KRING VOOR GESCHIEDENIS EN KUNST VAN DEINZE EN DE LEIESTREEK
CONTACTBLAD Verschijnt tenminste 4 maal per jaar Uitgiftekantoor : Deinze 23e jaargang nr. 5 oktober 2003
Verantwoordelijke uitgever : Willy Jonckheere Winkelstraat 36 9800 Deinze Tel. (09)386.32.78
Postrekening 000 - 0434500 - 37, KGK-Deinze, p/a L. Matthijslaan 3-5, 9800 DEINZE
3081
75 JAAR K O K - K G K 1928/1929 - 2003/2004
Zoals in ons vorig nummer aangekondigd, vieren wij dit werkjaar een dubbel-feest. Op 28 februari 2004 herdenken wij dat KOK 75 jaar geleden officieel als vzw. van start ging. Maar dan was men al enkele maanden aan de slag, nl. sinds de stichtingsvergadering van november 1928.
Dat vieren wij op vrijdag 21 november 2003 I. Om 18.30u : academische zitting in de “Bietenoogstzaal” van het Museum van Deinze en de Leiestreek Gastspreker: prof. dr. J. Art van de Universiteit Gent over “Het belang van de lokale geschiedenis” Muzikale omlijsting: Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans Er is een bescheiden tentoonstelling over 75 jaar KOK-KGK
II. Om 20.30u : vriendenmaal in het “Buurtcentrum De Rekkelinge”, Dés. Delcroixstraat 1, 9800 Deinze (dit is een zijstraat van de K. Picquélaan). De leerlingen van het Sint-Theresia-Instituut verzorgen, onder leiding van mevrouw Cl. Malfait, een kaas- en wijnavond van de bovenste plank. Inschrijven is noodzakelijk en dient te gebeuren vóór donderdag 13 november 2003. Een inschrijvingsformulier vindt u op de achterkaft.
3082
Het eerste deel is bijna klaar !!! Zoals bekend bereidt de Stad Deinze een nieuwe “Geschiedenis van Deinze” voor. Deze publikatie zal in haar geheel drie delen omvatten: Deel I: Deinze-Petegem vanaf de Middeleuwen tot ongeveer 1800 Deel II: Deinze-Petegem vanaf 1800 tot nu Deel III: Het platteland en de Deinse deelgemeenten vanaf de vroegste tijden tot nu Dit project is ontstaan uit het initiatief van de Kring voor Geschiedenis en Kunst van Deinze en de Leiestreek (KGK), die verder ook de motor wil zijn van de hele realisatie. Voor de uitwerking werd beroep gedaan op een 25-tal specialisten onder leiding van de coördinatoren prof.em.dr. W. Prevenier, prof.em.dr. R. Van Eenoo en prof. dr. E. Thoen. Het eerste deel is momenteel ter perse. Het wordt een boekdeel van ongeveer 480 bladzijden met ca. 200 illustraties. U krijgt later de gelegenheid tot intekenen. Vandaag presenteren we u een overzicht van de inhoudstafel. 1909. GESCHIEDENIS VAN DEINZE DEEL I DEINZE EN PETEGEM IN DE MIDDELEEUWEN EN DE NIEUWE TIJDEN
Inhoudstafel Ten geleide door burgemeester Jacques De Ruyck Woord vooraf door Willy Jonckheere, voorzitter KGK Verantwoording door Walter Prevenier, coördinator en eindredacteur Hoofdstuk I. Politiek en instellingen 1. De stad in het graafschap Vlaanderen - Deinze vóór het ontstaan van de middeleeuwse stad (Luc Bauters en Morgan De Dapper) - Het ontstaan van stad en bestuurlijke entiteit (Walter Prevenier) - Deinze als heerlijkheid en als onderdeel van het graafschap Vlaanderen (Walter Prevenier) - Deinze binnen de politieke en bestuurlijke structuren van het graafschap Vlaanderen (Walter Prevenier) - Deinze binnen het Vlaams stedelijk netwerk (Walter Prevenier) - De cultus en de rituelen van de stedelijke identiteit (Walter Prevenier) 2. De lenen in Deinze en Petegem (Rik Opsommer) 3. De keuren en de vrijheden (Walter Prevenier) 4. De stad en haar vorsten (Walter Prevenier en René Vermeir) - De politieke relatie met de landsheer - Deinze en de Vlaamse volksvertegenwoordiging - De financiële relatie met de Vlaamse centrale overheid - Bestuurlijke en rechterlijke samenwerking tussen stad en vorst 5. De lokale instellingen (Walter Prevenier en René Vermeir)
3083 - Het poorterschap verleent volwaardige burgerrechten - Het stadsbestuur als politiek en bestuurlijk orgaan - De schepenen als stedelijke rechtbank 6. De specifieke bevoegdheden van de stadsmagistraat (Walter Prevenier en René Vermeir) - Bevoegdheden in de Middeleeuwen - Bevoegdheden in de Nieuwe Tijden 7. Impact van oorlogen en crisissen op het dagelijks leven (Walter Prevenier en René Vermeir) Hoofdstuk II. Economie en financiën 1. Verkeersgeografische situatie (Peter Stabel en Johan Dambruyne) 2. Het economisch leven (Peter Stabel en Johan Dambruyne) - Economische conjunctuur en vastgoedmarkt in de late Middeleeuwen - De schaduw van Gent en Bourgondië - De onmogelijkheid van een grote exportindustrie - Een grote nijverheid? Lakenproductie en textielhandel in het middeleeuwse Deinze - Interregionale handelsstromen en de lijnwaadmarkt van de 14e tot de 16e eeuw - De bouwnijverheid - De arbeidsmarkt - Economische activiteit in de 17e en de 18e eeuw: de uitbouw van een verzorgingscentrum 3. Deinze als regionaal verzorgingscentrum (Peter Stabel en Johan Dambruyne) - Marktfuncties en stedelijke hiërarchie - De Deinse markt in de late Middeleeuwen - Marktverkeer in de late Middeleeuwen: de groei van Deinze als regionaal centrum - Bevoorradingspolitiek - De marktfuncties in de Nieuwe Tijden 4. Stedelijke financiën (Peter Stabel en Johan Dambruyne) - Organisatie en controle - Verloop van inkomsten en uitgaven - Ontvangsten in de 15e en de vroege 16e eeuw - Uitgaven voor het bestuur van de stad in de 15e en de 16e eeuw - Stad en vorst: uitgaven en vorstelijke belastingen en krijgsuitgaven - Schuldbeheer - Financieel beleid en stadsbestuur: kleinschaligheid en beperkte middelen - Stadsfinanciën in de 17e en de 18e eeuw Hoofdstuk III. Bevolking en sociale structuren 1. Bevolking: omvang, demografische componenten en mobiliteit (Peter Stabel en Johan Dambruyne) 2. Verdeling van de rijkdom (Peter Stabel en Johan Dambruyne) 3. Poorterstatuut en corporatieve identiteit (Peter Stabel en Johan Dambruyne) 4. Sociale vangnetten (Walter Prevenier en Paul Huys) 5. Gezondheidszorg - Ziekenzorg en ziekten in de Middeleeuwen (Walter Prevenier en Paul Huys) - Pest en epidemieën in de Middeleeuwen (Walter Prevenier) - Leven en dood te Deinze in de Nieuwe Tijden (Isabelle Devos) - Medische zorgvoorziening na 1500 (Paul Huys)
3084 Hoofdstuk IV. Kerk en godsdienst 1. Kerk en religie in de Middeleeuwen (Paul Trio) 2. Protestantisme en godsdienstberoerten (Johan Decavele) 3. De Contrareformatie en de 18e eeuw (Michel Cloet) Hoofdstuk V. Mentaliteit en gedragspatronen 1. Familie, huwelijk en ambacht: bescherming en sociale controle - Ouders, kinderen en brede familie in de Middeleeuwen (Walter Prevenier) - Kortsluitingen in het familieleven in de Middeleeuwen (Walter Prevenier) - Sociale controle in de Middeleeuwen (Walter Prevenier) - Huwelijk en gezin in de Nieuwe Tijden (Isabelle Devos) 2. Misdaad en straf (Walter Prevenier en René Vermeir) - Het strafrechtelijk werkterrein van vorst en stad - Het werkterrein van de kerkelijke instanties - Het terrein van de sociale controle door de ambachten - Waaier van straffen, sancties en strafmaten - Jurisdictie over Deinzenaars buiten Deinze - Raakvlakken tussen burgerlijke en kerkelijke misdrijven 3. Feesten en ontspanning (Walter Prevenier en René Vermeir) Hoofdstuk VI. Onderwijs, cultuur en kunst 1. Onderwijs en opleiding (Hilde De Ridder-Symoens) 2. Rederijkers en theaterleven (Anne - Laure Vandenbruaene) 3. Architectuur en beeldende kunsten (Max Martens) Conclusies: de betekenis van Deinze in het Ancien Régime (Walter Prevenier) Algemene bibliografie – Sigla – Afkortingen – Verantwoording van de illustraties – CV van de auteurs §§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§ 1910. Verleidelijk verjaard. Industrieel erfgoed in Deinze en Oost-Vlaanderen Op 28 februari ging in ons Museum de Algemene Vergadering van KGK door, met voorstelling van jaarboek LXX en de studie over de toponymie van Astene. Op dezelfde avond werd ook de KGK-tentoonstelling geopend: “Verleidelijk verjaard. Industrieel erfgoed in Deinze en Oost-Vlaanderen”, die tot stand kwam door de samenwerking van het Museum voor Industriële Archeologie en Textiel (MIAT) van de stad Gent, KGK-lid Vic Wouters die een reeks schitterende foto’s van het Deins patrimonium verzorgde en conservator Veerle Van Doorne en haar medewerkers die van het geheel een prachtige tentoonstelling maakten. Als gastspreker werd die avond gevraagd de heer Patrick Viaene, ondervoorzitter van de Stichting voor Industrieel en Wetenschappelijk Erfgoed (SIWE). Hij was zo vriendelijk om ons de tekst van zijn meeslepende voordracht ter hand te stellen, zodat de aanwezigen nogmaals de kans krijgen om zijn exposé te herlezen, en de afwezigen kunnen lezen wat ze gemist hebben.
