BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS DER
STAD DEINZE EN VAN HET LAND AAN LEIE EN SCHELDE
IL
1982 KUNST- EN OUDHEIDKUNDIGE KRING
-
DEINZE
KUNST- EN OUDHEIDKUNDIGE KRING
BIJDRAGEN TOT DE
GESCHIEDENIS DER
STAD DEINZE EN VAN HET LAND AAN LEIE EN SCHELDE
Nr. 49 -1982
- DEINZE
Als het verleden van geen belang is voor het heden, dan betekent vandaag evenmin iets voor morgen. Karel Jonckheere
Over brandblussen DOOR
HERMAN MAES
7
I. INLEIDING
Onlangs kreeg onze kring van de erfgenamen Ivo Scheerlinck (1) een bundel nota's over de brandweer te Deinze, met daarbij een aantal dokumenten over de brandweer in Oost-Vlaanderen. Vertrekkend van deze bronnen noteerden wij een aantal feiten over brandblussen en brandweerkorpsen, opdat ze zouden kunnen gebruikt worden voor een grote "geschiedenis van de pompiers".
Antoon Janssens van Nevele schreef in onze K.O.K.-jaarboeken reeds een bijdrage over "brandblussen eertijds en de Brandweer van Nevele" (1960 blz. 97-131) en in "Het Land van Nevele" schreef hij een extra-aflevering, in 1975, naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van de Gemeentelijke Vrijwillige Brandweer te Nevele. Het brandweerkorps van Deinze, ook samengesteld uit vrijwilligers, nog altijd, werd in 1824 opgericht. Onze huidige korpsen zijn dus relatief jong, als men weet dat reeds in de grote Romeinse steden brandbestrijding moest georganiseerd worden, vooral na de grote, acht dagen durende brand van Rome in het jaar 64. In Konstantinopel was er al een goed georganiseerde brandweer vóór de tijd van de Kruistochten (2). In West-Europa stond men toen nog zo goed als onmachtig tegen brand. Pas in de zestiende eeuw horen we hier over de eerste vormen van brand-weer, d.w.z. zich weren, zich verdedigen tegen brand e). In de paar eeuwen ervoor zijn er wel enkele voorzorgsmaatregelen te vernemen. Die maatregelen werden dan voortdurend hernomen, herhaald, uitgebreid. De Franse tijd, met zijn zin voor centralisering, heeft het dan allemaal nog eens hernomen en doorgezet. Parijs zelf kreeg pas in 1810 een eerste brandweerkorps (4), ongeveer gelijktijdig met Gent, dat op goedkeuring uit Parijs moest wachten. Zulke brandweerkorpsen ontstonden toen zowat in alle grote steden; de kleinere steden bleven het met gelegenheidsblussers doen, later met vrijwilligerskorpsen. Zo is het nu nog: beroepskorpsen in de grote steden, vrijwilligerskorpsen in de kleinere steden. Wel is het materieel omvangrijker, efficiënter en specifieker geworden; anderzijds zijn veel bouwmaterialen brandveiliger geworden en zijn er ook veel meer veiligheidsnormen. En toch ... 9
Il. AANLOOP
Vitrivius Pollio was een Romeinse architekt en ingenieur in de eerste eeuw vóór Christus; op hoge leeftijd schreef hij anno 23-25 v. Chr. een uit tien boeken bestaande "De Architectura". Dit werk bleef tot in de hoge middeleeuwen HET standaardwerk voor bouwmeesters; dan geraakte het vergeten, maar op het einde van de 15e eeuw werd het werk "herontdekt". Omdat het werk zich sterk inspireerde op de Griekse bouw deskundigheid viel het zeer in de smaak van de Renaissancemensen en had het grote invloed op de bouwkunst, zowel wat smaak en esthetica betreft, als wat bouwtheorie betreft. Het werk van Vitrivius werd herhaaldelijk uitgegeven; zelfs nog in de 20e eeuw beleefde het heruitgaven: in 1912, 1938, 1964 in het Duits, in 1914 en 1934 in het Engels, in 1945 in het Frans, in 1914 in het Nederlands. Ook over de nawerking van Vitrivius' theorieën worden nu nog geleerde traktaten geschreven. Vitrivius spreekt o.a. over het vakwerkhuis, dit is het huis met houten skeletbouw, waarbij de muren geen dragende funktie hebben. Ook in het klassieke Rome stonden vele vier-, vijf-, zes verdiepingen tellende vakwerkhuizen. Dat vakwerkhuis heeft voordelen, zegt Vitrivius, nml. dat het vlug gebouwd wordt en dat het goedkoop is; maar, voegt hij eraan toe, toch wenste ik d.at men het nooit had uitgevonden, want het grootste nadeel is dat het gemakkelijk begint te branden en dat het dan een brandende fakkel is die de hele stad bedreigt (5). Het vakwerkhuis had trouwens nog een nadeel, vooral op het platteland: de muren bestonden uit houten palen en balken, Qö ruimten ertussen werden opgevuld met leem. Zo was het voor inbrekers mogelijk door de muren binnen te komen, gewoon door de vulling in te drukken of naar buiten te trekken. In de eenvoudige huizen was dat zelfs gemakkelijker dan door ramen of deuren in te breken (6). In Midden- en West-Europa was het houten woonhuis normaal, zowel in de pre-historie en in de oudheid, (Romeinse villa's waren stenen gebouwen) als in de middeleeuwen en nog lang daarna (7). Aanvankelijk was het woonhuis vaak helemaal van hout, dus ook met houten muren. Als hout te duur was beperkte men zich tot een houten skelet dat men dichtte met graszoden, met potaarde, met steengruis of steenbrokken e.a. goedkoop materiaal dat ter beschikking was. Soms gebruikte men ook houten vlechtwerk dat dan bepleisterd werd. Het stadje Celle (even voorbij Hannover) toont nu nog hoe zo 10
..
Ivo Scheerlinck -1871-1937.
11
een stad er toen uitzag: alle huizen (zonder uitzondering) zijn er nu nog in vakwerk, met kleurige bepleistering en met veel bloembakken. De hoofdbalken in de gevel zijn er met spreuken ingesneden, zodat de stad niet alleen te bekijken valt maar ook a.h. w. een "leesstuk" is. Ook onze eerste kerken waren houten gebouwen (8). Pas na vernieling - meestal door brand - begon men de kerken in de lOe, 11 e eeuw in steen op te trekken. Dat verklaart dan meteen waarom onze alleroudste stenen gebouwen in Romaanse bouwstijl zijn opgetrokken - later in Gotische stijl, zij het dan vaak op de Romaanse resten van een vernield gebouw, zoals de kerk te Deinze. Onder vele Romaanse fundamenten vindt men sporen van vroegere houtbouw. Stenen woonhuizen vormden lang de uitzondering. Daarom noemde de volksmond die huizen "het steen", dat was voldoende ter onderscheiding van de andere woningen; het Gravensteen en het Duivelsteen te Gent zijn voorbeelden hiervan. Vóór 1100 werden praktisch geen andere woningen gebouwd dan houten. De laat-klassieke dichter Venantius (530-601) zong de lof van het houten huis en van het timmerwerk dat hij de voorkeur gaf boven het stenen huis. Volgens hem getuigde het van meer vakmanschap en beschermde het beter tegen weer en wind, was het ook meer gebonden aan en meer thuis in deze bosrijke gebieden (9). Hij heeft het dan wel over het houten huis in zijn rijke vorm. Tot diep in de 17e, zelfs in de 1Be eeuw bleef men houten huizen bouwen en sommige heren bouwden ook hun burcht nog in hout, of toch met hout als hoofdbestanddeel. In het Zuiden van Duitsland, in Oostenrijk en Zwitserland - zeer bosrijke, dus houtrijke gebieden - is hout nog altijd een belangrijk en relatief goedkoop bouwelement (10). Maar hoe meer hout - en het moest natuurlijk droog (1) hout zijn - des te groter ook het gevaar dat het huis "een brandende fakkel" kon worden. De manier van stoken in een houten huis, zowel voor de verwarming als bij de bereiding van voedsel voor mens en dier, was niet erg brandveilig. Ook brandstichting moet veel voorgekomen zijn. Reeds in de oudste rechtsaantekeningen der Alemanen vindt men een boetelijst voor brandstichting genoteerd. (+ 700) (11). Hieruit blijkt ook dat men met opzet de gebouwen afzonderlijk zette. (11). Men schat brandstichting als 6 % van de in de 14e -15e eeuw gepleegde misdrijven in Engeland en 30 % van de wegens brandstichting veroordeelden werden er toen opgehangen (13). Voor "moord brand" , d.i. vrijwillige brandstichtingen, kon men de doodstraf krijgen (1-4). Anderzijds lijken processen over brandstichting schaars (14biS) bij ons. 12
•
Gaslon Scheerlinck - ]904-]940.
13
,.
Alfred De Grote, koning van Engeland, vaardigde omstreeks 900 reeds een bevel uit dat (alleszins in Oxford) alle bewoners na het luiden van de avondklok hun haardvuren moesten afdekken. Dit bevel werd door Willem van Normandië (15), de veroveraar van Engeland in 1066, hernomen en het "couvre-feu" genoemd, het Engelse curfew. De stadsbesturen hadden niet veel middelen om brand te voorkomen. Later pas zouden ze toezicht houden op schouwe.n en haardvuren; later pas zouden ze strodaken verbieden. Blusmiddelen waren er ook al weinig: men zou op centrale plaatsen kuipen met water klaar zetten, elk huis moest lederen, koperen of houten emmers klaar staan hebben - want blussen was gemeenschapswerk. Maar dat was zowat alles. Pas op het einde van de 17e eeuw kwam de eerste brandspuit op de markt en op het einde van die eeuw had Gent al vier brandspuiten (16). Maar dat waren handbrandpompen, waarvoor water met emmers moest aangebracht worden. De reikwijdte van die spuit was anderzijds nog klein, zodat men dicht bij het vuur moest komen. Geen wonder dat dus alle steden in de loop van de tijd door brand vernield werden (en we spreken dan nog niet over het in brand steken bij oorlogsgebeuren) : Londen in 798, in 982, in 1212, en het ergste in 1666 toen 13.200 huizen afbrandden in een vier dagen durende brand: the great fire. "The monument", een dorische zuil in Monumentstreet, herinnert aan die brand: dit monument is 202 voet hoog en staat op 202 voet afstand van de winkel in Pudding Lane waarin de brand uitbrak. 345 trappen leiden naar een terras met uitzicht. Deze brand maakte een heropbouw van Londen nodig, waardoor het uitgroeide tot een open en ruime stad (onder de architekt Sir ChristopherWren). Venetië werd grotendeels vernield in 1106, Nantes in 1118, Dresden in 1491, Oslo in 1624. In Kopenhagen brandden 1650 huizen af in 1728, in Hamburg 4219 gebouwen in een 100 uren durende brand in 1842. In de 14e eeuw was er te Gent een periode van 62 grote branden binnen 14 jaar. De St.-Pietersabdij te Gent werd door brand geteisterd in 1353, 1368, 1371, 1376, in 1378 brandden de abdijkerk. de toren, de kloostergangen, de slaapzalen, de refter en de infirmerie uit samen met 500 omgevende huizen (17). In het begin van de 11 e eeuw brandde Straatsburg grotendeels af. inclusief de houten kerk. Men herbouwde de kerk in Rmnunnse stijl 14
Désiré Scheerlinck - 1907- 1951.
15
in steen. Tussen 1136 en 1176 brandde het er vijfmaal. Dan moest men opnieuw beginnen, in gotische stijl ditmaal. In 1214 voerde Lodewijk, zoon van de Franse koning Filips-August, vanuit Rijsel een raid uit tegen Kortrijk en stak de stad in brand. De rookkolommen van de smeulende stad waren tot in Deinze te zien (18). Opmerkelijk is wel dat het aantal slachtoffers meestal gering was: in 1666 te Londen slechts zes doden; te Hamburg in 1842 wel honderd. Een brand kan soms zeer ingrijpende gevolgen hebben. In Krakau, destijds hoofdstad van Polen, brandde in 1595 het koninklijk slot af; koning Sigismud III verplaatste, ten gevolge van die brand, zijn residentie naar Warchau. Hierdoor werd Warchau hoofdstad van Polen. De brand - maar dan door oorlogsgebeuren - van Nevele in 1381 was er aanleiding toe dat de heer van Nevele zijn intrek nam in wat toen Ooidonk was. Dit verhuizen zou aanleiding geven tot de uitbouw van de woonst te Ooidonk tot het kasteel van vandaag (19). Aangezien de bijgebouwen en de torens, na 1381 opgetrokken, met stro bedekt waren was het in brand steken ofin brand schieten niet moeilijk; in 1491 gebeurde dat trouwens. In de Bourgondische tijd was Mechelen de hoofdstad der Nederlanden. Het hertogelijk paleis brandde af met een deel van Mechelen-stad. De diensten, in de hertogelijke gebouwen van Mechelen ondergebracht, verplaatsten zich "in afwachting" naar Brussel. Dat afwachten duurde tientallen jaren, zodat Mechelen zijn rol als hoofdstad verloor en Brussel de rol overnam. De grote branden ontstonden omdat ook de aangrenzende huizen uit hout waren en omdat het blussingswerk weinig effektief was. Men kon ook moeilijk de belendende huizen beschermen. Een middel om uitbreiding te voorkomen was het omvertrekken van het brandend gebouw. Een ander middel was de verplichting, die men soms oplegde, tussen twee houten huizen een opening van 55 cm te laten. Uit dat systeem ontstonden ook de zgn. "brandstraatjes" . Later werd verplicht een gemeenschappelijke muur in steen op te trekken eO). Deze beslissing was van belang voor het ontstaan van steenbakkerijen (die zelfs naar Engeland en Duitsland uitvoerden) el). Keizer Karel IV schijnt een "financieel genie" op de keizerstroon te zijn geweest; hij begunstigde vooral de stad Praag en voerde een politiek om Praag groot te maken o.a. door er een universiteit te stichten. Hij gaf 12 jaar belastingsvrijstelling voor wie in Praag een huis in steen optrok.
16
.
Doordat de straten smal waren (Londen veranderde dat na 1666) en de huizen per verdieping soms mekaar naderden (overbouw aan beide straatkanten) sloeg het vuur ook gemakkelijk over naar de overkant van de straat. Daarom was brandbestrijding, hoe weinig ook georganiseerd, altijd een kollektieve taak: één brandend huis kon de hele stad aansteken; het was de fakkel van Vitrivius. Naar aanleiding van de grote brand van Londen 1666 ontstond de brandverzekering. Het zou wel lang duren vooraleer verzekerd-zijntegen-brand algemeen als een vanzelfsprekendheid zou aangezien worden - eigenlijk pas in de 20e eeuw. Het ontstaan van verzekeringen tegen brand had nog een uitwerking: aangezien de verzekeringsmaatschappijen winst wensten te maken drongen zij bij de overheid op voorzorgsmaatregelen aan. Aangezien de overheid weinig deed, richtten die maatschappijen in grote steden zelf korpsen op. Toen Peter Stuyvesant gouverneur en quasi eigenaar was van Nieuw-Amsterdam (dat later New York zou genoemd worden), richtte hij in 1647 speciaal georganiseerde wachtpatrouilles op, met speciale kledij, met alarmratels en nachtlantaarns. Benjamin Franklin organiseerde in 1736 een vrijwilligerskorps. Zo waren er zowat overal pogingen om het grote brandgevaar te weren. Na de brand van Rome in 6 n. Chr. had keizer Augustus een korps van "vigiles" , wachten, opgericht, 7000 man met politie- en brandweer-opdracht. Zeven branden (eerder grote dan kleine) hadden ze onder kontrole gekregen. Maar de reeds genoemde brand van 66 n. Chr. kregen ook die 7000 mannen niet onder kontrole: hij duurde acht dagen, twee derden van Rome lag in de as. (Had Nero de stad in brand laten steken? Of was het, zoals Nero zei, de schuld der Christenen?) Jarenlang, eeuwenlang probeerde men de mensen er toe over te halen te bouwen met minder brandbare elementen. Reeds in 1232 vaardigde Brugge een stedelijk bouwvoorschrift uit tegen brandgevaar (22), maar in 1280 brandde te Brugge de halle en de halletoren die toen nog van hout waren, af. Bij die brand gingen o.a. de vrijheidsbrieven verloren, zoals in 1380 te Deinze. In 1417 voerde het Brugse stadsbestuur een "subsidie van de derde tegel" in, d.W.Z. dat de stadsoverheid besloot een derde te betalen van de kosten van een dakbedekking met tegels bij het herbouwen, later ook bij het bouwen van huizen (23). 17
Te Gent verbood men al in 1374 nog huizen met stro te bedekken. In 1379 werd te Dendermonde verboden nog stro of riet als dakbedekking te gebruiken. Maar ook de heren bleven strobedekking gebruiken. Zo werkte in 1555-56 een strodekker Hendrik Bitebier te Ooidonck: hij werd betaald "ter causen van seker tasweerck ... uit decken van eenen torren toodoncq" (24). men was zich van het brandgevaar van strodaken wel bewust. Daarom zette men er "donderplanten" op. Strodak wordt ook vaak rieten dak genoemd. Maar stro is beter dan riet omdat stro buigzamer en soepeler is. Roggestengels hebben de voorkeur op andere strosoorten, dan tarwestro en dan gerst. (25). Er zijn heel wat planten met het woord "donder" in hun naam: donderbiezen, donderboord, donderkruid, donderkoppen, donderblaarkens, donderdistel, dondertoren, donderfak, donderbotten enz ... ook mossoorten. Het zijn allen dakplanten, d.w.z. planten die op het strodak van het huis of van de hut werden aangebracht om dat stro vochtig te houden en dus brandveilig. In de Capitularia van Karel De Grote was het kultiveren van deze (vochthoudende) gewassen op de daken verplicht. Deze planten kregen dan een magische kracht toegeschreven die met Donar te maken had, de god van de donder. Op schilderijen van R. Van der Weyden en Breugel kan men die brandbeveiligers op de strodaken soms zien (25). Maar niet alleen het strodak was gevaarlijk, ook de houten konstruktie en de houten gevel. In 1544 had nog 52 % van de Amsterdamse huizen een houten gevel (26) en in Brugge verbood men in 1616 nog houten gevels te herstellen. In 1635 verbood men er nog houten onderpuien te bouwen. In de 18e eeuw verdwenen er te Brugge nog 238 houten gevels. Er zijn er nu nog twee (27). Te Gent had één achtste van de huizen in 1660 nog een houten gevel; zelfs in 1785 waren er nog veel en in 1812 nog 58. In 1816 werd te Gent verboden nog houten gevels te restaureren en in Ieper werd pas in 1823 een stadsverordening uitgevaardigd om het bouwen of herstellen van houten gevels te verbieden.
18
..
lIl. EERSTE MAATREGELEN TE DEINZE
Een van de eerste sporen die we te Deinze vonden van officiële brandbestrijding zit in een politie-ordonantie van 1 augustus 1565. Prof. Eg. Strubbe publiceerde de tekst ervan in het K.O.K. Jaarboek 1949 (Het Oude Recht van Deinze - blz. 99-146). Volgens de daar genoteerde voorschriften moest ieder huis een ladder hebben die tot het dak reikte; vele kleine huizen hadden zelfs geen stenen schouw; die moesten bepleisterd worden. Elk huis moest een kuip water gereed staan hebben en daarbij een emmer. Zwingelen, hekelen, dorsen bij avondlicht was streng verboden (28). De bakkers moesten hun ovens laten uitgaan: ze mochten niet meer branden na zonsondergang en niet aangestoken worden voor zonsopgang. Op overtreding van die artikels stond telkens boete (29). In welke mate die voorschriften nageleefd werden door de bevolking, en of de naleving door de overheid werd gecontroleerd, weten we niet CO). Uit de stadsrekeningen van Deinze blijkt wel dat er door het stadsbestuur mensen werden uitgezonden om op kosten van de stad "te visiteren asten en schauwen" en dat gebeurde nog op het einde van de 17e eeuw. In 1408 kocht de stad Deinze (van een koopman uit Utrecht) 24 lederen emmers. Arend Mesdaghe werd betaald om die emmers van Brugge naar Deinze te brengen op "zijnen waghen met vrechten" enDiederick Den Smet Cl) moest 24 ijzeren haken maken om die emmers aan vast te maken (2). Regelmatig vindt men uitgaven voor het "visenteren de caven, hasten, hovenen, hoe men vier maeckt" (1504). In de stadsrekening over 1432 lezen we reeds dat "de he ere ende de wet ommeginghen in den wintere ende bezaghen hoe de liede vier maecten ende bevolen hem allen te hebbene leederen hoesvate ende bommen te hauwene inde caendele. " Dat men er zich van bewust was dat de brand in één huis de hele stad kon bedreigen blijkt uit een aantekening in de rekening van 1510, dat bij een brand 10 of 12 "gezellen" heel de nacht bleven waken en de brand blusten "omme de bewaerenisse van der stede". Ze kregen als betaling 2 tonnen bier; dat kostte 58 schellingen ( een stoop wijn kostte 6-8-10 soms zelfs 12 schellingen). 19
In 1520 staat genoteerd dat de stad Deinze om 6 pond 5 sch. par drank schonk aan "den goeden mannen ende ghesellen die neerstich wa eren om waeter te haelne ende den brant te blusschene te peteghem up de cnocke ende van dat sij snachs waecten". Omstreeks dezelfde tijd moet het ook gebrand hebben bij de baljuw, want Lauwereins Willemijns kreeg 44 schellingen om acht of negen paarden die in de brand gebleven waren in een put op den "spriendriessche" te begraven. Hij moest die lijken met een "voere hauts" bedekken (33). Jan Van Der Houwen hielp hem hierbij. Indien men met "baljuw" Gillis van der Mote bedoelde (die alleszins baljuw is geweest omtrent die tijd) dan moet dit een brand geweest zijn in Het Schild van Bourgondië, alleszins in de stallen van dit hotel, waar paarden konden gewisseld worden. In augustus 1522 brandde het aan de "bruchpoorte" en werd een ton bier gegeven aan de "ghesellen die snachs den brant waecken ende tvier blussen". Toen ze bij "lesten clockslach" wegtrokken, kregen ze nog een ton bier - kosten: 3 pond par. In het jaar 1523 "als men den gay scoet te peteghem van den handboghe int J aer XVe XXIII zo was ghesconcken den guldebroeders van mijnen heere Sente Sebastiaen thulpen thueren cos ten die zij ghehadt hadden int vercrijghen van hueren privilegen die inden brant te peteghem verberrent waeren de som X lb par" dus 10 pond. Dat het strodak hier gebruikelijk was is vanzelfsprekend. In het pachtkontrakt van het Goed te Wallebeke, in de gemeente Astene, staat als een van de pachtvoorwaarden genoteerd dat de pachter (anno 1426 Arend van der Leyden) ieder jaar 200 bussels stro moet leveren om de huizen te dekken; de pachter moest ook de strodekker betalen en hem tijdens de werkdagen "zijn mont costen" (eten) geven. In de rekeningen van 1530 vinden we dan een bewijs dat te Deinze ook de subsidie van de derde tegel bestond: "betaelt Heyndrick de Pickere (34) van dat hem ghepresenteert was de derde teghele als hij sijn huus maecte inde ghent strate voolghende dat gheordineert was inden laetsten brant, soe wie met tegheles decken zoude dat de stede doghen zoude de derde teghels, comt 18 pond par". In november 1532 werd deze H. de Pickere stadsontvanger. In 1543 kreeg Heyndrick de Pickere nog eens de subsidie van de derde tegel "naer costume" voor twee nieuwe huizen en die hij had laten bouwen; dat kostte de stad 20
•
24 pond par. In hetzelfde jaar kreeg Lowys Callant 10 pond "ter causen dat hem gheconsenteert was den coste van den derden tichele up zijn nieuwe huis". In Vilvoorde ijverde de stadsmagistraat in 1787 tevergeefs voor het verplicht gebruik van dakpannen voor burgershuizen (Van de Walle). In 1567 brandde de herberg bij het kasteel van Ooidonk af; die was toen vrij nieuw en werd toen uitgebaat door Pieter de Waeghenaere (nu De Sterre). In de stadsrekeningen 1763/1764 vinden we de naam van de man die toen te Deinze belast was met de controle der gebouwen. "Alvoren betaelt aen Judocus Cras, eS) messagier deser stede, de somme van vijf ponden grooten over de rechten van bailliu, amptman, burgemeester ende schepenen in het doen van visie ten te weten op de drije jaerelijcksche feesten deser stede de herbergen, de schouwen op Kerstavond ende den gesouten visch op Asschen Woensdag in advenante van een pondt groote par visite" . Bij zulke "visiteringen" konden ook boeten opgelegd worden omdat de schouwen niet geveegd waren, omdat de schoorstenen niet veilig waren, omdat ladders ontbraken, omdat de hangseIs der emmers ontbraken, enz. Soms waren het de stadsmagistraten zelf die visiteerden en die waren dan meestal begeleid door beëdigde experten (timmerlieden, metselaars, schaliedekkers). Deze "schouwingen" kregen wettelijke betekenis. Hoe gevaarlijk een strodak wel was bleek nog eens in 1878 toen men te St.- Maria-Leerne een noodkerk (tijdens de afbraak van de bouwvallige kerk en de opbouw van een nieuwe kerk) met stro bedekte en op 19 mei een begin van brand ontstond, tijdens de mis, door de pastoor met kwispel en wijwater geblust (36). Op 3 april 1723 brak er te Deinze brand uit op de markt, in Het Gulden Hooft. Naar aanleiding daarvan besloot het stadsbestuur: "Actum int Collegie den 13 Apri11723. "Alsoo binnen deser stede op den 3e deser is opghestaen eenen vehementen brandt inden stal van het gulden hooft binnen deser stede den welcken door denselven brandt teenenmael is gheruineert niet sonder groot perijckel van door denselven thebben connen afbranden gheheel de stede van Deynse ende alsoo differante insetene deser stede het colJegie daer tsedert hebben commen clachtich 21
vallen dat het ghemeente is onvoorsien vande noodighe brantleeren, heemers ende speeten om in toecommende tijden den brandt (waarvan ons Godt behoedde) te connen blusschen ende stutten soo ist dat Burghemeestere ende Schepenen hebben gheresolveert gelijk sij resolveren bij desen op het instant versoeck van het ghemeente deser stede promptelijk te doen maecken de noodighe brantIeeren, haecken, heemers ende speeten ende de becostghinghe van dien te pointen tot laste van negotie ende ghestaetheijdt tot conservatie van de huijsen, menschen ende meubelen deser ghemeente, actum ut supra. Getekend: G. van coppenolle, Bauduyn benoodt, Lowijs van Wontergem, Jacobus vandermeulen, Huybrecht wilssens, Anthone algoet (37).
Hieruit blijkt dat er geen stadsmaterieel voor blussingswerk vorhanden was. Uit de stadsrekleningen over 1724 vinden we dan verantwoording van uitgaven voor het maken en leveren van een brandspuit en het doen maken van 26 brandemmers, 2 brandladders en brandhaken. We vernemen ook dat de burgemeester een meester-koperslager, Ludovicus Van ReckendaeJe, eS) naar Brussel heeft gestuurd om er met de brandspuit te leren omgaan. Zo kennen we dan meteen de naam van de eerste brandspuiter te Deinze. We citeren hier de verantwoording van deze uitgaven van 1724: "Sesthiende capittel van uijtgheven ende betaelijnghe ter causen van het maecken ende leveren van eene brandtspeete, het doen maecken ende repareren van brantheemers haecken ende brandtleeren bij resolutie ende consent van het ghemeente deser stede, welcke voorschreven oncosten ghepoint ende ommestelt sijn gheworden tot laste vande negotie ende ghestaethede alleens soo hier naer volght: Alsvooren wort te kennen ghegeven dat burghemeester ende schepenen tot brussel hebben doen maecken de voorseijde brandspuijte daer over sij. door dheer Frans Wijme hebben doen betaelen tot een hondert vijfenvijftig ~uldens. het over maecken van pennijnghen mitsgaeders drij maenden intrest daennne begrepen welcke somme alhier in proffijte vanden selven wij me in uitgheef wordt ghebracht dus par quitantie in ponden schellijnghen grooten tot 25 P - 16 s. - 8 gr. Item noch betaelt aenden selven Wijme de somme van ses schellijnghen en acht grooten over sijne devoiren in het maecken van het accord met verschot van porten van briefven alles bij sijn overghegeven billiet ghementionneert dus par quitantie alsvooren deselve ti s. 8 gr. Item betaelt aende maertschipper van deijnse de somme van een pont derthkn schellijn~hen en vier grooten over het transporteren met zijn schip van ghendt naar deiJnse de voorseijde brandtspeete branthaecken heemers ende sperren tot het maecken van de brantleere dus hier volghens quitantie deselve somme vnn 1 P - 1.3 s. - ... gr.
22
•
Item betaelt aen Ludovicus van Reckendaele meestere coppersclaegher de somme van twee ponden grooten over eene voyage bij hem ten versoecke van burghemeestere ende schepenen ghedaen naer brussel tot het leeren ende dirigeren vande selve brantspuijte dus hier par billiet de voorseijde somme van par quitantie 2 P. Item betaelt aen Paulus Cnudde tot ghendt de somme van sesthien ponden achthien schellijnghen grooten over het maecken ende leveren van seshentwintigh brantheemers ten advenante van derthien schellijnghen grooten courant ghelt voor ieder, volghens sijne missive, dus hier par quitantie deselve somme van 16 P -18 s. Item noch betaelt aen Pieter Everaert meester smedt tot ghendt de somme van drij ponden eenen schellijnck en acht grooten over het beslaen vande sperren ende de leverrijnghe van ijzerwerck daertoe noodigh, dienende voor branthaecken ten dienste van het ghemeente deser stede, dus hier volgens quitantie de voorseijde somme van . 3 P - 1 s. - 8 gr. Item noch betaelt aen Louijs Heije deken vande vryschippers tot ghendt de somme van neghen ponden vijf schellijnghen en vier grooten over de leverijnghe van sperren ende t' maecken vande brantleeren ende branthaecken dus alhier volghens syn overghegeven billiet, ende quitantie de voorseijde somme van 9P-5s.-4gr. Item noch betaelt aen sieur Jacobus vander Meulen ghewesen schepene deser stede de somme van zes schellijnghen groot en over verschot van porten van briefven als t'last ghehadt hebbende tot het besorghen van de voorseijde brandspui te ende leeren, dus alhier volghens quitantie de voornoemde somme van 6 s. "Seventhiende capittel van betalijnghe bestaende in ordonnantien bij burghmeester ende schepenen tot laste van den rendant verleent, mitsgaeders andere ende voordere oncosten ordinaire deser rekeninghe: Item betaelt aen Jan Verhenne temmerman binnen deser stede de somme van drij ponden en vier grooten over leverijnghe ende aerbeijt soo aen het bastoneelhuijs des er stede, t' maecken van twee brantleeren als aerbeijt aen de clocke deser 3 P - 4 gr. stede par specificatie ordonnantie ende quitantie dus Item brenght den rendant noch in betalijnghe de somme van seshenvijftigh ponden seventhien schellijnghen neghen grooten en ses deneers soo vele hij heeft betaelt aen Jacobus Vandermeulen brauwer alhier over het verschot bij hem ten versoecke van burghemeester ende schepenen deser stede ghedaen, soo tot het maecken ende leveren vande brandspuijte van brussel binnen deser stede, het coopen vande sperren om brandtleeren ende brandthaecken te leveren van het noodigh ijzerwerck ende het maecken van seshentwintigh nieuwe brantheemers, mitsgaeders voorder verschot intrest van sijne gedebourseerde pennijnghen volghens vier overgheleverde acquiten van sijn deboursement ghedaen aen de bode Baudwyn Verschraeghe, aen Louijs Heije schipper, Pieter Everaert meestere smidt ende Paulus Cnudde tot ghendt ende ingevolghe van d'ordonnantie van Burghemeester ende Schepenen ende het acquit van selven vandermeulen daer onder staende, dus hier de voornoemde somme van 56 P - 17 s - 9 gr. - 6 den. 23
Item noch betaelt emmers gherestitueert aen d'heer Frans Wijme de somme van seventhien schellijnghen en drij grooten die deselve somme betaelt hadde aen GiJJjs Coppe van brussel over de vrecht ende packhuijshiere vande voorseijde spuijte, dus hier par ordonnantie ende quitantie met de gonne van restitutie de 17 s - 3 gr. voornoemde somme van Item betaelt aen Jacobus Provost smit binnen deser stede de somme van drij ponden achthien schellijnghen en ses grooten over aerbeijt ende leverijnghe van bauten en scheisen tot de voorseide brantleere mitsgaeders reparatie aende clockriemen dus hier par billiet ordonnantie de voorseijde somme van 3P-18s-6gr. (37).
De brandspuit werd in het stadhuis geplaatst. Dat stadhuis stond toen midden de markt ter hoogte van de Ramstraat maar de uitgang was nogal nauw daarom zou men later de poort verbreden zoals blijkt uit het resolutieboek V folio op 4 januari 1787: "de beneden-deure van stadhuijs sal worden ennaeckt met een arduijnen portal, ende merckelijck venneerdert om te besorgen eenen facilen uijtganck voor de stadsspeete. "(39).
Op 7 februari 1787 vroeg men daarvoor de toelating aan de hogere overheid: "In de benedenstage konnen de gemelde panden aan de stad procureren eene bequaeme plaetse tot het stellen van stadsspeeten, brandheemers, haecken, ende leeren." (37). Resolutieboek V folio 51).
Maar wat nu als de bergplaats van het blusmateriaal in brand staat? Dat gebeurde in de nacht van 8 op 9 september 1792. Men heeft de brandspuit kunnen redden want men vroeg toen aan de markies de brandspuit op het kasteel te mogen onderbrengen (40) : "voor het overighe wierd besloten den ontfangers van sijne Excellente den heer Marquis deser stede t'aensoecken om de brandspuijte bij provisie te mogen plaetsen op het Casteel van sijne Ecxellente tot alderstond de stadt haer van bequaeme plaetse sal voorsien vinden." (Resolutieboek V folio 114) (37).
Hoelang de pomp in het markiezaat stond weten we niet. Maar in 1815 werd alleszins een nieuwe regeling getroffen zowel voor het plaatsen van de brandweerpomp als voor de diensten van het gemeentehuis. Men huurde van de weduwe van Ange Callier 1e een lokaal voor de bureaus van het gemeentehuis (42) 2e een lokaal voor het bureau van militaire logies 3e de grote kamer voor de zittingen van de gemeenteraad (41) 4e een droge plaats om er de brandpomp onder te brengen Se een zolder. Deze huur, aange~aan op 1-2-1815 voor de som van 350 fr. per jaar liep over drie jaar (42 iS). Deze overeenkomst werd door burgemeester Claes ondertekend. We zitten meteen in de Hollandse tijd. 24
•
IV. VERORDENING IN HET WAASLAND IN 1741 In de dokumenten van het dossier Scheerlinck vond ik een voor eensluidend verklaard afschrift van een aantal artikelen uit een politie ordonnantie van het hoofdcollegie Van Den Lande Van Waes. De ordonnantie is van 28 november 1741, was geparafeerd door De Castro en getekend door de griffier P.S. Keyaerte. In artikel 62 e.v. gaat het over brandmaatregelen. Waar acht of meer huizen bij elkaar staan mogen de huizen, stallingen en schuren en hun aangebouwde delen niet meer hersteld worden tenzij men vaste, "harde", daken aanbrengt, zoniet worden ze op kosten van de overtreder afgebroken die daarenboven een boete van 20 ponden parisis oploopt. Schuren die op voldoende afstand staan - de overheid zal daarover oordelen en schriftelijke toelating geven - mogen andere daken hebben. Verder is het verboden brouwerijen of stokerijen te herstellen of te bouwen tenzij in steen en met harde daken. Het is verboden te bakken in gebarsten ovens of mout of graan te drogen tenzij op steen en onder harde daken (dus geen strooien daken). Slotenmakers, smeden, twijnders en ververs moeten hun smis of hun fornuis in steen bouwen. Hekelen moet buiten gebeuren ofwel moet het "ekelhol" in steen gebouwd zijn met hard dak. Men mag er geen licht maken tenzij in "wel beslotene Lanternen" (43). Men mag niet alleen tegen de voorschriften niet laten bouwen of herstellen, de strodekker of de timmerman die het in opdracht zou uitvoeren wordt ook gestraft. Het is verboden op straf van boete van 5 ponden parisis met een aangestoken tabakspijp (44), een lont, een vuurketel, een licht dat niet besloten is in een lantaarn, in een stal of schuur te gaan waar brandbare stoffen liggen. Ook as mag niet in de omgeving van stallen of schuren gestort worden. De overheid moet op stuk van veiligheid om de 6 maanden huizen, schouwen, ovens, stokerijen e.a. "visiteren". Te Aalst werd op 8 mei 1750 een politiereglement opgesteld waarin de taken in geval van brand omschreven worden: als alarm geblazen wordt van op de toren moeten de compagniecommandanten hetzij naar de brand (die 2 die het dichtst wonen) hetzij naar het stadhuis. De commandant van de wijk waar het brandt moet met zijn luitenant en 20 niet bewapende mannen zoveel het mogelijk en nodig is de
25
meubelen onder toezicht van de commandant van de buurtwijk brengen, die deze meubelen met zijn luitenant en 20 bewapende mannen bewaakt op veilige afstand van het brandend huis. De drie andere commandanten met hun manschappen stellen zich rond het brandend huis op, laten niemand naar binnen tenzij diegenen die hulp kunnen bieden. Metselaars, timmerlieden, dakbedekkers en hun knechten moeten komen blussen. De stadsloodgieter moet bij de brandpomp zijn, de slotenmaker van de stad, timmerman, dakbedekker en metselaar moeten de pompen hanteren en de darmen. De meesterbrouwers en de wagenmakers moeten zelf of via hun knechten de kleine wagens laten aanrukken met tonnen om water aan te brengen. Wie de eerste lading water aanbrengt krijgt een premie van 6 florijnen (45).
