X
Rosalie De Schepper
Theophiel
--'>
X
M. De Clercq
Dorsan en zusters (geboren in de jaren 20)
Rosalie De Schepper, de centrale figuur op dat beroemde schilderij, was in 1890 44 jaar oud. Ze was de dochter van L o u i s D e S c h e p p e r , kuiper op de wijk Eedeken te Astene, en van Marie Therese Lapeire. Rosalie De Schepper werd op 31 januari 1846 te Astene gebo~ ren en huwde Francies Verplaetse op 19 november 1870. Joannes 181
Verplaetse was bij het huwelijk aanwezig maar zijn vrouw en de beide ouders van Rosalie waren reeds gestorven. C. - Naar aanleiding van de 50ste verjaring van het overlijden van Emiel Claus werd van 7 september tot 3 november 1974 in het Museum voor Schone Kunsten te Gent een grote retrospektieve tentoonstelling gehouden. Conservator Paul Eeckhout stelde een catalogus en een bibliografie op bij deze gelegenheid. (Zie ook het Kultureel Jaarboek der Provincie Oost-Vlaanderen, over 197 4, blz. 85.) 16. GEMEENTESCHOOL 1856 De "Deinsche Burger" kan in 1921 nog het "dagboek" inzien van de gemeenteschool. In de eerste klas zaten anno 1856 volgens dat weekblad : - K a m i e I I m b r o e c k, later directeur van de Nijverheidsschool te Gent, thans het Hoger Rijksinstituut voor Technisch en Handelsonderwijs ; - H e n r i D e p r e z , later kolonel in het Belgisch leger ; - K a m i e I V a n d e V e I d e , van Machelen, later algemeen overste der Jezuïeten van België ; - G u s t a a f en K a r e I M o e r m a n , later - zonder verder schoollopen - directeurs bij de gasfabriek te Brussel ; - E mie I De Co ut ere, later dichter en industrieel (K.O.K. 1962, blz. 64 - 100 Jaar Vooruit, blz. 24, 28) ; - K a m i e I G e r n a e y , schrijver van bekroonde novellen (K.O.K. 1962, blz. 32). Wie schrijft over deze mensen? 17. DE MAAT VAN DEINZE Aansluitend bij noot 9 in K.O.K. 1972, blz. 147, noteerden we uit "Biekorf", 1973, blz. 289, de vergelijking der graanmaten van Deinze en Tielt : 3 Tieltse vaten - 4 Deinse maten - 4 Deinse halsteren = 3 rasieren Tielts 3 vaten Tielts - 1 halster Deins 182
-
4 2 1 1 2
muken Deins = 3 vaten Tielts viertalen = 3 vaten Tielts muken Deins = 4 pinten of 4 vierendelen achterlink = 2 pinten = een half muken viertalen Deins vier mukens = 1 halster Deins
18. DE BAERE In K.O.K. 1974, Al Lezend Genoteerd, 18, blz. 88, gaven we al een opmerking over de familie De Baere in onze streek. In "Vlaamse Stam" (van V.V.F.), december 1976, kwam G.P. Baert daarop terug door mee te delen dat hij in het begin dezer eeuw H i I a i r e D e B a e r e kende als onderwijzer in de gemeenteschool te Petegem-Deinze waar de. kinderen Baert schoolliepen (dat moet + 1930 geweest zijn). Deze Hilaire D~ Baere was de broer van Dr. C y r ie I De Ba ere die het werk schreef "Bastaardvloeken in Vlaanderen" ..: . Zij waren zoons van meester De Baere, schoolhoofd van de.:· parochieschool op de wijk Marolie te Kruishoutem. Moeder De'· Baere was er onderwijzeres. V el en van ons herinneren zkh allicht ook de naam De Ba ere (Dr. Cyriel De Baere) als auteur van een Nederlandsche Spraakkunst en twee deeltjes Oefeningen erbij die in de jaren dertig in ons middelbaar onderwijs druk gebruikt werden : eerste uitgave 1924 - ik bezit nog een negende druk 1937 en 1938 uitgegeven door Wolters, Groningen, en de Nederlandse· Boekhandel, Antwerpen. 19. BROUWEN In "Biekorf", 197 6, blz. 189, wordt gezegd dat de feodale wetten op het brouwen tot in de 18de eeuw standhielden. Wie in de kasseirij Kortrijk wilde brouwen moest voor elke brouwte consent vragen. Alleen de stad Deinze, binnen de kasseirij Kortrijk gelegen, vormde hierop een uitzondering. Waarom ? En hoe was het hier dan gesteld met de belastingen op en de toelating tot brouwen ? 183