3085
“ Ik dank de organisatoren van deze tentoonstelling over het Industrieel Erfgoed in Deinze en in Oost-Vlaanderen, voor de unieke kans die zij mij vanavond bieden om in dit prestigieus museumkader een korte toespraak te houden over mijn zorgenkind en passie: het industrieel erfgoed. In deze preverkiezingstijd geef mijn verhaal graag een sprekende titel, namelijk: Omdat ons industrieel erfgoed belangrijk is! Deze slogan maakt meteen duidelijk, denk ik, dat er op het gebied van de studie, het onderzoek over, en nog meer op het gebied van de waardering en de zinvolle herbestemming van het industrieel erfgoed in Deinze en de Oost-Vlaamse regio nog heel wat werk aan de winkel is. Hoewel de industrieel-erfgoedtrein in Vlaanderen na ruim een kwarteeuw van “proefritjes en rodage” op kruissnelheid begint te rijden, stuit de studie, het behoud en het herbestemmen van het industrieel patrimonium bij het grote publiek, niet het minst bij veel van onze Vlaamse ondernemers helaas nog steeds op weerstand en onbegrip. “Industrieel – erfgoed” is nog voor velen nog steeds een soort “contradictio in terminis”. Waarom dat zo is, valt niet moeilijk te omschrijven. Bij de industrie van weleer doemt het beeld op van schroothopen, van vervuilde bodems, van troosteloze leegstand, sluikstorten, deprimerende restanten van stilgelegde machines, de herinnering aan penibele arbeidsomstandigheden en de uitbuiting van de kleine man en vrouw door het industrieel patronaat van vroegere tijden. Wat moeten we vandaag met al dat oud ijzer? Het is een synoniem voor overlast, een rem voor nieuwe economische impulsen, zeker in een regio als de onze, waar elk stuk ruimte kostbaar is en optimaal benut dient te worden. Conclusie : zo snel mogelijk slopen, weg ermee, met die oude troep ! Wie zo denkt gaat voorbij aan de waarde, aan de potenties van een belangrijk en onvervangbaar deel van ons cultuurpatrimonium. De waarde van het industrieel erfgoed situeert zich op het historisch vlak, op het technologische niveau, op het volkskundig en sociaal vlak, maar ook op het economische en cultureel niveau, zeker bij zinvolle herbestemming ervan voor nieuwe functies. Dat het industrieel erfgoed een historische waarde heeft, zou anno 2003 toch stilaan een evidentie moeten zijn : zonder de 200 jaar lange ontwikkeling in Vlaanderen van nijverheid, techniek, comfort en mobiliteit, zouden we hier vandaag nog vertoeven in de natijd van de 18e-eeuwse standenmaatschappij, rondschrijden in slecht verwarmde kastelen met geparfumeerde allongepruiken, zijden habijten en spannende crinolines, of (zoals de meesten van onze voorouders) het moeten stellen met een hongerloon, met een vochtige en donkere éénkamerwoning, omgeven door een ondervoed en analfabeet kroost. Meer dan klassieke componenten van ons bouwkundig erfgoed met grote K (kathedralen, kerken en kapellen, kazernes, kastelen, enz.) staat het industrieel erfgoed dicht bij de gewone mensen. Industriële relicten in steen en ijzer illustreren de fundamentele maatschappelijke ontwikkelingen en de emancipatiegolven vanaf het einde van de Ancien Régime-tijd tot onze actuele laatindustriële, postindustriële leefwereld : de concentratie van de arbeid, de sociale ontvoogding, de uitbouw van de dienstensector, de toename van het huishoudelijk comfort, de vrije tijd en de mobiliteit. Maar industriële relicten hebben ook een technologische en wetenschappelijke waarde. Vanaf het einde van de 18e -eeuw deden zich fenomenen voor, die ons werk en onze omgeving in al hun aspecten sneller en grondiger omvormden dan ooit voordien geschiedde.
3086 Aan de basis daarvan lagen technologische veranderingen en wijzigingen in de manier van produceren, ondersteund door wetenschappelijke vooruitgang. Deze veranderingen traden eerst in Groot-Brittannië op en sloegen al gauw over op het Europese vasteland, het vroegst in België. Cruciaal hierbij was de massale extractie en toepassing van steenkool als vervangmiddel van hout. Steenkool werd zowel de nieuwe brandstof bij verwarming als een basisingrediënt voor de productie en verwerking van metalen, gebruikt voor de bouw van machines, fabrieksgebouwen, bruggen, schepen, de productie van spoorwegstaven en locomotieven. Dit verliep niet allemaal probleemloos: om ijzer van hoge kwaliteit te kunnen maken, om steenkool en ijzererts optimaal te versmelten, moest steenkool eerst omgevormd worden tot cokes. Al in 1709 werden in Engeland door Abraham Darby voor het eerst “verkookste” steenkolen gebruikt voor de vervaardiging van ruwijzer. Het werd de start van een nieuwe materiaaltechnologie die leidde tot de constructie en toepassing van de eerste bruikbare stoommachines in Engeland op het eind van de 18e-eeuw, in Vlaanderen in de eerste decennia van de 19e -eeuw. Omstreeks het midden van de 18e -eeuw werd eveneens de basis gelegd voor productieverhoging in de textielsector door een spectaculaire mechanisatie van de apparatuur, het eerst door de uitvinding van de vliegende schietspoel bij weefgetouwen. De wevers konden nu sneller werken maar werden snel technisch werkloos door het gebrek aan gesponnen draden: de spinners konden niet volgen! Dit gaf de onvermijdelijke “take-off” van de mechanisering van primitieve handspinmolens tot “spinning jennies”, “waterframes”, “mule jennies” en “selfactors” ! Door de technische voorsprong van de spintechnologie raakten nu weer de wevers op achterstand. En zo ontwikkelde de industriële technologie in de verschillende sectoren en subsectoren in een voortdurende en steeds snellere slingerbeweging! Het is nauwelijks te vatten dat bijna alle industriële en technische uitvindingen amper twee eeuwen oud zijn. De volgende cijfers spreken boekdelen: men neemt aan dat tot omstreeks 1800 een OostVlaamse handwever 2 à 3 meter stof per dag of 20 meter per week kon weven. In 1850 weefde één arbeider met een mechanisch aangedreven weefgetouw meer dan 100 meter per week, eigenlijk was het meer dan 200 meter vermits hij twee power-looms bediende. In 1910 bediende één wever gemiddeld vier getouwen waarop hij 400 à 600 meter stof per week realiseerde. In 1970 was dit opgelopen tot ca. 2000 à 3000 meter…per dag! Maar er was nog meer aan de hand in de loop van de industriële periode: de stoomkracht van de eerste industriële revolutie werd na 1880 opgevolgd door de aandrijfkrachten en producten van de tweede industriële revolutie: gas, petroleum en elektriciteit; gietijzer werd afgelost door staal, non-ferrometalen, composietmaterialen, beton en plastics. Vijf decennia geleden werden atoom- of kernenergie, kort daarop als tegenpool de alternatieve energieën en vooral de digitalisering ingevoerd en wereldwijd verspreid. De traditionele sectoren verplaatsten zich grotendeels van de Westerse wereld naar lage loonlanden, met alle sociale gevolgen hier aan verbonden. Wij worden vandaag meegesleurd door de ontembare stroomkracht van de “Derde Industriële Revolutie”! Het industrieel erfgoed illustreert en weerspiegelt treffend de boeiende en memorabele saga van het westers technologisch denken en handelen, waarvan we allen de vruchten dragen en die ons leven en werk, voor de meeste mensen onbewust en onbemind, verder beïnvloeden.