26
•
V. VERORDENINGTEGENTIN1766 Het Gentse stadsbestuur vaardigde op 28 augustus 1766 een nieuw reglement uit over brandmaatregelen. Daarin wordt gezegd dat de bewoners van het huis waarvan men de vlammen uit de schoorsteen kan zien slaan, gestraft zal worden met een boete van 6 florijnen (45) indien daardoor brand ontstaat overdag, en 12 florijnen indien 's nachts brand ontstaat. Nacht was het na het luiden van de avondklok om 9 uur (21 uur), tot de klokken de werklieden opriepen in de morgen. Graanstokerijen moesten hun drogerijen in steen optrekken; waar die werkplaatsen in hout waren moesten ze binnen de drie maanden herbouwd worden. Wie zich aan dit voorschrift niet hield kon 100 florijnen boete krijgen. Men mocht niet meer dan 4 pond buskruit in huis hebben; overtreding werd gestraft met inbeslagneming en 50 florijnen boete. Handelaars in buskruit mochten niet meer dan 25 pond in huis hebben (straf: inbeslagneming en 100 florijnen boete). Indien de overtreder brand veroorzaakte zou hij zelf alle schade moeten betalen. Wat buskruitverkopers meer in voorraad hadden dan 25 pond moesten ze door het stadsbestuur in depot laten houden op een speciale plaats in de vesting. Indien de gelogeerde soldaten kruit hadden moest men de stadsbestuurders verwittigen. Er werd te Gent in 1766 verwezen naar een ordonnantie van 1671 (46) waarin het al verboden werd daken met stro te bedekken. Dat verbod werd herhaald; straf voor overtreders: 10 florijnen zowel voor de eigenaar als voor de strodekker. De nog met stro gedekte huizen moesten binnen twee maanden een andere dakbedekking krijgen, zoniet zou van overheidswege tot vervanging overgegaan worden. In het stadhuis moesten honderd emmers staan. Ook op andere plaatsen moest het stadsbestuur opslagplaatsen hebben voor telkens honderd emmers. Elk kloosterpand moest er twintig staan hebben en elke gebuurtedeken moest er ook een aantal gereed staan hebben. Zulke emmers mochten niet voor huishoudelijk werk gebruikt worden. Vooral in de zomer moest men de brandpompen een paar maal laten werken om hun staat te controleren. De pompen die in klooster27
panden stonden moesten een plaats hebben die direkt op de straat uitgaf; de sleutel moest steeds bij de portier zijn. De gebuurte deken moest er voor zorgen dat er bij vriesweer in de kanalen en rivieren steeds een gat openbleef van vier vierkante voet aan elke trap of weg die op het water uitgaf (47). Deze gaten openhouden gebeurde op kosten der dekenij. De deken kreeg drie florijnen boete bij het in gebreke blijven. De wachten op het belfort moesten er voor ~orgen dat de kuipen die daar stonden steeds met water gevuld waren. De hallewachters moesten er voor zorgen dat er in het wachtlokaal van het stadhuis steeds twee dozijn stoklantaams waren. De 4 confreries moesten zich naar hun lokaal begeven als er brand was. De leden die alleen maar een degen hadden moesten er de bevelen van de stadsmagistraat afwachten. De stadstrompetters en -hallenmannen die wacht hadden moesten elke nacht op het belfort zijn. De trompetter blies elk uur aan de vier kanten van de toren (boete 6 florijnen) (48). Bij brand, zowel in de stad als in de voorsteden, moesten ze het met de trompet en de klokken signaleren. Ze plaatsten bij nacht een licht aan die kant van de toren waar de brand was opdat het publiek zou weten welke richting het uit moest. De nachtwakers die op ronde waren moesten de baljuw, de stadsbestuurders en de kloosterpanden waar pompen stonden, verwittigden door te roepen "Brand". De nachtwaker in wiens wijk de brand ontstaan was, wekte alle buren. Taak van de nachtwakers was dan de orde te handhaven en diefstal te voorkomen. Als het brandde moesten de trommelaars der 18 stadscompagnies de trommel roeren van straat tot straat tot iedereen op post was. Ze kregen daarvoor elk 14 stuivers. De karren met ladders en watertonnen mochten niet opgesteld worden dat ze het gedoe hinderden. De sergeanten en majoors letten erop dat vrouwen en kinderen weg gingen en dat er niet gestolen werd. De stadsboodschappers moesten 2 stoklantaarns klaar hebben om de schepenen naar het stadhuis voor te licpten (49). Dan moesten ze naar de plaats van de brand om daar te lichten - allen samen kregen ze daarvoor 6 florijnen. Elke stadswijk had ladders ter beschikking, Aan de koetsiers van de pompwagens werd aangeraden wel vlug maar niet overhaast te rijden om wielbreuk te voorkomen.
28
•
Bieruitvoerders moesten bij brandalarm met hun wagens aan komen, geladen met tonnen met water gevuld - brouwers en kuipers moesten die ter beschikking stellen. De corporatie zal daarvoor 30 flor krijgen om te verdelen. De stadshellebardiers moesten voor de orde zorgen, vrouwen en kinderen die zich op de plaats van de ramp bevonden konden in de gevangenis gestoken worden. Als de brand uitbrak op een plaats afgelegen van het water moesten al de inwoners van de wijk hun huisemmers, met water gevuld, buiten zetten. Alle metselaars, dakdekkers, schrijnwerkers, zowel de meesters als de werklieden van de corporatie, moesten ter plaatse komen met hun materieel om het vuur uit te doven. De mensen die kwamen om te helpen blussen plaatsten zich op 2 rijen: een om de volle emmers door te geven, de andere rij voor de lege emmers. De hele stad werd dus a.h.w. gemobiliseerd. Er was het bluswerk ; men kon ook brand voorkomen door andere bouwmaterialen te gebruiken. Stro was uit den boze. Hoelang al? Hoelang nog?
29
VI. FRANSE TIJD Op 12 Ventose van het jaar 5 kregen de gemeentebesturen een brief van de leden "composant l' Administration du Departement de l'Escaut", ondertekend door 4 personen; we lazen de handtekeningen als zijnde van Hopsomere, voorzitter Sjeeren, Danneels en Dierts (50). In dit schrijven werd verwezen naar een brief van de Ministre de la Police over het nemen van maatregelen ter voorkoming van brand. Men herinnerde er de gemeentelijke overheden aan, dat het toezicht op die maatregelen tot hun taak behoorde volgens de w~t van 24 augustus 1790 (51). Tevens werd verwezen naar artikel IX van hoofdstuk 11 van de wet van 6 oktober 1791 waarin gezegd wordt, dat ten minste eenmaal per jaar de haarden, ovens en de schouwen moesten nagezien worden van alle huizen en gebouwen die zich op minder dan honderd toises (vadem-el?) van andere woningen bevonden. Die haarden en schouwen, die gevaar opleverden voor brand of andere ongevallen, moesten afgebroken worden op straf van boete van 6 tot 80 pond. De gemeentelijke overheid moest zich door vaklieden laten begeleiden en over die bezoeken proces-verbaal opstellen. De uitvoering van opgelegde afbraak moest door diezelfde overheid gekontroleerd worden; zij was verantwoordelijk: "Le Ministre de la Plice vous previent que si par votre négligence il arrivait quelque incendie, il provoquera contre vous toute la severité des Lois". De brief waarnaar verwezen werd was er een van 14 pluviose uit Parijs, op 19 pluviose te Gent ontvangen, waarin Le Ministre de la Police générale de la République zich richtte tot de Commissaris du pouvoir exécutif près l'Administration Centrale du departement de I'Escaut à Gand. We vinden die brief interessant en typisch genoeg om hem volledig te copiëren : Paris, Ie 14. Pluviose I'an 5 de la République une et indivisible - Bureau nU 2030, 1er Division. Le Ministre de la Poli ce générale de la République Au Commissaire du pouvoir exécutif près I'Administration Centrale du Departement de l'Escaut à Gand. Si par les Lois, il en est quelques unes, Citoyen, sur I'Exéeutilln desqudles la plus entiere confiance dans votre zèle et active surveillance ne suffit
30
pas pour me rassurer, que je doive vous rappelIer particulièrement et dont il est nécessaire que Ie compte Ie plus exact me soit rendu, ce sont sans contredit celles qui prescrivent des précautions contre les dangers qui menacent la salubrité et la sureté publique. A l'egard des délits individuels la sureté personnelle et la propriété, effets prémédités de la malveillance et de la perversité, Ie devoir du Magistrat se borne à la poursuite des coupables, mais il n'en est pas de même lorsque la société ou une partie de ses membres sont menacés, moins par les personnes que par les choses, moins par Ie crime qui voile et dérobe ses projets que par l'imprudence, la négligence et l'ignorance qui se laissent toujours appercevoir et contre lesquelles il est toujours facile de se prémunir; alors les obligations du Magistrat sont de prévoir et d'empêcher et il est responsabIe de tout Ie mal qu'il n'a pas prévenu. Ces principes, Citoyen, s'appliquent a tout es les parties de la salubrité et de la sureté; mais pour ne pas affaiblir l'attention des corps administratifs en la faisant porter sur trop d'objets à la fois, je ne m'occuperai dans cette lettre que des dangers causés par les incendies et particulièrement dans les campagnes ou les causes étant plus faciles et plus fréquentes, les secours toujours rares et tardifs, et ou les objets exposés au ravage offrent communément Ie double intérêt de la proprété particulière à garantie et d'une chose de nécessité commune à con server ; tout concourt à imposer à la prévoyance des administrations, des obligations plus étroites. Aussi Ie code rural plus positif dans ses dispositions que Ie code municipal, précise t'illes mesures à ordonner par les officiers municipaux, et tandis que Ie paragraphe 5 de l'art. 3 du titre XI de la loi du 24 Aóut 1790 en énumérant les objets confiés à la vigilance et à l'autorité des corps municipaux, leur confie en term es généraux Ie soin de prévenir par des précautions convenables et de faire cesser par la distribution des se cours nécessaires les accidents et fléaux calamiteux tels que les incendies. La loi du 6 octobre 1791 fixe précisement la nature des précautions, et l'art. 9 du Tit. 2 de cette loi veut qu'au moins une fois par an, on fasse visite des fours et cheminées de toutes les maisons et de tous les bätiments éloignés de moins de cent Toises d'autres habitantes, et que la démolition ou réparation des dits fours et cheminées reconnues dans un état de délabrement qui pourrait occasionner un incendie ou d'autres accidents, soit ordonnée et même pourvoye d'amende de 6 "jusqu'à 24". L'expérience, Cito yen , donne toujours en ce genre de funestes et douloureuses leçons et Ie ravage qu'un incendie causé par Ie mauvais état d'une cheminée vient de produire dans un des cautions du Département de l'aisne, ou 8 semaines ont été la proie des flammes ou des citoyens ont peri, et ou plusieurs autres ont failli être victime de leur dévouement, doit convaincre toutes les Administrations qu'elles ne doivent se reposer sur l'intérêt particulier, qui trop souvent s'aveugle et s'endort, et qui'il faut placer à coté de lui la sentinelle toujours éveillée toujours active de l'autorité publique.
11 est toujours nécessaire et je vous charge expressement de requerir de l'administration près de la quelle vous êtes placé, qu'il soit enjoint à tout es 31
les administrations de caution de son arrondissement de veiller à ce qu'il soit procédé dans Ie mois, par les agents ou adjoints municipaux, à la visite, dans toutes les communes rurales et dépendances, des fours et cheminées qui n'auraient pas été visités depuis 6 mois, de renouveller ces visites de 6 mois aux époques fixées par I'administration centrale, et de lui justifier de I'exactitude de ces visites, par la date des procès verbaux. Vous provoquerez la sévérité de I'administration centrale à l'égard des agents ou adjoints municipaux qui auraient négligé de faire les visites dans les delais et aux époques fixées et vous recommanderez à vos Collégues placés près les administrations de canton la plus grande surveillance SUf cet objet. lIs doivent prendre connaissance des procès verbaux de visites remis à l'administration par les agents ou adjoints municipaux, ou commissaires de police qui y ont procédé, assistés de gens de l'art; ils doivent s'assurer que les réparations ou démolitions ont été faites, et en cas de refut ou de nég1igence poursuivre les contrevenants devant Ie Tribunal de police correctionelle, attendu que l'amende encourue exéde trois joumées de travail. Enfin, Citoyen, je ne persuade qu'administrateurs et Juges tous sentiront combient il importe de mettre de surveillance et de sévérité dans l'exécution de cette loi et que la négligence des uns ou l'indulgence des autres auraient les effets les plus funestes puisqu'indépendement de la sureté publique qu'elles compromettent, elles occasionnent à l'Etat des dépenses pour indemniser en secourir les incendies. Pour moi, Citoyen, je vous déclare que vivement pénétré de l'importance de cet objet, je provoquerai en cas d'incendie causé par la négligence des administrateurs à faires les visites, ou à constater I'exécution des travaux de réparations ou de démolition, toute la sévérité du Gouvernement, contre ceux qui auront négligé leurs devoirs et ceux qui auront toléré ces négIigences. Vous voudrez bien en m'accusant réception de cette lettre me rendre compte de vos dilligences et de leur résultat. Salut et Fraternité.
Bij deze onderrichtingen en wetteksten bleef het niet. Het Sécrétariat Général stuurde in het jaar 9 (17 nivose) ook prospectussen van "une pompe économique pour les incendies et l'arrosement des jardins" naar sousprefets, met het verzoek daarvan kennis te geven aan het publiek. Speciaal werd vermeld dat een exemplaar moest bezorgd worden aan de Gazette de Gand voor de bekendmaking van deze door de overheid goedgekeurde pomp. Op 22 december 1807 vroeg de prefekt van het Schelde-departement aan de burgemeester van Gent het reglement, de organisatie en de kosten van kledij van het Gentse Pompierskorps. Het korps bestond in december 1807 uit 20 leden: 1 sergeant. 2 korporaals en 17 manschappen. Ze kregen een vergoeding van res32
..
pektievelijk 1,60 fr., 1,20 fr. of 1 fr. per dag of 584,433 en 365 fr. per jaar, samen 7655 fr. per jaar. De kledij bestond uit een habitveste Gillet à manches Pantalon Bonnet de Police Col de Crin Chemisier (3 stuks) 2 paar Souliers met nagels beslagen 2 paar Bas de fil 2 paar Bas de laine 1 paar Guêtres een helm een sabel De stukprijs wordt opgegeven van elk artikel en per man kost de uitrusting 98,45 fr., onderhoud en herstelling inbegrepen. Verwarming kostte 694,50 fr. per jaar, verlichting 84 fr. De totale kosten beliepen 10.402,50 fr. voor Gent in 1807 (52). We vonden een "Extrait des Minutes de la Sécrétairerie de l'Etat au Pal ais des Tuilleries" van 25 februari 1808, waarin Napoléon, Empereur des français, et Roi d'ltalie, protecteur de la Confédération du Rhin, reageert op het voorstel van de minister van binnenlandse zaken om in te gaan op het voorstel van het Leuvense stadsbestuur een pompierskorps op te richten. Leuven had dit beslist in gemeenteraadszitting van 13 oktober 1807. De burgemeester reageerde hierdoor op een brief van 9 oktober van de onderprefekt die een besluitsontwerp had voorgelegd dat er als volgt uitzag: Art. 1 A compter du ... (moest nog in~evuld worden na goedkeuring door hogere overheid) il sera créé une compagnIe de pompiers pour les services des pompes à feu composé ainsi qu'il suit Un Sergeant Major Commandant, un caporal et douze pompiers. art. 2 Le maire de Louvain est chef de la compagnie il ne pourra l'augmenter ni la diminuer sans avoir pris l'avis du conseil municipal et l'approbation du Préfet et sous Préfet. art. 3 Le ser~eant et Ie caporal sont à la nomination du sous Préfet sur la présentation
duMalre.
33
art. 4 Le Maire est seul Chargé de l'admission des sujets qui se présentiront pour entrer dans Ie corps; il exigera sur tout qu'ils soient d'une moralité reconnue, d'une constitution robuste, et qu'ils ayent au moins la taille d'un mettre sept cents trente trois millimêtres.
art. 5 En cas d'incendie les Pompiers ont la manutention des pompes à feu, et tous les instrurnents nécessaires; ils sont sous les ordres des directeurs de ces pompes; ils sont chargés de faire tous les trois mois, aux jours fixés par Ie Maire, un essai de toutes les pompes et boyaux. art. 6 Outre ce service pour lequel ce corps est spécialement créé il est chargé sous les ordres du Maire, de la police, de la garde des détenus. art. 7 11 Y aura un conseil d'administration composé du sous Préfet qui sera président, du Maire, du sergeant et du caporal qui fera les fonctions de secretaire, mais n'aura point voix délibérative. art.B Le conseil d'administration sera chargé de régler et de vérifier l'emploi de la masse des fonds alloués pour l'habillement et l'équipement, armément, de surveiller la distribution des différentes gratifications que la Compagnie aura reçue, qui seront mises en masse commune, de recevoir les réclammatIons relatives à la comptabilité et enfin de proposer ce qu'il jugera avantageux pour Ie bien du service, Ie tout devant être sournis à l'approbation du Préfet. art. 9 Le sergeant Commandant prendra tous les jours les ordres du Maire, et lui rendra compte aussi de tous les jours. art. 10 Le caporal est ten u de prendre les ordres du sergeant pour commander tous Ie service dont iJ a Ie détail. art. 11 Le sergeant est chargé de la discipline, iJ peut mettre aux arrêts pour 24 heures, pour les fautes graves iJ ren dra compte au Maire qui ordonnera la punition, mais aucune dé~radation ou un renvoy ne seront déterminés que par Ie sous Préfet qui fera connaltre les motifs au Préfet. art. 12 L'uniforme sera bleu de ciel parement et collez de drap rouge, chaque homme aura un häbit, une veste, une culotte, une capotte, trois chemises, deux cols, deax mouchoirs de poche, deux pairs de gêutres, deux pairs de souliers, un pantalon de toile et un casque. 34
•
art. 13 Le sergeant est distingué par un double galon d'argent aux parement et collet, et Ie caporal par un simple galon aux parement et collet ; tous les deux ans les pompiers seront habillés, les arm es sont fusils, bayonnettes, gibernes et sabres elles seront fournies par la ville. art. 14 La masse d'habillement sera prise sur la somme annuelIe de 700 francs, que Ie Maire aura à se disposition, pour n'en faire usage que l'avis du sous Préfet, et de I'autorisation du Préfet. Solde. La paie de chaque pompier est d'un franc par jour, celle du caporall fr .25 et celle du sergeant 1 fr.50 cents. art. 15 Chaque pompier mettra à la masse du petit équipement cinq centimes par jour mais cette masse ne pourra excéder 18 frs.25 centimes on sera toujours occupé de la porter à cette somme laquelle sera delivrée au soldat qui aura congé ou sa retraite. art. 16 On fera aussi une retenue de cinq centimes par jour à tous les pompiers. La somme provenant de cette retenue qui s'élèvera annuellement à 255 frs.50 centimes sera destinée à donner Ie cent francs de pension à deux pompiers, qui par leurs infirmités seront hors d'état de continuer leurs services et avoir eu réserve quelques fonds pour subvenir aux besoins de ceux qui par des blessures ou accident, ne pourraient plus faire Ie service de pompier. 2e Si un des pompiers avait Ie malheur de perir dans une incendie, sa veuve aurait droit à la pension qu'aurait obtenu son mari comme invalide. art. 17 Tous les ans du Ier au dix Janvier, Ie Conseil d'administration rendra un compte public des deux masses à la compagnie assemblée. Pour celles du petit équipement en appelant chaque pompier qui reconnaîtra l'exactitude de son de compte, pour celle des pensions en détaillant l'emploi des fonds qui en seront provenus, et en faisant connaître les noms des individus pensionnés et Ie restant en caisse. art. 18 Les bénéfices provenant des services extraordinaires payés, formeront aussi une masse, qui sera distribuée à chaque pompier par portion égale du 1er au 5 de chaque mois, sur un état fourni par Ie caporal visé du sergeant, qui Ie remettra au conseil d'administration. Cet état contiendra tous les services rapportant bénéfice distingués, par jour, nature, et présentant Ie montant de la rétribution. art. 19 Le Maire passera Ie trente de chaque mois la revu de la compagnie, arrêt era Ie Bordereau sur lequel Ie receveur de la mairie payera Ie prèt tous les dix jours au caporal sur un certifié par Ie sergeant au bas du quel il mettra son reçu.
35
art. 20 Le receveur de la Mairie sera dispositaire des fonds destinés pour la solde et l'entretien de la compagnie, pour les masses du petit équipement, pensions et de ceux provenant des services extraordinaires payés. la première recette sera basée sur Ie budget de la mairie et sera divisée en trois natures de recettes, la première composée de la masse d'habillement. La 2e de la solde moins les retenus ordonnées; et la 3e différentes retenues ci-dessus prescrites. La deuxième recette sera basée sur les états formés jour par jour et en distinguant les natures des services les lieux et personnes ou ils ont été fournis, par Ie caporal certifiés par Ie sergeant. Les états seront délivrés tous les dix jours par Ie receveur, pour Ie caporal, qui versera tous les dix jours dans sa caisse les fonds dont il est tenu de faire régulierement la rentrée. art. 21 La comptabilité sera liquidée pour la masse d'habillement sur les états des dépenses arretés par Ie consetl d'administration est approuvées par Ie sous Préfet. Celle de la solde sur la feuille de revue certifié par Ie Maire, celle des retenus et des services extraordinaires payés sur les états fournis par Ie caporal, compries avec ceux que présentera Ie dit caporal au conseil d'administration qui tous les ans seront soumises au conseil mumcipal et approuvés du sous Préfet. l;lrt.22 Le caporal sous la surveillance du sergeant sera chargé de recevoir et payer la solde et la masse du petit équipement et celle des services extraordinaires. Pour la solde, ill'a recevra sur un controle certifié du sergeant, pour les autres objets sur des états qu'il dressera et qui seront approuvé, s'il y a lieu, par Ie sergeant. Afin d'évlter les retards qu'entraînera cette comptabilité il sera fait une avance de cent quarante francs au caporal pour qu'aucun pompier n'éprouve de retard dans sa solde et ses besoins. art. 23 Chaque pomrier aura un livret qui contiendra son décompte arreté tous les mois par Ie capora et visé par Ie sergeant. 11 sera aussi ouvert un registre qui présentera les noms, prénoms et signalement de chaque pompier et ses services, on y tiendra note de ses fautes et des punitions qu'il a subies. Le conseil après avoir entendu la lecture de l'arreté qui précède après avoir discuté son contenu approuvé toutes les dit positions en émettant toutes fois Ie vreu que Ie nombre déterminé par art. 1er soit augmenté lorsque les ressources de la commune Ie permettront et qu'au lieu d'un caporal il en soit nommé deux attendu que la compagnie de pompiers devant se diviser en deux escouades, pour faire alternativement et de jour à autre, Ie service; il y en aurait toujours une sans chef.
Dit is de Leuvense tekst die op 25-2-1808 door Napoleon werd goedgekeurd. Op 14 mei 1808 stuurt de Prefekt van het Dyledepartement de tekst van dit, te Leuven door de gemeenteraad en te Parijs door de minister van binnenlandse zaken, goedgekeurde reglement naar Gent als voorbeeld. 36
•
Te Gent voorzag men 10.400 fr. op de begroting van 1808 om de brandweer te organiseren. De burgemeester van Gent vroeg in april 1808 aan de prefekt wanneer het ontwerp van reglement dat hij had ingestuurd als antwoord op het schrijven van 22 december 1807 zou terugkeren. Hij wees er meteen op dat een korps van 20 man te klein is om dag en nacht ter beschikking te staan. Het aantal zou moeten verdubbeld worden. Op 28 juli 1808 vraagt de Gentse burgemeester nog eens waar de goedkeuring van zijn ontwerp blijft. De prefekt heeft het ontwerp aanbevolen te Parijs. Op 8 november 1808 schrijft de prefekt nog eens naar de Minister van Politie om op de goedkeuring van het Gents~ ontwerp aan te dringen. Hij herneemt het argument van de burgemeester dat 20 man in een stad van bijna 60.000 inwoners (53) inderdaad te weinig was "pour y faire la police" ; ze moeten immers niet alleen 's nachts patrouilleren, ze moeten ook daar zijn waar er "réunions publiques" zijn om wanordelijkheden te voorkomen; daarenboven moesten ze ook nog de brandweerpompen bedienen. De prefekt stond dus achter het voorstel van de burgemeester en de stadsraad. Ter informatie, zo schrijft de prefekt aan de minister, had hij o.a. het reglement van de brandweer te Parijs ter beschikking gesteld. De prefekt voegt er in een andere brief nog aan toe dat de Gentse stadsraad "a adopté presque toutes les dispositions que je lui avais préparées". Het enige punt van verschil is dat de prefekt meer inspraak moet hebben dan het ontwerp van het stadsbestuur voorziet. Voor de prefekt is dat belangrijk omdat het om een gewapend korps gaat; er zouden wel eens "des inconvénients" kunnen ontstaan "de trop d'autorité laissée à une administration locale sur un corps armé" . Op 2 februari 1809 werd een keizerlijk decreet uitgevaardigd dat aan Gent de toelating gaf een pompierskorps "compagnie de pompiers" op te richten bestaande uit 40 man. Dit decreet kwam op 1 mei 1810 te Gent toe. De werving van leden kon onmiddellijk beginnen. De openstelling van 20 plaatsen werd over het hele departement bekend gemaakt, evenals de voorwaarden: -
men moest tussen 20 en 40 jaar oud zijn; men moest 1,68 m lang zijn (5 voet en 2 duim), in orde zijn met
-
de conscriptie en van goed gedrag en zeden zijn; de voorkeur ging naar timmerlieden, dakbedekkers, metselaars, loodgieters, leerlooiers; liefst moesten ze kunnen lezen en schrijven. 37
Het korps zou onder een commandant staan; die moest een oud-militair zijn en vertrouwd zijn met Frans en Vlaams; hij zou 1800 fr. per j aar verdienen maar moest zijn eigen uitrusting en kledij bekostigen. Een sergeant, tweede in bevel, zou 900 fr. verdienen; hij moest alleen het onderhoud betalen van zijn kledij en uitrusting, die de stad voor hem betaalde. Hij moest Frans en Vlaams kunnen lezen en schrijven. Het korps zou uit twee divisies bestaan, die elk twee peletons hadden onder leiding van een korporaal elk; dus vier korporaals. De korporaals verdienden 1,20 fr. per dag; alle dagen, ook de zondagen werden meegeteld. De pompiers, 33 in getal, en één tamboer verdienden één frank per dag, dus 365 fr. per jaar. Kledij en uitrusting en bewapening kregen ze van de stad. Ze moesten ze zelf onderhouden. De bewapening bestond uit een helm, een bijl, een geweer met bayonnette en voor de korporaals een sabel. Aan lonen kostte dit korps dus 1.800 fr. 1 commandant 900 fr. 1 sergeant 1.752 fr. 4 korporaals = 4 x 438 33 pompiers 12.410 fr. 1 tamboer = 34 x 365 16.862 fr. per JaaT We zagen een brief van Pycke, gericht aan de auditeur van de stadsraad, lid van het Légion d'Honneur, prefekt van het Scheldedepartement baron d'Houttetot om een meneer Durand aan te bevelen als commandant. Hij was oud officier van het 13e linieregiment en was gehuwd met "u ne dame du pays", hij woonde te Eeklo en kende beide talen. Hij had 15 jaar militaire dienst achter de rug en had tien veldslagen meegemaakt. Germain Jacques Durand werd ook nog aanbevolen door Fabre, kapitein van de gendarmerie, Van den Hecke, Dellafaille, Papeleu, en Gagée, procureur bij de rechtbank van eerste aanleg te Eeklo. Deze brief was van 8 maart 1809; het dekreet was nog niet te Gent maar werd wel verwacht. De benoeming moest gebeuren door de prefekt, op voorstel van de burgemeester. Pas op 9 maart 1810 werd een commandant benoemd. Het was Jacques Carron. lid van het légion 38
..
d'Honneur, ex-kapitein van het 61 e linieregiment en van de Garde Nationale. Op 13 maart 1810 benoemde de prefekt Jacques Roland tot sergeant, hij was ook lid van het ere-legioen, oud Marechal des logies van het lOe regiment Jagers te paard. Deze benoeming was tijdelijk. De gewone manschappen waren reeds tegen einde september 1809 benoemd. Het goedkeuren van het reglement bleef echter nog lang uit. Pas op 30 januari 1812 vertrok die goedkeuring van het begin 1808 ingediende ontwerp - waaraan in de loop van de tijd wijzigingen en aanvullingen waren voorgesteld. Zo een wijziging was bvb. dat men de duur van het kontrakt met de dienstnemers van drie op vier jaar bracht omdat zulks beter uitkwam met het feit dat om de twee jaar de manschappen nieuwe kledij kregen. Toen de goedkeuring in 1812 toekwam bleek een korps van 40 man (reeds toegestaan in 1809) te weinig; het was tot 72 man (54) gegroeid met goedkeuring van de gemeenteraad, maar nog niet van de minister. Wij vonden een schrijven van de burgemeester, gedateerd 9 april 1814, om dit besluit van de stadsraad te willen goedkeuren. Administratie was een rem. Voor elke stap had men de zegen van Parijs nodig; maar die had meestal een lange administratieve weg af te leggen, een jarenlange weg (55).
39
VII. WAAROVER BESCHIKTEN DE OOSTVLAAMSE GEMEENTEN IN 1812
'"0..
..f! 0.. 5
(U
5
1 2 2 1 5 1
5 3 -
-
-
-
-
-
3 -
-
-
-
.
~o
-
-
-
38
-
-
-
40
lil 5
27 268 100 66 46 36 16 30 25 21 141 32
Deinze Oudenaarde Geraardsbergen Ninove Ronse Zottegem Aalst Beveren Kruibeke Elversele St. -Gillis-W. Haasdonk Hamme Kemzeke Lokeren Melsele Moerbeke St.-Niklaas St.-Pauwels Sinaai Temse Waasmunster Wetteren Zwijndrecht
2 1 1
0
"'05
Gemeente of stad
-
~
0 0..
0 0..
2 1
c:: o
o ~ .... 0 o 5
"'0
5 0
254 27
ä
-
122 103 20 163 50
100 50 10 80
-
....0 '"
c:: 0
-
..!>I:
Ë
..c:
"'0
2 3 3 6 5 3 3 4 2 3 2 1 3
2 3 6 3 2 4 4 4 8 2 3 15 3 2 3 4 5 -
"0
"'0 (U
(U
(U
32m 29,90 16,75 26 46 30
66
19
-
-
6 4 6
2
2
28 30
Gemeenten als Aalter, Gavere, Gentbrugge, Lochristi, Melle, Zaffelare, Zwijnaarde, Wachtebeke staan genoteerd als hebbende niets. De meeste vroegen wel emmers, ladders, pompen. Gottem vroeg een trom om de bevolking bijeen te trommelen; verder was er niets en vroeg men niets. Gent had natuurlijk veel: 7 verschillende types van pompen, 22 ladders, 750 emmers (die echter zeer oud waren en aan vernieuwing toe), 295 m darm en 7 stuks koperdarm (17,825,31, 30,21,27 m lang) 2 wagens om emmers te vervoeren, 24 brandhaken en nog vele andere voertuigen. Gent kocht zijn eerst~ twee pompen in 1675, dat is 15 jaar vroeger dan Parijs. De gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen waren doorgaans beter uitgerust dan de andere van gelijke omvang (56). Vanaf 1813 vinden we te Deinze in de stadsrekeningen een uitgave van 60 fr. per jaar genoteerd "pour soigner la pompe à incendie" , dit is dan nog altijd die spuit van 1724.
41
VIII. DE HOLLANDSE TIJD In de Oostenrijkse tijd werd erop aangedrongen dat elke gemeente zijn eigen reglement zou hebben in verband met veiligheidsnormen, zij het dan toch allemaal enigszins in dezelfde richting. In de Franse tijd gebeurde het allemaal bureaukratischer en meer gecentraliseerd. In de Hollandse tijd bouwde men verder op de gemeentelijke reglementen, zowel als op de Franse wetten en dekreten. Het voorkomen van brand en het blussen blijft een bestendige zorg. En brand blijft een bestendig gevaar. Bij de tentoonstelling van voorwerpen van de nationale nijverheid te Gent in augustus 1820 viel de inbreng op van een heer Honing uit Haarlem. Men was allang op zoek naar betere brandspuitslangen : de lederen spuitslangen waren onderhevig aan barsten die openingen veroorzaakten, ten gevolge van droogte en de geweven linnen slangen hadden een zwakke plaats, nl. de naad. De Heer Honing bracht een geweven brandspuitslang zonder naad op de markt. Ze bestond uit gekeperd weefsel, zeer dicht en niet dik, dat zodra het nat werd, zich sloot en ondoordringbaar werd voor het water. De slang was, zoals de lederen slangen, zeven voet lang. De man kreeg te Gent een bronzen medaille voor zijn "uitvinding". (Prov. Bestuur Gent - Rapport der Hoofdcommissie v.d. genoemde tentoonstellingblz. 152).
De gedeputeerde staten herinneren er de burgemeesters jaarlijks aan dat de schouwen moeten geïnspecteerd worden. De burgemeesters delen dan in juni de inwoners mee dat ze "hunne vervuylde schauwen doen zuyveren en de gescheurde doen repareren, dit binnen de acht daegen". In 1817 voegt de burgemeester van Deinze er aan toe dat er zich nu (en dat was dus wellicht nieuw) een "schauwvegher" in de stad bevindt "die zig aenbied om alle vervuylde schauwen te zuyveren zonder vergelding". Van 1816 tot 1823 betaalt de stad jaarlijks 30 gulden voor onderhoud van het materieel - brandspuit en emmers. In 1817 deden Louis Lagrange, timmerman, en Jean Cras, verver, samen om 101 florijnen herstellingen aan het materieel, inbegrepen het aankopen van 4 nieuwe emmers tegen 8 florijnen elk. In 1818 kocht eras 3 nieuwe emmers tegen 7 gulden het stuk (57). Deze eras was ook stadsmessagier (stadsboodschapper), stadswerkman en stadsbelleman. Hij was het die o.a. de jaarlijkse oproep tot schouwvegen uitbelde na de vroegmis, na de hoogmis, en op de daartoe geschikte plaatsen (S8). 42
.
