bezoe k n
^^razE
BELGIE
p DR_r_L.^^IctUEA
L-
KRING VOOR GESCHIEDENIS EN KUNST VAN DEINZE EN DE LEIESTREEK
█████████ █████████ █████ █████ De Heer Pieters Blauwstraat 48 9030 Wondelgem
CONTACTBLAD Verschijnt tenminste 4 maal per jaar Verantwoordelijke uitgever : Uitgiftekantoor : Deinze Willy Jonckheere 21 ste jaargang nr. 3 Winkelstraat 36 9800 Deinze JUNI 2001 Tel. ( 09)386.32.78
Postrekening 000 - 0434500 - 37, KGK-Deinze, p/a Brielstraat 7 bus 5, 9800 DEINZE
2776
De jaarlijkse KGK-uitstap gaat dit jaar door op zaterdag 22 september 2001. Het doel van de reis wordt Charleroi. Meer concrete gegevens worden meegedeeld in ons volgend Contactblad. Dat houdt de spanning er wat in, maar wie ooit meeging op één van onze uitstappen weet dat het altijd de moeite waard is, dat ons bestuurslid en deelgenoot Bruno Saverijs steeds zorgt voor een vlekkeloze organisatie, en dat de afwezigen groot ongelijk hebben.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------MUSEUMKRONIEK * In het kader van de viering van het 20-jarig bestaan van het Museum werd op 12 mei 2001 de nieuwe catalogus voorgesteld. De gelegenheidstoespraak werd verzorgd door Willy Jumet, ere-directeur-generaal van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Kunst. De museumcatalogus is samengesteld door ons bestuurslid, conservator Veerle Van Doorne. in samenwerking met diverse auteurs, en werd uitgegeven door het stadsbestuur. Formaat 28x23cm, 320 pp., 320 afb. in kleur en 57 in zwart-wit, kostprijs 950 frank, te verkrijgen in het Museum.
** Van 17 juni tot 23 september 2001 participeert ons Museum aan de tentoonstelling : `` Een zeldzame weelde . Kunst van Latem en de Leiestreek 1900 - 1930".
Deze tentoonstelling bestaat in feite uit een drieluik: in het Museum voor Schone Kunsten te Gent is "De Eerste Latemse Groep, 1898-1914" te gast met kunstenaars als George Minne, Valerius de Saedeleer en Gustave van de Woestyne. In het Museum van Deinze en de Leiesireek te Deinze wordt "De Impressionistische Groep, 1905-1914" belicht met werken van Gustave en Leon de Smet, Frits van den Berghe en Constant Permeke. Het Museum Dhondt-Dhaenens te Deurle herbergt tenslotte "De Expressionistische Groep, 1920-1930" met Gustave de Smet, Frits van den Berghe, Constant Permeke en Gustave van de Woestyne. Kortom : Een unieke samenwerking , een prachtig initiatief en 3 tentoonstellingen om van te snoepen !!!
De drie musea zijn open : van dinsdag tot en met zondag, 10-18u Toegangsprijs: 1 ticket van 300 bef. voor de drie musea. - ------------------------------------------------- ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
2777
KGK bij de buren Geografisch bekeken omvat het werkingsgebied van onze Kring de Oost-Vlaamse Leiestreek. Maar zoals bekend is de interesse van actieve KGK-publicisten soms heel wat ruimer. In het maartnummer van De Roede van Tielt (32e jg.,nr.l, maart 2001) publiceren KGK-lid dr. René De Clercq en KGK-ondervoorzitter dr. Luc Goeminne "De heren van Oeselgem" (p.3-9). Hierin worden niet alleen de oudste vermeldingen van Oeselgem opgenomen, maar ook de voornaamste telgen van de zes verschillende families die vanaf de 15e eeuw tot het einde van het Ancien Régime optraden als heren van Oeselgem. Luc Goeminne pleegde nog een tweede artikel: "De Bevolking van Oeselgem in 1695" (p. 2834), met ondermeer een nominatieve lijst van 2-12-1695. Ook KGK-bestuurslid dr. Paul Huys is andermaal van de partij met een artikel over: "Jozef Jaequemyns, Tielts Heel-Meester en Geboorts-helper" (p.38-40), waarin vooral zijn rol als medisch publicist belicht wordt, en dan nog wel met werken in het Nederlands. wat voor de eerste helft van de 19' eeuw toch eerder ongebruikelijk was. Maessprokkels Lilian Baels (° 1916) Ik las het boek over "Prinses Lilian, de vrouw die Leopold III ten val bracht" van Evrard Raskin en vernam: - dat haar vader lid was van de redactieraad van het Leuvens studentenblad "Ons Leven" waarvan toen (kort na 1900) de Deinzenaar Jef Vanden Eynde hoofdredacteur was. - dat haar moeder van Dentergem afkomstig was en Frans sprak - dat haar vader in de Oostendse gemeenteraad steeds Nederlands sprak en er in 1911 een motie doorkreeg om de Gentse universiteit te vernederlandsen. - dat haar vader aanwezig was op de Rodenbachfeesten in september 1919. l let was op die feesten dat Albert Saverijs, Stijn Streuvels leerde kennen. Het was een feest naar aanleiding van de wederoprichting van het standbeeld van Berten Rodenbach. Bij dat feest was 1-lugo Verriest een fel opgemerkte gast. Het was een van zijn laatste openbare optredens (geboren 1840 - hij stierf 1922). - dat vader Baels carrière-geil was en de flaminganten in de steek liet toen hij ondervond dat via dat kamp geen carrière te maken was (alleszins geen geldopbrengende carrière). Waar de auteur schrijft over de onvrede van de bevolking over het koninklijk huwlijk van 6 december 1941, geeft hij als een voorbeeld dat in bepaalde gezinnen het portret van de koning van de muur werd gehaald en (p. 130) gescheurd werd (volgens Paul Struye). Daarbij vraag ik mij toch af in hoeveel gezinnen een koningsfoto wel aan de muur hing. Ik heb nooit een koningsfoto gezien in de gezinnen van familieleden, vrienden, kennissen en medescholieren waar ik ooit in huis kwam.
Hoeveel foto's van Albert 11 hangen er nu thuis aan de muur bij onze gezinnen? In officiële gebouwen, stadhuizen, scholen etc. hangt de officiële foto van het vorstenpaar (bij bevel). Maar in ons eigen huis? aan de muur? Misschien wel ergens een knipsel in een schoendoos ... en dan nog! De mentaliteit beschrijven van een periode die men niet beleefd heeft is moeilijk en delicaat. Zelfs van de eigen periode kan men dat moeilijk beschrijven; men zit immers in een "hoekje" en ziet noch voelt de totaliteit van gevoelerigheden. En toch moet het beschreven worden maar niet apodictisch; en niet veralgemenend.
2778
Koningshuis In 1998 verscheen een boek over Prinses Lilian, een boek over Fabiola, over Paola, over Boudewijn (in Spiegelbeeld) en over Leopold II ... Vaak zijn zulke werken nogal hagiografisch: die leden van het koningshuis zijn allemaal helden of heldinnen zonder gebreken ... of bijna zonder gebreken want met alleen maar gaven. Dat is niet zo met Prinses Lilian en haar Leopold III in het boek van Evrard Raskin. Lilian Baels was de Prinses van Retie geworden.
Toen Elisabeth van Wittelsbach, de echtgenote van Albert 1, incognito haar man Albert in 1909 tegemoet voer toen hij van Congo terugkwam, deed ze dat onder de naam "Princesse de Rethy" (enkel in het Frans). Die "titel" was dus niet nieuw. Het boek over Leopold II en zijn Congohestuur is niet alleen niet vleiend maar zelfs ontluisterend: dat is een misdadiger, een moordenaar en een dief; een schender van de mensenrechten in Congo, een plunderaar van de staat in België - tijdens zijn leven en zelfs nog na zijn overlijden; een tiran tegenover zijn dochters.
Coburg De Belgische koningsfamilie stamt uit de familie van Saksen - Coburg - Gotha die haar stamslot in Coburg heeft. Dat slot ligt er op een 464 m. hoge heuvel en geeft in alle richtingen uitkijk op het landschap. De oorspronkelijke bouw moet tot zowat het jaar 1000 teruggaan. In 1056 was het slot in bezit van keizer Otto III en ging het toen over in het bezit van de aartsbisschop van Keulen. Na nog een reeks van eigendomswijzigingen komt ze in 1485 in bezit van wat de familie Saksen - Coburg zal worden. De belangrijkste vermelding van de burcht in de Duitse geschiedenis is het verblijf van Luther in deze kasteelburcht (van 24 april tot 4 oktober 1530). Sedert 1826 is het officieel dat de hertog van Saksen - Coburg - Gotha de eigenaar is. Dat is de "Ernestinische Linie" waartoe Leopold I behoort. In 1920 wordt de laatste hertog van Coburg afgezet (Carl Eduard 1884 - 1954). Hij mocht er blijven wonen. Na zijn overlijden kwamen de bezittingen aan de "Coburger Landesstiftung" toe en werden dus bezit van de deelstaat Beieren.
