he :r ook
E'
F3 ELG1E
KRING VOOR GESCHIEDENIS EN KUNST VAN DEINZE EN DE LEIESTREEK De Heer Denis Pieters █████████ Blauwstraat 48 9030 Wondelgem █████████ █████ █████
CONTACTBLAD Verschijnt tenminste 4 maal per jaar Verantwoordelijke uitgever : Uitgiftekantoor : Deinze Willy Jonckheere 19° jaargang nr. 6 Winkelstraat 36 9800 Deinze DECEMBER 1999 Tel. (09)386.32.78
Postrekening 000 - 0434500 - 37, KGK-Deinze, p/a Brielstraat 7 bus 5, 9800 DEINZE
2583. 1721 . Uit de vooroorlogse jaren van kunstschilder Modest Huys Naar aanleiding van de boeiende Modest Huys-retrospectieve in het Museum van Deinze in het najaar van 1999 hebben we even gegrasduind in onze Huysdocumentatie. Hierbij een paar nog "onuitgegeven" wetenswaardigheden over Huys' tentoonstellingen, resp. in de kunstkring "Vie et Lumière" te Brussel in de jaren 1908 tot 1911 en in het Carnegie Institute te Pittsburgh/USA in de jaren 1910 tot 1914. Vie et Lumière, Brussel 0' Aan de 4e Tentoonstelling van "Vie et Lumière" in het Modern Museum te Brussel in 1908 (12 april tot 4 mei) nam Huys deel met negen werken (Cataloog, nrs. 107 tot 115). We vertalen (uit het Frans) de titels van de geëxposeerde werken: "Oude moerbezieboom in de lente", "Dooi", "Laatste sneeuw", "Laatste sneeuw in de zon", "Grijs herfstweer", "Triestig weer". "Ochtend", "Lentedroom" en "Rijm". 1-Iet jaar daarop , in de 5e Tentoonstelling in 1909 ( 17 april tot 10 mei ), waren van Huys zeven werken te zien ( Cataloog, nrs. 107 tot 113 ), met volgende (vertaalde) titels: "Onze -LieveVrouwprocessie ", " Na de oogst ", " Klare septembermorgen", "Dorpshoek in feest", "Herfst aan de Leie", "Vlaamse hoeve" en " Populieren in de herfst". In 1910 , op de 6e Tentoonstelling (24 sept. tot 17 okt.), toonde Huys opnieuw tien schilderijen (Cataloog, nrs. 63 tot 72), met de volgende titels: "In de lente", "Dorpsfeest in Vlaanderen", "Rijpe haver", "Zomerdauw", "In de boomgaard", "Dorpsfeest aan de Leie (studie)", "Op het koersplein (studie)" en nog twee andere "Studies". De cataloog van de 7e Tentoonstelling in 1911 (2 tot 25 sept.), nog altijd in het Modern Museum te Brussel, is bijzonder interessant omdat hij (in handschrift bijgevoegde) prijsvermeldingen bevat. De vraagprijzen voor de elf werken van Modest Huys ("Rozenhuis - Wacreghem") varieren van 900fr. voor het duurste werk tot 100fr. voor de goedkoopste. Ziehier het complete lijstje (Cataloog nrs. 38 tot 48): "De Leiebocht" (900fr.), "De rose wieg" (600fr.), "Warm weer" (400fr.), "De villa" (400fr.), "Kermisplein (avond)" (500fr.), "De Leie in Sint-Eloois-Vijve" (300fr.), "Middagzon" (300fr.), "Het Sas in Sint-Eloois-Vijve" (300fr.), "Het vlasroten" (250 fr.), "Het vlasroten" (100fr.) en "De processie" (100fr.). We noteerden ook, vergelijkenderwijs, de prijzen bij enkele andere schilders (Georges Buysse, Constant Permeke, Leon De Smet, Anna De Weert, Jenny Montigny), maar we maken daarvan een aparte nota voor een van de volgende nummers van het KGK-Contactblad.
Annual Exhibitions at the Carnegie Institute (Pittsburgh/USA) Van 1910 af nam Modest Huys jaarlijks deel aan de tentoonstellingen in het Carnegie Institute te Pittsburgh in de USA. Ziehier het lijstje (2) van wat hij die vijf jaren over de Oceaan stuurde: Van de 14e Carnegie-tentoonstelling in 1910 hebben we geen catalogus kunnen vinden, maar we weten - uit een interessant document 131 van de hand van Modest Huys zelf - dat hij aan die tentoonstelling heeft deelgenomen met (ten minste) één schilderij, nl. "Dorpsfeest in Vlaanderen - Machelen", dat in 1909 werd geschilderd. Hij had dat schilderij (met succes)
2584. tentoongesteld op de Biënnale van Venetië in 1909 en vandaar uit was het gevraagd voor de tentoonstelling van het Carnegie Institute in Pittsburgh. In 1911 (15th Annual Exhibition) nam hij deel met twee schilderijen (Cataloog nrs. 128-129), getiteld "Snow and Flood in Flanders" ("Sneeuw en overstroming", een groot tafereel, geschilderd in 1910 aan het sas van Sint-ElooisVijve - aangekocht door het Museum in New Orleans) en "Orchard in Summer" ("Boomgaard in de lente", een tafereel met geiten onder bloeiende appelbomen, in het voorjaar van 1910 geschilderd op de boomgaard van dhr. Boulez in Waregem - in 1913 op een tentoonstelling in Kortrijk aangekocht door een Kortrijkzaan, dhr. De Smet). In 1912 (l6th Annual Exhibition) stuurde Huys - die toen juist van Waregem naar SintEloois-Vijve verhuisd was - opnieuw twee werken naar Pittsburgh (Cataloog nrs. 153-154), nl. "At the Race Course, in Flanders" ("Op het Koersplein, in Vlaanderen", een groot doek. nog datzelfde jaar 1912 geschilderd) en "The Lys at Vive St.Eloi" ("De Leie in Sint-ElooisVijve", in 1911 geschilderd en in 1912 - op Huys' tentoonstelling te Oudenaarde - aangekocht door dhr. Georges Thienpont uit Etikhove). Voor de tentoonstelling van 1913 stuurde Huys maar één enkel werk in (Cataloog nr. 139), nl. ""The Golden River: Retting Flax" ("De Gouden Rivier: Vlasroten"). In de cataloog stond ook het volgende "curriculum" te lezen (we vertalen uit het Engels): "Huys Modest, Vive St. Eloi, Waereghem, België. Lid van de Cercle Artistiquc, Gent, La Libre Esthétique l", en Vie et Lumiëre, Brussel. Vertegenwoordigd in de Verzameling van het Belgisch Gouvernement; Belgisch Ministerie; Isaac Delgado Museum of Art, New Orleans, Louisiana." Ook in 1914 (30 april tot 30 juni) waren van Modest Huys alweer twee schilderijen tentoongesteld (Cataloog nrs. 164-165), met als titels "Summer Pleasures" ("Zomervreugde", een groot tafereel met spelende en zwemmende kinderen in de Zandbeek te Sint-ElooisVijve; het doek werd in Pittsburgh verkocht) en "Ilay Harvest" ("Hooi-oo(,st", vermoedelijk geschilderd langs de Gaverbeek, een thema dat Huys in 1913 vaker heeft vertolkt). In de catalogus van 1914 staat precies hetzelfde curriculum als in die van 1913, maar er is één detail bijgevoegd, nl. dat het werk van het Belgisch Ministerie "zich (in bruikleen?) bevond in het Museum te Sint-Niklaas. (1) De tentoonstellingscatalogen van deze vier tentoonstellingen 1908-1911 vonden we in de bibliotheek van de Kon. Musea van België in Brussel (nrs. B.471 tot B.474). (2) Ook de Carnegie-catalogen 1911-1914 in dezelfde museumbibliotheek in Brussel (nrs. Amer. 249 en 253, Amer. 66, 68 en 69). (3) Sedert 1902 (Huys was toen 28 jaar oud) hield hij een lijst bij van zijn werken, met vermelding van de kopers ervan. Dit bijzonder interessant document, getiteld "Lijst mijner Schilderwerken, met kleinen uitleg van 't jaar van hun ontstaan", bevindt zich nog in familiebezit. Na de lijst van 1912 volgt nog deze tekst (letterlijk citaat): "Uit 1909 is bij te voegen: Dorpsfeest in Vlaanderen - Machelen, tentoongestelt (sic) in Venesie (sic) en vandaar gevraagd voor tent, van 't Carnegie Institut. Pittsburg Amerika 1910 en vandaar verkocht voor tombola in drijjaarlijksche tentoonst. Antwerpen 1911 ". (4) Het Belgisch Ministerie (van Onderwijs en Kunsten) had in 1906 op het Driejaarlijks Salon van Gent het schilderij "Langs de Leie" aangekocht (zie Jef Crick. Silhouetten van Vlaamsche Kunstenaars. 1. Interviews en studies (Gent, "Tspyker", 1924), blz. 96.
PAUL HUYS nr. 296
2585.