Op 27 augustus 1822 brandde het te Deinze. De burgemeester stelde aan de gouverneur voor Pieter Broodkooren en Livin Thienpondt een beloning te geven voor moedig gedrag (59). De gouverneur antwoordde dat de stad dat zelf moest doen, maar dat hij de twee heren toch zou aanbevelen bij de staten. Hij vroeg ook naar het brandreglement van Deinze. De provinciegouverneur had reeds op 8 juni 1822 aan het Deinse stadsbestuur gevraagd of er een brandreglement was. Daar het stadsbestuur niet geantwoord had kreeg het op 24 april 1823 opdracht er een te maken vóór einde mei. De burgemesster kende er geen. Daarom stuurde de gouverneur een model, dat van regeringswege werd aanbevolen. Op,20 december 1823 nam de Deinse gemeenteraad dat reglement aan, wat de oprichting van een brandblusserskorps vooropstelde. De gemeenteraad bestond toen uit A.A. Claes, burgemeester, P.l. Beernaert, P.E. Vanderpiete, B. Maenhout, P. Hauwe, J.B. Delcroix, A. François, en A. De Lava. Men had materieel: 1 spuit (van 1724), 1 koperen darm, 2 brandhaken en 26 lederen emmers. Men deed regelmatig uitgaven voor het onderho1,ld van dit gereedschap: 8,60 gulden bij Wwe Karel Verpoest in februari 1824: eens 28 gulden en dan 47 gulden bij Leander Minnens, ijzersmid, hoefsmid, in 1823; eens 20 gulden en 50 gulden bij Burvenich, koperslager. Het kwam er nu op aan de mensen te vinden. De gemeenteraad stelde vader Lodew. Burvenich tot brandmeester aan en Pieter Verpoest, verver, tot onderbrandmeester . Ze werden op 11 augustus 1824 officieel benoemd. Burvenich moest nu een lijst opstellen van brandblussers; het moesten ingezetenen van de stad zijn en ambachtslieden. Op 19 augustus 1824 legde hij volgende lijst voor en werden die mensen officieel aangesteld "tot geaffecteerde geseyd medehelper tot de brandspuyt" bij beslissing van 22-8-1824. Ivo Lagrange , timmerman, Constant Burvenich, koperslager, Leander Minnens, hoefsmid, Jan Bertijn, metser, Francies Limbosch, verver, Felix Intbroeck (ook Himbroeck), timmerman, Amandus Vanhoeke, hoefsmid, Ivo Claeys, muldersknecht, Charles Wante, schoenmaker Antonius Heyerick, molenaarsknecht, Jan Verkest, timmerman, 43
J acobiu de Lodder, timmerman, Pieter Demaline, schaliedekker, Pieter Jacques Onderbeke, timmerman, Charles J ooris, metselaar. 19 of 22 augustus 1824 is dus de eigenlijke start van het Deinse korps van vrijwillige brandweerlieden. De burgemeester vond 15 man ( + brandmeester en onderbrandmeester) voldoende omdat er toch maar één brandpomp was. Burvenich beloofde bij de stichting van het korps een tweede spuit te kunnen maken tegeR ongeveer 100 gulden. In 1825 gaf de stad aan Burvenich opdracht eeft tweede spuit te maken; ze werd nog hetzelfde jaar geleverd tegen 88 gulden 62 cent. In 1825 was die tweede spuit er (60). Op 23 december 1826 brandde het bij W. van de Morne. De dag daarop stelde Verpoest voor dat Lagrange, Burvenich, Demaline, Himbroeck, Ch. Joris, Ivo Joris en Ch. Dhaenens van de stad een beloning zouden krijgen voor "hunnen iver en arbeyd". Merken we terloops op dat de twee laatst genoemden er in 1824 nog niet bij waren. Regelmatig werden er oefeningen gehouden. Die eindigden toen op een "teire" waarvan we enkele rekeningen terugvonden: Op 22-8-1824 (was dat misschien de eerste oefening?): 15 stopen en 1 pot bier - 3 guld. 17 stuiv. 6 deniers (1 stoop = 2,3 liter). op 2-12-1824: 3 stopen bier - 0 guld. 15 stuiv. 0 deniers op 8-12-1824: 14 stopen bier - 3 guld. 15 stuiv. 0 deniers bij Wwe CaHier; het betalingsbewijs was getekend: "Charlotte Callier voor moeder" . In 1827 was de rekening op naam van de gezusters CaJlier; het was Charlotte die ondertekende 27 gulden ontvangen te hebben "voor teire van de brandblusschers" bier en jenever in zeven beurten na de exercitiën. Later gebeurde de teire bij Victor en zuster Pauline van den Houtte. Op 15 september 1828 kwamen de blussers er met 24 man eten (6.85 gulden) en 26 liter bier drinken (2,78 gulden). Op het einde van de Hollandse tijd had het korps dus 2 spuiten, 28 emmers, 3 haken, 3 dreggen met kettingen, 2 ladders en 2 lederen darmen van 25 m. die ook aan mekaar konden gezet worden. Het inrichten en onderhouden van het korps op een bevolking van iets meer dan 3000 mensen was natuurlijk een zware post. Daarom dacht burgemeester Claes reeds in 1823, toen de oprichting besproken en onderzocht werd, dat het wel mogelijk zou zijn steun te krijgen van Grammene, Zeveren, Bachte, Astene, Petegem. Deze gemeenten 44
•
werden tevens door Deinzenaars geholpen bij brand. Met een eigen korps te Deinze zou men de omliggende gemeenten kunnen helpen. Maar de gemeenten wensten niet bij te dragen, ook niet om een tweede spuit te kopen (61).
45
IX. DE EERSTE VERZEKERINGEN Het verzekeringswezen bestond reeds bij de Romeinen. De premies waren echter zo hoog dat slechts een klein aantal mensen de verzekeringskost kon verdragen; de zaak kwam niet van de grond. Het vezekeringswezen zoals wij het nu kennen ontstond ergens in de 14e eeuw, gericht op zeetransport. Italië, Spanje en Portugal waren de eerste landen waar zeetransport kon verzekerd worden. De Hansa-steden - ook op zeetransport gericht - sloten er zeer vlug op aan. In Frankrijk is het oudst bekende verzekeringskontrakt voor zeetransport pas van 1584. Te Antwerpen bestond dan al de mogelijkheid tot het aangaan van een levensverzekering. Brandverzekering ontstond in Engeland na de grote brand van Londen in 1666. Noordduitsland was het eerste land dat volgde en in Parijs ontstond de eerste brandverzekeringsmaatschappij in 1717. Sukses was er niet en sommige pogingen moesten opgegeven worden bij gebrek aan klanten. Pas op het einde van de 18e eeuw beginnen zulke verzekeringsmaatschappijen te overleven. Verzekering tegen ongevallen begint juist vóór 1900. Op 11 januari 1821 werd een decreet uitgevaardigd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat dat alle brandverzekeringen verbood van maatschappijen die niet door regeringsdiensten erkend waren. De stadsbesturen moesten een lijst indienen van verzekerden en de namen meedelen der verzekeringsmaatschappijen. Wij vonden in ons archief die I ijst van Deinzenaars die in 1821 een brandverzekering hadden afgesloten. Het waren er niet veel. OUevaere de Oudere (62) had 2 huizen verzekerd Andre De Lava had 2 huizen verzekerd Livin De Roose Pierre J. Van Coppenolle had er 4 SophieJoos Pierre Louis Lagrange had zeven huisjes verzekerd Jean Baptist Van Damme Jean François De Meyer Jean François Speelman, een gentenaar die een eigendom te Deinze verzekerd had. 46
Meer waren er niet verzekerd. Maar het aantal verzekeringen nam toch toe. En er ontstond meteen aan andere zorg: ontstonden er geen misbruiken "ten gevolge van verkeerdheden of kwade practijken van het contract van assurantie" zoals het heette in een brief namens de gouverneur op 26 juli 1826 aan de burgemeester geschreven. Daarin wordt het vermoeden geopperd dat er nogal veel branden zijn de jongste tijd, vooral van verzekerde gebouwen. De gouverneur vraagt na te gaan of er ook in Deinze (respektievelijk andere steden) inderdaad meer branden zijn sedert de brandverzekeringen talrijker worden en of de jongste branden meestal gebeuren in verzekerde gebouwen. De burgemeerster steIde te Deinze geen toename van het aantal branden vast. Hij voegt er aan toe dat er op zes jaar tijd maar drie branden zijn geweest die telkens vrij vlug konden geblust worden: een brand bij een kleine koehouder , een bij een kleine kuiper, en een koornhoop (27-8-1822); de eerste twee branden waren het gevolg van onvoorzichtigheid; bij het derde kende men de oorzaak niet, maar geen van de drie eigenaars van het verbrandde goed waren verzekerd. Het verzekeringswezen nam geleidelijk aan uitbreiding. In 1842 waren de beide parochiekerken verzekerd bij een te Brussel gevestigde Compagnie d'assurances générales: - de toren van de kerk en de pastorij van O.L. Vrouw door de stad - het schip van de kerk door de kerkfabriek - de pastorij van St.-Martinus ten koste van de stad - de kerk ten koste van de kerkfabriek. Sedert wanneer die verzekering liep weten we niet. In 1843 vroeg Charles Minnens, winkelier, de toelating een uithangbord te plaatsen met als tekst: "La France Cie d'assurance contre l'incendie, agence principale Chs Minnens". In december 1854 vroeg de weduwe B.J. Dhont, winkelierster, de toelating om een bord aan te brengen met als tekst: "Comptoir van assurance tegen brand en de gevolgen van bliksem - Agent H. Dhont. 47
In 1830 moest er te Brussel een grote tentoonstelling gehouden worden van voorwerpen van de nationale nijverheid. De stad Deinze stuurde maar één ding nl. een lederen brandemmer zoals die vervaardigd werden door schoenmaker Augustin Josephus Steyaert, hui devetter, sedert 1800 in zijn eigen werkplaats. In het "Berigtingsblad der Stad Deinze" een uitgave van de Wwe De Laere Bogaert en J.J. Van den Broucke, op de Werkmarkt n° 245 te Deynze d.d. 5 Januarius 1845 (n° 10 van de 2e jaargang) lazen we dat A ces G 1es , de Fransche Maetschappy van Algemeene Assurantie tegen brandgevaar ,sedert enige jaren te Deinze vertegenwoordigd was door A.J. Tonneel, commis-greffier, tevens "principaelen Agent over de Kantons Deinze, Nevele, Nazareth" en voor het arrondissement Roeselaere-Tielt. Dit Parijse agentschap, gevestigd "in de Richilieustraat n° 97 te Paris" was vertegenwoordigd: te Gottem door C. Verhaest, gemeentesecretaris te.. Lotenhulle door F. Van Rende, koster en onderWIjZer
te Nazareth door A. Muyshondt, deurwaarder te Zwijnaarde door Blomme, notaris en gemeentesecretaris te Auwegem door D. Christiaens, kandidaat notaris te Dentergem door J. D. Opsomer, kand. notaris en gemeentesecretaris te Ruyslede door C.L. Van Parijs, notaris-klerk te Aarsele door F. De Lafontaine, bijzondere klerk. (Men vroeg agenten voor de andere gemeenten; kandidaten moesten zich bij Tonneel melden). We merken hier duidelijk dat de "verzekeraar" een bij beroep was, zelfs nog voor de hoofdagent voor een gebied zo groot als het district Deinze met het arrondissement Roeselare-Tielt (b3).
48
x.
1830 - 1899
Op 17 juni 1785 werd Ludovicus Burvenich te Gent gedoopt als zoon van Petrus en van Anthonia Craynest; zijn peter was ook een Ludovicus en zijn meter was Maria-Jeanna Geldolf. Hij huwde met Marie Elisabeth Buyze. Hij was koperslager en sedert 1824 brandmeester. Op 16 februari 1827 overleed hij (64). Dit moest wel een verlies geweest zijn voor het jonge korps dat toen wankelde. Het duurde immers tot 22 september 1832 vooraleer een opvolger aangeduid werd, dus meer dan vijf jaar. Die opvolger was Jan Prancies Lagrange, die als opgave meekreeg voor de aanvulling van het korps te zorgen. Jan Prancies Lagrange werd geboren 17 vendémiaire van het jaar 5 als zoon van Louis La Grange, 30 jarige timmerman en van Marie Anne Vercest (65). We zagen vermeldingen van betaling voor herstellingen aan materieel bij Prancies Van Hoecke, bij Jean Lagrange-Van WinnendaeJe. Na 1830 vinden we wel een jaarlijkse subsidie van 80 fr. voor het onderhoud van het materieel en 42 fr. als vergoeding aan de pompiers. Wij zagen ook rekeningen van "teire" o.a. bij Ivo Lagrange. De oefeningen werden hervat en daarna werd steeds een pint gedronken: in 1833 bijvoorbeeld 19 liter, 18, 15,20, 16, 17 liter bier en eenmaal een avondmaal met 21 man en 11 liter bier. Voor dat alles diende Ivo Lagrange een rekening in van 24 gulden, 0 stuivers, 8 deniers, nog in Hollandse munt voor het 1834-budget. Het jaar daarop verteerden de brandblussers (zo werden ze steeds genoemd) 42 fr., in 183540 fr. in 1846 45 fr. enz. In 1835 waren er 24 brandblussers. Ze deden er tegenover de stad hun beklag over dat het korps in de Hollandse tijd 50 gulden kreeg om onder de manschappen de verdelen (toen 15) ; dat zou nu 105 fr. zijn, nochtans kreeg het korps maar 42 fr. voor 24 man. Dat werd voor 1836 op 50 fr. gebracht (66). Op 12 september 1857 schreef Victor DoJphijn, de toenmalige hoofdman, een brief naar het stadsbestuur om mee te delen dat er 75 fr. schadeloosstelling voor de 16 brandweerlieden "allen werklieden die zich opofferen om Uwe eigendommen te beschermen" belachelijk is, te meer daar tot dan toe "dit geld niet gebruikt is geweest als een dagloon, den arbeider toegekend, maar heeft gediend tot een kostelijk, ja al te kostelijk middagmaal voor eenen werkman. Deze som, 49
eigenlijk eene ordentelijke beloning, houdt op die te zijn, wanneer zij zoo schadelijke moet verbrast worden". Daarom zouden de brandblussers deze som liever uitbetaald krijgen. In 1860 pas wordt het 100 fr., maar nu uitbetaald. Op 21-11-1875 vragen de blussers de schadeloosstelling die ze allen samen krijgen op 300 fr. te brengen. Hun brief is ondertekend door: Victor Dolphijn Pier Berger Camiel De Breyne Richard De Meyer Charles De Breyne Jules Moerman Ange Tack Camiel De Meyer Gentil Dolphijn Angelus Janssens Gustaaf Claerhout Alfons Claerhout Charles De Ruyck Gustaaf De Schepper Maar er veranderde niets, ook al bestond het korps nu uit 26 man. Wel schonk de stad jaarlijks 25 à 30 fr. aan het korps voor een gaaibolling. De schadeloosstelling werd in tweemaal per jaar uitgedeeld naar rato van het aantal aanwezigheden. In 1883 schrijven de blussers nog een brief om hun 150 fr. te zien verhoogd worden - ze zijn nu met 27 man; ze verwijzen naar de gemeenten Nevele, Gavere, Waregem, waar iedere "brandspuiter" jaarlijks 15 fr. krijgt. Ze zouden ook zoveel willen want ze hebben nu amper 150 : 27 = 5,50 fr. Die brief van 15-9-1883 was ondertekend door 25 man: C. De Breyne, August Cornelis, Camiel Cornelis, Jan Berger, Ch. Vindevogel, Ch. De Breyne, Vandenberghe, Jan De Schepper, Neirinck, Gustaaf De Schepper, Ch. Vandenberghe, Angelus Janssens, Triphon Tessely, Florent Clappaert, Basil Hoste, Camiel Claerhout, P. Vindevogel, F. Laroy, Camil J ....... , Theodore De Cock, T. Bovijn, P. Neirinck, Gustaaf Claerhout, A. Verstraete en V. Dolphyn. Maar de vergoeding bleef 150 fr. In 1838 koopt men een nieuwe spuit bij de firma Puls te Gent omdat één van de twee bestaande pompen onbruikbaar is geworden. Die in 1839 geleverde pomp kostte 1400 fr. Daarvan betaalde men 700 fr. maar de verdere betaling werd op de lange baan geschoven en Puls moest op betaling aandringen in 1842, in 1846, zelfs nog in 1849 en 1850. Deze spuitwagen is nog steeds in het bezit van het korps. 50
,~
,
:~~ !-
-
51
Op 24 juli 1858 besluit men een nieuwe spuit te kopen, nu bij Bijtebier te Gent tegen 857 fr.; dat was dan de vierde spuit. In 1874 kocht men een vijfde spuit (ook bij de firma Bijtebier). Deze beide spuiten hadden 300 1. capaciteit. In de correspondentie van de stad vinden we een reeks branden vermeld: 31-10-1842 bij Van Heuverzwijn, handelaar in de Kortrijkstraat 31-10-1842 een uur later op 100 m. afstand bij Kamiel Van Wontergem 17-02-1845 bij Wwe Jacques François Van Hee, landbouwster (67) 30-05-1846 bij Frans De Cock, bakker, in eigendom van Wwe Benoit Verleye (68) 04-07-1848 in de bakkerij van de kinderen Jacques Lammens (69) 11-01-1849 in de huizen van Dr Constant De Beil, bewoond door August Eugene Pietes en Mathieu Van Landeghem (10) 28-07-1850 brand bij Jean Baptist Eggermont, landbouwer el) 18-08-1850 weer bij Frans De Cock (72) 19-11-1853 bij Ange Vincent, naast het stadhuis (alles verzekerd) 17-04-1856 in de chicorei-fabriek van Kamiel Van Wonterghem (13) 12-09-1856 in de stokerij Delaey (14) 04-03-1862 bij Pierre Bekaert, herbegier 18-02-1863 bij Jean Verkest, timmerman in de Gentstraat 21-11-1865 bij Ange Bekaert, herbergier en landbouwer op Deinzebuiten (200 fr. schade) 26-07-1868 op de Kouter in de 4 huizen van Philip Joos (15) 12-03-1868 in de zijdefabriek van Kamiel Lagrange (16) 13-09-1872 stapels lisgras brandden in de tuin van Noterman 04-03-1875 in de Koornmolen van Hendrik Lampaert (TI) De brandweeroefeningen werden maaandelijks gehouden op de laatste zondag om 7 uur 's morgens aan de Kaai en de Leiebrug of aan de Vaart. Aangezien er in 1865-1867 geen commandant was gebeurde dat onder leiding van een politie-agent die het appel moest houden, en van de burgemeester; de oefeningen werden geleid door "les plus intelligens et les plus expérimentes" (18). In geval van brand werden de leden opgeroepen door het blazen van 2 jachthoorns, waarvan er één steeds op het stadssekretariaat was.
Bemard De Paepe (79) leidde de oefeningen als commissaris vnn politie. Toen hij in 1858 tijdelijk burgemeester werd bestelde hij de vierde pomp die we reeds vermeldden. Tussen 1857 en 1864 lddden 52
Victor Dolphijn en Pieter Lottefier (80) het korps. Van 1865 af was politie-agent Desire Van Dorpe (81) die het korps leidde. Hij deed het tot bij zijn dood in december 1883. Zijn collega August Hertoghe (82) zette de leiding verder van 1884 tot 1899. Er moet een aanzienlijke brand geweest zijn te Deinze in 1884 en 1890 (83) want tweemaal schrijven firma's, naar aanleding van krantenberichten, om hun brandblustoestellen aan te bevelen. Maar in de stadscorrespondentie is na 1875 over branden plots niets meer te lezen (84). De brand van 1890 was er wel aanleiding toe om de vergoeding op 1.000 fr. te brengen voor aankoop en onderhoud van materieel. Maar daarna werd die jaarlijkse toelage tot 500 fr. gebracht. In 1898 wil Deinze zijn korps reorganiseren en vraagt daarom inlichtingen over de organisatie van andere korpsen. Daaruit vernemen we dat: Kuurne 36 leden heeft, 3 bevelhebbers, 150 fr. vergoeding per jaar, 7 oefeningen per jaar Oudenaarde 70 - 1 + 1 onderbevel 50 ct. per oef. - 12 oef. Tielt 25 50 ct. per oef. - 12 oef. 1+2 Wevelgem 45 1 30 ct. per oef. - 15 oef. Waregem 16 50 ct. per oef. - 12 oef. 1+2 Zottegem 50à60 1 + 2 200 fr. per oef. - 6 oef. Ninove 62 per oef. - 12 oef. 1+1+1 Gavere 1 250 fr. per oef. Ook over het materieel wordt informatie ingewonnen en er worden bestellingen geplaatst, o.a. een reddingsladder van 14 m. (85) tegen 1400 fr. Ook over uniform en uniformstof wordt geïnformeerd. Een nieuwe pomp werd gekocht tegen 1100 fr. Op 8 april 1899 wordt Ivo Scheerlinck tot bevelhebber benoemd en AdolfDe Ruyck tot onderbevelhebber. Een jaar later stelt men in het jaarverslag van de stad vast dat het korps er nu behoorlijk uitziet en behoorlijk uitgerust is. Er zijn nu vijf pompen. Er zijn 50 manschappen en de laatste maanden van 1899 zijn er nog een zevental bijgekomen, omdat er ook enkele de dienst verlaten hebben. Er is meer tucht; er wordt op de appellijst der maandelijkse oefeningen zelfs aangetekend dat iemand 2 minuten te laat komt. Het jaar 1899 wordt aangezien als een herstichting van het korps. Op 12 maart 1899, bij die nieuwe start, waren lid: 53
Alois Arnaud Richard Beke Achiel Buyle Medard Campe Leonce Christiaens Gustaaf Claerhout Florent Clappaert Georges Clappaert Basiel Claeys Emiel Corbisier Jules Corbisier Aimé Cornelis Cam iel De Breyne Karel Derdeyn Triphon Derdeyn Adolf De Ruyck André De Vooght Leopold De Vooght JulesDe Vos Alfred Dhaenens Achiel Dheedene Karel Dierickx Gentil Dujardin Nestor Gevaert Leonce Hoste RemiHoste Alfons Janssens Arthur Lambert August Larne Edmond Mortier Gentiel Mortier Leonard Neirinck Lodewijk Oppeel AdolfRogge AdolfJan Rogge (metser) Ivo Scheerlinck
54
nam in april 1899 ontslag ontslag 28-5-1913 ontslag 23-2-1901 °Deinze 18-1-1872 t22 januari 1922 neemt 25 mei 1902 ontslag neemt 3 aug. 1900 ontslag ontslag 11 februari 1900 ontslag 18 augustus 1900 ° Deinze 21-7-1859 ontslag 28-5-1913 neemt ontslag 10 okt. 1899 neemt ontslag 11 febr. 1900 verliet in april 1899 de stad °Deinze 5-2-1859 °Deinze 19-5-1872; ongehuwd ontslag 23-5-1915 ontslag 23-2-1901
ontslag in april 1899 ontslag 14 april 1902 °Deinze 4-4-1865 ontslag 5 sept. 1899 ontslag 11 februari 1900 °Deinze 30-10-1878 ontslag 16-1-1939 opnieuw in dienst tot 31-12-1944 ontslag 17 februari 1900 ontslag 5 juli 1899 één van de twee neemt ontslag op 24-9-1900 °petegem 15-7-1871
Jules Speeckaert Alexander Staes Domien Tuytschaever Gustaaf Tuytschaever Karel Tuytschaever AdolfVan Autreve Alfred Van Autreve Edmond Van den Berghe J oseph Van den Berghe Camiel Vander Elstraeten Jules Van Simaey Alfons Verhelst Armand Versichele
ontslag 3 augustus 1900 neemt ontslag 18-1-1902 °Nevele 10-8-1870 °Deinze 6-6-1870 ontslag 23-2-1901 ontslag 10-10-1902 ontslag 10-10-1902 in april 1899 naar Frankrijk verhuisd °Deinze 14-8-1878; ongehuwd; tot 4-4-1939, opnieuw in dienst tot 21-4-1942
J ules Walgraeve In de loop van het jaar 1899 kwamen er enkele nieuwe leden bij: Gustaaf Van Autreve (op 16 april) Leopold Cornelis (op 16 april) ontslag 10-10-1902 Frans Clappaert (op 5 juli) ontslag 14-3-1902 Alfons Cornelis ( op 5 juli) ontslag 23-2-1901 ( op 5 juli) J ules Vander Donckt °Deinze 19-7-1875 Jules Wallaert (op 5 september tlO-2-1912 Edmond Gevaert (op 10 oktober)
55
XI. UNIFORM Met Ivo Scheerlinck en deze mensen begon niet alleen een nieuwe eeuw na 31 december 1899, maar een nieuwe periode: een tijd van geordende, georganiseerde brandbestrijding. De tijd van toeval en improvisatie was voorbij. Het ging allemaal veel ernstiger; zonder daarom pot, pint of tafel te vergeten. Van bij het begin al werd gestreefd naar een uniform, nog vóór 1900. Toen in 1865 door de diensten van het ministerie van binnenlandse zaken gevraagd werd of het korps een uniform had' antwoordde de burgemeester dat er geen uniform was. De brandblussers droegen hun gewoon burgerspak, daarover een gordel waaraan ze een bijl droegen. Als herkenningsteken droegen ze een armband. In 1891 schreven 10 pompiers een brief naar de burgemeester om er op te wijzen dat het korps 2 zaken miste: een ladder en een kenteken. Dit laatste moest dan bestaan uit volledig of gedeeltelijk kostuum, ofwel alleen maar uit een hoed. De ladder kwam er, zagen we reeds, in 1898. Over het uniform was men aan het onderzoek bezig. Men vroeg aan andere korpsen hoeveel een uniform wel kostte. Te Ninove was dat 35 à 40 fr., te Zottegem ongeveer 60 fr., in Waregem maar 12 fr., te Wevelgem 55 fr., te Tielt 20 fr., te Oudenaarde 65 fr., te Kuurne 35 fr., te Geel 25 fr. Het zoeken naar het gepaste uniform en het plaatsen van de bestelling zou nog tot 1902/1903 aanslepen. In 1912 zou er dan sprake zijn van een "prachtkledij" naast de werkkledij. Maar daarvoor moest de kas beter gevuld zijn. In 1899 had men 810 fr. ontvangen en 804,55 uitgegeven. Van dat batig saldo kon men geen uitrusting kopen.
56
XII. 1900 -1918 Het korps groeide in 1900: er kwamen nieuwe leden bij: Arthur Mestdagh op 11-2 1900 Armand Moerman idem, ontslag 5-3-1903 Michel Beke idem idem, °Deinze 8-7-1868 Emiel De Witte Gentiel Eeltiges op 29-4-1900, ontslag 5-3-1900 Camiel Eeltiges op 3-8-1900 Em. VandenBerghe idem GustaafSaelens op 18-8-1900, °pet. 13-7-1863 Alfons De Blaere op 16-9-1900, °Pittem 12-7-1882 Florent Verstraete idem, °Deinze 10-7-1862 Jules Van Haesebroeck idem, ontslag 23-2-1901 Arthur De Boever idem Petrus Leyseele idem, °D. 8-9-1877 Kamiel Janssens idem, °D. 3-2-1874 Jules De Smet idem, °BML 10-1-1873 Felix De Smet idem, ontslag 12-1-1902 Henri Lannoo idem Quintyn idem In 1901 kwamen bij: Emiel Corbisier op 23-2-1901, °D. 21-7-1859 Gustaaf Cornelis idem, ontslag 5-3-1903 Ernest Mortier idem, t12 sept. 1910 Arthur Rogge idem, ontslag 28-5-1913 WiIIem Dolphyn idem, °Nevele 25-2-1881 Remi Leyseele op 23-2-1901, ontslag 28-5-1919 in 1902: Gentiel Bekaert 12-1-1902, °D. 16-5-1857 Andre De Vooght 19-1-1902 Frederik Cocquit 14-3-1902, °D. 15-1-1878 Ernest De Meyer 10-10-1902 August Berzeyn 10-10-1902 Honoré Dolphyn 10-10-1902, ontslag 26-6-1910 in 1903: Leonard Rogge 5-3-1903 Frans Clappaert idem Jules Van den Berghe idem Maurice De Meyer idem
57
En nu schijnt het enthousiasme van de nieuwe start anno 1899 wel geluwd want pas in 1907 komen er een paar nieuwe leden bij: Karel De Meyer Van Meenen Mesure Lambert Nog nieuw zijn toegetreden:
op 15-5-1913 idem idem idem
Rene Daemelinck op 11-2-1912 JozefVersichele op 11-7-1912 (86) Jules Algoet idem, °Deinze 23-9-1891 Georges Janssens op 27-2-1913, °Deinze 23-8-1886 Maurice Daemelinck op 28-5-1913 Gentiel Martens idem, oWaregem 20-10-1890 en nu zal het duren tot 1922 vooraleer nog een nieuw lid toetreedt. In 1900 waren er vier branden: bij Wwe Van Damme, in de stal van De Volder aan de Vaart, en bij Cozijns; de vierde brand kennen we niet. De ontvangsten van het korps beliepen 880,45 fr. de uitgaven 846,20 fr. Daarin zat als inkomst een toelage van 500 fr. van de stad en 50 fr. vergoeding voor elke brandbestrijding. De uitgavepost die het zwaarst woog was de aanwezigheidsvergoeding op de oefeningen, nmI. 1 fr. per man per oefening. In 1900 brandde het vier maal: op 2 februari, 19 juli, 20 oktober, 6 november; er waren 16 oefeningen. De manschappen werden per half jaar betaald voor hun prestaties. Op 16 april 1899 sloot het Korps, dat toen uit 50 man bestond, zich aan bij de Koninklijke Belgische Brandweerfederatie. Het korps werd in twee afdelingen verdeeld, één voor de wijk Onze-Lieve-Vrouwen één voor de wijk Sint-Martinus. Begin 1900 werd een tweede brandspuit Béduwé aangekocht, samen met twee gelijkaardige haspels, zodat beide afdelingen met modern materieel van eerste hoedanigheid waren uitgerust. Onder de manschappen der beide afdelingen, ieder 25 man sterk, ontstond een grote wedijver om het best te oefenen, en aldus was het ganse korps rap op de hoogte van zijn taak. Op 16 september 1900 werd op de belangrijke buitenwijk Kouter een derde afdeling gesticht, groot 10 man, aldus het effectief opvoerend tot 60 man. Deze afdeling bediende een Bijtebierspomp van 300 liter/minuut. 58
Om effektief te zijn moest dus op die wijk een brandspuit opgesteld kunnen worden. Daarvoor sloot burgemeester Van Hoeck een overeenkomst namens de stad met hoefsmid Petrus Henri Lanoo, die de stad de toelating gaf een paarde stal en een schuur, gelegen tussen zijn woning en zijn smidse, om te bouwen tot een bergplaats langs de steenweg Deinze-Tielt voor die spuit. De eigenaar kreeg hiervoor een jaarlijkse vergoeding van 10 fr. en de bouwkosten waren ten laste van de stad. Deze overeenkomst werd op 18-8-1900 ondertekend. Op 30 november 1900 werden de leden van het korps tegen ongevallen bij oefening of brand verzekerd. Dat was goed, als we zien dat anno 1925 (zie volgend hoofdstuk: Oostvlaams Verbond) nog heel wat korpsen niet verzekerd waren. Op 22 december 1900 sloot het gemeentebestuur van Petegem met het korps een overeenkomst af voor 10 jaar. Na die 10 jaar (in februari 1911) zegde Petegem de overeenkomst op omdat, volgens het gemeentebestuur, de gevraagde vergoeding "te overdreven is om een nieuwe termijn van 10 jaar aan te gaan". De voorwaarden waren 250 fr. vaste vergoeding, en dan vergoedingen per optreden: de pomp tegen 1 fr. per uur, per gebruikte meter darm 5 centiem, en de aanwezigheidspremie der manschappen. Het blussen van hooi- of stromijten kwam niet in aanmerking tenzij hierdoor andere bezittingen in gevaar kwamen. In februari 1912 werd het akkoord dan toch maar weer vernieuwd tegen dezelfde voorwaarden. De inkomsten van dit akkoord van 1900 e.v. dienen vooral om de uniformkosten af te lossen. Op 19 januari 1902 werd het materieel verdeeld en opgeborgen in drie arsenalen: één in elke wijk van de stad. Deze grote verbetering om, in geval van brand, sneller met een groot deel van het materieel ter plaatse te kunnen komen, had het Korps voor de Sint-Martenswijk te danken aan de welwillendheid waarmede de heren Marcel Liebaert en Octaaf Goeminne, nijveraars, hun poort in de Nieuwstraat te Deinze, ter beschikking stelden, waar met weinig kosten een schoon en gerieflijk arsenaal werd gemaakt. Te dien tijde bestond het materieel uit: een handpomp Puls op vier wielen (1839) twee handpompen Bijtebier 300 liter/minuut twee handpompen Béduwé 500 liter/minuut een porte-ladder 14 meter een schuifladder 12 meter 59
Voor een bevolking van 5000 zielen was er dus één brandspuit per 1000 inwoners voorhanden. In 1903 werd het korps van een werkkledij voorzien. In juli 1904 werd in de Tolpoortstraat, met de welwillende toestemming van Hendrik Van Kan, Beheerder-Bestuurder der Bloemmolens van Deinze, een watermond geplaatst, gespijsd door de stoompomp van de fabriek, die 2700 liter/minuut gaf. Deze stoompomp maakte met de hoge ruime watertoren deel uit van de zelfwerkende brandblusdienst "automatic sprinklers" aldaar ingericht. Enkele jaren later werd in de toenmalige "Bloemmolens der Vlaanderen", nu eigendom der "Bloemmolens van Deinze", zelfde "automatic sprinklers" ingericht en op de stoompomp, die bij dergelijke installatie behoort, werden, op aanraden van de Bevelhebber, de symmetrische raccords toegepast. Aldus werd het mogelijk een snelle samenwerking in geval van ramp te verzekeren, samenwerking die een grote geruststelling betekende voor de talrijke fabrieken langs de Gentse Steenweg opgebouwd in de nabijheid der Molens. De watervoorziening van Deinze en Petegem werd verder nog merkelijk verbeterd door het blootleggen, bijbouwen of herbouwen, van menig groot pompput uit de oude stokerijen en ameldonkfabrieken. Al deze gemetste pompputten werden verhoogd en door een gestandariseerde dekselafsluiting ten dienste van de brandweer gesteld. Bij het oprichten van nieuwe gemeentegebouwen werd voortaan steeds voor grote citernen gezorgd die al het regenwater opvangen en bewaren, om te gepasten tijde de brandspuiten te spijzen. Aldus bestaan er in het Gods- en Gasthuis, benevens 7 pompputten, 3 grote citernen, allen met speciale dekstenen afgedekt, zodat ogenblikkelijk water kan afgenomen worden. Op 15 juli 1906 nam onze Vrije Brandweer deel aan de internationale wedstrijd te Brugge en behaalde de eerste prijs. Op een afstand van 50 meter hadden de manschappen op 43 seconden hun spuit aangebracht, opgesteld en gaven water onder volle drukking. Op 23 juli daaropvolgend werden de overwinnaars aan het station afgehaald door al de bestaande maatschappijen en plechtig ten stndhuize ontvangen. 60
Aldus groeide en bloeide het Korps. Jaarlijks werden een tiental oefeningen gehouden en aldus bleven de mannen volledig op de hoogte van hun taak. Op 12 december 1912 werd besloten al de leden een prachtkledij te bezorgen, en het Stadsbestuur verleende hiertoe een toelage van 1050 frank. Kort daarop echter kwam de wereldoorlog ons land teisteren. De Duitse Overheid stelde hoge prijs op het in goede orde houden van de brandblusdienst. 'Zij verleende toelating om de oefeningen in kledij en met klaroenen te houden en liet zelfs sommige dezer oefeningen door hogere officieren inspecteren. Op 22 oktober 1918, tijdens de beschieting, van de stad, brak brand uit in het huis van Mevrouw Weduwe Emiel Plas in de Tolpoortstraat. Daar de bruggen reeds waren gesprongen kon de Brandweer onmogelijk volledig ter plaatse komen. Kapitein Ivo Scheerlinck, die op dat ogenblik van een zware ziekte aan 't herstellen was, bluste het vuur met goed gevolg onder de verwoede beschieting. Hij werd hierin bijgestaan door drie der verkleefdste leden van het korps: Sergeant Karel Tuytschaever, Lansiers Jules Vander Donckt en Léonce Christiaens, en door enkele moedige geburen, waaronder de heren Notaris Blanchaert, Dokter Calewaert, Emiel De Coutere, Jules Maere en Cyriel Maes, Léon Pauwels, AIfons Van Kan, JozefVerleye en Marcel Verleye. Aldus werd ook een tweede begin van brand met goed gevolg geblust door Luitenant Versiehele te huize van de heer Jan Lagrange, later burgemeester. Het is aan de tussenkomst van Luitenant Versichele te danken dat deze woning, samen met die van Fernand Lagrange, van verwoesting door het vuur gespaard bleef. Enkele dagen nadien, in de nacht van 31 oktober-1 november 1918 brandde een groot deel van de Sint-Martenswijk van Deinze en Petegem af, onder een aanhoudend trommelvuur. Ten gevolge van de verwoesting der straten en de hevige beschieting, was de brandweer belet hier een reddende hand te reiken. Op de hoogdag van Allerheiligen 's morgens werd Deinze-stad door Franse troepen ontzet.