3087
Het industrieel erfgoed heeft ook een volkskundige en sociale waarde. Dit erfgoed bestaat namelijk zowel uit prestigieuze bakens en herkenningspunten langs invalswegen en rivieren (denk maar aan Deinze met zijn grote maalderijen en voederbedrijven langsheen de Leie), maar ook uit bescheiden en minder opvallende getuigen, wat duidelijk blijkt uit de keuze van de gefotografeerde gebouwen en installaties op deze tentoonstelling. De talloze kleine werkhuizen, opgericht op achterkoeren van burgerhuizen langs de straat, de o zo karakteristieke rijen werkman- en opbrengsthuisjes langsheen onze Vlaamse steenwegen, ze vormen een treffende herinnering aan de soms penibele werk- en woonomstandigheden van onze groot- en overgrootouders, die participeerden aan de sociale ontvoogdingsstrijd welke geleid heeft tot de huidige democratische welvaartstaat waarvan we allen de vruchten dragen. Tenslotte heeft ons industrieel erfgoed tegelijk een architecturale, een culturele en zelfs een economische waarde. Eenmaal in oude architecturale glans hersteld en herbestemd voor nieuwe functies (woningen, kantoren, winkels, horecabedrijven, cultuurhuizen, noem maar op) draagt dit terug tot leven gebrachte erfgoed in belangrijke mate bij tot de hedendaagse identiteit en de hedendaagse dynamiek van steden en gemeenten. Dames en heren, industrieel erfgoed is dus meer dan schroot, meer dan dode stenen en oud ijzer : het kan fungeren als hefboom en als onderdak (letterlijk zelfs!) voor het stand komen van nieuwe economische en sociale impulsen. Uit de voorbeelden gepresenteerd op deze tentoonstelling blijkt dat vandaag zowel de overheid als de private sector (soms beide samen) op dit vlak inspanningen leveren. Interessante pioniersprojecten inzake hergebruik van industriële gebouwen (vooral gestuurd door de overheid in meer achtergestelde buurten van grotere steden als Gent, Ronse, Sint-Niklaas en Aalst) hebben door hun ondersteuning vanuit de lokale en regionale overheid de jongste jaren impulsen gegeven voor andere projecten, gedragen door de privé-sector! Meteen is aangegeven wie om het industrieel erfgoed bekommerd is : zowel de overheid als de privé-sector. Niet te onderschatten in dit overzicht van de actoren is de permanente stimulans vanuit van de museumwereld. Ik denk hierbij niet alleen aan het Gentse MIAT, het Textielmuseum te Ronse, het Spoorwegmuseum te Maldegem, het Lucifermuseum te Geraardsbergen maar ook aan dit museum. Het presenteren in dit museum, onder één dak, van kunst én materiële getuigenissen van de streek- en nijverheidgeschiedenis is veelbetekenend. De sterkte van dit museum is volgens mij persoonlijk dat het zowel schilderijen toont die op verbluffende wijze de landschappen en de arbeid in de Leiestreek voorstellen (we staan hier niet toevallig voor de magistrale “Bietenoogst” van Emile Claus) als anderzijds een staalkaart exposeert van de werktuigen en industriële producten die uit deze stad Deinze en haar ommeland gebruikt en voortgekomen zijn : weefgetouwen, textilia, kinderwagens, speelgoed enzovoort. Met haar in 1990 gehouden tentoonstelling “Deinze, pionier van kinderartikelen” leverde conservator Veerle Van Doorne pionierswerk, dat vandaag een vervolg krijgt en ongetwijfeld ook in de toekomst verder zal opgevolgd worden. De link tussen kunst en industrie wordt hier overigens ook geïllustreerd doordat de kern van de kunstafdeling voorheen toebehoorde aan lokale industriëlen, zoals (en niet het minst) aan de familie Matthijs.
3088 Nauwelijks te onderschatten zijn ook de impulsen voor de studie en het behoud van het industrieel erfgoed vanuit oudheidkundige genootschappen, de heemkundige kringen en erfgoedverenigingen, waarvan de werking, zeker in kleine steden en landelijke gemeenten bijna uitsluitend gedragen wordt door de onbetaalde vrijwilligers en de belangeloze inzet van individuele personen. De jarenlange inzet van de heer Laurent Vanhaesebroeck voor de geslaagde redding van de metalen spoorwegbrug te Grammene (de spreekwoordelijke aversie van de NMBS-directie tegen het behoud van bepaalde onderdelen van haar patrimonium indachtig) verdient ons aller bewondering en verdient navolging. Het behoud van het industrieel erfgoed is een boeiende, nobele zaak maar ook een veelzijdige en moeilijke taak. Moeilijk en veel doorzettingsvermogen vergend, door het interdisciplinair karakter van elke reddingsoperatie, moeilijk ook door het heterogeen karakter van de her en der verspreide industriële relicten (typisch voor Deinze maar ook voor tal van andere OostVlaamse steden en gemeenten, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de situatie in het steenkoolbekken van de Borinage, de wolstad Verviers of de havenstad Antwerpen). Dit alles biedt een verklaring waarom de zorg voor het industrieel erfgoed in Oost-Vlaanderen (en Vlaanderen in het algemeen) nogal schoorvoetend tot ontwikkeling kwam. Ook andere factoren zoals de hoge maar terechte eisen van de overheid inzake de inrichting van oude nijverheidsgebouwen, bepaalde fiscale lasten bij hergebruik, de complexe regelgeving inzake ruimtelijke ordening (bijvoorbeeld omtrent de “zonevreemdheid van gebouwen”) steken soms stokken in de wielen. De leegstand van de merkwaardige voormalige Fabriek Beeusaert (“Romico”) in Petegem, de leegstand en afbraakplannen van de Mouterij Agneessens nabij de Markt van Deinze, nochtans voortreffelijk gerenoveerd omstreeks 1980 tot een dynamisch jeugdhuis zijn slechts een paar illustraties hiervan... Anderzijds houden al deze moeilijkheden en beperkingen ook relatieve voordelen in: “initiatiefnemers-projectontwikkelaars” slagen er steeds meer in hun reddingsacties een duidelijk maatschappelijke profilering te geven. De bevolking voelt zich vaak sterk betrokken worden bij de herbestemmingsinitiatieven in hun buurt, stad, of gemeente. Maar ook hier is er nog veel nood aan bijkomende sensibilisering. Met het oog op een sterkere coördinatie tussen de industrieel-erfgoed actoren in Vlaanderen startte de Stichting Industrieel en Wetenschappelijk Erfgoed in 1997 haar werking. Deze vereniging, waarvan ik beheerder en ondervoorzitter ben, werd intussen erkend door de Vlaamse overheid als platformvereniging. Ons werkingsveld bestrijkt geheel Vlaanderen. Onze lokalen en uitvalsbasis bevinden zich in de, in extremis van de sloop geredde, graanmaalderij Van Orshoven aan de Vaartkom in Leuven, een site die zeer recentelijk als Monument beschermd werd en nu uitgebouwd wordt tot een jong en dynamisch cultuurcentrum en ook ruimte biedt aan ons documentatiecentrum en een bescheiden museum voor industrieel en wetenschappelijk erfgoed. U bent er uiteraard welkom! Sinds 1980-1990 werd de broze industrieel-erfgoedbeweging in Vlaanderen dus geconsolideerd. De tijd van praten en theoretiseren is voorbij. Elke vereniging werkt de jongste jaren met meer middelen op meer efficiënte en professionele manier dan voorheen, hoewel vrijwilligers onmisbaar blijven…
3089 Dames en heren, de industriële archeologie en het industrieel erfgoed hebben de jongste decennia ook gezorgd voor nieuwe impulsen in de Monumentenzorg. Richtinggevend is dat in Vlaanderen door het decreet van 3 maart 1976 monumenten en landschappen omwille van hun industrieel archeologische waarde beschermd kunnen worden, wellicht een unicum in West-Europa. Heden zijn in Vlaanderen een 400-tal industriële gebouwen en installaties beschermd op een totaal van circa 8000 monumenten en landschappen. Dit lijkt veel maar is nog veel te weinig als men weet dat het merendeel van deze “industriële” monumenten bestaat uit wind- en watermolens! Er is dus nog werk aan de winkel, zeker als de ervaring leert dat wettelijke bescherming “op papier” onvoldoende is voor de effectieve instandhouding van onze industriële monumenten. Om maar te zwijgen over de belabberde toestand waarin het nog aanwezige roerend industrieel en technisch erfgoed verkeert in deze gebouwen. Denk bijvoorbeeld maar aan de “beschermde” stoommachine Vanden Kerchove in de niet-beschermde textielverdelingsfabriek Alsberge-Van Oost te Drongen. Of denk aan de oudste stoommachine van België in de voormalige jeneverstokerij Betsberg te Landskouter, die gelukkig beschermd is maar door haar integratie in een privé-woning zeer zelden door het publiek te zien is. “Wettelijke bescherming” heeft dus naast een juridische, vooral een symbolische betekenis. Ook wordt de beschermingsprocedure soms ingezet als het te laat is, er blijft veel fraais onder de slopershamers verdwijnen. Zelfs protestcampagnes kunnen de sloperij zelden tegengaan. Voor 1980 waren protestcampagnes overigens eerder uitzonderlijk. Van de unieke textielfabrieken La Lys, La Liève en Texas in Gent, de merkwaardige brouwerij Krüger te Eeklo en zoveel andere waardevolle gebouwen bestaan vandaag alleen nog oude foto’s.… Dames en heren, ik denk dat iedereen een verantwoordelijkheid draagt inzake het behoud en de herwaardering van dit erfgoed. Neem nu het onderwijs, dat de ogen van de jeugd kan richten naar dit erfgoed. Hoe schaars zijn de impulsen vanuit die hoek… In de Gentse universiteit bijvoorbeeld, in de jaren 1970 ooit de bakermat van de industriële archeologie in Vlaanderen, groeide het vak industriële archeologie door besparingen nooit uit tot een volwaardige academische discipline. In het secundair onderwijs is de situatie nog minder rooskleurig. De historische en technische bagage van de Vlaamse jongeren is bedroevend laag. Zelfs het voortbestaan van het leervak geschiedenis en aanverwante vakken staat reeds jaren op de helling. Ook een meer coherente visie en beleid vanwege de Vlaamse overheid zou welkom zijn. De dialoog van de overheid met de bedrijfswereld en met de verenigingen, die bekommerd zijn om het industrieel erfgoed, is op mijn minst voor verbetering vatbaar. Een geïntegreerde totaalvisie, waarbij de belangrijkste industriële relicten in Vlaanderen op harmonische wijze geïntegreerd worden in een nieuw ruimtelijk ontwikkelingsplan, ontbreekt. In het buitenland heeft Vlaanderen het cultureel imago dat het verdient. Vlaanderen, geassocieerd met Bokrijk, windmolens, belforten en begijnhoven… Een vertekend beeld! Vlaanderen kan een voorbeeld nemen aan de grote professionaliteit van de erfgoedbeweging in onze buurlanden, royaal ondersteund door de overheid, overheid die (zoals in Engeland) fiscale gunstmaatregelen uitvaardigt voor nieuwe bedrijven die historische bedrijfsgebouwen betrekken. Om slechts één voorbeeld in dit verband te noemen: de verrijzenis van de tot voor enkele jaren onbewoonde en vervallen fabriekskolonie Lanark, nabij Glasgow. Heden komen jaarlijks ongeveer 300.000 bezoekers naar dit afgelegen oord, met grote zorg door de National Trust en de private sector omgevormd tot woningen, kantoren, vakantieverblijven, bezoekerscentrum, handelszaken en horeca.