Zo "gaf' de familie nog iets aan "het volk". Wat en hoeveel kreeg de Belgische tak sedert 1830 van het volk? En wat gaven zij aan het volk? Of moeten we dat aan Leopold II vragen? Hij gaf ons Congo!!!?
Een moord
Op 12 juli 1844 vermoordde een krankzinnige te Geel de burgemeester. (Geels Geschiedkundig Genootschap jaarboek 31 van 1995). Nog geen 100 jaar later werd het geval historisch behandeld door E.H. Floris Prims, maar, volgens een nieuw onderzoek in 1994, met bepaalde bedoeling: Prims wou de zaak weer aan de grote klok hangen want "hij wou een Belgicistisch politicus canoniseren als tegengif tegen het Nationalisme dat de katholieke rangen van de Kempen infiltreerde". Schrijft men geschiedenis "met voorbedachten rade"? met vooroordelen? Onze eigen religieuze, filosofische, politieke overtuiging speelt onbewust mee in de keuze van de onderwerpen, speelt mee in de keuze van de woorden die met een gevoelswaarde geladen zijn, speelt mee in het begrijpen van de mentaliteit en in het aanvoelen van drijfveren, maar mag niet meespelen in het verzwijgen of wel vernoemen van feiten. We moeten objectiviteit nastreven, al weten we dat de geladenheid van onze woordkeuze misschien al subjectiviteit
2779
verraadt. Maar feiten zijn feiten, al zijn ze dan in een mentaliteit gegroeid en uit een sfeer ontstaan die nu anders is. "Canoniseren" en geschiedschijving "als tegengif' opstellen is fout. De kloof tussen subjectiviteit en objectiviteit is groot.
Daarom schrijft elke generatie haar versie van de geschiedenis en van dezelfde feiten. De accenten verschillen. 1804. J.C. Van Rotterdam , huisarts in Deinze (1793-1794), later professor en rector en kunstverzamelaar in Gent In 1794 - een politiek-verwarde tijd (eerste inval der Fransen in 1792, herstel van het Oostenrijks gezag in 1793 en het jaar daarop terugkomst van de Fransen, met uiteraard veel troepenverplaatsingen) - heerste in Deinze een epidemie van de zgn. rode loop (of dysenterie), die talrijke slachtoffers maakte. In Deinze had zich, precies het jaar voordien (1793), een bijzonder kundig geneesheer gevestigd en was er met een praktijk van huisarts begonnen. Zijn naam was Joannes Carolus van Rotterdam . Zijn ouders - Jan Nicolaas van Rotterdam en Gertrude de Roorde - waren van Nederlandse afkomst, maar hadden zich, omstreeks 1758, in Antwerpen gevestigd. Daar werd op 15 december 1759, als oudste kind, Joannes Carolus geboren (er zouden nog elf andere kinderen volgen). Hij volgde humaniora in het College van de Augustijnen aldaar en ging nadien geneeskunde studeren in Leuven: hij werd lic. in de geneeskunde op 11 oktober 1784, met een (Latijns) proefschrift "De Paralysi". Een academische (assistenten- en professoren) carrière in Leuven leek voor hem weggelegd, maar eerst de Brabantse Omwenteling (1789-90) en daarna de Oostenrijks-Franse machtsstrijd en de daarmee gepaard gaande onzekerheid deden de academicus-in-spe besluiten, zich vooralsnog als huisarts te bekwamen. Als standplaats koos hij ...Deinze - we zullen het waarom van die keuze allicht nooit weten.
Korte tijd daarna breekt in de Kasselrij Kortrijk (waaronder ook de streek van Dcinze) een virulente dysenterie-epidemie uit. Dokter van Rotterdam kent succes bij de bestrijding ervan, zodat hij vrij vlug al naam maakt, ook buiten de grenzen van de streek. Hiertoe aangezocht door diverse instanties, verlaat hij Deinze in 1794 en gaat zich in Gent vestigen. Deinze vergat hem echter niet meteen. In de zomer 1794 (hij had zich intussen al in Gent gevestigd) krijgt hij van het Stadsbestuur van Deinze een dringende vraag om advies - een verzoek namelijk om, ten behoeve van de plaatselijke chirurgijns, een soort "handleiding" te schrijven voor de bestrijding van de dysenterie. De neo-Gentenaar geeft gevolg aan dat Deins verzoek en schrijft een "Antwoord op den hieragter volgenden Brief door de Municipaliteyt der stad Deynse aan den Borger J. van Rotterdam, practiserende geneesheer tot Gend, nopens den Rooden-Loop, heersende binnen de zelve Stad Deynse, uytgegeven tot nut der BuyteChirurgiens". Dat "Antwoord", een tekst van 8 folio's, wordt gedrukt in Gent, "by P.F.de Goesin, op d'Hoogpoorte, 22 Thermidor, 2`d'jaer der Fransche Republiek", of 9 aug. 1794 W• In die tekst bespreekt Joannes van Rotterdam systematisch alle aspecten van de ziekte, met de vereiste therapie voor alle fasen van het ziekteverloop. De rest van het (succes)verhaal van de ex-Deinse huisarts speelt zich elders af. We vatten dat verhaal in scheervlucht samen (2): Joannes van Rotterdam werd in 1817 professor van de door Willem I gestichte Gentse Universiteit en meteen ook de eerste rector. Hij stierf in Gent op 5 juli 1834, net geen 75 jaar oud. Hij liet ook een uiterst merkwaardige kunstverzameling na, die enkele maanden na zijn dood werd geveild nl. op 4 nov. 1834 (3). Maar dit is een ander verhaal. Dat andere verhaal zou b.v. zo kunnen beginnen: Er was eens een reislustige Duitse dame, die naar Gent kwam ...
2780
Deze dame heette Joanna Schopenhauer , geboren Trosiener (1766-1838), en zij was niemand minder dan de moeder van de beroemde filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860). Zij maakte - toen ze weduwe was geworden - in 1828 een grote reis door België in liet gezelschap van haar dochter. Haar reisverslag, "Ausflug an den Niederrhein und nach Belgien in 1828", gepubliceerd in 1831, werd zopas in het Nederlands vertaald (4), voortreffelijk geannoteerd en geïllustreerd. Zeker te lezen! Het is boeiende (reis)literatuur, door een intelligente reizigster-met-open-oog, die niet alleen iets "gezien" heeft, maar die bovendien vlot en goed schrijft.