61
Op 2 november 1918 werd onze Bevelhebber door een officier van het Frans leger opgeroepen om een brand te blussen ten huize van Petrus Van Haecke, dicht bij de Knok, kruispunt der steenwegen GentKortrijk en Oudenaarde-Tielt. Er was toen op dit belangrijk verkeerspunt een onophoudend vervoer van soldaten en materieel van het Frans leger dat de vluchtende Duitsers achtervolgde. De klaarte van de brand had 's nachts aan de Duitse kanonniers een te wel gekozen mikpunt gegeven, en tijdens de blussing werden de pompiers van uit een Duits vliegtuig met de mitrailleuze bestookt. Gelukkig werd toen niemand gekwetst.
62
Drie generaties De Smet. André De Smet, werd op 18 januari 1932 lid. Op de foto zien we hem met zijn vader Jules die in 1900 lid werd en met z ijn zoon Roland.
63
XIII. NA WERELDOORLOG I Hoe was de toestand na W.O. I ? N a de eerste wereldoorlog beschikte het Deinse korps over het volgend materieel: 2 handpompen van 500 1. 1 handpomp van 300 1. 2 handpompen van 250 1. 3 haspels 2 schuifladders 2 haakladders 300 m. darm van 65 cm. 250 m. darm van 45 mmo De pompen waren in goede staat; de darmen waren wel nog bruikbaar maar toch bijna versleten. De mechanische porta-Iadder van 14 m. was in de beschieting van oktober 1918 vernield en zelfs in 1924 nog niet hersteld - ook oorlogsschade was er niet voor betaald. De Molens van Deinze stelden wel een stoompomp van 2000 1. capaciteit ter beschikking met een daarvoor gepaste brandkraan in de Tolpoortstraat. In 1919 waren er 32 manschappen. Twee namen ontslag in dat jaar wegens verhuizing; 1920 begon dus met 30 man, waarvan er in de loop van het jaar vijf ontslag namen; in 1921 nam er nog een ontslag. 1922 begon dus met 24 man en pas in dat jaar kwam er een nieuweling bij: op 5 Mei 1922 werd Henri Neyrinck (oDeinze 16-2-1980) lid. Op 23 januari 1923 werd Triton Neyrinck (oDeinze 20-8-1899) lid. Voor 1923 vinden we ook voor de eerste maal de naam van Gaston Scheerlinck (oDeinze 8-12-1904) in de betaalstaten, al staat hij later vermeld als pas officieel in dienst sedert 6 januari 1931. Van Desire Scheerlinck (oDeinze 22-2-1907) staat genoteerd dat hij in dienst kwam op 22-2-1927, maar we vinden hem al vermeld op de betalingsstaten van 1925. Op 15 december sloot Rene Arnaud (oDeinze 12-1-1902) aan en in 1924 MauritsNeyrinck (oDeinze 4-7-1902). Remi Carton (l'Deinze 113-1902) werd lid op 12-9-1929 en op 6 januari 1931 kwamen erbij: George Torck 10Deinze 6-2-1906) Pol De Clercq °Deinze 2-5-1912) CarlosMaere °Deinze 10-7-1907)
64
0'\ UI
Remi Carton werd lid op ]2-9-7929. 2-2-1963 afscheid van Remi Carton die een toespraak houdt (o.a. een pleidooi voor een lange ladder) . Op het podium van het stadhuis luisteren naar hem: Georges Allaert, secret. Wemer Malfait, burgemeester Van Risseghem, schepen Frans Vyncke, Carlos Maere en Georges Corijn.
Asteer Allaert George Allaert N oeI Van Simaey en op 2 februari 1931: Carlos Vander Cruysen op 9 februari 1931 :
op 18 januari 1932: op 31 maart 1936
op 19 augustus 1936 op 20 mei 1937 op 4 juni 1938 op 21 november 1938
op 22 augustus 1939 op 1 juli 1941 op 1 juli 1942
(ODeinze 13-3-1907) (oDeinze 3-1-1906) (oDeinze 15-6-1902) (oDeinze 25-4-1909) Georges Van der Donckt (oDeinze 7-4-1904) Arseen Dhondt (oM ei gem 14-2-1896) Andre De Smet (oDeinze 31-10-1910) Jeroom Leyseele (oDeinze 23-2-1910) Hilaire Vande Putte (oDeinze 21-10-1908) Gustaaf De Clercq (oDeinze 14-3-1913) Armand Carton (oDeinze 30-5-1913) Jose Agneessens (oDeinze 18-2-1914) Egdard Vermeersch (oDeinze 17-5-1914) JoseMaere (oDeinze 14-1-1915) Ivo Carton (oDeinze 14-8-1908) Jan De Moor (oDeinze 27-6-1909) Albert De Volder (oDeinze 4-7-1915) Robert Dhaenens (oDeinze 3-3-1914) Andre De Volder (oDeinze 6-10-1916) Henri De Clercq (oDeinze 1-5-1919) Rene Mestdagh (oAarsele 10-5-1921) Roger Mestdagh (oGent 17-6-1914)
66
•
-....l
0\
Inhuldiging van het arsenaal. v.l.n.r. Burgemeester Van Risseghem, Ivo Scheerlinck, brandweerinspecteur Gallace, Werner Malfail, Achilies Voet, Carlos Maere, Carlos Vercruysse, Désiré Scheerlinck, René Arnaud, André De Smet en Noël Van Simaeys (wie is de man op de voorgrond?).
Pernand De Vliegher (oDeinze 7-2-1917) op 25 september 1942
Remi De Meyer (oDeinze 14-2-1917) Andre Tessely (oDeinze 26-4-1919) Richard Verzele (oMachelen 2-5-1917)
op 1 november 1946
Ivan Cleve (oDeinze 21-2-1922)
Ter informatie geven we hier ook enkele cijfers over ontvangsten en uitgaven: ontvangsten 3239,70 3846,21 3744,21 4190,24 4727,74 3966,06 4763,39 4195,85 5154,78 7325,80 10017,03 10746,66 15033,30 10541,44
uitgaven 547,65 952, 764,75 2012,50 2475,85 1435,50 3130,50 3147,35 2109,10 4158,40 5147,20 4620,10 13004,60 11613,81
jaar 1919 1920 1921 1922 1923 1924 1925 1926 1927 1928 1929 . 1930 1931 1932
Merk op dat het batig saldo steeds in de ontvangsten van het volgend jaar zit en dat de grote uitgaven in 1931 te maken hebben met het uniform en 1932 met de viering van het lOO-jarig bestaan (waarover verder). Voor 1919 staat maar één brand genoteerd te Deinze nl. bij Kamiel Van Haezebroeck op de wijk D'Hoye. Ook slechts één voor 1920. bij A dolf Voet op de Kouter. In 1921 was er geen enkele brand te Deinze en in 1922 slechts een begin van brand in het kolenmagazijn van Maurice Verhoye aan de Vaart. 1923 kende drie schouwhranden en een hrand bij MarceJ Van de Putte op de markt. hij Gust:wf \.,'t'mt';lll
6X
69
op de Oudebrugsepoort en in de fabriek De Coninck. In 1924 geen brand. Op 16-12-1925 brandde het bij de firma De Bussere en op 21-91926 in de timmerwinkel van Lema op de Kouter. Deze laatste brand vernielde de woning van gebuur August De Clercq. 1927 kende slechts bosbrand en 1928 geen enkele brand te Deinze. In 1929 brandde het bij Van Damme en in de firma Torck. In 1931 brandde de hofstede Van der Vennet te Leerne (eigendom t'Kint de Roodenbeke). In 1932 brandde het bij de wiel- en bandenfabriek Puls, bij WuJlaert en bij vlasfabikant De Jans in Machelen. In het station brandde een olievergaarbak uit. Te Astene brandde het bij bakker Leon Billiet. Men moest ook viermaal een begin van brand blussen en acht branden buiten Deinze. In 1933 brandde het in de kinderrijtuigenfabriek van Valere Maes-Duchesne te Petegem, bij A dolf Haerens op Petegem-Dries-hoek Krekelstraat en moest het korps-Deinze ook uitrukken om te blussen in het eiermagazijn H. De Vnese te Huise-Lozer. In 1934 was er brand in de kiekenkwekerij van Alfons Levrau te 01sene, bij de kiekenkweker Adiel Madoe te Petegem, bij landbouwer Remi Van der WaJle te Petegem, op de hofstede Jules Martens-De Meyte Zeveren, in de vlasfabriekLisabeth te Gottem, in de olieslagerij van de gebroeders Hoste te Machelen en bij Theofie1 Nys te Machelen. Men moest uitrukken om op de Gentse steenweg een vrachtwagen te blussen die bij het tanken in brand was geschoten. Te Deinze zelf brandde het bij de kinderen Lagrange waar buskruit in het magazijn opgeslagen lag. In de Gentpoortstraat brandde het bij André Cardon. In 1935 brandde het bij landbouwer Camiel Van Laere te Grammene. bij de gebroeders Lambrecht, vleesfabrikanten te St.-Baafs-Vijve (Deinze moest erheen), in de pantoffelfabriek van Vital Vertnest te Nazareth. Op de Gentse steenweg brandde een auto en het brandde in de bakkerij van De Wa ele , Oudebrugsepoort. In 1936 brandde de vlasfabriek Adolf Peck te Zulte, de hofstede Cyriel Cackaert te Kruishoutem, de vlasfabriek A dolf en Maurits Kinds te Gottem. hij Remi Elebaut in de Oostmeersdreef en bij Oscar 't Jampens. Parijsestraat te Astene. In 1937 was er brand in de roterij Remi Van de Ginste te Mnchelen. bij Maria Martens te Zeveren en in de vlasfabriek gebmedt'Ts Den Dauw te Gottem. Op 7 juni 1937 moest de brandweer de boot van Seppen De Coene, de Waterhoen, uit moeilijkheden helpen: kosten 746 fr.
70
71
In april 1938 brandde het bij E. Seeuws, waar het in november 1936 ook al gebrand had. Veel van deze gevallen leverden moeilijkheden op met de betaling en verzekering. Begin 1924 kocht men een eerste motorpomp Ehrardt und Sehner met een debiet van 60.000 liter. Men wou ook een Drouville-pomp _met hetzelfde debiet kopen, en een draagbare motorpomp Fladder met 45.0001. en een auto en 1000 m. nieuwe persdarmen en een nieuw arsenaal. Maar wie zou dat betalen? De stad schreef in voor 50.000 fr. Petegem schreef voor 25.000 fr. in . Men schreef de nijveraars aan. Donza gaf in 1931 1.000 fr. de Rubannerie in 1931 5.000 fr. Bertrand Seeuws in 1931 2.000 fr. Firma Torck in 1930 20.000 fr. Firma Torckin 1933 10.000 fr. J. Gevaert 10.000 fr. Liebaert in 1931 10.000 fr. Leon De Clercq 10.000 fr. Molens in 1931 25.000 fr. Gebroeders Seeuws 25.000 fr. Tissage de Deynze en Banque Gantois weigerden (88). Men kon weldra een pomp kopen Drouville 28.349,85 fr. een pomp Fladder 14.000 fr. een Truck Ford met speciale karrosserie 34.250 fr. En men begon aan plannen voor een nieuw arsenaal op de Kouter, op grond, sedert 1914 beschikbaar gesteld door het Weldadigheidscomitee en op het terrein van de Gasfabriek in de Louis Dhondtstraat. De plannen waren er al in 1926. In 1932 beliepen de kosten voor Kouterarsenaal 6303 fr. en in de L. Dhondtstraat47.513 fr. Op dinsdag 1-3-1932 werd het Rode Kruis te Deinze gesticht. Carlos Maere en Andre Scheerlinck (beiden bij de brandweer) verzekerden de 1e hulpdienst van het R.K. (zie bijlage) blo Scheerlinck maakte van de gelegenheid gebruik om de hulpdienst R. K. en Branuweer te laten samenwerken voor ongevallen. Dat bIed aanslepen. Rel'us 72
-....l
tJ.)
Zij behaalden de Je prijs op het Sportfeest te Ronse in 1959. v.l.n.r.: eerste rij: Georges Corijn, André De Smet, Valère Van Damme, Jacques Saez del Burgo, tweede rij: Firmin Verstraete, Henri De Clercq, René De Clercq, A/bert De Jongh e.
in maart '32 deed Scheerlinck voorstellen maar in 1935 werd hem geschreven dat hij kontakt moest nemen met Mej. de Busseré, voorzitster. Zij zelf werd in het Frans aangeschreven. De voorstellen die ze deed (haar door Scheerlinck ingefluisterd) waren "tout-à-fait exargerée" want geen enkele R.K.-afdeling had die toestellen; een toestel voor kunstmatige ademhaling en een toestel voor inademen van zuurstof waren al voldoende. "Je vous conseille vivement de rester dans les limites de ces acquisitions" schreef de directeur-generaal. Op 31 juli 1932 - met enkele jaren vertraging dus - vierde men te Deinze het lOO-jarig bestaan (sedert 1824) van de vrijwillige brandweer. De samenstelling van het korps was toen als volgt: Kapitein Ivo Scheerlinek, bevelhebber van de brandweer-compagnie die uit twee peletons bestond: Eerste peleton onderluitenant: Armand Versiehele adjudant: Desiré Scheerlinck sergeant: AndréDe Vooght klaroen: Noël Van Simaey sektie A bediende de Drouville-pomp die een capaciteit had van 60.000 liter per uur. korporaal: Carlos Maere lansier: Jules Vander Donckt Astère Allaert lansier: Georges Allaert pompIers: Paul De Clercq Alfons Janssens sektie B bediende de draagbare Fladderpomp die een capaciteit had van 45.000 li ter per uur. korporaal: Georges Torck Leonce Christiaens lansier: Georges Van der Donckt lansier: Arseen D'Hondt, chauffeur-mecanicien pompIers: Gustaaf Saelens Tweede peleton luitenant: Adolf De Ruyck sektie markt. bediende de Ehrhardt-und-Sehner pomp, die een capaciteit had van 60.000 liter per uur, en de Portaladder van 14 meter:
74
.
-....l
VI
1 1
.1
Koning Boudewijn te Deinze op 15-12-1966. Voor de motor van de brandweerwagen stapt politieagent F. Bekaert; naast de koning : burgemeester Carlos Maere, Gouverneur De Kinder, secretaris Werner Malfait. Eerste schepen Jacques Van Cauwenberghe sluit de "achterdeur".
I I
I'
II I '
sergeant:
Emiel De Witte Karel Tuytschaever korporaal: Gaston Scheerlinck Carlos Van der Cruyssen korporaal-klaroen: ReneArnaud lansier: Frederik Cocquyt RemiCarton Jozef Vermeersch pompIers: Jules Algoet Edmond Mortier Gentiel Bekaert sektie Kouter bediende een handpomp van 18.000 liter per uur. sergeant: Jules De Smet korporaal lansier : Kamiel Janssens klaroen: Andre De Smet pompiers: Alfons De Blaere Petrus Leysele Gentiel Martens Twintig van deze mensen had meer dan 25 jaar dienst. Het feest begon alom 8.30 u. met de ontvangst aan het station van de Belgische en de buitenlandse afgevaardigden. Die buitenlanders kwamen uit Hastings (Engeland), Marly (Frankrijk) en Vlissingen (Nederland). De Belgische korpsen waren zeer talrijk: de muziekkorpsen van Oudenaarde, Aalst, Eename, Geraardsbergen, Harelbeke, Izegem, Wijnegem-Antwerpen en Zottegem; de brandweerkorpsen van die gemeenten en van Anderlecht, Asse, Basèc1es, Bavikhove, Beerlegem, Berchem-Antwerpen, Berchem-Vlaanderen, Blankenberge, Brugge, Boechoute-Vl., Boechoute-Antw., Burcht, De Panne, Edegem, Eeklo, Eine, Ganshoren, Gavere, Gullegem, Hamme, Hemiksem-Schelle, Heule, Ingelmunster, Kortrijk, Kuurne, Lauwe, Lendelede, Lichtervelde, Lokeren, Merelbeke, Meulebeke, Moeskroen, Moorsel, Ninove, Oost-Rozebeke, Ronse, Roeselare, St.-Gillis-Dendermonde, St-Jans-Molenbeek, St.-Niklaas, Temse, Tielt, Vorselaar-Turnhout, Waregem, Wetteren, Wevelgem, Willebroek, Zomergem. Het jubilerend Korps werd op het stadhuis ontvangen, waar ook de vergadering gehouden werd van het provinciaal verbond, waarvan Ivo Scheerlinck voorzitter was. De nieuwe arsenalen in de Louis D'Hondtstraat werden toen ook ingehuldigd. Dat er een huldebetoon was aan het gedenkteken vnn de oorlogsslachtoffers, dat er een banket was, dat er een vuurwerk \Vus
76
-...J -...J
Koning Boudewijn bezoekt Deinze op 15-12-1966 naar aanleiding van de overs/ramingen waarbij de hulpin ze/ van de brandweer noodzakelijk was . Aan het stuur F. Bekaert, daarachter Car/os Maere, toen burgemeester.
tot besluit, hoeft nauwelijks gezegd te worden. Er waren kiosken gebouwd voor het stadhuis, op de Oudebrugsepoort en in de Tolpoortstraat, waar diverse muziekkorpsen speelden. Er was een grote stoet met alle korpsen en er was natuurlijk ook een grote brandoefening, door het Deinse korps uitgevoerd op het thema: Brandblussen door de eeuwen heen. Voor die viering werd een reklameboekje uitgegeven: Brouwerij Excelsior gaf 200 fr. Roger Van Autreve, het Liberaal Huis en Camiel Feereman (89) gavel elk 125 fI. 31 firma's betaalden 75 fr., 55 firma's gaven 40 fr. en 75 firma's betaalden 25 fr. De stad zelf legde er nog 15.000 fr. bij. Vieren deed men graag. Op 8-4-1934 vierde men A dolf De Ruyck die 35 jaar officier was; meteen vierde men de 35e verjaring der herinrichting en het HO-jarig bestaan. In mei 1934 nam Roger De Ruyck ontslag; Armand Versichele werd luitenant in zijn plaats en Desire Scheerlinck werd onderluitenant in Versichelens plaats. Een druk administratief bedrijf was, naast verzekeringsaspecten der gebluste werken, het aanvragen van decoraties. In 1933 vroeg men er een voor Karel Tuytschaever, te Nevele geboren 10-8-1870, die sedert 2-11-1892 lid was van het korps, sedert 12-3-1899 sergeant. Op 11-8-1923 kreeg hij reeds de burgerlijke medaille en in 1932 de eeuwfeestmedaille. Men verwees vooral naar zijn houding als hoofdman van spuit-drie en zijn hulp bij de brand van het in oktober 1918 in brand geschoten huis van Mw Plas: terwijl niemand zich op straat waagde werkte hij verder en zorgde hij ook voor de bevoorrading van de bewoQers in de Tolpoortstraat. De aanvraag werd afgewezen omdat hij geen 40 jaar lang sergeant was. Maar hij kreeg zijn decoratie dan toch op 15 november 1935. In 1934 ging een internationaal brandweercongres door in Opava, Tsjechoslovakije, naar aanleiding van de 50e verjaardag van het pompierskorps van Silezië. De Koninklijke Belgische Brandweerfederatie was er vertegenwoordigd door Jules Verdurmen van St.-Niklaas, en door Desire Scheerlinek, Carlos Maere en Jozef Vermeerseh. Ze werden o.a. op het stadhuis te Praag ontvangen. In 1935 kwam een Tsechische groep op tegenbezoek te Deinze en luitenant Bedrich Merta schreef aan Desire Scheerlinck om te vragen voor wie hij een decoratie moest meebrengen. Scheerlinck stelde voor: de burgemeester, A. Versichele, C. Vander Cruysen, G. Torck, P. De Clercq en Ivo, Desire en Gaston Scheerlinek. 78
-...l
\0
Uitreiking van eretekens op 73- /2-1970. v.l.n.r. Albert De Jonghe, Valere Van Damme, Jacques Callu (stadssecretaris), André De Smet, Ferdinand De Vlieger, Carlos Maere, Albert De Volder, Henri De Clercq, Roger Van Tamme, Fernand Bekaert.
...
De brandweer was een zorgenkind op de begroting van de stad: 6.000 fr. een vaste toelage - in 1937 de bijdrage der gemeenten in 1937 9.000 fr. een toelage voor aankoop van materieel in 1937 40.000 fr. Een nieuw initiatief in 1937 was ook dat de brandweer de plaatselijke firma's bezocht om de brandveiligheid te onderzoeken en suggesties te doen in dit verband. Op 10-2-1937 ging Ivo Scheerlinck met pensioen; op 30-12-1937 stierf hij. Onderluitenant Des. Scheerlinck werd op 6-3-1937 tot bevelhebber benoemd. Op 6-3-1937 werd CarJos Maere onderluitenant. Op 19-4-1937 werd Des. Scheerlinck door de gouverneur tot gewestelijke brandmeester benoemd d.w.z. over een dertigtal gemeenten (Ivo was dat sedert 24-1-1936). In 1939 was het oorlogsgerommel niet meer van de lucht. Gaston Scheerlinek, voorzitter van de Oostvlaamse technische commissie van de brandweer richtte voordrachten en lessenreeksen in over o.a. stikgassen, brandbommen en gasmaskers. Deinze, Gavere, Aalter en Nevele volgden die lessen samen. Op 27 mei 1940 waren de Duitsers al te Deinze. Ze namen de grote pompierswagen en de fladderspuit in beslag samen met nog heel wat klein materieel, samen om 73.792 fr.; ze gaven daarvan gedetailleerd verslag. Op 5 juli 1940 kreeg de brandweer een schriftelijke toelating van de Orstkommandant om een gepaste vrachtwagen te zoeken op het vervoerpark te Oudenaarde (op de "Kraftwagensammelstelle "). In 1941 stelde het korps aan het stadsbestuur voor het verloren materieel opnieuw te kopen. Wat in mei 73.972 fr. kostte, zou nu 128.901 fr. kosten. Voorlopig sleepte een personenwagen Buick, door één der brandweerlieden ter beschikking gesteld, de motorspuit; de darmen lagen op de wagen. De mannen moesten zich per fiets verplaatsen. Het oproepen der manschappen gebeurde vroeger telefonisch; nu waren er nog slechts enkele aangesloten en op de koop toe was de telefoon 's nachts afgesloten. In augustus 1940 was Des. Scheerlinck interimair inspecteur vun de brandweerdiensten in de arrondissementen Gent en Eeklo; hij bIed dat tot 31-3-194l. Bevelhebber Desire Scheerlinck overleed op ó-Hl-t l )5l. Op 15-121951 werd CarJos Maere bevelhebber in zijn plaats. Carlos l\lnert.' 80
~
•
Uitreiking van eretekens op 14-12-/971. Maurits Leroy (schepen), André De Volder, Paul Ma ertens, Robert Dhaenens, Erik Van Damme. Burgemeester Van de Wiele, Albert De Volder, Henri De Clercq, Roger Boe/jan (schep en), Yvan Vandenbrande (stadssecretaris), Fernand Bekaert, Roger Van de Casteele (schep en).
werd door fase Maere opgevolgd. Jose Maere werd door Albert De Volder opgevolgd. Op 31 juli 1975 ging AJbert De Volder als kommandant met rust toen hij 60 jaar was. Hij was bevelhebber van 20-2-1969. Henri De Clercq, die op dat ogenblik eerste schepen was, werd als luitenant nu waarnemend kommandant. Hij werd in die funktie officieel benoemd maar op 28 november 1975 overleed hij reeds. Hij werd toen opgevolgd door Pernand Bekaert. LUST DER BEVELHEBBERS 1824-1976
Lodewijk Burvenich Jan-Francies Lagrange Bernard De Paepe Victor Dolphyn en Pieter Lottefier Désiré Van Dorpe August Hertoge Ivo Scheerlinck Désiré Scheerlinck Carlos Maere JoséMaere Albert De Volder Henri De Clercq Fernand Bekaert
82
UJ
00
,
Afscheidsfeest op 8-9- 1974. rij: Clara Goetgeluk-Rogge, A/bert De Volder, burgemeester Van de Wie/e, Henri De C/ercq, Roger Boe/jan, Roger Van de Caslee/e, e 2 rij: Dr Soubry, Roger Mestdagh, Robert Dhaenens, Jules Lancksweerdt, Armand Carton en Fernand Bekaerl.
1e
'\
XIV. HET OOSTVLAAMS VERBOND Op 12 juni 1925 overleed Acmel Van CoppenolIe te BerchemVlaanderen, waar hij op 29 mei 1871 geboren was. Hij was een man die zich zijn hele leven ingezet had voor de brandbestrijding en die kapitein-bevelhebber was van de gemeentelijke brandweer te Berchem; maar hij was ook lid van de koninklijke federatie der Belgische brandweerlieden, was voorzitter van het Oostvlaams pompiersverbond en voorzitter van de regionale bond der brandweerlieden van het Oudenaardse. Tevens was hij erelid van de Nationale Franse en Engelse brandweerlieden. Naast al die pompierfuncties was hij ook schepen en officier van de burgerlijke stand te Berchem. Vooral het Oostvlaams verbond was zijn zorg. Dit verbond was in 1910 ontstaan op voorstel van de Dendermondse Brandweer die hiervoor'een vergadering had samengeroepen (90) op het Dendermondse stadhuis op 16 oktober 1910. Van Coppenolle was bij die vergadering reeds betrokken en was ook op de officiële stichting op 13 november te Dendermonde. Hij werd er als eerste voorzitter van het Oostvlaams Verbond gekozen; de eerste werkvergadering ging te Gent door op 18 december,l910. De eerste secretaris was Van Schoor uit Dendermonde, die voor die 2 bijeenkomsten veel initiatief had genomen; Ivo Scheerlinck werd Ie ondervoorzitter. Een eerste algemene vergadering der Oostvlaamse pompiers ging dan de Berchem Vl. door op 22 januari 1911. Het muziekkorps der Berchemse blussers haalde de vertegenwoordigingen aan het station af. Dit Berchemse blussersekorps was - in verhouding tot de Berchemse bevolking - één der beste van het land. Die ereplaats was toen al het werk van Van Coppenolle. Het Oostvlaams Verbond zond hem ook als afgevaardigde naar de koninklijke federatie. De oorlog sloeg deze provinciale samenwerking stuk. Pas na de oorlog werd het kontakt geleidelijk weer opgenomen. In Oost-Vlaanderen ging de heropleving traag van start. In WestVlaanderen ging dat vlotter onder luitenant Goethals van Moeskroen en in Antwerpen onder luitenant Hertens. bevelhebber te Mechelen. In die nieuwe start der Oostvlaamse vereniging speelde de Dendermondenaar Frans Van Schoor andermaal een rol. Te Dendermonde had immers in 1922 een vergadering plaats gegrepen vun de ko-
84
ninklijke federatie, waarin Van Schoor en Van Coppenolle OostVlaanderen vertegenwoordigden. De voorzitter van die Belgische Federatie was trouwens ook een Dendermondenaar, Arthur Philips, die ook een adres te Brussel had - en waarschijnlijk daarom werkte die Federatie ééntalig Frans. In 1924 overleed voorzitter Philips. De algemene secretaris, onderluitenant S. Marechal uit Molenbeek-Brussel schreef wel in het Nederlands en de ondervoorzitter Goossens, die Philips opvolgde schreef nu ook in het Nederlands. Te Dendermonde had in 1922 bevelhebber Verdurmen van Sint Niklaas gevraagd of het Oostvlaams verbond nog bestond. Op 8 augustus 1924 schreef Verdurmen aan Van Coppenolle om te zeggen dat hij sedert 1922 over dat verbond niets meer gehoord had. Maar intussen was er toch iets gebeurd. Op 25 juli 1924 waren Van Schoor en Van Coppenolle samengekomen te Gent in café Cambrinus in de Vlaanderstraat om de heroprichting te bespreken. Aanwezig was daar ook Jozef Arys, uitbater van de Zeevishandel en Kaashandel "De Noordzee", Leopoldstraat 14 te Aalst. Met deze Arys, die een ijverige sekretaris werd - Van Schoor nam als zodanig ontslag (na 4 jaar aktiviteit en 10 jaar inaktiviteit in die funktie) - zou er schot in de heropleving komen. Reeds op 19 oktober 1924 kwamen vertegenwoordigers uit diverse Oostvlaamse korpsen samen op uitnodiging van voorzitter Van Coppenolle en sekretaris Arys. Men zou voortaan regelmatig samenkomen en elk korps moest een officiële afgevaardigde hebben en een officiële vervanger. De Oostvlaamse korpsen die aangesloten waren bij de federatie waren: Aalst, Oudenaarde, Beilegem, Berchem, Beveren-W., Deinze, Eeklo, Ename, Eine, Gent, Gavere, Geraardsbergen, Hamme, Lokeren, Meerbeke, Ninove, Ronse, Rupelmonde, St.-Gillis-Dendermonde, St.-Niklaas, Steendorp, Temse, Dendermonde, Waasmunster , Zomergem, Zottegem. Op de vergadering van 15 okt. 1924 werden Arthur Philips van Dendermonde en Amedé Boodts van Temse verkozen om O.-VL. te vertegenwoordigen in de Koninklijke Federatie "der Brandweren" van België (91).
Van Coppenolle zelf heeft hier zijn plaats afgestaan; kort daarop overleed Philips en Arys vervangt hem dan. 85
Vertegenwoordigers in het O. Vl. verbond waren: Plaats
naam - funktie
Lokeren
Louis Bauwens, bevelhebber Paul Goethals ond. luit. Henri Schelt jens bevelhebber Ivo Scheerlinck bevelhebber H. Vincent luitenant Georges Boodts bevelhebber D. Rambot bevelhebber L. Vanderstraeten bevelh. Watte Verdurmen bevelhebber Prosp. Verhaert bevelh. burgem. Van Mossevelde luit. Leon Goris bevelh. P.F. De Nayer bevelh. L. Bauwens bevelhebber Paul Galle D'Huyvetter bevelh. Edm. Van Hecke bevelheber Camiel de Mulder bevclh.
Eeklo Steendorp Deinze Zottegem Rupelmonde St. Gillis-D. Eine Gavere St Niklaas Beveren W. Dendermonde Waasmunster Lebbeke Lokeren Zottegem Berchem Maldegem Temse
86
plaatsverv .
Maurits Kelem o. luit. Louis Heene bevelheber
Adolf De Ruyck o. luit.
G. Nossent adjudant Aimé V. d. Bossche secret. schatbew. Adhemar De Surgeloose
Eug. De Schepper luit. Broeckaert o. luit. Camille Boschem o. luit. M. Blancquaert o. luit.
Van Coppenolle (zoon) o. luit. Aug. V.d. Kinderen o. luit.
In vergadering op 1 februari 1925 in het café Cambrinus besluit men dat men op de hoogte wil zijn van de toestand van de korpsen en daarom wordt een vragenlijst rondgestuurd. Uit de antwoorden daarop vinden we een sumiere beschrijving van de toenmalige brandweerkorpsen: hoe zagen ze eruit? hoeveel leden waren er? waarover beschikten ze? enz. in 1925.
87
Aalst Op een bevolking van 36.000 personen waren er 101 leden van het brandweerkorps - dat een gewapend korps was. Er waren ook 42 muzikanten. Men beschikte over een "beste kledij" en over een oefening- of brandkledij. Er waren 3 handpompen, er was een ladder e.a. kleiner materieel. De waterleiding was er, maar nog niet in uitbating (92). Het korps kreeg 12.800 fr. van de stad, werd niet bezoldigd maar was wel verzekerd op kosten van de stad, die trouwens ook alle materieel had gekocht. Bij schriftelijke toelating van de burgemeester mocht het korps ook in nabijgelegen gemeenten hulp verlenen. Bevelhebber was Fritz De Wolf (overleden 1975).
Oudenaarde Op een bevolking van ongeveer 7000 personen waren er 80 leden. Zij beschikken over een pas vernieuwd uniform. Hun materieel was aan de waterleiding aangepast en ze konden ook uit de Schelde pompen. Ze hadden 2 handpompen, 4 afwinders, een grote opschuivende ladder, nog andere ladders, wagens met materieel. Het korps kreeg 5000 fr. van de stad en 300 frank van ereleden. De brandweerleden kregen 1 fr. per oefening en 2 fr. per uur bij brand. 's Nachts telden 3 uren voor twee. De verzekering werd door de stad gedragen. Bij dodelijk ongeval werd 6000 fr. uitbetaald, voor totale invaliditeit 10.000 fr. en voor tijdelijke onbekwaamheid 6 fr. per dag. Er bestond ook een muziekkorps van de brandweer, dat een gewapend korps was. Mits schriftelijk verzoek van de geteisterde gemeente mocht het korps ook buiten de eigen stad helpen. De secretaris was Fr. Van Ommeslaeghe.
Baasrode Een gemeente met 5600 inwoners had een sedert de oorlog totaal ontredderd korps dat opnieuw moest opgericht worden. Men wachtte tot de oorlogsschade zou betaald zijn. Er bestond wel nog een pomp die de gemeente gekocht had en die uit de Schelde kon pompen. Dat was alles.
Bassevelde had op 3313 inwoners 24 pompiers zonder uniform. Men beschikte over een pomp met 4 darmen om uit een put te kunnen pompen; die had de gemeente destijds betaald. Men had ook twee klaroens, maar geen subsidie, geen verzekering, eigenlijk niets.
Berchem Oudenaarde had op 2416 inwoners een korps van 53 leden die een beste kledij en een werkkledij hadden. Men had er 1 motorpomp en 2 handpompen om uit de Schelde te pompen want waterleiding was er niet. Men had ook 2 haspels en een mechanische ladder. Het korps kreeg geen subsidie maar alle kosten werden door de gemeente hetaald. De manschappen waren verzekerd bij Winterthur: 20.000 fr. in gevul nm dood of bestendige onbekwaamheid en 10 fr. per dag voor tijdelijke werkonhekwaamheid; die verzekering kostte 15 fr. per man en per jaar en de get.'met.'ntt' betaalde.
88
Men mocht met het materieel elders gaan helpen ... als er een auto was.
Beveren-Waas had 12.864 inwoners en een korps van 25 man waarvan er drie 70 jaar oud waren . . Als kledij hadden deze mensen een helm en een "riem met priem" die nog van , voor de oorlog dateerden. Het korps beschikte over twee handpompen waarvan een zuigpomp. Water haalde men uit zes vijvers. Het korps werd door de gemeente gesteund, maar die steun was dan ook de enige bron van inkomsten. Er werden zes oefeningen per jaar gehouden waarvoor de blussers 4 fr. ontvingen. Bij brand kregen ze 8 fr. De pompiers waren niet verzekerd; daarover waren onderhandelingen aan gang. Dit ongewapend korps mocht nabijgelegen gemeenten helpen mits toelating van de burgemeester en dan nog alleen als er groot gevaar was.