3090
De Britten zijn kampioenen in het aantrekken van het groot publiek naar hun industrieel erfgoed. Ze verpakken een serieuze boodschap op een speelse manier en lokken bezoekers via interactieve games naar dramatisch geladen historische plaatsen. In de pakhuizen van Wigan, de stad waar de schrijver Orwell leefde en werkte, participeren bezoekers aan steeds weer wisselende theaterscènes. Toen ik Wigan-Pier bezocht werd ik verkleed als 19e -eeuwse student en werd voor één uur leerling in een Victoriaanse klas. De les werd onderbroken door het geroep van theaterstudenten, verkleed in de rol van stakende arbeiders, die de scholieren optrommelden voor een optocht naar het huis van de directeur. Even later werd ik door nepstakingsbrekers naar een volledig uitgeruste 19e -eeuwse fabriek gebracht, waar ik genoot van een onvergetelijke rondleiding. Niet alleen Engeland kan (Oost-)Vlaanderen tot voorbeeld strekken. Dichter bij ons, in Wallonië, draagt de gewestregering bij, vaak ook met aanzienlijke Europese middelen, tot een mentaliteitswijziging in het behoud van het patrimonium en nieuwe culturele impulsen in economische “rampgebieden”. De mijnwerkplaatsen van Grand-Hornu nabij Mons-en-Borinage werden uitgebouwd tot een cultureel-toeristisch forum, waar op 17 september jl. het Waalse Museum voor Hedendaagse Kunst opengesteld werd. In de Charbonnage du Crachet te Frameries gingen in 2000 de deuren open van het Wetenschappelijk Avonturenpark (PASS), vormgegeven door architect Jean Nouvel. In 2001 opende de mijn Bois-du-Cazier te Marcinelle de deuren van het Musée de l’Industrie. De graanmolens “Moulins de la Meuse” te Beez nabij Namen werden recentelijk omgevormd tot ministrieel archiefcentrum van het Waalse Gewest, de Wolkaarderij en –spinnerij Simonis te Verviers worden heden gewoond door vele tientallen gezinnen. Ook in Brussel werden zowel prestigieuze als laagdrempelige renovaties gerealiseerd. Via door het stadsbestuur aangemoedigde procedures van “collectieve aankoop” werden zeer recent heel wat bedrijfsgebouwen omgevormd tot woningen. Dames en heren, als kunsthistoricus ben ik ervan overtuigd dat machines en fabrieken de mens even sterk kunnen ontroeren als schilderijen of beeldhouwwerken. Daarop speelt de industrieel erfgoedbeweging uiteraard in. Voor elke streek en land zijn de emotioneel geladen industriële landschappen en artefacten uiteraard verschillend: in Nederland getuigen windmolens, stuwen en poldergemalen van de onophoudelijke strijd tegen het water, Cuba zet zijn historische suiker- en sigarenfabrieken extra in de kijker, te Cap Canavaral, in Florida, werd de lanceerbasis en –toren van de Apolloraket, die aan mensen toeliet voor het eerst een maanwandeling te maken, een beschermd monument en bezoekerscentrum van eerste orde. Dames en heren, overal ter wereld helpt de valorisatie van technisch en industrieel erfgoed aan het versterken van de identiteit van land, streek of stad. “Kids Can” is de sprekende titel van een educatief project dat ik bezocht in het “Museum of Industry” te Baltimore, van oudsher bekend als pool van de voedingsnijverheid. In een gerekonstrueerde “Cannery” (konservenfabriek) zag ik hoe kinderen begeleid werden bij het inblikken van zelf meegebracht voedsel. Kinderen, vaak met kansarme achtergronden en leerachterstand worden actief deel van het werken in groep, maar worden ook geïnitieerd in de roots van de arbeid. Kortom, sociale en industriële geschiedenis als motor tot ontwikkeling van jonge mensen in een steeds meer multiculturele samenleving! Met een beetje zelfvertrouwen en gerechtvaardigde pretentie zou Deinze het op zijn manier kunnen doen, bijvoorbeeld door met het uitstippelen van een educatief-toeristische industrieel
3091 erfgoed-fietsroute langsheen voormalige én nog in bedrijf zijnde sites met als thema’s de agro-industrie, textiel, kinderwagens, speelgoed… Sensibilatie hoeft niet altijd prestigieus te zijn, het kan ook op een bescheiden manier. Dames en heren, ik rond mijn betoog af met volgend besluit: -Ons industrieel erfgoed is geen luxe, het is de driedimensionale illustratie van de arbeids- en levensomstandigheden uit het bijna volledig achter ons liggend “industrieel tijdperk”, waarvan we de vruchten dragen en die we niet mogen vergeten, maar moeten behouden. -Behoud om het behoud is niet genoeg: zinvol herwaarderen en herbestemmen, integratie van het erfgoed in onze leefomgeving van vandaag moet de boodschap zijn. Ik wens te initiatiefnemers te feliciteren en te danken voor deze onmisbare tentoonstelling die onze ogen opent “omdat industrieel erfgoed belangrijk is”. Ik dank u voor uw volgehouden aandacht.
1911. Een merkwaardig aspect van de tragedie te Vinkt in 1940 De tragedie van Vinkt kwam terug in de belangstelling bij het verschijnen van een briljante politieroman1, die eigenlijk ernstige kritiek levert op het minimaliseren van de rol van de Duitsers tijdens de oorlogen en het revisionisme. Wij werden daaraan herinnerd door een recent artikel in het Contactblad2. De auteur van de politieroman stelt in zijn werk, dat na de gebeurtenissen te Vinkt door de Duitsers en hun bondgenoten heel wat verkeerde informatie verspreid werd om de misdaden te maskeren of in anderen hun schoenen te schuiven. Bovendien legt hij er de nadruk op, dat in alle door hem geconsulteerde geschiedenisboeken de gebeurtenissen in Vinkt niet eens worden vermeld en de facto worden uitgewist. Bovendien wordt algemeen aangenomen, dat de Duitse troepen bij de inval in België in mei 1940 een consigne hadden om zich tegenover de burgerbevolking correct te gedragen. Het bloedbad van Vinkt, waarbij 86 burgers (51 Vinktenaren en 35 niet-Vinktenaren) zonder enige vorm van proces door de Duitsers doodgeschoten werden, schijnt een grote uitzondering geweest te zijn. Het proces van occulteren van de werkelijkheid begon onmiddellijk na de feiten. Tijdens de oorlog werd er in onze stad over de tragedie bitter weinig gesproken, hoewel Vinkt zo dichtbij ligt. Dat contrasteerde fel met de levendige gesprekken die gedurende die 4 jaar gevoerd werden over de gebeurtenissen van mei 1940 aan de Vaartbrug te Deinze zelf. Enig verband tussen de twee tragedies werd niet gelegd. Naar verluidt zou Feldmarschall VON BRAUSCHITZ in augustus 1940 een onderzoek ingesteld hebben, maar het rapport daarvan zou onvindbaar zijn. De Livre de campagne van Majoor VELGHE, Commandant van het 3e regiment Ardense Jagers3 die de gevechten tussen het Duits en het Belgisch leger beschrijft, zag om begrijpelijke redenen het daglicht niet tijdens de oorlogsjaren. In november 1940 herdacht de Vinktse bevolking haar ongelukkige dorpsgenoten “op grootse wijze”, en in maart 1942 werd in Vinkt vanwege “het Ministerie” de toelating verkregen om op staatskosten een gans terrein te bestemmen voor de aanleg van een erebegraafplaats voor de burgerlijke slachtoffers en soldaten. Het is pas na de oorlog, dat de waarheid in al haar gruwelijkheid aan het licht kwam. Uiteraard waren de feiten al 4 jaar oud, maar er waren genoeg getuigen, zelfs overlevenden, die het relaas konden brengen. De B.O.B. en de Rijkswacht stelden verschillende PV’s op4. Dat deed ook de Staatsveiligheid5. Er werd een uitvoerig verslag gepubliceerd door de Onderzoekscommissie voor Oorlogsmisdaden onder het voorzitterschap van Antoon