Deze Joanna Schopenhauer had een bijzondere belangstelling voor (schilder)kunst; ze schreef zelfs een kunsthistorisch werk over "Johann van Eyck und seine Nachfolger" (1823). Tijdens haar België-reis bezocht ze in Gent o.m. de Universiteitsaula, het Tuchthuis, het SintElisabethbegijnhof, de Sint-Baafskathedraal, de Sint-Michielskerk, benevens een aantal zgn. "kunstkabinetten" (= privé verzamelingen van schilderijen en/of andere kunstwerken en curiosa). Een van die kunstkabinetten was nu juist dat van onze beroemde ex-Deinse huisarts, nu professor Van Rotterdam, die o.m. een (toen aan Van Eyck toegeschreven) "Aanbidding der koningen" (5) bezat. Maar de kern van prof, Van Rotterdams verzameling bestond wezenlijk uit werken uit de tijd van Rubens en Van Dyck en hun tijdgenoten - de Vlaamse Barok dus ... Precies hier verstrengelen zich nu de heide verhalen - dat van Joannes van Rotterdam en dat van Joanna Schopenhauer. Uiteraard zouden we over geen van deze beide figuren voor ons K.G.K.-Contactblad een bijdrage geschreven hebben, indien daartoe niet een "De.inse" aanleiding had bestaan. Want Johanna Schopenhauer heeft Deinze niet bezocht (vanuit Gent vaarde ze met de beroemde "bargie" naar Brugge). Voor die Deinse aanleiding zorgde in dit geval dus "onze" dokter Van Rotterdam. Maar eerlijk gezegd: het was ook voor onszelf een verassing, in het reisverhaal van Joanna Schopenhauer plots te lezen over iemand, die ooit in Deinze debuteerde als huisarts. Méér over Joannes van Rotterdams activiteit als medicus in Deinze is ons niet bekend. We nemen ons voor, binnenkort in de Deinse archiefdocumenten te gaan zoeken of hij daar ook concrete sporen heeft achtergelaten. Een archiefvorser heeft nooit gedaan ... (1) Een publicatie onder die titel ontbreekt in de "Gentse Bibliografie" van Ferd. Vanderhaeghen, waarin de door Pierre Francois de Goesin gedrukte publicaties worden opgesomd. Maar vermoedelijk vinden we dit stuk vermeld onder de rubriek "onbekende drukkers", en wel in dl. VI, p. 348: (1793), nr. 14618. "Moyens de se préserver de la dysenterie et remèdes pour la guérir, par J. Van Rotterdam. In-8°)". Dit is waarschijnlijk geen Letterlijke titelbeschrijving, maar een parafraserende inhoudsomschrijving, geput uit een veilingscatalogus: "Vente de la Bibliothèque de feu Mr. Francois Jean-Pierre Hye-Schoutheer", 21.1.1833, nr. 332: "J. van Rotterdam, moyens de se préserver de la dysentérie et remèdes pour la guérir, Gand, an 11, in-8°" (ex. van deze veilingscataloog in Cent. Bibl. Univ. Gent, nr. G. 23317/6). - Het drukwerk zelf van J.C. van Rotterdam ontbreekt in de Gentse Universiteitsbibliotheek en is evenmin in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. (2) Zie over hem: "Notice nécrologique sur le prof. Van Rotterdam", in: Messager des sciences et des arts, 2 (1834), blz. 210-216. - C. Van Bambeke, "J.C. Van Rotterdam", in: Biographie Nationale. XX (1908-1910), kol. 187-193. - Liber Memorialis, II (Gent, RUG, 1913), blz. 403-410. - N. Goossens & P. Kluyskens, "J.C. Van Rotterdam", in: Nat. Biogr. Wdb., XIV (1992), kol. 598-602. (3) Exemplaren van de catalogi van deze beide veilingen bevinden zich in de Centrale Bibliotheek van de Gentse Universiteit, resp. nr. G. 10545/12 (Catalogue des livres ..., 4.11.1834, 91 blz., 1585 loten) en nr. G. 10552 (Catalogue d'une précieuse collection de Tableaux ..., 6.7.1835, 68 blz., 212 nrs. - het nr. 1 is "Jean Van Eyck, L'Adoration des Mages", met afb.). Onder de boeken bevinden zich enkele verhandelingen over de "rode loop" (nr. 19. Traité de la dysenterie, Brux. 1789, 2 vol. ; nr. 73. Traité de la dyssenterie en général, par. J. Jacobs, Brux. 1806: nr. 89. Traité de la dyssenterie en général, par J. Jacobs, Brux. An VIII),
2781
(4) Marc Carnier & Anke Gilleir, Een vrouw op reis . België anno 1828 volgens Johanna Schopenhauer" (Leuven, Davidsfonds, 1998), 192 blz. Zie speciaal blz . 101-102 en 180 (noot 41). (5) Nu in de Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel . Intussen wordt aangenomen dat het niet door Van Eyck, maar door Gerard David werd geschilderd.
Paul HUYS nr. 318 Maessprokkels Mythen en Geschiedenis Fernand Vanhemelryck historicus, tot voor kort ook voorzitter van het Davidsfonds, schreef een essay over zin en onzin, gevaar en misbruik van de studie van geschiedenis. Hij noemde zijn opstel Geschiedenis als Verborgen Verleider en ging op zoek af de historicus wel degelijk objectief en neutraal kan zijn in het opsommen van feiten, in het verklaren van de samenhang. Elke historicus schrijft van uit zijn eigen tijdsmentaliteit en - hier wordt het nog gevaarlijker - vanuit zijn eigen religieuze en/of ideologische ingesteldheid die blijkt uit zijn keuze van de onderwerpen, zelfs uit de keuze van de woorden. Op de tocht naar de (?) waarheid loopt de historicus doorheen vele valkuilen, ontmoet (of heeft zelf) vooroordelen. Zo geeft de auteur voorbeelden uit onze eigen schoolgeschiedenis over Pieter de Kluizenaar, Godfried van Bouillon en de belgicistische geschiedschrijving à la Pirenne. Onze koloniale geschiedschrijving is oneerlijk en eenzijdig gericht. De Engelse trouwens ook (pro of contra Leopold II). Ook buitenlandse historici, zowel Duitse als Franse (Michelet) krijgen een veeg uit de pan. De Nazi-geschiedschrijving en de Marxistische geschiedschrijving krijgen een beurt, evenals de holocaust. De waardering van de gebeurtenissen uit 16-17e eeuwse loopt uiteen naargelang men RoomsKatholiek of protestant is. Albert 1 en Leopold II en III komen aan bod en de nationalistische interpretaties evenzeer. Het werk kan gelezen worden als essay over historische vergissingen en mythes naast het onlangs verschenen boek over mythen in onze historiografie van een groep auteurs rond Ann Morelli onder de titel: "De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië."
"De beiaard speelt zo schoon hij kan, de vreugde heerst alom!" Uit de frequentie waarmee een woord in de taal voorkomt in zegswijzen, spreuken en spreekwoorden, kan men afleiden of het een ding of de persoon door dat woord aangeduid, populair is geweest, geliefd of gehaat. Ga eens na hoeveel omschrijvingen er zijn (of geweest zijn) om de dronkenschap, het zat-zijn, te omschrijven, te overdrijven of te verbloemen in eufemismen. Men kan dat ook doen met het woord "vrijen", of met de termen van het "latrinair gebeuren". Eten en drinken kunnen een ander onderwerp zijn. Of diverse nationaliteiten of volksgroepen. Of de muziek en de muziekinstrumenten. Men kan de eerste viool spelen thuis of op het werk. Maar met de harp wordt alleen maar muziek gemaakt, geen zegswijze, geen spreuk. Hoe staat onze volkse taal en onze volkswijsheid tegenover een Zwitser (zo zat als), de Turk (roken als), de jood, de Fransman, de Pruis etc.: iets doen met de franse vlag=(slordig, onafgewerkt) dat zijn jodenstreken= (valse, achterbakse streken) het gaat er pruisisch toe= (luidruchtig, lawaaierig)
2782
De beiaard, de klokkentoren, de klok in de kerktoren of in de stadhuistoren, die ooit het dagelijkse leven ordende, het begin, de rust, het einde van het werk aankondigde, opriep tot vreugde, verwittigde bij gevaar, opriep tot gebed, die klokkenmuziek zindert na in het veelvuldig gebruik van de klok, ook nu nog, in spreuken. (we denken hierbij niet aan de klok als uurwerk en tijdopgave, de hangklok, de staande klok etc.). We denken alleen aan de klok in de torens: - iets aan de grote klok hangen; - je moet altijd twee klokken horen - hij heeft de klok wel horen luiden - hij weet de klok wel hangen maar vindt de klepel niet - hij heeft de klok wel horen luiden maar weet niet waar de klepel hangt - een stem als een klok (een stentorstem) - de alarmklok luiden - de grote (grootste) klok luiden - een grote klok opzetten - men kent de klok aan heuren galm - waar een kloksken luidt daar staat een kapel - er luidt nooit een klok of er is een klepel - laat eens de klok gebarsten wezen, geen handen kunnen ze genezen - wie maar één klok hoort, hoort maar één toon - wie maar één klok hoort weet niet of't voor'nen dienst is of voor'nen doden - dat klinkt als een klok - kwade klok, kwade klepel - zo de klok, zo de klepel - gescheurde klokken luiden niet klaar - wie de klok luidt kan niet in de processie gaan - men kan niet luiden en den omgang doen - hij heeft het horen luiden maar weet de klok niet hangen - het is al ... wat de klok slaat - met de regelmaat van een klok - zo stipt als een klok
- het klokje van gehoorzaamheid - dezelfde klok luidt voor ontij en voor hoogtij (=feest) - van een luid taterende vrouw zegt men: de klok is daar - we geloofden in de klokken van Rome. En uit die klokken van Rome vielen de Paaseieren en dan beierden de Paasklokken weer na veertig dagen zwijgen. Ze kwamen weer thuis ... van Romen.
Men zou nog verder kunnen gaan met een "klokkenstudie" over de naam van de klokken en over hun opschriften: - bij Klokke Roeland in Gent: "Als men se Tuut, es sturme in 't landt" - bij Gabriel in Antwerpen 'Sy clept van brande, sy luyt ten stride" bij Victor in Kortrijk: "Van tempeste behoet God al, also verre men mijn luut hoeren (horen) sal" Ja, onze torens en hun klokke! "Torens van Dietsland stenen gedichten
2783
van hemelheimwee" dichtte ooit Wies Moens En dan zijn er nog de liederen ... De Beiaard speelt zo schoon hij kan, de vreugde heerst alom! of: Dan zal de beiaard spelen van aller toren transen ... of: Als't vaantje wappert beiaardier ... Maar ... wie zingt nu nog? nu dat men plaatjes kan leggen , cd's kan laten spelen! en dat dan nog wel zo luid dat men er een hele buurt mee kan terroriseren.