Buggenhout had 7.600 inwoners en een korps van 20 leden zonder enig uniform. Het beschikte over een handpomp en 50 meter darm. Als bron voor het bluswater waren er enkele kleine beken en op het gehucht Briel kon men ook uit de Schelde pompen. Waterleiding was er niet; wel waren er een paar geboorde putten. Het korps moest het stellen met een jaarlijkse vergoeding van 500 fr. In geval van brand kregen de aanwezige pompiers 2 fr. vergoeding. Deze mensen waren niet verzekerd. De bevelhebber van dit korps was de politiekommissaris die dit bevelhebberschap had moeten aanvaarden bij het aannemen van zijn ambt. Maar de gemeente zelf zat financieel in moeilijkheden zodat het onmogelijk was verbetering aan de uitrusting of verhoging van de vergoeding te krijgen. Ook voor een uniform was er geen geld. In 1924 had Lampaert, politiekommissaris-bevelhebber, een van zijn pompiers voorgesteld voor een ereteken omdat de man 51 jaar dienst had. Hij kreeg niets. De bevelhebber was het zaakje beu, wou ontslag nemen als bevelhebber maar vreesde dat dan het hele korps onbestaande zou worden en uiteenvallen. Dus deed hij nog wat verder met de moed der wanhoop. Dat ereteken zou hij eerst willen hebben voor de man met 51 jaar dienst. Ook voor enkele anderen met 30 jaar dienst en meer wou hij een ereteken. Om dat te verkrijgen voor zijn mensen zou hij nog wat aanblijven.
Kaprijke had 3213 inwoners en 23 pompiers zonder uniform, met een handpomp, twee spuiten en 100 meter darm. Water moest men uit putten halen. De gemeente gaf wel subsidie volgens de behoefte en betaalde de verzekering. De bevelhebber was Emiel Van Hevele.
Dendermonde met 9000 inwoners had een korps van 46 leden die over een parade-uniform en een brandkledij beschikten. Ze beschikten over een autopomp, een grote en een kleine stoompomp, een brandpomp en een luchtladder ; ze hadden hydrauts voor waterleiding. Want in Dendermonde kon men water hebben uit putten, vijvers, beken en rivieren en er was ook waterleiding. Het korps was onbezoldigd maar de manschappen kregen bij elke oproep een vergoeding. De gemeente betaalde
89
458 fr. voor de verzekering en kocht ook het materieel. De luchtladder was een geschenk van de nijveraars der gemeente. Het was een gewapend korps dat ook andere gemeenten kon helpen dank zij de autopomp.
Deinze met 5.207 inwoners had een korps van 26 werkende leden en 10 reserveleden die in geval van brand konden opgeroepen worden. Het korps had een paradekledij en een werkkledij en beschikte over een motorpomp met capaciteit van 1000 liter per minuut, over vijf brandspuiten, een ladder van 14 meter en drie schuifladders, drie darmwinders enz. Waterleiding was er niet maar men kon putten uit de Leie, de Vaart, vijvers, beken en putten. Van de stad kreeg het korps 1000 fr. toelage en 200 fr. voor het onderhoud der kledij. Bij brand ontvingen de aanwezige pompiers 4 fr. De gemeente Petegem gaf 250 fr. per jaar om de blusdienst op die gemeente te verzekeren. De verzekering, 154 fr., werd door de stad betaald. Bij overlijden kregen de manschappen 5000 fr., de officieren 8000; bij invaliditeit kregen de manschappen 8000 fr., de officieren 16.000 fr. ; bij tijdelijke werkombekwaamheid was 25 fr. per dag voorzien en de burgerlijke verantwoordelijkheid der stad was ten belope van 100.000 fr. gedekt met een maximum van 15.000 fr. per slachtoffer. AI het materieel was door de stad gekocht. Een muziekkorps was er nog niet; het was een ongewapend korps. Met Petegem was er een overeenkomst. Andere gemeenten konden geholpen worden op hun aanvraag en op hun kosten. De manschappen waren ook allen individueel verzekerd bij een kas voor onderlinge bijstand in geval van werkonbekwaamheid. Het materieel werd op drie plaatsen ondergebracht: twee arsenalen in de stad en een op de wijk Kouter.
Doel met 2063 inwoners had 13 pompiers zonder uniform met een brandspuit en met emmers uitgerust. Dit gereedschap had de gemeente gekocht. Bij oproepen kregen de manschappen 8 frank en de bevelhebber 18 fr. Verzekering was er niet; waterleiding bestond er niet.
Eeklo had voor 14.000 inwoners een ongewapend korps van 25 man; die hadden een uniform: een blauw lijnwaden broek en vest en een politiemuts. Men beschikte over één motorpomp en drie handpompen. 280 m. darm van 5 cm. diameter en 280 m. van 4 cm. diameter. Dit materieel was door de stad aangekocht. Waterkiding was er niet maar wel waren er 21 putten, was er de vaart en was er de afleidings\'uurt waaruit kon gepompt worden. De stad gaf 2.500 fr. subsidie. De leden kregen N.) fr. per jaar en moesten daarvoor deelnemen aan vier verplichte oefeningen: in geval van brand werden ze per uur betaald tegen het gemiddelde uurloon vun mt'tsers en timmerlieden. De pompiers waren niet verzekerd. De gemet'ntt.'n Bnssevelde, Kaprijke, St. Laureins en Maldegem konden ook heltielllt worden.
90
Eine had een ongewapend korps van 23 leden op 3472 inwoners. Kledij was niet ter beschikking en men had alleen 2 handpompen, een haspel en een karretje; waterleiding was er niet, wel kon men uit beken en vijvers pompen. De gemeente gaf jaarlijks 500 fr. subsidie. De manschappen werden met gereed geld op de oefening betaald maar waren anno 1925 nog niet verzekerd.
Gavere met 1900 inwoners had een gewapend korps van 33 man die een grauw lijnwaden uniform hadden; ze beschikten over twee handpompen en een haspel. Er was waterleiding in het beneden deel van de gemeente, maar met onvoldoende druk; daar waren ook putten en vijvers enz. In het bovendeel der gemeente was er weinig water te pompen. De gemeente subsidieerde met 300 fr., maar het korps had veel steun van ereleden. De manschappen waren niet verzekerd; ze kregen 0,50 fr. per oefening en in geval van brand werd de ontvangen premie (meestal een aalmoes) van de verzekering onder de brandweerlieden die aanwezig waren verdeeld. Het stond de bevelhebber vrij in andere gemeenten te gaan helpen doch "ik heb ondervonden dat men altijd zijn broek scheurt en daarom blijven wij binnen onze grenzen" (sic) schrijft hij.
Geraardsbergen had met zijn 13.000 inwoners een ongewapend korps van 85 man waarvan er 32 het pompierskorps uitmaakten; ze hadden een feest-uniform en een werkkledij . Naast een motorpomp waren er vijf handpompen; men had een luchtladder en een coulisseladder, haspels en drogers voor de darmen. Waterleiding was er niet en men pompte uit de Dender en de Molenbeek. De stad gaf jaarlijks 1000 fr. en beschermende leden zorgden voor 950 fr. Verzekering en vergoedingen waren er niet. Hulp bieden in andere gemeenten kon niet daar het korps geen vervoerdienst had. In 1925 was er voor 22.000 fr. nieuw materieel gekocht dank zij het stadsbestuur en inschrijvingen.
Gent met 170.000 inwoners had 120 pompiers in een gewapend korps zonder muziek. De manschappen hadden een uniform in laken, een brandkledij in lijnwaad met helm en regenmantel. De uitrusting bestond uit een autopomp, drie stoompompen, een motorpomp, drie eerste-hulp-auto's, een tractor, een vrachtwagen en een ladder. Men kon op de waterleiding aansluiten. Het budget 1925 was 819.425 fr. plus een duurtetoeslag. De verzekering bedroeg 195,05 fr. voor die 120 man. Alle kosten gingen op de stadsbegroting.
Haesdonck C. Van Raemdonck, bouwkundige, had een korps van tien man op een b~~olking van 3304 inwoners. Hij beschikte over "een volledige handpomp". KledIj was er niet, waterleiding ook niet, verzekering evenmin. De gemeente gaf 250 fr. en elke brandweerman kreeg 25 fr.
91
Hamme met 14.367 inwoners had 25 leden met werkkostuum en helm; ze hadden twee handpompen. De waterleiding lag er in 1925 maar was nog niet in gebruik; rivieren, beken, vijvers en putten waren er genoeg. Het korps kreeg 2000 fr. ; de manschappen elk 75 fr., de luitenant 125 fr. en de bevelhebber 150. Er was ook verzekering.
Herzele 3000 inwoners, had 44 pompiers die over een kepi als herkenningsteken beschikten; het korps had een handpomp en kreeg 100 fr. van de gemeente. Vergoeding en verzekering was er niet. Men pompte uit waterputten.
Lebbeke met 9963 inwoners had 30 leden in uniform. Zij hadden één handpomp die van 1876 dateerde en 180 m. darm. Men haalde water in de rivier of putten van het dorp, want al was er wel al waterleiding, het dorp was niet aangesloten. De manschappen kregen 2,50 fr. per uur werk. Men onderhandelde voor gemeentelijke subsidie van 2000 fr. De manschappen waren verzekerd, 20.000 fr. bij dood oftotale werkonbekwaamheid ; bij tijdelijke onbekwaamheid 10 fr. per dag. De kommandant was pas 6 maanden aangesteld en mocht 38.000 fr. besteden aan uniform en uitrusting.
Lokeren met 24.000 inwoners had 50 pompiers met uniform en brandkledij. Ze hadden 5 handpompen, een stoompomp en een motorpomp. Er was geen waterleiding maar veel rivier- en putwater. De gemeente gaf 25.000 fr. subsidie. De verzekering was 50.000 fr. bij dood en 25 fr. per dag werkonbekwaamheid ; voor de officieren respektievelijk 80.000 fr. en 40 fr. Het was een gewapend korps.
Maldegem met goed 10.000 inwoners had 7 manschappen zonder uniform, met 1 motorpomp en 2 handpompen. Geen waterleiding maar wel putten. De gemeente gaf 2805 fr., bezoldiging inbegrepen; die was 100 fr. voor de bevelhebber, 75 voor de luitenant, 65 voor de foerier en 50 voor de manschappen. Het korps bestond sedert 1858.
Meerbeke met ruim 4000 inwoners had 25 man met "vareuse met helm", een pomp, 100 m. darmen, 3 zuigers, een ladder; geen waterleiding wel putten. De gemeente gaf jaarlijks 200 fr. Bezoldiging of verzekering was er niet.
Moorsel met 4000 inwoners had 45 man met elk een muts. Waterleiding was er niet, wel waren er veel putten. 200 fr. per jaar van de gemeente was het enig inkomen; geen bezoldiging, geen verzekering. Er was ook een trompettersclub ; het korps was gewapend.
92
••
Nivove met 9000 inwoners had 30 man zonder enig uniform maar met 4 handpompen en 5 ladders. Geen waterleiding; wel putten in het midden van de stad maar niet buiten het centrum. De gemeente gaf 150 fr. Geen bezoldiging maar wel verzekering; het was een gewapend korps.
Ronse met 22.000 inwoners had 61 manschappen in oude kledij. Vier spuiten en 4ladders, 4 putten en waterleiding. Geen subsidie, geen bezoldiging, wel verzekerd door de stad. Gewapend korps.
Rupelmonde met 3500 inwoners had 45 man zonder uniform; 2 handpompen, rivieren en putten maar geen waterleiding. Geen bezoldiging, geen verzekering. De gemeente kocht het materieel en gaf 500 fr.
St. Gilis Dendermonde met 7212 inwoners, had 40 manschappen in grote en kleine kledij; 2 handpompen, 1 motorpomp ; putten en waterleiding; 1000 fr. per jaar van de gemeente. Een bezoldiging bij brand; ook verzekering. Gewapend korps.
St. Laureins met 3500 inwoners, had 28 man zonder uniform, met 1 pomp, 100 m. darm, ladders en emmers. Putten maar geen waterleiding. De gemeente gaf 285 fr. Verzekering was er niet en bezoldiging per uur bij brand. De gemeente kocht het materieel.
St. Niklaas met 38.000 inwoners had 22 manschappen en 3 officiers, als uniform een blauwe kiel en broek, een helm en een riem. 2 handpompen, 1 stoompomp, 2 autopompen, 1 ladder. Putten en kleine vijvers en tegen 1 juli 1925 waterleiding. 12.000 fr. op de begroting. Bezoldiging 500 fr. voor de l e luitenant, 350 voor de 2e ; de manschappen 10 fr. bij 12 oefeningen per jaar. Verzekerd door de stad. Ze kochten hun materieel zelf.
Zomergem met 5599 inwoners, had 10 man, 2 pompen en 300 fr. per jaar; geen bezoldiging, geen verzekering. De gemeente kocht het materieel. Het was een gewapend korps.
Zottegem met 6.000 inwoners, had 54 manschappen in een versleten kledij. 2 handpompen van 1869 en één van 1890, een ladder en 250 m. darm. Enkele putten maar geen waterleiding. Sedert 1914 geen subsidie meer maar bijdragen van leden. Geen bezoldiging, geen verzekering.
93
Steendorp met 3125 inwoners, had 55 manschappen met elk een kepi. Het korps kreeg 300 fr., geen bezoldiging, geen verzekering. Water haalde men uit putten.
Tielrode met 2394 inwoners had 13 man met elk een hoofddeksel. Een brandspuit, veel putten en de rivier, geen waterleiding. De gemeente kocht het materieel en betaalde de verzekering. Er was ook 324 fr, subsidie. En 1 hoornblazer.
Temse met 13.027 inwoners had 30 manschappen en 3 officieren met branduniform en uitgaansuniform. Een autopomp, 2 handpompen, 1 ladder van 15 m. Geen waterleiding maar putten en de Schelde. De gemeente gaf 2500 fr. Ieder man kreeg 50 fr. per jaar en 3,50 fr. per uur bij brand, 4,50 bij nacht. De officieren 1,50 fr. meer. Ze waren verzekerd: 10.000 fr. bij overlijden, 20.000 bij totale werkonbekwaamheid en 10 fr. per dag bij tijdelijke werkonbekwaamheid ; de officieren kregen het dubbele. De gemeente betaalde jaarlijks 520,80 fr. per jaar voor deze verzekering. Het korps had 4 klaroenen.
Waasmunster met 5900 inwoners had het een gewapend korps van 23 man met een werktenu. 2 handpompen, 2 ladders. De manschappen kregen jaarlijks 20 fr. en 2 fr. per uur bij brand, 3 fr. bij nacht. De gemeente betaalde de verzekering.
Wetteren een vroeger bestaand korps was ontbonden. Nu was er één met 5 man op 18.000 inwoners. 5 helmen en 1 pomp. Betaald per uur bij brand. De gemeente betaalde de verzekering.
Zele had op 14.600 inwoners 12 man in blauwe kiel en met helm. 1 handpomp - enkele geboorde putten. Geen subsidie, geen bezoldiging, geen verzekering. In Vrasene bestond het korps helemaal niet meer.
De korpsen waren dus wel zeer verschillend, ook hun samenstelling, hun materiaal, en hun materieel, en hun verzorging. De dood van Van Coppenol1e veroorzaakte een rem op de heroprichting. Maar tegen 22 november riep Arys opnieuw een vergadering bijeen te Gent: de rouwtijd is voorbij, het werk dient hernomen te worden. Het is op deze vergadering dat Ivo Scht.'t.'rlinck voorgesteld wordt tot provinciale voorzitter. 94
Wanneer een volgende vergadering gepland wordt stelt Scheerlinck voor op elke vergadering ook een voordracht te laten houden. Voor de eerste keer stelt hij voor te laten spreken over elektriciteit, hoogspanning, laagspanning en de daaraan voor manschappen verbonden gevaren. Dit is belangrijk nu overal elektrische netten aangelegd worden ook in de kleinste gemeenten. Zijn zoon, die "ingenieur electricien" was, had zoiets te Deinze gedaan. Als voordracht voor een volgende keer dacht hij aan het bestuurslid uit Eeklo, een aannemer, die het zou moeten hebben over weerstandskracht der cementstenen die nu veel gebruikt werden voor de binnenbouw en soms zelfs voor de buitenmuren. Er wordt niet altijd voldoende cement bij gebruikt. Bij brand kan dat instortingen veroorzaken. Onze brandweerlui moeten dat kennen (93). In april 1927 richt Voorzitter Scheerlinck zich tot de gemeenten waar geen korps is om hen aan te zetten er een op te richten of kontakt op te nemen en overeenkomsten te sluiten met gemeenten waar er een bestaat. Voor Deinze's korps speelt hij het klaar dat vanaf 1927 Petegem 1000 fr. bijdraagt in de pompierskosten. Hij voert het gebruik van radiokontakt op wisselstroom in. Hij wil nieuwe korpsen opgericht zien worden, hij wil de verwaarloosde opwerken. En hij wil nieuwe financiële bronnen aanboren. Hij wil er bij de gemeenten op aandringen dat er overal waar huizen staan ook mogelijkheid bestaat water ter beschikking te hebben (92) en hij zou maatregelen in die zin willen zien voorkomen in de bouwreglementen. Hij waarschuwt dat de brandweer moet toezien bij het bouwen van gestichten, kostscholen en kinema's: men moet op de constructie (93) letten en op de uitgangen. Het toenemen van autoverkeer en van industrie (met elektriciteit) schept nieuwe gevaren: velen hebben nu licht-ontvlambare stoffen in huis, wat het gevaar van ontploffing meebrengt. Er werd bij de pompiers veel gefeest en gehuldigd. Er werden wedstrijden tussen korpsen ingericht. Scheerlinck was er in Oost-Vlaanderen overal bij. Als hij bij zo een wedstrijd in de jury zat dan deelde hij achteraf mee wat goed was en hoe de fouten moesten verbeterd worden om de efficiëntie van het blussen op te drijven. De bedrijvige secretaris Arys neemt in een brief van 18 januari 1932 ontslag wegens gezondheidsredenen (hartziekte). In 1937 is Ivo Scheerlinck nog voorzitter en is Gaston Scheerlinck secretaris. Na het
95
overlijden van Ivo ScheerJinxk is Des. Ramlot waarnemend voorzitter en Gaston Scheerlinck secretaris van het verbond. Commandant N. Vanderbeken van Gent is voorzitter van de technische commissie waarvan Gaston Scheerlinck ook secretaris is. In 1940 is Jules Verdunnen, bevelhebber van de brandweer te St. Niklaas, voorzitter van het Oostvlaams Verbond en Gaston ScheerJinck nog altijd secretaris; Desiré Scheerlinck is er bestuurslid en Gaston ScheerJinck is voorzitter van de technische commissie. Gaston Scheerlinck is op 25 mei 1940 één van de oorlogsslachtoffers van het drama aan de Vaartbrug te Deinze. Desiré Scheerlinck blijft aktief tot 1951.
96
,.
97
BULAGE 1
WOEDENDE BRIEF VAN EEN TOEKOMSTIG BURGEMEESTER AAN HET STADSBESTUUR We vermelden een brand bij bakker De Cock op 30~846. Naar aanleiding van die brand schreef Dr. Constant De Beil een brief:-A Messieur Ie Bourgemètre et membres du conseil communal à Deynze,
Deynze, 8 juin 1846. Messieurs, Vous avez été témoins du danger que nous avons couru mes voisins et moi, dans la soirée du 31 mai demier par l'ineendie de la Boulangerie du Sr Fr. De Cock, et tout Ie monde a reconnu que notre salut n 'a dépendu que de certaines circonstanees fortuites qui vous sont connues. Un danger si grand, s'il fut né de causes supérieures et indépendantes de la voloté de l'homme, ne pourrait donner lieu à aucun murmure; on se résignerait sans accuser personne; mais quand il est provoqué par la plus stupide imprudenee, par la plus coupable négligenee d'un homme, alors l'absolution n'est plus facile. On se sent indigné, revolté à I'idée que votre vie et vos biens sont à la merci du premier voisin imprudent, et l'on est convaincu de la néeessité de voir prendre des mesures promptes et efficaces pour protéger à l'avenir les citoyens inoffensifs contre des abus aussi graves que ceux qui ont causé l'incendie du 31 mai. Je laisse à l'administration de la police l'appréciation de l'infraction aux lois et règlements concemant l'enquête préalable prescrite pour tous les cas ou une nouvelle industrie comportant danger d'incendis pretend s'établir et s'exercer dans une aggJomération de maisons. J'ai la confianee que l'intérêt de la sécurité publique dont la défense lui est confiée ne sera pas sacrifié à des considérations personnelles quelquonques. Mon intention présente est de provoquer certaines mesures de poliee en l'absenee des quelles il n'est permis à aucun citoyen d'aJler se coucher avec quelque securité. Je considère donc comme urgent: 1 e de faire intervenir la police dans Ie choix de l'emplacement et Ie mode de construction des fours, foumeaux, séchoirs et autres constructions dangereuses. 2 e D'interdire la mise en fonction de ce genre de constructions avant que la poliee n'en ait vérifié et constaté la solidité et la sécurité. 3 e D'interdire aux boulangers et autres industrieJs, exerçants des professions dangereuses de plaeer des copeaux en bois, fagots et toutes autres matières combustibles sur les fours, foumereaux, séchoirs et autres constructions analogues, ni même au voisinage de ces constructions dans un rayon de 4 ou 5 mètres. Le tout sous peine de fortes amen des. 4 e D'autoriser la police à faire en tout temps la visite de ces constructions
99
pour constater Jeur état et J'observance des prescriptions de police CÎ-dessus; de Jui prescrire de faire de temps en temps pareilles visites. 5 e D'infliger des amen des, si pareille stipuJation peut avoir lieu, a tous Jes citoyens chez qui Je feu aura commencé sauf Je cas ou ij sera prouvé qu'il n.y a pas eu de Jeur faute. 6 e D'organiser convenablement Je corps de pompiers; d'y établir une hiérarchie, des chefs pourvus chacun d'une def qui Jeur donne un prompt accès au JocaJ ou les pompes et Je matériel à incendie sont déposés; de tenir constammant ces pompes et ce matérieJ en parfait état d'entretien et prêt a tout instant à fonctionner; de compJeter sans retard ce qui peut y manquer. Les chefs des pompiers devraient être pris dans Jes diverses sections ou voisinages de Ja vil/e, de telle sorte que lorsqu,un incendie se dédare à un bout de la ville, il ne faille pas courir à J'autre ou chez Je secretaire de Ja ville chercher Ja def qu'on risque de ne pas trouver, ce qui fait perdre Je temps utile à J'extinction du feu (car en fait d'incendie tout dépend de Ja promptitude des secours) mais qu'en pareiJ cas, on n 'ait qu 'a courir au def Ie pJus proche qui, a vee Ja del, peut mettre sans retard Jes pompes à Ja disposition des travailleurs. Tel/es sont, Messieurs. Jes réflexions que m 'a suggérées Ja triste expérience dont j'ai fail/i être une des premières victimes. Je Jes livre à votre appréciation au nom de la sécurité pub/iques comprises, a Jaquel/e vous devez toute votre sollicitude comme a J'intérêt Je pJus cher de vos administrés. J'ose compter sur el/e pour voir donner pJeine satisfation à eet intérêt par Ja sanction des mesures proposées pJus haut ou telles autres anaJogues formuJées en règlement de police. Agréez, Messieurs, J'assurance de mes sen timen ts distingués. C. Debeil Med. doctor Constant Debeil was burgemeester van Deinze van 1857 tot 1869.
100
BULAGE 11
HET 125-JARIG BESTAAN
1956
Het lOO-jarig bestaan werd niet op tijd gevierd (1824-1932) ; het 125-jarig bestaan ook niet (1824-1956); dat rechtvaardigt dan meteen dat men het 150-jarig bestaan ook niet op tijd vierde (1825-1977).
A. Het 125-jarig bestaan vierde men op 16 en 17 juni 1956. De samenstelling van het korps was toen als volgt: kapitein-bevelhebber: Carlos Maere onderluitenant-geneesheer: Arthur Agneessens over twee peIetons van elk twee sekties : 1e peleton : onderluitenant George AIIaert Ie sektie 1e sergeant: sergeant: korporaal: brandweerman 1e klas: brandweerman:
2e sektie sergeant: korporaal: korporaal: brandweerman leklas: brandweerman:
2e peleton:
RemiCarton André De Smet Remi De Meyer Ivan Carton Marcel De Graeve Fernand De Vlieger J. Saëz del Burgo Raymond Vertriest Achiel De Clercq Emiel De Wilde JozefVandenberghe OmerDeNeve Henri De Clercq ReneArnaud Albert De Jonghe Armand Carton Charles De Rho Andre Corijn Robert Bauters Maurice Michels Georges Corijn Rene Lambert R. De Wagenaere Albert Synave HugoDeRoo onderluitenant José Mare
101
Ie sektie
sergeant-luitenant: sergeant: korporaal: brandweerman 1e klas: brandweerman:
Albert De Volder Arsene D'Hont Andre Tessely Femand Bekaert Georges Van der Donekt Alberie De Bel Roger Mestdagh Firmin Verstraete Jules Van den Poel Rene De Clercq Jacques Van Cauwenberghe Roger DeBo JozefVermeerseh
2e sektie Adjudant: sergeant: korporaal: brandweerman 1e klas:
JozefVermeerseh Robert Dhaenens Valère Van Damme Astere Allaert Noel Van Simaey Andre De Volder brandweerman: J. Laneksweerdt G. Van De Steene Georges Bauters Adriaan Baert Charles De Baeker P. Van Den Berghe Er waren in 1956 vijf Deinzenaars die het brevet hadden van brandweerofficier : Carlos Maere sedert 1936 Georges Allaert sedert 151S2 Jose Maere sedert 1952 Albert Fourier sedert 1955 Henri De Clercq sedert 1955
B. Het programma van die viering, die ook samenviel zoals in 1932 met het congres van het Oostvlaams Brandweerverbond zag er als volgt uit: ZATERDAG 16 JUNI
te 18,20 uur: -
Begroeting op het Stadhuis, van de buitenlandse officieren.
te 19,30 uur: -
WATERBAL op de Markt Betwisting van de beker tussen de ploegen der onderscheiden korpsen van Eine, Gavere, Deinze en Roeselare
te 20,30 uur: -
KUNSTCONCERT aan het Stadhuis, door de Koninklijke Harmonie "VOORUIT" van Deinze. Programma: 1. Ex Suo Merito, mars - Louis Gasia
102
2. Rendez-vous met J. Offenbach - Constant Moreau 3. Impromptu - August De Boeck 4. Une soirée près du lac Solo voor Hobo (Albert Sijnave) - F. Leroux 5. La lettre de Manon - Genrestuk E'. Gillet Arr. Rouveirolis 6. Songs ofthe Brave - T. Bidgood Arr. A. Winter Het Nationaal Lied. ZONDAG 17 JUNI
te 8,30 uur: -
In het arsenaal: overhandiging door de Bevelhebber, van nieuwe trommels.
te 9,30 uur: -
Voor het Stadhuis: overhandiging door de Heer Burgemeester van de korpsvlag.
te 9,15 uur: -
Vlagwijding en plechtige H. Mis met offerande in de Dekanale O.L.Vr. Kerk.
te 10,00 uur: -
ZOMER CONGRES van de Kon. Oostvlaamse Brandweerbond in de feestzaal van het Stadhuis.
te 12,00 uur: -
BLOEMENHULDE op het Emiel Clausplein, aan de gedenkplaat der gesneuvelde leden van de Kon. Oost-Vlaamse Brandweerbond .
te 12,30 uur: -
OFFICIELE ONTVANGST door het Stadsbestuur in het Museum voor Schone Kunsten, Emiel Clausplein, van de aanwezige officieren.
te 13,00 uur: -
FEESTMAAL bij inschrijving, aan 100 fr. in de zaal St. Cecilia, te Deinze, Markt.
te 15,00 uur: te 15,30 uur: -
te 16,30 uur: te 18,00 uur: -
SPIJSKAART Allerlei voorgerecht tomatensoep Varkensgebraad in groentenkroon IJsroom Vorming van de stoet in de Oude Brugse Poort. De kop van de stoet zal zich plaatsen ter hoogte van de Schaevestraat. OPTOCHT van de stoet. Wegwijzer: Oude Brugse Poort, Markt, Gentpoortstraat, Guido Gezellelaan, Gentstraat, Tolpoortstraat, Markt. Schouwing der deelnemende Korpsen door de Overheden van op de tribune, aan het Stadhuis. OEFENWEDSTRIJD voor de Oostvlaamse korpsen op de B rielmeersen. In het Stadhuis: Uitreiking van een gedenkschaal aan de deelnemende Korpsen.
103
te 18,30 uur: -
te 20,30 uur: -
TURNDEMONSTRATIE op het kerkplein door de Monitors van het Brandweerkorps van Rijsel. PROGRAMMA: 1. Turndemonstratie . 2. "Les Almadis" kracht- en lenigheidsproef. 3. "Johny Grey" rijwielacrobatie en evenwichtproeven. KUNSTCONCERT aan het Stadhuis, door de Kon. Katholieke Fanfare ST. CECILIA van Deinze. PROGRAMMA: 1. Général de Gaule, mars - V. J acobs 2. Heldenstoet - A. Mahy 3. Très Jolie, valse - Walteuffel 4. Fantasie in classieke stijl- P. Gilson 5. Lizzy, polka voor piston- John Hartman Solist: Roger Baudonck 6. La cité meurtrie - Arr. C. Mellaerts 7. Nationaal Embleem, mars- E.C. Bagley Het Nationaal Lied.
104
•
BIJLAGE 111 BRANDWEERLIEDEN 1938-1946 MET DATUM VAN INDIENSTTREDING Naam
geboren
Desire Scheerlinck Armand Versiehele Carlos Maere Carlos Vandercruysen Gaston Scheerlinck JozefVerrneersch George Torck Astere Allaert RemiCarton Paul De Clercq Jose Agneessens Edgard Verrneersch JoseMaere Hilaire Vande Putte Jules De Smet ReneArnaud Georges Allaert Georges Vanderdonckt Kamiel Janssens Jules Algoet Noel Van Simaey Andre De Smet Frederik Cocquyt Arsene Dhondt Edmond Mortier Alfons De BIaere Petrus Leyseele Gentiel Martens Jerome Leyseele Arrnand Carton GustaafDe Clercq Jan De Moor Ivan Carton Albert De Volder Robert Dhaenens Andre De Volder Henri De Clercq Rene Mestdagh Roger Mestdagh Fernand De Vlieger Remi De Meyer
Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Leerne Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Meigem Deinze Pittem Deinze Waregem Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Deinze Aarsele Gent Deinze Deinze
in dienst
22-2-1907 14-8-1878 10-7-1907 25-4-1909 8-12-1904 7-5-1907 6-2-1906 13-3-1907 21-3-1902 2-5-1912 18-2-1914 17-5-1914 14-1-1915 21-10-1908 10-1-1873 12-1-1902 3-1-1906 7-4-1904 3-2-1874 23-9-1891 15-6-1902 31-10-1910 15-1-1878 14-2-1896 30-10-1878 12-7-1882 8-9-1877 29-10-1890 23-2-1910 30-5-1913 14-3-1913 27-6-1909 14-1-1908 4-7-1915 3-3-1914 6-10-1916 1-5-1919 10-5-1921 17-6-1914 7-2-1917 14-2-1917
22-2-1927 12-3-1899 6-1-1931 2-2-1931 6-1-1931 6-1-1931 6-1-1931 6-1-1931 12-9-1929 6-1-1931 31-3-1936 31-3-1936 19-8-1936 31-3-1936 16-9-1900 15-12-1923 6-1-1931 7-2-1931 16-9-1900 17-7-1912 6-1-1931 18-1-1932 14-3«1902 9-2-1931 12-3-1899 16-9-1900 16-9-1900 28-5-1913 31-3-1936 31-3-1936 31-3-1936 4-6-1938 20-5-1937 21-11-1938 21-11-1938 21-11-1938 22-8-1939 1-7-1941 1-7-1942 1-7-1942 25-9-1942
105
Andre Tessely Deinze 26-4-1919 25-9-1942 Richard Verzele Mache1en 2-5-1917 25-9-1942 Ivan Cleve Deinze 21-2-1922 1-11-1946 Tussen 1942 en november 1946 is er dus niemand bijgekomen. Wel waren enkelen uit de reeks verdwenen uit de lijsten. JulesDe Smet op 31-12-1938 KamielJanssens op 31-12-1938 Frederik Cocquyt op 16-1-1939maar weer in dienst tot 31-12-1944 Edmond Mortier 16-1-1939 op idem Alfons De Blaere 31-12-1938 op 16-1-1931 Petrus Leyseele op Carlos Vandercruysen Gaston Scheerlinck gedood op 25-5-1940 Egdard Vermeersch Jan De Moor Armand Versichele op 4-4-1939 maar weer in dienst tot 21-4-1942 GustaafDe Clercq 24-7-1941 Het korps was dus wel verminderd in aantal uit W.O. 11 gekomen.
106
BIJLAGE IV DE EENDRACHT VAN DEINZE uitg. A. Voet, weekblad 14-4-1934 3e jg. nr. 15 VRIJE BRANDWEER DER STAD DEINZE Zoals we in ons nummer van verleden week hebben gemeld, heeft onze Vrije Brandweer verleden Zondag het afscheid gevierd van haar Luitenant Adolf De Ruyck, die om wille van ouderdomredenen eervol ontslag had aangevraagd, na gedurende 35 jaar den post van Luitenant-Onderbevelhebber te hebben bekleed. Te 11 uur werd het gansche korps ten stadhuize ontvangen. Aan Luitenant De Ruyck werd door Schepene Voet, Burgemeester Van Risseghem afwezig zijnde wegens ongesteldheid, het Burgerlijk Kruis van Ie klas overhandigd, hem verleend bij Koninklijk Besluit voor de uitstekende diensten die hij gedurende deze 35-jarige loopbaan aan de Brandweer had bewezen. In enkele welgemeende woorden feliciteerde Schepene Voet den jubilaris namens het Schepencollege, en overhandigde hen tevens een geschenk. Luitenant De Ruyck werd daarna nog gefeliciteerd door den Bevelhebber van het korps en door den heer Graaf t' Kint de Roodenbeke en dankte daarna zeer hartelijk. Te 13 uur was het gansche korps ten disch vergaderd in de groote zaal van het stadhuis, oni door een prachtig banket den jubilaris te vieren. Na het banket werd aan Luitenant De Ruyck namens de Brandweer door den bevelhebber een prachtig portret overhandigd, waarna de Bevelhebber de historiek maakte van de medewerking die hij steeds van De Ruyck had ondervonden. Daarna kwam Ingenieur Scheerlinck aan het woord namens de jongeren bij de Brandweer, verklaarde zich gelukkig Luitenant De Ruyck publiek te kunnen feliciteeren omdat deze feestviering was uitgegroeid tot een officieele erkenning van al het goede dat hij in zijn leven had gedaan, en wenschte hem als eere-Iuitenant nog vele jaren. Tot slot van deze prachtige vergadering werd de eerepenning van eerelid van de Vrije Brandweer der stad Deinze toegekend aan vier officieren die aan onze Brandweer uitstekende diensten bewezen, namelijk: Eere-Luitenant De Ruyck van Deinze, Bevelhebber Van Ommeslaeghe van Oudenaarde, luitenant Impe van Thielt, luitenant Macdougall van Hastings. (Ingenieur Scheerlinck is Gaston Scheerlinek) .