3092 DELFOSSE6. Het telt vier hoofdstukken: Vinkt, Vinkt Centrum, Meigem en Deinze. Commentaren over dat verslag en over de gebeurtenissen zelf verschenen in de pers7 en werden afzonderlijk uitgegeven. De literatuur over de Ardense Jagers bevat eveneens beschrijvingen en commentaren over de gebeurtenissen te Vinkt. Ter gelegenheid van de inhuldiging van het sober en waardig dodenmonument liet de toenmalige pastoor van Vinkt, de historisch geïnteresseerde E.H. Frans MICHEM, in januari 1968 de eerste druk verschijnen van zijn “Vinkt in mei 1940”8. Dat werk kende talrijke “herziene” en “vermeerderde” herdrukken. Hoewel de feiten tijdens de oorlog geocculteerd werden, en na de oorlog “gerevisioneerd”, hebben zij wel degelijk plaats gevonden, en behoren zij nu tot “de geschiedenis”. Familiekundigen beschrijven de levensloop van hun voorouders, en situeren die in het kader van tijd en ruimte. Zij worden derhalve met de “geschiedenis” geconfronteerd. Zij moeten ook de bestaande bronnen kennen en onderzoeken. Sommige bronnen zijn uitgegeven, andere onuitgegeven en moeten in de archieven opgespoord worden. Bij dat onderzoek van bronnen stoten de familiekundigen soms op gegevens, die van belang zijn voor de geschiedkundigen, zodat men kan spreken over beoefenaars van twee elkaar aanvullende of complementaire wetenschappen. Overbekende bronnen, die inlichtingen over de voorouders verschaffen, zijn de registers van de Burgerlijke Stand, de parochieregisters, de geboorteaankondigingen, de doodsbrieven en de doodsprentjes. Maar daarnaast bestaan ook bronnen die inlichtingen verschaffen over aspecten van hun financiële toestand (vooral de belastingen), hun gerechtelijk verleden (de processtukken), hun godsdienstige en wijsgerige opvattingen, hun lichamelijke toestand (gezondheid en ziekte), hun beroep, hun opleiding en zo meer. Een merkwaardig aspect van de tragedie van Vinkt komt aan het licht bij het onderzoek van de gerechtelijke bronnen. Deinze is sinds het jaar 4 (1795) de zetel van een kanton met Vredegerecht, en die rechtsmacht produceerde in de loop van de jaren heel wat archief over burgerlijke zaken (verzoeningsprocedures, contentieuze rechtsmacht, willige rechtsmacht, akten van familieraden) en strafzaken (vonnissen, strafdossiers, beschermcomité, parket bij de politierechtbank). In sommige opzichten gaat het om een soort voortzetting van de nog oudere schepenregisters en ferieboeken. Een goudmijn voor familiekundigen, maar moeilijk toegankelijk. Er bestaan weliswaar jaarlijkse repertoria van de minuten van akten en vonnissen, gegroepeerd in periodes van pakweg 17 jaar, maar zij hebben geen alfabetische naamindex, zodat men alle nummers van het repertorium moet nagaan, en, ofschoon zij steeds “openbaar” geweest zijn, kan men gerust stellen, dat zij op die 200 jaar bitter weinig door familiekundigen en geschiedkundigen op de rechtbank zelf geraadpleegd werden. In de zeventiger jaren besliste het Ministerie van Justitie dat omvangrijk archief over te maken aan het Rijksarchief9. De stukken van het Vredegerecht van Deinze tussen het jaar 4 en 1914, met 7 gegroepeerde repertoria, werden “gestort” in de depots van het Rijksarchief Beveren-Waas. Daaraan waren toegevoegd de stukken tussen 1933 en 1940, met een repertorium, dat gehecht werd aan het 7e repertorium10. In 2000 volgde dan een 2e overdracht, dat maal van de stukken tussen 1915 en 1932 en 1941 en 197211. Om de toegankelijkheid te optimaliseren, besliste de Hoofdarchivaris van het Algemeen Rijksarchief de gegroepeerde repertoria van de Vredegerechten uit te geven in de reeks “Toegangen in Beperkte Oplage – Instruments de recherche à tirage limité”12. De goudmijn wacht nu alleen nog op de gouddelvers… De laatste 11 bladen van de 7e “toegang in beperkte oplage” voeren als titel: “Repertorium der burgerlijke akten van het Vredegerecht van het kanton Deinze, gedurende het jaar 1900
3093 veertig, inhoudende elf (11) bladen, gekoteerd en geparafeerd door eerste en laatste bladen, door Ons, ondergeteekende Vrederechter van gezegd kanton. Den eersten Januari 1900 veertig. (get.) C. Fainquaers”, en als slotwoord “gesloten tegenwoordig repertorium met tweehonderd negen en zestig akten door Ons, Vrederechter van het kanton Deinze.” Even het repertorium bekijken JA N 11v
FE B 1v2v 1 2 1
MA R 2v3v 1
AP R 3v4v
ME JU I N 4v- 5v 5v
JU L 5v7
AU G 78v 1 8 6
SE P 8v9 1 1
OC T 910 4 1
NO V 1010v
DE 1940 C 11bl 10v aden -11 10 3 21
Overeenkomst Ontvoogding & 1 curator Familieraad 2 5 5 4 1 2 25 15 2 8 4 3 76 Notoriëteit 4 3 7 3 2 1 21 5 11 1 58 (spaarkas) Neerlegging 1 2 3 verslag Enkwest 1 1 Vrijwillig 1 2 2 1 1 7 verschijnen Voorbereidend 1 1 2 vonnis Tussenvonnis 1 1 Interlocutoir 1 1 vonnis Eindvonnis 2 5 8 7 2 2 3 6 3 5 43 Vonnis bij verstek 2 3 1 ³ 2 9 Toelating Pro Deo 1 1 RB Politie, 2 3 5 5 2 2 2 21 eindvonnis Verklaring in 3 2 3 5 2 15 beroep Akten en 19 23 21 28 12 3 39 47 14 36 9 18 269 Vonnissen Opvallend is de algemene activiteit van het Vredegerecht: slechts 3 akten en vonnissen in juni en 9 in november, maar pieken van 47 akten en vonnissen in augustus, en 39 in juli. De hoge activiteit van juli is duidelijk te wijten aan een sterke stijging van het aantal familieraden (25, daar waar voor de 6 eerste maanden het gemiddelde ongeveer 3 was), en die van augustus aan het hoge aantal familieraden (15), gekoppeld aan een stijging van het aantal akten van notoriëteit, afgeleverd voor de spaarkas (21). Het lijkt dus noodzakelijk de familieraden wat nader te bekijken, en ze met name uit te splitsen over de 13 gemeenten van het kanton: JA N Aarsele Astene
FE B
MA AP ME JU R R I N 1 1
1
JU L
AU SE G P
OC NO DE 1940 T V C 1 2 4
3094 Bachte-Maria1 1 Leerne 1 13 1 3 3 4 1 1 27 Deinze 1 1 1 3 Gottem 1 3 4 Grammene 1 1 1 3 Machelen 3 1 1 5 Olsene 1 1 1 1 1 1 7 Petegem 2 1 3 St.Martens-Leerne 1 5 6 1 1 14 Vinkt 1 1 2 Wontergem 1 1 2 Zeveren Familieraad 2 5 5 4 1 2 25 15 2 8 4 3 76 En nu wordt alles duidelijk! Het aantal familieraden is significant toegenomen in Deinze (27) en Vinkt (14), daar waar er voor het eerste halfjaar respectievelijk 4 (men zou er dus in totaal voor 1940 8 verwacht hebben) en 1 (men zou er dus in totaal voor 1940 2 verwacht hebben) familieraden voor de Vrederechter gehouden werden. Met andere woorden er waren plots 7 maal meer weeskinderen in Deinze en Vinkt. Slechts één besluit dringt zich hier op: er zijn plots een groot aantal familievaders gestorven in Deinze en Vinkt, en die tragedie heeft zich duidelijk weerspiegeld in de activiteit van de Vrederechter van het Kanton Deinze. Ook de namen van de ouders van de weeskinderen van Deinze13 en van Vinkt14 zijn bekend. Merkwaardig genoeg komt hier de familiekunde de geschiedenis ter hulp bij het beschrijven van de feiten en levert argumenten voor de noodzaak om het revisionisme en het minimaliseren van de rol van de Duitsers tijdens de tweede wereldoorlog aan een grondige kritiek te onderwerpen. René DE CLERCQ 1. 2. 3. 4.
5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Xavier HANOTTE Des secrètes injustices, Parijs 1998 Stefaan DE GROOTE, De Waalse schrijver Xavier Hanotte over Vinkt en het “Revisionisme”, in: Contactblad, 23e jg. nr. 4 (september 2003), nr. 1908, pp. 3077-3079. Majoor VELGHE Livre de Campagne, 1940 PV’s van de B.O.B.: Deinze, Diksmuide, Handzame, Klerken en Nevele, 1945 PV’s van de B.O.B., Deinze, 1946 PV’s van de Rijkswacht: Antwerpen, Brugge, Brussel, Drongen, Gent, Hasselt, Ieper, Knokke, Lo, Nieuwpoort en Opwijk; 1945 PV’s van de Rijkswacht: Brugge, Gent, Jabbeke, Nieuwpoort, Sint Truiden en Scherpenheuvel, 1946. PV van de Staatsveiligheid, Gent 10 oktober 1945 Verslag van de Onderzoekscommissie voor Oorlogsmisdaden van het Ministerie van Justitie over de Oorlogsmisdaden te Vinkt en omstreken, Luik 1949, 178 pp. Het is onbegonnen werk hier alle krantenartikels op te sommen die na 1944 over de tragedie verschenen. Sommige mensen beschikken over uitvoerige verzamelingen krantenuitknipsels over het bloedbad. Hetzelfde geldt voor de tijdschriftenartikels, onder meer in ”Het Leger en de Natie” F. MICHEM, Vinkt in mei 1940, Vinkt 1968, 1e druk Rijksarchief Beveren-Waas, Archief van de Vredegerechten, R179 en R180 (met een interessante inleiding) Rijksarchief Beveren Waas, Archief van de Vredegerechten, Vredegerecht Canton Deinze, R201 Rijksarchief Beveren Waas, Archief van de Vredegerechten, Vredegerecht Canton Deinze, R202, overdracht 2000 Algemeen Rijksarchief, Toegangen in beperkte oplage, N°44 (repertoria VG Deinze jr.4-1817), Brussel 1999 Algemeen Rijksarchief, Toegangen in beperkte oplage, N°45 (repertoria VG Deinze 1818-1823), Brussel 1999 Algemeen Rijksarchief, Toegangen in beperkte oplage, N°46 (repertoria VG Deinze 1826-1830), Brussel 1999 Algemeen Rijksarchief, Toegangen in beperkte oplage, N°47 (repertoria VG Deinze 1851-1870), Brussel 1999
3095
13.
14.