Uilenspiegel Te Gent verschijnt een nieuw tijdschrift "Uilenspiegel". In het nr.3 van april juni 1999 schreef Herman Maes er een paar herinneringen neer over zijn studententijd 1945-1949. Het blad richt zich op de herinnering en herdenking van "de grootste studentengrap aller tijden", de bezetting van het duizendjaar oude Gravensteen in november 1949. Hij studeerde Germaanse filologie, werd vice praeses van de Wase Club, het jaar daarna praeses van de Wase Club, werd het jaar nadien herkozen als praeses W.C. maar werd toen ook praeses van het Senioren Konvent, dus Senior Seniorum. Daarom nam hij ontslag als praeses W.C. en vervangen door zijn vice praeses (Paul De Meyer uit Kruibeke; werd advocaat in Antwerpen).
Op de SK-modelclub in december 1947 won hij het speechkampioenschap. Als speechkampioen en nadien als Senior Seniorum hield hij talloze (honderden) studentikoze toespraken. Het artikel in Uilenspiegel kreeg als titel "0 zoet studentenleven U toch vergeet ik niet" en als slot: "0 heerlijke studententijd met talloze vermaken". Het studentenleven volgens de regels van de studentencodex, liet sporen na waarvan hij, 50 jaar nadien, nog geniet. 1805. Hoeveel kostte een schilderij omstreeks het jaar 1910?
In een vroegere bijdrage, "Uit de vooroorlogse jaren van kunstschilder Modest Huys", gepubliceerd in een van de vorige nummers van het Contactblad, schreven we over de prijzen die de schilder vroeg voor de werken, die hij tentoonstelde op het 7e jaarlijks salon van de kunstkring "Vie et Lumière" te Brussel in september 1911. Het duurste schilderij, "De Leiebocht", kostte toen 900fr. en de goedkoopste, resp. "Het roten van het vlas" en "De processie" elk 100fr. In het exemplaar van de tentoonstellingcataloog, bewaard in de bibliotheek van de Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel "", zijn met de handgeschreven potloodnotities de vraagprijzen voor de schilderijen toegevoegd, niet alleen die van Modest Huys, maar ook van andere kunstenaars. We noteerden de prijzen voor enkele van Huys' collega's-schilders. De meesten van hen beoefenden volop de impressionistische schildertrant. Jenny Montigny (Cataloog nrs. 56-72) exposeerde er een twaalftal schilderijen; het duurste stuk was het schilderij "Les Coquelicots" ("De klaprozen"), dat 900fr. kostte; "Mère et enfants: Interieur flamand" ("Moeder en kinderen: Vlaams interieur") en "Moisson. Matin" ("Oogst. Ochtend") kostten elk 800fr. Voor enkele geschilderde "Studies" was de vraagprijs 150fr. Er waren ook een vijftal tekeningen, die tussen de 75fr. en 150fr. geprijsd waren.
2784
Heel wat hoger was de kostprijs voor een schilderij van Georges Buysse: voor zijn "Lever de lune sur !'eau" ("Opkomst van de maan boven het water") werd 2.250fr. gevraagd. Leon De Smet (die toen in Latem woonde) was dan weer nogal bescheiden met zijn prijzen (Cataloog nrs. 24-27): "Lever de soleil" ("Zonsopgang") en "Le petit banc blanc" ("Kleine witte bank") waren allebei 600fr. geprijsd, "Lisière de bois" ("Bosrand") 400fr. en "Jardin francais" ("Franse tuin") 500fr. Anna De Weert (Cataloog nrs. 28-36) stelde voor haar schilderijen prijzen tussen 600 en 1200fr.: "Buisson de roses blanches" ("Witte rozenstruik") kostte 600fr., "Aout au jardin" ("Augustus in de tuin") 1200fr. en "Groupe d'astres" ("Groep asters" ) 650fr. Haar tekeningen met kleurpotlood waren 75 en 100fr. geprijsd. En dan was er nog Constant Permeke ("Laethem St.Martin"), die acht werken exposeerde, zijn prijzen waren nog lager dan die van Leon De Smet! Ziehier het (verrassende?) lijstje ervan (Cataloog nrs. 95-102): "Bourrasque de neige" ("Sneeuwstorm"), zijn duurste werk, kostte maar 400fr., "Soir" ("Avond"), "Promesse de printemps" ("Lentebelofte"), "Au cirque" ("In het cirkus"), "Paysage le soir" ("Avondlandschap") en "Temps de pluie à Ostende" ("Regenweer in Oostende") waren alle vijf 150fr. geprijsd, "Pique nique" ("Picnic") en "Clair de lune" ("Maanlicht") allebei slechts IOOfr. De duurste werken van de hele tentoonstelling waren twee schilderijen van de impressionist Edmond Verstraeten (uit Waasmunster), met een vraagprijs van 10.000Ir. per stuk. De titels van deze schilderijen (Cataloog nrs. 131 en 136) waren "Coucher de soleil au printemps, après la pluie" ("Lentelijke zonsondergang, na de regen") en "Soir d'automne. Lever de lune" ("Ilerfstavond. Opkomst van de maan"). Prijzen om (nu) bij te mediteren ... (1) Cataloog nr. B. 474.
Paul IIUYS nr. 339 1806. Solidair i n de belastingen!? Als men de naam Rodenbach uitspreekt dan denkt een deel van de Vlamingen aan een pint donker bier, dan denkt een ander deel van de Vlamingen aan Berten Rodenbach, aan "Vliegt de Bauwvoet? Storm op Zee", aan de Blauwvoeterij en de Vlaamse Beweging. Nog een ander deel denkt misschien aan Georges Rodenbach en "Bruges La Morte".
Ja, een aantal Rodenbachs waren sedert 1836 brouwers in Roeselare. Zo was Alexander, de blinde Rodenbach, brouwer. Hij leefde van 1786 tot 1869, afstammend van een chirurgijn van het Oostenrijks leger die hier bleef hangen sedert 1747. Hij was afkomstig uit Andernach, niet ver van Koblenz. Alexander sympathiseerde met de Belgische omwenteling van 1830 en werd in 1831 volksvertegenwoordiger in het eerste Belgische parlement. Hij was blind sedert zijn tiende jaar. De familie Rodenbach was een begoede burgerij familie met de tijdsgebonden bourgeoismentaliteit van toen ... en sprak dus Frans te Roeselare.
In het parlement hield Alexander zich vooral bezig met de economische situatie van Oost- en West-Vlaanderen. Derhalve stelde hij vast dat de Vlaamse provincies achtergesteld werden;
2785
wat hem nog niet tot flamingant maakte. Begin 1832 klaagde hij toch aan dat op de 380 ambten in de Belgische algemene administratie er slechts 22 Vlamingen waren. Dat die daarenboven enkel in het Frans moesten werken stoorde hem niet. Een paar jaar later (1835) klaagde hij aan dat twee "Vlaanders" zwaarder belast werden dan de Waalse provincies. Op eigendom betaalden de Vlaamse provincies 50. 60, 70% meer dan de Waalse bezitters. Hij berekende dat Oost- en West-Vlaanderen 962.295 BEF te veel belastingen betaalden en dat Luik, Namen en Henegouwen samen 1.006.774 BEF te weinig betaalden. Hij klaagde dat aan; maar dat bleef zonder gevolg. Een generatie later deed Julius Vuylsteke (1836-1903), een Gentenaar, een onderzoek naar de Waals/Vlaamse belastingsverhoudingen. Wat was zijn besluit? dat Oost-Vlaanderen 448.877 BEF of 17% te veel betaalde dat West-Vlaanderen 513.383 BEF of 20% te veel betaalde dat de drie reeds genoemde Waalse provincies 867.400 BEF of 12,5% te weinig betaalden. Brussel en Waals Brabant betaalden 239.460 BEF of 12% te weinig. Julius Vuylsteke voegde er aan toe: niet alleen betalen de Vlamingen miljoenen te veel, maar in de besteding van de betaalde miljoenen worden ze dan nog slecht bedeeld en krijgen ze niet hun "evenredig aandeel" terug. En hij geeft voorbeelden, o.a.: de staat richt 50 nieuwe middelbare scholen op, namelijk 38 in de Waalse gebieden en 12 in de Vlaamse gebieden waar 60% van de bevolking woont. Het ging toen nochtans over "Arm Vlaanderen" in de 19de eeuw. Van "Waalse solidariteit" voor dat arme en hongerlijdend Vlaanderen was er toen geen sprake. De Vlaamse sukkelaars mochten wel tegen hongerlonen in de Waalse mijnen komen werken, maar van faciliteiten inzake taal, mobiliteit of verblijf was er geen sprake. Aanpassen en braaf zijn was de opdracht; en hard werken. Ook de volgende generatie, die van Lodewijk De Raet (1870-1914) was van die achterstelling op de hoogte. De Raet lanceerde de slogan "Taalbelang is stoffelijk belang". Maar de staatspartijen, alle geleid door francofonen, hoorden niet aan die kant en zwegen over "Vlaamse grieven", beweerden dat er geen grieven waren. Over de bevoordeling van franstaligen durven spreken was onvaderlands. In het 1luldeboek Prof. Dr _Marcel Bots (1995 uit Gents liberaal archief) schreef VUB-prof J. Hannes een bijdrage "Met de fiscale bril bekeken: Vlaanderen in België 1830-1914", waarin hij, na hernieuwd onderzoek tot hetzelfde resultaat kwam: Vlaanderen betaalde steeds te veel en kreeg steeds te weinig. Dat bracht hem tot een titel in de krant De Standaard (29-12-1995) "Wallonië schonk niets aan Vlaanderen". Dat was namelijk zijn antwoord op de Waals-Belgicistische bewering dat Vlaamse solidariteit met Wallonië inzake sociale zekerheid eigenlijk maar normaal is vermits in de 19d` eeuw de Walen hun rijkdom met Vlaanderen zouden gedeeld hebben. Daar is dus niets van waar, integendeel. De cijfers van Rodenbach, Vuylsteke, De Raet en Hannes bewijzen dat. En wij Vlamingen van 1999 maar solidair zijn: 200 miljard geven we per jaar; jaar najaar. Volgens de Walen is dat maar normale restitutie. Geen dankje waard. Herman MAES nr. 65
1807. De Oud Wapenbroeders
In ons vorig Contactblad kregen we op pagina 2764, via ons steunend lid Eric Claerhout , enige toelichting bij een artikel uit ons Jaarboek 2001. Na lezing van deze " aanvullingen"
2786
dook ons steunend lid Gentiel De Smet in zijn verzameling krantenknipsels en vond daar nog heel wat interessante gegevens in verband met "De Oud-Wapenbroeders".
De Gazette van Deinze meldde de oprichting van de vereniging op 27 oktober 1901. ^- Deze week hebben w
i[eu
v olgen.
den ornzendbt•ie( ontvatiggn tnet serz oek l•ri tl Ojlil. ;nier [1r°Iirxe. ?:t )eu h•r ; i^ i . Aan de IT ere n Óud- 9otdaten der s tad Delloze en der gemeente P ta-
gem,
,gif t^::,yrr,•,
l"-%', W-1 Irg-z.:,- nen d-rr si ;a,i l r•t^:,nn h l grv,int i = i np^e vlSi ,eerah iiitetitr i,-,l p , rk r cl^i. . huilza 'Wen r>tiiit rkir,t 9rl0 ;1, h^;;ii,mle uit :t l: de gewe z-rre sr,11,1nir-n a•ni, hgit i ilIi, cl r lcWer, tt) Y ,,rni)rridr! Sin;: @:i i•i3i •riIii kalrinacl.ti rrt ruit} cttriu dit cp €citu ar . wolla w• izv he' ben verfton . l i+enl ttk°nvol urrzoeke-" wij vritndclUk de vergarseristg bij Io we,-mr. wielka
zal trlaata hebben op te grootti zaal van het Stadh.uis. Jen 7und;ig 7 C'ctober, orn 1,3 1;02 ure v(x rriiidiiag. Zij doen ee'o bernep cp riwo bere idwilligheid len «Lnde op deze vergitderiisR oo laidk Togeyk aanwezig t,e. xU4. en - cudt ze gr:ote:;„;va v¢rpiicbleu da oud,gt41,euden wede tei ^renacn, die con r ou-ach zaa:nheid geeneu uitunudiging lrr+:f zoudtàtt ontvangei he tb€n. Zij rekenen op uwe . tegenwoordig ^eid en bierjan U de verzekering 2tunn e r i?+:sio ge vocteil Aait. E&2 O& dna WaP7l.^aitatlpe^S. N. 8. -.-% Het - dot [ der Maalscha pij i : l° t)e ba n d der v risadscbetp eo der broederlij kheid ge teratorkeir,. dlt moot I staan onder aridr ^ra^, onbmedere ; 2'iie vadertandsiieiJe2 ie ver• levendigen otiaisr da leden ; S° tiiirl :i.t:;( u^vvret itlt>,gel jk le lietpoai . c, ie Orta: crsleumeu, werk te i-wrg en >'logt xcxuveel hut mugelijk is aan lik t die er tast br. ro ord zijn, enz-; ;° cear si,a r. k.-sa op te t'tebten wet begrepen vuur degene die er w illen deal vnti maken.
Gazette van Deinze, 27 oktober 1901
In het kader van Deinze-kermis in 1902 werd op zondag 7 september 1902 een "Groot militair feest ingericht door de maatschappij `de Oude Wapenbroeders' ter gelegenheid der overhandiging van het vaandel, hun geschonken door Z. M. den Koning". (Leopold II). De "maatschappij Oude Wapenbroeders" onder kenspreuk "Eendracht maakt macht" stond onder "het eere-voorzitterschap van den heer Jules Van Dorpe, capitaine-commandant, adjoint d'Etat-major, bij het K linieregiment" (1). Voorzitter was ene K. Vens. Het werd voor Deinze wel een hoogdag! Getuige hiervan een viertal foto's van de Markt (in het bezit van mevrouw Laroy, fotograaf onbekend) en enkele citaten uit de "Gazette van Deinze" van 7 en 14 september 1902.
»8
111 un-e meclrhz ^rgrr.' -ijn mort mvge hc'i hestuur rrr_uc•h! hunne luri-en te hcr/cr^r^^e ^ t crrr te rer.clei en om u1-no (lc, talrijke menigte ie begroeten uelke nlr ace-e,£,clert clu g nn-e' .^tucl met CL,/? he'-nek zal rereeren. 3(1 muut^z hahhijert v a n O?u1 eelienchn 1Y117 (le i c°rsc lullr^cdeelen van /c^, v an die 11e! luiel ltehhc•n -iclr laten irr^rln ijrrn en zullen aan den sine! deelnemen maatschappijen kennen uwe bij naam. omdat /.e achteraf een premie kregen: .. La 1,-ruternitu troel nn^lrrnflic ieren (iertt, (ltal-.1Jilituirerr IS-0- -l Ruruhuir Tntrrcning, (hiel .Snlthilen van ,Bimenu.ent. (Juul-Alilitcriren Lenpcrk1 1 (ient. Oud-Saldoten S'cheldeuin dekti, o ucl-Soldaten J1(1L1r.Sc hunt".
2789
Het vaandel werd overhandigd door de afgezant van de koning, kolonel Graaf Van Der Stegen de Putte, bevelhebber van het 4e regiment lansiers te Gent. De feestelijkheden werden opgeluisterd door "groote turnoefeningen" op de Markt door de "Gymnastische volksmaatschappij" van Gent, met de medewerking van "De Jonge Turners" van Deinze (2). Op diverse plaatsen van de stad bliezen diverse muziekkorpsen hun patriottische trots uit: de "Fanfaren Ste. -Cecilia" onder leiding van H. Mestdagh-Adams, "Harmonie vooruit", onder leiding van A. Hoste, de muziekmaatschappij "Kunst en vaderland" van Gent, onder leiding van Jules Moureaux, en tenslotte het Muziekkorps van het Ie Linieregiment.
30 ;1 1 J
32L\ rti^S J- f 35
Gentiel De Smet bezit ook nog een groepsfoto van de Oud-Wapenbroeders op uitstap, vermoedelijk in 1925 of 1927. De achtergrond is duidelijk herkenbaar als het stadhuis te Oudenaarde. Met de camion van toenmalig voorzitter Emiel Torck waren de muzikanten op uitstap geweest naar Louise-Marie (Ronse), waar Florimond Claerhout, broer van Gustaef en oom van Abel Claerhout, stationschef was van de Belgische Spoorwegen. Abel Claerhout, de vermoedelijke fotograaf woonde toen in Oudenaarde, Krekelput 2, waar overigens Eric Claerhout het levenslicht zag X31 Van de 54 afgebeelde personen werden er 28 geïdentificeerd. De schrijfwijze van de namen is niet altijd zeker. (1) Over deze kleurrijke Deinse figuur schreef H. MAES, Jules Van Dorpe, 1856-1902, een Deins koloniaal (1888-1901), in Bijdragen LIX, 1992, p. 5-87. Op p. 50 noteerde hij: "In juli 1902 krijgt hij bezoek van enkele Deinzenaars die een "Société d'ancien militaires " opgericht hebben -de oud wapenbroeders- en nu hun vlag willen inwijden. Ze bieden aan Jules het ere-voorzitterschap aan, wat hij graag aanvaardt op voorwaarde dat zijn oversten daarmee akkoord gaan ". Dat laatste zal gezien de hoogdravende patriottische doelstellingen van de vereniging wel geen probleem geweest zijn. (2) In de Bijdragen LVII, 1990, p. 89-160 leze men hieromtrent A. HEYERICK, De Jonge Turners, met voorlopers en afstammelingen. (3) Deze groepsfoto staat ook afgebeeld in W. JONCKHEERE, De Koninklijke Katholieke Fanfare Ste.- Cecilia van Deinze, 1890-1990 , p. 81. Heel wat spelende leden van Ste .-Cecilia waren ook lid van de OudWapenbroeders.
W.J
2790
2 8 10 29 3 1 16 15 23 26 47 9 11 54 7 27 28 24 21 53 19 25 20 17 6 13 of 14 34 38
Gaston Georges Gustaaf Ivan Jules Marcel Armand Jules Gustaef Gustaaf Remi Maurice Remi René Roger Maurice Leon Armand Ivo André Emiel Hugo Marcel Jozef Jules Marcel Jozef Georges
ALLAERT ALLAERT ALLAERT ALLAERT ALLAERT ALLAERT BERGE BRUNEEL CLAERHOUT DE BOOSER DE COCK DELBAERE DELBAERE DIERICKS DIERICKS DOBBELAERE DUYCK GOETGELUCK SCHEERLINCK SEYNAEVE TORCK VAN DEN ABEELE VAN QUICKENBORNE VAN RISSEGHEM VANDERDONCK VERLEYE VERMEERSCH VERPLAETSE
2791
1808. Claus en andere Leieschilders op de biënnale van Venetië in 1909 De intussen beroemd geworden kunstbiënnales van Venetië zijn iets meer dan honderd jaar oud: de eerste biënnale werd gehouden in 1895. Op de achtste biënnale van 1909 was Emiel Claus (toen net zestig jaar oud) in het Belgisch Salon dominant aanwezig, als "aanvoerder" van een groepje Leieschilders.
In Onze kunst van sept. 1909 (jrg . 8 nr. 9 . blz. 86 e . v.) besprak de schilder Jules Schmalzigaug (ooit klasgenoot van Modest Huys aan de Antwerpse Academie ) het werk van Claus en zijn companen als volgt : " Er heerschte homogeniteit in het kleine salon , waar de werken van de schilders van de Leve, een aardige en heel toepasselijke benaming, bijeen waren. Claus, die veel heeft bijgedragen tot het vormen van deze groep, was er met acht doeken . (...) Te Venetië zeer geliefd, heerschte Claus in deze zaal onbetwist als meester en ook een weinig als hoofd eener school . Deze groep van schilders (...) bestaat uit : Mej. Jenny Montigny, Mevr. Anna de Weert. Buysse , Rodolphe de Saegher, Gustaaf en Leon de Smet , Modest Huys en 1;dm . Viérin . Zij allen exposeerden doeken , die zich kenmerkten door een zoeken naar licht en de poësie, waar ze de mooie intieme hoekjes van Vlaanderen liefkoost". Het was een voorrecht te mogen tentoonstellen in Venetië; een selectie was dan ook een gunst en een blijk van waardering. En het kon ook goed zijn voor de verkoop, allereerst in Venetië zelf `, en daarna op het thuisfront ... Het was voor Claus niet zijn eerste - en ook niet zijn laatste - aanwezigheid op de Biënnale: zijn werk werd er in totaal e f keren getoond: 1899. 1901. 1903, 1905, 1907, 1909, 1912, 1920, 1972, 1924 en (postuum) 1930 `='. In het zog van de succesrijke Claus kreeg Jenny Montigny drie selecties (1909, 1920 en 1923), evenals Leon De Smet (1909, 1912, 1924), terwijl Modest Huys (1909) en Anna De Weert (1909) maar één kans kregen. De Kortrijkse luminist Emmanuel Viérin geraakte tweemaal in Venetië (1907 en 1909).
Waren er nog collega's-tijdgenoten van Claus. die éénzelfde hoge waardering genoten? Er waren er enkelen, zij het niet veel ... Maar geen enkele van hen kwam tot elf selecties. Tussen 1895 (Ie biënnale) en 1932 (XVIIIe biënnale) bereikten de Gentenaars Albert Baertsoen (1897, 1899, 1905, 1907. 1910, 1912, 1914, 1920 en 1922) en Jules De Bruycker (1909. 1912. 1914, 1920, 1922, 1924, 1928, 1930 en 1932) elk negen selecties, evenals de Oostendenaar James Ensor (1901, 1903. 1907, 1909, 1910, 1914, 1920, 1924 en 1926). Ook Eugène Laermans werd negen keer naar Venetië gestuurd, waarvan twee keer met een heuse retrospectieve. Maar merkwaardig is dat deze "meesters" hierin werden voorbijgestoken door ... Isidoor Opsomer, die tien keer naar Venetië mocht (1907, 1908, 1910 en dan telkens van 1920 tot en niet 1932). Allicht even merkwaardig is dat René Magritte en Paul Delvaux tot/met 1932 geen enkele selectie verwierven ... Maar hoe verging het de overige kunstenaars uit de Leiestreek, tussen Gent en Kortrijk? Georges Buysse was zesmaal in Venetië (IIIe tot VlIle biënnale, 1899-1909) en George Minne zelfs achtmaal (1907. 1909. 1912, 1914, en na WO I ook nog in 1922, 1924, 1930 en 1932). Nog uit de eerste groep van Latein was ook Valerius De Saedelcer in Venetië, tweemaal zelfs, maar met twintig jaar ertussen (1912 en 1932). terwijl Gustaaf Van de Woestijne het tot vijf selecties kon brengen (1912, 1922, 1924, 1926 en 1930).
Onder de schilders van de tweede groep van Latem waren Permeke (1922, 1924, 1926) en Gust De Smet (1909, 1922 en 1926) elk driemaal op de Biënnale, maar Servaes bracht het tot vijf selecties (1920, 1922, 1926. 1930 en 1932), terwijl Frits Van den Berghe met één enkele selectie (1926) genoegen moest nemen.
2792
Onder de toen aankomende jongeren (tot en met 1932 nog altijd) kregen ook Hubert Malfait (1926 en 1930), Jules De Sutter (1930), Jules Boulez (1928) en Albert Claeys (1930) hun kans. maar ze werden allemaal in de schaduw gesteld door Albert Saverys met zijn vier selecties (1924, 1926, 1930 en 1932). Uiteraard moet men dit alles enigszins relativeren . De jonggestorven Rik Wouters werd driemaal geselecteerd (1912, 1914 en postuum 1924), net als de Gentse beeldhouwer Geo Verbanck (1912, 1928 en 1930), Jos Verdegem (1930) slechts eenmaal, zoals ook Prosper De Trover (1928). Maar zovele anderen werden nooit geselecteerd ... (1) Voor de Vllle biënnale van 1909 waren 50 Belgische kunstenaars geselecteerd, met in totaal 126 werken; daarvan werden er 66 (d.i. iets meer dan de helft) op de biënnale zelf verkocht. (2) Bron: "La Biennale di Venezia. Storia e statistische con 1'indice generale degli artisti espositori dal 1895 al 1932" (Venetië, s.d. = 1932). Een ex. van dit (zeldzaam) overzicht bevindt zich in de bibliotheek van de Kon. Musea van België te Brussel (nr. 1,12649)
Paul HUYS nr. 340
Maessprokkels
Julius Vuylsteke Een fervente liberaal, hevig vrijzinnig en rabiaat flamingant uit Gent. Leefde van 1836 tot 1903 en na zijn overlijden werd een Julius Vuylsteke-Fonds opgericht om de ideeën van deze Gentse liberale flamingant te bewaren. In 1905 gaf dat fonds zijn eerste publicatie uit: "Klauwaerd en Geus" bij de boekhandel Vuylsteke, Koestraat 15 te Gent. In dat eerste boek publiceerde men de lijst van alle intekenaars. Wij gingen na of er Deinzenaars bij waren en we vonden E. De Coutere-Van Landeghem van Deinze E. Claus van Astene die elk inschreef voor 10 BEF Er was op dat tijdstip ingeschreven voor 23.000 BEF. Wie voor 5 HEF ingeschreven had kreeg nr.1 uit het fonds "Klauwaert en Geus" gratis. Wie voor 10 BEF inschreef kreeg nr.2 ook gratis, en dat was "De Geestesontwikkeling van België" een uitvoerig opstel van Karel Buls (burgemeester van Brussel). De uitgaven van het Vuylsteke-fonds werden Willemsfonds uitgaven. Van Vuylstekes moeder en van zijn stiefvader gaf Paul Huys een nota in zijn Picquéstudie p. 236 en 237 en een foto van de twee Picqué schilderijen (afbeelding 25 en 26) - portret van deze beide mensen.
Hugenoten Hendrik IV, koning van Frankrijk, had in 1598 de protestanten het Edict van Nantes gegeven waardoor ze in Frankrijk geduld werden. Het was een "eeuwig edict". Maar in 1685 eindigde die eeuwigheid toen Lodewijk XIV het Edict introk en de Hugenoten niet langer duldde. Het gevolg was dat f 200.000 mensen Frankrijk verlieten. En het waren 200.000 dynamische mensen zodanig dat dit een economisch, een cultureel en een intellectueel verlies was (zoals de 150.000 Vlamingen en Brabanders die in ± 1580 Vlaanderen en Brabant verlieten; ook zij
2793
vormden een dynamische bevolkingslaag die Holland groot maakte en Vlaanderen verweesd achterlieten). De Franse Hugenoten trekken naar protestanten -duldende gebieden in Noord Nederland, delen van het Duitse Rijk , Engeland , Zuid-Afrika. Ze kwamen zeker niet naar onze gewesten want protestanten vluchtten hier voor de Spaanse inquisitie die nog erger was dan de Franse. Duitsland was toen aan het herstellen van de 30 j arige oorlog ( 1618-1648). Berlijn , toen nog een kleine stad , hoofdstadje van het hertogdom Brandenburg, had in 1600 amper 9000 inwoners. Na 1648 nog 5000 inwoners; hun stadje was de residentie van de Hohenzollern . Groothertog Frederik Willem maakte bekend in oktober 1685 dat inwijking van Franse vluchtelingen toegestaan werd en dat godsdienstvrijheid in zijn hertogdom gewaarborgd werd . Twee jaar later vestigden zich 20 hugenotenfamilies in één wijk van Berlijn . Tegen 1700 waren er 6000 Franse inwijkelingen in Berlijn gevestigd en brachten er dynamische ondernemerszin mee. Ze stichtten nieuwe bedrijven en stimuleerden de groei van het economisch -industriële leven in het groeiende Groot - Hertogdom , dat Pruisen werd. Ze werden er loyale staatsburgers , pasten zich aan , speelden weldra een rol in het leger en in de ambtenarij . Ze bouwden hun eigen kerken. In 1770 dankte Frederik II, de Grote, hen voor hun inbreng: "IJ hebt onze verwoeste steden weer helpen opbouwen . hebt ze weer bevolkt en hebt ons bedrijfsleven vernieuwd ". Precies wat Vlamingen en Brabanders in Noord Nederland hadden gedaan met nog meer succes. ( Een dankjc hebben we van die Noorderburen nooit gekregen).
Gevangenen van W.O. 1 Tijdens W.O. 1 waren heel wat Belgen door de Duitsers gevangen gezet: krijgsgevangenen, van spionage verdachte personen, werkweigeraars ... Er waren o.a. twee grote gevangenenkampen waarvan de namen nog naklinken: Gottingen en Soltau. Het eerste staat zelfs vermeld in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (ook in de eerste Encyclopedie van de Vlaamse Beweging). In Soltau bestaat zelfs nu (1999) nog een "Gefangenenfriedhof', een kerkhof voor ter plaatse gestorven gevangenen van W.O. I. Vooral veel Russen liggen er (750).
Mijn vader zat in Gáttingen gevangen (1916-1918) maar vertelde mij daar weinig over. Als hij iets vertelde was het over de behandeling van de Russen want die hadden het slechter dan alle anderen (vb. een hele winternacht naakt buiten staan voor "appél"). Soltau was liet grootste gevangenenkamp in W.O. I; wel tot 30.000 krijgsgevangenen zaten er. Op het gcvangenenkerkhof van Soltau staat een gedenkteken gemaakt in Jugendstil door een Gentse krijgsgevangene die men daar noemt als Prof. Viktor de Bondt. Het monument is niet voltooid geraakt. (Wie was dat?) Het kerkhof is er nog, het kamp niet meer. Daar bouwde men later nieuwe woonwijken. Soltau is nu arrondissementshoofdstad (Kreisstadt) in de Luneburger Heide met (in 1964) 15.000 inwoners. Ik vroeg in Soltau informatie op. Maar kreeg geen antwoord.
Philipinne van Vlaanderen Dit toneelstuk van Desire Deleroix werd te Deinze in 1939 als openlucht-toneelspel opgevoerd.
Maar reeds in 1938 werd het te Gent in de St. Pieterskazerne aanbevolen als iets groots. Dat weet ik uit het boek van Valeer De Pauw: "de 15de Compagnie". In dat boek vertelt de auteur
2794
over het twistgesprek tussen een Deinzenaar en een Nevelenaar, beiden toen schacht te Gent in die 15d` Cie. De Deinzenaar was Carlos Hertoge. De man uit Nevele was Omaar Mortier, beiden 20 jaar oud in 1938. Omaar Mortier speelde te Nevele al toneel toen hij vijf jaar oud was. Hij vertelde nog ergere dingen over dat Nevels toneel. Carlos llertoge blufte niet het toneel te Deinze dat het Landjuweel gewonnen had en nu Philippe van Vlaanderen ging spelen. Als die mannen uit Nevele zouden komen kijken zouden ze nadien niet meer op het toneel durven van schaamte! ! "Nevele heeft echter grote auteurs: Cyriel Buysse, Virginie Loveling, Rosalie Loveling ...dat zijn mannen!" en Omaar stond recht als hij die namen uitsprak. De 15d` Cie. is een boek vol humor over het soldatenleven van de miliciens en de opgeblazenheid van onderofficieren en van officiers, over de simpelheid van de simpele soldaat in 1938 ... en nog lang daarna. Over "plantrekkerij"! Voor de latere lichtingen een herkennings- en een vergelijkingspunt. Voor de niet-soldaten een humoristisch document over de dwaasheid waaraan ze ontsnapt zijn. Carlos Hertoge en Omaar Mortier komen vaak voor in dat verslag over de 15d` Cie.; ik heb het met genoegen en lachend herlezen (het was wel 20 jaar geleden). Van Valeer Depauw wil ik ook graag zijn romans over de Zuidfranse Katharen ter lezing aanbevelen (vb. Troubadour tussen Kruis en Vuur en: Op weg naar Montsegur). Dat Katharen-beleven kan ook een reisthema zijn. Er zijn gebieden in Frankrijk waarover Valeer Depauw schreef: over Bretagne en de Bretoenen en ook over de Basken: Opdracht in Guernika (Basken) en Breiz Atao (Bretoenen)
Ook over het geval Leo Vindevogel schreef Depauw, die een Ronsenaar is, een boek "I)e dood met de Kogel". Op onze eerste soldatendag kregen we voorlezing van al de dingen die bestraft werden met "de dood met de Kogel". Voor mij was dat op 1 oktober 1949 te Luik: we mochten al niet veel opzij kijken of het was "de dood met de Kogel" en op de kamer werd elk vergrijp bestraft met een lach en de "dood met de kogel"! Ten minste toch die eerste twee dagen ...toen we leerden "in houding" springen voor een korporaal!!! Een generaal, die we in Luik nooit te zien kregen, stond daar kilometers boven! ... en had recht op onze bijna goddelijke verering! ....la wadde Staf!
Pieter Cras Over Pieter Cras schreven we in het KOK Jb. 1983 en noemden hem de schilder van het portret van JB. De Borchgrave (Petrus Judocus) die in 1818 in Wakken overleed. ('ras zou zelfs driemaal De Borchgrave geschilderd hebben. In 1817 staat Pieter Cras vermeld in een bevolkingslijst als schilder, "pinter". 36 jaar oud. Bij hem verbleef toen Charles Picqué. zoon van Pieters zuster. Cras werd dus in 1781 geboren te Deinze. In 1833 verhuisde Pieter Cras naar Brugge waar hij op 2 oktober 1847 stierf (treurenswaardig omgekomen).
Hendrik Elias publiceerde (1963) in dl. 1 tgo p. 189 een portret in lithografie van De Borchgrave gemaakt naar een schilderij van "P.T. Gras (of Cras) van Deinze door F. Van Loo, zoals een kleinzoon De Borchgrave publiceerde in Gedichten van De Borchgrave 1861.
2795
Elias merkt erbij aan dat het museum van Deinze een portret van De Borchgrave bezit, en dat dit schilderij aan Cras wordt toegeschreven. Elias voegt er nog aan toe dat hij niet overtuigd is van de identificatie, d.w.z. hij twijfelt of het schilderij te Deinze wel De Borchgrave is. Maar in 1848 werd dat al beweerd door F. Van der Piete (die in 1845 zijn naam veranderde in Dupont) bij een feest van het Deins dichtgenootschap waarvan Pieter Cras lid was geweest; dus te midden van de mensen die Cras hadden gekend en ook weet hadden van de herdenking De Borchgrave met het portet op het theater te Deinze. In 20 eeuwen Vlaanderen dl. 4, 1974, het deel 1 over de Vlaamse beweging, p.24, wordt die f3to van De Borchgrave ook overgenomen met verwijzing naar Elias. KOK heeft dat schilderij nog voor W.O. II gekregen van de familie De Borchgrave van Wakken. Er bestaat dus geen twijfel: het is P.J. De Borchgrave van Wakken; en het is geschilderd door Pieter Cras, bij wie Charles Picqué zijn eerste schildersopleiding kreeg.
Napoleon in de Ronde van Frankrijk Ik hen een fan van de Ronde van Frankrijk; en dat sedert Romain Maes die ronde won: hij won de eerste rit, kreeg de gele trui die hij niet meer afstond. 1lij won ook de laatste rit en de hele Ronde. Nadien won Sylveer Maes de Ronde. Hij zou ze ook het jaar nadien winnen maar de Fransen hinderden zozeer onze Flandriens (Maes. Vervaecke. Vissers. Lowie) dat de hele ploeg uit protest stopte (men deed de spoorwegovergangen dicht om hen tegen te houden). Lucien Buvsse won de ronde in 1926. Hij had ze meer dan een keer kunnen winnen maar moest de kans laten aan Polissier en een volgende keer aan een Italiaan. In de Ronde 1999 beklommen de renners de mont Cenis. een klimtocht van 25 Km. In de brieven van de Deinse Napoleonsoldaten las ik ook over die beklimming. Een Deinse soldaat schreef naar huis over die berg: hij was tien uur hoog. Ja, zij rekenden in het aantal uren dat zij nodig hadden om de tocht te doen ...te voet. Aan de voet zit men 500 in. hoog, de top is 2083) m. hoog. Die 1500 m. verschil doet men nu in 25 Km. Het Tour-schema voorziet daar 67 minuten voor. Er zitten stukken in niet 8 % stijging. Beton. asfalt, zijkantafboording, wegverharding bestond voor onze napoleonsoldaten nog niet. Dus: 10 uur stappen = 600 minuten in 1800 = 67 minuten prof-wielrennen in 1999.
Ghijselinck In liet jaarboek 1999 ging het o.a. over Bertrand Ghijselinck. In dat verband telefoneerde Noël De Clercq mij om te bevestigen dat Bertrands dochter Rosa in Veurne woonde en om mij mee te delen dat ze met een Maes is gehuwd. Ze heeft een zoon die "Mijl heet en een tijd in Deinze gewoond heeft toen hij. Tijl Maes. directeur was in de Ceder.
2796
Maria De Smet In Amsterdam verscheen in 1997 een boek van 970 blz. over schrijvende vrouwen in de periode 1550-1850: "Met en zonder lauwerkrans" van Schenkeveld - Van der Dussen. Daarin wordt 1 Deinse vrouw genoemd: Maria De Smet geboren te Deinze in 1810, te Gent overleden in 1886. Zij was de dochter van Bernard De Smet, de voorzitter van het "Vlaamsch Gezelschap" te Deinze. (zie KOK Jb. 1962) Er was te Deinze ook nog een schrijvende dochter D'huygelacre en de schrijvende zuster van Desiré Delcroix die tevens de echtgenote van Justin Joossens was - ook beiden betrokken bij het Deinse Vlaams Gezelschap, maar iets jonger zodat zij juist buiten 1550-1850 vielen.
1809. Een Deinse baljuw met roversmanieren (A° 1437) In 1436 werd Rogier de Straete als baljuw van Deinze opgevolgd door Alior of Allier van Halluyn `. Deze was een bastaardzoon van de heer van Halewijn. Als dienaar van het recht was hij geen voorbeeld, integendeel. Ziehier wat we over hem lezen in het "Laetste Deel der Kronijk van Jan van Dixmude" 12):
"Item up dien zelven VIIIsten dagh in december (1437) doe waren in Oorscamp ( = Oostkamp hij Brugge) ghevanghen Alior, de bastaerd van Halewyn, de bailliu van Duenzen (= Deinze), niet IIII gezellen, omme dat zy roofden eenen waghene met goeds toebehoorende eenen Lombaerd". Onmiddellijk werden zij "te Brugghewaert" geleid en nog op diezelfde "VIIIsten dagh in Decembre, doe was de bastaert ghepijnt" (= op de pijnbank gelegd). Het vervolg van de geschiedenis lezen we bij Despars (1522-1597) in zijn "Cronijcke van Vlaenderen"''': "Ten XIXe daghe van der zelver maent (= december 1437) wiert Alyort, die hastaert van Halewijn, bailliu van Deynse, buyten Brugghe achtere den Magdaleene, zijn derdere (- als derde man) gejuslicieert naelfen zweerde (= onthoofd) ende aldaer tzamen (= met zijn medegezellen) begraven int zant, ter occassie dat zy eenen waghene vul goets berooft hadden, toebehoorende zekere cooplieden uyt Lombardien". Justitie werkte snel en ongenadig in die dagen ...
(3)
Zie Alb. VAN DEN ABEELE, Geschiedenis der stad Deinze (1865), blz. 43. Jan van Dixmude was regulier kanunnik van Sint-Maarten in leper. Het laatste deel van zijn kroniek loopt over de jaren 1419-1440. We gebruikten de tekstuigave door J.J. DE SMET, Recueil des Chroniques de Flandres, dl. III (Brussel, M. Hayez, 1850), blz. 31-109. Het hier geciteerde op blz. 91. Nicolas DESPARS, Cronijcke vanden lande ende graefscepe van Vlaenderen ... van de jaren 405 tot 1492. Teksteditie door J. De Jonghe (Brugge, L. Hebbelynck, 1837-1840), dl. III (18392), blz. 406.
Paul 1-I UY S nr. 341
2797
GOOI HET NIET WEG!
Op geregelde tijdstippen voelen heel wat mensen de neiging om op te ruimen, en dat zal wel een noodzakelijk kwaad blijven. Opgeruimd staat netjes. En dan is er nog de jaarlijkse "Paaskuis" en soms ook de droeve taak om de papieren op te ruimen van een dierbaar overleden familielid ... en zo belandt er heel wat op het containerpark. "Wal --ouden we daar anders moeten mee doen meneer". Met de groeiende welvaart van de laatste halve eeuw in onze contreien is ook een heuse "wegwerp-cultuur" gegroeid. Achteloos wordt datgene wat niet meer bruikbaar is vernietigd, zonder er bij stil te staan dat men onherroepelijk getuigen van ons verleden elimineert. Ik heb het dan niet zozeer over monumentale zaken, -die vinden eventueel hun weg langs het commercieel circuit-, maar wel over de kleine dinges des levens. Gelukkig zijn er nogal wat hobby-verzamelaars die gedreven van alles en nog wat bijhouden. De oproep die ik hier wil doen heeft niet zozeer de persoonlijke levenssfeer op het oog, wel het verenigingsleven . Het verleden ervan levert ook boeiende geschiedenis op. Regelmatig proberen verenigingen die jubileren een reconstructie te maken van hun 50, 75 of 100-jarig bestaan. Pas dan wordt het soms pijnlijk duidelijk hoe mager de oogst is van restanten uit dat verleden. Met "verenigingen" bedoelen we niet enkel de "grote" organisaties niet ruime weerklank, maar ook de kleine clubjes die, zuiver lokaal, voor ontspanning, cultuur, vermaak. ... zorgden. Wie nog losliggende spulletjes liggen heeft met betrekking tot bijvoorbeeld het Davids/onds, Willemsfonds ... maar ook een toneelbond, een zangvereniging, 11. 1 lartbond of wat ook: gooi dat niet weg, maar bezorg het ons, zodat wij het kunnen bewaren als onooglijk kleine stukjes van het eigen patrimonium. En wie weet is dat documentje, -een uitnodiging voor een activiteit, een foto, een krantenknipsel- ... niet de aanleiding om er een stukje rond te maken voor ons Contactblad, of wordt liet een klein onderdeel voor een artikel in de Bijdragen, of een illustratief element in de historiek van een of ander jubilerende vereniging. Wij danken u ervoor, in naam van de Deinse gemeenschap.
W. Jonckheere Voorzitter K.G.K. Winkelstraat 36, 9800 Deinze 09 386 32 78 (Grotere hoeveelheden of monumentale zaken kunnen wij ook bij u thuis ophalen na telefonische afspraak)