107
BULAGE V
GAZET VAN ANTWERPEN 5juni1935 Feest bij 't Vrijwillig pompierskorps te Deynze. De dag van 3 Juni 1935 zal zeker wel met gulden letters worden geboekt in de annalen van het zoo gunstig aangeschreven pompierskorps van Deynze. bruners genoot dit korps de groote eer het bezoek te ontvangen van enkele vreemde korpsoversten. Om 19 ure 30 kwamen deze laatste aan te Deynze. Het stedelijk korps was vergaderd bij de uitgang aan de statie. Kapitein Weisz, bevelhebber der Brandweer van Praag en algemeen secretaris der Tchecho-Slovakische brandweer, bracht den groet aan kapitein bevelhebber Colin G. Mac Dongall, der brandweer Hastings And St Leonards, Engeland, bevelhebber B. Merta der Grenadiers Garde van Praag en eere-lid van het pompierslorps van Deynze, luitenant Impe, van Thielt, en kapitein-bevelhebber Ivo Scheerlinck, van het Deynsche Korps. Geschal der klaroenen, wederzijdsche begroetingen, en in stoet ging het naar het monument der gesneuvelden, waar een prachtlint, met kleuren van Tchecho-Slowakië werd neergelegd. Daarna werd een bezoek gebracht aan het modern ingericht arsenaal van het stedelijk korps. Bevelhebber Scheerlinck overhandigde te dier gelegenheid de Herinneringsmedalie aan Kapitein Weisz. 's Avonds werd ter eere dezer hooge bezoekers een avondmaal aangeboden. De voornoemde bevelhebbers reizen thans af naar Engeland om er het Internationaal Congres bij te wonen.
108
BULAGE VI
uit VOORUIT maandag 14 oktober 1935 De brand in het lokaal "Voor ons Recht" te Deinze. Een oneerlijk bediende aangehouden. Donderdagavond was brand ontstaan in het "lokaal "Voor ons Recht" te Deinze. Wij weten dat de prachtige bouw bestaat uit een toneel- en kinemazaal en bureel en van Bond Moyson en vakbonden. Het vuur, dat ontstaan was in de plaats onder de scène had een rassche uitbreiding genomen maar de vlugge tusschenkomst der brandweer maakte dat na een uur werken de vlammen werden gedoofd. BRAND IN 'T VOLKSHUIS Gansch de scène en dekors zijn uitgebrand. Dat de brand, die reeds aanzienlijk was, geen grootere uitbreiding heeft genomen is te danken aan het spoedig en werkzaam optreden van het pompierskorps en de medehulp van honderden medeburgers. Wij brengen een welgemeende hulde aan het dapper pompierkorps, aan de heeren burgemeester en schepenen, aan de rijkswacht, aan het politiekorps, aan de firma Torck, aan die honderden medeburgers wier namen we allemaal niet noemen kunnen voor die groote hulp die ze geboden hebben. De Samenwerkende Maatschappij Vooruit zal een dankbrief doen uitplakken .. Door de plaatselijke politie werd een onderzoek ingesteld naar de oorzaak. Er werd gedacht aan een kortsluiting, maar er wordt ook nader onderzocht of er geen kwaadwilligheid in 't spel is. Er werd vastgesteld dat de brand alhoewel zeer hevig woedde, het nochtans niet mogelijk was dat twee kleine ijzeren koffertjes, het eene bevattend 17.000 fr. (gelden van den Bond Moyson) het tweede 13.000 frank (eigendom der vakbonden) gesmolten waren. Het parket uit Gent werd verwittigd. De heer Verduere, kommissaris bij de gerechtelijke opdrachten, stelde een plaatselijk onderzoek in, in het gedeeltelijke uitgebrande lokaal werd in een hoek van den zolder onder een hoop oud papier en afval het ijzeren koffertje ontdekt, bevattend de 17.000 fr. van den Bond Moyson. In het nauw gebracht door de gestelde vragen werd de heer De Sutter verplicht te bekennen dat hij de 13.000 fr. had gestolen, maar loochende iets af te weten van het wegstoppen van het koffertje met 17.000 frank, ook van den brand te hebben aangestoken.
109
HET GEVAL Over het geval van vak bond er De Sutter waren op straat en in de bladen de meest fantastische dingen verteld. Men spreekt van 80.000 fr. terwijl nog niemand een getal kan opgeven, gezien het nazicht der boeken door de Centrale nog niet geëindigd is. Wat is nu eigenlijk het geval ? Daags na den brand in 't Volkshuis, is Desutter Georges aan den politiekommissaris gaan verklaren dat zijn kas gestolen was, waarin een som van 30.000 fr. zou moeten gezeten hebben. Een ernstig onderzoek door de politiekommissaris, onmiddellijk ingesteld bracht aan het licht dat door klager den diefstal was voorgewend om een tekort in kas te ontduiken. Door den politiekommissaris werd het ledige koffertje teruggevonden, ook dat van den Bond Moyson, dat zoogezegd mede gestolen was. Het geld van Bond Moyson werd teruggevonden. Desutter werd ondergebracht naar het gerechtshof te Gent, om er langdurig in onderhoor te worden genomen door den heer onderzoeksrechter Limpens in tegenwoordigheid van den heer Bohyn, substituut van den Prokureur des Konings, die een aanhoudingsbevel afleverde ten laste van Desutter, die aan den heer onderzoeksrechter de bekentenissen bevestigde, afgelegd aan den heer Verduere.
Op 29 oktober 1935 schreef Marcel Heyerick namens de Samenwerkende Maatschappij Vooruit afdeling Deinze (telefoon 28 te Deinze) aan Ivo Scheerlinck: Waarde Kommandant, We houden er aan U nog eens in 't bijzonder hulde en dank te zeggen voor uw snel en taktvol optreden tijdens de brand onzer feestzaal. Wij vergeten niet dat dank zij het optreden van uw korps een niet te overziene katastroof is vermeden geworden. . Wij bidden U onzen dank en hulde te willen overmaken aan de officieren en manschappen van uw korps. Wij hebben tevens het genoegen U hierbij te overhandigen de som vnn FR 500,-, toelage door het beheer in Gent toegestaan tot steun aan Uw korps. Aanvaard, Heer Kommandant, de verzekering onzer hoogachting. M. Heyerick
Ook het stadsbestuur dankte het korps voor dit optreden en he loonde hd met een gift van 500 fr. (getekend burgemeester J. Van Risseghem en sekretaris A. Yan Goethem).
110
BULAGE
vn
OVEREENKOMST 1901 MET PETEGEM Ten jare negentien honderd een, den een en twintigste der maand Maart, om vier ure des namiddags. tusschen ons: Isidoor Colle, Burgemeester, Pieter Vereecke en Ivo Santens, schepenen der gemeente Peteghem - bij Deynze, handelende in naam dier gemeente en voor rekening derzelve krachtens besluit van den gemeenteraad, de dato 18 Februari 1901 ; ter een ere En Ivo Scheerlinck, Bevelhebber en Voorzitter van den beheerraad van 'het vrijwillig pompierskorps der stad Deynze en Adolf De Ruyck, onderbevelhebber en sekretaris van idem en gemeenteraadslid der stad Deynze, vertegenwoordigende en handelende in naam van gemeld korps krachtens besluit in algemeene vergadering van 20 Januari 1901 genomen, ter andere Is, onder andere goedkeuring van den gemeenteraad der Stad Deynze, overeengekomen hetgene volgt : Het vrijwillig pompierskorps der Stad Deynze zal in geval van brand op het grondgebied der gemeente Peteghem onmiddellijk na oproep gaan blusschen onder de volgende voorwaarden: A. Het korps zal, even als in Deynze, niet mogen opgeroepen worden voor den brand van eene hooi-, vlas-, hout-, stroo-, koren-, tarwe-, of havermijt, ten ware er klaarblijkelijk gevaar van voortzetting van brand bestond aan andere mijten of schelven, alsook aan stallingen of woningen. B. Het materiëel zal door het korps slechts ter plaats van den brand gebracht worden voor zooveel deze langsheên of op eenen afstand van min dan 100 meters van den steenweg woedt en ook op eenen afstand van min dan duizend meters gerekend van het middenpunt van den wijk knok te Deynze. In alle andere gevallen zal men het korps te gemoet komen met de nodige vervoermiddelen. C. Ter plaats van den brand behoort het bevel uitsluitend aan den bevelhebber of aan dezes plaatsvervanger. De plaatselijke politie zal ter beschikking van denzelven gesteld worden. Er zal tot geene afbraak van gebouwen overgegaan worden dan met instemming van den aanwezig zijnde Burgemeester of schepene, ten ware er voor de manschappen van het korps gevaar van instorting bestond. D. In geval van gelijktijdigen brand in Deynze en Peteghem zal het materiëel en de manschappen verdeeld worden ingevolge de belangrijkheid der branden. E. Als vergoeding voor de verzekering van de brandbluschdienst zal de gemeente Peteghem jaarlijks en rechtstreeks in de kas van het vrijwiIIig pompierskorps eene bijdrage storten berekend aan tien centiemen per inwoner. Alle breuk boven de 100 zal voor het vaststellen dier vergoeding niet in acht genomen worden ; zo~at, bij voorbeeld, voor een bevolking van 2760 zielen er eene jaarlijkse vergoedmg
111
van 270 franken zal dienen betaald te worden. Tot cijfer der bevolking voor het vaststellen van gemelde vergoeding zal men steeds de laatst gekende nemen bij middel der jaarlijksche statistiek. F. Mits de vergoeding welke vóór het eindigen van ieder jaar zal moeten uitbetaald worden, zal de gemeente Peteghem niet tusschen te komen hebben, noch in de schade of in de sleet aan het materieël, noch in het uitbetalen van aanmoedigings- of aanwezigheidspenningen aan de manschappen. Deze zaak zal tusschen het gemeentebestuur van Deynze en het vrijwillig pompierskorps bij afzonderlijk verdrag geregeld worden. De burgerlijke verantwoordelijkheid welke zij te dragen heeft wegens ongevallen die tijdens de werkzaamheden aan een of meer leden van het korps kunnen overkomen bij 'brand op haar grondgebied, is tot een beloop van drie duizend franken per hoofd door verzekering gedekt. H. Voor zooveel den dienst het toelaat zullen er steeds twee brandspuiten met de noodige darmen en toebehoorten in de nabijheid der gemeente Peteghem in bewaring gesteld worden. 1. Tegenwoordige overeenkomst is aangegaan voor eene termijn van tien jaren, aanvang nemende op eersten april negentien honderd en een. De kosten van zegel en enregistratie der tegenwoordige akte vallen ten laste der gemeente Peteghem. Gezien in dubbel te Peteghem-Deynze onder dagteekening als ten hoofde en waarvan elk der partijën en een heeft ingetrokken. Getekend De Ruyck, Scheerlinek, Colle, Vereecke en op 23-3-1901 tegengetekend door de Deynse burgemeester Van Houcke en de secretaris Van Goethem. - Om de prijs te berekenen moest men het bevolkingscijfer kennen. Dit was in 1900: 2680 inwoners (dus 260 frank aan pompiers) Dit was in 1910 : 3449 inwoners (dus 340 frank aan pompiers). - Het viel ons ook op dat het gemeentezegel waarmee Petegem deze overeenkomst stempelde nog ééntalig Frans was: Commune de Petegem - Flandre Orientale. Wel Petegem, zonder h - waar in de tekst van de overeenkomst steeds Peteghem staat. De stempel van de stad Deinze was in 1901 reeds ééntalig Nederlands. In 1942 gaf het Petegems oud gemeentebestuur (Petegem was bij Deinze gefusioneerd tijdens W.O. II) de Franstalige stempel aan het Museum. (zie K.O.K. 194-3 blz. 95).
112
BIJLAGE VIII
HET RODE KRUIS TE DEINZE nota bij blz. 72 In 1912 werd een oproep gelanceerd om een R.K.-afdeling Deinze te stichten. Het initiatief ging uit van Dr. Adriaan Herman Martens, Limburger van geboorte, gehuwd met de dochter van Prof. Jozef Vercouille, germanist aan de R.U.G. Dr. Martens, gewezen voorzitter van de vrijzinnig-Vlaams Studentengemeenschap" 't zal wel gaan" had zich te Deinze gevestigd en was ook ondervoorzitter van de toneelvereniging Vooruit, de Verenigde Taal- en Kunstminnaars. De samenkomst gebeurde in de herberg Den Hert, op de markt te Deinze. Aanwezig waren Dr. Martens, Remi Goeminne, Pa ui Hautekeete, Remi Hoste, VersiIle (?), Roger Minnens, A. Vlerick en de Juffrouwen Coppens, Vlerick en Lagrange. In 1912-1913 werden de eerste cursussen gevolgd en verwierven de leden een diploma te Gent. Remi Hoste schijnt wel zeer bedrijvig te zijn geweest. In 1923 reed hij gedurende de periode van de wereldtentoonstelling te Gent tweemaal per week naar Gent om dienst te doen in de stand R.K. Dat werd niet vergoed. Van Remi Hoste staat genoteerd dat hij tenminste drie mensen het leven redde door het toepassen van kunstmatige ademhaling: het leven van de Deinse hoofdonderwijzer Seynaeve (1921) en van een mevrouw 't Jampens (1929); ook in 1923 redde hij iemand wiens naam niet genoemd staat. In de vluchtperiode 1914 bevonden zich zowat 500 vluchtelingen uit het Antwerpse te Deinze; het R.K. hielp hen aan voedsel en slaapgelegenheid (o.m. warme melk, koffie e.a.) Remi Hoste begeleidde gekwetsten op de "train sanitaire" 1914. Na 1918 viel het Deinse R.K. stil door het verdwijnen van Dr. Martens (betrokken bij het activisme). Pas in 1932 werd het R.K. te Deinze heropgericht. (blz 72-74).
113
BULAGE IX HET PAARDENKERKHOF TE DEINZE nota bij blz. 20 Volgens een / nota in / het Deinse weekblad De Leye van 15 juli 1928 moet er te Deinze een "paardenkerkhof' bestaan hebben. Dat werd toen niet meer gebruikt; meer zelfs: men wist niet meer waar dat paardenkerkhof zou gestaan of gelegen hebben. Paarden werden toen niet meer "begraven" al waren er in 1928 nog veel trekpaarden in gebruik. De Leye vroeg zich af: "Sterven er te Deinze geen paarden meer? Of worden deze edele dieren allemaal zonder uitzondering, per auto naar de cervelas-fabriek gebracht?" Geen enkele Deinzenaar der 70er jaren scheen zich van een paardenkerkhof te Deinze nog iets te herinneren. In de heidense tijd werd paardevlees gegeten. Paus Gregorius 111 verbood in 732 nog paardevlees te eten: voortaan (d. W.z. dat het vroeger anders was) is paardevlees-eten verboden en wel om een einde te stellen aan de heidense rituele gebruiken die verbonden waren aan de gemeenschappelijke maaltijden van wildpaardevlees. Pas in de 20e eeuw begon men paardevlees te eten; het werd het "biefstuk voor de arme werkman". Vroeger waren er wel "paardepressers" , die dode paarden stroopten omwille van het vet. De rest werd begraven. Waar? Op het paardenkerkhof. En waar was paardenkerkhof te Deinze? Op de oudebrugse poort op de splitsing (de splete) naar Tielt of naar Zeveren en Vinkt.
Herberg "In den dobbelen Arend"
naar Tielt
Oude Brugse poort
Markt
Situatie van het Paardenkerkhof
Op de hoek was er in de jaren 1700 een herberg "In den dohhekn Arend", Ikt volgende stuk grond, strekkend van de weg naar Zeveren tot die nuar Tidt, wus het paarden kerkhof. Die hoek is nu afgebroken voor de wrruiming Vlm dl:' Wt'g 805.
114
BULAGE X
EEN ONVERWACHTE TAAK In de zomer 1976 had de poes van M w Lieve Veremans te Deurle drie jongskens gelegd. En Mw Veremans, een fervente kattenliefhebster, leerde haar jonge poezen de open natuur kennen. Ze zette een klein poesje op een boomstam en poesje leerde klimmen: een beetje hoger op. Toen Mw haar poesje wou nemen klom poes wat hoger, en nog wat hoger, tot Mw er niet meer aan kon. Toen ging Mw een ladder halen en poes klom hoger en nog hoger tot Mw er ook met haar langste ladder niet meer aankon. Poesje zat intussen zo hoog dat niemand er nog aan kon, en poes durfde zelf niet meer naar beneden. Wachten, roepen, alles tevergeefs. Dan maar de langste ladder opgeroepen: die der Deinse brandweer: 35 m. hoog op wagen gemonteerd. Maar zou die komen voor een poesje van enkele weken? Ja hoor, ze kwam. Maar ... wat zou dat een dure poes zijn! Neen hoor, de Deinse brandweer kwam - haalde de poes uit de boom, dronk een flinke druppel en ... stuurde geen rekening. Dank U, brandbestrijders - dierenvrienden.
115
AANTEKENINGEN (I)
Wij kregendie dokurnenten van onze vriend FilipScheerlinck, KO.K-lid. IVO Scheerlinck werd te Petegem geboren op 15 juli 1871, huwde met Irma Van de Putte (1884-1968), en overleed op 30 decembèr 1937. Hij had drie zoons: GASTON Scheerlinck, geboren 8 december 1904, (gehuwd met Angele De Coster), omgekomen bij de oorlogsgebeurtenissen aan de Vaartbrug te Deinze op 26 mei 1940. Hij is één van de stichters van K.O.K - Zie KO.K 1979 blz. 13. DESlRE Scheerlinek, geboren 22 februari 1907, ongehuwd gebleven, overleden 6 december 1951. ANDRE Scheerlinek, die lang te Deinze woonde, nu te Aalter. Gaston Scheerlinck had drie zoons: PIET (1930-65), JAN en FILIP. Ivo Scheerlinck had een broer, DESIRE, die in Kongo verbleef en het avontuur van Lippens en De Bruyne (standbeeld te Blankenberge) mee beleefde. Zie hierover G.P. Baert KO .K. 1971 (Leiebrieven) blz. 164. Deze Desiré had een dochter JULTETTE. Ivo had nog een broer: JULES, die een dochter MARIA had. In 1897 werd Ivo voorzitter van de toen pas gestichte Vereniging der Vrije Vissers, waarvan later Desiré voorzitter werd, en na hem André. (85 jaar voorzitterschap binnen één familie !) Laatst genoemde is er nog voorzitter van. Over Ivo Scheerlinck zie ook Kontaktblad 1981 n r 2 nota 18 blz. 15.
(Z)
Kurt Frischler: Das Abenteuer der Kreuzzüge (DBG 1975) blz. 71.
e)
Brandweer cf. zich weren, de weermacht; Duits die Wehrmacht, Wehrtürme en Wehrgang bij de verdedigingsmuren van een stad; Engels war het Franse woord guerre is ontleend aan een Germaanse stam "weer" .
e)
Vincent Cronin: Napoleon (DBG 1975) blz. 249. Charles-Otto Zieseniss: Napoleon et la Cour Impériale (Tallendier 1980) blz. 125, 126, 158. De grote stoot was de brand op 1-7-1810 bij Prins Schwarzenberg, die een groot bal gaf en vele vooraanstaande gasten had toen de brand uitbrak; heel wat van zijn gasten kwamen in de brand om. Hij was ambassadeur van Oostenrijk te Parijs. De brandweerlui stonden sedert 1810 onder het bevel van de grootrnaarschalk van het Hof.
(S)
Vitrivius: De architectura, Liber n cap. VIn. Let er op dat woorden als muur, venster, zolder, kamer, straat e.a. leenwoorden zijn die aan het Latijn en de Romeinse bouwtechniek ontleend werden.
(6)
Spiegel Historiael1977 blz. 659. Men maakte een gat in de muur; een jongen van 10 à 14 jaar kroop er door en ging dan de voor- of achterdeur openen. De bende van Jan de Lichte deed dit in 1744 (zie Land v. Aalst 1981 blz. 182en 195).
117
(7)
Bomen mochten niet in het voorjaar of in de zomer geveld worden omdat ze dan te vochtig waren. Er bestaat een koninklijke verordening van 1557 dat bomen pas na 29 september mochten geveld worden.
(B)
over de houten kerk van Petegem zie Cassiman K.O.K. 1940 blz. 17.
(9)
Pörtner: Die Erben Roms (D.B.G. uitgave blz. 109). Vergelijk het woord timmer met het Duits Zimmer.
(10)
Over hout en houthandel voor huizengebouw, zie A.L.J. Van de Wal1e: Het bouwbedrijf in de Lage Landen tijdens de Middeleeuwen, Antwerpen 1959.
(11)
Pörtner: Die Erben Roms, blz. 136.
(12)
ibidem, blz. 126 e.v. - de boeten in Pactus Alemannorum.
(13)
Spiegel Historiael1977 blz. 660.
(14)
ibidem 1978 blz. 99.
(14bis) Gaverstreek - Jaarboek 1976 blz. 58. eS)
was gehuwd met Mathilde, dochter van Boudewijn V, graaf van Vlaanderen; zij stamde af van Karel de Grote en via haar moeder van Alfred de Grote; zij behoorde dus tot de allerhoogste adellijke families. Van haar is de "tapisserie de la reine Mathilde" te Bayeux bekend, dat de geschiedenis van de verovering van Engeland en de slag bij Hastings vertelt. (1066).
6
Gedenkschriften Oudheidk. Kring van het Land van Dendermonde Jaarboek 1976 blz. 183 en 184: Aanvankelijk maakte de lange koperen pijp het hanteren van deze spuiten uiterst moeilijk. Jan van der Heide uit Amsterdam verbeterde deze spuiten door er een lange lederen buis aan toe te voegen die slangswijze door de huizen kon geleid worden. Het waren de zgn. "slangbrandspuiten". Toen hij in oktober 1672 tot "Generale Brandmeester" van Amsterdam werd benoemd, bekwam hij een oktrooi van 25 jaar op de produktie en de verkoop van deze nieuwe brandspuiten. Deze oude brandspuiten bestonden uit een brandslang, een dubbele hefboom en een waterreservoir zonder zuigmechanisme, zodat men nog voortdurend met lederen emmers water moest aanvoeren om het waterpeil in de kuip in stand te houden. Eveneens te Amsterdam ging men in 1698 voor het eerst een brandspuit met zuigpomp gebruiken. Hiermee kon men het water met een tweede slang rechtstreeks uit de grachten opzuigen. (Aimè StrOl)bants).
(
)
( 7)
Handelingen van de Maatschappij Geschiedenis en Oudheidkunde - (Jent 1977 blz. 6).
(lB)
Leiegouw 1977 jg XIX blz. 164.
(Iq)
Kerckaert: Kroniek van Bachte-Marie-Leerne. 1973 bil., 21,
118
W.P. Dezutter en M. Ryckaert in de katalogus van de tentoonstelling: op en om de bouwwerf. Brugge 1975. Zie K.O.K. 1976 blz. 177.
(21)
Zie Van de Walle in nota 10.
(22)
Zie Biekorf 1975-76 blz. 23 en K.O. K. 1976 blz. 177.
(23)
Biekorf 1975-76 blz. 32.
(24)
Kroniek v. Bachte-Maria-Leerne 1973 blz. 23.
(25)
Trefois: Strodekken - Oostvlaamse Zanten 1970 blz 105.
(26)
Biekorf 1975-76 blz. 33.
(27)
zieookK.O.K.1960blz.102en 107.
(28)
dat verbod bestond reeds te Gent sedert 27-10-1416).
(29)
Het was verboden vuur te halen of te dragen uit het huis tenzij in een pot. Men mocht in huis geen vuur maken zonder "gemetste cave" ten ware men 30 roeden van de gebuur afwoont (Oostvlaamse Zanten 1970 blz. 196). Vrij algemeen was ook de maatregel dat overal een minimum blusmaterieel moest klaar staan: vuurhaken, vuuremmers en ladders. Op de boerderijen ook een waterzak aan een lange pol bevestigd om vuurvonken op het (meestal strooien) dak te blussen. (Oostvlaamse Zanten 1970 blz. 106). Zie ook Biekorf 1977 blz. 257 e.v. Keure van Meulebeke artikelen 24 tot 31. /
el)
den Smet is waarschijnlijk als beroepsnaam, niet als familienaam bedoeld; maar zo kan een familienaam ontstaan.
2
Vuurhaken werden gebruikt om smeulend stro naar beneden te trekken; ook om brandende houten palen of pijlers omver te trekken.
(
)
(33)
later bestond er te Deinze een "paardenkerkhof' . Paardevlees werd niet gegeten; dode paarden werden begraven. Zie bijlage IX.
(34)
De familie DE PICKERE komt in de stadsrekeningen herhaaldelijk voor: een eerste maal in 1507; dan wordt een JAN de Pickere genoemd, waarschijnlijk als waard van een (niet genoemde) herberg, waar de heren der wet, nadat ze in een processie gegaan waren, vergaderden en vier pond drank verteerden. Waarschijnlijk De Swaene of De nieuwe Swaene in de Gentpoortstraat of een 2e huis het Hoppierken, ook in de Genstraat (nu Gentpoortstraat) . een tweede maal op 23-8-1523 als HENDRIK de Pickere zijn gans als nieuwe schepen gaf. een derde maal op 11-11-1532 als Hendrik een feestmaaltijd geeft aan de schepenen omdat hij stadsontvanger werd. Wij vermoeden dat deze Hendrik de zoon van Jan is. Hendrik, de stadsontvanger en gewezen schepen, noemt zijn zoon JAN. Op de 11de van de
119
hooimaand 1540 huwt deze Jan. In 1554, 1556 en ook later nog is deze Jan herhaaldelijk schepen. In 1555 is AREND de Pickere schepen te Deinze. Ook van hem (zoals van Jan) wordt gezegd dat hij de zoon van Hendrik is. Wanneer op de 7de van de hooimaand 1555 Arend de Pickere in het huwelijk treedt, leeft zijn vader niet meer. Arend huwde Anna, de dochter van Willem van Auweghem, uit Gent. In 1565 schiet schepen Jan de Pickere zich koning van den edelen kruisboog van de Sint Jorisgilde ; het koningsfeest ging door in den herberg Den Hert (waar toen waarschijnlijk Maarten van Poecke waard was). Dat Jan de Pickere koning was bij St. Joris staat niet vermeld in K.O.K. 1946 (Luc Matthys over de St. Jorisgilde ). Op 23 september 1565 huwt ELISABETH, dochter van Jan de Pickere, schepen, met Jacques van Dale, zoon van Jan. (in 1513 verkocht de weduwe van Jan Vanden Dale was aan de stad; was deze in 1513 reeds overleden Jan soms de grootvader van deze tweede Jan van DaIe, en dus de overgrootvader van Jacques ?). Op 12 oktober 1567 huwde EEN ZOON (naam niet genoemd) van Jan de Pickere de dochter van Jan VANDEN BERGHE. Op 17 januari 1571 huwt ADAM, zoon van Jan; zijn vrouw werd niet bij name genoemd. In de schepenlijsten komen er na Jan en broer Arend geen de Pickere meer voor. dus JAN
____
---
I
HENDRIK JAN____ '-...... AREND I
ELISABETH + EEN ZOON + ADAM Hendrik werd schepen in 1523, ontvanger in 1532. In 1540. als Jan huwt. leeft Hendrik nog. In 1555, als Arend huwt. leeft Hendrik niet meer. In 1547 is LODEWIJK VAN DER BEKE stadsontvanger geworden; waarschijnlijk stierf Hendrik de Pickere in 1547. De zoon van Lodewijk van der Beke, GUILLAME. huwde 12 oktober 1561 Anna, de dochter van Martin TUUTSCA VERE. Waarschijnlijk was deze Guillame van der Beken cirurgijn. Lodewijk, Loyx van der Beken is ook burgemeester geweest. Op 27 april 1563 huwt zijn weduwe. Johannen Screbben. met de Deinse schepen Laureyns SPEECAERT. AI deze gegevens komen uit de stadsrekeningen. Is De Pickere niet Picqué geworden? in 1817 is de stadsboodschapper Jean Cras; is dit een familieberoep ':' Jun Cras is de zoon van Judocus en de vader van Pieter Cras wiens zuster de moeder is van Karel Picqué. Kroniek van B.M.L. 1973 blz. 74. Uit het Resolutieboek I folio 117.
120
•
In de programmabrochure 1932 schreef Gaston Scheerlinck een korte geschiedenis van de brandweer te Deinze. Hij citeerde uittreksels uit de resolutieboeken en de rekeningen die Hugo van den Abeele hem bezorgde. Wij gebruiken die uittreksels ook. Ze zijn telkens met nota 37 voorzien. (38)
Op 26-12-1697 werd te Deinze een Franciscus Ludovicus van Reckendaele geboren, als zoon van Judocus van Reckendaele en van Judoca Tuytschaever; de peter was Franciscus Cuvelier en de meter was Judoca de Keukelaere. Op 15-10-1757 stierf te Deinze een Ludovicus van Reckendaele, zoon van Judocus; maar deze Ludovicus was 77 jaar 9 maanden en 11 dagen; hij was gehuwd met Maria de Pape. Hij werd dus geboren op 4 januari 1680. De ene was dus 26 jaar, de andere 44 jaar in 1724. Wie werd naar Brussel gestuurd? Waren ze verwant?
(39)
zie K.O.K. 1970 blz. 141 e.v.
(40)
Het vroegere markiezaat is nu het postgebouw .
(41)
Dit is een correctie en aanvulling op wat we over het stadhuis schreven in K.O.K. 1970 blz. 141 e.v.
(
2
)
In 1824 vergaderde de raad nog altijd bij We Callier. We zagen ning over verbruik van de schepenen en burgemeester bij haar: - stuivers - deniers). 5 februari voor kaarsen dat werd zes maal herhaald 13 maart lotingsdag : diner voor 12 personen 8 stopen bier 4 glazen brandewijn 3 glazen annisette 12 april 1823 vuur voor controleur en ontvanger 25 april 3 stopen bier 18 juni 1 fles bier en een glas fijne likeur 20 juni 4 liter bier 2 glazen likeur 23 aug. 4 potten bier 3 glazen annisette 30 dec. 3 stopen bier 20 aug. 1824 15 stopen bier voor de brandblussers 2 dec. 3 stopen voor dezelfden 8 dec. 14 stopen voor dezelfden
haar reke(in gulden 1-2-0
9000000303-
11 - 0 11 - 0 15 - 0 5-0 15 - 0 13 - 0 15 - 0 17 - 6 15 - 0 10 - 0
(421ris) Het eerste jaar verliep op 31-12-1815. (43)
Pottenbakkers hadden overal hun werkplaatsen aan de stadsranden, waar de bevolkingsconcentratie minder groot was. Door de hoge temperaturen die ze nodig hadden (900 à 9500 C) waren hun werkplaatsen brandgevaarlijk (Oostvlaamse Zanten 1980 blz. 216).
(44)
Er is alleen sprake van pijpen omdat sigaren en sigaretten nog niet gerookt werden in 1741. Over tabak in onze streek zie K.O.K. 1972 blz. 148 en over sigaretten K.O.K. 1974 blz. 87.
121
Zes florijnen is iets meer dan 11 fr. in de Franse tijd. Wat men daarmee kon kopen leze men in nota 42 en 52. Over ponden, gulden en frank zie K.O.K. 1957 blz. 42 nota 14. De strijd tegen het strodak is dus al zeer oud. In een verslag van 1800 schrijft de burgemeester van Aalst dat het onmogelijk is de daken in hout en stro te doen verdwijnen op het platteland. Van waar die ordonnantie van 1671 was, staat niet vermeld - waarschijnlijk is het Gent zelf. In Gent werd op 4-1-1374 reeds verboden nog huizen met stro te dekken. Zie einde hoofdstuk II over Gent en Brugge. Daartoe dienden de vele brandstraatjes die in een stad als Gent nog te vinden zijn bvb. in de Veld tra at en op de Nederkouter (ze leiden naar de Leie). De brandwacht op de toren was normaal. In de hitte-zomer van juni-juli 1976, met hittegolf en vele bosbranden, werd te Kasterlee weer een torenwachter aangesteld om van op de toren branden te signaleren. Uit deze en andere politie-onderrichtingen van die tijd blijkt vaak dat de burgers na de avondklok niet meer op straat mochten zonder een licht (kaars in een lantaarn) bij te hebben. Er was immers nog geen straatverlichting. En hoe donker het kan zijn zonder licht, herinnert zich de lezer wel die W.O. II heeft beleefd. Let hier op de letterlijke betekenis van het woord "voorlichten". Op 22 september 1792 begon de nieuwe telling - tot 1 januari 1806. 2:! september 1792 was de eerste dag van het eerste jaar. Dit is dan wel een wet uit de periode toen ons land nog niet bij Frankrijk ingelijfd was. Na de inlijving bij Frankrijk in 1795 golden hier natuurlijk alle Franse wetten. Uit de detailopgaven kunnen we enkele prijzen noteren om te weten wat men met de geldwaarde van toen kon kopen: 9,31 fr. per meter lakenstof kostte linnen kostte 1,04 fr. per meter een hemd kostte 4,50 fr. het stuk 5,02 fr. het paar schoenen kostten wollen kousen kostten 2,25 fr. het paar kousen in vlasdraad 1,50 fr. het panr Men gebruikte twee takkebossen per dag om het vuur aan te maken ~ ze kostten 4,72 voor honderd stuk; men gebruikte 15.000 kg. steenkolen; die kostten 660 fr. of 4.40 fr per honderd kilogram voor de verlichting gebruikte men 42 kg. kaarsen tegen 2 fr. het kilognun. Gent had, volgens het verslag van Faipoult, in 180055.161 inwoners. tN23 mannen, 11.478 vrouwen, 15.155 jongens en 18.351 meisjes. 2.."4 mannen waren toen al onder de wapens.
122
Met de 72-koppige bezetting zag de samenstelling er als volgt uit: 1 kapitein-kommandant 2.000,- fr. 1 luitenant-kwartiermeester 1.500,- fr. 1 sergeant-majoor 730,- fr. 2 sergeanten, 2 X 547,5 1.095,- fr. 6 korporaals, 6 X 438 2.628,- fr. 6 bezoldigden, 6 X 401,5 2.409,- fr. 19.710,- fr. 54 pompiers, 54 X 365 1 tamboer 401,50 fr. 30.473,50 fr. per Jaar In 1829 bestond het korps uit 150 man. (55)
Op 22 december 1807 vroeg Parijs het reglement. Op 2 febr. 1809 komt de toelating voor een korps van 40 man. Op 30 januari 1812 wordt het reglement goedgekeurd!
(56)
vb. Aardenburg beschikte over: 2 pompen met elk een zuiger; 120 + 30 m. darm; 150 lederen emmers; 2 ladders van elk 11 meter; 2 wagens om de pompen te vervoeren; 2 kuipen; 2 lampen ; 4 kuipen. Sluis over: 1 pomp; 18 + 71 m. darm; 60 lederen emmers; 4 ladders; een tweewielwagen om water aan te voeren; 2 watertonnen; een draagberrie; 2 lampen ; 2 fakkels; 2 hefbomen; 3 brandhaken.
(57)
andere uitgaven waren 5-1-1815 60 fr. aan Jean Cras 12-2-1816 60 fr. aan FrançoisMinnens 13-2-1817 60 fr. aan Bernard Minnens 4-2-1818 30 flor aan Jean Cras andere grotere en kleinere opdrachten werden gegeven aan Verpoest en aan Burvenich.
(58)
dat waren meestal de kruispunten van straten. Te Sint-Niklaas heb ik de stadsbelleman nog aan "het werk" gehoord in 1940.
(59)
Het was de brand van een koornmijt met 7000 bundels rogge van landbouwer Augustin D'Huyvetter. Thienpondt was knecht bij D'Huyvetter en Brandkoorn was een schipper uit Geraardsbergen.
(60)
dus een spuit van 1724 en een van 1825. De eerste was er een op een houten kuip, de tweede op een koperen bak.
(61)
Was dit de eerste poging tot "intercommunale"?
(62)
zieoverhemK.O.K. 1970 blz. 123-129.
(63)
Wat mij in dat Berigtingsblad opviel was de manier waarop men adverteerde voor de maatschappij: in de vorm van een mededeling vanwege een lezer. We citeren een voorbeeld:
123
"De volgende insertien zyn my van wege verscheidene Eigenaers toegezonden, ten einde in myn Nieuws-blad plaets te verleenen waer in den inhoud volgt. "Aen den heer opsteller van het Nieuws - Blad der stad Deinze. Denterghem, 19 December 1844 Mynheer, Den 13 dezer is er alhier een myner huyzen afgebrand, dit gebouw was verzekerd tegen brandgevaer door de Maetschappy van algemeen assurantien gevestigd te Parys. Zoo even ontfang ik en namens dezelfde Maetschappy uit de handen van den heer Adolphe Tonneel, principalen Agent te Deynze, het beloop der schade door den brand veroorzaakt. Deze handelwys van welke ik hoogst te vreden ben port my aen U Lel een plaets voor deze regelen in uw alomgekend Nieuws-Blad te verzoeken. Intusschen heb ik d' eer my met achting te noemen U. D.W. Dienaer Voor B Blondeel die niet kon schryven den Gemeentesecretaris te Denterghem J.A. Opsom er
(64)
Het overlijden werd aangegeven door zijn zoon Lodewijk 31 jaar en koperslager van beroep en door Joannes De Sweemer, 27 jaar, commies-greffier. Hij woonde huis nr. 336 wijk C.
(65)
geboren 8-10-1796; de naam werd telkens La Grange geschreven. Getuigen waren August La Grange, 25 jarige bakker, broer van Louis, en Charles Verpoest, glazenmaker, 35 jaar. De vader en de 2 getuigen woonden alle drie op de markt. Louis woonde achter het stadhuis. De adjoint municipal die deze akte opstelde was Pierre Van Winnedaele (die schoonvader werd van deze pasgeboren knaap). Jan Francies Lagrange (naam nu aaneêngeschreven) overleed 12 januari 1867,70 jaar 3 maanden en 4 dagen oud, grondeiganaar. weduwnaar van Pauline Van Winnendaele, echtgenoot van Coleta Minnens. wonend Markt 119. Aangifte gebeurde door Ivo Lagrange 67 jarig koophandelaar, zijn broer. en door Basiel Moerman , 36 jarig bloempelder , kozijn van de overledene. Schepen van burgerlijke stand was toen Karel D'Huyvetter. Toen Jan Francies Lagrange brandmeester werd stond als beroep koopman en werkbaas opgegeven. Bij zijn eerste vrouw had hij 14 kinderen waarvan er 4 jong stierven. zie hierover stamboek der familie De la Grange K.O.K. 1944 vooral blz. 52 en 53. Bij zijn begrafenis werden er drie lijkreden gehouden; ze belichtten het leven van J.F. Lagrange, maar geen der drie (Callebaut- De Coutere-Colpaert) vernoemde zijn aktiviteit van brandmeester, waaruit we besluiten dat dit ofwel een korte periode is geweest, ofwel een die eindigde met moeilijkheden die liefst onvermeld bleven, of niet succesvol wns.
124
•
Schadeloosstelling voor de brandblussers 1833 42 1850 75 1867 100 1834 42 1851 75 1868 150 1835 42 1852 75 1869 150 1836 50 53 75 1870 150 1837 50 54 75 1871 150 1838 50 55 75 1872 150 1839 100 56 75 1873 150 1840 100 57 75 1874 150 1841 100 58 75 1875 150 1842 100 59 75 1876 150 1843 74 60 100 1877 150 1844 100 61 100 1878 150 1845 75 72 100 1879 150 1846 75 63 100 1880 150 1847 75 64 100 1881 150 1848 75 65 100 1882 150 1849 75 66 100 1883 150
1884 1885 1886 1887 1888 1889 1890 1891 1892 1893 1894 1895 1896 1879 1898 1899 1900
150 150 150 150 150 150 150 150 150 150 150 150 150 150 150 500 500
(67)
een herder Charles Louis Dicheugens werd aangehouden, verdacht van brandstichting. De schade werd geschat op 25.000 fr. : 150 schapen omgekomen; stallingen en het grootste deel van de oogstopbrengst vernield. Niets was verzekerd. Charles Louis Van Damme, stadsontvanger, en Xavier Clappaert, waren geen brandweerlui , maar werden voorgesteld voor een beloning wegens moedig ingrijpen.
(68)
de bakkerij was uitgebrand, het huis zelf betrekkelijk weinig beschadigd; de schade werd op 1000 fr. geschat. De brandweer was present 10 minuten na het alarm. Naar aanleiding van deze brand schreef buurman Dr. Debeil een woedende brief aan het stadsbestuur. We geven hem in Bijlage 1.
(69)
bakkerij in de as; het huis weinig beschadigd verzekerd voor 1000 fr. ; schade 1000 fr.
CO)
verzekerd voor 1200 fr. ; schade 1100 fr.
Cl)
men vreesde dat hier opzettelijke brandstichting in het spel was, maar wist niet wie het zou gedaan hebben
(n)
ditmaal in de tuin; schade 200 fr.
(73)
niet verzekerd; 1600 fr. schade. Gendarm Cuvelier en metselaar Felix De Schepper werden voorgesteld voor beloning wegens moedig gedrag. Loodgieter-brandweerman Victor Dolphyn kreeg een extra beloning van 25 fr. In 1862 werd Victor Dolphyn gedekoreerd voor zijn hulp bij de brand van de toren te Nazareth.
(74)
was maar een begin van brand; schade 100 fr.
(75)
niets verzekerd; samen 1200 à 1400 fr. waard; 500 fr. schade.
125
(
6
)
verzekerd voor 94.000 fr. ; slechts een begin; 400 fr. schade aan het gebouw, 1400 fr. aan materiaal.
(77)
de koornwindmolen en oliemolen van Hendrik Lampaert was op de Kouter; de molen was gedeeltelijk van steen, gedeeltelijk van hout. Totale vernieling met alle koopwaar erin opgeborgen. Verzekerd bij "De Vereenigde Eigenaars" voor 14.700 fr. Schade geschat op 18.000 à 20.000 fr.
(8)
Het was meestal de politiecommissaris die de leiding nam in perioden waarin er geen commandant was: van 1841 tot 1845 was dat Jan Baptist Provost van 1846 tot 1848 was dat Jan Baptist Van den Poel van 1849 tot 1852 was dat François Franchoys van 1853 tot 1857 was dat Bernard Isidoor De Paepe (er waren toen nog 16 blussers).
(9)
BERNARD DE PAEPE, geboren te Gent op 16-12-1806; zoon van Bernard de Paepe, zeepzieder, en van Colette Jeanne Speelman, die op de Kouter woonden. Bernard Vader overleed op 14-7-1866, 84 jaar 7 maanden oud. Zijn zoon Bernard huwde Col eta van Wonterghem. Zij hadden samen een zoon die ook Bernard heete. Bernard De Paepe verliet Deinze in 1860 of 1861. Zie 100 jaar Vooruit blz. 6.
(80)
PETRUS LOTTEFIER werd op 12-6-1816 geboren te Lotenhulle als zoon van Augustinus Bernardus, 32-jarige herbergier, en van zijn 34-jarige vrouw Coleta Vande Walle. (getuigen bij aangifte waren 35-jarige koopman in garen en lijnwaad Pieter Dierickx en 64-jarige koster Joannes Baptist Minne). P. Lottefier was gehuwd met Eugenie Vanderstraeten en woonde nr. 53 op de markt. Hij overleed te Deinze op 15-6-1872 (aangegeven door Hendrik Goeminne, 34-jarig koophandelaar , schoonzoon)
(81)
DESIRE VAN DORPE geboren op 16-8-1827 te Deinze. zoon van Antoon, 31-jarige klompenmaker geboren te Deinze. en van de 31-jarige Marie-Therese Vlaminck ook in Deinze geboren; getuigen: Joannes ('ras. 7ttjarige stadsbode, en Joannes Francies Bogaert, b8-jarige ambtenaar vnn poIitie; overleden als gewezen politieagent op 3-12-1883. Zijn moeder ledde toen nog en was 87 jaar. Zijn echtgenote was Justina Onderbeke. toen 53 jaar oud. Ze woonden in de Tolpoortstraat nr. 94. De aangifte werd gedunn door JuIius Van Dorpe, toen 27 j. oud en onderluitenant bij het 14de Iinieregimt'nt. en door de 60-jarige schoenmaker en dichter (zie K.O.K. 1962) Leunder Algoet, schoonbroer van de overledene. Over Jules Vun Dorpe zie K.O.K. 1962 blz. 119 e.v. Voor hem is er een gedenkteken te Deinze op ht't (\)ngoplein. Over Leander Algoed zie K.O.K. 1962 hlz. 1\3 e. v.
126
•
AUGUST HERTOGE geboren 20-10-1832; zoon van Lodewijk, 26 jaar schoenmaker, geboren te Lovendegem, en van Maria Daras, geboortig van St. Martens-Leerne. Getuigen: Joannes Hertoge, 54 jaar, en Pieter Coeckuyt, 45 jaar, beiden "werkmans" . Lodewijk Hertoge en P. Coeckuyt konden niet schrijven. Jan Hertoge (zo getekend) wel. August Hertoge overleed op 11-11-1906. Hij was weduwnaar van Maria Van Coppenolle en echtgenoot van de toen 56-jarige Rosalie Mortier, winkelierster in de Oude Gentstraat 30. De aangifte gebeurde door Remi Hertoge, 22-jarige notarisklerk te St. Amandsberg, en Alfred Hertoge, 27-jarige kantoorbediende te Deinze, zoons van de overledene. in december 1890 was er een grote brand in de maalderij der gebroeders Timmermans, de latere Molens van Deinze
wat nog niet wil zeggen dat de opgegeven lijst, samengesteld uit die correspondentie, volledig is. Dit gebeurde op aanraden van Achtergael, toen officier, later bevelhebber van de brandweer te Gent; hij was verwant met de Deinse schepen van openbare werken Jules De Backer. Zo bestelde Deinze ook een handpomp van 500 liter / uur en zuig- en persdarmen. Deinze was na Gent het eerste korps in Vlaanderen om met symmetrische verbindingen te werken, zei Scheerlinck zelf. Jozef Henri Versiehele, geboren te Deinze op 9-10-1893, was oorlogsvrijwilliger en sneuvelde op 27-8-1918 te Langemark. (87)
vergelijk: 1899 ontvangst 1944 ontvangst 1969 ontvangst
(88)
andere giften waren: Rene De Busseré Jan Lagrange Rich. Geeraert Firma Puls Firma Maere Gebr. Verougstraete Gebr. Agneessens Ravyse zijdeweverij Klooster St. Vincentius Klooster Maricolen Ivo Scheerlinck St. Hendriksgesticht Gebroeders De Backer R. Arnaud en zusters Garage Van den Poel Baertsoen
810,- fr. uitgave 51.989,85 fr. uitgave 188.475,- fr. uitgave
804,55 fr. 51.600,- fr. 951.907,- fr.
5000 5000 5000 5000 3000 3000 2000 2500 3000 2000 2000 2000 2000 2000 2000 1000
127
Firma Colle Dierick en zonen Cie Van Simaey (voeders) de St. Aubain Matthys Moerman Art. Rousseau R. De Meyer R. De Bussere M. Bekaert De Backer Gebr. Pauwels We. De Jonghe Watte Agneessens
2500 2500 2500 1000 1000 1000 500 500 500 500 500 500 500 500
(89)
Camiel Feremans, vertegenwoordigde het automerk Chevrolet-General Motors.
(90)
aanwezig waren vertegenwoordigers der korpsen Oudenaarde, Berchem (Oudenaarde), Beveren W., Buggenhout, Dendermonde, Deinze, Ename, Eine, Eeklo, Gavere, Geraardsbergen, Hamme, Herzele, Lebbeke, Lokeren, Ninove, Ronse, St. Gillis Dendermonde, St. Niklaas, Temse, Waasmunster, Zottegem, dus 23 korpsen.
(91)
In 1926 waren 74 korpsen aangesloten met 2757 leden. In 1938 waren 284 korpsen aangesloten met 8732 leden. In 1944 waren 375 korpsen aangesloten met 10705 leden. In 1947 waren 386 korpsen aangesloten met 11905 leden. In 1949 waren 377 korpsen aangesloten met 11183 leden.
(92)
In 1918 beschikten 580 Waalse gemeenten over waterleiding en slechts 20 Vlaamse gemeenten. Wallonië ontving 113.000.000 fr. voor arbeidswoningen. Vlaanderen kreeg 16.800.000 fr. (De Standaard 17 juli 1979 blz. 5).
(93)
"Door de duurte der bouwmaterialen en lonen ziet men bij menigen opbouw van woonhuizen misplaatste besparingen doen, die later het le\"en uwer manschappen kunnen kosten. Flauwe roostering, slechte mortel, onvoldoende ankering, binnenmuren van een halve steen tot op de tweede verdieping, geen bogens boven welfhouten van deuren en vensters, gebruik van cementsteen die niet hard genoeg is" schrijft hij aan de korpsen.
128
Een belangrijk dokument: Verslag van een bisschoppelijk bezoek aan Deinze in 1611 DOOR
FRANS MICHEM
129
Het oudste bisschoppeleijk verslag van een kerkelijke visitatie te Deinze dateert van 1611. Het geschreven relaas beslaat 7 folio's van klein formaat: 20 cm. hoogte op 16 cm. breedte; het bevindt zich in het rijksarchief Gent, fonds bisdom Gent R.2586. Carolus Maes, vierde bisschop van Gent (1610-1612), werd geboren te Brussel in 1559. Hij werd deken van het O.L. Vrouwkapittel te Antwerpen en groot-aalmoezenier van de Aartshertogen. Deze benoemden hem in 1607 tot bisschop van Ieper. Drie jaar later (10.11.1610) werd hij verplaatst naar Gent. Hij wilde persoonlijk de noden van zijn volk leren kennen en daarna een synode samenroepen. Zijn zwakke gezondheid werd hem noodlottig, hij stierf na amper twee jaar episcopaat, op 20 mei 1612.
Helaas., ook zijn groots opgezet plan om alle kerken, kloosters, hospitalen en stichtingen in alle steden en dorpen van zijn bisdom te bezoeken, heeft hij niet kunnen realiseren; het bleef beperkt tot enkeledekenijen o.a. Tielt en een voorafgaand bezoek aan ... Deinze. Bisschop Maes vertrok op 2 mei 1611 uit Gent met bestemming Tielt via Deinze. Hier bezocht hij eerst de kerk en het hospitaal en kwam slechts 's avonds te 17 u. te Tielt aan. In de avond van de 6e mei reed hij, na zijn bezoek aan Wakken en Markegem, naar Deinze om er te overnachten. De volgende morgen reisde hij terug naar Gent. (zie Dr. Michel Cloet: Kerkelijk Leven ... Tielt van 1609 tot 1700. p. 4-44). Zijn verslag lijkt een trouwe weergave te zijn van de ondervraging van de toenmalige pastoor, Michel de Sybelle (volgens andere bronnen: de Schelle!), die onder ede moest beloven alleen en heel de waarheid te zeggen op de gestelde vragen.
Zo biedt het rapport, in al zijn beknoptheid en zakelijke notities, een boeiend en concreet beeld van wat de bisschop aanhoorde, zag en vaststelde. Het relaas handelt achtereenvolgens over overheidspersonen, de eredienst, het H. Sacrament, de relieken, ornamenten, bedevaarten, de pastoor, kapelanen en kapelanieën, koster, onderwijzer, de catechese, de processies, de pastorale rechten, de verboden boeken, de vroedvrouwen, de goederen en rekeningen van kerk en armendis, toneel, het volk, magistraten en ten slotte de toestand in het hospitaal. Vermits vele gegevens tot hiertoe "terra ignota" waren, vinden we
131
het zeer passend de meest merkwaardige hier weer te geven. Het bezoek aan de kerk van Deinze wordt ingezet met een H. Mis, met een bemoedigende aanspraak (exhortationcula) verzorgd door een zekere Bauters (kapelaan of aartsdiaken van mgr. Maes?). Nadien volgde de toediening van het H. Vormsel aan 500 vormelingen. - Op vele parochies was zulks niet meer gebeurd in de laatste 30, 40 jaar -. Vervolgens begon het gepland bezoek aan de kerk en de ondervraging van de pastoor, volgens een gebruikelijke vragenlijst. We vernemen dat Michael de Sybelle sinds twee jaar wettig werd aangesteld als pastoor van O.L. Vrouw kerk te Deinze. De heer van Mere is patroon van de kerk en beschikt over de aanstelling van een "persoon", (gewoonlijk een priester uit de familie), die op zijn beurt de feitelijke pastoor (proprietarus) benoemt, alsook de zes kapelanen die tot de kerk behoorden. De persoon beschikte dus in feite over al de kerkelijke beneficies. Baljuw, burgemeester en de zes schepenen worden benoemd of in hun mandaat bevestigd in de maand september door de gemachtigde commissarissen van de prins (koning). Hoe ellendig de kerk er aan toe was, blijkt uit de volgende notities. Het Allerheiligste Sacrament wordt bewaard in een beurs (bursa corporale), geborgen in een houten kastje aan de muur bevestigd. Zeer onveilig (minus tute) merkt de kerkvoogd op. Van godslamp en licht geen spoor! De H. Olie wordt bewaard in klein koperen vaatwerk. Er zijn geen relieken; het hoogaltaar staat er naakt zonder enig altaardoek; zelfs de altaarsteen is veel te eng en blijkt niet eens te zijn gewijd. Alle vensters staan open voor regen en wind, slechts toegedekt met stro. Heel de kerk ligt in puin, op het koor na, dat enigszins werd hersteld. In de toren hangt een klokje, wellicht niet gewijd. Zelfs de kerk bleef onteerd sinds de soldeniers zich aldaar hadden gevestigd. Ook het kerkhof werd ontheiligd en kan niet meer heschouwd worden als een gewijde plaats, omwille dat er geen muur noch omheining te bespeuren is. Er werd een huis op gebouwd ten gerieve van de bevelhebber der versterking (fortalicius), dat nu betrokken wordt door de baljuw. Er is geen doopvont, doch het doopwater wordt bewaard in een kleine holle steen, met een inhoud vun drie pinten. De kinderen worden gedoopt bij middel van ct'n kldnl' kopl'ren collecteschaal. 132
De tinnen miskelk, de enige die de kerk rijk was, vond de kerkvoogd zo vuil en versleten dat zij, door Zijne Hoogwaardigheid in persoon, terstond werd vernietigd. De sacristij, nauwelijks toegedekt, is de bergplaats van wat altaarlinnen, drie kazuivels, en evenveel "antependia" samen met een misboek en een nieuw zangboek. Geen monstrans, geen pixis. BEDEVAARTEN. - Er werd "gediend" ter ere van S. Egidius (Gillis), patroon van de stad. Destijds beschikte de kerk over relieken van de heilige. Hij had een afzonderlijke kapel in de kerk. Nu is alle verering weggevallen. EREDIENST. - Alleen op zon- en feestdagen zijn er gezongen diensten. Geen sprake van koorgebed. De pastoor leest twee missen tijdens de week, in de plaats van de ontbrekende kapelanen. Op de hoogdagen worden de vespers gezongen, maar is er geen lof. De pastoor preekt elke zondag gezeten op een stoel vóór het altaar. Elk sermoen is geschreven. DE PASTOOR. - Een onderlegd man: hij heeft twee jaar godgeleerdheid gestudeerd te Douai. Hij betrekt een kamer samen met zijn huisknecht, bezoekt geen herbergen, regelt zijn zaken met de parochianen in zijn woonst. Hij leeft in de beste verhouding met zijn kudde, blijft weg van bolbaan en kegelspel. Op zondagen zijn er geen uitvaarten, geen jaargetijden. Alle stervenden worden tijdig bediend. Bij doopsel is er slechts één peter toegelaten. Aan publieke zondaars worden de sacramenten geweigerd. Met ketters heeft hij geen gemeenschap. Doopregisters houdt hij in orde, alsook de lijsten van hen die hun Pasen houden. Na Paastijd bezoekt hij al zijn parochianen zijn "liber animarum" is bijgehouden. DE KAPELANEN EN DE KAPELANIEEN . - Er zijn zes kapelanieën: voor O.L. Vrouw, de H. Geest, de H. Nikolaas, het H. Kruis, de H. Egidius en de H. Catherina - van andere kapelanieën heeft de herder geen weet. Bezitter van de kapelanie van de H. Geest is de pastoor van Zingem. Kapelaan van S. Nikolaas is heer Judocus Verhaghen, zoon van meester Jaspard; kapelaan van O.L. Vrouw is heer Van Stichel, onderpastoor van S. Michiels-Gent; de kapelanie van Sint Gillis wordt betwist onder de heren Bollaert en Bultinck. Andere kapelanen kent hij niet. 133
DE PERSOON is Marcus Van der Haghen, hij draagt de degen. Hij heeft recht op de grote tienden ter waarde van 27 pond; de pastoor bezit de kleine tienden ter waarde van 7 pond. Daarenboven schenkt de kerkfabriek hem een jaarwedde van 12 pond, de pastoor krijgt ook een deel van de vleestienden (2 gulden). Het aantal parochianen, die hun Pasen dienen te houden te Deinze "binnen en buyten" bedraagt ca. 300. De pastoor is hier de enige priester en spreekt regelmatig zijn biecht te Gent of bijeen pastoor in de buurt. DE KOSTER - is gehuwd en katholiek: hij doet aan veeteelt - kan schrijven en zingen en draagt zorg voor de "goederen der kerk"! Hij heet Philippe Walet en is afkomstig uit Artesië; door oorlogsomstandigheden is hij naar hier gevlucht; hij was eerst koster te Vinkt (15981609), vanaf 1609 te Deinze. De kerk schenkt hem jaarlijks 5 pond. Hij verzorgt ook de diensten te Petegem (jaarwedde: 23 gulden) en te Zeveren (15 gulden). DE SCHOOLMEESTER. - Eertijds was er een, maar hij is nu "een "mechanicus". Er is geen school en er zijn ook geen inkomsten voorzien voor een meester. KERK- EN DISMEESTER. - Ze worden aangesteld door de pastoor en de baljuw. Er zijn twee kerk- en ook twee dismeesters ; Kerk en armendis hebben elk een ontvanger. Hun ambtsperiode is onbepaald. Elk jaar worden de rekeningen opgemaakt, in aanwezigheid van pastoor, baljuw, twee schepenen en enkele ouderlingeil. Alleen de pastoor, de baljuw en de burgemeester mogen ondertekenen. De kerkrekening sluit met een nadelig saldo, maar de Armendis legt grootmoedig bij! (doch zonder toestemming van de Ordinaris). De kerk mag ook belastingen innen op onroerend goed en drinkgelagen: ook heeft ze haar rechten bij "intinghen en zettinghen" : in totaal een opbrengst van 200 pond. PROCESSIES. - Eens per jaar trekt de processie door heel de stad: op feestdagen enkel rondom de kerk. Er gebeuren geen haldadigheden. TONEEL. - Er zijn geen toneelspelen, alleen op Driekoningen lopen verklede mannen de naburige dorpen af. Er zijn geen ketterse boeken. HET VOLK. - Bevolking: 500 zielen, allen zijn kerkelijk: de pastoor denkt niet dat er schurftige schapen zijn in zijn kudde. Geen ont134
duikers van tienden; geen verboden boeken te vinden; geen gemengde braspartijen; geen overspelers, noch ruziestokers. Maar. .. toch is er een zekere Jan Liebaert die een verhouding heeft met zijn dienstbode; enkele vrouwen worden verdacht van toverij, een zekere Jan Tuytschaever heeft al vijf jaar kennis met een meisje, bij wie hij een kind heeft verwekt, en leeft nog steeds met haar. Er zijn ook drinkeboers die de herberg niet verlaten tijdens de goddelijke diensten. HETMAGISTRAAT - krijgt een goed punt "satis bonus": Baljuw: Olivier Vuyterschaute Burgemeester: Joannes - Egidius Baets (de zoon van de baljuw te S. Martens-Latem) Adriaan Van(der) Straete (kleermaker) Marten Crommelinc (koperslager). Schepenen: Pieter Braet (stoeldraaier) Amoldus Matijs (schoenlapper) Judook Roessens (gehuisvest in het hospitaal). Greffier: Joannes Tuytschaevere. Onderbaljuw: Guillelmus Wittewronghel. VROEDVROUWEN - er is er maar één; ze is katholiek en heeft een goede faam. PASTORELE RECHTEN. - Voor het inzegenen van een huwelijk: 30 stuivers alles inbegrepen: geboden, ondertrouw, formulieren, enz. De koster krijgt daarvan een derde deel. Ziekenbezoek gebeurt gratis. Doopseltoediening : een stuiver. Bij kerkgang heeft de kerk recht op de offerkaars (maar zulke gave is uiterst zeldzaam !). Voor een uitvaart met drie lezingen: 3 gulden; voor een uitvaart met 6 lezingen : 6 gulden en voor een met negen lezingen; 9 gulden. Ook hiervan krijgt de koster steeds een derde deel. De dopen, huwelijken en volbrengers van hun paasplicht worden regelmatig ingeschreven. Het register waarin de pastorele inkomsten worden geboekt, ontbreekt (fiskale fraude? I). Er was een pastoreel huis, maar het huis ligt in puin. De pastoor bezit enkele boeken: H. Schrift, Concilie van Trente; provinciaal concilie van Mechelen; Stapleton en Ozorinus. Na het middagmaal ging Mgr. Maes en zijn gevolg op inspectie naar het hospitaal. Zuster Joanna van (der) Plancke (34 jaar geleden geprofest) verklaar-
135
de onder ede wat volgt: Stichters zijn, de hertogen van Aarschot (de Lalaing); de regel is die van S. Augustinus; het koorgebed is voor O. L. Vrouw. Men verleent huisvesting aan reizende passanten, enkel aan mannen. Normaal moeten er negen zusters zijn, maar nu zijn er slechts vier en is er een novice. Kleding is volgens de regelen van S. Augustinus; de overste wordt gekozen door de communiteit en aan de goedkeuring onderworpen van de bisschop. Er wordt niet gezongen. De kapel is niet gewijd en het altaar niet geconsacreerd. Het Allerheiligste wordt niet bewaard, eertijds wel. De gestichte diensten, drie H. Missen per week, worden elders gedaan. Alle zusters gaan de H. Mis bijwonen in de kerk. Er is geen huishoudelijk reglement en er zijn geen statuten. Ze zijn trouw aan de grote geloften. Er is een gemeenschappelijke slaapplaats en er zijn enkele cellen. Er zijn zes bedden. Om de drie weken biechten en communiceren ze. Het jaarlijks inkomen van het kapitaal wordt geschat op 80 pond; de laatste afrekening gebeurde voor zeven jaar. Het opmaken van de rekening geschiedt in aanwezigheid van een afgevaardigde van het bisdom; de kloostergemeenschap leeft in onderlinge vrede. Zuster Antonia Bonne, reeds 21 jaar geprofest, heeft niets te verklaren. Zuster Judoca De Wilde, eveneens 21 jaar geprofest, wenst dat er een kapelaan zou komen. Zuster Georgia Van (der) Venne, 14 jaar geprofest, weet niets op te merken. Zo was kerkelijk Deinze in 1611.
136
Votiefschilderij van Charles-Louis Picqué 1842 DOOR
MARC EL DAEM
137
Virginie Picqué. eh. Picqué, pinxit 1842 Kapelleke Schreiboom Gent.
139
Tijdens een onderzoek van de votiefschilderijen in Kapelleke Schreiboom te Gent ontdekten we een doek in een ovalen omlijsting, . gesigneerd en gedateerd "C. Picqué pinxit 1842" (1). De kunstschilder Charles Picqué is een zeer bekend historie-, landschap- en genreschilder uit Deinze. Het Museum van Schone Kunsten van Deinze en de Leiestreek, te Deinze, bewaart van hem een paar mooie portretten. Op het votiefschilderij zien we een zittend meisje met gevouwen handen, starend naar de hemel. Ze is begeleid door haar engelbewaarder. Hij wijst haar met vermanende vinger naar de hemel. Het kindje is getooid in witte communiejapon met brede hals en korte pofmouwen, gedrapeerd met tulen sluier. De blauwe, lichte witte wolkjes op de achtergrond scheppen een bovennatuurlijke atmosfeer. De wijzende vinger van de engelbewaarder laat duidelijk uitschijnen dat enkel in het Hiernamaals het volmaakte geluk terug te vinden is. Het portret is zeer romantisch uitgebeeld; een lyrische ontboezeming van de kunstenaar. Het verblijf in Italië van de kunstenaar eh. Picqué is in stijl en uitbeelding duidelijk merkbaar. In het portret gaat alle aandacht naar engel en kind. Alle overbodige rekwisieten, hetzij met godsdienstig, hetzij met burgerlijk karakter, worden in het decorum weggelaten. Het doek is een votiefschilderij. Wat wil dat zeggen? Het is een portret van het kind om geofferd te worden in Kapelleke Schreiboom te Gent. Daar wordt het kind onder de bescherming geplaatst van 0.L.- Vrouw van Schreiboom. De schenking van het schilderij kan verschillende redenen hebben gehad, o.a. ter vrijwaring tegen ziekten en ongevallen, uit dankbaarheid voor bekomen genezing, weldaad ofbehouden gezondheid. Enkel gegoede lieden konden zich een mooi schilderij veroorloven, of beroep doen op een groot meester om dochter of zoon te laten portretteren. De gewone man moest zich met bescheidener middelen tevreden stellen in een bedevaartsoord. Het was een kaarsje, een wassen of zilveren ex-voto, een schenking in natura, of een geportretteerd schilderijtje dat we nu "naieve kunst" zouden noemen. Later in de 19de eeuw werd een portret geofferd. Machelen-Gulde bood vroeger daar een mooi voorbeeld van tijdens de bedevaart ter ere van S. Cornelius en S. Gislenus e). Te oordelen naar de voorstelling van het votiefschilderij \\'erd ht't doek vermoedelijk geschilderd ter gelegenheid van een t'erstt' l'OI11140
.......
~ ........
Camille en Virginie Picqué. Mu seum Scho ne Kun sten Brussel. CopyngJII A. C. L. Brussel · ,,, 109046.
munie. Vanaf de leeftijd van zes of zeven jaar werd het kind toevertrouwd aan O.-L.-Vrouw Schreiboom. Talrijke voorbeelden vinden we hiervan nog terug in andere schilderijen ter plaatse. Via een kennismaking met de heer Ed. J. C. Boutmy, een verwante van Ch. -L. Picqué, maakten we kennis met het gezin van de schilder. De elementen waarop we ons steunen om de identiteit van beide personages op het votiefschilderij te achterhalen, zijn ontleend aan twee familieportretten van Ch. Picqué, alsmede op genealogische gegevens van het gezin (J). Charles Louis Picqué, °Deinze op 20 juni 1799, tBrussel op 21 maart 1869, zoon van Philippe en van Marie Jossine Cras; gehuwd te Brussel op 27 juni 1833 met Marie Jeanne Françoise Catherine Lubin, °Brussel op 27 juni 1807, tBrussel op 1 augustus 186l. Uit dit huwelijk sproten: Camille Joseph Picqué, °Brussel op 21 mei 1834, letterkundige, conservator van het Muntenkabinet van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, tSchaarbeek op 29 december 1909. Virginie Hélène Picqué, °Brussel op 18 januari 1836, tSchaarbeek op 26 augustus 1917, gehuwd te Brussel op 19 oktober 1869, met ir. Joseph François Willems, °Zelzate op 19 maart 1830, tSchaarbeek op 15 juni 1910, zoon van Pierre Jacques en van Seraphine Baetens. In aansluiting met voornoemde genealogische gegevens gaat onze aandacht naar twee familieportretten die we als vergelijkingsmateriaal onder oog nemen ter identificatie van het votiefschilderij in Kapelleke Schreiboom. Twee personages zijn er op afgebeeld :de engelbewaarder en een kind. Het eerste schilderij, dat we als vergelijkingsmateriaal naar voren brengen is een klein paneel, zelfportret Ch.-L. Picqué (4). De jonge schilder Picqué staart met melancholische blik in de ruimte. Hij zit voor zijn schildersezel waarop een naar voor hellend doek rust. In de linkerhand houdt hij palet en borstels vast. Met de rechterhand mengt hij de kleuren op zijn palet. Een tweede, zeer belangrijk element, dat we als vergelijkingsmateriaal citeren, is een miniatuur met zoon en dochter van C'h.-L. Pkqué: Camille en Virginie. De portretjes, heel miniem van grootte, zijn op een ivoren borstspeld geschilderd. De identificatie he rust op 142
Z elfportret e h. Picqué, 1830, Museum Schone Kunsten G ent. Copyright A .C. L. Brllssel ·
' Ir
42817.
143
een tekst, die werd genoteerd bij het inventariseren van de schenking aan het Museum Schone Kunsten te Brussel. "Miniature offerte par la fille de l'artiste, Mme Willems-Picqué en 1912. Elle précise que ce sont son portrait à elle ainsi que celui de son frère Camille Picqué (qui fut conservateur du cabinet des Médailles à la Bibliothèque royale, d'après O. Laes)" CS). Leggen we thans de ons bekende elementen naast mekaar. Votiefschilderij. Ch. Picqué, pinxit 1842; Zelfportret Ch. Picqué, omtrent 1830; Kinderportretten Camille en Virginie Picqué, omtrent 1840; leeftijd zoon omtrent zes jaar, dochter omtrent vier jaar. Wanneer we de gelaatstrekken van de eerste communicant op het votiefschilderij vergelijken met het gezichtje van het jongste kindje, rechts op de miniatuur, dan merken we ongetwijfeld een bepaalde gelijkenis in de vorm van hoofd, neus, kin en keel. Vergelijken we het zelfportret Ch. Picqué met de engelbewaarder op het votiefschilderij. We merken een treffende gelijkenis in de vorm van het aangezicht, melancholische ogen, zware neusvleugels (zoals de zoon), glimlach op de lippen, bolvormige kin (zoals de zoon). Niet enkel de vergelijking van de figuren vormt een positief element in onze hypothese ter identificatie van de personages. Ook data bieden een helpende hand ter bevestiging van onze hypothese. De eerste communicant kan de leeftijd van zes jaar gehad hebben wanneer Ch. Picqué haar portretteerde. Het meisje, Virginie, geboren in 1836, was zes jaar toen het schilderij gedateerd werd, pinxit 1842. Is het niet normaal dat vader Ch. Picqué zijn dochterje Virginie schilderde ter gelegenheid van haar eerste communie om, via het votiefschilderij, haar op te dragen aan O.-L.-Vrouw Schreiboom. Een volksgebruik dat ook bij de gegoede burgerij ingang had; met de voorkeur naar een bekende kapel waar de Gentse adel rijkelijk vertegenwoordigd was. Ch. Picqué was 43 jaar toen hij het portret maakte van zijn dochtertje. Behalve de grote gelijkenis van de engelbewaarder met het zelfportret kan aan de jongeling op het votiefschilderij ongeveer dezelfde leeftijd worden toegekend. 144
Uit voornoemde familieportretten en data durven we de mening naar voor brengen dat engelbewaarder en kind op het votiefschilderij de portretten uitbeelden van kunstschilder Ch.-L. Picqué en zijn dochtertje Virginie. De hypothese lijkt ons aanvaardbaar en loont wel de moeite onder de loep te worden genomen. (6)
VOETNOTEN (1)
Marcel DAEM, Votiefschilderijen en mirakelboek van Kapelletje Schreiboom te Gent, Koninkl. Bond Oostvlaamse Volkskundigen, Gent 1975, blz. 38,41,45,63,87.
e)
A. CASSIMAN, Machelen-Gulde, Oostvlaamsche Zanten, 25ste jg., 1950, blz. 97.
(3)
Ed. J. C. BOUTMY, Bijdrage tot de genealogie van het geslacht BoutmyBoutmy de Katzmann en aanverwante families, De Nederlandsche Leeuw, Maandblad van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslachten Wapenkunde, Bleyenberg 5, 's Gravenhage, XCIe jg., 1974, nr. 112, blz. 14 -15.
(4)
Museum Schone Kunsten te Gent (binnengekomen in 1924). Houten paneel niet gesigneerd, noch gedateerd, form. 24,8 cm x 16,2 cm, Vermeldingen op keerzijde van paneel "Musées royaux de peinture et de sculpture de l'Etat, Legs Willem Picqué. Auteur: par lui-même Picqué. Inventaire Inventarité Ie 4171, Enregistré Ie n° 5291.
(5)
Museum Schone Kunsten Brussel, ivoor, 3,50 cm x 4,50 cm.
(6)
Marcel Daem schreef deze bijdrage op 20 mei 1980.