Algemeen Rijksarchief, Toegangen in beperkte oplage, N°48 (repertoria VG Deinze 1871-1883), Brussel 1999 Algemeen Rijksarchief, Toegangen in beperkte oplage, N°49 (repertoria VG Deinze 1884-1904), Brussel 1999 Algemeen Rijksarchief, Toegangen in beperkte oplage, N°50 (repertoria VG Deinze 1905-1914 en 19331940), Brussel 1999 Deinze: JUL:BUYDAERTS-DE KEYZER, PEERS-DE BOURDERE, HEYE-VAN SEVEREN, DUCHATEAU-BEARELLE, ARNAUD-VAN LANDEGEM, VANDER CRUYSSENHAUTEKEETE, BEKAERT-BENTEIN, VANDE WALLE-DE SMEYTER, WALRAEVE-FRANCK, SCHEERLINCK-DE COSTER, DE LAVA-VAN QUICKENBORNE, HUYS-COOLSAET en VERWEE-DE CLERCQ AUG: GRILLAERT-VANDE STEENE, DE WAELE-GEORGES en DUCHATEAU-JANSSENS SEP: BEYSENS-HALAIN OCT: VANDE STEENE-HAUTEKEETE, DELBAERE-GEYSELS, DE VOS-VAN HOE en VANDER DONCKT-DENIJS NOV: DUCHATEAU-LOSSY DEC: VANDEN ABEELE-DE MOOR Vinkt: JUL: VAN HOE-DE KETELAERE, STEYAERT-VINCENT, SAELENS-LAMBRECHTS, VANDE VIJVER-VAN RIJSSEGEM en DE LOMBAERDE-VAN LAERE AUG: LECLUYSE-VERSTRAETE, VERMEULEN-COOPMAN, DE VLIEGHER-DE MULDER, LEMAN-HUYS, DHOSSCHE-CORNELIS en TIJTGAT-WOSTIJN SEP: HERTELEER-VAN LANDUYT NOV: VERSTRAETE-BAETSLE
1912. Landvoogdes Maria van Hongarije bezoekt Deinze in 1533 & nog andere festiviteiten in onze stad (15e – 16e eeuw) Dit zijn losse aantekeningen uit diverse stadsrekeningen van Deinze. Ze houden verband met feestvieren, blijde intredes en andere leuke gebeurtenissen die de dagelijkse sleur onderbreken en een beetje kleur geven aan het leven van de stadsbewoners.We volgen de lijn van de chronologie en plaatsen sommige feiten in hun tijdscontext, al dan niet met enige commentaar… De maeltijt vanden zotten biscop op alder kindren dach (1494) Uit de tweejaarlijkse stadsrekening maart 1494 – maart 1496 (Alg. Rijksarchief Brussel, Rekenkamers, nr. 33954, f° 16) : Betaald een som van 30 schellingen parisis aan de herbergier Michiel van Bee(t)sbrugghe “bij alder kindren dach savonts int jaer (14)94 voor een tonne biers gheschoncken bijder wet van Dinse (sic) ter maeltijt vanden zotten biscop”. Op Onnozele-Kinderendag (28 december – herdenking van de Kindermoord in Bethlehem door Herodes) mochten de kinderen een “kinderbisschop” of “ezelsbisschop” kiezen, die het op die éne dag “in het zotte” voor het zeggen had (zie hiervoor H. Maes, in KOK-Kontaktblad VI, 7, sept. 1986, blz. 697-698).
Stadswijn op de bruiloft van barbier-chirurgijn Lahiers (1495) In diezelfde stadsrekening (nr. 33954, f° 29) lezen we dat op 8 november 1495 “was gheschoncken vander stede weghe ter brulocht van meester Mathijs Lahiers cyrurgien (= chirurgijn) ende barbier vander stede in drie stoopen wijns”; deze huwelijkstraktatie kostte de stad 25 schellingen parisis. Een stoop was een inhoudsmaat voor natte waren ter grootte van twee kannen, of zowat twee liter; drie stopen was dus ongeveer zes liter wijn. A. Cassiman (Geschiedenis van Deinze, blz. 131) maakt hier melding van, maar hij gaf een verkeerde lezing van de naam, nl. Bahiers i.p.v. Lahiers. De
3096 familienaam Lahier(s) zou volgens Fr. Debrabandere (blz. 827) een variante zijn van “Laillier = l’aillier” (ail = look), dus met de betekenis lookkweker, lookverkoper.
Processie met de miraculeuze “spunne van Mariën” (1533) In de stadsrekening over de jaren 1532-1534 (rek. nr. 33971, f° 51r°) staat te lezen dat “up onzer vrauwen dach in piemaent (sic) 1533” in Deinze een processie uitging met “de spunne van Mariën, ende es spunne van miraculen”. Op diezelfde dag speelden de gezellen van “de Retorijken van Deijnse een nijeuw ghedicht spel vander spunne van ma(riën) ende hoedat bij miraculen quam te Deijnze”. Aan de maker of “facteur” van dit “zeer wel ghedicht ende ghemaect” spel werd voor zijn dichtwerk twee pond parisis betaald en aan “de gheheele Retoricke diet spel speelden” ook zes pond, of in totaal acht pond parisis. Een alleszins curieus gegeven is dit, want “spunne” is niets anders dan moedermelk, zog (WNT, dl. 14, kol. 2922, s.v. sponne; DE BO, Wvl. Wdb., s.v. speuns; KILIAEN, sponne = succus, lac). Wat dit verhaal over de miraculeuze spunne van Maria specifiek inhield en op welke (historische of legendarische?) gebeurtenissen de aanwezigheid daarvan in Deinze zou kunnen teruggaan, is ons niet bekend. Werd die wonderbare Maria-relikwie naar Deinze meegebracht door een van de vijf Deinzenaars die in 1532 naar het Oosten trokken om er tegen de Turken te gaan vechten? (Vgl. met de kruisvaarders die het H. Bloed naar Brugge meebrachten). Wie weet hier meer over? We zoeken in elk geval verder. Misschien dat we iets vinden bij Cornelius Columbanus Vrancx (1531-1602), de auteur van “De wercken, de mirakelen, het heyligh leven, de ghebeden en lofzanghen van de Moeder Gods Maria”, een Gentse druk (bij Gaultier Manilius) uit 1602. Het WNT geeft immers van Vrancx een paar “spon”-citaten, nl. “Als Jesus u(w) maech(d)elick spon ontfinck” en “Dat Maria hem met maechelick spon heeft ghesoocht”. Nog dit: A. Cassiman (a.w., blz. 186) vermeldt, naast dit “Spel der Spunne” van 1533, ook andere opvoeringen van Maria-stukken in Deinze, nl. een “Spel van Onser Vrauwen” in 1522 en 1525 en een “Miracule van Onser Vrauwen” in 1530. Ging dit laatste ook over hetzelfde moedermelk-gegeven? Indien ja, dan kon het mirakelstuk van 1530 niets te maken hebben met de Deinse Turkenbevechters van 1532! De vragen blijven voorlopig zonder antwoord…
De hoogbaljuw woont een toneelopvoering bij in Petegem (1533) Niet alleen in Deinze, maar ook in Petegem (Knok?) hadden toneelopvoeringen plaats. Blijkens dezelfde stadsrekening (nr. 33971, f° 52r°) werd op 17 augustus 1533 in Petegem “een spel ghespeelt” waarvan de opvoering werd bijgewoond door Joos vanden Heede, de hoogbaljuw van Deinze “met zijner huusvrauwe ende de dochters van mijn(en) heere van Olsene (= van de familie Lanchals?) ende andere goede mannen”. Na de opvoering werd, zoals dat blijkbaar hoorde, “hemlieden eenen bankette ghepresenteert”. Het kostte de stadskas 4 ponden 16 schellingen parisis. Koningin Maria van Hongarije, landvoogdes, bezoekt Deinze (1533) Nog altijd blijkens diezelfde stadsrekening (nr. 33971, f° 52 r°-v°) was op 16 september 1533 “ons ghenadighe vrauwe, de Conijnghinne van Honghern, Regente ende Gouvernante etc. te Deijnse” op bezoek. Zij werd “int clooster (= Sint-Margrieteklooster) ghelogiert ende bleef daer snaechs ghelogiert ende heuren staet (= haar gevolg) was int zelve clooster ende inde stede van Deijnse”. Aan Koningin Maria van Hongarije, onze landvoogdes (daatoe in 1531 aangesteld door haar broer, Keizer Karel V), werd “ghepresenteert 24 cannen wijns, ten 6 sch. par. den stoop”, of in totaal een tractatie van 14 pond 8 sch. parisis. Tot haar gevolg behoorden uiteraard hoge edellieden, m.n. de graaf van Bueren, de heer van “Simpy” (sic) en de heer van Molembays. Ook deze drie heren kregen, samen, een tractatie van 24 kannen wijns aangeboden, hetzij nogmaals 14:8:0 pond par. Deze stadsrekening werd naderhand “ghehoort, ghexamineert ende ghesloten” (= goedgekeurd) door Jan Wouters, Raed ordinair in sKeysers Raedcamere, en door de Deinse hoogbaljuw Joos vanden Heede.