Albyn Van den Abeele publiceerde de tekst van een vergunbrief tot het brouwen van dubbel-bier, aan de Deinzenaars verleend in 1529 (blz. 296, in zijn "Geschiedenis van Deinze"). 20. DR. PAUL ROGGHÉ - OF ROGGE 1 De bekende historicus Dr. Leopoid Rogghé overleed te Gent op 24 juni 1974. In "Gendtsche Tijdinghen", 4de jg., 1975, blz. 32-33, geeft Wilfried Steeghers de geslachtslijst van deze historicus-heemkundige, waaruit blijkt dat vader Rogghé Rogghe heette (zonder accent) en dat de naam, nog vroeger, Rogge werd geschreven. Vader, grootvader en overgrootvader schreven Rogghe ; vader en grootvader van laatstgenoemde schreven Rogge. De familie Rogghe - Rogge was hoofdzakelijk te Nazareth woonachtig en in De Pinte, een van Nazareth afgesplitst deel. Te Nazareth was anno 1750 Jacobus Joannes Rogge, landbouwer, burgemeester. Wij vinden in de geslachtslijst vrouwen met namen als De Ceuckelaere (De Keukeleire), Colpaert, Vermeersch, namen die in de streek van Deinze veel voorkomen. In Jaarboek VI, 1976, blz. 123-140, van Heemkring Scheldeveld, schrijft Steeghers ook over de familie Rogge - Rogghe Rogghé. -
Deze zeer lichte naamswijziging komt wel meer voor : van De Busschere - De Bussere naar de Busseré ; van De Brouckere naar De Brouckère ; van Piekere over Pycke - Picque naar Picqué.
In een bevolkingsregister van 1817 staat C h a r I e s P i c q u é genoteerd als 17 -jarige Charles Picque (zonder accent), knecht bij Pierre Jean Cras, 36-jarige "pin ter" (peintre - schilder). Een dergelijke verfransing hoort men ook in namen op -ier, b.v. Barbier (rijmend met vier) naar Barbier ( -i.ee) zoals ook met namen Dusselier - Parmentier, e.a.
184
Bestuurlijk Gedeelte Jaarverslag over 1976
Op 20 maart 1976 werd de algemene vergadering van de deel~ genoten gehouden waarop het jaarverslag en het kasverslag 1975 en de begroting 197 6 werden goedgekeurd. De mandaten werden vernieuwd. Van 20 december 1975 tot 1 februari 1976 bleef de tentoon~ stelling geopend, gewijd aan "de Toondichters en het Muziekleven te Deinze en omgeving". Daarop volgde in de maand maart een tentoonstelling in de Kunstkelder van het Museum "Foto's en Documenten uit het archief van de K.O.K.". Van 3 april tot 3 mei had de retrospectieve plaats van het werk van Mevrouw Barbé ~ Van Gucht. In de zomermaanden kon men in de Kunstkelder de bekroonde werken bezichtigen van de fotowedstrijd ingericht door de v.v.v.~ Leiestreek. Men kon er de verscheidenheid van onze streek bewon~ deren zowel in opnamen als in artistieke benadering. Van 4 september tot 10 oktober liep er een uitwisselingsten~ toonstelling met het Museum Van Bommel ~ Van Dam uit Venlo. Het laatste deel van het semester werd volledig in beslag geno~ men door een uitgebreide en merkwaardige tentoonstelling van de archeologische vondsten uit de Leie te Deinze. Bij de opening hiervan werd het jaarboek 1976 voorgesteld : een lijvige en mooie catalogus van hogervermelde vondsten. Het werk genoot een ruime belangstelling en de tentoonstelling werd wegens de grote publieke belangstelling verlengd. De jaarlijkse reis ging naar het Rijkscentrum voor Grafiek Frans Masereet te Kasterlee alsook naar de Priorij Corsendonck te Oud~ Turnhout. De Kring verleende ook zijn medewerking aan de tentoonstel~ tingen ingericht door de Commissie van het Museu~ voor Schone Kunsten van Latem en Leiestreek van Deinze. Wij verheugen ons over het feit dat ons bestuurslid Herman 187
Maes deelnam aan het wetenschappelijk colloquium te Gent naar aanleiding van de herdenking 400 jaar Pacificatie van Gent. Zijn referaat "Luther had veel voorlopers" werd in het verslagboek over dat colloquium ,,Opstand en Pacificatie in Lage Landen" gepubliceerd. Op het einde van de Pacificatie.herdenking, op 6 november 1976, hield hij in de Pacificatiezaal van het Gentse stadhuis een akademische rede "Pacificatie Nu ?". De tekst hiervan werd gepubliceerd in het tijdschrift Neerlandia, 80ste jaargang, nr~ 6. Wij verheugen ons ook omdat op 16 mei 197 6 Raf Van den Abeele, deelgenoot van K.O.K. en lid van de redaktieraad van ons jaarboek, de Reinaertprijs kreeg, een uitzonderlijke heemkundige onderscheiding. Hij kreeg die prijs voor zijn verdienstelijk heemkundig werk. Deze prijsuitreiking gebeurde te Wichelen, op de jaarvergadering van het Verbond van de Heemkundige Kringen in Oost-Vlaanderen, in aanwezigheid van de Minister van Nederlandse Cultuur.
NOTA De Kroniek van het Museum voor Schone Kunsten van Latem en Leiestreek evenals het bestuurlijk gedeelte en de lijst van aanwinsten worden naar volgend jaarboek verschoven.
188
INHOUD In Memoriam Luc Matthys door Lic. Herman Maes
•
•
7
Het Rederijkersfeest van Gent in 1539 door Luc Renders
15
De Grafkapel van de laatste heren van Ayshove te Kruishoutem . door Dr. Jozef Goeminne
33
Emiel Gilliaert door G.P. Baert
47
De Hartemeersmolen te Poeke door Dr. Luc Goeminne
61
De Stadshalle te Deinze door Lic. Herman Maes
89
Verslag van de Opgraving door Lic. Guido Bral
103
Palynologisch Onderzoek door Lic. J. Maes en Dr. C. Verbruggen
113
De Bouwkundige Resten door Lic. Guido Bral en arch. P. Cassiman
117
Het Middeleeuws Vaatwerk uit de opgraving van de stadshalle door Lic. Veerle Van Doorne .
121
Een lepelvondst te Deinze door Lic. Y olande Hollebosch-Van Reek
143
Besluit over de opgraving van de stadshalle door Lic. Geert Van Doorne
149
De Roede van Deinze door Prof. Dr. Jan Van Rompaye
153
Al lezend genoteerd door Lic. Herman Maes
161
Jaarverslag over 1976 .
185 189
ILLUSTRATIES Luc Matthys, geschilderd door Fons Roggeman . Grafkapel Ayshove vóór de restauratie .
9
•
36
•
Grafkapel Ayshove na de restauratie
•
•
42
Emiel Gilliaert
50
Emiel Gilliaert met moeder en dochter .
56
Emiel Gilliaert en Jules Van den Berghe
•
58
Hartemeersmolen te Poeke + 1948 .
•
66
Hartemeersmolen vóór de restauratie
•
71
74
Hartemeersmolen na de restauratie . Opmetingstekening
•
107
4 foto's van de opgravingen
108/112
Middeleeuws Vaatwerk
133/143
Lepel
+
145
merkteken
155
De Roede van Deinze De Stad Deinze
190
•
•
158