1722. De markt en de kerk In mijn bijdrage over de straatnaamgeving te Deinze schreven we over de markt, de kerk en liet kerkhof en over de lindebomen en een vooruitspringend deel van de kerkhofgrond váór de ingang van de kerk. In 1793 verkocht de kerk een hoek (richting markt) van dat vooruitspringende gedeelte om er een boterhuisje - de boterwaag - op te bouwen. Dat boterhuisje stond er tot in ongeveer 1864 toen men het kerkhof rond de kerk begon op te ruimen en te verleggen. De stadswaag kwam toen in wat toen een nieuwbouw was en wat nu het Saverijspand is. De stadswaag kwam waar nu de dienst is voor de pleegmoeders. Waar nu de pui gemetseld is lagen vroeger in het voetpad twee metalen deksels boven een keldertrap. De boterwaag deed dienst als marktsegment tot in de jaren 1930. Dan was het belang van die waag verdwenen en werd dat gedeelte geïncorporeerd in de ruimte die de tekenschool en de muziekschool in dat gebouw gebruikten. Maar in 1938 bouwde de stad Deinze een nieuwe tekenschool naar plannen van leraar Herman Van Ooteghem aan de toen nieuwe straat. de Guido Gezellelaan. Zo kon dan in 1941 de eerdere stadswaag verwerkt worden in het toen nieuwe museum. Die ruimte werd de zaal der verenigingen (met vlaggen, diploma's en eretekens van verenigingen) en daar vergaderde tot einde 1981 het KOK-bestuur. Ik woonde er vergaderingen hij in de stoelen en aan de tafel die Jules Bruneel had gemaakt. Voorzitter was Jules De Coster tot 1964, dan Luc Matthijs tot 1977. En dan ikzelf. Ik maakte de verhuis mee van het museum van 1942 (toen nieuw in een gebouw van 1864) naar het nieuwe museum - nieuw in november 1981. Maar "nieuw" blijft niet duren. We spreken wel soms nog over het "oud museum" maar niet meer over het nieuw museum. Dat is doodgewoon "het museum".
Veerle Van Doorre werkt daar nu bijna 20 jaar. Op 31 oktober 1998 werd op de begraafplaats Campo Santo te Sint Amandsberg hulde gebracht aan haar vader, Frank Van Doorne, alias Hans Melen, naar aanleiding van het feit dat deze dichter (zoon van een Gentse vader en een Deinse moeder) in 1988 gestorven is, tien jaar geleden. Na een bloemenhulde aan zijn graf en na een groet en een krans aan het graf van Jan Frans Willems, was er in de Sint Amandskapel op de heuvel een academische zitting over Hans Melen. Zijn weduwe en de vier kinderen (Hans, Geert, Veerle en Adelheid) en de kleinkinderen waren aanwezig. KGK was er ook vertegenwoordigd. A VOND AAN DE LEIF, Het stervend avondrood vervloeit in 't schemerduister en in de Leie daalt de gloed der verre kim; een grondeloze rust, een adem-stil gefluister stijgt langzaam uit haar schoot naar 't ondergaand geglim.
2586.
Geen blad dat roert; geen zucht, geen sporen van geruchten in de eindeloze vrêe van 't land der tijdloosheid; alleen een hondgeblaf, heel ver doorheen de luchten: een echo van de rust en van mijn eenzaamheid ... Hans Melen Uit: "Ruisende wilgen". Oranje, Gent, 1954.
HERMAN MAES nr. 53
1723. Zegswijzen .. . ... met wijn
Gedichten geschreven door hen die alleen maar water drinken zijn maar matig en overleven niet. (Horatius) Het is dankzij de wijn dat de mens de enige levende soort is die drinkt zonder dorst te hebben. (Plinius de Oude) Wijn schenkt vreugde (Vergilius) "Wijn verblijdt des menschen hart" Droefenis en levensmoeheid beëindigt men met milde wijn. (Horatius) Wijn is een geneesmiddel tegen zorgen. (Propertius) Wijn was ooit verboden aan vrouwen. (bij wet in Vroeg-Romeinse tijd) Wist je dat de Romeinen reeds 185 wijnsoorten kenden?
Bij wijntje en Trijntje. Wein Weib und Gesang, das war mein Untergang. (Luther) In vino veritas. Als de wijn is in de man, ligt de wijsheid in de kan.
... met zee
De zee, de zee klotst voort in eindeloze deining! (Willem Kloos) De vis aardt naar de zee. (=afkomst verloochent zich niet) Men moet nooit zonder beschuit in zee gaan. (=steeds voorzieningen treffen) Er verdrinken er meer in het glas dan in de zee. (=meer zijn dood gedronken dan in zee verdronken) Water naar de zee brengen. (=overbodig werk) Een schip op het strand, een baken in zee. Wil je een man zijn van verstand, prijs de zee en blijf aan land. Wie zee houdt wint de reis. (=doorzetter) Onder de zee liggen geen balken. (zeker spelen) Beter in een oude wagen op de hei dan in een nieuw schip op zee. Het water loopt altijd naar de zee.
Geen zee gaat hem te hoog. (=hij durft alles)
2587. Er zal nog heel wat water naar de zee lopen. Een goed zeeman wordt ook wel eens nat. Een goed schipper zeilt wel eens tegen een paal. Recht door zee gaan. Zee kiezen. In zee steken. Zee houden. Dat wast al het water van de zee niet af. Water naar de zee dragen. Met een notedop de zee leegscheppen. Op een stille zee kan iedereen stuurman zijn. De zee beploegen. (=varen) Met iemand in zee gaan. Alle baten helpen, zei de mug, en ze piste in de zee. HERMAN MAES nr. 54
1724. Een siamese tweeling uit Oeselgem tentoongesteld in Gent In de "Gazette de Gand" nr. 1564 van 16 maart 1809 stond de volgende advertentie te lezen: "'Bericht. Men verwittigt het public, dat 'er binnen deze stad Gend eenen Tweeling is gearriveerd, van zulk eene rnerkweirdige gedaente, dat hy de attentie der curieuse meriteert; hy heeft twee hoofden, vier beenen, vier ermen en een lichaem, is gebortig van Oesselgem, en heeft'er ontrent de thien dagen geleeft. Dezen Tweeling is dagelyks te zien in de Hope van Vrede n° 309, in de Kamerstraetc, by de Vrydagmerkt binnen de voorn. stad."
Uit deze beschrijving blijkt het duidelijk te gaan om een zgn. "Siamese", d.i. aan elkaar vergroeide, eeneiige tweeling l". Het fenomeen, hoe zeldzaam ook, was uiteraard wel al langer bekend . Ook het uitbuiten van de "curieuse" nieuwswaarde ervan is op zich niet verbazend. Alhoewel: het gaat om de wijze waarop ... Inderdaad roept deze advertentie tweeërlei vragen op: enerzijds hebben die te maken met liet probleem van de historische authenticiteit van het fenomeen en anderzijds, nog belangrijker, betreffen die vragen de morele of ethische kant van de zaak. 1° De historische authenticiteit
Is er in de burgerlijke stand en /of liet parochieregister inderdaad iets te vinden over de geboorte van een "Siamese" tweeling in Oeselgem (aan de Leie, juist voorbij Gottem), allicht in het eerste decennium van de 19e eeuw? De tweeling zou een tiental dagen geleefd hebben. Maar wat met de overlijdensaangifte en het begraven van het dode lichaam? Is dat dan misschien niet gebeurd en - indien niet - hoe kon het niet-begraven administratief-juridisch geregeld worden? Werd het lichaam voor onderzoek aan de medische wereld ter beschikking gesteld en op welke wijze? Hoe werd het verder geconserveerd? En vooral: hoe kon het dan (na enige tijd?) zomaar in een tentoonstellingscircuit geraken, waardoor het b.v. in Gent "dagelijks" te zien was in een herberg? 2° Moraliteitsvraag
De vragenreeks onder 1. gaat uit van de veronderstelling dat de gestorven tweeling (bewaard op sterk water?) inderdaad "reëel" te zien was. Maar kon en mocht dat zomaar? En hoe valt zoiets ethisch te verantwoorden? Of werden de nieuwsgierigen in de "Hope van Vrede" in de Gentse Kammerstraat alleen maar geconfronteerd met een afbeelding-met-onderschrift?
2588.
a-clt UjonbctUclbzemtlenbc wararytfgi 1Ylontrei uan twee mepfteno aen een ggebolen.
Dergelijke afbeeldingen bestonden inderdaad. Maar dan werden de goedgelovige bezoekers (die vooral op sensatie uit waren) toch door de advertentie bedrogen - zij het dat ze misschien niet beter verdienden... Deze hele probleemstelling zou ook moeten bekeken kunnen worden vanuit de heersende "mentaliteit" van de toenmalige maatschappij in haar diversiteit (de ouders zelf en de Oeselgemse dorpsgemeenschap. de medische beroepswereld, het kerkelijke standpunt terzake, de specifieke stadsmentaliteit, enzovoort).
We beschikken, in het onderhavige geval, duidelijk over te weinig concrete gegevens. Maar: zijn die nog terug te vinden en/of te reconstrueren? En, indien wel, zijn dit allemaal geen hedendaagse bedenkingen en vragen, die twee eeuwen geleden helemaal niet gesteld werden, door geen (?) van de betrokken partijen? Het lijkt ons, als historische probleemstelling, alvast toch interessant genoeg om daarover eens andere stemmen van deskundigen te horen. Tekening ( 18e eeuw ?) van een Siamese tweeling (Verz. Rijksuniversiteit Gent, Centrale Bibliotheek , Vliegende Bladen t-M-98)
(1) De term "Siamese tweeling" als benaming van het fenomeen "dubbelmonstrum" (= niet volledig gescheiden eeneiige tweeling) werd pas omstreeks 1830 algemeen gangbaar. Hij gaat terug op de tweelingbroers In en Jun (Eng en Tsjang) 13unkes (181 1-1874), uit Chinese ouders geboren in Siarn (Thailand) en in 1829 naar de USA overgebracht, waar ze huwden met twee zusters.
PAUL HUYS nr. 297 1725. Voor u gelezen Detectives en geschiedenis Het detectiveverhaal is in de mode. zowel in de lectuur als op TV en in de film. Edgar Allan Poe wordt soms de eerste schrijver van het detective verhaal genoemd met zijn Murder in lhe Rue Morgue. Sir Arthur Conan Doyle schiep zijn Sherlock Holmes zo intens dat Holmes een museum kreeg in Bakerstreet-Londen. Agatha Christie schiep Monsieur Poirot, de Belgische detective. Chesterton schiep Father Brown. Simenon schiep Maigret enz. Het detectiveverhaal is een literair genre geworden met een eigen geschiedenis. Ellis Peters schiep een middeleeuwse pater-detective "broeder Cadfael" en het werd een hele reeks middeleeuwse toestanden. Renata Petry, een Duitse juriste-journaliste schreef ook een "historische krimi" die in de 16e eeuw (deels ook 6e en 13e) geplaatst werd: een verhaal over een vervalste relikwie van het Heilig Bloed, in het klooster Cismar bij Lubeck. E.W.Heine schiep met zijn eerste roman (in 1994) een historische roman over terreur in de 13e eeuw (das Halsband der Taube) Heel speciaal zijn dan wel de detectiveverhalen van de Vlaamse auteur Bob Mendes, die onze
2589. Een dag van schaamte (over het Heizeldrama) De fraudejagers (de bende van Nijvel) (de verloedering van Brussel) Het Chunnelsyndroom (de Chunnel en de Free Enterprise-ramp) De Vergelding (oorlog van Saddam Hoesein en de wapenhandel) De vierde Soera (kernenergie - Mol - kernafval) Fr. Forsyth: De dag van de Jakhals (aanslag op de Gaulle) en de spionage van MIS, over de Muur van Berlijn, de Oost-West spanningen van John Le Carré staan aan de top met verhalen die verfilmd werden. Ook Jef Geeraerts gaat op detectivepad - met succes. Het zijn alles samen vaak spannende ontspanningsverhalen met een eigentijdse achtergrond en sfeer. Ze zijn misschien een moderne vorm van historische romans (-misdaadromans dan). Heizeldrama De minister van Binnenlandse Zaken ten tijde van het Heizeldrama heette bij Bob Mendes meneer Geenzerk (No Thomb?) en de burgemeester van Brussel, iemand die zo onbereikbaar was dat men hem op een fuif zou moeten uitnodigen (dan kwam hij wel) heette meneer Lesoif (dorst!)
In Bob Mendes : Een dag van schaamte Misdaadroman rond het Heizeldrama over een misdaad-syndikaat met internationale allures om de staat te destabiliseren via een voetbalaanslag. Fantastery - ook zo aangekondigd - en misdaadspielerei, maar toch zeer spannend. Bob Mendes schreef nog een andere misdaadroman. En die doet denken aan de Bende van Nijvel, aan de ontvoering van VDB, aan schandalen over reuzebouwcomplexen van bouwpromotor De Pauw - in de roman Le Paon (=de pauw). Het is de roman De Fraudejagers. Politici, bouwpromotoren, banken, belastingambtenaren e.a. komen er niet goed uit. Bij de ambtenaren zijn er 20% rechtvaardigen en werkers die het werk doen voor 80% lanterfanters en onverschilligen. Een aanval op corruptie en op misdadigers, op witteboordcriminaliteit. Maar een roman: als iemand zich in één van de romanfiguren herkent of meent te herkennen is dat voor zijn eigen rekening. De auteur schreef zijn verbeelding uit en dat kan men hem niet kwalijk nemen. Dat gaat als verwittiging aan de roman vooraf: de personages komen uit de verbeelding van de auteur. Maar toch! ... Een derde misdaadroman van dezelfde auteur heet "Het Chunnelsyndroom" en handelt over de strijd tussen de veerboten (Zeebrugge-Dover), maffia en de tunnelbouwers (Dover-Calais). Ook hier speelt de witteboordmisdaad een rol. Actualiteit als informatie en achtergrond. Boekhouding als misdaadmiddel. Een fantastery. Een vierde: "De Kracht van het Vuur". Titanic Reeds als kind (vóór WOII) hoorden we over het vergaan van de "Tie-ta-Wiek". Nu nog spreekt men erover. Maar nu heet dat schip "Taitennik". Die monster-ramp is al een paar keer verfilmd. Het gebeurde op 14-4-1912. Sedert ongeveer 1982 weet men precies waar het wrak ligt. Te diep om het op te halen en te diep om te zoeken naar de oorzaak van. de ramp. Want er bestaan "raadsels" over die ramp. Er zijn nog onbeantwoorde vragen. Onlangs verscheen er een nieuw boek over die ramp. Het werd geschreven door Robin Gardiner en Dan van der Vat en beweert dat er een verzekeringsbedrog achter zit. Het zou niet het nieuwe schin Titnnic eeweest zijn maar wel een erop celiikend zustrrrschin Olvmni(1.
2590. dat de overtocht maakte. Hun stelling is dat het om een gigantisch verzekeringsbedrog gaat. liet staat al op de boekomslag: "de geschiedenis van een gigantisch verzekeringsbedrog", een Titanic-samenzwering.
En de waarheid?... HERMAN MAES nr. 55
1726. Korte verhalen uit de W 0 II De Deinse burgerlijke stand registreerde tussen mei 1940 en september 1944 slechts één gesneuvelde Duitse soldaat. Artikel 77 van het Burgerlijk Wetboek zegt dat geen teraardebestelling geschiedt zonder liet verlof van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de persoon is overleden. In tijden van oorlog houden de aanvallende legers daarmee geen rekening. Dan neemt een officier van de administratie de taak van de beambte van de burgerlijke stand over. Hij maakt voor elke gesneuvelde militair een akte van overlijden waarmee de toelating tot begraven een feit is en doet daarvan een afschrift toekomen aan de burgerlijke stand van de laatste woonplaats van de overledene. Om die reden werden gedurende de oorlog de gesneuvelde Duitse militairen niet geregistreerd in de registers van overlijden van de Belgische gemeenten waar zij vielen.
Een leger zal trouwens niet geneigd zijn op eender welke manier zijn verliezen van manschappen kenbaar te maken aan de vijand. In de Deinse deelgemeenten zijn dus gedurende de Tweede Wereldoorlog geen Duitse gesneuvelden geakteerd , terwijl er hier toch enkele honderden sneuvelden. Deinze zelf maakt hierop een kleine uitzondering en registreerde in september 1944 toch één enkele Duitse soldaat . Die akte luidt als volgt: Akte van overlijden nummer 171. Het jaar 1944, den zesden September om 12u. s'middags, voor ons Jozef Van Risseghem, burgemeester, ambtenaar van de burgerlijke stand van de stad Deinze, provincie Oostvlaanderen, is verschenen. Rosa Hautekeete , oud twee en twintig jaren , lid van het Rood Kruis en Maurice Lambrecht, oud zeven en vijftig jaar, brigadier van policie , beiden wonende in deze stad, geene bloedverwanten van nagenoemden overledene, dewelke hebben verklaard dat heden zesden September, om tien uur en een kwart voormiddag WILHELM KLOPPER, soldaat obergefreiter, kanonier eerste schwadron FLAK, Esatz Abteilung 16/1413, geboren te Bechterdissen Duitschland, LEMGO-LIPPE, den zevenden Maart negentien honderd twee en twintig en er wonende toevallig alhier is overleden in de Markstraat , kant Congoplein, Wijk A, en hebben de verschijners met ons dezen dadelijk opgemaakten akt, na gedane voorlezing geteekend ".
Rosa Hautekeete - Maurice Lambrecht - Jozef Van Risseghem Wat was er precies gebeurd? Wij laten getuige Rosa Hautekeete aan het woord: "Op Woensdag 6 september 1944 waren enkele Engelse verkenners ( van het 11 Husars) uit de richting Kruishoutern te Deinze aangekomen . Een wagen met vluchtende Duitse soldaten draaide vanuit de Oude Gentstraat on de markt en nam de riehtine vaartbnw Ter hnnate van
2591. het Congoplein werden zij door Engelsen die daar met een Scoutcar (een geblindeerd voertuig) opgesteld stonden beschoten. Wilhelm Klopper werd hierbij gedood en twee van zijn metgezellen werden gevangen genomen. Mijn zuster en ik kwamen ter plaatse als rode kruishelpsters maar konden geen hulp meer bieden. Ik heb met politieman Maurice Lambrecht alle persoonlijke zaken en identificatiebewijzen naar het stadhuis gebracht waar een akte van overlijden werd opgemaakt. De gesneuvelde werd naar het Duits kerkhof gebracht en aan Gustaaf Cauwe, die daar onderhoudsman was, werd gevraagd hem te begraven, maar Gustaaf deed daar wat moeilijk over en Roger Minnens en Remi Hertoge hebben hem dan begraven".
Gedurende de oorlog stond het Duits kerkhof onder beheer van Sonderfuhrer Peter BOCI I die zijn kantoor te Kortrijk hield, maar die man zal begin september 1944 ook al op de vlucht geweest zijn en Klopper werd administratief niet meer geboekt, kreeg vermoedelijk nooit een kruis zoals op alle andere graven stond en werd in 1948 toen alle Duitse militairen van WO II ontgraven werden en overgebracht naar het verzamelkerkhof van Lommel, daar opnieuw begraven maar dan als onbekende. Wellicht heeft de burgerlijke stand nooit een bericht van overlijden gestuurd naar de gemeente van Bechterdissen in Duitsland en zo komt het dat een correct geïdentificeerde soldaat dan toch nog als onbekende begraven ligt. Nazicht te Lommel en navraag bij de Volksbund Deutsche Kriegsgr^berfursorge te Kassel en bij de gemeente Bechterdissen - D. bevestigen al mijn vermoedens. Wat kan nu de reden geweest zijn waarom de burgerlijke stand van Deinze gemeend heeft deze gesneuvelde te moeten akteren? Waarschijnlijk was men toen van mening dat de Duitse verordeningen niet meer van kracht waren aangezien wij door de Engelsen bevrijd waren en dat de Belgische wetgeving omtrent begraven diende toegepast te worden. De vraag waarom men de andere Duitsers die gedurende de bevrijding hier sneuvelden niet heeft geakteerd zal wellicht nooit ingevuld worden. ROMAIN DE BOUVER 1727. Klokkengelui in Deinze anno 1883
Het Deinse stadsbestuur schreef aan de Minister van Financiën te Brussel op 21-2-1883 : A la fin du siècle dernier notre ville possèdait trois cloches pour les sonneries profanes. L'invasion, francaise nous priva de deux cloches en les enlevant et les, fondant pour en, faire de la monnaie. C'est la plus grave qui nous est restée, les commissaires de la république franc:aise éprouvant des difficultés, parait il, u les enlever de place et à la briser. Dernièrement nolre administration décida de se renieilre en possession de la sonnerie de trois en faisant refondre l'ancienne qui nous est restée et en faisant acquisition de deux nouvelles. L'ancienne cloche ne peut pas servir felle qu'elle est; elle doit être refondue si nous voulons avoir un bon résultal de sonnerie. Si notamment et c'est un point capital nous renons à ce que la sonnerie de l'ancienne cloche refondue forme avec les deux nouvelles un rapport musical sallsfaisant est parfall.
HERMAN MAES nr. 56
2592. Maessp.ikkels Aalst Bij zijn zoektocht naar Staten van Goed liep Jacques De Bruycker ook langs een nota die hem leerde dat er ooit een dichter is geweest met de naam Caudron, een naam die in het Aalsterse nog leeft. Willem Caudron was een bekroonde dichter, geboren in Aalst in 1607, gehuwd met Catharina Limnander, dochter van Philippus en van Martha van Bredam. Een staat van goed werd opgesteld te Aalst 7-1-1648. De kinderen waren Anne Marguerita, Charles, Philippus, Lucia, Joanna Francisca, Catharina Constancia, allen Caudron. "Het Land van Aalst" is één van de collega-kringen van KGK in het Oost-Vlaams Verbond van Kringen voor Geschiedenis. Toen ik soldaat-milicien lichting 1949 was en in de kazerne van het Dailyplein werkte (EMG- S1e A: opleiding in het leger) was daar een Paul Caudron van Aalst een humorrijke vriend samen met Marcel Bots, Karel Hemmerechts, Walter Gobbers, Jean Pede, Paul Morren, etc. Wij werkten op Dailyplein maar sliepen in de Rollinkazerne te Etterbeek waar Hein Picard soms officier van wacht was als reserve-officier toen in opleiding en militaire dienst. Buren Wij schrijven over de geschiedenis van Deinze. Maar die geschiedenis bestaat niet zonder contact met de geschiedenis van de hele omgeving, en ondergaat de "grote" geschiedenis van Spanje, Frankrijk, Oostenrijk en Pruisen en van Engeland, zelfs van Rusland en Italië of het Vatikaan.
Over de buurgemeenten schrijven Scheldeveld, Het Land van Nevele, Zulte, Waregem, Tielt, Oudenaarde, Gent. Als we in hun bijdragen over hun geschiedenis lezen, ontmoeten we Deinzenaars (Groot-Deinze!) of lezen we over gebeurtenissen die ook over Deinze spoelden. Zo lezen we in Scheldeveld 1997 p.43 e.v. over Jan Callant, zoon van Arent, kerkmeester van Petegem in 1658, Adriaen Chiu, zoon van Jan, kleermaker in Petegem, Lambrecht Careel, herbergier in Nazareth, Krekelmuit, en zijn broer Niclays Careel, zoon van Jan, was gehuwd met Marie Colpaert, dochter van Pieter. Het gaat in de Scheldeveld-bijdrage van Johan Van Twembeke over een proces naar aanleiding van diefstal o.a. in Petegem. Olsene, Machelen. Uit de proces-stukken is veel te halen o.a. voor familiegeschiedenis. Zo is het bestaan van de stam Tessely in Deinze gekend uit proces-stukken van 1724. In een andere bijdrage blijkt dan dat pedofiele vergrijpen (door schoolmeesters) ook vroeger reeds wettelijk bestraft werden (Zevergem in rep en roer: het proces tegen de pedofiele dorpsonderwijzer anno 1861) De publicaties van onze buren leveren ook materiaal voor onze eigen lokale geschiedenis.
Huyssprokkel "Het testament of de belooning der onschuld" (Over schooltoneel bij Meester Van Geersdaele)
Over de kostschool van Meester Van Geersdaele in Deinze werd al vaker een berichtje meegedeeld. Public relations voor zijn school was voor hem geen onbekend begrip. Regelmatig stuurde hij naar de krant een of andere mededeling over een prijsuitreiking b.v. of
2593. de lijst van de gelauwerde leerlingen of ook een wervende advertentie bij het begin van een nieuw schooljaar. In de Gentse krant " Den Vaderlander " ( 12c jaargang , nr. 111) van 11 september 1840 lezen we een dergelijk verslag van een "Prysuitreiking in Deinze " op woensdag 2 september 1840. Uit het bericht bleek dat meester Van Geersdaele voortaan beschikte over een "nieuw en ruymc zael die men aen de kostschool komt te bouwen ". Hij maakte blijkbaar onmiddellijk gebruik van de mogelijkheden van die ruimere zaal. De plechtigheid van de prijsuitreiking ging immers gepaard met de opvoering - door de leerlingen uiteraard - van drie toneelstukken, twee in het Frans (" Poisson d ' avril" en " Melfort ou le Fils Repentant " en eentje in het Nederlands ("Het Testament of de Belooning der Onschuld "). De namen van de auteurs dezer meesterstukjes (?) van toneelspeelkunde worden ons, jammer genoeg, onthouden. De plechtigheid werd besloten met een "drystemmig gezang", eveneens door de leerlingen. De schooluitslagen worden in dit berichtje van "Den Vaderlander " niet meegedeeld. PAUL HU YS
1728. Wat is een kapel? Hoeveel kerken zijn hier aan Sint Martinus gewijd? en hoeveel aan Sint Amandus? Ik weet het niet maar het zijn twee heiligen die niet de bekering en de evangelisatie van West-Europa veel te maken hebben. Sint Martinus, zoon van een Romeins officier, was een "Hongaarse" krijgsman (al bestond Hongarije als staat nog niet). Hij was Christen geworden in Pavia. Hij werd ook Romeins officier in het Gallisch leger en volgde Hilarius van Poitiers van Italië naar Gallië. Hij werd er monnik in de bossen van de Loire en werd in ongeveer 370 bisschop van Tours. Aan de poorten van Amiens deelde hij, toen nog officier, zijn mantel met een van kou bibberende bedelaar. De Frankische vorsten voerden de mantel van Martinus op hun veldtochten mee als een "rijkskleinood" dat hen de overwinning bezorgde: een reliek, een scapulier. Een mantel heette toen cappa - in het Latijn. Zij die voor die mantel zorgden, noemde men de capella d.i. middellatijn voor manteltje. Misschien was het ook wel het gebouw waar men Martinus' mantel bewaarde dat de capella werd. Capella: in het Frans werd die Latijnse c tot ch vervormd dus chapelle (de a verdoft - de klemtoon blijft op de tweede lettergreep). Een kenmerk van de Germaanse talen is dat ze de klemtoon op de eerste lettergreep leggen waardoor de volgende lettergrepen verdoffen en dus ook de verbuigingsuitgangen verdoffen en zelfs - in de loop van eeuwen - wegvallen. De Latijnse e werd k uitgesproken. zie Caesar -3 Grieks kaisar Germaans keizer Russisch tsaar Frans cesar
dus ook capella -* Duits Kapelle Nederlands kapelle - kapel Engels chapel (Normandisch-Franse invloed) Vergelijk ons woord kerk - Duits Kirche, met het Engelse church.
2594. De Fransen gebruiken église - van het Latijn ecclesia. Ons woord komt van het Grieks kuriakon = huis van de heer (kurios = heer). Ook de Goten ontleenden hier aan het Latijn Gotisch aikklesio : kerk kerker -> van het Latijn carter kalk - calx kaas - caseus kachel -> caccalus kapittel--> capitulum (caput) kapitein--> capitaneus etc
De naam Martinus = zoon van mars, de oorlogsgod Martinus - Sinte Maarten : feestdag 11-11 St.-Martinus leefde van 316 of 317 tot 397 Een zeer populaire heilige zoals blijkt uit plaatsnamen en familienamen (Martens, Mertens. Maertens, Meertens, Martin en vele varianten) (Martine, Fiene, Tieneken) (St Martens Bodegem, - Latem, - Leerne, - Lennik, - Lierde, - Voeren) In de Sainte Chapelle te Parijs zou die mantel nu nog bewaard worden. St.-Martinus speelt een rol in legenden en volksgebruiken, ook in de ikonografie. Het bekendste beeld is het schilderij van Anton Van Dyck. HERMAN MAES nr. 57
1729. Gottemnaar Albert De Blauwere van doodslag verdacht (1727) In de herberg van Jenne de Bal, vrouw van Joos Francies van der Piete, in Petegem werd ene Jacobus Caubeke (1) op 29 januari 1727 bij een twist met Pieter de Smet zwaar gekwetst en overleed 's anderendaags aan zijn verwondingen (stokslagen op het hoofd); hij werd, met een plechtige uitvaardienst. begraven in het kerkgebouw zelf van de Sint-Martinusparochie (2). Pieter de Smet nam onmiddellijk de vlucht, wat uiteraard als een (halve) schuldbekentenis kon uitgelegd worden. Maar de baljuw van Deinzc hield iemand anders aan, die ook hij de herbergtwist aanwezig was geweest en mogelijk bij de doodslag betrokken kon zijn, nl. ene Albert de Blauwere (3) uit Gottem, en dit op basis van de nogal dubieuze getuigenverklaring van de waardin. Deze (ten onrechte?) verdachte wordt een hele tijd in de gevangenis opgesloten gehouden. De Blauwere richt zich echter tot de Vorst zelf (via diens Geheime Raad in Brussel) om zijn onschuld te bepleiten. De Geheime Raad vraagt terzake advies aan de Raad van Vlaanderen en diens Fiscalen geven (op 1 april 1727) als advies, de verdachte nog enige tijd "in detentie" te houden tot de precieze omstandigheden van de doodslag volledig opgehelderd zijn (4).
Hoe deze zaak geëindigd is, is ons niet bekend. (Bron: Algemeen Rijksarchief Brussel , Geheime Raad/Oostenrijks , Kartons, nr. 1408/A dossiers april 1727). (1) Jacobus Caubeke, oudste zoon van Petrus Caubeke (+ Petegem 27.3.1718, 57 jaar oud) en Guillielma Roelandts, werd op 4.9.1695 gedoopt in de kerk van de Sint-Martinusparochie. In het ouderlijk gezin werden na hem nog zeven andere kinderen geboren en in de Sint-Martinuskerk gedoopt: Joannes Franciscus (1.2.1697), Jacoba (2.12.1698-19.9.1713), Joannes Franciscus (19.11.1700), Carolus (19.9.1702-5.8.1747), Guillielmus (8.11.1703), Catharina (13.9.1705) en Maria Catharina (9.4.1707 - 12.1.1785, gehuwd met
2595. Franciscus Moerman). (2) Bij zijn dood was Jacobus Caubeke 32 jaar en nog ongehuwd; de pastoor vermeldde de doodsoorzaak:"door een wonde toegebracht aan liet hoofd"(Par.reg. Sint-Martinus, f' 698: "30 januarij [17271 obijt de vulnere capiti inflicto Jacobus Cauwbeke, celebs aetatis 32 annorum; sepultus in ecclesia cum officio solemni"). (3) Albertus de Blauwere stierf in Gottem op 4 mei 1743 (zijn leeftijd is in de begrafenisakte niet vermeld). (4) Er bevinden zich ook dossierstukken in het Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen (Correspondentie der Fiscalen), nrs. 30.777 en 30.779. In bundel 30.777 (dossiertje dd° 27.2.1727) vinden we o.m. een getuigenverklaring van een Petegemse molenaar, die op de bewuste avond van de doodslag aanwezig was geweest "ten huyse van Judocus vander Piete, doende neyringhe van brandewynen". "Franchoys Vernieiren, meulenaere van style tot Peteghem", getuigde op 11 maart 1727 te Gent waar hij gehoord werd in de Raad van Vlaanderen; zijn getuigenis was grotendeels ontlastend voor Albert de Blauwere. We lezen er ook dat dheer Jacques Anthonius van Cauwenberghe toen baljuw was van Deinze en Philipe Lemajeur baljuw van Gottem. In bundel 30.779 (dossiertje dd° 31.5.1728) vinden we een rekwest van de (voor asiel naar het klooster van Elsegem gevluchte) hoofdverdachte in deze zaak, nl. Pieter de Sme(d)t fs. Pieter, geboortig van Petegem, paardeknecht bij zijn vader; in het rekwest verzoekt hij om gratieverlening. Volgens zijn versie was liet slachtoffer, Jacobus Caubeke, een brutaal en twistziek man, die op de avond van de doodslag zwaar bedronken was en "querelle" zocht.
PAUL, HUYS nr. 298
1730. Het Bureel van Weldadigheid te Gottem (1859) Naar aanleiding van een ministerieel onderzoek naar de weldadigheid in de gemeenten krijgen we meer informatie over liet armenbestand van Gottem in 18591'x. Het armenbestuur was toen samengesteld uit burgemeester Jan Amelynck (vz.), gemeentesecretaris Karel Lodewijk Verhaest en de leden Augustin De Smet (landbouwer), Leander Lambert (hoefsmid), Conrard Missiaen (landbouwer) en Leonard De Sloovere (landbouwer). Plaatselijk ontvanger was Pieter Francis Michel met een jaarwedde van 36 frank; de Dentergemse geneesheer Ivo Vande Voorde ontving een jaarwedde van 1 00 frank voor zijn medische diensten te Gottem. In zijn antwoord op de enquête formuleerde het Gottemse armenbestuur dat de gemeente in 1859 slechts 12 lokale bedelaars telde die op één welbepaalde dag per week in groep mochten bedelen. De bedelarij was enkel toegelaten voor oude en gebrekkige behoeftigen.
BEHOEFTIGEN TE GOTTEM (1844-1858) JAAR 1844 1845 1846 1847 1848 1849 1850 1851
(1) 37 35 50 76 76 70 60 55
(2) 145 140 200 280 270 260 251 240
(3) 1209 1207 1219 1212 1185 1139 1115 1131
JAAR 1852 1853 1854 1855 1856 1857 1858 1859
(1) Behoeftige huisgezinnen. (2) Behoeftige personen. (3) Aantal inwoners.
(1) 54 50 54 50 48 40 34
(2) 238 235 216 210 200 180 160
(3) 1110 1088 1083 1057 1034 1045 1038 1018
Onder de volwassen behoeftigen waren er 50 mannen en 33 vrouwen uit de landbouwsector, van wie er 4 (m.) en 5 (vr.) half gebrekkig en 9 (m.) en 15 (vr.) volledig gebrekkig waren. Verder telde men nog 3 werkbekwame spinsters en 10 werkbekwame kantwerksters.
2596. Interessant in het onderzoek is de opgave van de vermoedelijke oorzaak van armoede in 1858. VERMOEDELIJKE OORZAAK VAN BEHOEFTIGHEID (1858) MANNEN VROUWEN JONGENS MEISJES OORZAAK 7 12 ouderdom 6 8 gebreken, ziekten werkgebrek 26 30 ontoereikend loon 1 1 fortuinondergang slecht gedrag, ontucht 1 2 luiheid onvoorzienigheid ongeleerdheid te vroegtijdig huwelijk, te veel kinderen
7
7
13
16
verlating van kinderen door hun ouders verlating van ouders door hun kinderen erfelijke armoede andere oorzaken
4 6 -
4 7 -
2
1
Van 1845 naar 1848 verdubbelde het aantal behoeftigen in Gottem, ze vormden bijna een kwart van de bevolking. Het is een trouwe weerspiegeling van de ontreddering op het Vlaamse platteland in de periode 1845-1850. Om de economische crisis te bestrijden, richtte men in het land onder meer modelwerkhuizen op. Deinze zag met de firma van de Lyonees Ricard in 1847 zijn zijdenijverheid ontstaan, in Meigem vestigde de Nederlandse jood Moresco een atelier voor de fabricage van bretellen. In de Leiestreek vormden ze de eerste stap naar de textielindustrie. De vlascrisis had de spinsters echter massaal doen overschakelen op manueel kantwerk. De kantwerkscholen rezen dan ook als paddenstoelen uit de grond. In Gottem richtte Frans Naessens in 1848 een kantwerkschool op. Hij bestuurde de school, zijn dochter Victorine leerde de Gottemse meisjes de Valencijnse kant aan. Het eerste jaar had men amper vier leerlingen, maar in 1859 was dit aantal al tot 20 aangegroeid. (1) Stedelijk Archief Deinze, Gottem, 1.842, Onderzoek naar de weiddadigheid 1859.
TONY VANHEE
1731. Eeuwigdurende jaargetijden en andere fundaties in Wontergem Het modern gemeentearchief van Wontergem, gedeponeerd in het Rijksarchief in Gent, bevat onder meer een bundeltje "Processen-verbaal van de Kerkfabriek". In die documenten vonden we o.m. een "Staat van de gestichte goddelijke diensten", een stuk dat dateert van net vóór de Eerste Wereldoorlog. Het werd opgemaakt op 1 maart 1913, door de secretaris van de Kerkfabriek, A. Van Goethem, en mede-ondertekend door het oudste lid A. Goerlandt (als voorzitter).
2597. Ziehier de gegevens van deze lijst:
1.
3. 4. 5. 6. 7. 8.
Namen der stichters Pieter Weyn en Joannes Collage Pieter Wevn Joannes Collage Jules Bruneel Frans Blancke Sophie Lauwers Nathalie Van Speybroeck Valerie Demarez
Datum
Duur
Specificaties
1725
Eeuwig
Vijf gezongen missen
12.11.1725 18.02.1736 16.12.1736 1736 22.05.1879 30.11.1905
Eeuwig Eeuwig Eeuwig Eeuwig
Jaargetijde op 4 december Jaargetijde op 1 februari Gezongen mis op 11 december
Gelezen mis op 21 september Jaargetijde op 21 november Eeuwig Jaargetijde op 3 november (andere gegevens ontbreken) 25 jaar
Een paar vraagjes hierbij: - Weet iemand iets over een dezer "stichters van jaargetijden`? - Zouden deze "eeuwige" jaargetijden nog altijd worden opgedragen zoals door de stichters destijds is bepaald? Of duurt "eeuwig" niet langer dan een kwart millennium? PAUL HUYS nr. 299
1732. Jonge Gottemnaren aan het werk ( 1898-1914) In december 1889 vaardigde de Belgische wetgever de arbeidswetgeving uit waarmee hij o.a. arbeidsverbod of -beperking voor bepaalde categorieën arbeiders oplegde('). Zo verbood hij om kinderen beneden de 12 jaar aan het werk te zetten en beperkte hij de tewerkstelling van kinderen onder de 16 en van meisjes en vrouwen tussen 16 en 21 jaar. Deze intentie van de wetgever was een eerste stap - of toegeving - om het lot van de arbeiders draaglijker te maken, maar het betekende geenszins het einde van het pauperisme.
De economische domeinen die onderworpen waren aan het stelsel van deze wet, waren de arbeid verricht in 1. mijnen, steengroeven en werven;
2. werkplaatsen, manufacturen en fabrieken; 3. als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk gerangschikte gestichten: 4. havens, losplaatsen of statiën; 5. het vervoer te land of te water. De arbeidsbescherming stipuleerde ook dat deze categorieën niet vóór 5 uur 's morgens en na 9 uur 's avonds ingezet mochten worden, dit gedurende zes dagen per week. Binnen de vier weken na de bevalling mochten de vrouwen niet aan het werk. Bovendien was het de bedoeling binnen afzienbare tijd kinderen onder de 16 jaar en meisjes tussen 16 en 21 niet langer dan twaalf uur per dag te laten bezigen, met ingelaste rusttijden die samen niet minder dan anderhalf uur mochten bedragen. De wet voorzag dat de nijverheidsbazen, patroons, bestuurders of beheerders per overtreding met een veldboete van 26 tot 100 frank gestraft konden worden, hoewel de aezamenliike
2598. boete de 1.000 frank niet mocht overschrijden. Bij herhaling van de feiten kon de boete evenwel verdubbeld worden. Artikel 10 van deze wet bepaalde dat deze categorie arbeiders in het bezit diende te zijn van een boekje, kosteloos afgeleverd door het gemeentebestuur van hun woonplaats. In Gottern opende burgemeester Adolf van Hoobrouck de Ten Hulle op 1 januari 1893 een register met verwijzing naar de afgehaalde boekjes('). In een landbouwgemeente als Gottem duurde het nog tot de zomer van 1898 alvorens de zestienjarige Maria-Augusta Vanmelle als eerste werd ingeschreven. We noteerden de jonge werknemers in de periode 1898-1914: NAAM Maria-Augusta Vanmelle Jozef Coopman Julema-Coleta Vanmelle Marie-Irma Coopman Jules Min_jauw Martha De Groote Philemon Amerlijnck Hendrik Van Melle René Bracke Gustaaf Van Rij ckeghem Irma Tuytens
GEBOORTE Wakken, 19.03.1882 Dentergem, 2.12.1885 Wakken, 24.12.1884 Gottern, 22.12.1888 Gottem, 28.04.1894 Deinze, 13.02.1896 Dentergem, 5.08.1899 Gottem, 2.05.1898 Nazareth, 1.06.1899 Gottem, 3.02.1900 Dentergem, 25.11.1900
OUDERS Leonard en Mathilde Houtteman Camiel en Mathilde Velghe Leonard en Mathilde Houtteman Camiel en Mathilde Velghe Renilde Minjauw Jules en Marie Verstraete Gustaaf en Marie Desplenter Leonard en Mathilde Houtteman Karel-Lodewijk en Marie De Geest Adolf en Marie Vandermeeren Jan en Coleta Vandenbussche
REGISTRATIE 05.07.1898 (16 jaar) 14.08.1899 (14 jaar) 21.03.1900 (16 jaar) 17.07.1902 (14 jaar) 07.04.1908 (14 jaar) 09.09.1911 (15 jaar) 10.12.1912 (13 jaar) 03.03.1913 (15 j aar) 30.06.191 3) (14 jaar) 25.05.1914 (14 jaar) 23.06.1914 (14 jaar)
( 1) Verzameling Wetten en Koninklijke Besluiten van België. Wet van 13 december 1889. Deel LXXVI. Jaargang 1889. Brussel, 1889, pp. 805-817. (2) Stedelijk Archief Deinze, Gottem , 1.831.2 Boekjes van minderjarige meisjes , vrouwen, jongelingen en kinderen in nijverheidsgestichten arbeidende . Wet van 13 december 1889 (1898-1925).
TONY VANHEE
1733. Een herbergentelling in Wontergem in 1683 In de (late) zeventiende eeuw en in de loop van de achttiende eeuw werden enkele algemene herbergentellingen gehouden; zij waren een uiting van de bezorgdheid van de Overheid over
2599. een verontrustende toename van het aantal herbergen en dus van het drankverbruik of - juister uitgedrukt - van het drankmisbruik in onze gewesten. Dit blijkt voor het eerst zeer duidelijk uit een algemene herbergentelling van 1683, waarvan de resultaten (gedeeltelijk) bewaard gebleven zijn in het archief van de Raad van Vlaanderen in het Rijksarchief te Gent (').
In de inleidende beschouwingen van hun Reglement van 18 maart 1683 schrijven de president en raadslieden van de Raad van Vlaanderen, dat "men daghelijckx siet aennemen ende vermenighvuldighen de contraventjes (= overtredingen) jeghens Syne Majesteyts Placcaeten (... ), verbiedende op uyt-kanten Herberghen ofte Tavernen te houden (en) deselve op Sondaghen en Heylich Daghen (... ) te frequenteren". Om een en ander beter onder controle te kunnen houden (enerzijds in verband met de fiscaliteit en anderzijds met het oog op de politionele bestrijding van eventuele criminaliteit in verdachte, meestal afgelegen drankgelegenheden) wenste de Raad van Vlaanderen een juiste kijk te krijgen op de werkelijke toestand, parochie per parochie, en schreef een algemene telling van de herbergen en tavernen voor. De kasselrijbesturen moesten voor de organisatie van deze telling instaan. Voor de Kasselrij Kortrijk (2) zijn niet zoveel lijsten bewaard gebleven, nl. slechts een dertigtal. Voor de streek van Deinze bleven onder meer de lijsten van Deinze zelf en van Petegem, benevens die van Dentergem, Gottem, Kanegem, Olsene en Wontergem bewaard. Ziehier de volledige tekst van die Wontergemse herbergenlijst: Bailliu, Burgmeester ende Schepenen van Sijne Majesteijts prochie van Wonterghem, in voldoenijlighe valide ordonnantie ende Reglement vanden xviijen martij 1683 aen hemlieden ghesonden van weghen hooghe ende moghende heeren vanden Raede in Vlaenderen, onderteeckent B. van Euverwalle, annex ende den nombere ende cituatie vande tavernen, sij daeraen midts desen voldoende inden manieren naervolghende. 1-2 Alvooren doen te weten ende geeeen midts desen te kennen dat binnen de voorseijde prochie sijn staendc twee herberghen, welende ghecitueert dichte op de plaetse der selve prochie upden herwegh loopende van Ghendt naer Corterijcke, welcke herberghen voor sulcx hebben gedient dat gheene ouderlijnghen danoft memorie en hebben wanneer de selve aldaer lijn opgherecht ende bijdiene buijtten de memorie van 's menschen gedijncken. Aldus dese voldoenijnghe ende declaratie ghemaeckt bij bailliu, burgmeesters ende schepenen van Sijne Majesteits prochie van Wonterghem voorseijt ende oversulcx dese bij hemlieder grieffier ghedaen onderteeckenen desen xvijen April 1683. Toorconden J.Billiet, 1683.
Deze lijst beperkt zich dus tot een minimum aan informatie, nl. het aantal, de ligging en de bestaansduur van de twee herbergen. We vernemen niets over b.v. eigenaars en/of uitbaters, over de maatschappelijke functie van de herberg e.d.m. Maar de lijst beantwoordt in essentie wel aan de primaire bedoeling van de telling. We hebben al gewezen op de dubbele bedoeling van deze telling: fiscale controle enerzijds en politioneel toezicht anderzijds. Voor die bedoeling was een precieze beschrijving van de ligging der herbergen uiteraard een essentieel gegeven. Er werd in het Reglement van de Raad van Vlaanderen van 18 maart 1683 uitdrukkelijk gewezen op het voornemen van de Overheid Matter ten Platten Lande gheene Tavernen, Cabaretten, ofte Logisten en zullen toegelaten ofte gheadmitteert worden bezyden 's weeghs, ofte buyten Steden, Dorpen ofte Ghehuchten, dan alleenelijck op de Merekten ofte Plaetsen van elck Dorp ofte Gehuchte, ende op de Her-banen ende andere groote Plaetsen, ende dat in sulcken ghetal alleenelijck als het behooren zal, naer de menighte vande Inwoonderen, ende de ghelegentheyt vande Passagien". Bovendien werd bevel gegeven "de
2600. voorschreven Tavernen ende Logisten buyten ' s weeghs alreede opgherecht te vemietighen, mitsgaeders het groot ghetal vande ghonne op Merekten vande Prochien . ende op de Plaetsen. Ghehuchten , ende Her-banen staende , te verminderen". Precies om de opportuniteit van bepaalde bestaande herbergen binnen een dorpsgemeenschap juist te kunnen beoordelen, wenste de Raad van Vlaanderen dus geïnformeerd te zijn over de ligging van de herbergen . Het feit dat de herbergen doorgaans gelegen waren hetzij in de respectieve dorpskommen zelf, hetzij langs belangrijke doorgangswegen of op knooppunten van wegen , hetzij aan waterlopen (bij een overzet b.v.) impliceert eigenlijk hun functionaliteit ten aanzien van het voorbijkomend reizigersverkeer . De herbergen in het dorp , hadden soms een dubbele functie, nl. enerzijds voor de dorpsbewoners zelf voor wie ze een haast vanzelfsprekende rol in het maatschappelijk leven te vervullen hadden , en anderzijds ook een rol voor het langskomend reizigersverkeer . Een ligging daarentegen ergens ver weg aan de buitenrand van het dorp of buiten het courante wegenpatroon was op zich al verdacht en kon moeilijk beantwoorden aan een reële maatschappelijke behoefte van de dorpsgemeenschap zelf en /of de toevallige passant op reis. Wat nu specifiek Wontergem zelf betreft , bleek er dus geen probleem te bestaan, aangezien de beide herbergen langs de heerweg stonden en tegelijk vlak bij de dorpskom zelf. En van tevéél herbergen - slechts twee - kon er uiteraard evenmin sprake zijn. Benevens gegevens betreffende de ligging wilde de Raad van Vlaanderen in 1683 ook graag weten hoe oud de op lijst gebrachte herbergen wel waren . Uit hun ouderdom viel immers vaak af te leiden of de beschreven herbergen wel maatschappelijk nuttig waren , hetzij voor de lokale bevolking zelf, hetzij voor de voorbijtrekkende reizigers. Hoe ouder de herbergen, des te meer verantwoord hun sociale functie. In de lijst van Wontergem vinden we geen gegevens over de precieze oprichtingsdatum en/of' de bestaansduur van de vermelde herbergen en ook geen directe informatie over het eigenlijke nuttigheidsaspect ervan . Wel wordt meegedeeld dat het gaat om herbergen die men kent sinds de verste mensenheugenis , of zoals we in de tekst lezen 'buijtten de memorie van 's menschen ghedijncken (zodat) gheene ouderlijnghen danoft memorie en hebben wanneeer de selve sijn Maar precies uit dit altijd -bestaan-hebben kan men de maatschappelijke opghericht ". betekenis en het nut van die herbergen afleiden. Er wordt voor de beide Wontergemse herbergen ook geen naam of uithangbord vermeld. Een van beide moet echter het Peerdshooft geweest zijn. Uit andere archiefbronnen weten we immers dat in Wontergem twee oude herbergen hebben bestaan die als naam droegen De blauwe gans , al vermeld in 1573 (3), resp . tPeerdshooft, vermeld in een andere archieftekst uit 1683 (4).
Honderd jaar later was de situatie heel anders , want het aantal herbergen was op zijn minst verdubbeld ( tot vier). Het gaat met name over den Hoorn, vermeld in 1779-1789 (5), den Keyser (6) en de Sterre ('), allebei vermeld in 1778 ('} en den Vliegenden Hert, ook in 1779 ( 1) Rijksarchief Gent ( RAG), Raad van Vlaanderen , nr- 32.171 . Over het drankmisbruik in onze gewesten zie A. Cosemans , " Alcoholisme en drankbestrijding in vroeger eeuwen", in: Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal, Letterkunde en Geschiedenis , dl. X (1956 ), blz. 81-87 , en Hugo Soly , Kroeglopen in Brabant en Vlaanderen", in: Spiegel Historiael , XVIII, 11 (nov . 1983), blz . 569-577.
2601. (2) Voor de Kasselrij Kortrak zijn de lijsten bewaard van Aalbeke, Bavikhove, Bellegem, Deerlijk, DeinzePetegem. Dentergem, Desselgem, Dottignies, Gottem, Kanegem, Lauwe, Luingne, Marke, Moen ("Moeden"), Moeskroen, Oeselgem, Olsene, Ooigem, Ooterghem (sic), Rekkem, Rollegem, Ruiselede, SintDenijs, Sint-Baafs-Vijve, Sint-Eloois-Vijve, Tielt, Waregem, Wontergem , Zonnebeke en Zwevegem. (3) N. Kerckhaert, Oude Oostvlaamse huisnamen, dl. 1 (Gent, 1977), blz. 52. (4) De Potter & Broeckaert, Geschiedenis van Wontergem, blz. 4. (5) N. Kerckhaert, a. w., dl.,2 (1981), blz. 152. (6) N. Kerckhaert, a. w., dl. 3 (1983), blz. 31. (7) N. Kerckhaert, a. w., dl. 5 (1991), blz. 128. (8) N. Kerckhaert, a. w., dl. 5 (1991), blz. 197.
PAUL HUYS nr. 300
1734. 14-jarige Roelant Vermandele per ongeluk gedood in Gottem (1680) Op 14 juli 1680 was het "kermisfeeste" in Gottem. Uiteraard zou de kermis beginnen met "den Goddelijcken dienst der hoochmisse". De hele parochie trok dus naar de kerk. Zo ook de Gottemse schutters, in groep, aangevoerd door hun kapitein Anthoon Caluwaert (jr.), zoon van Anthoon (sr.). Maar "in de endeldeure" van de kerk ontstaat, door het massaal binnenkomen van de schutters, enig gedrang. Anthoon Caluwaert, "hebbende inde handen sijnen capitain stock", begint dan "daer mede te swieren, omme alsoo plaetse te maecken ende gevoechelijck ter offerande te connen gaen". Met zijn kapiteinsstok treft hij echter, onbedoeld en onverwacht, een 14 à 15-jarige jongen, Roelant Vermandele, zoon van Jan, "hem daermede quetsende in het voorhooft boven de slincke ooghe". De slag moet goed aangekomen zijn, want kort daarop sterft de jongen aan zijn verwonding. Onvrijwillige doding, per ongeluk dus. Kapitein Caluwaert vraagt zekerheidshalve toch maar gratie aan de Vorst. Op 9 november 1680 brengen de schepenen van Gottem gunstig advies uit: het ging om een ongeluk, zonder enig kwaad opzet! Op 22 november 1680 wil 's Konings Geheime Raad ook de mening kennen van de Raad van Vlaanderen. Deze neemt het gunstig advies van Gottem over; ook de Raad is immers van oordeel dat het gaat om een puur ongeluk "sans apparence de mauvaise intention". Pas vier jaar later, op 11 september 1684, verleent de Vorst, Karel II van Spanje (1665-1700), gratie via zijn Geheime Raad te Brussel. Waarom die gratieverlening of "remissie" zo lang is uitgebleven, blijkt niet uit het dossier. Mogelijk was dat te wijten aan de oorlogsomstandigheden? De Franse Zonnekoning Lodewijk XIV beleefde precies in de jaren zijn glorietijd! Weliswaar betekende de Vrede van Nijmegen (1678), die de zgn. "Hollandse Oorlog" tussen Lodewijk XIV en Karel 11 beëindigde, enig respijt in de eigenlijke krijgsverrichtingen, maar dat belette niet dat de Fransen hier nog lang niet het land uit waren - met alle gevolgen vandien. Pas in 1684, na de Vrede van Regensburg tussen Frankrijk enerzijds en Spanje en de Duitse Keizer anderzijds, hebben de Fransen zich uit onze gewesten teruggetrokken. En misschien heeft kapitein Caluwaert precies daardoor zo lang op de koninklijke gratie moeten wachten? ( Bron : Alg. Rijksarchief Brussel , Geheime Raad/Spaanse periode , doos 1066 - remissies a°1684-1685).
P. HUYS nr. 3 01
2602.
1735. Franse priesters gevlucht naar Deinze (1792) Op 21 september 1792 werd in Frankrijk de republiek uitgeroepen l". Talloze priesters, beducht voor de eed van trouw aan de Republiek, vluchtten uit Frankrijk weg. Velen van hen kwamen - als tijdelijke "émigrés" - in de Zuidelijke Nederlanden terecht. En ze waren zo talrijk dat de Procureur-generaal van Vlaanderen daarvan een overzicht op lijst wou krijgen. Hij stuurde de stadsbesturen een omzendbrief (dd° 24 sept. 1792) met het verzoek hem de lijsten van de geëmigreerde priesters (hun naam, diocees van herkomst, hun functie aldaar, én hun verblijfadres in ons land) mee te delen. De antwoorden van een aantal steden (hoofdplaats van een kasselrij en/of een roede) steken in een dossier, dat bewaard is in de Correspondentie der Fiscalen in de Raad van Vlaanderen M. Het antwoord voor Deinze (stad en roede) bleef ook bewaard. Hier verbleven maar drie priesters, nl, twee in Deinze en één in Zulte (dat deel uitmaakte van de Roede van Deinze). In Deinze vonden ze onderdak in het Sint-Blasiushospitaal; het ging om twee priesters uit het bisdom Amiens (Picardië), met name Charles Antoine Deschamps, pastoor van Dargies, en Alexis Boulenger, onderpastoor van Velennes. In Zulte had de émigré zijn toevlucht gezocht op het kasteel ("au Chateau du Seigneur"); het was een pater benedictijn van de Abdij van Sint-Winnoksbergen (in Frans-Vlaanderen, diocees leper), genaamd Emilien Feburier. In Nevele verbleven maar twee gevluchte priesters, in Oudenaarde waren er negen. We kennen ook de lijsten van Gent, Ninove, Geraardsbergen, Brugge, Oostende, Kortrijk, Torhout, Diksmuide, Komen e.a. Hoe dichter bij de Franse grens, hoe talrijker de vluchtelingen waren: in Wervik verbleven 24 émigrés, in Poperinge niet minder dan 350 l". Het geeft een idee van de ontwrichting van de zielzorg in de Franse parochies in de eerste jaren na de Revolutie. Noten (1) De "Convention National" (=de Franse regering van 21,9.1792 tot 26.10.1795) riep de Republiek uit en veroordeelde de Koning ter dood. Lodewijk XVI was op 10 aug. 1792 ten val gebracht en zou op 21 jan. 1793 onthoofd worden. In juni 1793 begon het regime van "La Terreur", dat in juli 1794 eindigde niet de val van Robespierre. Vele Franse priesters zijn pas dan naar hun parochies teruggekeerd. (2) Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, Corresp. Fiscalen, nr. 30.940 - Dossier dd° 16 sept. 1792. (3) "Liste individuelle des prétres émigrés francois demeurant dans cette ville et jurisdiction". In Poperinge verbleven 120 priesters uit het bisdom Boulogne, 86 uit het bisdom Saint Omer, 45 uit het bisdom Amiens, 28 uit het bisdom Beauvais, 19 uit het bisdom Arras, 41 uit het bisdom leper en nog 11 priesters uit andere diocesen. Wat de émigrés uit het bisdom leper betreft, ging het onder meer om parochiepriesters uit Abeele, Boeschepe, Cassel, Eeke, Godevaersvelde, l-lazebroek, Merris, Okselare, Rekspoede, Sint-Winnoksbergen Strazeele, Terdeghem en Vleteren (Flétre).
PAUL HUYS nr. 302
2603. Mededeling Dat Karel van Habsburg, alias Keizer Karel V, te Gent geboren werd in 1500 is intussen wel bekend. Talloze activiteiten zullen er ons, 500 jaar na zijn geboorte, voortdurend op wijzen. Wat wellicht niet zoveel mensen weten is het bestaan van een heuse Stichting Keizer Karel V Gent vzw. Dit is niet één van de vele initiatieven van dit Kareljaar. De vereniging zag het daglicht reeds in 1970, dus zeker in tempore non suspecto. De Stichting heeft een vierledig doel: 1 ° het bevorderen van de studies en van historische, culturele, artistieke en literaire manifestaties die betrekking hebben op de periode van de regering van Keizer Karel, voornamelijk in de Nederlanden, en in het Gentse in het bijzonder; 2° het bevorderen van het aanleggen, bewaren en ontwikkelen van verzamelingen, voorwerpen en documenten, die verband houden met deze periode; 3° bij te dragen tot de inrichting van een "Zaal Keizer Karel"; 4° hei inrichten van voordrachten, tentoonstellingen en uitstappen in overeenstemming met de hierboven aangegeven doelstellingen. De vereniging geeft ook een periodiek uit: "Stichting Keizer Karel vzw." Wie graag meer wil weten, of lid wil worden van de stichting verwijzen we naar: Stichting Keizer Karel Gent vzw. Voorzitter Dr. G. EBO Antwerpsesteenweg 445 9040 ST.-AMANDSBERG tel. 09/ 228 41 36 fax. 09/ 228 17 19
Voor uw Deinze- bibliotheek Bij uitgeverij Taptoe verscheen het tweede deel van Groot-Deinze in oude foto's van D. Pieters en ons bestuurslid Stefaan De Groote. Bijna 200 bladzijden met 180 foto's uit de elf entiteiten van Deinze. 75 jaar Deinse Bouwmaatschappij is de titel van het Gedenkboek van de gelijknamige vereniging. De redactie berustte bij J. Van Overbeke en de KGK-leden Leon Van Cauwenberghe en Robert Docquier , tevens voorzitter van de Deinse Bouwmaatschappij. Het werk telt 115 bladzijden en bevat o.a. een Historische schets en een overzicht van de Onwikkeling en realisaties.
NIEUWJAARSGROET der Lanteernaanstekers van Deinze op den eersten dag des jaars 1899
oo)
Wanneer de winter komt
Niemand die in den nacht
Met zijne korte dagen
Den rechten weg zou falen
En nachten eeuwig lang
Daarom is 't dat ik hier
En storm- en regenslagen:
Voor iedereens bestaan
Is 't dan niet dat men meest
Van eer het donkert schiert
van ongelukken spreekt
Licht ontsteke langst de baan
En van de duisternis
Opdat gij met vaste schreên
Die menig een bevreest !
Moget naar uw huis toe treên,
En dat men overal
En 't een jaar uit en 't ander in
Het helder licht zag stralen
Mij altijd indachtig zijn !
(1) Toevallig aangetroffen in het hoekje "Oude Vlaamse ambachten en straatberoepen (18901910)", met prentkaarten van Denis Pieters en teksten van Marc Van Hulle, uitgegeven n.a.v. "Honderd jaar Rabobank, 1898-1998" (Eeklo, Uitg. Taptoe, 1997), blz. 66. PAUL HUYS