145
Een merkwaardig geschenk Van de heer Gustaaf Van Damme, een geboren Machelaar die nu te Gent woont en een gekende figuur is in heemkundige kringen, kreeg ons museum een merkwaardig geschenk dat hij aanbood namens de familie Van Damme van Machelen. Het gaat om een tafereel van 160 X 75 cm, geschilderd door August Van Damme van Deinze in 1858. Het stelt een zitting voor van het vredegerecht van Deinze, een zitting in open lucht, op het Kalkhof, handelend over een geschil dat ontstaan was in de Maatschappij van onderlinge bijstand van Machelen. Dit tafereel was destijds het middenpaneel van een herbergtoog, in hout, in de herberg "De Appel" , Kerkstraat te Machelen tot in 1936. Gustaaf Van Damme heeft de gegevens over dat paneel van Hector Van Damme (1862-1936) zijn vader, die zelf de gegevens had van zijn vader August Van Damme (niet de schilder van het paneel). Deze laatste gaf de opdracht tot het maken van het tafereel en heeft de gegevens door zijn oudste zoon laten neerschrijven. De schilder August Van Damme leefde 1823-1894. Op het schilderij staan vier personen geportretteerd die men kon identificeren; een aantal andere figuren zijn vaag en onbekend. De persoon rechts, die zetelt, zou V.E. Bouvy moeten zijn die volgens de Wegwijzer der Stad Gent en der Provincie Oost-Vlaanderen anno 1856 toen "Vrederegter" was. Hij oefende tevens het beroep van geneesheer uit. Uit dezelfde bron weten we dat Lucas Evarist van Eechaute, brouwer te Deinze, plaatsvervangende vrederechter was, dat Karel Lodewijk Filliers griffier was, Pieter Boddaert commis-griffier en Camille van Heuverswijn deurwaarder. De zittingen werden normaliter 's maandags om 2 uur gehouden in het stadhuis. De persoon die op het tafereel de ganzeveder voert zou dus griffier Filliers moeten zijn. . De man met de baard die tegenover de zetelende rechter staat is waarschijnlijk de beschuldigde, in dit geval Theodore Claeyssens, kleermaker te Machelen. Dhr Gustaaf Van Damme heeft Theofile, zoon van Theodore gekend al was die Theofile dan al een oude man, eveneens met baard, 147
en goed gelijkend op de op het tafereel geschilderde persoon. Deze Theofile had zelf ook twee zoons: Lieven - in de Kerkstraat - en Emiel, in de Stationsstraat, in café St. Anna, waar hij tevens barbier was. Deze 2 zoons waren beiden kleermakers. De figuur links in het zwarte pak met hoge hoed zou Felix Lejeunemoeten zijn, een rentenier te Machelen die als getuige optrad. Kan iemand meer gegevens verstrekken? HermanMAES
14R
149
In Memoriam Werner Malfait 16-9-1909
1-3-1981
151
153
Op 19 april 1980 bracht K.O.K.-Deinze hulde aan Werner Malfait. Hij werd te Astene geboren als zoon van de gemeentesekreatris. Zijn familie woonde toen reeds tweehonderd jaar in deze mooie landelijke gemeente, zoals we het in ons Kontaktblad n T 2 van april 1981, nota 12, vertelden. Na zijn opleiding trad hij in dienst van de N.V. Leon De Clercq, voor wie hij lange tijd in Nederland verbleef. In 1936 werd hij stadssecretaris te Deinze onder het "bewind" van Karel Jozef Van Risseghem. Luc Matthys, toen nog advokaat, en Leon De Clercq waren dan de schepenen. Werner Malfait oefende die functie dertig jaar lang uit, evenals die van secretaris van de Commissie van Openbare Onderstand. Werner Malfait was een aangenaam-gezellige man, met een ontzettend fijne zin voor humor waardoor hij de ernstige dingen des levens wist te relativeren. Die humor paste hij vooral op zichzelf toe, waardoor hij ook het belang van zijn functie naar buiten uit relativeerde. Dit had tot gevolg dat hij niet - zoals zo velen wel doen - zijn eigen werk en zijn eigen inzet oppepte, integendeel. Diegenen die zijn humor niet snapten liepen er dan ook wel in en hadden soms een verkeerde kijk op het werk van een stadssecretaris. Hij was niet alleen een humorist maar ook een lekkerbek inzake eten en drinken. Over deze geneugten sprak hij graag en wel zo dat men er ook zin in kreeg. Over de zware taak van zijn functie en over de moeilijkheden van het ambt sprak hij niet. En toch was het een moeilijke, ja ondankbare taak; tijdens de oorlogsjaren en onmiddellijk daarna nog meer dan in normale omstandigheden. Ik herinner me zijn gezegde: tijdens de oorlog stonden wij (de burgemeester en de secretaris) met één been in de gevangenis; na de oorlog stonden we met het andere been in de andere gevangenis. Persoonlijk heb ik aan deze mensenvriend - hij had het gezelschap van mensen nodig - de beste herinneringen om de vele uren die we, vooral 's avonds, samen doorbrachten; herinneringen aan zijn geestigheid, herinneringen ook aan de ernst waarmee hij zijn taak opvatte. Maar over dat laatste sprak hij maar in vertrouwelijke en intieme omgang, wanneer hij over zijn idealisme en over zijn teleurstellingen sprak - en dat was slechts in een gesprek van man tot num. Over teleurstellingen sprak hij nooit in ruimer gezelschap. Toen in 1942 K.O.K. een regeling trof met het stadsbestuur om het 154
schilderijenbezit te ordenen werd een Commissie van het "Museum voor Schone Kunsten van Latem en de Leiestreek" opgericht. Werner Malfait werd er lid van en kreeg er de functie van conservator. In die hoedanigheid verscheen van hem een catalogus van het museum. Hij was telkens betrokken bij de voorbereiding en de uitbouw van de vele tentoonstellingen die er in de loop van de vele jaren werden gehouden. Hij speelde het ook klaar dat heel wat mensen schenkingen deden aan het museum; in die zin werkte hij vooral met Luc Matthijs goed samen. Zelf bezat hij ook heel wat schilderijen; vanzelfsprekend vooral werken van zijn broer, Hubert Malfait. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat hij ook het museum begiftigde. Testamentair maakte hij 13 schilderijen over aan het museum, 12 Hubert Malfaits, waarvan er één (secretaris Malfait aan het werk) in het bureau van de stadssecretaris moet hangen, volgens zijn laatste wilsbeschikking; zijn weduwe heeft van die werken het vruchtgebruik. Zijn taak van conservator heeft hij voortgezet, ook toen hij als secretaris met pensioen ging. Hij heeft het gedaan zolang zijn sterke gezondheid het hem toeliet. Het is maar sedert het gaan en wandelen hem moeilijk viel dat hij ook dat werk opgaf. K.O.K. is blij hem in de bloemen te hebben gezet voor 38 jaar dienst in de commissie, dienst die onbetaald was, integendeel, waar hij geld voor uitgaf zonder onkostenvergoeding. K.O.K. meent er hem genoegen mee gedaan te hebben een bewijs van waardering te geven voor 38 jaar inzet. Best maar dat we niet op 40 jaar gewacht hebben, zoals hij zelf voorstelde, want hij vond dat hij niet moest gevierd worden. Wemer Malfait, ik hield van U en zal de beste herinnering bewaren aan onze jarenlange vriendschap. /
HermanMAES
155
In Memoriam G. P. Baert 3-6-1895
3-3-1981
157
159
In ons Kontaktblad van april 1981, nota 14, schreven we reeds een in memoriam G.P. Baert. Hij behoorde niet alleen tot de stichters van K.O.K. in 1928, hij was ook één van de ijverigste werkers en zoekers voor onze Kring, en dat niet slechts zolang hij te Deinze woonde. Toen hij reeds in 1937, Deinze verliet en in Brugge ging wonen, bleef de band met Deinze bestaan; ook toen hij veel later naar Hasselt ging wonen, bleef hij meewerken. Er zijn weinig K.O.K.-jaarboeken zonder een inbreng van hem. Met G.P. Baert praten was altijd een belevenis, naar inhoud, stijl en geest. Men kon uit zijn gesprekken zo maar zinnen halen die het citeren waard zijn. Zo gaf hij mij de zeer relativerende beschouwing: "Geleerd zijn, dat is weten waar het in de boeken staat". Hijzelf wist zeer veel, maar relativeren, in de plaats van de dingen op te schroeven en zichzelf te verheffen, was het resultaat van een wijs verwerken van succes en tegenslag. Hij had veel boeken maar hield er niet van dat bezoekers onbescheiden en ongenodigd zijn bibliotheek bekeken. Op zekere dag, toen ik bij hem te Hasselt op bezoek was, nodigde hij me uit om zijn bibliotheek te bekijken en hij voegde eraan toe dat hij dat maar zelden deed; alleen goede vrienden liet hij toe zijn bibliotheek te zien, want "uw bibliotheek tonen dat is u in uw hemd zetten" zei hij. Toen ik bij een andere gelegenheid bij hem was te Hasselt, samen met mijn vrouw, vertelde hij, toen reeds jarenlang weduwnaar, hoe hij zijn huishouding organiseerde: hij deed alles zoals hij dacht dat zijn overleden vrouw het zou doen of zou willen dat hij het deed; en dat, zei hij, is mijn dagelijks gebed voor haar. En zo zou ik verder kunnen gaan met citeren. Maar naast die levensrijpe levenswijze kon hij ook zeer humorvolle opmerkingen maken over mensen en dingen. Hij heeft me veel verteld over de Deinzenaars en de Petegemnaars van zijn generatie. Merkwaardig was daarbij zijn scherpe observatie van de mens in zijn uiterlijkheden maar ook in zijn innerlijk leven en merkwaardig waren vaak ook de tussen geschoven detailopmerkingen. Urenlang kon hij zo vertellen, met humor, meestal zacht, soms wel eens scherp, maar altijd schalks en met begrip voor de menselijke zwakheden. In dat verband leze men zijn "Brieven uit het Leieland" . Ook over zichzelf en zijn tegenslagen sprak hij relativerend en met 160
slechts hier en daar een scherp woord midden in zijn humor. Een wijs man was hij, gerijpt door de ervaring en de herinnering. Met G.P. Baert verloor K.O.K. zijn laatste stichtend lid. Geboren in 1895, was hij iets ouder dan mijn eigen vader. Dat leeftijdsverschil belette dat ik met hem als "vriend" omging, zoals Luc Matthijs, geboren in 1902, en dus iets jonger dan mijn vader, dat wel kon. Voor mij was G.P. Baert in vele aspecten de vertegenwoordiger van de generatie van mijn vader, zoals Luc Matthijs dat op andere punten was. Tegenover hen stond ik met een leeftijdsafstand, met waardering en bewondering. Luc Matthijs en G.P. Baert waren immers goede vrienden in lief en leed. Het is trouwens ten huize van Luc Matthijs, in Koekebak te Deurle, dat ik G.P. Baert leerde kennen, goed twintig jaar geleden, een kennismaking die ik nu als verrijkend voor mezelf aanvoel. En daarom treur ik om het afscheid. Met het K.O.K.-bestuur hebben we G.P. Baert nog te Hasselt bezocht om hem het op naam gedrukte en in leder gebonden jaarboek te overhandigen, ter herdenking aan het feit dat K.O.K. 50 jaar oud was. K.O.K. heeft hem op die manier nog een mooie dag bezorgd waarvoor hij dankbaar was. Het afscheid is nu definitief. HermanMAES
161
"Uit het Belang van Limburg" GASTON PIETER BAERT TE HASSELT OVERLEDEN Begrafenis had in alle stilte plaats Te Hasselt overleed in de leeftijd van 85 jaar de heer Gaston Pieter Baert. De overledene was de vader van de heer Jan Baert, direkteurgeneraal van de NV Concentra-groep en gedurende vele jaren medewerker aan Het Belang van Limburg. Gaston Pieter Baert werd geboren te Deinze op 3 juni 1895 en was stichter en ere-sekretaris van de Kunst- en Oudheidkundige Kring van Deinze. Hij was Ridder in de Kroonorde en Officier in de orde van Leopoidll. De begrafenis had in alle stilte plaats. Wie hem van dichtbij gekend heeft, kwam telkens weer onder de induk van de originele kracht waarmee een mens-alleen zo beminnelijk, onzegbaar wijs en vredig door het leven kan optrekken. Gaston Pieter Baert was zeker geen eenzaat, wel een enkeling in een gemeenschap. Een man van geloof en beginselen, van waardigheid en stijl maar ook van eigen inzichten en onverwachte horizonten, waarmee hij zijn kinderen, familieleden en vrienden zo vaak in dat lange leven van hem bleef verrassen. Nog iemand die een eigen weg volgde en daar zelf ook de diepste vrede mee had, dat zeker. Diep bewogen door een kristelijk humanisme en dit tot in alle formele konsekwenties maar terzelfdertijd wars van vormelijke dwang en hypokrisie. De geestelijke ruimte die hij omspande, verdroeg geen kortzichtigheid en zelfbedrog. En waar hij kwam of sprak, straalde hij die zachte openheid van hart en geest uit: nooit wijsgerig of opdringerig, eerder gemoedelijkmonkelend en met een Angelsaksisch flegme, altijd in onverminderde belangstelling voor de anderen om hem heen. Een mens toch wel, die de kringloop van de dagen en de wentelingen van het kwn niet buiten hem liet verstrijken, maar er telkens weer een perSOl)nlijke, vaak originele signatuur aan gaf. Zo hebben we Gastan Pieter Bacrt binnen de Concentm-gemeenschap vele jaren gekend en gewaardeerd. En wk hem daur in 162
het bedrijf van zijn zoon af en toe kon begroeten, léérde graag van hem. Talloze jaren, vanaf 1960, kwam hij kwasi dagelijks zijn rubriekje over en rond de beurs afleveren waarmee hij zelf was begonnen. In de vooravond wandelde hij dan de redaktie binnen met een pretentieloze groet voor iedereen, stak een sigaret aan en hield een gemoedelijke babbel met de journalisten. Dit laatste maar zelden over de financieel-monetaire kapriolen waarvoor hij gevormd was en waarover hij deskundig journalistieke pareltjes van inzicht en eenvoud wist neer te schrijven. Neen, vader Baert, zoals we hem toen noemden, liet zich steeds achteloos kennen met zijn weidse belangstelling en universeel gedachtengoed. Hij had altijd wel een boek gelezen, waarvan wij journalisten nog niet gehoord hadden. Of herinnerde zich een historische anekdote die nu nog véél verklaarde van de chaos in het eigenlijke fresco van politiek en maatschappij. Soms ook gaf hij alleen maar staaltjes weg van een weergaloze humor over en rond het grillige verschijnsel mens. Humor die altijd ontmaskerend maar verheffend en nooit kwetsend was. Vluchtige maar onvergetelijke momenten. Tijdens die gesprekken, zo karakteristiek om hun eenvoud tussen vrienden, groeide op de redaktie van Het Belang van Limburg een spontaan respekt voor het vrijblijvend maar apart journalistiek gezag van Gaston Pieter Baert. Omdat hij ons leerde: een non-konformist van de geest ben je altijd alleen. Omdat hij, ofschoon zelf zo wijs en vol ervaren, toch gloedvol bleef getuigen van een onstuitbare verwondering voor het leven en het menselijk gedoe. Omdat hij buitenlandse kranten kon citeren, waar wij door drukte en sleur, niet altijd aan toe gekomen waren. En vooral omdat vader Baert die superieure gave bezat van het relativeren der dingen en daardoor altijd sprak en oordeelde in een merkwaardige staat van persoonlijke onthechting. Omdat tenslotte zijn nieuwsgierigheid naar de mens en zijn omgeving nooit ophield en hem steeds bleef wegdrijven uit zijn persoonlijke aktieradius van hart en gevoel. Hij overzag zo glashelder de vaak ietwat treurige realiteit dat mensen maar zijn wie ze zijn, maar bleef daar altijd mild en vol begrip bij. Het amuseerde hem zelfs lichtjes. Vader Baert, u hoorde zo bij ons, daar op de redaktie van de krant. Toen ook leerden we dat oerdegelijk politiek civisme van Gaston Pieter Baert kennen. Een overtuigde Vlaming, gedreven door rechtvaardigheid, trouw aan de wortels van de traditie maar vol misprijzen voor de misgroei van sentiment en absurde folklore. Een Vlaming die gehuwd was met de aarde, deze van zijn geboortegrond in het prachtige Leieland, dat hij zijn 163
leven lang als een triomfboog heeft zien schitteren voor de homo esteticus. Zijn Vlaamse oorsprong was geen romantisch gegeven maar een opdracht tot dienstbaarheid voor een volk dat verenigd was en bleef door de grond. In het brede en verdraagzame perspektief van deze volksverbondenheid begeesterde Gaston Pieter Baert ook vele jaren de Kunst- en Oudheidkundige Kring van Deinze waarvan hij een stichtend lid was. Het verdriet om het verlies van een vader is ondeelbaar. Maar namens de Concentra-gemeenschap willen we toch een bijzondere blijk van diep medeleven aan de heer en mevrouw Jan Baert-Martens en hun kinderen. Als werknemers van hun bedrijf hebben we gedurende vele jaren in hen die ongrijpbare en wederzijds belangloze band zien leven, die ertussen een vader en zijn zonen bestaat. U, mijnheer Jan en Hugo Baert, heeft op deze pijnlijke dag geen balsem aan het 86e levensjaar. Al was het voor vader zeker een opluchtend voorrecht zelf te kunnen zien dat zijn zonen in hun aktieve leven deelachtig zijn gebleven aan zijn universele geestelijke boorkracht. Dat vooral moet hem zeker met fierheid hebben doen monkelen dat zó het leven goed was. Maar voor een mens die zo geliefd is als een vader, is een leeftijd nu eenmaal nooit gezegend genoeg. Moge het nu een troost wezen dat vele vrienden en kennissen zullen blijven delen in de onsterfelijke herinnering aan het ongemeen rijke leven van Gaston Pieter Baert. Moge het besef dat veJen met u het gemis van deze waardige levenskunstenaar nog lang zullen aanvoelen, u heenhelpen over de eenzaamheid van deze winter. . En moge vooral het geloof in de nu weer voltooide vereniging van Gaston Pieter Baert met mevrouw Odile Minon, die hij zelf ruim zestien jaar in stille, haast onbesproken maar tedere verbondenheid overleefde, nu bij u langzaam alle gevoelens van spijt doen stollen tot een rustig en draaglijk verdriet.
164
VerslagK.O.K.1981 DOOR
ISABELLE SEEUWS-TORCK
165
167
Het jaar 1981 was helemaal gericht op DE gebeurtenis van het jaar: de openstelling van het nieuwe museum en de daaraan voorafgaande verhuis. 1. Reeds op 1 januari 1981 schreef de voorzitter in die zin een brief aan alle K.O.K.-leden; met de nieuwjaarswensen kwam het bericht van de verhuis en de mededeling dat het oude museum zou heringericht worden als stadsbibliotheek, wat includeerde dat er in 1981 in het oude museum geen tentoonstellingen meer konden gehouden worden; de tweede helft van het jaar was het museum trouwens helemaal gesloten om de verhuis mogelijk te maken van de verzameling, en de intrek van de bibliotheek. Op 23 februari had - toch nog in het oude museum - de algemene vergadering plaats, van de deelgenoten eerst, van de leden daarna. Na bespreking van het activiteitenverslag en van het financieel verslag hield de heer Delmotte, ondervoorzitter van de Geschied- en Oudheidkundige Kring de Gaverbeke (Waregem), een rijk gedokumenteerde uiteenzetting over Deinze in de negenjarige oorlog 1688-1697. 2. In februari 1981 verscheen het eerste nummer van het Kontaktblad K.O.K. Met dit blad wenst het bestuur van K.O.K. meer kontakt te hebben en vaker kontakt te hebben met de leden. Hierin kunnen heel wat kleine mededelingen - ook van anekdotische aard - opgenomen worden, en reakties van de leden zelf, wat niet past in het jaarboek. De reakties van de leden waren gunstig, wat blijkt uit de inhoud van de op het eerste nummer volgende publicaties: er is medewerking, er komt reactie, zowel schriftelijk als mondeling; ook per telefoon komen er opmerkingen die bruikbaar zijn. Er werden in 1981 vijf nummers uitgegeven met samen 48 blz. tekst. Het is de bedoeling de leden op K.O.K.-manifestaties via een nummer van het Kontaktblad uit te nodigen; de gewone (postdure ) uitnodigingen worden erdoor vervangen en meteen krijgen de leden historische informatie, heemkundige informatie en de mogelijkheid om zelf iets mee te delen of iets aan te vullen of te corrigeren. We menen dat alle leden met deze vorm van informatie zeer ingenomen zijn; dat blijkt ten minste uit de vele positieve opmerkingen. 3. Op 1 maart overleed Werner Malfait, de eerste conservator van het museum; op 3 maart overleed onze ere-sekretaris Gaston Pieter Baert. Over hen verscheen reeds een In Memoriam in ons Kontaktblad en staat ook een In Memoriam in het Jaarboek 1982. 4. Op zaterdag 9 mei werd het K.O.K.-Jaarboek 1981, het 48ste, aan de leden gepresenteerd. Het handelde volledig over het geestelijke leven te Deinze met een artikel van Katrien Bergé en een priesterlijst van Pastoor Michem. Daarom ook werd het ingeleid door Prof. Dr. Michel eloet van de K.U.L. met een uiteenzetting over "Het kerkelijk leven in Vlaanderen in de 11" en 18e eeuw. Dat gebeurde in de zaal van de stedelijke tekenacademie. aangezien het oude museum niet meer bruikbaar was en het nieuwe nog niet bruikbaar was.
168
5. De voorzitter hield een uiteenzetting over de geschiedenis van Deinze voor het stadspersoneel, gespreid over twee namiddagen. Hij gaf ook een spreekbeurt over de geschiedenis van Deinze aan de mensen die zich, op initiatief van het stadsbestuur, voorbereiden om als gids in de Brielmeersen op te treden. Heel wat studenten-geschiedenis kwamen bij K.O.K. om raad en om informatie en dokumentatie voor opdrachten in het kader van hun universitaire opleiding (ook enkele voor secundair onderwijs). In het blad "Kultuur und Gewerbe" van de stad Rheinbach, waarmee Deinze officieel een verbroedering aanging, schreef de K.O.K.-voorzitter drie korte bijdragen om, in het kader van de verbroedering, Deinze aan de Rheinbachse bevolking (huis aan huis besteld) voor te stellen. Voor de Deinzenaars vertaalde hij de Duitse teksten die Rheinbach bezorgde om Rheinbach aan de Deinzenaars bekend te maken. Het Deinse Karnavalcomité consulteerde de K.O.K.-voorzitter om een gepaste naam te vinden; zijn voorstel zich de "Kaardernakers" te noemen werd aanvaard en verantwoord in een nummer van het Kontaktblad. Reeds in 1980 verschenen 42 wekelijkse afleveringen in Handelsecho over de geschiedenis van de stad Deinze. In 1981 zette devoorzitter de reeks verder met nog 25 afleveringen. De bedoeling was de inwoners van de stad in te lichten over hun eigen stad en zodoende hen voor de geschiedenis van Deinze te interesseren. 6. In september had een bestuursvergadering K.O.K. plaats waarop de voorzitter twee voorstellen voorlegde. 1. - het bezit K. O. K. in bruikleen aan de stad af te staan; dit voorstel is nog in behandeling omdat nog geen wederzijds akkoord is ontstaan al heeft de vergadering der deelgenoten daarover reeds twee buitengewone vergaderingen gehouden; 2. - een boomplantingsaktie te organiseren rond het museum om het in een groene zone te hebben; bestuursleden en deelgenoten zullen samen een dertigtal bomen van verschillende soort planten in het kader van het beplantingsplan van de stadsdiensten. Ieder betaalt en plant zijn eigen boom. Beide voorstellen zullen uitgewerkt worden. 7. Op het Provinciaal Colloquium van de Oostvlaamse Kringen voor geschiedenis hield op 10 oktober ons mede-bestuurslid en deelgenoot Dr. Luc Goeminne te Dendermonde een uiteenzetting over de struktuur en de technologie van de middeleeuwse staakmolen. Hij publiceerde trouwens in diverse tijdschriften artikels over molens. 8.. Het hoogtepunt van 1981 was de openstelling van het nieuwe museum dat door de stad Deinze werd gebouwd. Dat gebeurde zeer plechtig en onder de belangstelling van bijna 1000 aanwezigen op 28 november. Toespraken werden gehouden door de burgemeester Roger Boerjan (die tevens eerste-ondervoorzitter is van K.O.K.), door de schepen van kultuur, baron t'Kint de Roodenbeke, en door Mevrouw De Backer-Van Ockem,
169
staatssekretaris voor kultuur. De zitting werd gevolgd door een eerste rondgang, door een receptie en door een kaas- en wijnavond waarbij 550 mensen aan tafel aanzaten. Bij de kaasavond was er een verwelkoming door de burgemeester en een tafelrede door de K.O.K.-voorzitter. De burgemeester van Rheinbach, aanwezig met een representatieve afvaardiging, en een wethouder van Oosttellingwerf kwamen het stadsbestuur proficiat wensen met de realisatie. De kaas- en wijnavond in de Brielpoort groeide uit tot een gezellige en kontaktrijke avond. Op 28 november was er een plechtige mis, opgedragen door zeven priesters, ter nagedachtenis van de overleden K.O.K.-Ieden en de in het museum vertegenwoordigde schenkers en kunstenaars. Het Gentse Cantabilekoor luisterde deze mis artistiek op met werk van Alexander Utendale dat voor het eerst werd uitgevoerd. Priester Prof. Piet Thomas hield een gelegenheidshomelie over Kunst en Christendom, waarvan de tekst in het jaarboek 1983 zal verschijnen. Daarna was er in het museum een open-deur-dag (zie verslag Museum-commissie). Het hele gebeuren werd, op initiatief en op kosten van Mevr. Matthijs op video-band opgenomen. 9. Voor de verhuis en de werking van het museum heeft het stadsbestuur, in afspraak met het ministerie van kultuur, een personeelsbestand ter beschikking gesteld. Daarvan is lic. Veerle Van DOOfne de verantwoordelijke tegenover het stadsbestuur; ze is ook animator van wat in en rond het museum moet gebeuren. In december 1981 werd door de schepen van kultuur een vergadering belegd om die animatie te bespreken o.a. met mensen van K.O.K. en van de Commissie van het museum (Mevr. Matthijs-De Clercq, Mevr. SeeuwsTorck en de heren Maes, Vandenbrande, Smith). 10. Van Mw. Martens, Kalkhofstraat kregen we een naaimachine model 1904 (zie Kontaktblad blz. 67) en van dhr Gaston Detavenier, Parijsestraat te Astene, een schrijfmachine, model 1920. Van dhr. A. Allaert, onderwijzer, een doos met diverse dokumenten, van Juf. Gilliaert een pak foto's, van Mw. De Mulder ook een pak foto's; van Dr A. Decaluwe een bundel dokumenten in verband met Winterhulp. Ons jaarboek ruilden we met een veertigtal verenigingen, actief op het stuk van geschiedenis, volkskunde en heemkunde. 11. De werking van K.O.K. wordt mogelijk gemaakt door de belangstelling en de inbreng van de leden, door medewerking van het stadsbestuur, door suhsidiëring door het stadsbestuur, door de provincie en door het Rijk. en door de belangloze inzet van alle bestuursleden en deelgenoten.
170
171
Verslag van de Commissie van Het Museum van Deinze en de Leiestreek over 1981 . DOOR
ISABELLE SEEUWS-TORCK en VEERLE VAN DOORNE
173
Alle activiteiten, besprekingen, aanwervingen en dergelijke rond het museum waren in 1981 toegespitst op HET gebeuren van het jaar: de openstelling van het meuw museum. Er werd druk gewerkt aan de redaktie van de catalogus van het museum, afdeling plastische kunsten, zodat hij klaar was en ter beschikking lag op 27 november. Daaraan werd gewerkt door Isabelle Seeuws-Torck, VeerIe Van Doorne , Mireille Coessens-Holsbeke en Karel Cassiman. Werner Malfait, ere-stadssekretaris van de stad Deinze en lid van de Museumcommissie sedert haar oprichting in 1942, ontviel ons op 1 maart 1981. Hij blijft echter in onze verzameling voortleven dank zij een legaat van 13 werken die hij aan het museum schonk: 12 van Hubert Malfait, zijn broer, en één van Octaaf Malfait, zijn oom. De gemeenteraad aanvaardde het legaat op 1-10-1981; zijn echtgenote houdt het vruchtgebruik. Op 24 juni werd het oude museum definitief gesloten. Vanaf 1 augustus is VeerIe Van Doorne aangesteld als "museumanimator" , belast met de verhuis en "het leven" van het museum. Ongeveer 50 schilderijen werden gerestaureerd of toch even "onder handen" genomen door dhr Th. Eeckhout, in opdracht van het stadsbestuur (een reeks van 36 werken, een 2e reeks van 17, en de Bietenoogst) . Door schenking verwierf het museum in 1981 : "De Feniks", schilderij van Lionel G. Seeuws, geschonken door de kunstenaar zelf. "Geraniums", "Landschap", "Christine", drie schilderijen van Gaston van Wontergem, geschonken door de kunstenaar zelf. Een damesportret geschilderd door Karel Picqué, geschonken door Mw. Hugo Van den Abeele-Goetgeluk. "Molens te Deinze", geschilderd door Rene Van Den Driessche, geschonken door Lucien Van Den Driessche. Een beeldhouwwerk van Jaak De BeuIe, laureaat van de wedstrijd Jonge Vlaamse Beeldende Kunst-beelhouwkunst 1980, geschonken door de Jonge Ekonomische Kamer. Door aankoop verwierf het museum in 1981 : Dubbelspie en Krijtlijn, een schilderij van Raoul De Keyser. Portret van Greta, een schilderij van Frans Labath. Het museum verleende zijn medewerking aan: De overzichtstentoonstelling "Roger Raveel ziet ... in het stedelijk museum te St Niklaas, door de uitlening van het werk "Doorkijk met Machelenkerk". Dezelfde tentoonstelling te Venlo. De retrospektieve tentoonstelling Gustaaf van de Woestijne in het Koninklijk Museum van Schone Kunsten te Antwerpen. Met het oog op de openstelling van het museum werd op 10 september en op 19 november een persconferentie gehouden.
175
De grote dag was 28 november 1981 (zie K.O.K.-verslag). Van 1 december 1981 tot 1 januari 1982 (openingsdag en opendeurdag met + 1500 personen niet meegeteld) waren er 3.644 bezoekers en werden er 503 exemplaren van de catalogus verkocht. Op 30 november reeds vergaderde de Kulturele Raad in het nieuwe museum. Van 3 tot 9 december was er de tentoonstelling van de Boudewijnstichting "Groene Kunsten" met op 8 december een debatavond. Op 17 december was er projektie voor het stadsbestuur, het K.O.K.-bestuur en de Commissie van het museum van de video-opname door Adriaan La Roy van de gebeurtenissen van 28 en 29 november. Deze opname gebeurde op initiatief en kosten van Mw Luc Matthijs-De Clercq, ere-voorzitster van K.O.K. en van de Commissie. Op 22 december was er vergadering over de rol van het museum in het kulturele leven van Deinze, op initiatief van de schepen van Kultuur. Op 28 december kwam een TV-ploeg van de BRT filmen in het museum en een gesprek opnemen met de burgemeester, wat nog dezelfde dag in het T.V.-nieuws werd getoond. BRT 1 en BRT 2-radio namen een gesprek op met Veerle Van Doorne dat uitgezonden werd. Radio, televisie en pers wijdden heel wat plaats of tijd aan de openstelling van ons nieuw museum van Deinze en de Leiestreek.
176
Bestuur K.O.K.-Deinze op 31-12-1981
177
Erevoorzitster : Voorzitter: 1e ondervoorzitter: 2e ondervoorzitter: Penningmeester: Secretaresse: Leden:
,/
mevrouw Luc Matthijs-De Clercq Herman Maes Roger Boerjan Lucien Lagrange Herman Bekaert Isabelle Seeuws-Torck Maurice Coene Jan Moerman André Callens Luc Goeminne Willy Jonckheere Johan Lancksweerdt JosF. Smith Yvan Vandenbrande Geert Van Doorne Martin Van Haesebroeck Urbain Van Wildemeersch
De schepen van cultuur woont de bestuursvergaderingen ambtshalve bij. Museumanimator :
Veerle Van Doorne
Redactieraad:
Luc Goeminne Herman Maes Frans Michem Raf Van den Abeele Geert Van Doorne
Fototheek:
HugoBaert Herman Bekaert Wim Maes Jan Moerman Valeer Mortier Gaspard Van de Vijver Gaston Van Wonterghem
Archeologische groep:
Morgan De Dapper Carlos De Vleesschauwer Bart Rijckbosch Isabelle Seeuws-Torck Geert Van Doorne Veerle Van Doorne
Audiotheek:
Martin Van Haesebroeck
Correspondentie-adres:
Museum van Deinze en de Leiestreek Luc Matthijslaan 9800 Deinze prk. 000-0434500-37
179
Lijst der deelgenoten K.O.K. v.z.w. op 31-12-1981
181
v.z.w. K.O.K. maximum 30 deelgenoten Voorzitter: 1e ondervoorzitter: 2e ondervoorzitter: Penningmeester: Secretaresse: Bestuurslid: Bestuurslid: Leden:
Herman Maes Roger Boerjan Lucien Lagrange Herman Bekaert Isabelle Seeuws-Torck Maurice Coene Jan Moerman t Gaston Pieter Baert Gastonn Bollez André Callens Etienne De Backer Albert De Busseré Albert De Clercq Luc Goeminne Carlos Maere Mw Luc Matthijs-De Clercq t Werner Malfait Jean Baptist Mestdagh Rudy Pauwels Jos Fred Smith Marcel Spiers (ontslag nov. 1981) Martha Soenen Robert Torck Jacques Van Cauwenberghe Raf Van den Abeele Yvan Van den Brande Urbain Van den Heede Geert Van Doorne Martin Van Haesebroeck Urbain Van Wildemeersch
183
Commissie van het Museum OP 31-12-1981
Erevoorzitster : Voorzitster: Leden:
mevrouw Luc Matthijs-De Clercq Isabelle Seeuws-Torck Roger Boerj an Rudy Pauwels Henri Dufaux Willy Saverys Namens het stadsbestuur: de schepen van Cultuur Namens K.O.K.: de voorzitter Secretaris: de museumanimator Correspondentieadres: Museum van Deinze en de Leiestreek Luc Matthijslaan 9800 Deinze
185
LIJST DER ILLUSTRATIES
Ivo ScheerIinck
11
Gaston Scheerlinck
13
Desiré Scheerlinck
15
Oude brandweerwagen
57
Drie generaties De Smet
63
Afscheid van Remi Carton
65
Inhuldiging van het Arsenaal
67
Begrafenisstoet Ivo Scheerlinck
69
Het Korps in 1953
71
Eerste prijs te Ronse in 1959 .
73
Koning Boudewijn op bezoek in 1966
75
Koning Boudewijn op bezoek in 1966
77
Uitreiking eretekens in 1970
79
Uitreiking eretekens in 1971
81
Afscheidsfeest in 1974
83
Het Korps in 1981
97
Virginie Picqué
139
Camille en Virginie Picqué
141
Karel Picqué - zelfportret .
143
Een merkwaardig geschenk
147
Werner Malfait
153
G.P. Baert .
159
Museum voor Volkskunde in 1981
167
Museum voor Schone Kunsten in 1981
171
INHOUD
Brandblussen . door Herman Maes
9
Een belangrijk dokument door Frans Michem
129
Votiefschilderij van Ch. L. Picqué door Marcel Daem
137
Een merkwaardig geschenk door Herman Maes
147
In Memoriam Werner Malfait door Herman Maes
151
In Memoriam G.P. Baert door Herman Maes
157
Verslag K.O.K. 1981 door Isabelle Seeuws-Torck
165
Verslag v.d. Commissie v.h. Museum door Isabelle Seeuws-Torck en Veerle Van Doorne
173
Bestuur K.O.K.
177
.
Lijst der deelgenoten K.O.K.-vzw
181
Commissie v.h. Museum
185
Lijst der illustraties .
187