3097
Aan Maria van Hongarije (1505-1558), gehuwd met Lajos II (die in 1526 tegen de Turken sneuvelde), werden in 1987 in Mechelen (“De Habsburgers en Mechelen”) en in 1993 in Utrecht-’s-Hertogenbosch (“Maria van Hongarije. Koningin tussen keizers en kunstenaars”) belangrijke tentoonstellingen (met interessante catalogi) gewijd. Maria van Hongarije bestuurde 24 jaar lang (1531-1555) de Nederlanden voor Keizer Karel en heeft al die tijd een essentiële bemiddelende rol kunnen spelen. Paul Huys Nr. 387
1913. Vinkt en Meigem in mei 1940 Onze collega’s in “Het Land van Nevele” verzorgden een nieuwe brochure over de dramatische gebeurtenissen in beide deelgemeenten, cfr. Het Land van Nevele, driemaandelijks tijdschrift van de heemkundige kring, jg. XXXIV, afl. 3, september 2003. Onder coördinatie van Stefaan De Groote werkten aan dit nummer mee: André Bollaert, Raf De Baene, Stefaan De Groote, Herman De Vilder, Jozef De Vlieger, Etienne D'Haenens, Olga D'Haenens, Ilse Ghekiere, Xavier Hanotte, Eleke Langeraert, Jan Luyssaert, Daniël Pletinckx, Yvan Vandenbrande, Eline Vanonacker, Liesbeth Vandersypt, Céline Verhoye Na de Inleiding en een brok Algemene informatie volgen de artikels: S. DE GROOTE, Vinkt en Meigem anno 1940 S. DE GROOTE, De gebeurtenissen in Vinkt en Meigem eind mei 1940: een beknopt overzicht R. DE BAENE en J. DE VLIEGER, Waarom een reflectieruimte in Vinkt D. PLETINCKX en S. DE GROOTE, De wetenschappelijke en concrete aanpak van de reflexieruimte in Vinkt A. BOLLAERT, De voorverkoop van de postzegel Ardeense Jagers vond in Deinze plaats Getuigenissen E. VANONACKER, L. VANDERSYPT, Jozef De Vlieger verloor in Meigem zijn vader en tante H. DE VILDER, Elza Van Braeckel vluchtte in mei 1940 per fiets met twee kleine kinderen van Tervuren naar Meigem E. LANGERAERT, Agnes De Vogelaere (Hansbeke) afkomstig uit Meigem vertelt haar verhaal I. GHEKIERE, Jacqueline Herteleer: “Dagenlang met de familie in grote angst rondzwerven in Vinkt, Meigem en Leerne” C. VERHOYE, Carlos Cocquyt (Poesele) hoorde over hem zeggen: “Der Junge ist zu jung, er soll zurückfahren” S. DE GROOTE, Verpleegster Maria Van Haute: “Gekwetsten Meigem werden verzorgd in ziekenhuis de Bijloke in Gent” Y. VANDENBRANDE, “Ik was twaalf jaar. De eerste tien meidagen waren zonnig en warm” S. DE GROOTE, Arsène Craeymeersch: “Onze hoeve lag tussen twee vuren en werd volledig verwoest” O. D’HAENENS, Noteerde haar belevenissen E. D’HAENENS, Als zestienjarige door het oog van de naald gekropen
3098 Auteurs over Vinkt S. DE GROOTE, De Waalse schrijver Xavier Hanotte over Vinkt en het minimaliseren van oorlogsmisdaden S. DE GROOTE, Monika van Paemel en “de vermaledijde vaders” in Vinkt en elders Artikels en boeken over het onderwerp Er komt binnen afzienbare tijd een Reflectieruimte in Vinkt Lidice, My Lai, Putten, Vinkt… zijn dorpen die plots werden gegrepen door niets ontziend oorlogsgeweld. Ook in Vinkt liet mei 1940 een diep litteken na. Na de oorlog werd in 1967’68 een oorlogsmemoriaal opgericht, waarop alle 87 burgerslachtoffers vermeld worden. Een dorpscomité organiseert jaarlijks, samen met de Ardeense Jagers, een plechtige herdenking van deze slachtoffers. Enkele inwoners uit Vinkt, zoals Jozef De Vlieger en Raf De Baene meenden dat er meer kan gebeuren. Zij hebben de jongste jaren intensief nagedacht op welke manier men de drie gruwelijke dagen die het anders zo rustige dorp Vinkt in mei 1940 heeft doorgemaakt, nog beter zou kunnen verankeren, op een manier die jong en oud het meest kan aanspreken. Jozef De Vlieger maakt als 10-jarige knaap dit alles mee. Samen met Peter Taghon, die reeds meerdere belangrijke werken publiceerde over de Tweede Wereldoorlog, verzamelde hij gedurende al die jaren een enorme hoeveelheid informatie en een beklijvende serie van (vrijwel uitsluitend Duitse) foto's over Vinkt. Het is een indrukwekkend stuk nationaal en zelfs Europees erfgoed. Na jarenlang zoeken en tasten is geleidelijk aan de idee van een reflectieruimte gegroeid. Het doel is een ruimte die dank zij de moderne technologie de klassieke museumformule overstijgt, maar waarin zeker de herinneringen aan de gebeurtenissen van Vinkt mei 1940 bewaard wordt. Er wordt tegelijkertijd een poging ondernomen om de confrontatie aan te gaan met de gebeurtenissen en de zinvragen die ze oproepen. De geplande bouw van een nieuw klooster in Vinkt tegen 2005 heeft op het vlak van infrastructuur één en ander in beweging gebracht en een interessante mogelijkheid geopend. Na een zoektocht voor financiële steun is het o.a. de provincie Oost-Vlaanderen die onder impuls van gedeputeerde Alexander Vercamer bijspringt door voor de investeringen te zorgen en de richting van Ename aanwees voor de realisatie. Zijn vader, Roger Vercamer, leverde als burgemeester van Vinkt reeds heel wat inspanningen om tot het monument te komen. Totaalproject bestaande uit website, educatief project en reflectieruimte Het Ename Expertisecentrum voor Erfgoedontsluiting, dat een internationale faam geniet, stelt zijn technologische know-how ter beschikking om tot de realisatie van deze reflectieruimte te komen. Hiervoor werkt het Expertisecentrum, met steun van de Provincie Oost-Vlaanderen, een totaalproject uit dat bestaat uit een website, een educatief project en een reflectieruimte in een in 2005 te realiseren nieuwbouw in het centrum van Vinkt. Eén onderdeel van de presentatie in deze reflectieruimte, nl. het Tijdsvenster Vinkt, werd reeds voorgesteld op Open Monumentendag 2002 in de vrije basisschool van Vinkt. Dit Tijdsvenster bestaat uit een virtuele wandeling door het hedendaagse Vinkt waarin beelden uit mei 1940 werden verwerkt. Het globale project werd door de provincie vorig jaar op 28 augustus 2002 reeds voorgesteld via een persconferentie. Dirk Callebaut van het Ename Expertisecentrum voor Erfgoedontsluiting stelde toen: “Het belangrijkste materiaal hier bestaat uit de herinneringen
3099 en de gevoelens van de inwoners van Vinkt en het feit dat zij er zich van bewust zijn dat hun verhaal een universele les bevat voor een wereld die nog steeds geplaagd wordt door geweld, onmenselijkheid en zinloze wreedheid jegens burgerslachtoffers in oorlogstijd. De onmenselijkheid van de mens jegens zijn medemens tonen is vanzelfsprekend heel wat moeilijker dan een tiende-eeuws kasteel of een Romeins forum reconstrueren”. Naast de eigenlijke herdenkingsruimte in Vinkt wordt samen met de Erasmusschool in Deinze een educatief project voorbereid, dat getuigenissen van mensen, die de meidagen 1940 meemaakten, plaatst tegenover de historische informatie. Hiervoor wordt een aangepaste versie gebruikt van de software, die het Ename Expertisecentrum samen met IBM ontwikkelde om interactieve verhalen te creëren. Het resultaat zal een CD-ROM zijn waarmee humaniorastudenten, door interactief verhalen en informatie te vergelijken en te combineren, kunnen leren hoe mensen deze gebeurtenissen ervaren, weergeven en verwerken. De oorlog in Irak maakt deze analyse opnieuw brandend actueel, spijtig genoeg. Ondertussen hebben een ruime groep mensen zich achter de idee van reflectieruimte geschaard. In Vinkt zelf zijn dat o.a. Jozef De Vlieger, Raf De Baene, Jozef Verheye en oudVinktenaar Alexander Vercamer. Maar ook professor Sophie De Schaepdrijver die veel over de oorlog publiceerde, is zeer enthousiast. De inhoud van de reflectieruimte wordt geleverd door informatie en foto’s. Hierbij is het archief van de reeds vermelde Peter Taghon van groot belang. Maar ook andere personen hebben hun bijdragen geleverd. Het is de bedoeling om die informatie via bijkomende interviews nog verder aan te vullen en te verfijnen. Onder leiding van Daniël Pletinckx, coördinator van het Ename Expertisecentrum wordt het historische materiaal verwerkt in een evocatie. Wat mogen we verwachten in de reflectieruimte? In de multifunctionele ruimte zal de bezoeker aan de hand van grote projectieschermen mei 1940 in Vinkt kunnen ervaren, zowel in interactieve als in niet-interactieve vorm. De interactieve schermen laten een virtuele wandeling toe door het Vinkt van vandaag. Dit gebeurt door de confrontatie (superpositie) van oude foto's op de hedendaagse beelden. In eerste instantie wordt een afzonderlijk objectieve voorstelling van de feiten aangeboden. Eerst een historische situering met een zakelijke schets van de opkomst van Hitler en het nazisme, de oorlogs- en veroveringspolitiek. Vervolgens komt de Achttiendaagse Veldtocht aan bod, met een situering van de slag om Vinkt. Dan zijn er de gebeurtenissen in Vinkt en Meigem zelf, zo mogelijk chronologisch. Er komen foto’s met een korte verklaring: waar en wat. Hierbij een eerste duiding, indien mogelijk, van het feit dat de Duitsers niet bepaald meer monsterachtig, abnormaler zijn dan wij, via foto’s van het gewone leven. Er wordt dus een poging tot vraagstelling gedaan, eventueel duiding, in ieder geval tot denken zetten, in een afzonderlijke ruimte via installaties, teksten, foto’s, beelden. Naast de beelden zijn er de verhalen van de mensen zelf. De informatieruimte zal de bezoeker toelaten op eigen tempo de omvangrijke informatie te raadplegen. Dit gebeurt aan de hand van de interactieve verhalen, gestructureerd volgens verschillende verhaallijnen. Het nieuwe complex zal om meerdere redenen uniek zijn, ook voor de experten van Ename die doorgaans ervaring hebben met archeologie. Want het erfgoed dat hier centraal staat, is immers geen verzameling archeologische vondsten of historische teksten, maar zijn in de eerste plaats de
3100 herinneringen en de gevoelens van de inwoners van Vinkt. Het plan past binnen het concept van cultureel erfgoed. Het is de bedoeling om dit erfgoed zo in beeld te brengen dat het een universele betekenis krijgt. Zo legt zogenaamde tijdsvenster-systeem op een beklijvende manier de link tussen het verleden en het heden. Een belangrijke link, want deze reflectieruimte biedt geen informatie om de informatie, wel om de relevantie ervan voor de hedendaagse samenleving. In de komende periode worden ook de concepten vastgelegd voor het informatie- en bezinningsgedeelte van de herdenkingsruimte, en wordt een voorstel gemaakt voor een website over Vinkt, mei 1940. Dit project wordt begeleid door prof. Sophie De Schaepdrijver die als historicus gespecialiseerd is in beide Wereldoorlogen. De initiatiefnemers in Vinkt denken ook al verder in de toekomst. Het is de intentie om een internationale werkgroep of comité samen te stellen met een link naar de andere plaatsen in de wereld waar dergelijke gebeurtenissen plaatsvonden. Daniël PLETINCKX en Stefaan DE GROOTE
1914. Baron Joos Clemmen(1712-1802): laatste feodale Heer van Petegem Joos Clemmen werd in 1712 geboren te Welden bij Oudenaarde. Met weinig middelen trekt hij als jongeling naar Gent om er koopman te worden. Op 31-jarige leeftijd treedt hij in het huwelijk met Anna Theeus, dochter van een Gentse handelaar. Ze leefden lang (en gelukkig?) en hadden samen 16 kinderen! Door geslaagde speculaties en gedurfde investeringen werd hij snel een zakenman met aanzien. Hij had weldra een eigen katoendrukkerij en –ververij met 70 arbeiders. Intussen begon de schatrijke Clemmen uit te kijken naar een waardige woonst. Zijn keuze viel uiteindelijk op een groot herenhuis in de Gentse Veldstraat. Dit huis werd later het hotel Clemmen, nadat Judocus Clemmen de eerste Gentse katoenbaron was geworden. Voorheen behoorde het huis aan de Gentse familie van Vaernewijk. Judocus Clemmen kocht het imposante pandin 1771 voor de aardige som van 27.000gulden Vlaams. In de tuin achterin liet hij langs de Leie een pakhuis bouwen. Rond 1775 stelde hij reeds 500 arbeiders te werk. Hij breidde zijn handelsactiviteiten steeds maar uit. Rond 1780 bezat hij ook reeds een kleine vloot vissersboten te Oostende. Zelfs te Rijsel richtte hij een nieuw textielbedrijf op. Hij was een vurige voorstander van keizer Jozef II, die hem op 31 juli 1789 in de adelstand verhief. Wellicht door aankoop wordt hij Heer van Petegem en van Boelare (onder Petegem). Het Goed te Boelare had hij kort voordien op 20 september 1786 gekocht in openbare veiling te Gent. Op 18 november 1791 verwerft hij zelfs de titel van baron. Door de Franse Revolutie werd alhier sinds 1795 een einde gesteld aan alle feodale rechten van de adel. Baron Judocus Clemmen was dus amper vier jaar de laatste feodale Heer van Petegem. Zijn economische-sociale rol te Petegem was dus kortstondig en gering. Hij sterft op 23 januari 1802 op 90-jarige leeftijd in zijn patriciërswoning “Clemmen”. Het pand lag in de Gentse Veldstraat schuin over het huis d’Hane-Steenhuyse. Naderhand gaat het huis Clemmen over in de handen van de gekende familie Vanderhaeghen. Rond 1947 maakt Arnould van der Haeghen bij testament dit huis over aan de Stad Gent. Het wordt vandaag “Hotel Vander Haeghen” genoemd en het is ingericht als museum. Luc GOEMINNE
3101 1915. Lucie Oosterlick uit Astene miraculeus genezen in Nazareth (1557) Gelezen in een vier-eeuwen-oud boek, “Den tweeden cout der nichten, inhoudende veel schoone mirakelen van Maria ghebenedydt”, geschreven door Cornelius Columbanus Vrancx (abt van de Gentse Sint-Pietersabdij) en in 1601 gepubliceerd bij Gaultier Manilius te Gent (ex. in Univ. Bibl. Gent, nr. G-319). “Ontrent den jaere 1557 isser voor den aultaer van onse lieve Vrauwe te Nazaretten1 ghenesen gheweest een dochtere van Joos Oosterlick t’Astene gheboren ende gheheeten Lucie, die zynde xj ofte xij jaren oudt is van de mazelen creupel gheworden en ghebleven na veel meesterie (= dokterszorg), totdat God heur moeder innegaf dat sy met eenighe van heur ghebuere, mede nemende haer dochtere, gaen soude tot onse lieve Vrauwe van Nazarette ende dat zy daer soude troost ontfanghen, midts offerende een wassen keersse van eenen ponde. Dwelck also haest was ghedaen, so heeft de dochtere gezontheyt en die moeder vertroostinghe ontfaen. Nae der handt is sy altijdt fraey ende sterck ghebleven, ende heeft haer ten houwelicke begheven, waeraf noch veel ghetuyghen leven.” P. HUYS Nr. 388 1.
In Nazareth werd een eerste bedevaartskapel opgericht in 1240 na een “miraculeuze” verschijning van O.-L.-Vrouw aan de bisschop van Doornik, toen hij aldaar overnachtte op weg naar Drongen. I.v.m. de eeuwenoude devotie tot O.-L.-Vrouw van Nazareth leze men: Renaat van der Linden, “Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen” (Ledeberg, Erasmus, 1958), blz. 233-237 met afb. van een 18e eeuws vaantje in houtsnede met als opschrift “Nazareth”. In het recentere boek “Mariabedevaartvaantjes. Verering van Onze-Lieve-Vrouw op 1175 vaantjes” (Brugge, Tabor, 1988), blz. 194, van dezelfde auteur is een latere lithografische druk van hetzelfde vaantje afgedrukt, maar met het opschrift “Nazareth bij Deynse”. Op de beide vaantjes heeft de kerk een slanke, spitse toren; de typische “peperbus”-toren dateert van 1861 en behoort bij de nieuwe kerk die werd opgericht ter vervanging van de oude kerk die in 1860 was vernield door een blikseminslag.
Museumkroniek Nog tot 30 november loopt in ons Museum de tentoonstelling van Gery De Smet Geboren in Merksem anno 1961 volgde hij de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent en het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen. Tussen de verschillende prijzen die hij ontving valt vooral die op van de Jonge Belgische Schilderkunst. Als jonge schilder viel hij vooral op door een oeuvre waarin ideologieën en hun beeldentaal centraal staan. De Smet werkt gewoonlijk in reeksen rond een bepaald thema. In het Museum van Deinze en de Leiestreek gaat de reeks schilderijen, onder het motto “Leeuwenhart”, over mensen die, soms ook letterlijk, over de schreef gaan. In de verzameling werken is het een bonte stoet van godsdienstfanatici, drugverslaafden, politici, sportmensen, figuren in folkloristische kledij. De schilderijen, in acryl op doek, zijn ditmaal van uiteenlopend formaat. Er is ook een kunstboek dat uitgegeven wordt naar aanleiding van deze tentoonstelling
3102
Geheugensteuntje Petegemnaren en Astenaren die nog niet in het bezit zijn van de toponymische studie van hun (deel)gemeente kunnen voorlopig nog een exemplaar verkrijgen van : L. GOEMINNE en T. VANHEE, Toponymie van Petegem-aan-de-Leie. Oude en nieuwe plaatsnamen, Deinze 2000, 257pp. en 11 kaarten. Kostprijs: 12,39 euro. L. GOEMINNE en H. MAES, Toponymie van Astene. Oude en nieuwe plaatsnamen, Deinze 2003, 212pp. en 12 kaarten, waarvan 7 in kleur.. Kostprijs 15 euro. Betaal bij voorkeur via overschrijving op 000-0434500-37 van KGK-Deinze, L. Matthijslaan 3-5, 9800 Deinze U kan dan het boek afhalen aan de balie van het Museum van Deinze en de Leiestreek. Wenst u het boek liever bij u in de postbus: geen nood. U betaalt per exemplaar 3 euro extra en we zorgen ervoor dat het u zo vlug mogelijk bezorgd wordt.
INTEKENSTROOK VRIENDENMAAL 75 JAAR KOK-KGK in “De Rekkelinge”, D. Delcroixstraat 1, 9800 Deinze op vrijdag 21 november 2003 om 20.30u. Intekenstrook invullen (IN DRUKLETTERS aub.) en insturen uiterlijk vóór donderdag 13 november 2003 op volgend adres: W. Jonckheere, Winkelstraat 36, 9800 Deinze. Epost kan ook op
[email protected]
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Naam en voornaam: Adres: Zal deelnemen aan het Vriendenmaal met …….personen en betaalt 20 euro per persoon op rekening 737-0093672-13 van KGK-Deinze, L. Matthijslaan 3-5, 9800 Deinze met vermelding: vriendenmaal november Het bedrag mag ook bezorgd worden aan de penningmeester D. Decock, Brielstraat 7, bus 5, 9800 Deinze. Datum:
Handtekening: