KUNST- EN OUDHEIDKUNDIGE KRING DEINZE
BIJDRAGEN TOT DE
GESCHIEDENIS DER
STAD DEINZE EN VAN HET LAND AAN LEIE EN SCHELDE
F
Nr 38 ... 1971
Van dit jaarboek werden, behalve de gewone, XX genummerde Luxe-exemplaren op houtvrij velin-papier gedrukt. Dit is nummer
III bestemd voor de Provincie Oost-Vlaanderen
Brieven uit het Leieland
Aan mijn vrouw die mij met een half woord begreep, aan mijn ouders die zo goed konden vertellen, aan mijn kinderen en kleinkinderen. G. P. B a er t
WOORD VOORAF ertig jaar of daaromtrent moet het geleden zijn dat ik de eer en het genoegen had G. P. Baert te leren kennen. Toen wij elkaar voor de eerste keer ontmoetten was hij ambtenaar in Brugge en terwijl ik met hem sprak, had ik het gevoelen dat hij geen vreemde voor mij was. Weldra bleek dat wij kinderen waren van dezelfde streek, hij geboren in Deinze op 3 juni 1895, maar op het leven ingegroeid in het land van Leie en Mandel, zoals het daar ligt van SintBaafs Vijve tot Petegem en Kruishoutem tot Aarsele. Dat is de streek vanwaar ook mijn familie afkomstig is en waarover hij doorgaans geschreven heeft. Het was alsof wij elkander vroeger al eens gezien en gehoord hadden. Wij telden gemeenschappelijke vrienden, spraken dezelfde taal en hadden belangstelling voor dezelfde zaken. Nu verwondert mij dat al lang niet meer, want de ondervinding heeft mij geleerd dat de natuur waarin wij leven en de bevolking die ons omringt een stempel drukken op onze persoonlijkheid. Vaak valt het mij op dat de mensen van oudsher aan dezelfde streek gebonden onmiskenbare gelijkenissen vertonen. Dat geldt zowel voor hun uiterlijke verschijning als voor hun innerlijk wezen, voor hun voorkomen als voor hun levensbeschouwing, voor het beeld als voor het watermerk van hun persoonlijkheid. Die overtuiging werd versterkt toen ik in de volgende jaren wel niet alles maar toch het merendeel las van wat G. P. Baert in de B i j d r a g e n t o t d e g e s c h i e d e n i s v a n d e s t a d D e i n z e, B i e k o r f en 't B e e r t j e geschreven heeft. Zijn bijdragen konden niet loochenen van wie .zij waren: hun eigenschappen tekenden het portret van een auteur, die met geen andere te verwisselen was.
D
7
Vooreerst door de keuze van zijn onderwerpen, gegrepen uit heden en verleden van zijn geboortestad en haar ommeland. Wat daarnaast in het bijzonder opviel was hun degelijkheid. Een studie vanG. P. Baert steunde altijd op wetenschappelijk verantwoorde gegevens en verschillende malen is het hem gelukt onbekende handschriften te ontdekken. Hij publiceerde ze dan met een commentaar dat van evenveel kennis van bijzonderheden sprak als van zin voor synthese. Als zijn historische artikels- zoals over het aanleggen van de weg Kortrijk-Gent, de uitwijking naar Amerika vijftig jaar geleden en de zijdeweverij in Deinze- zo boeiden, was het omdat zij tintelden van leven. Het waren concrete zaken waar G. P. Baert over handelde, mensen uit vlees en bloed, gebeurtenissen en toestanden, zo geschilderd alsof wij ze nog onder onze ogen konden zien. Daarbij kwam zijn nooit aflatende belangstelling voor het geestelijk erfgoed van het gewone volk. Hij had waardering voor de taal en de sagen, de liederen en de folkloristische gebruiken van de streek. Als geen ander kende hij de oude ambachten met hun werktuigen, de vermakelijkheden en feesten, het bijgeloof en de godsdienstige praktijken, de bouw en de inrichting van de woningen en de klederdrachten die tot een voltooid verleden behoren. Die wetenschap drong hij niet als een betweter op, maar het was hem een vreugde ze mee te laten spelen waar ze te pas kwam en de aandacht trok. Tettslotte heb ik G. P. Baert niet minder bewonderd als verteller. Op zijn manier is hij erin geslaagd zijn schetsen en verhalen tot het peil van de waardevolle regionale literatuur te verheffen. Ze hebben mij dikwijls verrast met een vleugje ontroering en een zachte humor. Zijn schalkse eerbied voor de waarachtigheid heeft zijn figuren en hun tegenkomsten de glans en de kleur van oude prenten en zijn lezers een glimlach van vreugde geschonken. Het Leie- en Mandelland werd door zijn werk belicht en geschakeerd, uitgebeeld en geboetseerd, zoals een beeld-
houwer uit de klei het bezielde gezicht van een bemind persoon modelleert. Geen vierkante duim van dat wezen of het straalt ziel en leven uit. Om al die eigenschappen van zijn wetenschap en kunstt zowel als om zijn gaven als mens en zijn genegenheid als vriendt zullen u en ik hem dankbaar blijven. André Demedts.
9
TER INLEIDING k leerde Gaston Baert kennen in den Huize Koekebak van onze K.O.K. voorzitter te Deurle. Hij vulde de redaktievergaderingen van onze jaarboeken met zijn gulle humor en zijn verteltalent. Hij woonde toen te Brugge. Hij had lang in Petegem gewoond en in Deinze, zelfs een tijdje in Gent. Zijn ouders verhuurden er kamers aan studenten en o.a. Fernand Pauwels, onze ondervoorzitter (dichter Marnix van Gavere) was er ,,op kot" samen met Robert Torck en Wies Moens. Gaston Baert kwam weer naar Deinze en werd er ,,bankiee' in de Handelsbank, later secretaris van het Werklozenfonds. Gaston Baert was bij de stichting van onze Kring bij de eerste jaargang en bleef secretaris tot hij naar Brugge verhuisde. Hij is sedertdien ere-secretaris. Zijn verhuis naar Brugge bracht hem in nauwer kontakt met Biekorf, waarvoor hij, vanuit Deinze reeds, een paar bijdragen geschreven had. Maar nu, dicht bij de redaktie van dit "leerblad'', zou hij intenser meewerken en vond hij er een plaats om zijn liefde en zijn teleurstellingen voor het Leieland te uiten. Hij beschreef de streek, of beter : hij beschreef de mensen. Want dat hij van de mensen houdt blijkt uit zijn werk. En hij kende ze, observeerde scherp, en met een verbazend geheugen wist hij ze in details te beschrijven in hun doen en laten, maar ook in hun denken en voelen en in hun werktuigen en hun taal. Vanuit zekere afstand in ruimte en tijd werd zijn observatie een inspiratiebron voor een reeks losse beschrijvingen van types. Bij die types vinden we zijn vader en zijn
I
11
moeder, zijn grootouders, zijn buren, vrienden en schoolkameraden; ook hemzelf. Die verhaaltjes en stemmingsbeelden, van enkele bladzijden omvang telkens, boeiden weldra vele lezers; en dat verwondert niet : hij schreef zoals hij het ook vertelde nl. in de geschaafde taal van de streek. Op de KOK-redaktievergaderingen hoorde ik hem vertellen, urenlang. En hij boeide. En daarom ging ik zijn verhaaltjes in veertig jaargangen Biekorf lezen en ook in 't Beertje. En ik vond het spijtig dat die verhalen over onze mooie streek en over de mensen die er leven en leefden zo verspreid en verloren lagen in vergeelde jaargangen, meestal onbereikbaar, of toch moeilijk bereikbaar of onbekend, voor de mensen die zich hier voor de streek interesseren. En zo ontstond het voorstel om naar aanleiding vanG. P. Baert's 75ste verjaardag een jaarboek uit te geven dat uitsluitend uit verhalen van hem zou bestaan. De medewerking van Gaston Baert aan Biekorf begon in 1933 met enkele kleine bescheiden opmerkingen; het aantal en de omvang groeide geleidelijk en in 1937 begon hij plots met zijn verhalen: Van den ouden dis, nog in 1937 en in 1938 Corneelken, Vinkenieren, Van den Baas uit de "Schietspoelett, Muziekpapier. En naar aanleiding van die eerste verhalen kreeg G. P. Baert een brief van Richard Minne : vanuit de Eikeldreef te Sint Martens La tem schreef Minne naar zijn vriend te Brugge op 5 augustus 1938 : "Met veel genoegen heb ik Biekorf ontvangen en uw bijdrage gelezen. Ieder maal dat ik de gelegenheid had u te horen vertellen, heb ik in mijzelf gezeid :Dat zou Gaston op papier moeten zetten zie. 't Doet me waarachtig plezier dat ge daar met begonnen zijt. Ver van stop te zetten moet ge voortdoen. Waarom zoudt ge uw herinneringen uit uwen Deinsen jongen tijd niet tot een boekje verwerken'? Ik heb u tientallen anekdoten horen ten beste geven, die heel wat meer om 't lijf houden dan veel gekrabbel dat in Vlaanderen verschijnt.
12
Geloof me, tt is slechts de eerste stap die kost. En gij hebt hem gedaan. Ik verwacht nu nog meer van u. Mag ik ook een beetje aan kritiek doen? Ja? Welnu, uw stijl zou nog aan direktbeid winnen, indien ge wat minder den nadruk legde op den "folkloristischen't kant van uw onderwerp. En indien ge ook het dialekt met minder overvloed gebruikte. Maar ge zult zien, als ge voortdoet komt het vanzelf in de plooien. Gaston, steek de grendel op, zet u achter uw tafel en schrijf. Dat is een vriendenraad. Als ge hem niet volgt, dan kom ik met heel wat minder genot en verwachting naar Brugge. Van Jozef Begodt tot hiertoe nog geen spoor. Zodra hij stuikt komen we tot bij u afgezakt. Groeten aan de familie en van harte, Richardtt. Ook anderen spoorden hem aan verder te doen : Gerard Walschap, Herman Teirlinck, Julien Kuypers, Albert Saverys (zie nota bvb. Baas van de Schietspoele); Emmanuel De Bom schreef met lof over die verhalen aan Albert Saverys en Wies Moens meende dat ze het bloemlezen waard zijn en Stijn Streuvels volgde het werk van Gaston Baert op de voet. In 1964 bezocht G. Baert Servaes te Luzern; Servaes was geabonneerd op Biekorf en spoorde Baert aan nog van die verhalen te schrijven. En hier zijn we dan met een bundel verhalen. Het voorstel werd door de Kring onmiddellijk aanvaard en dus moest er met G. P. Baert over gesproken worden. Dat bracht een bezoek (meer dan één) mee aan de auteur die nu te Hasselt woont. De dagen die ik er met hem doorbracht zijn er met een mooie herinnering Ze leerden me een goed mens kennen met zijn rijke ervaring en zijn humorvolle, soms sarkastische kijk op mensen en dingen. Hij heeft me uren verteld uit zijn vele belevenissen allerhande; 13
ik wenste dat ik zijn vertellingen op band had opgenomen want zijn humor en zijn verhalen waren ook gevuld met zeer veel dokumentatie over het leven van de streek, over de mensen, de gebeurtenissen en de dingen. Maar over de mensen vooral. We geven deze keuze uit zijn verhalen- het spijt ons dat we niet alles kunnen geven - onder de titel "brieven uit het Leielandtt. We meenden het ook noodzakelijk hier en daar wat uitleg en woordverklaringen te moeten toevoegen, want zijn taalschat is zo rijk en vaak op verouderde of dialektische woorden gesteund dat er vele woorden de lezer onbekend zijn. We hebben ook, vooral in de oudste stukken wat aan de spelling gedokterd maar de dialektische klank willen bewaren. Over deze dialektische klank schreef hij zelf dat hij het Deinse Nederlands van zijn vader èn het Kruishoutems Nederlands van zijn moeder wat geschaafd, heeft willen weergeven. De laatste twee teksten Leietocht I en 11 zijn nog niet eerder gepubliceerd. We bedoelen hier geen wetenschappelijke tekstuitgave, alleen het ter beschikking stellen voor een ruimer publiek van G. P. Baeres pareltjes, opdat er van zijn vertellen en typeren op ruimere basis zou genoten worden. Ik dank Gaston Pieter Baert voor de vele uren die hij mij heeft gewijd. En ik hoop dat de lezers van deze keuze uit zijn verhalen hem in de verhalen zullen herkennen, of leren kennen. Herman Maes
14
G .P. Baert tot de lezers van deze brieven uit het Leieland EZER, wil gedogen dat, aangesproken door de liefde tot der vaderen grond, ik het zeil uitzet voor een tochtje naar de oevers van de Leie waar de muzen bij het begin onzer generatie hun verblijf openbaarden, als destijds op de flanken van de griekse Helikon. Wat ge hier te ontladen krijgt is een vracht van verjongde reminiscenties met tijd van jaren aaneengeregen tot een snoer. De tijd vliegt snel en de gebeurtenissen volgen elkaar op in een niet bij te houden tempo. Een vertraagde film van een voetbalspel is soms van onschatbare waarde voor wie leert spelen. Daarom is het goed de stap te vertragen om beter te ontleden wat te zien is. Hoofdzaak is voortdoen. ,,Wanneer ik schilder dan doe ik voorttt zei Saverys, "wanneer ik treuzel weet ik dat ik vastloop, dat ik iets niet goed zag: wanneer ik goed zie dan gaat het al spelendtt. De rest is kwestie van een beetje moed in de goede richting. ,,Wanneer ik langs de weg een boom in de gaten houd, rijd ik er vlak tegen optt zeiden de eerste fietsers en zo varen nog vele autorijders omdat ze niet steeds hun beste doen, en niet bevroeden dat langzaam rijden veilig is. Dit zijn dan verhalen uit mijn jeugd en herinneringen aan mensen waarmee ik omgang had; beelden uit het verleden die nooit vergaan omdat ze prentset sloegen in tt gemoed. Ik ben geboren in een kleine stad op een boogscheut van de rechteroever der Leie, waar ik lang gewoond heb, ter schole ging en mensen leerde kennen. Ze zijn er niet bozer dan elders. Het was een stad van neringdoeners, zijdeweverijen in
L
IS
de zijstratent ambachtslieden langs de brede baan en boeren buiten de oude :vestingen. Sinds eeuwen hadden de mensen er geen andere betrachting dan hun brood te verdienent een appeltje tegen de dorst op zij te leggen en een ponkje tegen de oude dag te garen. Langs de Leie werd steen gebakkent werden kolen gelost voor veldovens en werd huisbrand en graan vervoerd voor de bloemmolens. In den Binnen wonnen de winkeliers hun huispacht met de opbrengst van hun winkel op de woensdagmarkt en op den Buiten(l) woonden een paar hengstehouderst boeren op de zandkouters en vlassers; op de Dries en de Molenhoek de kortwoners die 's zomers naar Frankrijk trokkent in beten en vlas werkten en 's winters zwingelden en hekelden. Er waren nog armen die naar de brooddeling kwamen op 't gemeentehuis en grote gezinnen waar de zondag de was boven de stoof te drogen hing omdat de kleuters maar één hemd hadden. De boeren op leeftijd kwamen naar den Binnen wonen en rentenierden. De oudste zoon bleef op het hof. De zoons van fabrikanten en burgers leerden viool en de dochters piano. De rijkemanszoons kochten een fiets en reden mee in de Ronde van België (2). De opkomst van de machines deed een tijd lang de werkgelegenheid verbijsteren. De arbeiders vonden de weg naar Amerikat het land van belofte. Het werd voor velen de welvaartt voor anderen Amerika-Mizerika (3). De rijken hadden hun voorspoed niet te danken aan erfenis maar aan eigen ijvert vlijt en kunde en hun benen waren sterk genoeg om de weelde te dragen. Toen de eerste oorlog uitbrak en de invoer van natuurzijde stilvielt was er een zijdeweversbaas die geheel de duur van oorlog aan zijn volk een frank daags als onderhoudsgeld betaaldet zonder werken. Hij werd burgemeester (4). Van klein tot groott van rijk tot arm was rijp overleg en behendigheid als aangeboren. Zuinigheid en goed bedeel was het geloofspunt van eenieder en is nu nog de opperste levenswijsheid.
16
Er was geen klasseverschil en iede1;"een sprak Vlaams. Er waren enkele uitblinkers : de Kongo-pionier Julius Van Dorpe die zijn standbeeld (5) kreeg, de eigenaar van het eerste Vlaamse nieuwsblad in de Verenigde Staten, Van Lancker (6), de bisschop van Gent, Karel Calewaert (7). muziekbeoefenaars, schilders, toneelliefhebbers die het Landjuweel wonnen (8). Na de eerste kommunie speelde ik viool op het hoogzaal in het kerkorkest en in 't symfonisch orkest zat ik naast Pier Dujardin (9), de oom van Albert Saverys, de gewezen ordonnans van generaal Villebois de Mareuil in de Boerenoorlog van Transvaal. Dat vertel ik hier voor d~ eerste keer. Zes jaar heb ik op de gemeenteschool gesleten, in het landelijke Petegem, buiten de vesting van mijn geboortestad, Deinze. Daar heb ik mijn eerste kennissen opgedaan bij meester Pol Govaert, een boerezoon uit het Waasland die zijn diploma haalde tijdens de schooloorlog, in de jaren tachtig. Hij was onderwijzer, landmeter, agent van de Boerenbond en dreef handel in zaad en meststoffen. Met hem trappelden wij de wegels en de wegelingen van het nieuwe kerkhof, hielpen wij de meikevers verdelgen, leerden wij loof inkuilen en pootjes aangeven bij het slijten van het vlas. Hij vertelde ons over zijn reizen naar Rome en gaf ons de eerste begrippen mee van eerlijke handel in tegenstelling met het maken van woekerwinst. Daarna ging ik naar de franseschool om later de lessen te kunnen volgen in de nijverheidsschool van de grote stad omdat mijn vader mij bestemde voor de weverij, maar door oorlogsomstandigheden verzeilde ik naar het bankwezen. Wij kregen die post toegewezen door directeur De Laere van de Nijverheidsschool (1 0) en konden zo ontsnappen aan inlijving bij de Zivilarbeiterba taillone van de bezetter en in de bank hadden wij weinig werk. Wij benutten onze vrije tijd met Engels leren bij father Chas. P. Horan, een Ierse taalgeleerde die zich wekelijks als vreemdeling moest aangeven bij het Meldeamt. 17
Nadien kregen wij kennis met de vrouw van ons hart die van Kortrijk was, fijnbesnaard en schalks, een tafel- en bedgenoot en pand voor het leven. Om beter loon naar werken te krijgen gingen wij banken naar Brussel in de London County, Westminsterand Parr~s Bank op de Treurenberg. Daar kregen wij een nieuwe kijk op de wereld, kwamen na enkele jaren terug naar de Vlaanders omdat wij onze intussen gewonnen kinders niet wilden laten verfransen en werden bedrijvig in de rederij van een vriend die schepen reedde varend op Skandinavië. Maar · dit was niet alles. Een oude schoolmakker loodsde mij terug naar de bankwereld en toen het daar begon te daveren en te deernsteren werd ik ingeschakeld in het bestuur van de sociale verzekeringen, te Brugge zodat ik, na de rijke mensen in Oost-Vlaanderen, de kosmopolieten in de hoofdstad ook de armsten in West-Vlaanderen leerde kennen. Ik luisterde en keek naar wat ik hoorde en zag en het werd een soort bezetenheid. Toen ging in aan het schrijven maar de he. zetenheid haalde ik niet uit de boeken. Wanneer ik iets wilde neerpennen dacht ik aan mijn jeugd- en kinderjaren, hoewel ik niets schreef vóór mijn acht en dertig jaar. Wie weet of en wanneer hij schrijven kan? Ge twijfelt en struikelt bij elke zin en weet niet of het de moeite waard zal zijn. En naderhand is ~t alsof ge niets hebt gezegd omdat ge niets te zeggen had. Sommigen beweerden dat het wel was. Anders had ik er -niet mee~ voortgedaan. Boeken las ik weinig maar grondig, Father Horan leerde mij wegwijs worden in Shakespeare en in mijn boekenkast staan ook Gezelle en Streuvels en Biekorf. Van Conscience, Goethe en Montherlant heb ik iets onthouden; ook van Flaubert waarvan Streuvels mij zegde dat hij een foutje had : "het zit te goed ineen~~. In het spel stond ik mijn stuk. Mijn grootste overwinning 1 Bij het marbelschieten schoot ik van tussen de straatkeien de knikker weg en mijn knikker zat op de plaats van die van mijn speelmaat tot lof en bewondering van al de ommestaanders. Was haantje-voor in ~t hoepeljagen en in 't zwem-
18
men dat ik leerde in de rootbakken van de Leie, en niet te vergeten, het steken van de ring op de paardemolen van Spriet, om een gratis-rit. De studies verliepen vlot; examens legde ik af bij de vleet en in 't afsluiten van balans en winst- en verliesrekening werd ik bedreven. Nu nog ontleed ik een jaarbalans, bij voorkeur van een bedrijf waarin ik belang stel of heb. Mijn ouders zwoegden vroeg en laat : vader in de zijdeweverij, ging met zijn zoons wandelen de zondag door bos en veld. Hij was een man van orde en regeltucht en zei alleman goendag met hun voornaam. Moeder was kleermaakster, dame naast de dames die bij haar hun kleren lieten maken. Zo kregen wij toegang tot de burgerij die niet alle edele deugden bezat maar toch de meest noodwendige om door 't leven te komen. De geleerdheid stond niet in hoog aanzien bij de groten maar zij hadden werklust, durf, takt en oordeel en werden topfiguren in de politiek omdat de mensen geen mislukkelingen duldden in de hoge posten. Victor De Lille's vrouw, geboren De Zutter, die van Kanegem was, gaf mij destijds haar oordeel over mijn vaderstad te kennen en zei "is altijd een blauw nest geweest". De stads- en streekgenoten waren zoals alle mensen, tuk op vrijheid, mensen die geloofden in de mens, vrij zoals het Leieland en velen in vrij huis en op vrij erve, ontsnapt aan de knel van heer en dwang.
* Er is weinig dat buiten het spoor van het alledaagse loopt, om zo te zeggen niets. Het leven vliedt, altijd voort hetzelfde: eten, drinken, slapen, uitgaan, bij geval een boek kopen en weer naar huis toe gaan. Aandachtig lezen of schrijven, goed of slecht. Meest minder goed maar nooit gedwongen, nooit met tegenzin. Nu en dan wat rusten en kijken naar de hemel, blauw of grauw, maar meestal grauw. Wat daartussen valt zijn korte poosjes, droeve of blijde. Van waar komt het verschil? Wie aan 't schrijven gaat neemt de pen ter hand en zet zijn bevindingen op papier en zegt
19
wat hij ziett hoort of voelt. Hij vindt genade in zijn werk waar hij de droeve dingen soms verbloemt. Soms leest hij zijn eigen werk. Tegen wil bij ~t nazien van de drukproeft tegen dank bij ~t verschijnen bij de lezer. En de vraag rijst : zou ik het nog zó doen; zou ik het nog zó kunnen 1 Hij leest een bladzijde van vroeger: al onstuimigbeidt ijvert vlijtt volhoudent doordrijven. Na een half eeuw schrijvent wegen de jaren op de schouders. Zo zoudt ge ~t niet meer kunnen. De wereld waarin wij leven is al snelbeidt benzinegeur en lawaai en ge snakt naar kalmte en rust. Ge schouwt over de afgelegde weg en gaat na of .er geen persoonlijkheid verloren ging. Wij versmaden de tijd en de tijd neemt wraak over ons. Wij zoeken in de toekomst van het ruimtetijdperk en ~t verleden wordt ons meester. Hoe hebben wij ons gedragen in de stormen van herinnering en hoop 1 Wij overwegen en blijven onwerkdadig maar niets doen brengt geen aarde· aan de dijk. De schrijver wacht op het opdoemen van een feit. Zijn geest wacht op de kiemkracht van de gedachte. Waar schuilt de kiem 1 Zal ze gedijen of verkwijnen 1 Vele kiemgedachten kiemen nooit. Dit is niet wonders. Zoals de uitwasemingen die ~s nachts uit de aarde opstijgent zo komen uit de diepte van ~t bewustzijnt gewaarwordingen die een ogenblik flitsen en plots verdwijnen. Het is alsof het ei van Columbus ons ontgliptet een verloren tafereel. Er zijn er die de kansen willen dwingen en het lot geweld aandoen. Het lot is dan de vruchtbare kanst het instinkt of de scheppende kracht die wij niet altijd kunnen grijpen omdat wij niet weten of ze grijnst of lacht. In de werkkamer wachten wij op de sprankel en op tafel wacht het onbeschreven blad papier.
* De kritiek wil uitleg geven over het ontstaan van het werkt de oorsprong vindent het broeden en ontwikkelent het lukken of mislukkent het windei of het zwalpei. Het is geen
20
kleine taak. De schrijver zelf heeft moeite om zijn eigen werk te verklaren. Hij schrijft wat hem te binnen viel en vaste vorm kreeg. Het wordt een verhaal, een boek. Hij weet niet wat de doorslag zal geven, zijn belevenissen of zijn verbeelding, noch de held van zijn verhaal. Waar zit hem het verschil tussen waarheid en verdichtsel? Bij het neerschrijven van deze korte verhalen is verdichtsel niet vandoen geweest. Wij betrouwden op wat wij hoorden en zagen van kindsbeen af, van vader, moeder, kennissen en vrienden en trachtten dit klaar en duidelijk weer te geven, zo vloeiend mogelijk en zonder verraad van de zegslieden. Wij maakten een inventaris op en schreven neer met devotie. Zijn de verhalen goed of slecht? Wij hadden ze liefst niet slecht maar kunnen onmogelijk zeggen hoe ze op papier kwamen. Ze werden eerst verteld als naklank van de dagelijkse ommegang. Later werden ze aan de dag gegeven met jeugdige geestdrift of met de voorzichtigheid van de bejaarde man. Uit de herinnering van de jeugd blijven kleine kruimels en diepe indrukken over. Het is beter afwachten dan gedwongen op stap te gaan. Daar is de stijl en daar is de toon. De stijl kan juist zijn maar de toon niet passend. Het verschil is subtiel en de beste critici kunnen het niet altijd onderscheiden. De stof komt uit het kort verleden vóór het tijdperk van wereldkampioenen en astronauten. De stijl is zo, de toon is anders. Hoofdzaak is het vermijden van de wanklank. Wanneer de pen haperde zweeg ik liever. Toen kwam de twijfel. Toen de twijfel brak duurde de vrees voort want elke poging is geen vooruitgang, zei Graciàn. Zo werden offers gebracht. Snoeien staat de man op leeftijd beter dan de aankomeling. Daar de stof gestalte kreeg in het Leieland, in de eerste helft onzer eeuw, bij de mens van te lande of in de kleine stad, konden wij afzien van verfijnde sierlijkheid maar niet van de vrije, ongekunstelde, onbewimpelde welbespraaktheid van onze tijd- en streekgenoten. Moesten wij de soms 21
verouderde zegswijze laten varen en daardoor bekennen dat de woordenschat vermindert? Daarom schreven wij eenvoudig, zonder nodeloze opeenstapeling van adjektieven noch lange beschouwingen en vertelden de gebeurtenissen met weglaten van vervelende en nietszeggende superlatieven, latend onze vogels zingen zoals ze gebekt zijn. Mogen deze verhalen uit het Leieland de onbevooroordeelde lezer welkom zijn en het hem verheugen dat nog zo vele Vlamingen van overspoeling gevrijwaard bleven; mogen zij die gemakkelijk tot overbeschaving, zwartgallig~ heid of twijfel neigen, uit het leven onzer beste broeders - de eenvoudigen des harten - een les van optimisme putten, van edelmoedigheid en taaie wilskracht. Ik ben blij dat mij hier de gelegenheid geboden wordt om E.H. A. Viaene, hoofdopsteller en uitgever van "Biekorf" mijn beste dank te betuigen voor de gastvrijheid die hij mijn bijdragen in zijn leer- en leesblad schonk, zodra hij wist wat hun strekking was, en ook voor de gelegenheid die hij mij gaf om ze te laten bundelen en herdrukken. Hasselt, 1969 Gaston Pieter Baert
22
Van den ouden dis ROOTVADER was van Oeselgem gekomen na de slag van Waterloo; hij was in de klodden geraakt bij tt afslaan van tt vlas en moeten vertrekken met de lanteern aan den dijsel. Vader was geboren in tt jaar 20 en had in tt jaar 30 generaal Chassé zijn krijgskas zien uitdelen op de "Knok". Vader trouwde in de jaren 40 en ging een klein gedoe betrekken. Na tt derde kind kwam dteerdappelplage en de slechte tijd. tt Boerderijtje wierd de renewatie en tt gerocht uitgeschud. Vader ging delven aan de vaart van Schipdonk bij Nozer Wal. tegen tien stuivers daags. •t Was drie stuivers meer of bij de boer. maar zonder de kost. In •t jaar dat onze eerste koning stierf, trouwde een van de zoons en •t was hij die mij bij gehele mondsvullen vertelde hoe z• aan de kost kwamen in de slechte jaren en aan welke kost: Ze 'n hadden letter of nooit te kortt maar •t was er somtemets naar. Twee keren te jare vers vlees : met de "guldet• een kot-
G
zieblz.240
dis = gedekte tafel hij was in de klodden geraakt
= in de vodden, in de patatten, in moeilijkheden geraken
afslaan = verminderen van prijs met de lanteern aan den dijsel vertrekken = vertrekken uit een plaats waar men (financi.&) moeilijkheden heeft renewatie = ruinatie, het geruineerd zijn Nozer Wal = Noorder Wal, waar het Schipdonkkanaal in de Leie loopt; gegraven in de jaren 1840 e.v. - zie K.O.K. 1940 gulde = kermis op zondag na St Pietersnacht - begin van de grote ommegang te Machelen-Leie
23
konijn en met de kermis nen end worst, lengte daar of omtrent ne vinger. Anders geen nood. Achter Alderheiligen 't zwijn in de kuip. D'hespen wierden verkocht aan Frien Verzele; die verzond ze naar de Walen. De Walen eten geern hespe. Op 't vlees in de kuipe moest gespaard worden om toe te komen tot 't ander jaar. Zo kwam het dat de kost geschrankt wierd. Dat begost al van de zaterdag; - naar de plaatse om vijf eens kipkap en een kluitje kaantjes. De kipkap was voor 's avonds met de pellekokers. Hoogdag en leegdag 't was geriggeld bakevlees gebraad en eerdappels gestampt met kolen, in de winter; 's zomers, bij voorkeure, met zulker en 'n pootje kaantjes. Zulker in de maand van meie is eerste klasse voor de slierematiek. Wij heetten dat "klak". Zo de zondag was 't vaneigen best. 's Avonds brui; de mok was gevuld met d' olie van boekienoten die de jongens elk jaar gingen rapen in de kasteeldreven. Vader 'n ging nooit uit. Om nog wat bij te verdienen in de winters' avonden vlocht hij pezen of sneed hij toebak. Moeder stopte kousen voor den "binnen", tegen 'n kluite 't stuk. In de wekedagen, 's noens scheutel met ajuinsause en bonen of eerdappels, was de rechten ees. kipkap = gehakt vlees kaan(jes = brokjes mager vlees die van 't gesmolten vet geschuimd worden pellekokers = aardappelen met de schil geriggeld = vet vlees met streepjes mager vlees doortrokken bakevlees = (bacon), varkensvlees zulker = zurkel slierematiek = stoelgang, afgang brui = spijs van boekweitkoek mok = put, kuiltje dat in de brui geschept werd voor de saus boekienoten = beukenaten scheutel = stuk vlees, vooral zwijnevlees
24
Van den dinsdag begon moeder 't vlees al te pegelen. 't Was toen blende zoppe. 't Groensel al te gare t koletoppen en loofspruiten in 't water gekookt met 'n kluitje vet en kaantjes. Flets, fleeuw en niet etelijk. Da sch ••• de keerse uit. Zat er enen te kneeuwelen of te keerogen, zei vader : "'t Smaakt lijk suiker. 't Was erger in de jaren 40. Ze peuzelden toen kwansel van dikkaard uit 't stijfselkot. Ze wierden daar dikbalgde van, maar z'aten 't tegen heug en meug". 's Winters lieten we ons meest gelegen aan gestoofde rapen of wortels of ro'kolen met eerdappels. Vader· zei dat niets de rapen te boven 'n ging. "Rapen, doen 'tal gapen", zeid' hij. Later van tijd wierd vader boever bij nen aardmarktjan. Wij waren toen al met negenen. Hij verdiende al thope 40 frank te maande, en sliep boven de peerdsstal. 's N uchtends achter de kaffie bij den baas, kwam hij naar huis, gaf de kinders 'n kruis vóór 't scholeen at dan "zijn scheerzepe met eikenhout''. Hij wilde zeggen : roggestuiten met scheutel, al gerni vet. Vader was ne raten. Voor alles wist hij nen andere name. Was 't zake dat hij goeste had naar nen haring, zeid' hij : "Wijf, wanneer is 't ne keer ne ,,verlakten bere" 1 Dat was ne pekelen. Of" nevergulden bere", en dat was nen drogen.
pegelen = spaarzaam bedelen, rantsoen vaststellen blende zoppe = soep zonder ogen; blinde soep; waterachtige soep zonder enige vettig heid fkeuw = flauw van smaak, zoutloos knuuwelen = traag kauwen, met lange tanden eten kuTogen = oogappel afwenden van pijn of afkeer kwansel = flauwe slechte kost dikkaard = drank die dikker is dan gewoonlijk; bij ameldonkmakers de weke bovenlaag als het water afgelopen is. dilcbalgde = een harde, dikke balg (buik, maag) krijgen gerni = louter, geheel en gans rtUll = eigenaardig pelcelen = pekelen(haring) - haring in de pekel
2S
Dat 'n wierd niet alleen de vrijdag geëten, maar in de vasten schier alle dagen. Die gene pap 'n mochte, kreeg gestoofde eerdappels met 'n scheute azijn of kazakskes met 'n snuifke zout. De kakkernest kreeg kabane en de meisjongens mussendrul, maar zonder eiers. Als vader thuis kwam, snoof hij ne keer rond en zei al lachend tegen moeder : ,,Pap mee haring, vader is thuis''. Wij en verstonden dat niet. Den haring wierd de vrijdag noene meest geroosterd. 't Was overal in 't gebuurte de zelve reuk. Onze groten stekte ze vaste bij de steert, trok z' uit 't vier met de blote vingers en sloeg z' al over d'hoofden op 't berd. Moeder was daar wroed om, maar 't was 'n teel gespaard. De pap was altijd keernepap : in de vasten met rogge kniepen of sirope, 's zomers met groeningen, en als er boter in huis was ook al nekeer stampie donders. D'ander pappen en bestonden maar in de verbeeldinge : boerrijst van nieuwmolken melk met rijst, slijtpap in de vlastijd en voorts wrongele of Spaanse pap; ja, wrongele, 't en wierd maar geëten van de rijken of bij die van den "binnen" die hoger wilden sch ••• dan hulder gat 'n stond. "Gen' hebt die straffe kost niet vandoen", zei moeder, "die binnense wel, want ze zijn allemaal op ne str••• geënt". Wij 'n verstonden dat ook nog niet.
kazakskens = aardappelen met schil kakkernest = de jongste in het nest kabane = gekookte melk met suiker en kaneel mussendrul = melkpap van meelbloem ~urkel en eiers 't berd = tafelblad wroed = kwaad tele = bord, teljoor rogge kniepen = een kniepe (homp brood) van rogge groeningen = appelsoort stampie donders = gestampte aardappelen met karnemelk, stapestovers wrongele = stremsel
26
De vasten pn miskwam niet. Wij vastten altijd op ne verse kerf. Vader dankte den Here om de stokvis en de kinders waren blij om de sirope. Rijstpap, alle jaren ne keer, was hoogmis. Rijstpap met ,,schande". Dat was meelsuiker, omdat w'er te vele van schepten zei vader : ,,'t Is schande,, en de kleinste zei, ,,geef mij nog 'n beetje schande". Daarom ging dat alle jaren mee van die "schande".
* En meent algelijk niet dat 't we soms niet lekker 'n hadden op onz' maniere. In de zomer gingen de grote puiten slaan en w'aten puitebillen, 't fijnste dat er is. De kleine hielpen fruit trekken bij den boer en de grote noten tjokken. Bij 't afgaan van 't jaar vingen ze vogels op den aard. 's Winters was 't kalmoes knabbelen tegen d'halige ziekte en duivebonen poefen in 't vet. "Dat zijn kraakamandels", zei vader, "in stad eten ze dat met 'n hard ei en ze drinken daar bier mee'\ Te Nieuwjaar was 't wafelbak, en lullebak met Dertienavond. Vader bakte altijd den eerste wafel - dat was d e n h a n e - omdat hij eerst "op" was. Hij deed dat om de pezerik in te zetten en om de warmte van 't ijzer van passe te krijgen. Die koning getrokken was, kreeg den deel. Bij peetje kregen wij gene vollaard met 'n schild maar knibbelkoeke met ne pijpsteel van boven gebakken. Dat was voor de goedkoop en 'ten was niet lelijk.
* =
ploeg- en bouwland kalmoes = wortelstok van een waterplant halig = besmettelijk luikbak = hetekoekbak, het bakken van pannekoeken tiertienavond = driekoningenavond (vgl. Shakespeare : Twelfth night) • pezerik in te zetten = te beginnen vollaard = vooral op nieuwjaar gebakken langwerpig krentenbrood knibbelkoek = dunne platte peperkoek vooral bij kermis verkocht; knibbelen, knabbelen - stukjes afbreken aard
27
Later kwam de weelde. De jongens leerden weven. Ze 'n gerochten wel niet binnen in de zijde, - dat was voor de "binnense'', - maar ze weefden thuis voor Soens en z'haalden 'n daghure van nu voorts. 't Eten verbeterde zienderogen. Moeder 'n moest geen stuiver op 'n zeske meer brengen en niet altijd cijferen hoevele dat 't schol in de keringe. Ze kocht' al ne keer meer mossels, 'n kalve kop voor hoofdflakke, de vettedarmsen de "mutse", poten en oren, lever mee bakevlees of'n koppel nieren en den donderdag ,,pruts". 't Wierdop 'n ende te vele; want vader heeft hemnekeer over-eten aan ne pruts. 't Was zomer en er was ne groten in der haast moeten vlas gaan slijten bij 'n oude kennis te Zulte. 't Vlees moest op, met dat hij achter de slijtpap gene pruts meer 'n zou kunnen zien, meende moeder, en 't was zonde Gods van 't weg te smijten. Vader at den overschot op van 's noens, want daags nadien was 't vrijdag, en met 'theet were, ware 'tal voor den aalput. Vader kreeg 'n uitgezettemageen lutse-tanden en kwijnde van de maagpijne. Hij moeste weerom scheewei drinken. Nonkel Jan zei : "dat er meer dood gaan van te vele of van te letter". Peetje antwoordde: ,/t is alzo genouf, man, enne mens moet weten hoe dat hij geleefd heeft in zijn jongde". Moeder schraafde ne keer de kele : "Den hane zal hier wel de steert uitvliegen''. zei ze, eins-ga-weg. zijde = in de zijdefabriek schol = scheelde mutse = maag van het zwijn pruts = hutsepot van vleesafval ne grote = een van de oudere broers scheewei = karnemelk die pas aan het koken is de haan zal de steert uitvliegen = het zal slecht uitvallen, er zullen moeilijkheden van komen
28
Maar vader genas - God zij end gesponnen.
gedan~t
- en heeft ne langen
* Waar da 'k met 't vertelling naartoe wille, en wat da 'k .zeggen zou 1 Dat er in al dien eenvoud meer verscheidenheid te bespeuren is dan de nieuwerwetse mensen denken, dat de betrekkelijke armoe van vroeger daarom de levenslust niet weg en nam, en dat - ten slotte - de arbeidersstand nog de troosteloze vervlakking niet en kende die op heden alle kleur en geur ontneemt aan de gemene man, de Vlaamse ,,autochtoonH. De kunstzijde, de autobus, de grote-warenhuizen, 't vertalen van tijdingen uit buitenlandse nieuwsbladen en••• 't afschrijven van d'Hollandse, en bovenal radio en cinema, zijn de laatste schansen van den eigen aard aan 't afbreken. Uit de Europese Vlaming wordt g'heel in 't korte 'n ,,universeleH Vlaming geboren. Laat ons al te gare voortdoen om de redmiddelen te beramen. Als 't God belieft, kan 't gedrochte nog miskachteld geraken. 1937
miskachteld worden = voortijdig afwerpen (vooral van jonge paarden) hier : afgeweerd worden
29
Corneel Where is the magnanimity of hearing misfortunes when the whole world is looking on'? Oliver Goldsmith.
'TENschouderd, was maar ne schup hoge; kort gestuikt, breedgekorte beentjes. 't Was inbrave. Elkendeen sprak van ,,Corneelk' alhier en Corneelk' aldaar'' maar tegen hem zelve was 't Corneel, en 't wierd ne voet hoger. 't Stierf kort achter den oorlog, zonder pensioen. Ware 't van den oorlog niet geweest, 't had 'n pensioen maar zijnen heer was om zepe gegaan naar Brussel door 't lappekerten, 't zottebollen en 't vuil lijnwaad. Corneel was gewonnen en geboren te Macheten- 'theet daar al Corneel- op 'n hof van twee peerden, maar 't hoveke geraakte berent in de slechte jaren en 'n nog slechtere notaris deed Corneers vader buiten zetten omdat hij de derde krozen niet betaald en werd. d' Ander krozen en waren ook niet betaald maar bij d' ontleende som geschoven, zodat bij verkaveling, huis en kateilen aan de notaris bleven en de rest aan de strijkstok. Corneers vader stierf en 't jongentje kwam terecht als koewachter bij nen boer, tegen vijf frank te maande en de kost. 't Leefde voorts gelukkig want 'ten was niet geletterd, op geen 0, en juist arm genoeg om altijd geestig te zijn. lappekerten = zottebollen 't vuillijnwaad = het ondergoed van andere vrouwen dan de eigen vrouw; in 'tvuil lijnwaad doen = naar andere vrouwen lopen Corneel = Cornelis is de beschermheilige van Machelen aan de Leie berent = met een hypoteek belast op geen 0 = helemaal niet
30
't Had asem gelijk een peerd. 't Wet:kte buik sta bij en was geern gezien van baas en bazin. De Zondag mocht het met de kinders spelen en in de weke zat het 's avonds in de keuken bij de grote. Daar had het zijn werk met 't speelgoed ineen te steken voor de kinders van den boer. · 't Kapte vlienderstokken en brandde 't merg uit met ne gloeiende puiker en maakte pijpen voor klakkebussen, 't korf schuifeletten van wulgestokken, 't vlocht pezen voor de toppers, 't brandde kleppers, 't ging naar de Leie om poteerde om er knikkers van te draaien, 't sneed zoevers in de vorm van flieflodders en visselkes, 't kost ne rommelpot maken met nen bloempot die 't overtrok met 'n droge zwijnsblaze, en als er 'n konijn geëten wierd stekte Corneel naar 't << hazebeentje l> voor de pijpkoterare van den boer of voor 'n knecht uit 't gebuurte. Voor de meisjongens moest hij drilnoten slijpen. Niets en was Corneel te vele. Was 't Zomer zo kwamen z,hem vragen om 'n drake te plakken of ne klouwstok te scherpen om over de brede grachten te springen. In de winter was 't doende aan d'ijsstoelen of aan 't smelten van stekstuivers. Dat was Corneel zijn geheim; 't kreeg de loodjes van 'n statieman die de wagens moest loden en 't
puiker = spil gebruikt om een ijsstoel te rijden (verg. pulken} korf = van kerven klak/rebus = proppeschieter schuifektten = fluitjes uit wilgenhout toppers = diegenen die met de top of non of tol spelen kleppers = toestelletjes om kleppend lawaai te maken jlieflodder = vlinder drünoot = kastanje- of okernoot, perzik- of abrikozesteen die doorboord is zodat er een spil door kan : zo kan men met een draad de spil doen draaien dralee = draak, papieren vlieger klauwstok "-- springstok om bij het verspringen verder omhoog te klauteren bij de stilstand alvorens de stok overslaat; zo sprong men over brede beken (of er in als de sprong mislukte} stekstuivers = muntstukje om ermee te stekken di. naar een getrokken lijn te werpen
31
smolt die gelolde loodjes in tt ingesmeerd scheel van 'n blinkdozet reizereize met den bovenrandt juist de grootte en de dikte vannen treffelijke stekstuiver. Maar gene tn waren bedreven als Corneel in 't snijden van stalkeersen om het te doen spoken. Corneel wist de grootste beten liggen in tt karrekott wrocht ten kwartier met de lierenare en had op tn ik en tn gij tn stalkeerse veerdig die al dt andere in vervaarlijkheid wegkadijsterde. Corneel kost alles scheutelent maar tt en was maar kort van stoffe en vertellen tn kost tt in tt gehele of ten dele. Werd tt aangesproken zo was tt om elkendeen gelijk te geven. Zei de bazin : ttDe kousen zullen nog wel tn weke meegaantt t zei Corneel : tt t is alzo enouft bazinnett. Zei ze t/k ga de vijf frank naar de postmeester dragentt t lachte Corneel en zei tt : t/t Is gelijk of te wilt bazinnett. Corneel was wel tn beetje den top uitgenepen maar mocht toch al ne keer mee met de grote. Niet tot aan de plaatset maar langs de karrewegt waar de mensen ttOP stratett wonen die naar Vrankrijk trekkent naar de beten en de steenbak. Hij stekte eeuwig geern kalle de zondag achtert
t
drake = draak, papieren vlieger klouwstok = springstok om bij het verspringen verder omhoog te klauteren bij de stilstand avorens de stok overslaat; ~o sprong men over brede beken (of er in als de sprong mislukte) stekstuivers = muntstukje om ermee te stekken d.i. naar een getrokken lijn te werpen en er ~o dicht mogelijk het muntstukje bij te krijgen - schreve stekken gelolde = geblauwde, gesmokkelde, scheefgeslagen Zierenaar = knipmes wegkadijsterde = overtrof, verjaagde, wegjaagde scheutelen = maken, knutselen enouf = genoeg, goed den top uitgenepen = het groeien tegengaan op strate wonen = in huisje wonen dat buiten de rooilijn van de weg werd gebouwd om het aanpalend stuk land niet te schenden. De bewoners van de~e huisjes (vroeger leemhutten) hebben dus geen "lochting"; ~e ~ijn de vroegere arme be~embinders, later de Fransmans (v.d. kampanje) kallestekken = met munten naar een stop schieten
32
noene langs den heirweg en had zijn~ gere in •t zeugekoten en 't klosseslaan. De jonge klinkseurs die al wat geld overhadden van de kapaande, klinkernutsten liever of stekten schreve voor dikke stuivers. Corneel mocht al mee met ne kozen uit 't gebuurte naar den baarloop van 't "Lulleke" of van de "Leerze", at er 'n schelleken hespe nen baarkoek, of 'n stuk kloeriemoestaart, die ze kregen met hun kapperke en welgezind trokken ze te gare weer naar 't hof. Met de "gulde" trok hij 's morgens vóór de zon naar de kerk om de koekebroden te doen wijden vóór den eersten dienst en offerde 'n konijn voor den boer en 'n Iombaards henne voor de boerin. 't Offerkot met de keuns en de kiekens stond juist nevens de marmeren steen die in de kerkmuur zit tot gedenkenis van Livinus zaliger, zijn rijke nonkel.
* Corneel was 'n specie van 'n dromerkeen 't droomde van peerden. 't Wist dat zijn vader met 'n koppel eigen peerden had gewrocht en 't had 'n hoopke van bij 't peerdevolk te geraken als 't soldaat moest worden. 't Trok er hem in bij de loting en 't wierd uitgetrokken bij 't voetvolk. 't Lag t' Antwerpen en vertelde later geern zeugelroten, klasseslaan = spel beschreven bij De Bo in ~ijn Westvlaamse Idioticon klin/cseurs = jongen die meetrekt naar Frankrijk met vader en er aan de vormtafel staat bij de volwassen steenbakkers. Hij doet de vormtafel klinke slaan kapaande = campagne, de tocht naar N. Frankrijk klinkernutsen = kop of munt slaan baarloop = herbergkermis, toeloop van volk b.vb. bij een bolling Lulleke = herberg op de weg Deinze-Kruishoutem Leerze = herberg te Petegem op de heirweg Gent-Rijsel (dit is niet de rijksweg 14) baarkoek = koekebrood dat op de baarloop verbold wordt kloeriemoestaart = taart van kloeriemoes, kloeriemo:z;ie, d.i. een mengsel van natte en droge dingen
33
van de kapitein die ne fraaie vent was en maar één foutje had en 't was dat hij geen Vlaams 'n kon. 'tEn had hem maar ene keer kwaad gezien. 't Wierder nog bleek van in z'n oude dagen als hij zei dat hij bijkan vier dagen pot kreeg om te zeggen aan -'n kameraad ,/t gaat hier beginnen stinken". De kapitein schoot in 'n franse koleire omdat ze babbelden in de rang en de sergeant meende dat hij horen zeggen had : ,,stinkaards". 't Wierd effen gekout door ne korporaal van Waregem die voor Corneel, uit gebuurzaamheid, in de bres sprong. Meer 'n wist Corneel van den troep niet te vertellen. dan dat ze daar niets liever 'n hebben dan dat 't gewere, de knoppen en de schoen blinken en dat ge 't best ontstaat met te g'hoorzamen en te zwijgen. Corneel kwam rond de ,,gulde" naar huis in de slijttijd en hielp nog 't groot stik slijten.
* Als hij afkwam voor goed speelden weerom de peerden in de kop. Zo kwame 't dat hij naar den baarloop van 't ,,Lulleke" ging en bij "Stokstorme" den ,,Bunderberg'' zag liggen en achter den Bunderberg lag Kruishoutem. 'tEn duurde niet lang of hij wierd geware dat ze ginder nen boever vandoen hadden te Sloover's en 's anderendaags was hij er naartoe. 't Wierd aanveerd, woonde in, had zijne frank daags, en geraakte in kennis met Leonie. 't Wierdallicht getrouwd en gesteld en 't liet zijnen baard • groeten. effen gekout == goedgepraat schoen == schoe-en d.i. meervoud gulde - zie vroeger Stokstorme == hoeve op grensgebied Petegem, Machelen, Kruishoutem Bunderberg == deel van de heuvelkam die de Scheldevaleil van het Leiegebied scheidt. De Romeinse heirweg loopt hierover
34
De kinderkens kwamen en Leonie ,en Corneel waren gelukkig lijk alleen d~arme mensen daar verstand van hebben, van dat geluk waar de filosofen van schrijven maar den armen man niet ~n kunnen nadoen. Corneel had zijne kavel gevonden en reed met ~n koppel peerden. ~t Was ~t zorgzaamste ventje van de plaatse maar de rest was in ~t Frans, want de kindekens kwamen dapper en vele en Corneel moest opslag vragen bij den baas. Met dat hij 't niet 'n kreeg, verlegde hij hem van post. Baas Sloover vond dat 't geen nood 'n deed omdat 't winter wierd en 't werk begost te verbijsteren. 't Verhuurde hem bij de rijken aardmarktjan en hereboer, de kasteelheer zijn's gelijkte. 't En duurde maar 'n bakte brood of 't was allemansvriend bij zover en zovele dat 't algauw gedaan was met ketsen en onder de zak te gaan. ~t Werd koetsier van Mijnheer en van d'oude Madam; 't moest zijnen baard afscheren omdat ~t altemets de tafel te dienen had op feesten en 't kreeg van d'oude madam 'n splinternieuwe laken kazak met goudenie boordsels. ~t Had daar 40 frank te maande en heeft er veertig jaar treffelijken dienst gedaan. 't Mocht met Mijnheere~s peerd in de drafkoersen rijden als djokee en 't haalde veel eerste prijzen. 't Heeft zelfs ne keer Bruno Mestdag van Aars'le geklopt en als 't zestig jaar was sprong 't nog over zijn peerd. ~t Voerde Mijnheere of d'oude Madam naar de statie van Oudenaarde, 't sliep van nu voorts boven de peerdsstal en zag thuis zijn kinders gedijen. Moeder Leonie hield winkel, naaide sarooizen schorten, hemden, slaapkerels en bezaatsen voor de mensen van te kavel - zijne kavel vinden - vinden wat hem ligt, het werk dat hem past verbijsteren - verminderen ~tsen - rondlopen op bevel, ophalen van bvb. graan bij de boer om naar de mulder te brengen; ook schepen trekken met het paard. onder de zak gaan - zware lasten (van de aardappelenkoopman) dragen samoizen - Siamese katoenen stof bezaatse - spietzak
35
lande en de dochters naaiden mee. De jongste zoon wierd machinist op den tram. Dat was met dat Mijnheere aandeelhouder was van den tram en zo was 't ook dat Corneel de tramstatie in pacht kreeg. De meiskens wierden groot en geraakten vroeg uitgetrouwd, in alzo 'n huis van nering. Daar is zelfs een getrouwd met ne fransen herbergier die vechtershaans kwam kopen te Kruishoutem en de derde met 'n Waalse komies die op de parochie stond. D'andere deden 't al even wel. Corneel kreeg kleinkinders met de macht. De getrouwden en d'aangetrouwden wierden de trots van Corneel. Met de kermis kwam hij z' al tegen aan den tram en riep van verre, al lachend : "wellekom, jongens, ge zult geware worden da' ge verwacht zijt, want moeder is al bezig van eergisteren".
* Den oorlog kwam en d' oude Madam stierf. De jongen heer trok naar Brussel en Corneel moest zijnen dagelijksen dreupel, zijn laken kazak en 't beloofd pensioen derven. 't Koetsierschap viel in duigen, maar 'ten mishandde niet. Leonie had gespaard en gegaard. Ze wierden oud en versleten en verhuisden van de tramstatie naar de Burgstrate. Bij 't ende van den oorlog kwamen d' Amerikaanders van de "Biest" uit Waregem afgezakt. Op ne koele morgen stormden ze lijk Indianen al huilend de lochting van Corneel op, dweers door den tuin en 't kiekenkot, kapten met de bijl de gegrendelde achterdeur open, stoven door 't huis en schoten 't laatste schietgeweer omverre dat achter 't hoekske op de "Knok" stond om de weg naar Lozer af te snijden.
Biest- wijk te Kruishoutem en te Waregem
36
,t Was 'n eendelijke beroerte va~ schieten, smijten en slaan met bommen, kardassen en sulferpijlen. Er was enen bij die vloekte in 't Vlaams: 't was de zoon van Cies Danneels die al 'n jaar of tien in Amerika zat. Al mee nekeer sloeg er 'n bom in 't deurgat en Corneel was 'n been af. "'k Hê, God zij gedankt, nog sanse", zei Corneel; "te Kierkies aan d'Helle, zijn d' er twee doodgesmeten en ene zot".
* Corneel 'n heeft genen hogen top meer geschoren. 'nJaar en 'n stuk na de wapenstilstand lag hij achter de "pastoor's hage''. Ze vertrokken lijk de veugels; alle twee kort op één, want Leonie liet het liggen 'n jaar of omtrent naardien.
* Wat dat Corneel hier op de wereld is komen doen? Komen leven - op Gods genade - voor Leonie, voor zijn' kinders en veertig jaar voor zijnen heer. Al de rest was hem groots, duister en onverklaarbaar; -lezing en studie 'n kosten niet bijdragen tot 't vermorsen van het droombeeld dat om hem lag, want hij 'n was niet geletterd, op geen 0. De wereld trekt d' aandacht op de groten en deze worden bezongen op alle tonen en wijzen. Ze worden afgeschilderd als edele leiders of als martelaars, maar hij die alleen vecht -zonder vrienden om hem aan te moedigen noch kennissen om hem te beklagen - leert leven in stilte en tevredenheid, al spottend met de schuiferluiten en de bomhoofden•
. d: Helle = neerlopend hellend stuk land, halfweg Kruishouten-Olsene schuilerluit = wild en onbesuisd mens bomhoofd = dwazerik
37
Die landelijke eenvoud dwingt bewondering en eerbied af. De miseries van de schamele man worden in de wind geslagen al is tt dat hij meer afziet in één levensdag dan de grote in één mensent s leven. Ent inderdaad - ge ziet het aan Corneel - de omgang met de armoede is de beste school van zielesterkte en van wijsbegeerte. 1938
38
Van den Baas uit de " Schietspoele ''
m
"The thought of our past years in me doth breed perpetual benediction." William Wordsworth.
was bitter jong- 't was jaar van d'inschrijving ter leringe voor d'Eerste Communie - toen hij ziek werd, maar hij wierd zo goed gekaduld dat hij met 'trijpen van de braambezen genezen was. Zijn vader was 'n oude pensejager die van alles was tegengekomen op strooptocht. Bij 't speuren van een konijnepijp was daar een visse uitgesprongen die zijne pols afbeet, en op 't laatste van zijn leven- hij stierf van 't vier in den buik of de geknoopten darm, want met zekerheid 'n hebben ze •t nooit geweten,- was hij op pensejacht, bij 't naderen van onraad, van den enen boom op de anderen gewipt, eruit gevallen en had alzo zijn hand gebroken. Uit vreze voor de klaps •n dierf hij bij den docteur niet gaan en heeft zijn hand zelve gespankerd zodat 't weer aaneen groeide; maar 't stond 'n beetje krom. Daarna heeft hij Dolaards bende verlaten. 't Klein baaske ging met vader na de ziekte 'n keer wandelen naar den bos van de Kallemoeie. Vader vertelde van zie blz. 240 gekaduld - verzorgd vWe = bunzing lclaps = het klappen - babbelen, voortvertellen gespankerd = gespalkt, nauw doen spannen dolaards bende verlaten = ophouden met wildstropen Kallemoeie = is de galg op een zandige hoogte te Petegem-Buiten, bij samenkomst van de Oudenaardse Pontweg met de Karreweg, door het gemeentebestuur van Petegem in 1828 verkocht. De juiste plaats is niet aan de huidige steenweg, maar het hoekje der Soevereinstraat, aan de sparrebossen van Papeleus goed (grondgebied ~a~retb)
39
Jan de Lichte, van Baekelant, en vooral van Mast en Danneels die vroeger jaren bij ,,De Duizend Perijkels" de mensen stroopten op de weg van Gavere~ Ze gingen den boskant af om hazelnoten te zoeken. Vader zag den eersten bazelare staan, hief een tak op om de noten in de gaten te krijgen maar daar kwam Lucas Eekhoute, de rijke rentenier en wetheer die 't gezien had, vroeg wat hij daar aan 't uitmeten was, deed proces-verbaal opmaken en zei dat ze hazen stroopten. 't Ging processen of zo naar, maar den ouden Lybaert heeft het kunnen doen doofpotten. Dat was baasken's inzet.
* Hij ging ter schole bij Gust Compernolle, had 't schoonste geschrifte van zijn klas en wierd telegramdrager. Dat 'n wierd zo slecht niet betaald in de jaren zeventig. Een frank tot aan "Jerusalem" en Vrouwkens Molen. Een frank 40 voor 'n telegram bij de Slock's - d'hengsteboeren te Wontergem; een frank 20 naar Van Damme de kolenmarktjan te Grammene en een frank 60 voor 'n depeche naar 't stampkot van De Beil's in Aars'le. Want Aars'le 'n had gelukkiglijk nog geen telegraaf in die jaren en 't was àl te voete. Mijnheer Arthur trok hem uit de statie weg en bracht hem in de zijdeweverij.
1ooo Perijkels = herberg waar de steenweg van Deinze naar Gavere tussen de bossen loopt, waar nu E3 kruist Lybaert - Liebaert = grootvader van Henri Liebaert doofpotten = in doofpot steken Compernolle = Van Coppenolle (zie over hem 100 jaar Vooruit en K.O.K. 1962 Vlaams Gezelschap) ]erusalem = naam v.e. herberg en een wijk Vrouwkens Molen = staat onmiddellijk voorbij het huidige Jerusalem, Leiewaarts stampkot = olieslagerij
40
't Baaske was 'n jaar of achttien als zijn vader stierf. Hij was de jongste van negen; al d'andere waren getrouwd en hij bleef alleen met moeder. De notaris kwam en tekend' alles op, tot 't vinkebakske en de kwakkelmuit toe. Na de begravinge vroegen d'aangetrouwde schoondochters waar dat 't vetste zwijn naartoe was en moeder zei: "w'hên 't opgeëten". De notaris was 't daarmee eens en de verkaveling geraakte effen.
* Baaske was thuiswever, trouwde met 'n pront vrouwmens, begon herberg 't houden en stak uit: ,,In de vliegende Schietspoele'' Bierhuis, maar hij deed lijk elk-end-een en schonk korte dreupels zonder patent. De jonge bazin ging aan 't naaien en kreeg klanten van overal. D'herberg. trok. De wevers en de mannen van de verloren Maandag en de boomzagers van den aard kwamen in de "Schietspoele" hunnen dorst laven. Dit gebeurde tot den oudsten uit zijne rok gegroeid was en een matrozenkazakske kreeg van moeder's maaksel. Madam van de notaris vroeg de kleinen wie dat schoon tenuutje gemaakt had en toen de kleinen zei: "Mijn moeder, Mevrouwe", vroeg ze waar moeder woonde en liet er van nu voorts matroze-kieltjes maken voor al beur knechten • • en melSJongens. Ze vertelde 't voort en bazin kreeg de vente van al de rijke mensen uit de streke. Bij zo verre dat ze in 't goed seizoen met zeven naaisteriggen zat, en geld vergaarde. De "Schietspoele" wierd opgevouwen. 'k Zal dat later
kwakkelmuit = muit voor een kwakkel, kooi de vents = verkoop, klii!nteel
41
wel tn keer verteilent want tk wete daar gtheel den teenlap van.
* Baaske tn speelde de poepgaai niet maar werkte slag om slinger. ts Morgens eerstopt om koffie te maken terwijl de bazin tt werk in gang stak. Rond den tienen kwam hij van tt weefgetouw om de kiekens tt eten te strooien en hij zorgde meteen voorttgroensel van ts noens. Na de noene wrocht hij in de lochting tot den trein van Kortrijk binnenliept Als tt klokske van de schole speeltijd kleptet kwam hij de keuns bestellen en zette in tt voorbijgaan in tt schotelhuis de tote van de koffiekan aan de mond. Hij zei : tk ga nog ne keer op mijne jachthoorn blazen naar Mijnheer den Baron. Hij werkte tot de vieren en kwam allicht de stuiten snijden tegen dat de kinders van tt schole keerden. Hij trok weerom naar de weefkam er; de jongens leerden hun les op dt oude graankistt zthielden de weverslamp vast om te luchten - onder de schering - van den boom naar de bete en van de kam naar den dromt zthielpen zoeken naar tn gebroken draad uit de keten of zthielpen zuiveren en aangeven. Bij tt weven van tt duimpeil begost hij hem te schoren en te schoremenen te zingen dat tt snaarde van: ttMie Katoent tt tt Kom morgen noen •••
teenlap = alles weten, ook de verborgenheden poepgaai = luiaard stuiten = boterhammen boom = garenboom der wevers bete = plaats waar de hevels van de bovenschacht schakelsgewijs vastgrijpen in de hevels van de onderschacht kam = weefkam drom = laatste deel van de keten dat ongeweven blijft
42
of van "Schoon lief ik moet U verla-: aten", en trok hij met de kinders naar de keuken om de keernepap te gaan roeren. Na 't eten en 't avondgebed gingen de kinders slapen en baaske werkte in de naaiwinkel bij de bazin tot 'n stuk in de nacht. De zaterdag was 't driegdrain uitdoen, spelden rapen, lappen ziften en daarna schuren van heel 't gedoe tot rond den twaalven. De zondag 'n zouden ze noch ter roe noch ter hand gewerkt hebben. De jongens trokken naar de Vespers, vader zat op de koer met de stoel op de twee achterpikkels, tegen de staldeur geleund, naar de duiven te kijken; bazin was aan 't schrijven van de rekeningen en 't studeren hoeveel stof er door d' oge van de schare kon in de week die kwam. 't Geld kwam binnen en de jongens mochten voort leren voor 'n vaste plaats. Er werd 'n huis gekocht in stad met duizend frank te kort voor 't betalen van 't ongeld. Grootmoeder legde bij en 't betoog van de schuld werd alle zes maand in mindering gebracht. 't Oud briefke werd gescheurd en 't nieuwe overhandigd in de geitenstal omdat 't de schoondochters niet 'n mochten weten. 't Baaske bleef altijd in z'n zelfde doening. 't Weefde dag in dag uit, trok 's avonds driegdrain uit, telde alle weken de verse keunejongen in zijnen trouwhoed, ging ter bedevaart naar Vossetare bij Sint Elooi voor de nagelgaten van den oudsten, naar Macheten voor de seskens van de keuns, naar Keirzeren bij Oudenaarde voor de krampen die moeder ondervond bij 't snijen met de schare, naar Grammene voor de schremer; maar daar 'n had hij maar letter bate want toen hij, bij 't binnenbollen, uit 't vensterke keek van 't Ezelke van Tielt, stond de kleinen te schremen in de lochting. Den dag zelve beloofde Baaske van te hergaan naar Bavichove waar dat 't meer deur trok.
't Ezel/re = 't treintje van de Westvlaamse Compagnie Dein2:e-Tielt
43
Zo werd voort geklauwierd tot de zoons hun vaste plaats hadden. Baaske was tenden gewrocht. 't Zei zijn werk op bij "Jan en Fernand'', na drieendertig jaar trouwen dienst. Maar alszegeware wierden dat Baaske ze kon missen, kreeg hij zijnen boek van de meestergast aan 't hondekot. Hij is 'n tijdje kwaad geweest op d'heren maar 'ten heeft toch niet lang geduurd. Hij kreeg 'n post van vertrouwen door 't toedoen van de jongste zone; 't begost te speculeeren in den ,,Nest" en in den "West", in d' "Olie-manieren", in den "Al da w'hên", de "Zeemkatjes", de "Liezen" in d',,O-boerkens" en d'"A-Zotjes". Hij kocht als ze lege stonden en verkocht als 'in d'hoogte klommen. ,/t Is zo klaar of pompwater", zei den Baas, "ge moet doen lijk Rotschild, die kocht als d'andere verkochten en verkocht als d' andere kochten". Dat 'n was maar 'n weten. 't Draaide goed uit en hij zette hem 'n villa. 't Land had hij liggen; 't was binst den oorlog gekocht door den oudsten om er eerdappels op te doen voor 't geval den oorlog zou ,,blijven duren". Hij leefde lange jaren gelukkig en trok naar de zeventig maar op zekeren avond, bij 't wassen van de voeten, voelde hij 'n nepe, kreeg nog een en krunkelde van de pijne. Hij zat met de geknoopten darm. 't Zelfde van zijn vader en op de zelfden ouderdom. den boek aan 't hondekot = hij kreeg zijn werkboekje aan het hondekot, hondehok op de koer van de fabriek in de plaats van, als naar gewoonte, bij de baas in het kantoor; de baas was kwaad omdat de wever, na 35 jaar dienst, zijn werk had opgezegd. Nest = beursaandelen Est de la Belgique, klanknabootsingen West = idem, Ouest de la Belgique Oliemanieren = idem, Union Minière Al da w' hen = idem, Belgian Egyptian Allottment Co Zeemkatjes = idem, Simkat de Liezen = idem, Soc. Anonyme de la Lys Oboerkens = idem, Soie d'Obourg A-Zotjes = idem, Compagnie de 1'Azote
44
~t
Was kwà gerij. Ze voerden hem naar de kliniek, legden hem tot drie keren verre op den blok, sneden hem nen end darm af - de lengde van nen nieuwerwetsen vliegenvanger die boven 't bed hing -, maakten van twee darms enen, naaiden achter 'n maand of zes de wonde weer toe en na 'n half jaar mosen en defelen stond den buik weerom zo zuiver of nen tin en ging hij naar bachten lijk Jan en alleman. Maar wat hij afgezien heeft 'nis aan geen mensen zeggelijk. Den duvel had daar zijne steert aan gevaagd. Den Baas genas lijk over 60 jaar. 't Rekeningske was tegen penning zestiene, maar dat 'nis den dag van vandage geen aardigheid meer. Nu zit de Baas op 't terras van zijn landhuis "Groeninghe" in de zon en uit den oosterse wind, of voert hij vette, snoeit de druivelaars, trekt naar de kerk omtrent 'n uur ver, kweekt wonderplanten en kruiden der aarde voor de gezondheid, en lacht den oudste zoon vierkant uit als hij hem durft vragen waarom hij nog notelaars plant. "Zwijg mij van planten" monkert den baas, ,/k zal nog met je benen noten tjokken!" En waar zijn. 't Legt er naar aan.
* Of dit lang en taai leven schoon is of niet? Wààr is 'tin elk geval. We willen het schone te verre gaan zoeken. Het schone ligt in 's mensen leven zelve, in zijn werk, in zijn gewoonten en in zijn verzuchtingen van eiken dag. 'kEn heb niets anders willen doen dan de gebeurtenissen vertellen zoals ze mij in mijn geheugen zijn bijgebleven en 'k schrijf z'hier neer voor "Biekorf" in een poze van tere devotie voor de moedige Baas uit de "Schietspoele". 1938 mosen en defelen
= morsen en prutsen
4S
Muziekpapier "The trembling notes aseend the sky, "and heavenly joys inspire." Joho Dryden.
tTWAS les ts winters in dtavonduren,- om de schrijvers van tt stadhuis niet te storen- want die tn werkten met de lucht niet. Wthadden daar wel onze weister. We zaten in den bouw waar vroeger de stutbul gestapeld zat van de pompiers en van de vuilkar. De lange pompdarms hingen somtemets vóór de vensters te slingeren in de wind en de nachtwaker legde ze stil als Mijnheer Juul met zijne maatstok op de ruit trommelde. We kregen tn boekje met notenbalken en leerden eerst tn les of vijf aan tt trekken van den solsleutel. Daarna leerden we tt verschil kennen tussen tn ronde, tn witte en 'n zwartet 't gene nog zo moeilijk niet 'n was naar 't zien van de vorm en de kleur van de noot. Maar met de bemol en de "dièsemn ginge 't, al dat mij nog dunkt, lijnk zo wel niet. Niemand die weten kon wat dat wilde betekenen. Wij leerden dat met den ABC in tn stijgende lijn waarop B lager stond danDom te tonen dat B tn half toontje lager schuifelt enD 'n half toontje hoger dan d'echte noot.
lucht = licht ,verlichting
weister = zwier, volle beweging, vrijheid stutbul = versleten huisraad, rommel ]uui = Jules Nachtergaele -over de muziekschool van Deinze zie K.O.K. 1938
46
'tEn was zo slecht niet gevonden en 'k hoor Meester Tinel nog zeggen, met zware basstem, dat die wijze van aanleren 't schoonste ,,mnemo-technisch midder' was dat hij in zijn lang leven gezien had. Mijnheer Juurs aanzichte straalde van deugden. De beste leerlingen waren algauw gekend bij 't zingen van de gamma. Ze stootten de noten lijk uit den bek van 'n merelare : klaar, helder en scherp dat 't galmde tot op den Barm. Maar zij die zaten te pinken en die bij 't opvragen zaten te kuimen en te gebaren dat z'eerst 't kuimke moesten inzwelgen eer ze verder kosten zingen, wierden met nieuwjaar op de laatste bank gezet, onder de vlam van de gas-bek die danste lijk 'n flieflodder. Ze leerden daar nog min, en met Pasen 'n kwamen ze niet meer. ,,Ze zijn verspeeld op Bordeaux't, lachte Mijnheer Juul die duivenmelker was. De sterkste solfege-gasten deden het beter. Er was enen bij die met potlood 'n teken op de noten zette waarvan hij meest plezier had; - de noten die hij best kon uitslaan, breken, kraken of doen uiteenrollen. Anderen deden de tonen klinken lijk perels, flitsen lijk zweerden, schuiven lijk de vleriken van 'n vogel of stootten ze zachtekens open lijk tn venster dat 's zomers opengestoken wordt als buiten de zoelte speelt. Dat waren de mannen voor ,t leren van piane of viole. De rijken vroegen naar ,t eerste omdat mama dat ook Tirud = Edgard Tinel, inspecteur van het muziekonderwijs Bann = verstingwal buiten d'oude Gentpoort te Deinze, daar waar nu het atheneum
staat
= de vioolsnaar optrekken en loslaten kuimm = klagen, zuchten, kuchen, geluid om 't kuimke = wat men slikt bij het kuimen pinken
keel te schrapen
/Zie/lodder = vlinder vleriken = vlerken
47
kon, of omdat ze van zin waren van toch 'n nieuw meubel te kopen voor de nieuwe salon. D' arme moesten niet bijster vele kennen want 't en was maar om te blazen in de fanfare: piston, bugel of schuiftrombone, en ook voor 't slaan van de roefeltrommel of den trombal. En hoofdzake was, zei Mijnheer Juut: "dat ze later niet 'n deden lijk die van Vinkt, die niet 'n kosten te gare beginnen noch te gare uitscheên. Z'en zijn er daar maar ene keer te gare uitgescheêd, en 't was als den tjater instuikte". Maar de jongens van de tussensoorte verkozen op de viole te m uzi eken. 't Kopen van 'n driekwart wierd afgeraden omdat 't verloren geld was en daarom kreeg 't meeste deel van in den beginne 'n grote mensen's viole. Ik had 'n nieuwe- ze was dobbel en dikke betaald- en 't jaar nadien kwam broere aan d'ere en er moest iets op gevonden worden. Wij konden in 't sterfhuis van Pastoor Verscheure op Sinte Maarten's 'n oude viole meester worden. De timmerman had ze gekregen van de maarte bij 't maken van de doodkiste en verkocht het speeltuig voor vijftien frank, kontante vinke, met de strijkstok erbij maar zonder de kasse. Bij levering drupte ze nog van de lijzolie met dat z'hij had willen doen blinken. Moeder maakte 'n zwart kleedje om ze te beschermen tegen de regen, maar 't missen van 'n kasse 'n stond broere niet al te wel aan. Wij tjonkten eiken dag dat 't daverde. Dat begost met schrepen en piepen van 't peerdshaar op 't staal van de fijne snare, maar vader werkte voort en 'n liet hem niet storen want hij miek meer geruchte dan wij. Wij waren aan d'eerste lessen van den Bériot als Mijnheer Juut ons zei dat 't gildig 'n jaar moet duren eer dat je daar
Sinte Maarten = parochiekerk Petegem
48
of omtrent 'n viole kunt vasthouden met manieren. Hij toonde ons hoe de man die speelvast staat, de strijkstok loodrecht kan stellen tussen den buitenkant van de slinksen arm en den binnenwand van 't klankberd, en hoe 't gewicht van 't lijf moet rusten op 't slinkerheen om de rechterarm vrij spel te laten. Lijk geradbraakt kwamen w'uit de les, maar we 'n gaven gene moed verloren. Wij tjonkten voort en achter 'n jaar kregen 'w onze Kreutzerboek. Wij leerden staccato en pizzicato; dat is stekken en pulken. Wij leerden ,,sleerzen" en wiezelen met den beverik, wij leerden van d,.eerste naar de vijfde positie schieten zonder dubben, aceoorden slaan op twee snaren, aceoorden malen op drie en vier snaren, ,.t afronden, 't uitsmelten en tt overeenvouwen van de streke met de stoot, zinderen op de loze snare, totdat z'ons kwamen vragen om in 't muziek te spelen. Daar 'n spreke ,.k niet af. 't Was toch allemaal op voorhand gekend, al is tt dat er soms enen overliep wiens vader moest werk vinden bij d',,andere". Na 'n jaar of vier kregen w' al de knepen beet en konden we scheute zetten aan de concertos. 't Was in 't voorjaar al te beginnen voor de kamp. Voor 't bewijzen van de mechaniek kregen we 'n stuk uit de Kreutzer en voor 't kardas geven en voor tt gevoel was 't Viotti, 'n ltaliaansch stuk "vol wolfijzers en schietgeweren", zei de meester, omdat er al de wendingen en de stronkelstenen in voorzien waren die tn goede vedelare moet kennen.
pulkm = peuteren, plukken sleerzen = de vinger zachtjes over de vioolhals laten glijden wiezelen = zachtjes sui%;elen
49
Van nu voorts was 't zuwen en strijken van de kant af in, onder de gloeiende pannen, alle dagen die den Heere verleende, van achter schole tot 's avonds late tot we de pomp kregen of de kramp. Wij wierden ten toppen-uit gedreven en 't was hoog tijd dat 't gedaan was. 'k Had den eerste prijs met diploma en medalie; - 'k kan ze nog tonen. 'k Peinze, 'k ga mogen d' eerste viole spelen in de "symphonie" en 't en was geen waar. 'k Was te trage van vingergrepe op den bovenhals maar verdonderd goed van steke en van streke, en had nen beste wrong, zodat mijnen toon mals was, rijk en goed gevuld. Zo, 'k wierd bij de tweede violen gezet en mocht altemets de solo-smete geven als d'andere violen 'n poosje stillagen. 'k Stond eerlijk mijne man en daarbij is 't gebleven. De mechaniek, 't haastig getjonk en de grote ktabettering 'n hebben mij nooit stijf wel aangestaan omdat 't ~ltemale de gang van de mens niet were 'n geeft, en daarom 'n zocht ik in 't orkest niet te blijven. Maar 'k heb later veel schone stonden beleefd bij 't muzieken. Snaren en ronken in wel en in wee : - helc;lere én donkere tonen uitdesnare trekken en lament geven op de viole van mijnen oude pastoor. 't Was alsof ik uit d'oude viole de plechtige stem van Verscheurke zaliger hoorde klinken, die mij al de goede dingen en de strenge vermaningen deed weer te binnen komen die 'k in mijn jeugd van hem meegekregen had. Al de genoegens van mijn jongde en de frisheid van vroeger dagen waaiden mij tegen en elke speelbeurt is nu nog voor mij 'n kroon op 't werk van 'n welbesteden dag. Met de viole onder de kin heb ik leren deunen bij slecht
zuwen = opjagen
so ;~·
..
.; .:
•·.
•\
..
weer, leren mijmeren bij 't gedruis van de mensen en leren vergeten de systemen, de -ologiën en de -ismen die 'k vond in de boeken. Ze zijn er zo raar die 't weten. 'n Vrage 'taan de mannen van de radio niet. Ze zullen zeggen dat z'al 't muziek van de wereld krijgen en 't "gesproken dagblad" op de hoop toe. Kom, zere, gauw! 1938
gesproken dagblad = benaming voor het nieuws op de radio; was een gallicisme voor joumal parlé
SI
Geboortegrond "And, therefore, if a man write little "he had need have a great memory". F r a n c i s B a c o n.
tKBEN geboren aan de waskuip op een tweede Sinxendag in een kleine stad aan de Leie. 'k Heb er schone en gelukkige dagen gesleten, en niets 'nis bij machte de daden en gebeurtenissen van mijn jongde uit mijn geheugen te wissen. Wat ik weet uit die dagen, weet ik goed en 'n vergete 't nooit. Daarom vertel ik zo geerne van mijn geboortepiek. Niet omdat ik terug wil naar den ouden tijd, naar 't spinnewiel, den brooddeel aan den arme en de rest, maar omdat de beelden uit die vervlogen tijd zo almachtig rijk en zo wortelvast in mij geprent staan Wij verhuisden uit een nauwe straat en kwamen aan d'oude veste wonen op 't grondgebied van een landelijk dorp. Aan den overkant lag de stad. De vensters van den achtergevel keken op de "Gierigaard" en op zolder zagen we, door 't dakvenster, den toren van Kruishou tem. den brooddeel = het uitdelen van brood nauwe straat = de Gentstraat, toen veel smaller dan thans sedert de verbredingswerken waarbi; een kant van de straat afgebroken werd en etteli;ke meters achteruit herbouwd werd omstreeks 1955-196o Gierigaard = sni;-af, een binnenweg
S2
De stad leefde van de zijdeweveril. Ze was in de laatste zeshonderd jaar getijdelijk platgebrand, verwoest of geplunderd, 't zij door de Bruggelingen, 't zij door de Gentenaars, die bij eiken oorlog er zochten te nestelen om ze als eerste schanse te doen dienen. 't Ommeland lag in de zandvleuge buiten de Leieboorden, waar 'n steenbakker de grond te diep uitstak en d'Oostmeersen deed onder water komen. Daar woonden vijfduizend mensen in 't jaar 30 en evenveel honderd jaar nadien. 'k Vond in de boeken dat er altijd 'n dozijn mannen woonden die den boventoon zongen, waarvan een paar geld verdienden met lijnwaad te doen weven, twee rijke vetleggers die beesten lopen hadden in de Brielmeersen, 'n katoendrukker, 'n stijfselmaker en 'n toeveel brandewijnstokers. 'k Mag zeggen v e 1 e, want in sommige jaren waren er vijftien. Na den tijd van Napoleon leefden de mensen er stil en d'oude nering gerocht in 't dak. 't Land had rust vandoen en de mensen ook. De stad 'n kon niet uitbreiden in de breedte omdat de mensen niet 'n konden bouwen in de zompeling. De mechaniek van d' ander eeuwe bracht de redding; - 'k wil zeggen 't geld. D'armoe was zó groot geweest in den tijd van d'eerdappelplage, dat de mensen er tachtig jaar nadien nog builen van preekten. 't Zandkonvooi - de trein die de grond ophoogde voor d' eerste spoorbaan van Gent naar Kortrijk - gaf enige mannen werk. De Waleschachten aten nog haring en d'helschanse = afweerplaats, vestingswerk zandvleuge = vlakte tussen duinen waar het ~nd wegwaait omdat er geen kruiden of planten staan zompeling = ~mpige grond eerdappelplage = lees hierover H. Maes in K.O.K. 1970 p. 164 e.v.
S3
\
pers uit de streke vochten om de vellen en de graten. D'andere sukkelaars mochten de vaart van Schipdonk helpen delven. Z'hielden de kave recht met nen frank daags, over dat 't ging. Om de miserie te keer te gaan, werd er een zijdefabriek opgericht en de lijnwaadwevers leerden zijde weven. Ze verdienden allicht goed hun brood, maar enkele jaren nadien, reneweerde de baas. 't Zijdeweven slabakte, maar 't hernam, en daar kwam ook een fabriek van garelen in moerevelen een van kinderwagentjes. 't Wierd volop weelde. De zijdewevers 'n begonnen maar de Woensdag te werken. De gareelfabriek geriefde al d'hoeken van 't land, en in de kinderwagentjes ging 't zo goed dat er een, de maand voor zijnen tr.ouw, 'n bedde maakte en uit 't werkhuis sleepte zonder dat 't de baas 't wist. Ja, bij de Kluis. De Maandag mieken ze schavelingen om te tonen dat er gewrocht was van 's nuchtens vroeg, maar de rest van den dag gingen z'alle vijf voeten om stopen bier naar de "Schietspoelett. Duren is 'n schone sta~ en blijven duren is nog schoner. Daar kwamen andere die beter op de zaken letten. De bakker, de snuifmarktjan, de petrooivoerder en de slachter lieten hun jongens leren en de zoons zetten fabrieken. Als 'n ambachtsman in Oudenaarde tienduizend frank te gare had, hing hij 'n bel aan de deur en begon .te rentenieren. Als z'in mijn stad tienduizend frank thope kregen, was 't om 'n fabriek te bouwen.
Schipdonk = over het graven van het kanaal van Schipdonk zie : Hugo Van den Abeele K.O.K.- 1940 p. 57-108 de kave recht houden = het gezin in leven, in stand houden zijdefabriek =van Ricard- zie Hugo Van den Abeele: Geschiedenis van de zijde-
nijverheid garelen = bretellen moerevel = elastiek Kluis = K.luyskens, stichter van de kinderwagenfabriek
54
De nieuwe nijveraars wierden vroeg van den dil te geschud en werkten dat 't buiste. · Ze betaalden lege daghuren, hielden winkel en verkochten ten dieren danse; deden de muren kalken op kosten van de wevers en deden elkeen petrooi meebrengen om 't getouwe te luchten in de winter. Dat was 'n voorrecht, want anders was 't met d'oude weverslamp' om doen. 'k Zie ze nog optrekken met de potfles in den arm of met de kan in d'hand. Ze letten zo goed op hun zaken - 'k spreke van de bazen dat ze 'teen huis na 't ander kochten, d'een hofstee na d'andere voor ieder dochter 'n villa aan zee en iederen zoon in 'n auto lieten bollen. En als er geen land meer in te palmen 'n lag, begonnen ze hofsteên te kopen langs de kanten van Groede en Nieuwvliet in 't Land van Cadzand. Ze waren overal aan of omtrent als 't geld deed. Ze kochten 'n boekenrek in palissander maar daar 'n kwamen geen boeken in terecht, tenzij trein- en staalboeken. En voorts van de rest: - priesterroepingen waren er letter of geen, boekdulle mensen nog min, hogeschoolgeleerden geen, buizen in de franse schole - eendelijk vele. Ze waren kwaad op de geleerden, maar stonden vol bewondering voor 'n kunstenaar. Lijk of ik zei, lag 't stadje langs de Leie en daar was 'n Leieschilder die binst den oorlog nog grof schilderde en sichtendien lange roem draagt als fijnschilder;- hij staat immers in Verscheure's woordenboek met een beschrijf van z'n leven. De Leie begon ~et 't afgaan van 't jaar te dompen. Bij 't werkvolk was 'tal verloren de moor gepoetst en de rijke burgers kloegen putten in d'eerde dat de zilveren lepels zwart uitsloegen van 't rootwater. Armoe was er weinig in mijn jongde. Als w'uit de muziek'
dilte = ruimte boven de stal waar het hooi geborgen wordt; daar sliepen de knechten;
vroeg van den dilte geschud -
vroeg opstaan, vroeg aan het werk
ge~et
55
school stapten, zaten er hoogstens ieder week, op 'n gestelden dag, 'n halve dozijn wijvekens op d' Armenbank in 't stadhuis. Mannevolk 'n heb ik er nooit gezien. Dat is nu ook gedaan. Ze 'n moeten hun niet meer komen tonen. Steunverlening 'nis geen gunst meer maar 'n recht. De wezenschool is lang afgeschaft. De boeren hebben 'n radio en de werkmensen zijn gesyndikeerd. De zondag worden de zinnen gescherpt - lijk elders zeker - met de pint, de pijp, den bol, de sjiek', de kaarte en drie cinemas. Vroeger 'n gerochten de dompelaars maar met ruzie naar Hoogstraten. D'echte schooiers moesten naar Nevele gaan loreren om te kunnen binnen geraken. Ze wierden daar ingerekend en vaste gezet tot ze 'n waggon vol hadden. 'k Heb er nog dere mee als ik op die bende peinze. Daar 'n bestond nog geen klasseverschil in den ommegang. Ook geen groot beslag of franse complimenten die weinig zeggen en niets 'n betekenen. In d'herberg was 'tal vriend en hondejong te gare. D'arme mensen noemden d'heren met de voornaam en wezen in 't voorbijgaan met de wijsvinger naar de klep van de muts. Als twee heren in 't gemoet kwamen, gebruikten ze 't meervoud en zeiden "bonzoers". "Geete" de landloper werd aangesproken met nen djenten: "Dag, Gustaaf", maar dat deden ze om hem te kontevlooien. Men kende eenieders gedoe en eenieders familie. Eerbied voor de rijken 'n bestond er niet. D'afkomst was gekend en d' oude rijken woonden in Brussel. leder werkte dag in dag uit en kwam aan zijn a te. 't Groot solaas was 't muziek en 't toneel. Er waren twee muzieken :
loreren = rondzwerven Geete = Gustaaf De Gryse, destijds "koning der landlopers" kantevlooien = kwellen, plagen
56
een fanfare en een harmonie, die de ,muziekschool in 't leven riepen en twee begaafde jongens aan 'n post hielpen. Er was 'n tekenschool die veel goede stielmannen kweekte, maar 'n weefschool 'n was er niet. De mensen weefden thuis en de beste wevers schoten in de zwaarste zijde brede schroo'n met gouden letters "Revillon et Bivort à Lyon''. Ja maar ja. De wever die 'n tijdje lang schoon zwaar werk gekregen had, in dobbele breedte, wierd het afgetwijfeld als zijn jongens te lang naar school gingen. Hij wierd op lichte satijn gezet in enkele breedte en daarmee doef. Dat bracht de bezinning en de jongens begonnen ook te weven. 'k Ben uit mijn geboortestad vijftien jaar weg geweest. 'kEn hebbe wel niet getjoold maar 'k heb 't altemets in vieze gaten moeten gieten- vele de broek gelapt en 't garen toegedregen - en toen ik weer kwam trok ik aardige gespen. 'k Bekeek al de parochianen door 'n anderen bril, en vond ze allemaal brave lijk godskinders; sommige te brave in schijn. 'k En vind geen woorden om te zeggen hoe fijntig de boeren waren als ze vergaard zaten de zondag achternoen bij Baaske D'Hulst : - en de pronte jonge dochters dan, die daar kwamen snaren of vader wel in de vespers zat. Elk joeg er naar 'n beetje geld. D'een om te pronken, d'andere om te blijven wat ze waren; 't meeste part om 'neigen huisje te zetten en 't minste part om gedoenten te kopen in 't groot. Als vijfduizend mensen op 800 bektaren grond wonen en jagen naar geld, 'n kan 't niet missen dat de mechaniek opkomt, dijt en bloeit. De schilderachtige stielman verdwijnt. De naamloze sjouwer breekt bane. De machine brengt de mechanieken
D'Hulst : in de herberg De Klokke op de hoek Liefkemeirestraat-Kortrijkstraat
S7
arbeid met al zijn lelijkbeidt ze kweekt de toekomstige doppers en bezorgt geheel het drama van de huidige beschaving. Alzo komt weerom de miserie te voorschijn lijk 'n slecht begraven spook. Een halve dozijn uitblinkers hielden stand. Twee die diep dachten en 't niet verre 'n konden brengen; - 'n paar die schilderden en schiepen;- en een dien 'tal meesloeg waaraan hij zijn handen stak : boer, huurhouder, boekbinder, drukker, antieker, verzekeringsagent en altijd 't verkeerde zei van wat hij peinsde en zodoende 't roer van de stad in handen nam. Ja dadde. Hiermee zou 'k er kunnen 'n kom-af van maken, maar de rechtveerdigheid en ook de waarheid zijn er mee gediend dat ik 'n woordje rep van mijn vader die mij zoveel verteld heeft en die dat zo wel kon. Hij ging de zondag met ons wandelen 't veld in of de kouter op, binst dat moeder 'n drulje deed, en hij trok d'aandacht op alles wat 't zien weerd was. Hij was voor ons 't levende woordenboek dat opengesmeten wierd 't eiken keer wij bot stonden bij 'n nieuwigheid of 'n aardigheid. Hij 'n zei nooit "misschien", "waarschijnlijk" of "allicht", maar stond ons altijd seffens te woord. Als w'hem vroegen waarom de wereld rond was, zeid'hij "omdat z'in d'hoeken tt nte t t n zoun •••• Voor ons wist hij alles en .kon hij alles, en wij leerden van hem duizend haaien en draaien die we van zijn handen afkeken en stolen met onz' ogen. Hij vertelde ons uit zijnen soldatentijd en kon van honderd jaar ver vertellen: van uit den tijd van Napoleon, toen zijn grootvader Pierke Van de Wiele in Rusland vocht en hoe Pierke's oren en den top van zijne neus afvrozen bij de Berezina, en hoe 't later sjampetter wierd in Petegem. "Kijkt"- zeid'hij - "naar diene rosten wintelwàai. Ziet 0
A
wintelwaai = hoogmoedige=zot, snoever
58
hem in- en uitwaarts schieten al snokkend en al plompend 1 Dat is de specht''. ,,Hurkt'' - zeid'hij - "hoort je die koornlawerke de lucht ingaan; - 'k en kenne maar die vogel die zingt al vliegend''. "Kijkttt - zeid'hij - d' oude Leie is hier en ze loopt alginder 'n uur van de werke weg maar komt weer 'n boogscheut van waar we staan''. "Hurkt''- zeid'hij- "hoort je 't, jongens, wie daar zingt? ~t Is de slag van de walevink. Wat zit dat hier zo vroeg op 't jaar te doen? D'andere 'n komen maar af met Petegemkermis". Vader is nog in leven. 'k Zegge vader - hij was te streng om hem te laten gezeggen "papa" - want 't was of hij 't meende als hij zei "'k zou ze kunnen de nek kroken als z'afkomen met hulderen papa". Maar hij 'n deed het niet, de brave vent. Hij 'n krookte geen ander' nekken dan die van zijn vette keuns en ging te werk met de wasstok en 'n begost maar te kelen, te vliemen en te vlaän als 't keun gedaan had met linken en keerogen, bij de laatste doodsnik. 't Is van zulk 'n vader dat ik mijn geboortestad zo wel leerde kennen;- 't is daarom dat ik de geboortegrond zo geerne zie en de beminde parochianen die er wonen zo goed versta. 1938
koomlawerke
=
leeuwerik die in de akkers nestelt
59
De Schole van 't Kouterke "So it might, perhaps, be a tenable doctrine "that it would be needless, and even "tyrannous, to make education compulsory in "a sparse agricultural population, living in "abundance on the produce of its own soil". Hu x 1 e y.
ZE staken ons van de Marulletjes in de parochieschole
en onzen oppermeester heette Mijnheer Pol. Had die vent nog moeten leven na den oorlog, 't warene man geweest voor den Boerenbond. Mijnheer Pol was agent van verzekering, landmeter, handelaar in landvette, vertrouwensman en schoolmeester. Hadde 't van de schoolmeesterij niet geweest, hij had nog veel meer gedaan voor 't goed van de mensen, maar hij had te veel tijdverlet met zijn school. 't Was ne schoolmeester uit de duizend en - rechtuit gezeid- de klunten die bij hem zaten waren alzo ne schoolmeester verre van weerd, want van zo zaan hij 'n poosje uit de schole wipte voor d'een of ander zake zaten ze te tempeesten dat 't al en te vele schol. Zat hij te spreken in d'ander klas over 't inleggen van de beten of 't instekken van de pulp of van de kenmerken van 'n goede melkkoe, zo waren er die onder de banken kropen en in de benen nepen, lagen wortels t' eten op de laatste bank of zaten achter de rug van hunne vóórmaat appels te knars-
Marulletjes = Marullen, Marollen, Maricellen, Maricolen Pol Govaert = geboren te Overmeire, studies van onderwijzer te St Niklaas pulp = brij die overblijft na bewerking op bieten o.f aardappels
60
pen, houtluizen in 'n speekselrondetje te doen rondlopen of vogelpik te spelen met 'n halve schrijfpenne op 'n papiervleêre. Dat 'n kost al te gare Mijnheer Pol niet schelen; -daar "n was geen perijkel af. Hij gaf zijn les voort en wrocht 'n beetje naar den trant van de Jezuïeten. Hij 'n trok hem maar de besten ter herte en liet d" andere schieten met de leegsten dienst. Hij gaf goede raad, maar wierd hij gewaar dat 't op 'n aande regenen was, dan 'n had hij geen zier compassie meer met de bomhoofden. Was er in de rekenles een aan 't spelen met 'n meikever ,,Kom aan 't bord, Moeykensr' riep hij. "Hoeveel vingers staan er?'' en hij toonde een en. "Een",, zei Moeykens. "En hoevele staan er nu'?" en hij toonde er twee. "Twee'' zei Moeykens. "G'hebt voldaan, ga maar naar je plaats. 't Is al genoeg om de peisterkoeien te tellen waarmee je naar den elskant moet. Je kunt genoeg voor g'heel je leven. Je zijt volleerd man",, zeid' hij. Naar ne speelvogel 'n had hij maar te wenken en te zeggen : "Baron, naar je kot" of de jongen trok al sleepsteertend achter 't bord staan. Waren er leêggaards, kluitspelers of wiestergaaien die 't te ver dreven, zo'n keek in zijn hand niet om ze 'n wisse op de braan van de benen te leggen, 'n taaie wisse van langs den Brasput. Maar met d'andere, en vooral de jongens van de kortwoners die later van tijd geen werk 'n zouden vinden thuis, hield hij hem neerstig bezig. papiervlure = een schrijfblad in bepaalde vorm geplooid met scherpe top waarin een afgebroken pen werd gestoken om dan a.h.w. vogelpik te spelen op 'n aande regenen = aflopen ~nder iets na te laten peisterkoeien = koeien die in de meers liggen Brasput =-= put waar een beekje ontstaat dat Petegem-Stad van Drongenleen scheidde en de Grote Dries van de Kleine Dries
61
Hij zag ze geerneen leerde hun wat in hem gerijpt was bij rijke levensondervinding. Hij trok de vierkantswortel, verklaarde de bepalingen van de verzekeringspolis tegen brandgevaar, ging met de jon~ens naar 't nieuw kerkhof - dat nog veugelweê lag - om het af te palen en uit te meten van ends totendsen hij liet de vrachtbrieven en de scheepspapieren ontleden als er 'n schip in de Leie lag met maïs, want'kheb ommers gezeid dat Mijnheere Pol handel dreef in landvette en veevoeder. Hij leerde de jongens prijzen en rekenen dat ze toekwamen maar zonder woeker. Toen hij 't Spookkaste~l gekocht had op den Molenhoek en 't liet afbreken, waren het de jongens die d'eiken balken naar 't Kouterke sleepten om ze daar op te scheren en er zijn graanmagazijn mee 't helpen optrekken. Klaagde er een dat hij moe was, zei de meester : "Hut-tut-tut; 't en zijn al die zeven stuivers niet; 't is leren mens worden dat we moeten doen". Ofschoon handelaar in landvette, toch was Mijnheer Pol 'n vriend van de boeren. Elk jaar trokken wij op schoolreis. Gingen we naar Oostakker en scholden Gentse fabriekswijven ons uit voor boeren, zo handhaafde ze onze meester tot ze beschaamd wierden. Te Oostende ging hij 'n Madam te keer omdat ze lachte met de kleinen Grymonprez die op zijn paasbeste stond en zijn eerste communieschoentjes aan had met peerlemoenen knopjes erop. Jan Klosse gaf de meester gelijk en zei: "Meester, da' 'k hier 'n jaar moest bij die bende weunen, 'k ben zo dood of 'n luis". 't Jaar nadien, te Tiegem, was 't veel beter; daar mochten wij zitten aan de bron bij Sint Arnoldus en naar de pauwen kijken en naar "Vijve en Vichte torenstt en vandaar naar Kaster en onzen eersten berg zien. Vyve en Vichte Torens = een woorspeling op het getal 55 (in dialektuitspraak) Van op de Tiegemberg ziet men geen 55 torens, zoals een schalkaard aan de voe van de berg belooft maar men ziet wel de toren van Vyve en die van ter Vichten,
62
0! die schoolreizen van vóór den 'OOrlog! En de schooltijd? Na den eerdappeltijd, met 't begin van 't schooljaar, zat de klas vol, en 't ging wel, tot met de Meie, maar dan was 't verre gedaan. De jongens van de "Weitynckx-hoek" en van de ,,Leerze" haalden en brachten meikevers met volle emers. 't Was teten voor de kiekens van Mijnheer Pol. 't Wièrd beloond met 'n toeslag van de staat en 't was 'n frank per emer voor de spaarboek. Met de gulde was 't kersentijd- den heiligsten tijd van 't jaar, zei vader, omdat de boeren dan paternosters afgaan - en de leerlingen vielen zeer weg. Met de vlastijd 'n zaten we maar met ons gevi~ren meer; al d'andere waren aan 't werk bij slijten en pootjes aangeven op den Oostkouter. De schoolliep leeg naar gelang 't oogsten van de vruchten te velde••• I
Toen trok de meester naar Romen met Pastoor Verscheurkei zaliger gedachtenis. Want het was door 's pastoors toedoen dat hij meester geworden was in de schoolstrijd, zonder al zijn jaren uit te doen in de Normale. Zwijgt ervan; 't waren al de beste. De jongens zoûn hem ten hemelgereekt hebben. , Hij 'n was geen man van grote woorden en ijdele zinnen, maar 'n man die zijn beste deed om in volle oprechtheid te leven naar 't kristelijk beginsel. Gij zult er misschien mee lachen, maar dat was daar 'n schole zonder weerga.
Weityncks Hoek
=
hoek van de boskant te Petegem, waar burgemeester Weitynkx woonde · Lurze = herberg aan 't Jagerke
63
0
Alles wat hij zei was schoon ofte wel geestig en gewoonlijk was tt schoon en geestig te gelijk. Hij had er tn hand van weg om de jongens te leren zoals tn grote schole dat niet tn kan en nooit t n zal kunnen. Die tt geluk had van bij hem te zitten en op te letten wat er om gingt tn kunt je geen fouten doen schrijven in tt Vlaams. Dààr zijn mannen uitgekomen; en werk vinden dat ging gelijk tn lier op ne stok, en de voorlichting bij beroepskeuze tn bestond nog niet. tt Was alsof ze de schone posten uit ts duvels gat haalden. t t Is t n rote te lang om te melden. Zoons van kortwoners zijn grote mannen geworden. Er zit een te Geneve die onderhandelt met Engelse lords. Er kwamen er van den oorlog als officier, blinkend van tt goud en de linten. Andere wierden burgemeester in Michigan en Illinois in Amerika. Ze kenden nog meer dan zonder fouten schrijven. Ze hadden geleerd van Mijnheer Pol hun werk goed te doen en het te doen met innerlijke vreugde gelijk de rechtvaardige kruidenier die alleen gezonde winkelware wil verkopen of de dorpsmid die er tn eer in stelt deugdelijk snijwerk te smeden voor slachter of voor boer. Zo hield Mijnheer Pol bij ons den effenare in tt schole van tt Kouterke. Kom binnen, zeer, en trek de deur toe, dat 'k voort vertel••• 1938
64
Winter "My mirth and good-humour are coin in my pouch". Robert Burns. 't~
TINTER is de tijd van de stilte. VV De huizen schijnen doods. Al tt slaaflijk werk gebeurt in schuurt stal of zwingelkot. tt Haantje kraait en krijgt bescheid van 7 n hanemaat uit tt naaste gehucht. De zwarte kraaien strijken op den toegevrozen akker. Gerucht buitenshuis is letter fhoren. Opdekarreweg ronkt en zoeft tn zwingelmolen en er zijn entwaar vlegels aan 7 t ploffen. Je kunt hesehedelijk zeggen waar. Twee vlegels ploffen bij Dekens. 7 t Zijn vader en zeune die dersen. Te Zeuntje Zoetetaarts is tt met zijns gedrieën. Ze kennen de mate wonderwel en tn vallen er nooit uit. Ze dersen daar in drie tonen: Zeuntje op tt dunste deel van tt koren en de vlegel klinkt holde; Mode.st slaat in 7 t midden en de jongste werkt slinks op de dikke schoven en geeft alzo den doven slag.
luuwnaat = kollega haan (haan-maat) ûtter = luttel, weinig (cf. Eng. little) beschedelijk = met bescheid, met quasi dersen = dorsen (cf. Duits dreschen) holde = hol, lichtklinkend doven = doof, dof, ~aarklinkend
~ekerheid
65
De Zoetelaars waren de mannen die de klokluiders gingen les geven in tt gewest, daar waar ze met hunts gedrieën de klokken luiden den avond vóór de kermis, gulde of Sint Sebastiaansfeest. De Djels tn dersen op verre na zo zuiver niet. Dat komt door Miel - den oudsten van de Djels - die tn beetje kreupel staat.
tt Enden de lochting horen we de ratel en tt geklak van tn getouw waarover de wever gebogen staat. Kom maar nader en kijk over dthage. Daar is tt getouw waarrond de platte kinders zitten of schuiven om te leren lopen, tt getouw dat daar wijd-beende lijk nen dwingeland den broodwinner staat te spelen en lijk tn draak de ruimte en de lucht opslokt in tt klein huizeke van de kortwoner en zijn grote keutelbende. Kijk, de wever heeft zijn keunharen muts op en komt hem warmen aan de vierpot. Hij legt profijtiglijk zijn half-uitgedorsen pruimke op het pijprek, trekt tt venster open, spekelt sprietelings tussen de tanden en asemtnekeer goed deur. Je peinst hij zit flenteloos en zonder sencie, maar hoort hem zingen dat tt galmt over de kale lochting :
platte kinders = nog klein en zwak keutelbende = bende keutels - dreumesen keunhazen = v.h. vel van een keun- konijn vierpot = pot met vuur flenteloos = ontzenuwd, lusteloos sencie = moed
66
Er zouden vier wevers ter botertnarkt gaan, De boter was al te diere. Maar als de markt was gedaan, Zij kwamen met vier patelen. Smijt de spoele van Pater Spignoele van hokse, van flokse, van slijper dondeine. Ze kwamen met vier patelen, Tireliet:e, klitsklets, poefpaf Dat gaat hier de wevertjes aan! Ze sloegen daar 'n weversen raad En kochten nen stul met vieren. Ze spraken het vrouwtje zo liefelijk aan En 't vrouwtje liet ze delen. Hoe zouden de wevers wel heren zijn? Ze 'n hebben noch huis noch erve. Komt er 'n muizetje in de schapraai Van honger moet het sterven. De spoelder zat om zijnen spoelbank, En ik zit om mijn getouwe. 'k 'n zal niet weven mijn leven tank 'k 'n weve maar tot ik trouwe. Die dat liedje heeft gedicht Het was er 'n weversknape. Hij 'n heeft van z'n leven de meester gezwicht Al had hij in z'n huis geslapen. Smijt de spoele van Pater Spignoele van hokse, van flokse, van slijper dondeine. Hij had in z'n huis geslapen. Tireliere, klitsklets, poefpaf, Dat gaat hier de wevertjes aan!
De winter was voor ons 't seizoen van den heerd bij tante Wieze. 67
't Was al om doen onder 't kaafberd waarop al tante Wieze's schatten te gare stonden : 't kruis Lieven Here in koper, met de gewijden palmtak vaste gebonden met 'n rijgkoorde tussen 't lijf van onz' Here en 't kruis, de schone Brugse telen, de koperen kandelaars, en in 't hoekje op de schouwmantellagen de nieuwen Almanak van Snoeck; 't Allemansgerief, de groten boek van Jan de Lichte met de sanctjes van de voetbranders. Daarneven stond de sulferpot met de Nazaretse stekken. Tegen de muur naast de voutedeur stond d'horlogiekas en daarnaast hing nonkers roer, altijd gereed geladen en eiken avond meegenomen naar de voute, om - als 't nood of lijf deed - de keune- en kiekedieven ermeê omver te blazen. Onder 't kaafberd aan de note hingen de roe met de tangen, de ruifel en de schippe, den brandel en 't spit. Daar lag ons speelrijk. We sneden uit d'oude keurslijfdoze 'n fijkerloot en deden hem dansen aan de nagel; wij gaven scherminkelinge met den koterare en de tang; - broer schudde 'n potfles met twee koffielepels die rammelden in den hals; - zuster speelde muizeizak op nen ijzeren kam met boterpapier overtrokken en grootvader was aan 't reên van 'n zwijnsblaas voor ne nieuwen toebakzak. kaafberd -schoorsteen (kave)berd (-blad) tele - bord, teljoor sanctjes - prentjes voute - kamer op halfverdieping boven de kelder roer - gevveer ruifel - schop met lange steel of lang blad schippe - schop brandel - haardijzer fijkerloot - nieuvvjaarszotje, hansvvorst, pollichinelle, posternel scherminkelinge - ketelmuziek potfles - dikbuikige fles met met maat van een pot of 2 pinten muizeizak - zak om boterhammen in mee te nemen die dan in boterpapier gevvikkeld vvaren reen - reden - een laatste bevverking bij het looien van leder
68
Grootvader. die tn beetje doof was,,heette ons schabouwelijk kabeet de Duitse vespers maar was tt zake dat horen en zien begost te vergaan, riep tante Wie.ze met dthanden in dtheupen en zo dempig of ne veenmol : "Ge moet er haast beginnen uitscheên of tk make hulder allemaal .zwart!tt 't Was nen eendelijke schruiel. Allicht werd ne pampieren .zak opgeblazen en werd hij met de vuist opengepoeft dat tt huis daverde. Dat was 't teken van 't terugkeren tot de stilte. Dan kwamen de stille bezigheden. Schaapwulle trekken en plukken voor tante, den hond vlooien, schaduwbeelden op den okergelen muur toveren, vlaspezen vlechten of helpen aan 't keperen van postersnoer voor 't getouw, en eer dat Klaas Vaak aankwam was tt vertellen. 't Was half donker toen tante riep :,,Steek de lant' uit!tt Wij peuterden aan de wieke tot de klaarte van de lamp ineensmolt met de klaarte van tt smeulend vier in den heerd. Ik mocht koteren met den brandel om 't weggevallen faseeet tegen den veurster te leggen en pikte met de tang het ongebrande rijst te gare om het op den hoop te leggen .zodat 't vier waarom spijze kreeg, en tante zei: ,/t Is te laat om nog in tt vier te peuteren, jongens; tk ware van hulder 'k zou van nood tn deugd maken en van nu voorts naar Bethleem gaan. Komt alhier om 'n kruisje.'t Tante gaf ons tn kruis en grootvader gaf ons allachend tn splinternieuw gevlochtene top-pe.ze.
schruiel
= geroep, kreet
lreperen = met drie of meer strengen vlechten postemroer = dubbelgetwijnd touw waaraan de kammen van het getouw hangen Zant, lampte = lamp fascul = houtmaat, bundel brandhout veurster = onderste deel van een schoorsteen, grond van de haardstee top = non, tol
toppeze
= het touw om de tol te doen draaien
69
We zeiden : ttGoên avondt't en trokken naar huis om ons te sla pen te leggen. Buiten was 't donker. Niets anders te zien dan de donkere gestalten van de keerspopulieren en de gedaanten van de lange vlasschuren in de Leihoek. Niet anders te horen dan tn bende kraaien die kraste al over de Leie vliegendt en onzen hond die in de ton bij 't ovenbuur lag en baste omdat hij ons aan 't voorhekken hoorde reutelen. 1938
70
Pompieren L'àme ineffable et mystérieuze d'un vigneron du canton de Vaud ou d'un montagnard du Valais ne peut s'exprimer dans Ie même idiome que celle des citadins et des intellectuels. G. F. Ram u z.
zoNDAG namiddag. -
De Ommegangstraat ligt te glimpen in 't zomergeweld. De zon davert uit 't zuiden op de hofmuur van Madame Van Oost. Vital Bakkerdries mankt kreupel-ga-weg naar de vespers. Onz' jongens zijn al weg van eer dat 't klepte. Pius Lootens zit bij de voordeur een boek van Conscience te lezen en zijn Madam zit lachend te kijken naar twee kattejongjes die spelen met 'n eindje saailint. Al met eens schettert de noodhoorn van de pompiers in 't helderblauw geluchte. ,/t Brandt te Kozijntjes!" roept Pius, "Daar zal 'n peerd in gebleven zijn!" 'tEn brandde niet te Kozijntjes. 't Was 't achterstalletje t'enden de lochting van Vergucht dat in vier·en vlam stond. Toen alles plat lag of zo naar, kwam ieder pompier naar de plaats gelopen, maar bij d'aankomst en bij 't aaneenklinken van de darms was niet alleen de brand geblust maar alle gevaar geweken voor d' aanpalende stallingen. Zaterdag nacht.- 't Brandt op de Molenhoek! De noodhoorns trompen negeins al en iedereen vlucht naar de negeins = nog eena
71
Molenhoek waar 'n vlaskot brandt. 'k Spring uit 't bed, 'k zet 't venster rekkewijd open en 'k hoor onder mij, op 't plankier, mannen van den Dries voorbijstappen. ,,'t Is bij Clyncke", zegt 'n onbekende stem. "Zit die ook al op -den bo'm ?" vraagt Tuurtje Meirhage. Aan mijn oren. 'tEn is bij Clyncke niet. Noch schijn noch gedacht van. Branden zeker. Bakkerij en herberg met vier dochters. Op de Molenhoek, in 'n vlasschuurtje was 't, bij de Kattebeke, maar vermits niets ander dan wat klodden in 't schuurtje 'n zaten en 't water bij de werk liep, was 't gebuurte den brand meester geworden op 'nik en 'n gij. Dat 'n kon niet anders, want 'ten was niet verzekerd. Om de waarheid te zeggen: 't brandt nog allicht 'n keer entwaar, maar serieus branden 'n doet het maar waar 't hoogst nodig is. En hoogst nodig 'n was 't niet meer geweest sichten de jaren '90. De pompiers waakten. 'k Heb ze weten zoeken naar den brand Tussenbruggen met 'n bollanteern. Ze waakten zij al 'n jaar of twintig. Ze staken den bond kloek ineen. Ze maakten nieuwe wetten en kozen verse officiers. Lieten decoraties uitdelen. Gingen verbroederen met andere bonden heinde en verre. Begroeven hun dierbare afgestorven leden met eer en praal en op de kermis was 't meest gegeerde spel 'n geteerd en gepekt huizetje inbrandesteken en blussen dat 't verdomd kwam. Daar 'nis nooit iemand in den brand gebleven. ]'hebt zeker al belet hoeveel decoraties 'n pompier kan dragen als 't 'n beetje meeslaat. Van zoveel jaren dienst, van nog meer jaren dienst, van d'eeuwfeest, en somtemets al 'n keer van moed en zelfopoffering?- D'onze 'n stonden niet ten achter. Er waren er van tien per man, die van den oorlog meegeteld, en die er geen stuk of vijf 'n had, 'n liet nog niet elk jaar zijn portret trekken. bo'm =bodem
72
De pompiersbegrafenissen waren van de geestigste bijeenkomsten uit. Een aandoenlijk afgescheed wierd door de meester ineengezet en door de bevelhebber afgestoken bij de put; - zijn vader was pompier; - zijn grootvader was pompier; -ja, in deze familie was iedereen pompier. Er wierd op de stielveerdigheid en op de moed lof getuit dat zelfs de trompetter - Preeden - den hoorn naast zijn broekspijp liet hangen en vergat zijn dode maat in den dieperik te blazen. De zondag werd oefening gehouden. Bij tt kraaien van den haan was elk lid te been. Om plezier te doen aan tn erelid werd in de winter ztn kelder uitgepompt of in de zomer 't stof van z'n gevel gespeit met de grote slang. Ze 'n hadden geen draadje droogs meer aan en zaten in bruinvelde vest ter zevenmisse te dubben over tt ongemak van ongenaakbare of uitgedroogde puttent te korte pompdarms, ontijdige aankomst bij tn groten brand en in de zoete verwachting van de soldij. De maandag wasttin de ,tKlokkett om tt einzevijlen en te diskanten over dt exercitie. Heel de Godsen avond pompieren dat horen en zien verging. Pompt je niet zo 'n hedde niet. leders tong hing aan 'n klinksnoer. De brandmeester - Theofiel - streefde naar hoger. Hem 'n was 't om dteer noch om de soldij te doen, maar om 't gedijen van zijn "korpstt. Van kindsbeen af had hij hem te weer gesteld. Vroeger kleine klerk op 't stadhuis. 't Secretarisschap van voor z'n neuze zien wegstekken door 'n vreemdeling omdat er te veel parochianen op dat postje geluimd lagen. Maar, om afgescheed = het nemen van afscheid, afscheidsrede fnungezet = opgesteld afgestoken = afgelezen einzevijlen = haarklieven diskanten = redeneren, redetwisten
73
restoor te doen, had hij zijn bekomst gekregen en lieten zthem zijn scha inhalen met iets anders in de plaats: met gazekot en pompiersbond. tt Gazekot stond bij de riviereen tt alaam van de brandweer lag te tjolen op tt stadhuis. Door Theofiels toedoen werd alles te gare geschart in één grote tweestagie. tn Goede vondst. Water, gasketel met uitkijktoren, brandweergetuig, alles aan en bij de werke. Maar koken moet kosten. Naar kosten tn werd niet omgezien. Die achteruitstelling van Theofiel moest goedgemaakt en vergeten geraken. Had hij hem vroeger jaren niet afgesloofd voortnappel en tn ei in 't stadhuis op den hogen stoel bij Jan den Taats? Was hij de voorman niet geweest van de vastenavond-ommegang waarvan al dtandere jaloers en nijdig waren? En deken van de vrije vissers dan? En toeziener op den boerekoer van 't hospitaal om te beletten dat boter weggeraakte uit de kelder en de schone druiven uit de serre? Alles moest veranderd worden naar de nieuw en snok! Geen kantoorkruk meer van drie ellen voor 'n frank, maar gazebaas. Geen knape meer op den boerekoer maar meester van den Armendis. Geen prutspompierkes meer van vóór den oorlog maar afgedrilde en bekwame mannen, met moderne kleêrs en tn soldijboekje met kolommetjes voor d'uren endtoveruren van oefening en brand en 'n kolomme voor de soldij.
restoor = vergoeding gazekot = gasbereidingsfabriek alaam = gereedschap tjolen = sukkelen tweestagie = 2 verdiepingen den Taats = stadssecretaris Jan Duchene, den Taats genoemd omdat hij zoveel "taatsen" deed kopen (kloefnagels) die hij in overvloed gebruikte om de affiches te bevestigen Vrije Vissers = deze oudste vissersvereniging bestaat nog steeds
74
Ouderwetse trompetten afgeschaft. Va;n nu voorts is 't tuiten met de sirene. Karren en peerden van de boeren die pachten aan den Dis, in tijd van nood, ten dienste van de pompiers en alles te boek volgens 't reglement. Eigen briefpapier met brandweerkap, daarachter ladder en krampoen kruisweerds lijk in 'n schild en daarboven 't opschrift ttSemper paratustt, afgekeken van de pompiers van Hastings op 'n smul te Vlissingen. Daar werden registers getrokken 1 Nieuwe ladders, nieuwe darms, nieuwe pompen en g'heel in 't kort zal Mijnheer Arseen- de zoon- 'n diploom van vakbekwaamheid gaan halen naar de stad. Laat 't nu nog 'n keer branden. Maar eerst dat pover traktement herzien, want anders is 't hier al krabeulen zuiver voor d'ere••• Maandag ochtend.- Winterdag. ,t Moet entwaar branden. 'k Hoor, mijn zijke, de sirene tuiten. De mensen lopen van de Knok naar de brug maar ze 'n zien niets. 't Is elders om doen. Ze keren weer van waar ze kwamen. 't Is op 't Kouterken allicht. 'tEn doet;- 'ten is 't Kouterke nog niet toe. 't Is in de kinderwagenfabriek. 't Zal daar wel branden dat 't schouwe geeft. Al die verfpotten en vernispullen en al die schavelingen. Door de Kerkstraat loopt het volk, maar nog geen pompiers te zien. Daar komt Free, 'n klein schermik maar altijd rap bij d'hand, met helm en met kapbijl. "Waar brandt 't?"
krampoen = haak, kram kruisweerds = kruiselings, gekruisd smul = eetpartijtje krobeulen = lastige arbeid doen, sjouwen Kerkstraat = was destijds de naam voor de Kortrijkstraat
15
"Te Torfstt. t/t En zal niet voorts brandenttt zegt Freet tt weer te wak en geen windt\ Aan de fabriek staat tt zwart van tt volk. Baas Torfs deelt bevelen uit zonder getier. De autos worden buitengehaald met groot gerul. De vlammen gulpen hoog uit de verniskamer. Het stinkt naar verbrand vernis en geroosterd duvelsvel. tt Volk weert hemtklauwierten zweet. Free loopt naar den brandweermeester die aan de telefoon zit. De kleine Dolf is weggereden met de splinterniettwen autot kerstebomen gaan kappen in tt Armgoed aan de Perijkelse bossen. Arseen is aan tt studeren in stad voor zijn diploom. En waar is Miet? Miet slaaptt want gister was tt late vergaring bij de vrije vissers. En t t peerd is weg met t n voer vagetingen van de vuilkar om de Bläremeers op ehogen van mijnheer de schepene. Leg dan maar zeer den telefoon toet Freet en loop seffens om mijnen uniformt dat tk zeer ga kijken. Is tt geen eeuwig . dingen met zulk tn volk geschoren zitten? Lood in de kloefen en overal zitten waar ze niet vandoen zijn? Alzo tn fabriek in brand en al tt gelul uit de slamijte. Al dat mij dunktt dat tt -God zij geloofd - niet tn meer brandt. tt Is al voor zo vele geblust. tt En was geen serieuzen brand. tt Vier van de verlak-oven uitgeslagen en tn pulle gelekt die op heur plaatse niet tn stond. Maar tt werk is hier verre van gedaan. Er moet gewaakt worden en tt smeulvier nauw gespeurd. tt Ligt nog hier en daar te vunzen. We staan hier al met ons gezestienen en tt is werken dat we moeten doen. We zullen op onze post
duvelsvel = moerevel, elastiek gelul = gespuis slamyte = voetspoor, uit het spooT
76
blijven zonder nat of droog, en zonder slapen als 't nood doet. Eerst zoeken naar d' oorzaak - zeid' hij - voor den opstel van 't proces verbaal; en d'overuren rekenen. Met Pasen bij 'teerste gerecht, wierd Theofiel benoemd tot Ridder in de Kroonorde. Tjaren is hij gestorven; doodgewroet bij 't snuisteren en 't pluizen in de boeken. "'n Laat ons niet treuren'', zei Free. 't Korps kreeg 'n ander hoofd t de zoon. Die met zijnen diploom. 1939
tjaren -
het jaar nadien
77
De nieuwe snok The factory was peopled by ordinary individuals- not nameless atoms in the amorphous molecule, Labour. M o r ris Mark e y.
MIJNHEER Polydoor zette zijn bril op, fronste zijn voorhoofd, stak zijn tong uit de rechter mondhoek en schreef tne nieuwe vrachtbrief: Messrs. Sal. Baruch &: Co Loods 3, Kaai 4, Antwerpen. A a r d d e r v e r p a k k i n g : olie-papier-houten kribben. A a r d v a n d e n i n h o u d : kinderwagens.
Hij hief zijn ogen van tt papier en wenkte gewichtig de Rosten Van den Driessche : ,,Medard, ga zeg aan Madam dat ik van den avond tn koppel duivejongen wil en dat wij tóch naar de cinema gaantt• - tt]a seffens, Mijnheer Polydoor, seffens ziet maar tk moet eerst nog wat verf halen en mijnheer Arthur loopt op scheute; - daar is hij ltt• - ,,Medard, haast U zeer om die honderd kilos kleur nummer 1. Goertlt\ - ttZit dat hier al met tweeën om 'n vrachtbrief te schrijven ?tt vraagt Mijnheer Arthur bets-ga-weg, ,/t is hier van
snok = ritme op scheut lopen = op de loer Goert = smadelijk roepwoord voor : scheer je weg bets = ruw
78
te werken en niet van te staan babbelenlu en hij wipt naar nen anderen hoek van het werkhuis. In de poort staan de auto~s, volgestouwd met kinderwagens, vertrekkensgereed. De schrijvers zitten in ~t glazen kantoor dat uitgeeft op de fabriek, of lopen rond met ~n pen achter d~oor of ~n papketel in d~hand voor ~t plakken van de verzendingsbriefjes op kisten en kribben. Mijnheer Polydoor, de geldschieter met zijn schoon geschrift, ~n mag niets anders doen dan vrachtbrieven schrijven en postwissels ondertekenen, want Mijnheer Arthur is de man van ~t vak en de werker met de kop die samen met zijn zoons de zaken opdrijft en doet bloeien : aankoop van de grondstoffen, regelen van de fabricage en bestieren van de verkoop binnen- en buitenlands. ~t Is elk zijn werk. Vlak vóór ~t glazen kantoor ligt de garnierzaal waar vrouwen en meisjes met radde hand de kussens steppen, de wagenkappen naaien met de Meigemse steke, en waar Madam Arthur ronddrentelt in zwart moesseline-kleed met een wild roosje. Zij waakt omwille van ~t mannevolk. Verderop zitten de vergaarders van de wisselstukken. Links liggen timmerij en zagerij en rechts zijn de schilders aan tt werk. Gtheel fendent, bij de rivier staan de smeden bij tt vuur. In den timmermanswinkel werken de mannen van de lege daghuur bij lint- en schijfzaag, schaaf- en schuurmachine; elk-end-een staat vuilbestoven tussen de zagelingen en de schavelingen die naar buiten gezogen worden door de groten stoofhouttrechter. In tt schilderkot zijn de leerjongens doende; - ~t werk bestaat in tt smijten van wielen in de verfbakken, uithalen met tn boonpertse en rondzwieren op tn spille om de verf steppen = stikken, met de machine naaien Meigemse steke = haastig naaien boonpertse = lange dunne stok
79
af te zwaaien die er te veel aan hangt. Vuil labeur. Als 't 's noens twaalf fluit, stellen de vernissers hun schort, stijf lijk 'n stok, recht tegen de muur. De pistoolschilders zijn de slechtste;- al zoet in de mond van de verfdoom; .;;_ de tanden vallen uit in den eerste winter die komt. In de smidse 'n staan schier geen ander meer dan koude smeden : slijpen, wrijven, vernikkelen, chromeren, schuren van de stoters en lassen van de wielen. 't Is al van haast u, haast u zeer, op de goeste van Amerika. Als 't vijf schuifelt, snakken de sjouwers naar vest en muts, stormen naar de kete waar honderden velos in de rekken hangen en sprinten in zeven haasten naar huis, 't land in.
* De gasten van den ,,binnen" 'n kunnen die van den "buiten" niet luchten, want d'eerste zijn verenigd en d'ander 'n zijn dat niet, omdat ze de fabriek maar aanzien als 'n duivelsagen's zomers naar Vrankrijk trekken. De binnense maken ze uit voor loonbedervers en ratten. De bazen weten wel dat er vele komen uitrusten in afwachting van 't werk op eigen koeplek, maar z'hebben ze nodig om de verenigde steeds te dreigen en hun wil te breken. Vraagt 'n steedse opslag, zo zegt de baas: "Voor die prijs heb ik drie koehouderszoons". Krijgt de man van de steê geen verhoging of geraakt hij niet meer aanvaard na staking of onverschil, zo trekt hij 't Frans gat binnen. De kortwoners nemen de plaats in en geraken allengerhand in de greep van de nieuwe snok. Dat was ook 't lot van Medard geweest en van al d'andere die van buiten naar binnen komen afgezakt om wat nader 't werk te wonen. Je kent d'historie, 'k ben 't zeker. Twee jaar bloei- en pronktijd. Soldaat zijn. Afzwaaien en weerom naar de
80
fabriek. Trouwen. Kinderen krijgen en armoe, zeer en veel. n~armoe was zo zeker of den dag. Want hier in stad is 't met de daghuur voort te doen, zonder enig ander los inkomen. D'opbrengst van 'n nest konijnen, ~t dekgeld van den brumstigen geitenbok, 't sporen zetten van vechtershaans, hulpebieden aan 'n zondagsjager, uitgaan met de peurbak, vissen, vinken, 't was hier al met eens al verdonkerd en verbijsterd. Hier in stad is 't acht uren werken en de rest van den dag gapen, geeuwen en verloren lopen. Na de vijven op 'n stoel zitten wikkelen, op de Knok of op 't Hoge wat staan kallegaaien, daarna de pap gaan roeren en morgen weer de poort binnen tot zaterdag noen om den briefomslag met 't daghuurgeld; - 't kindergeld komt over de post- maar je kunt z~er moeilijk voor kweken als je kort woont. 't Straatje waar Medard woont lutst van de vuiligheid. Weegluizen vooral eisen de grote oppas. 't Behendigste wijf van de wereld 'n weet daar gene weg mee. "Kort kun je z'houden'', zegt Medard, "maar de laatste willen pakken is verloren". Met tweede Paasdag, - als Pasen wat laat komt, want anders is 't poreie planten op zijn schorte grond- is 't zoeken naar de neten in den beddebak en tussen de plinten. Met tweede Sinksendag is 't weer al 't ontschachten voor 't speuren naar d' eerste broeite, petrol smeren en peerdshoorn branden - de laatste remedie - en als d'haver in de belle staat, is 't hoog tijd om klopjacht te houden naar de moeren die weer aan 't leggen gaan. Zoudt ge niet scharten bij
brumstig = bronstig peurbak = bak om te peuren bi; de palingvangst verlfijsterd = verminderd kallegaaien = luid en veel babbelen zonder veel inhoud poreie = prei peerdshoorn = restanten van de paardenhoef bij de smid bij het beslaan der paarden
81
't horen vertellen alleen'? Want hier wordt averechts gekweekt, man. Dat 'n is al niets als 't werk maar 'n gaat, maar gister stond op 't bord: "Van nr 101 tot 289 geen werk maandag". Ieder schaap neemt zijn nummer uit 't telraam in de poort om met 'n wenk te laten zien wie thuis zal blijven de week die volgt. De zondag gaat Medard nog eens naar d'oude parochie en heeft van broer iets horen waaien van vers werk. Hij trekt te sporre en te zweerde naar de schoolmeester om te spreken over de nieuwen post van waker op 't Frans kerkhof. 'n Oud-strijder gaat voren, zegt de bazin van de peerdemees ter. Medard 'n heeft het hem geen twee keerslaten gezeggen, heeft lappen en leesten gepakt en is weer naar de parochie gekomen bij de Molenweg. 't Gebeurt anders lettel of nooit, van de stad weerom naar 't dorp. Hij 'n heeft het niet kunnen gedromen; aan en bij 't werk, 's noens aan tafel eten bij wijf en kinders en wonen op 'n schree van moeder's deur. 't Was juist in tijds, want Maandag laatst werd hij nog gevraagd om trombaldrager te worden in Mijnheer Polydoor zijn fanfare. Was 't ginder geen eeuwig dingen misschien'? Toe, zwijg mij van de fabriek waar meisjongens onnozel en lelijk doen, 'k late varen de venten. Nooit 'n effen stuk te zien krijgen van alles waaraan je mee helpt werken. Van schof tot schof altijd 't zelfde latje hout of 't zelfde ijzerboutje staan bepotelen. Die van Ruiseleê komen alle dagen per velo en staan te schilderen bij 'n Waregemse bende die lacht en gonfert met al dat braaf enneerstig is, en ze 'n weten niet eens in welk timmerkot hun naaste gebuur van Ruisleê staat te klauwieren.
Peerdemeester = veearts gonjeren = schimpen
82
Maar Medard heeft eindelijk alles. in tn goed gat kunnen slaan en is nu voor zovele zijn eigen baas. Hij scheert d'hage van 't Frans kerkhof, snoeit de bomen, kuist de grachten, herschildert de witte kruisen van de begraven Fransooiskens en de gouden halve maantjes op 't graf van elken Marokkaan die bij de Leie sneuvelde•••
* In stad is alles eender gebleven. 'k Weet van horen zeggen dat de sjouwers een kwartje frank opslag kregen met de nieuwe dierte. De stielmans zijn blijven stilstaan. Dat 'nis ook niet juist. Ze schillen al niet bot vele meer en staan haast effen met de g'heel arme duivels. Mijnheer Polydoor schrijft altijd maar voort zijn vrachtbrieven en zijn postwissels, of kijkt met 'n koppel fletse bierogen naar de Leie waar hij Medard vroeger stropjes deed zetten bij de konijnepijpen op den overkant. De grote bazen breiden de zaken uit en kopen machienen in 't vreemde om met min volk te kunnen werken. Mijnheer Arthur loopt rond gelijk 'n schapershond en Madam Arthur staat op scheute bij de vrouwmensen. Baas zijn is lastig. De strijd om 't geld is al zo hard als de strijd om 't leven. De zoons werken om dood. Daar 'nis niets van te zeggen• 1939
dierte
=
duurte, het duurder worden
83
-Kinderleute L'art n'est qu'un inventaire, maïs choisi et transcrit avec dévotion. 11 n'y a point de créateurs chez les artistes, i1 n'y a que des fidèles. Chardonne.
,TJONG geweld en de kinderleute dat 1 n komt ons maar weer te binnen op den achternoen van 1 t leven. ,t Is alzo dat ik somtemets aan 1 t peinzen ga op de vervlogen kinderjaren en lijk in 1 n spiegel zien kan wat er in die tijd met ons zo al omging. De schooldagen waren altijd eender. De vakantiedagen brachten de leute. Boodschappen .doen voor onz, gebuurs dat was ons eerste en ons gereedste. Keernemelk halen in de grote kan en onder weg melk zuigen met de stropijp; om maïs rijden met de kordewagen om bij den aardmarktjan wat duivebonen te krijgen om te poefen; ,t koeitje laten weên in den elskant bachten thuis of de koffie gaan warmen voor Steefnie Wieme die altijd op wake stond aan de bareel van de baan van Tielt, op wake met den trompet onder den arm. Want Stefanie ,n lei den trompet maar neer om, tussen twee treins, in 't "Nieuws van den Dag" wat te snaren. Dat moet 1 t lezen weerd geweest zijn voor de wijze mensen, want de baas van 1 t blad, Jan Huyghe zaliger, lag ommers in schismaal met den ouden Hoste. 't Was geestig om lezen, zei vader. Zowel in Huyghe's of in Hostens' gazette was 1 t alle dagen kakelinge. ,t Liep van de schippe. Hoste : van Het Laatste Nieuws
84
Voorts was 't helpen in de lochting. Vroege eer'appels kappen, de stalling witten of d'hage scheren. Daarna was 't den Oostkouter op of naar de Kattebeke. Wij liepen barrevoets over den bareelweg waar de zoons van Mijnheer den docteur ons beteuterd stonden te bekijken met hun aanzichte tegen de staven van. 't ijzeren hekken geplakt, gelijk gevangen leeuwejongen. De zoon van Mijnheer de controleur zat op 't terras van 't huis daarneven met zijn bijziende ogen in de boeken te snuisteren. Op den Oostkouter stond het leven te stralen. Voorbij den Dries was 't koorn aan 'trijpen, de krekels aan 't gaan en de koornlawerke zingend aan 't stijgen, hoog de blauwe lucht in. We waren welgezind want daar 'n was geen ijlte rondom ons. 't Stond al te rijpen of te groenen of te bloeien. Hier 'n waren geen grote mensen meer te zien noch jong vrouwvolk dat ons in den "binnen" dierf naspreken en "blaaskop" riep omdat ons hoofd nog wat te groot was voor ons teêr lijf. We trokken naar den boskant om flieflodders te vangen voor Jan den Barbier die daarvan alle soorten thuis hangen had, op 'n speld gestoken, in 'n lijst onder glas. Hij had bovendien nog serpenten en opgevulde vogels van derbande kleuren. Dat was daar voor ons 'n droomland en 'n toverbedrijf en daarmee was 't dat we moeder t'elken seizoen ten halze lagen om ons haar te laten snijden bij Jan. Onze veldtochten waren leerrijk. Wij leerden daar alles wat we niet 'n konden te zien krijgen in de schoolboeken en ons hert sloeg kadul omdat wij altijd in d'hope liepen van 'n kever mee te kunnen brengen voor Jan den Barbier. Op die uitstappen leerden wij onz' verbeelding verrijken en 't avontuur beleven.
doeteUT : Dr Juliaan Pilliers wiens huis nog aan de bareel bi; het station staat ijlte = leegte
ss
Niets 'n was heldhaftiger, wreder en bloediger dan te mogen aan- en bijstaan bij 'topen doen van 't rattenkasteel van den ouden Kozijns uit de Kerkstraat toen wij, bij 't uitschuiven van 't scheers, Juut mochten helpen de ratten doodslaan - wroed en dul - de ratten die uit de val wilden vluchten naar den Brasput. Geen een die 't gat veilig kreeg. Vandaar drentelden wij bij 't vallen van den avond naar de Kattebeke omdat we wisten dat 't leven daar wakker schiet als de zon aan 't ondergaan is. Daar is Mijnheer de notaris die van 'n verkoping komt met de landmeter. Ogen lijk kogels, al zwemmend met d' arms, scherrelend stijve stappen al pakkend, alle twee peerde. Onz' bende trok naar de beke om visseltjes te vangen. 'k Hoor den ouden Dhuyvetter, die zei: "Wat gaat je daarmee doen dan, jongens. In de panne slaan?" Wat zou'n we, in de panne slaan 1 Wij zaten bij de beke niet om vis te vangen in d'hope van hem thuis in de pan te smijten. Wij speelden en visten voor de leute. Wij keken naar de vis en naar de schrijvertjes die over 't water schoren, naar de akkernaalden die daar hingen over end weer te lutsen, om met hun zijden vleertjes vol tere kleuren in d' avondzonne te schetteren; - somtemets hielden ze stil al was 't of ze te dromen hingen. Toen keken wij naar de schone doorschijnende wiekjes en naar de pekzwarte oogjes die in hun oogkassen stonden te wikkelen lijk karbonkels op 'n panen tapijtje. Wij vingen in de gauwte nog 'n lompe of 'n tinke en 'n pote kranenbliek en trokken blijgemoed naar moeder. 's Anderendaags lagen lompe, tinke en kranenbliek boven te drijven met 't buikje omhoog en moeder goot al dien bucht in den aalput. 1939 peerde = volkse verkorting voor peerdedronken, peerdezat akkernaald = een insekt kranenbliek = de mensen zeggen kraaienbliek,
86
Ouderse Jongmans Sit mihi fas audita loqui Verg i 1 i u s.
'TWAREN twee jongmans in de kleine stad en ze geraakten om den duivel niet getrouwd. Had er één van de twee 't herte gevoerd, de tweede had 't hem nagedaan; - één moest beginnen maar ze wisten niet dewelke. Ze lagen gekoord en gebonden; - vastgeklonken aan de kalseistenen van de markt, in de stad waar ze gewonnen en geboren waren. Ze pasten met de plaatsen wáar ze rondwandelden, gelijk de kerk, de school, het klooster en 't stadhuis bij het stadsbeeld passen. In 'n ander plek 'n konden ze niet gedroomd worden, omdat ze daar allicht geen garde-civiek zouden gespeeld hebben, geen koffiehandel gedreven, geen toveressebrood 'n zouden trekken in d'omliggende meersen en ook geen boogschutter 'n zouden zijn. Ze werden met de vinger gewezen aan wie voor 't eerst in de stad kwam. Hier staat de schone kerk bij de Leie, daar ligt het klooster met zijn rijke kapel, ginder is de gaaipertse van 't Sint Sebastiaansgild en nevens d'Oude Dekenij wonen de twee jongmans. Remi en Adhemar Goethals waren altijd in hun vaderstad gebleven. Ze hadden wel ter schole gelegen te Tielt om hun Frans te leren, waren wel 'n keer bij oom en tante in vakantie geweest of later enige dagen uit den huize - op storm zoals 't elk end een gebeuren kan in zijn berenjaren, maar toveressebrood - paddestoelen
87
ze 'n vonden het nievers zo goed van passe als thuis onder de schaduw van de kerk van Gampelare. Bij eiken uitstap, naar den Eiffeltoren van Parijs, de bedevaart naar Romen, bij den trek naar de Rijn en andere leerrijke reizen waren ze weergekomen al zuchtend: "Oost West, thuis best", want heel de reize hadden ze hert en ziel in hun geboortestad gelaten en kwam hun zuchtend lijf alleen weerom te Gampelare. Remi Goethals was 'n hele sport ouder dan zijn broer. Adhemar was vijf en veertig; dat weet ik nog van op de schoolbanken. Ze woonden in 'n schoon oud herenhuis met inrijpoort, nevens d' oude dekenij met-de-trappen-op, en hielden 'n maarte van ver in de vijftig, 'n ronde knol van 'n vrouwmens, 'n knots, - de weduwe van den kantonnier- Febronie was de name. Ze had vroeger altijd bij rijk volk gediend en kende de keuken gelijk geen. Remi was verreweg de raalste van de twee broers; - de man gegoten om tussen kerk en dekenij te wonen. Moest j'hem nu nog tegenkomen je zoudt algauw zeggen : ,,Dat is verdraaid Remil'' en je zoudt niet wachten hem op één rote te stellen met d' andere heren die je in de stad gekend hebt in uw jongde. Van Remi 'n kon je maar moeilijk zeggen hoe oud hij was, omdat niemand 'n wist of hij zijn haar en zijne knevel zwartte of niet. Hij zat goed in zijn vlees en was zelfs wat overbalgd; - hij ging min of meer al knoezelvoetend en keek 'n beetje dom. Dat dom kijken 'n was aan d'ogen niet gelegen maar kwam eigenlijk voort van 'n zenuwschokje, en daarmee was 't dat hij niet al te wel 'n wist wat gedaan met zijne mond. Was 't zake dat hij lachen moest, trok de mond scheef naar de rechter hoek, en was 't dat hij in de
raal = vreemd, eigenaardig overbalgd = te dik van buik knoezelvoetend, knoezelend = met de knoez;els tegen elkaar stoten bij het gaan
88
pijne zat of aan 't dubben over de ,koffieprijzen, trok de linker hoek, die scheef stond van zijn eigen, nog entwat schever. Maar hertelijk en luide 'n kon hij niet lachen, want 't was of zijn dubbele kin zijn kwabbekaken tegenhield om hem 't lachen te beletten. Fijn gekleed ging hij ook en droeg elk jaar den eerste stroo-hoed van de stad. Hij geneerde hem met den handhoge den donderdag, de zondag en de maandag - van Pasen tot Bamesse -,met 't vergaren van postzegels, ook met de plantenkunde - want hij had den ouden boek van Remhert Dodoens- en voorts was hij gelukkig in 't bijzijn van zijn broeder Adhemar. 's Avonds ging Remi 'n luchtje scheppen tot aan den ,,end", spekelde 'n keer in de vaart van op de brug en kwam weer langs de brede straat naar de statie. Na 't drinken van 'n glazetje in 't "Hof van Commercie'' trok hij weerom langs de Nieuwe Brug, sloeg 't Kalkhof in en ging recht naar huis om bij de radio te luisteren tot 't eten gereed was. Adhemar was 'n geheel ander man : lang en rilde met rode kaken en vurige kijkers in den kop; kon lachen dat d'herberg daverde, reed per velo de dorpen af, prees de koffie en de peper en was bij 't feesten overal 't haantje van de bende. Hij was lid van het Sinte Barbara-genootschap en 'n beste lijnvisser. Hij had twee boeken die hij geregeld opensloeg : de gedichten van Vader Cats, schoon in leder gebonden en met kopergravuren van binnen, en ook nog den "Annuaire des Vins de France''. Bovendien was hij muzikant en speelde in 't toneelorkest op de moerviole. Heel de Leiestreek kende Mijnheer Adhemar die de zondagnamiddag kon aangereden komen al lachend, achter-
= zich goed voelen Bamesse = Baafmis, feestdag
generen
van H. Bavo op x oktober
spelcelen = spuwen moerviale = grote bas-viool
89
waarts-over in zijnen tilbury, met 'n bleke sportmuts op en 'n witte roos in 't krage-gat. Hoe was 't Gods mogelijk dat twee broers zovele verschillen konden. De mensen zeiden 't allemaal maar ze 'n wisten niet hoe dikwijls Remi getracht had zijn broer's gelijke te worden. Wanneer Adhemar op 't hofliep en 't werkvolk gade sloeg, liep alles van stapel met korte, hertelijke woorden. In de zoutkeet hielp hij mee, bij 't koffiebranden gaf hij goeden raad en bij 't inspannen van de peerden hield hij 't kordeel tot de wagen buiten de poorte was. Dat 'n kon Remi hem met den besten wil van de wereld niet achterdoen. Hoe vriendelijk hij taterde, 'n kon zijn stem - lijk van 'n pimpelmezehem bij 't volk op 't hof niet doen ontzien. Het was alsof hij beschaamd liep en d'ouderse jonge dochters - sommige. daarvan woonden in 't gebuurte- wisten te vertellen dat hij altijd de bloodste jongen van de parochie was geweest. Remi schiep plezier in de geestige doening van Adhemar en Adhemar kende zijn broer op 'n draad. ,,Ah-ah, onze Remi, - zeid'hij, - dat is 'n brave djool. Hij blinkt van deugden. Maar hij neemt 't leven te zwaar op. Je moet hem aan 't werk zien bij de gaaipertse; hoe hij 'n bogen van twintig kilo trekt, op zijn lippen bijt en standvastig nevens de kalle schiet. 't Braafste schaap van de wereld, maar hij heeft oude wijfsmanieren". Ook Remi kende Adhemar op zijnen duim. Hij stond in stille bewondering voor broeders' gladdigheid en voor zijn perten. Remi was benauwd van iedereen en in hoofdzake van 't vrouwvolk, uitgenomen van d'oude, in de zin van Febronie. Geheel zijn leven had hij hem van de vrouwmensen
krage-gat = knoopsgat in de kraag kordeel = kardeel, touw dat aan de leibanden van een paard vast djool = sukkel kalle = hoekvogel bij het gaaischiet en
90
~it
gezwicht omdat hij zijn jongere brQer Adhemar niet 'n wilde alleen laten. Wat zou Adhemar doen zonder Remi1 Daarom wachtte hij van trouwen tot Adhemar zou schuite van kant steken. Want 't mag gezeid zijn; Adhemar kón met 't vrouwvolk omgaan : vriendelijk lachen en snateren, zottebollen en gekscheren in eer en in deugd, 'n traag ritje doen in gezelschap van 'n juffrouw, per velo langs de kasteeldreef en weeromkeren-voor d'aardigheid 'n keer om ter traagst -langs de peerdekouter naar huis. Al dingen die 'n mannenmens de wekedaagse beslommeringen doen vergeten. En hoe dikwijls heeft Remi hem in 't gebuurte niet laten vragen en talen : "Of 't waar was dat Mijnheer Adhemar kennis had en in 't korte trouwen zou?" Remi zuchtte dan omdat hij vreesde zijn broer kwijt te geraken, maar gelukkig was 't telken keer 'n heel geworden, en van den trouw van Adhemar 'n kwam nooit iets terecht, God zij geloofd. 't Was Winter aan 't worden. Remi stond bij 't venster in de voorplaats nevens de winkel, te wachten op Adhemar. Hij keek door 't raam naar buiten. De klok van Onze Lieve Vrouwtoren klepte droef en traag. Paula Vereecke stapte 't kerkportaal binnen en daar trippelde Mejuffer Constance langs de kerkwegel. Het lof ging aan de gang. Remi keerde hem om en mijmerde over de verlopen jaren, zijn schoon herenhuis, zijn kamer met familiestukken, 't groot portret met de leden bij 't zeshonderdjarig bestaan van 't Sint Sebastiaansgild, de welriekenden damp van den uitgeschonken koffie, de tikkende horlogie met opschrift : ,,F u g i t i r r e p a r a b i 1 e t e m p u stt en over het broederlijk samenwonen onder één dak, van Adhemar en hemzelven. De deur gaat open. Broer is daar, zet gezwind zijn gerief
een beel worden
=
verloving die afspringt - belen
91
op de ronde tafel en zegt t ,,Remi, jongen, je moogt mij proficiat wensen. 'k Heb mijn gedacht gesteld op juffer Valcke. 't Zal voor in 't korte zijn'\ Dit was voor Remi de godsklop. 't Nieuws was zo erg dat hij zijn oren niet 'n kon geloven en de weken die volgden brachten dagen en nachten van foltering en van opgekropt verdriet. Jacqueline Valcke - 'n pront en pertig kwikkeigat van iets gewillig drie maal zeven - 'n was nog geen zes maand te Gampelare. Haar vader, de nieuwe toeziener van d'erfenisrechten, 'n vroede visser, kwam bijna iederen dag over de zulle, bracht zijn dochter mee en was 'n dikke vriend van Adhemar aan 't worden. Jacqueline bracht vaders boodschappen: de "Pêche Sportive", 'n mandje druiven of 'n blikken doosje met verse maantjes voor 't aas van de vissen. Ze leerde den open en den toe kennen, liep 'thuis rond, in de keuken bij Febronie, in de veranda bij de bloemen en de cactussen, en in de winkel om 'n handje toe te steken. Ze maakte heur Febronie tot vijand en Adhemar tot vriend omdat ze hem zo eeuwig plagen kon. Ze zette hem heur klein hoedje op, vernestelde zijn haar of danste en sprong gelijk 'n hinde. Nieuw licht en nieuw leven bij de Goethalzen. De klanten werden 't ook gewaar maar ze repten 'n geen woord. In 't gebuurte ging de ronk : ,,Mijnheer Remi is meest te beklagen; hij zit naasten zomer alleen''. Paula Vereeke en juffrouw Constance herknabbelden 't nieuws alle dagen na 't lof. Remi deed wat hij vroeger plag te doen hoewel hij, vóór hem, al den afgrond van d'eenzaamheid aan 't gapen zag. Hij deed zijn dagelijks wandelingske van de vaart naar de statie, ging de winterzittingen van de gilde bijwonen en stelde voort zijnen album met postzegels effen. Wat kon hij anders doen? Zijn heel leven had hij voor
maantjes = mane-made. Larve van de meivlieg
92
Adhemar te pande gesteld, over hem, gewaakt, hem in de rechten weg gehouden, raad gegeven en bijgestaan, verwonderd naar zijn vis-histories geluisterd, hem zijn nederlagen doen vergeten, en nu was 't zijn triomf mee te vieren. Maar Remi 'n kon nog zo geredelijk niet aannemen dat Adhemar voor goed ,,verloren" was. Hij twijfelde of Mejuffer Jacqueline wel de geschikte vrouw was om zijn broers leven te delen, omdat ze te vele van zegs was, en alzo doorstond hij angstige dagen en nachten. Wat hem nog meest begon te nijpen was 't feit dat zijn broer Adhemar 'n geheel onhandige vrijer was : den enen dag te zot en den anderen dag te bot. En dat verschil van ouderdom dan. Dat was potten en patelen binden. Zou Adhemar dat ooit gewoon worden 1 Zou hij 't hem later nooit beklagen 1 Was hij niet te vrank van postuur en te veel aan zijn vrijheid verslaafd om, op den achternoen van 't leven, Jacqueline Valcke's gezelschap nog te worden 1 Adhemar was gevraagd om met Mijnheer Valcke mee te gaan naar 't buitengoed en daar voor enige dagen te verblijven tussen Kerstdag en Nieuwjaar. Mijnheer Valcke was van zin, in de komende zomer, 'n vijver te doen delven en daarin vis te kweken bij d'Ou~e L eie, en had hierom Adhemars raad vandoen. Remi zag zijn broer nood weggaan. Het was jaren geleden -sedert Vluchters-Maandag- dat hij zijn broer verlaten had voor meer dan een dag, en nu eerst zou hij ondervinden wat het betekent alleen te staan op de wereld. Febronie, de maarte, troostte Mijnheer Remi en miek voor hem 't beste 'teerst gereed, want Mijnheer Adhemar had hem vroeger altijd in de keuken baas geschoren en nu was 't met hem uit en amen. Ze wist hoe goed en hoe braaf Mijnheer Remi
geredeUjk = gemakkelijk, was niet gereed, bereid nood = tegen de zin Vluchters Maandag = een episode uit de oorlog 1914 (24 augustus 1914)
93
was, en hoe dikwijls Mijnheer Adhemar te laat was gekomen om eeten en hoe .ze na de visvangst nog speciaal Leievis moest kuisen en in .zeven haasten wat kleine pruts van brasem, bliek of tinken- 't schrepen niet weerd- in de pan moest slaan om hem te helpen geloven dat de vangste bijzonder wel was. Mijnheer Adhemar was gelijk al 't mannevolk. Dat boert maar door, trekt op marode en laat .zijn broer alleen met al .zijn chagrijn. En daarbij, die trouw met die onnozele drilkouse, juffer Zachliene, wel God den Heer, dat 'nis .zeker maar 'n flauw bescheed;den end is er aan verloren, maar getrouwd 'n is .ze nog in lange niet, die .zotte trunte. 'k Zegge wel. Febronie diende van nu voorts beuren enige meester uit der mate. De stenen waren te koud waarop hij liep. Mijnheer Remi treurde en 'n kon niet verstaan : hoe onvriendelijk hij vroeger toch kon .zijn bij 't vrouwvolk, hoe hij gemeend had van te moeten jongman blijven, hoe 't kwam dat hij hem weer .zo jong voelde als twintig jaar geleden. In stilte verkropte hij al .zijn verdriet. Zijn linker mondhoek trok heel scheef, .zodat .zijn aan.zichte deerlijk was • om .z1en. De dagen van Adhemars wegzijn waren omme. Hij .zou binnenkomen met de laatsten autobus, had hij toch stellig beloofd. De deur vliegt open. - "Re mi, 'k ben geheeld!" -·"Hoe zo? En waarom? En hoedat? Adhemar? -"Ze 'n wil mij niet!" -"Maar Adhemar toch, jongen, hoe is 't mogelijk op de wereld van God?" - "Remi, laat mijn hoofd gerust. 't Is àl voorbij en verzwonden in 'n rook. 't Is dat 't geschreven stond. 'k Ben tinke = riviervis. Zeelt of louw. Beide laatste woorden zijn in de Leiestreek, van Gent tot Menen, onbekend. marode = marotte, Frans : marauder. Op strooptocht gaan
94
content dat 'k weer thuis ben. Febroniet Febroniel haal 'n keer 'n fles, wil-je, 'n fles in de kelder- onder den trap naast de vleeskrone-en warmt ze 'n beetje/' - ,,Kom, broere, 'k ben oprecht content. Wij zijn weerom bijéén en vrij man. ja maar ja. En waar zijn. Teure zeg 'n keer aan Febronie dat ze heur 'n beetje haast en maakt dat 't Chäteau Montrose is van 't jaar '23". Remi trekt in de keuken. Adhemar draait aan de knop van den radio en schuift hem op Marokko. Al seffens hoort hij zachtjes de Muzelmaanse koster van ding-daar, met zijn koorknapen, aan den avondzang. Ze 'n klagen niet, ze 'n juichen niet. Ze zingen zachte, oud en jong door-één, 'n soorte van 'n koekoek-éénzang, en toch- hurkt goed- 't is wel in zes stemmen om doen en met gebroken mate. Ze knuppelen op de gong lijk in de verren Oost. G'hoort hesehedelijk 't moerevel aan de trommels plakken bij 't opheffen van de stokken en zingen doen de Moren ginder ver in de woestijn, zonder bot geweld, zonder leute, zonder verdriet, het herte verheven tot God ••• Adhemar luistert in den zetel en wacht. Remi is op zoek naar den "Chäteau Montrose". 1939
'
95
De Nieuweling If to the city speed-What waits him there'? To see profusion that he must not share; To see ten thousand baneful arts combined Topamper luxury, and thin mankind. Oliver Goldsmith.
DEging grond was aan 't opengaan in 't land van de Leie. Dat alzo : de wegen lagen te week van de laatste regens. De elskanten begosten rost te schieten. De doornhagen lieten al scherpe botjes zien en door 't geweld van d'eerste zonnepriemen stonden de gezwollen knoppen op het bersten. De lucht was zuiver en aangenaam om opsnuiven maar met 't vallen van den avond was 't nog 'en beetje aan 't regenen gegaan. Bachten 't klooster deden de zwaluwen neerstig voort met 't metsen van hun nesten. 't Laatste treintje pufte weg naar Tielt.Inde lochting rook het naar eerde en nat gers. 't Nieuw seizoen was schoon' op komste en alles stond te wachten op klakken, bersten en sprietelen. De zomer stond vóór de deur naar 't oude Vlaams recept. De kerktorre reekte met afgewassen schaliedaking boven de Leie, en gunter boven stond den haan te kijken naar 'en kleen gekruld blauw schaapwolkje in 't westergat. Dat gaf hoop op vaster weêr, want de wind was aan 't keren, te zien aan 't getije. Mielke Dhondt - zo mager of 'en schei - zat op zijn schei : Elders schee = Plat of vierkante dwarshout dat dient om grotere stukken aan elkander te verbinden ; dikwijls ook kegel genaamd. De schei'n van 't weefgetouwe zijn de dwarshouten die de twee tramen aan elkaar verbinden en recht houden
96
snijtafel te naaien dat 't verdomd kwam, - zijn dunne beentjes overeengekruist. Met gekromde rug lag hij gebogen over 'en grijze vest, en dapper was hij aan 't stijften en 't vast zetten van de kraag. Met 'en blauw krijt in d'hand, de spelden tussen de lippen en de rolmeter over de nek trok en sleurde hij om den hals boogde te krijgen, tekende hier en daar met 't krijt naar 't schouderblad toe om te zien wat voor muilen de kraag zou trekken daags nadien, en hij hing de gedriegde vest aan 'en stoel neffens de naaimachine. Stanske, de vrouw, zat op 'en ouden bunselstoel,- beentje over- 'en beetje te dubben over 't leven. ,/k Make peil-af voor vandage,u zei Miel, "Morgen komt ook nog alhier als 't God belieft. Zet maar 't eten op, Stanse, en roept maar Achiel. 'k Ga nog 'en keer mijn hoofd buiten steken, 'en pootje maïs smijten en zien of er niet te roven 'n valt.H Mielke ging op de koer onder den druivelaar, trok 't werveling om van 't kiekenkot, strooide wat t>eten en roofde d'hennen. Achiel zat boven op zolder. Daar zat hij te leren en in de boeken aan 't pluizen, tot moeder hem riep en ze al te gare aan tafel kwamen met zuster en de kleinen broer. "Scheed er uit van in die tole te peuteren of 'k legge mijn' hand op je kakeu, zei Miel aan de kleinen die bezig was met 'en gat in de tafeltole te boren, "en hou je koest!" Ze sloegen 'en kruis, lazen 'en vader-ons en begonnen eer' appels t' eten. "Is Achiers broek nu al in de vouw gestreken?" vroeg Stanske.
boogde == gebogen hunselstoel == laag stoeltje waarop de moeders ~aten bij het bunselen der kinderen (verversen van luiers) werveling == omgewrongen of gekronkelde knoop tole == glanzend en waterdicht doek; toile cirée
97
,/k Moet 't nog doen/' zei vader, "wiens haaste, wijf? Morgen 'n zijn 'tal te gare die zeven stuivers niet; 't is aanveerd worden in de bank, en dat zal 'en ander paar mouwen zijn, dat 'k peinze". Stansketrok 'en oog naar vader en zei dat 't welzou gaan met alzo 'en geschrift, alzo 'en schonen brief van den ippermeester op zak, en Mijnheer uit de bank die al van te voren op d'hoogte was van Achiers komst. Vader zei dat 't waar was maar dat Achiel toch algelijk maar letter Frans 'n kon. "Ze kunnen 't wel lezen maar z' 'n kunnen 't zo zeer niet swatelen of bij den troep", zeid'hij. Stanske meende dat hij toch al veel geleerd had in dien Laroessenboek die tante meebrocht had uit Rijsel. Vader zei dat 't den end zou uitwijzen. KleiQ broertje boorde voort zijn gat in de tole. Daar was 'en grote gebeurtenis op gang bij Mielke Dhondt. Al lang was overeengekomen dat Achiel niet al te wel 'n dochte voor de naai. Hij 'n had geen zittende gat, maar weinig aanleg voor 't snijen en geen drift voor de naald. Achiel was nochtans 'en bijzondere leerling op school en had menige maanden handelsles genomen in de vakschool bij Meester De Rycke die hem verteld had, dat er volk vandoen was in de bank van de naaste stad. Waarom 'n zou Achiel dat niet aanpakken? De kleermakersstiel geraakt onder de voeten. 't Trekt al naar stad den dag van vandage. Ze kopen kieers helder-op en 'n moeten niet meer weten of ze slete doen. Alle jaren in 't nieuw. 't Gaat lijk geschilderd den eersten zondag, en 'en dag en 'en stik nadien hangt 't aan 't lijf te flodderen gelijk 'en guano bale.
swatelen = kletsen, ratelen, tateren Laroessenboek = Larousse doekte = deugde guanobale = guano-mestzak
98
En bovendien, kwestie zal de kleine zo goed leren en misschien niet beter geschikt zijn voor de stiel van vader? Als zuster wat kan helpen driegdraan uittrekken, entwat knopen aanzetten en de kieers naar huis dragen - want daar kruipt ook veel tijdin-dan ware dat 'en goeie hulpe tot de kleine wat groter wordt. Geheel den avond wierd er geraasd en gedaasd over de nieuwe post van Achiel. 't Was morgen om doen. De keuken hing vol verwachting, vol ajuinsausreuk en de doom van de keernepap stond op de ruiten. Elkeen kreeg 'en kruis en gerocht in 't bed. Mielke Dhondt 'n deed dien nacht geen oog toe. 't Peinsde op zijn huis, op zijn Stanske, 't wijvetje, en op zijn' kinders. Achiel was 'en brave jongen, oprecht te wel voor boerekleermaker, en hij 'n ware op de bank allicht nog zo slecht op zijn plaats niet. En de bank dat is toch iets zekers. De naaistiel ware beter de kavel voor de kleinen; de dochter 'nis in 't geheel niet mis en geraakt later wel op beur schik. En alzo hield Miet stommen ambacht in 't bed, tot hij in slaap viel en droomde van boeren die zo lange met de zelfde groene frak lopen de zondag, van stielmannen die nog alsaan gene winterfrak 'n willen dragen, van 't haastig werk vóór kermissen en hoogdagen, van al die banken die vroeger sprongen en van klanten die schone kunnen klappen en waar niet van te krijgen 'n is. Bij 't springen van die laatste bank wierd hij weerom wakker en keek door d'openstaande voutedeur. Hij zag de grijze vest die op de stoel naar hem te wachten hing in de werkwinkel. Die vest trok lelijke gespen; de bruine stijfte puilde door de krage en de driegdraan wrongen noes en dweers tot de morgen begon te schemeren. Miel wipte uit 't bed, ging hem wassen onder de pomp in 't schotelhuis, dronk 'en slokske koffie van gisteren en
kavel = was oorspronkelijk toebedeeld wordt; erfdeel
99
stekte Achiel's eerste lange broek om ze 'en keer goed in de plooi te persen.
* D'horlogie wees bij de zevenen en Achiel stond kant en klaar om hem te gaan voorstellen bij Mijnheer van de bank. De jongen vertrok met de trein die iets gewillig ten achten in stad aankomt en hij ging seffens naar 't groot gebouw niet ver van de statie. 't Was 'en huis gelijk 'en halle. Hij stapte binnen en kreeg 'en heer in 't zicht, geheel in 't blauw laken, met 'en portiersklak op 't hoofd en met gouden linten op de frak. Achiel begon te beven lijk 'en riet en hij schoot zo rood of 'en pioen. Zijn ogen draaiden in hun kassen van verbauwereerdheid. Daarbinnen was 'tal in de witten en den bruine marmer en al 't boutewerk in den donkeren eik. 't Stond al te blinken en te fonkelen lijk splinternieuw en de vloer was zo glad of in 't koor van de kerk. Achiel ging wat over-end-weer dribbelen tot Mijnheer zou komen. De klerken vielen toe; - ze klopten de pijp uit in 'en zilveren speekbakje of staken hun uitgedoofde sigaretuitje in de zak voor's noens. Ze zetten hun naam op 'en reepje papier onder een grote horlogie, om hun aankomst op te tekenen gelijk ze dat met de duiven doen in de prijsvluchten. De grootbere kwam 'en uur of twee nadien. De binnenknecht riep Achiel naar de groten bureau trap-op in de gang, en daar stond hij vlak vóór dien heer, 'n vent met 'n buik die met 'en pinne stond, 'n witte ondervest, gouden horlogie-keten en zwarte blinkersvest. Achiel haalde zijnen brief van de vakschool uit. De directeur las hem en zei in 't Frans dat hij bescheed wist, dat hij geen exaam doen 'n moest en dat hij hem zou zetten in d' afdeling van de wissels, boven op de tweede staze, tegen vierhonderd frank te maande. staze = verdieping
100
Achiel wilde ook entwat zeggen,, maar tt tn ging niet omdat hij geen kort Frans tn kon, en hij in de vakschool niet anders geleerd tn had dan lang Frans. De grootbere lachte met een brede lach lijk van een generaal. De telefoonbel klonk en Achiel mocht meegaan met den opperchef die hem de weg toonde, hem Mijnheer noemde langst de trap, en hem voorstelde boven aan den baas van de wissel-afdeling en aan al d'andere klerken van 't hoogste. Achiel werd daar zijn plaats gewezen. De baas van dtafdeling sprak in stilte van op zijn hoge stoel nog wat korte woorden met den opperchef en algauw wierd Achiel zijn werk getoond. Dat was hier 'en wisselbedrijf zonder weerga. Eendelijke pakken -lijk lekkerkoeken zo groot - stuikten hier toe. Dat waren al wissels die één vóór één moesten in ten boek geschreven worden. Dat was Achiel zijn werk en zijn voorzaat moest hem 't werk leren. Hij schreef en hij schreef, maar hij tn kon nog de wissels niet omkeren met manieren en op rekelaten volgen, en hierom kreeg hij zijn eerste botte vermaning. Hij zweeg om in de neuze niet te geraken. Geheel 't kantoor schreef en wreef. Hij tn hoorde niet el of stempels slaan, rnaebienen tikken en boeken toekletsen. De klerken riepen naar beneên door de roephuize aardige woorden waarvan hij 't bedied niet 'n kende. Ze riepen " thesaur1er , " k asse tt, "negoc1e , " kerse1are t'h ooge" , "over 0
"
0
"
kort Frans, in tegenstelling met lang Frans = geleerde taal
el : Anders. Eng. else thesaurier = de wissels die de bank onder haar activa bewaart zonder 2;e verder te verdisconteren. kasse = de wissels die op 't vervallen staan en naar den kassier worden gezonden tot tijdige inning negode = de wissels die aan de binnen- en buitenlandse correspondenten-bankiers worden gezonden kerselare t'hooge = te hoge stand van de schuld die belet verder risico van wissels op te nemen
101
de stok'', "prutspapier", "skonto t'hoge", alles met 'en snak en 'n bete, met gemene spreuken tussen-in, al barabassend gelijk dieven in 'en rovershol. 't Was bij naar om zot te worden. Achiel zat rechtover 'en vent met 'en rosten puntbaard. Hij droeg 'en ijzeren bril met dikke brandglazen, Mijnheere Boone was de naam, en die niet anders 'n deed of wissels nazien en kijken of dat er kopjes genoeg op stonden en of er anders niets aan 'n mis handde. Hij ·snakte en hij beet naar elk-end-een, maar met den opperbaas was hij zo vriendelijk en zo gedienstig of 'en trouwen hond. Wat verschil met de rust op 't land en 't gezapig naaien bij vader op de werkwinkel. 't Was hier al van haast-ul haast-ul en Achiel 'n wist nog niet goed waar hij gezeten zat of hij hoorde dat 't twaalve schuifelde op al de fabrieken van stad. Hij was op eten voorzien. Moeder had hem 'en stuite of zes meegegeven - met muziek tussen - om op te peuzelen bij Colpaertje, den ouden gebuur, die getrouwd was met 'en maarte uit zijnen soldaten-tijd en 'en groenselwinkel hield in 'en zijstrate bij de statie. Na de noenstond wierd 't zelfde werk herpakt. De lessenaar wierd opengedaan en de praktijk van de stiel getoond : de koersen van den dag voor 't oversmijten van de wissels in vreemde munt, en de lijst van de weerde van de kopkens die op de wissels moesten geplakt staan. De sleutel wierd afgegeven. Verre door de zeventienhonderd wissels waren dien dag al ingekomen, en de voorzaat zei dat 't op geen beteren over den stok = overschrijden van de toegestane credietgrens prutspapier =Vlaams: loze wissels; Frans: traite en !'air; Engels: accomodation bil!. skonto t'hoge = te grote omloop van alreeds verdisconteerde wissels op lange termijn getrokken door een bepaalde klant barabassen = luid berispen kopjes = postzegels
102
pn stond want met pt einde van de maand stromen ze binnen met g~hele wasmanden, zeid~hij. Rond de vieren moest alles afgesloten en te gare geteld worden, en kloppen tot op de laatste centiem, want in ~en bank moet alles juist zijn, zei de voorzaat. Daar begon elk-end-een de rekenmachienen bij te schuiven. De motor wierd aangeleid, ~t begost te ronken lijk In ~n zwingelkot, en ~en uur aan ~en stik was ~t tellen, kloppen, draaien en perten maken dat horen en zien verging. ~t Wierdal te naasten aan zesse, en d~uitkomste ~n klopte nog al geen kanten. 't Was al t~ hërdoene, t~ overgaan, ~overlopen en punteren. De afdelingsbaas zei dat iedereen moest blijven om de nieuweling wat te helpen en bijstaan, en dat ~t beter de korte pijn was of de lange: ,,Bonsoir, Messieursu, zeid~hij alzo, en hij zette zijnen bolhoed op. Maar'~ n paar uren nadien 'n klopte 't nog niet. 's Avonds is Achiel naar huis gebold met de laatsten trein. Mietken stond hem af te wachten in 't deurgat. 't Was al late op den avond en Stanske zei dat de pap al 'en gildige ure op de huize stond. Achiel gaf kort bescheed over 't werk in de bank, maar hij was te moe om lang te vertellen en beloofde alles uiteen te doen de zaterdag noen die kwam, want dan 'n wordt er niet gewrocht in de banken. Mielke grendelde de deur. Buiten was 't maneschijn en de nachtegaal was al aan 't schuifelen in 't bosselke over den ijzerenweg.
* Die nacht lag Achiel te wroeten en te woelen in zijn bed. Hij hoorde zijn' oren tuiten en 't ruiste in zijn hoofd en 't suiselde: ,,Naar de kasse met den thesaurierlu, ,,Negocie van prutspapierl'', ,/n Springt over de stok niet!", maar aan die kerselare 'n vond hij noch kop noch eersgat. pu11Uren
eersgat
= pointeren : kruisje
=
~etten
naast
nage~iene
bedragen
aarsgat, staart
103
Hij 'n kon zijne slaap niet vinden. Zijn benen 'n vonden hun rechte plaats niet, en hij keerde en hij wentelde hem van d'ene zijde op d'andere. 'n Vroege Spaanse vlieg vloog al snorrend en al brommend rond de slaapkamer en botste nu en dan op de venster waarop de maan hing te schijnen. En het scheen hem dat hij niet in slaap 'n zou geraken zolang die maneschijter daar hing te ronken of zo lang de mane nevens de kave van 't schotelhuis zat te schijnen, en ongedurig keerde hij hem nog 'en keer op d'andere heup. Hij zocht en herzocht naar zijn verschil. Hij zag cijfers en kolommen 'en polka dansen en slinke zesse slaan;- verschillen van honderd frank, negenennegentig frank en van één frank op stap marcheren. En hij peinsde hoe, bij ieder vondste van 'en merkelijke fout, 't verschil nog wat groter wierd, zodat er bij 't weglopen naar de laatsten trein al geen nullen meer 'n stonden. Hij 'n vond er geen rechte kant aan en 'n vond zijn rust niet. Later op de nacht is hij in slaap gevallen en opgestaan met 'en zwaar hoofd en droge lippen. Moeder wikkelde zijn verse boterhammen in 'en grauw papier. Achiel moest zijn t' eten inslikken en hem bovendien nog zeer haasten om den eersten trein t'halen en naar dat verschil te gaan zoeken van den dag te voren. "Bijaldien dat 't daar al zo juist moet zijn, 'n zal die bank nog zo gauw niet springen", zei Stanske. "Alles zo juist of goud en alles zo rap en zo zeer, 't is de nieuwe gang van de wereld", zei Miel, "'k 'n zou nog niet willen mangelen, neen 'k man, en nog voor geen goed van de wereld". 1948
104
Najaarsgeruchten .,Hoe :z;eere vallen :z;' af••• "
SLACHTMAAND nadert; kraanvogels zijn overgevlogen, hoog in den hemel; sommige vogels blijven hangen : de blijvers. Baete, de dikzak, benijdt de zwier van de trekkers en heeft wat fruit laten staan in de hoogste toppen van de kruin, om 't vogelvolk te gerieven op den doortocht••• Misschien heeft hij dit zo geschikt om de ruzie van 't plukken in d'hoogte'? ••• Tziep, Tziep! zeggen de lijsters, onzichtbaar in den bremmel. Zo gauw de zon doorbreekt zitten ze pal op den tak, bladstil, zo voorzichtig als ze deze zomer gulzig waren, de kersendieven. Ze vrezen 't roer en 't lood. Horen ze geen achterdeuren kraken of toekletsen, ze schieten uit in een vlucht tot aan de Iauwerier of tot aan d'hage om bezen te lezen. En ze vliegen weerom schichtig weg in één wenk, één gulpe van pluimen en veêren. De lucht is zacht en gebalsemd. De tijd staat stil als wilde hij een Jetje wachten bij 't betreden van de herfsten winterdrempeL Wegels en wegelingen liggen met droge blaren bestrooid. Geen mensenspoor meer te vinden op de weg en geen enkel gerucht dat 't dromen kan beletten. Wegel en werkelijkheid worden toegedekt en de kleurige spiegeling van 't geboomte slijt zienderogen uit. Langs 't struikgewas in de kanten liggen de blaren van de kaalgeschuurde essen, in tt gras; ze doen een onverklaarbaar droombeeld opdoemen.
bremmel = vervroren smoor aan de takken van de bomen
lOS
Daar klinkt de hamer van de smid bij de Springdries, een pompe piept, een gaai roept al vliegend door 't geluchte en Miel Brandels, die hout staat te kappen, 'n stoort de stilte niet die rust op 't veld. De kastanjeboom houdt hier en daar nog een goudklodde van blaren vast, die fonkelen in de zon. Ze stijgt, ze vergroot en ze geeft warmte. 't Scherpe licht speelt en zindert in de takken, het roert en het schettert en het tatert als honderd vlerken en bekken van levende vogels het niet beter zouden kunnen. In de schaduwen danst de najaarszonne met korte snokjes. Ware 't niet van Miel Brandels die altijd voort hout kapt, of van 't schel geroep van de specht, 'k zou zeggen dat de tijd en 't dagelijks gebeuren hier verloren lopen. Daar springt 'n echten haas uit de vore en hij vlucht over de kouter. De kastanjeboom staat vol bersten, plekken, kwabben en uitgevreten holten. Hij beeft - de reus - omdat hij 't werk moet stilleggen. Zijn macht verbaast de wandelaar. Hij staat als een rots, want hij vocht tegen storm en weerlicht. Zijn lenden zijn verschroeid midden de romp, en 't bloot hout, verschoeperd door de hemelvlammen, schilfert af in dunne grijze schubbetjes, en boven de verbrande flank is een wonde geslagen, diep en verkankerd, waarin zwermen horzels wonen, des zomers. Ge meent dat hij dood staat, maar ge gaat wat op afstand en ge ziet twee stevige jonge takken sprieteten en schieten, blinkend van deugden••• Als een tweeling, vol jong geweld en lust. Dood en leven, àl in één hoorn ••• Daar tjokken nog wat oostervinken die geluierd hebben bij de beek en nu weer lucht kiezen, op weg naar 't Franse.
* Nog enkele dagen en nachten en weg is de vrede van 't landschap. Dan steekt de wind op en het winterseizoen is op komst. En 't vuur wordt aangestoken om te dienen als winterwacht, en om de vertellingen aan te wakkeren. Met de droge blaren, blaast de wind de zomerherinnerin106
gen voort. De wind jaagt mensen en dingen vooruit. De karren zwoegen door de zompige sleze en de raven krassen op ~t blote stuk. In ~t korte zullen weer mensen van ouderdom aan ~t sterven gaan. Met Naard, Miels vader, is ~t zo gegaan verleden winter: in ~t zweet gewrocht en te lang gewacht van binnen trekken bij ijzelnatte. Hij rilde bij den heerd en den hond lag naast hem met klampe pels te domen dat ~t schauwe gaf bij ~t vuur. En daags nadien is hij te bed gebleven met ~n warme steen aan de voetsponde. Heet bier en felle korte drank met suiker;- geen bate. En Naardis niet meer opgestaan. Dolen en razen, drie dagen lang. Om de pastoor gezonden en de kinders doen komen van de Bunderhoek. Al boter aan de galg. En Naard heeft het laten liggen tussen twee brandende keersen waarvan de vlam omlege boog en de keersen lekte. Miel heeft hem opgevolgd op 't klein gedoente~ ~k Kenne zijn hammes. Mijn onkel Corneel smeedde het in mijn kinderjaren voor Naard, die de weerga zag bij mijn vader. ~ n Goed mes. Ronde rug en sneê in halve mane. Voort blaast de westerwind en hij brengt de klachten mee van de waaiende blären die hun boom verlieten voorgoed. 1948
1kze, sletse = spoor achtergelaten in gras of akker ijzelnatte = de natte (vergel. de langte) de nattigheid ho.mmes = ham mes
+
107
Grote nood
DEisgrote herfsttrek van de vogels ligt achter de rug en al enkele maanden vergeten en tk heb mijn bezien en mijn deernisse in de sukkelaars die bleven. De Winter is de angsttijd van de mensen die tt in deze kommervolle dagen maar schrap tn hebben, dat ze van de arme vogels slachten. De grond is hard en t gers geraakt versleten. Al de vogels die konden trekken, tn zijn daarom niet weg. Sommige bleven omdat hun trekdrift was voorbijgegaan toen ze hier uit het Oosten aanlandden, andere omdat hun voorraad aan trekkracht te kort schoot, en een toeveel die van de zomerveelte al zo vet niet meer tn stonden om, door weer en wind, de grote reizen aan te pakken. Ze zochten in tt Vlaamse land een bosselken, een goed beschutte delling, vrij van noordse wind en uitkijkend op de flauwe zuiderzon. Tegen de aanvallen van tt nijpen van de koude, zet de vogel hem te weer door een eerste natuurlijk gebaar : hij stelt zijn pluimen recht. Dat doet hij om de warme luchtlage te verdikken die ligt tussen zijn warm lijf en de koude van buiten. Het lastig geval met de vogel is zijn hoge lichaamswarmte, want hij heeft een warmere lichaamstemperatuur dan een ziek mens kan hebben bij de hoogste koorts. Daardoor is de vogel tot die eeuwige slavernij en dwangarbeid gedoemd van maar gestadig zijn voorraad t
gers = gras delling = glooiing, inzinking van de bodem, laagte, kuil
108
brandstoffen te moeten vernieuwen omdat zijn lichaamsvuur standvastig moet aangekoterd en gelaaid worden. Daarom is honger en dorst, voor de vogel, dodelijker dan de fel nijpende koude. Daarom is zijn jacht op levensate zo groot en zonder pardon. De merel heeft al de beziën van ts rijkemans hof al binnengespeeld. De koolmees is op zoek naar al dat haar kan helpen en bijstaan tot vulling van haar maag. Zij tn heeft het nog zo kwalijk niet gevonden, want daar zit ze neerstig te peuren in de witte nest van de rupsenpop. Zij scheurt de zijden zak vaneen, waarin de donzen larven van de rupsen zitten en ze vindt het goed van de boomgaard te kuisen van al zijn toekomstig fenijn. Voor elk-end-een onder de vogelbende tn is tt zo wel en zo smakelijk niet. In de meersen waar het gers rost is geworden van het danig vriezen en dooien achtereen, komen de sukkelaars om hun grote miserie te gare te smijten. De grond is hard, maar verderop heeft de wind wat met de droge blaren gespeeld en ze bij de grachtkant op een hoop tezamen geschuurd ••• Daaronder- bij neerstig zoekenkan een spreeuw nog een tettingske vinden, als tt wel gaat, of een kleine worm die bezig is met zijn leven te redden onder de warmte van die blaren. Als de vorst het een dag of drie uithoudt, tn kunnen de vogels met die schamele peuzeling niet meer voort in bende leven en algauw trekt elk op zijn eentje een ander gat in, droef, gelaten en de kop tussen de schouders. Van nu voort is tt moeder-ziel alleen om doen. Het lijden van die sukkelaars heeft ook hun zeden en gewoonten veranderd. Waar ze vroeger samen konden leven "gelijk God in Frankrijktt, al te zamen op tt zelfde land waar (eten was voor iedereen, zijn ze nu gedwongen te scheiden
ate = levensbehoefte in eten tettingske = regenworm
109
om te zoeken en te vinden elk op zijn manier en naar zijn bekomste. 't Is gelijk in den oorlog bij de mensen : ,/t is elk voor zijn eigen", zei de garde van Eecke, ,/t is weglopen of te gare sneuvelen", en hij liet zijn wijf zitten. 't Kan zijn dat ge langs de boord van een niet bevrozen beek nog een sneppe gewaar wordt die wormen zoekt langs de waterkant, maar in 't algemeen is 't te zien dat bij de vogels een gelatenheid en een gemeenschappelijke droefheid heersen om 't bestaan van de grote wintermiserie. Bij felle vorst in 't wintergetij zoekt elk zijn a te zonder die vechtlust die vroeger bestond om naar een brokke van een ander te snakken. Waarom nog vechten en krakelen, al dutsen ondereen? Maar, zo ze daar almeteens een schone buit gevonden hebben, halen ze weer de vogelnature boven en vechten om de brokken gelijk kloeke strijders om hun levensrecht. De miserie van de winter is voor de vogel geen klein bier, maar bij vorst en ijzel 'n is 't nog maar een lachedingen vergeleken bij het andere drama. Erger kan het worden bij sneeuwval. 't Beschrijf van die dompelaars is al een troost bij 't beschouwen van d' andere miserie, van die lange pijn die weer aan de gang is en die de mensen hun eigen aandoen. 1949
110
's Landrnan's klacht The hero is not fed on sweets. Daily bis own heart he eats. Emerson.
"DAT het 't kortwonen niet meer weerd 'nis, zeg ik, en kleine landsman zijn een eeuwig dingen in zulk een tijd; ik 'n zegge maar dat. Wroeten en klauwieren hele godse dagen van 's nuchtends tot 's avonds en achteruit scharten gelijk de kiekens, kan dat geduren '? Je 'n hoort mij niet zeggen dat 't de beste zijn die doppen, al is 't dat 't sommigte al lang uithouden en ook aan de kost geraken. Maar 't land bestellen en trachten rond te komen met den dagelijksen arbeid, niemand die daar nog aan uit kan. Beul je maar kreupel en' krom; daar 'n is geen bate. En 't verslechtert zienderogen. Beeld je in. 'k Had daar in 't ander jaar 'n sport aan d'hand met een fruitman van over de Vaart die mij rond Sint-Pietersdag kwam schone spreken om mijn kersen te kopen; vleeskersen lijk bolleketten, de schoonste van 't land. "'k Geef honderd frank voor dien boom", zegt hij alzo en 'k zag dat hij een nieuwe trekmande meehad om 't staal in te doen. 'k Sla toe voor die prijs en die mande. Zegt hij : "je_moogt z' hebben, 'k heb er daar twintig van doen vlechten.,. 'k Zegge in mijn eigen, 'k heb te letter gevraagd, maar 'k verkocht zonder voorts te biên, de kerselaar tegen honkloeriemoes : zie vroeger bij Corneel
= mengelmoes 111
derd frank en die mande. Een splinternieuwe, handige mande heel gerieflijk om met plantsoen 't land op te gaan of mee in een boom te kruipen. 's Anderendaags was 't levering. Hij komt ze trekken, betaalt en 'n loochent niet dat hij de schoonste kersen meeheeft van uren in 't ronde. 'k Ben zeker dat hij daar gildig drie honderd frank van miek, te zien naar wat de schijtkersen gelden in de winkel. Een maand en een stik nadien komt diezelfde vent op 't hof, schopt den hond weg die aan de tunne te bassen ligt, en roept : "'k Ben hier om pruimen I" 'k Zegge : 'k weet dat j' eerlijk man zijt. Die bamispruimen 'n zijn niet te kope. 'k Heb ook nog naastbestaanden en 'k geef geern wat mee aan de jongens, maar dien anderen daar 'n kan ik niet meester. Dat zijn Fictorias, nog een boompje van 't oud kasteel; - 'k heb ze geplant op den trouwdag van mijnen kakkernest en 't 'n heeft nog nooit alzo gedragen. 't Komt in zijne fleur. 'k Heb er een schore twee drie moeten onder zetten om 't scheuren van de takken te beletten. 'n Pruim, man, lijk een hinnenei, zachte gevleesd en zop voor twee. Hij biedt honderd frank. 'k Zegge, ja maar, op St Pietersdag kreeg ik voor mijn kersen honderd frank en een mande toe. 'k Zegge 't moet honderd dertig zijn van dees' reize. "'t Is verkocht", zegt hij, "maar ze 'n zijn nog op den eet niet en 'k ga ze nog wat in de rijpdom laten komen; 't 'nis voor Egem niet, voor kloeriemoes groene-ga-weg, maar voor de verkoop in de grote winkels van stad." Hij trekt er van onder en belooft van weer te komen een dag of acht naardien. 'k Wacht en 'k herwachte. 'k Zegge tegen 't wijf, 'k zegge die vent zal ons laten zitten schilderen; 'k zal, 'k mag verdomd zijn, te vele geboön hebben. "Ba j' 'n doet", zegt 't wijf, "wiens haaste, die pruimen 'n staan op onze rug niet/' 112
Neen z/, maar afvallen deden ze, afvallen dapper en zeer, dat ~t deernis gaf om zien. lederen ochtend die den Heere verleende, lagen ze rondgezeeld tussen d~eerdappelstruiken , geborsten, buikziekte, plekte, flok, vort, goed genoeg voor de mestzate. En die niet te zien ~n gerochte was die fruitvent, de bakbeest. ~k Zegge tegen ~t wijf, laat ons fruitwijn maken van de laatste en ons onnozel gebaren, maar ze zei dat 't suiker nog kwaadkrijgs was en je luizen vergaart van wijn drinken. ~k Wacht en ~k herwachte nog acht dagen, 'k worde beschaamd in Biesbroeck, mijn gebuur, ~k raap ze weg en tk voer ze van de mestzate naar den heirputt in de late valavond om niet begekt te worden. Bij 't halen van mijn schoen die verhalvezoold lagen bij Fieltje lngels op de plaatse, komt daar die bakelandse schoelie afgesteken per velo, juist voorbij ,,De Sterre''. 'k Zegge spring een keer af. 'k Peinz' in mijn eigen 't is hier best van zoetingen te schudden. Wanneer ga je achter die pruimen komen, jongen 1 'k Aanzie je voor een eerlijk man, 'k wacht alle dagen en 'k heb al twee andere kopers ontzegd. ,/k Kom morgen", zegt hij zonder verpinken, "morgen sta 'k daar met de leêre". Daags daarop, wachten was wachten en geen pruimetrekker f horen noch te zien. Veertien dagen later, met dat kwaad weêr op Waregemkoers, wierden de laatste verdonderd, en 'k heb de rest naar den heirput mogen voeren. Nog iet dat tk niet 'n wist. Als ik achter enige weken aan 't roeren ging om wat heir te putten, lagen de pruimen boven te zwemmen, schoner en groter of van te voren.
=
dronkaard, wulpse kerel schoen = meervoud (schoe-en) zoetingen schudden = met ~achte woorden iemand kalm houden bakbeest
113
"Ze 'n bewaren nievers beter; - 't is van de salpeper"1 zegt Biesbroeckal gonferend, "'t is daarom dat ze de baarkoeken delven". 't Kan zijn; zo 'k heb het pluis gevonden van z'er allemaal weer uit te scheppen om 't versluizen te beletten van mijn aalpitje onder de schaapstal, en gedolven op Gods genade. Dat 't geen eeuwige dingen 'n zijn'? Zwijns verkopen tegen dertien frank of nog niet toe. 'k Weet 't nog van als ik kind was. Vader zaliger heeft zwijns verkocht tegen zeven dikke en acht dikke, 't hoogste zal zeker elve geweest zijn, maar dat was al vlak vóór den anderen oorlog. De slachters verkochten 't beste van 't zwijn tegen dubbele prijs levend op, dat is twee frank. De kleuving 'n kostte zovele niet. Rekent en telt en pakt tien keers. Waar zit dat verschil? Mijn verstand staat daarop stil. 'k Vergete 't een met 't ander : de viggens kosten nu stikken van mensen. Voor iemand die niet kweken 'n kan, 'k zegge dat hij toelegt éér hij koopt, keer en wend' het lijk of je wilt. Al had' je een berd voor je gat, j' 'n kunt er niet komen. In wat voor gaten ik het ga gieten van de jare? Ik 'n ben het niet wijs. Mijn kiekens hebben te letter beloop. Koten kuisen dat 't verdomd komt, witkalken, terren, speten tegen de vlooien, al ten oorloze, en die vogelpeste van de laatste Pasen dan. Met 't pootje vlas da' 'k vroeger wel verkocht 'n staat 't op geen beteren. Jonge erreweten, vóór den anderen oorlog een frank en half de liter, 'n worden ook al niet gegeerd;z' eten ze liever uit dozen.
ganjeren = spotten baarkoek = %ie bij Corneel, hier echter in betekenis van koek bij het baren van een kind
kleuving = ingewanden, vleesafval ten oorloze = tevergeefs
114
'k Heb nog hoop op een kavel terwe als 't God belieft. Twee jaar geleên kwamen de mussen om 't graant maar 'k geloof dat 'k entwat gevonden heb waar die dieven zelve gene rechte kant 'n zullen aan vinden: baardterwe. 'kEn weteniet of je dat kent? Baardterwe? Grooteauwen met stekels en assels die 't duivelsgoed d'ogen uitstekken als z'er aan of omtrent willen komen pikken. 't Valt 'ne keer ga te slaan. Maar krekel en of kleppen 'n doe 'k niet meer voor de mussen. 'k Zegge baardterwe. Baardterwet ja mant en bovendien om een keer te verlanden op dat leeg stik tussen Blauwe Steen en Brasput. 't Is daarommet 'k peinze van baardterwe. 't 'n Kan maar slecht gaan; 't 'n zal ons niet stijf varen. We zijn toch op den tjool. We moeten àl om zeep. Wat zeg ik? We zijn 't misschien al". 1950
auwen- aren assels -
angel aan het kaf van graangewassen
liS
Grote maneuvers in West-Vlaanderen "What are the bugles blowin' for'?" K i p 1 i n g. Barrack-room Ballads.
zoNDAG namiddag. Fons de Foeret oude hoveniert zit op de hofbank met zijn oude vriendt Modest De Smyteret goed gezeten na tt noenmaal. De Foere en De Smytere zijn soldaat geweest heellang geleden en vertellen geern van den troep. De Foere lag bij tt tweede piotten te Gent en De Smytere bij tt derde jagers te Doornik. De Foere komt van de vruchten op de vogelst van de vogels op de komenden oorlog en van tt soldaat-zijn in dtander eeuwe. Niets doet De Foere liever dan uiteendoen wat hij heeft afgezien in zijn tijd. Aan zijn vriend De Smytere is dat allemaal bekendt maar De Foere begint omdat ik er bij ben udie van niets tn weef\
Jat
ja. Soldaat geweest bij tt tweede piotten op de Kattenberg te Gentt dat ben ik. Veel plezier en veel miserie. tk Ben zeker wel van de soldaten die tt meest hebben moeten draaien : twee jaar piott twee kampen gedaant twee grote manreuvers en een werkstaking. Waar zijn ze die dàt beleefd hebben 1 tk Lag in de zelfde kamer met korporaal De Bruyne van Blankenberge. tk Heb hem weten sergeant worden. Zijn zuster vree met een Parisient die De Bruyne had leren sigaretten rollen. Dat waren dt eerste die tk zag in mijn leven;- dat was in tt jaar zes en tachtig. De Bruyne was
116
verkochte man en tk hore tt hem nog zeggen : ,/k 'n blijve geen korporaalt 'k ga mee naar Kongo en 'k vertrek als sergeanf'. Hij ging en heeft ginder zijn krage gelaten. 't Is daarom dat hij zijn standbeeld heeft op den dijk te Blankenberge. 'k Heb 't nog verteld aan Smytere, een goed leven heb ik gehad, als ordonnans van kapitein Lambrit, een Waal die wat Vlaams kon, een brave vent, maar zijn wijf een eeuwige rosse. 'k Was daar goed en tk deed daar alles om madam een maart' uit te sparen. Alzo ne kapitein, heb ik mij in dien tijd laten gezeggen, verdiende vijf frank daags. Dat was geld voor niets te doen. 't Schoonste kieken kocht je voor een dubbele frank. Dat tk tt niet 'n wist, tk 'n zou 't niet zeggen. Lijk of ik zei, 'k deed er ook de waste en 'k nam al de overschotjes van de zeep weg, om mij te wassen en om zelf mijn waste te slaan in de compagnie. Nooit 'n heb ik zeep gekocht. Daar was maar iets dat mij tegenstak en dat was kindermeisen spelen. 'k Zegge, 'k ga daar algauw een komaf mee maken, en op een dag dat madam overkomst had en zij mij twee kleine op den arm gaf, neep ik ze in de billen dat ze morelden lijk zwijntjes, en madam heeft mij voorgoed daarvan ontstegen. Maar 'k bleef voort ordonnans. Lambrit zag mij te geern. En 'k trok voort mijn plan in de kazerne. 'kWeet nog wel van een versgebakken luitenantje. 't Riep mij op een zondag noen : ui-lal voe-la! diet-la! soss-Ial 'k Gebaarde van pijkens. 'k Zegge van deez' reize 'n zal 't met mij geen waar zijn. Maar hij kwam achternagelopen vroeg mij om een pakje toebak t'halen. 'k Zegge, luitenant met 't meeste plezier van de wereld, maar 'k 'n mag niet. ,,Waarom?" zei de luitenant.'k Zegge 'k 'n mag al géén kanten. Hij begint te donderen en te weerlichten en 'k wil voortverkochte man = die tegen betaling de militaire dienst voor iemand anders vervulde
117
gaan, maar door de Franse swatelinge hoor ik hem cachot uitspreken, en 'k zegge : luitenant, je gaat dat moeten zeggen aan kapitein Lambrit, want 'k ben zijn ordonnans en 'k moet binnen een kwartier bij hem thuis zijn om zijn rozelaars te snoeien••• Je moest dàt gezicht gezien hebben! 'k 'n Moest eigenlijk maar rond de vijven bij mijne kapitein zijn, en 'k zegge voor mijn reden, 'k zegge 'k ga mee met Pier Kunsels, mijn gebuur, lijk alle zondagen naar de Vlaanderstraat ons een keer aan de keldervensters van de taartenbakkers gaan stellen om de reuk op te snuiven. ,,Die rijke mensen eten toch goed dingstt, zei Pier, en hijspekelde in 't keldergat van verwateringe. Ik had daar dikwijls leute mee. Vandaar gingen w'ons in 't zweet laten gaan naar de Valentino-danszaal op de Kuiperskaai. Maar schoen dat we versleten! 't Is daarom we werden algauw op Franse soldij gezet : eenentwintig cents in de week. 't Is niet belachelijk? Pezeweven op 'n soldaat zijn schoen? Stelen kunnen ze daar goed. Ze pikken de zeep van tussen je benen; 't is veel gebeurd met mijn schoon stuk zeep van madam van de kapitein. Van stelen gesproken. Wat doe je daar mee? Meestelen om je te weren! 'k Sta op een zondag noen op 't voortgaan, en 'k zie dat mijne pompon van mijn schako getrokken is. 'k 'n Zegge geen woord en 'k vraag aan Pier Kunsels, om d'andere 'n keer kwansuis naar buiten te roepen. 'k Pak den eersten den besten pompon van een schako en 'k knabbel wat op de koperdraad en 'k steek hem op mijne schako. D' ander mannen komen weer binnen : daar was niets gebeurd! Alleman vertrekt, gaan dansen naar de Valentino of naar 't Nieuwland. ,/k Ben mijne pompon gepikttt, zegt Rulfus Van de Walle van Drongen. Spectie. schako = sjako, militair hoofddeksel : hier met een pompon, dit is een ronde wollen bol op het hoofddeksel in vorm van een afgeknotte kegel
118
•k Toge mijne verknabbelde pompon, de enigste die verkenbaar was uit d'andere, Dat was zeker de mijne. Zonder pompon, de zondag, niet buiten de Kattenberg. Rulfus bleef thuis en kocht hem daags nadien een nieuwe. Och Here! 't 'n heeft mij nooit gespeten, Rulfus was een brave vent, maar zijn vader was rijke boer en baas van 't armbestier te Drongen. 'k Heb hem later nog gezien in de Meimaand t' Oostakker. Maar 't wreedste dat 'k beleefd heb was in de keuken. Op een avond, 'k moest wat rundvet halen voor madam Lambrit. Zegt de kok, zegt hij, "Foere, 'k deel mee". En hij haalt mij, van achter een kuip, een rauwe brok vlees van 't beste van de knorre, en seffens onder 't tonnetje g'houden, en 't kraantje doen druipen met saus. Saus van mosterd, peper en zout en olie en alle soorten van kruiden. 'k Zit gezapig aan 't peuzelen en al met eens : Boem! een officier die de keuken binnenstapt. 'k Zegge wat moet ik hier doen? Kort beraad, en 'k slik met een gurse heel de lap naar binnen. Laaien en branden in de keel en zweten van aandoening. Zegt de officier: ,,Wat meet gij hier uit?'' 'k Zegge, luitenant, 'k ben op toer voor kapitein Lambrit. En hij geloofde 't, de snul. De kok 'n kon zijn ogen niet geloven. 't Bloed liep langs mijn kinne en de mostaard hing in mijne moustache, zei de kok. Wat een mens toch tegenkomt in zijn leven. Maar je moet altijd zeggen : 't is troep. 't Is alleszins veel verbeterd met de jonge gasten. Dat zijn nu heren. Maar in onzen tijd 't waren al arme dutsen, De rijke 'n gingen niet. Geen vrouwmens die beur met een soldaat liet zien of 't waren soldatenkarren. 't Hoogste da' je kon doen was een keer goendag gaan zeggen aan een kindermeisen van de parochie en afspreken voor de zondag in de Valentino of den Alcazar. van de kntm-e = zo van het stuk gesneden gUTze = met een hastige slok
119
Ik persoonlijk, 'n heb geen klagen. 'n Goede soldaat 'n heeft maar te zorgen dat hij proper staat, en beleefd en gehoorzaam is, en voorts van de rest plan trekken, maar zien dat de knoppen en de schoen blinken. 't Kamp laat ik nog daar. Maar 't ergste waren die manreuvers van West-Vlaanderen. 't Was in de zomer van 't jaar '87, als ik mij niet bedrieg. De grote manreuvers in West-Vlaanderen, en al te voet. 'k Heb het nog verteld aan Modest. We stappen van Gent naarTielten slapen den eerste nacht in de streke van Tielt. Maar 'k zal het kort trekken. Den tweeden avond, 'k weet nog wel, 't was in Roeselare. Slapen in een leeggemaakte koeistal, en weinig stro. 'k Lag juist tegen een greppe. In de nacht was mijn stro weggeschoven en 'k word wakker van de kou. 'k Lag, 't is mijn ziele waar, met mijn rechter schouder in de koeizeek. 'k Heb 't nog gisteren gepeinsd bij 't scheren van mijn haag. De noten en de pezen van mijn rechter schouderblad staan stijf; - 'k zegge dat is van die koeizeek van Roeselare, - 'k 'n wille maar zeggen,- 'k 'n zit hier niet te liegen. Raai volk te Roeselare, zei Pier Kunsels. Als Sint Amandus 't geloof kwam preêken langs Leie en Mandel, te Deinze lieten z' hun dopen, te Dentergem was 't vloeken en krakelen, en te Roeselare stonden z' al gereed om hem een partietje pasternosters te verkopen. Neen maar, serieus. Ze worden daar dik en vet betaald voor die koeistal en ze leveren te letter stro. Alzo bestaan ze te Roeselare. Maar om voorts te doen. 's Anderendaags opmarcheren en niet meer weten waar naar toe; dat is troep. Wij slapen 's avonds in Zonnebeke. Nog geen vijand te zien. Wij liggen bij de valavond op ons stro vóór de schuur die uitgeeft op een leeg meerseltje. Komen daar wat grote koppen. De trompetten blazen, en 't is garde à vousl Alleman kruipt recht. De grote koppen komen nader en 120
ze lachen. En ze babbelen. Prins Boudewijn komt vooruit en komt ons d'hand geven en spreekt schoon Vlaams. Zegt hij : "Hoe is uw naam ?tt 'k Zegge, De Foere Alfons, luitenant. Hij haalt een zwijnsblaas met een hazebeentje aan, uit zijn broekzak, trekt open en vraagt of wij geen pijpe 'n gaan stoppen. En daar heeft hij, Prins Boudewijn, te Zonnebeke, heel zijn zwijnsblaze toebak uitgedeeld. Echte Wervik. Een fraaie vent. Is later nog kwalijk aan zijn dood gekomen in dien harde winter van '91 te Brussel. Dat moest onze koning worden, maar hij heeft het laten liggen op zijn een en twintig jaar. Hij heeft lang in de schoolboeken gestaan van mijn jongens, met zijn portret van karabinier. 'n Jong ventje met zijn haar omhoog gekamd. 's Anderendaags- wat zeg ik?- rond den drien van de nuchtend, wordt er geblazen. Alarm. Ze zeggen dat we ons in 't korte mogen aan de grote slag verwachten. Uit 't stro gestapt. Gewassen, gekleed en gereed en weer op weg. Door Elverdinge, Vlamertinge door de stikken al over de Brandhoek naar Poperinge. Je weet dat misschien niet, en ik zelf 'n weet niet hoe dat 't nu is, maar in mijn tijd smoorde 't vrouwvolk daar pijpen gelijk de mannemensen. Ze lagen over d'halve deur naar ons te kijken met de pijp in den hoek van de mond. En ze loechen en ze swatelden,- ik 'n verstond ze maar half -, en als die dokwerkers of die roste vlasser van Gullegem hun schoonste uithaalden, ze trokken hun dochters van over d'halve deur en deden ze binnen gaan. En stappen was stappen, weerkeren, rusten. Kanons begosten te daveren. Voort marcheren, zweten , geen draadje droogs meer aan ons lijf en blaren op de voeten. Poelkapelle, Wijtschate, en altijd maar deur de stikken, deur d'haver dat in de belle stond, deur 't vlas, en dweers deur de schonen toebak, al breed-blad. En wijlder, marcheren, zeker om te zien hoe lang wij 't zouden uithouden zonder eten. En lansiers langs de baan. Wat peinsde wel? Je moest ze zien draven met de lange lanse drie meters voor de nek van 't peerd, in grote galop deur bonen, erreweten en toe bak. 121
En wij stappen, de kleinste van voren en de grootste van achter, per rang de taille, noemen ze dat als ik mij overpeinze. Je stapt, en je zweet en je zegt: We zijn hier alleen niet; 't is troep. En achter ons stapt er een cantiniêre met een vatje coco op beuren buik. Vroeger was dat met genever gevuld, maar z'hebben dat lang vóór ons afgeschaft. Waar we zaten 'n was ik niet wijs. Al met eens, ze trommelen, ze blazen. De kanons beginnen te bulderen. Ze schieten van trek je nek in. We moeten ons neerleggen, maar de loopgrachten 'n bestonden nog niet. Elk zoekt zijn gat. Duizenden kogels boven ons hoofd. Zoeken en scharrelen in voren en dijken. Onze kapitein staat met zijn verrekijker te loeren in de verte. De grenadiers komen voorbij, die lange loeders, en stappen naast ons dweers deur de schonen toebak. Al vermoost, al plat. Maar dat schieten verdappert. En de kanons komen vooruit, en ze schieten van d'onze, boven onze kop. De trommels beginnen weer te roefelen, en wat zien we? Ginder in de verte een charge van de lansiers. Onze kapitein schiet in de lucht met zijn pistool en roept: "Feul" "En avant!" en wij de vijand in! 't Begon te roken en te dampen, en wij van onze kant, schieten met onz' loze kogels, dat 't rook naar poer en stof en zweet. Een hel. Dat heeft zo zeker een half uur geduurd, misschien een uur, de grote slag, en sissen en schuifelen boven ons hoofd en roepen en tieren en wegduiken in de grachten voor d'andere die kwamen aangestormd en voortliepen, ingesloten, omsingeld, overmand van de veelte. En al met eens, blazen langgerekt herblazen, 't peerdevolk komt aan met de banieren, de kanonierstrekken de stukken achteruit en beginnen te vluchten 't Frans gat in. 't Was gedaan. Dat was de grote slag van Paskendale. En ze riepen al seffens soep, en een letje nadien "Is mijne 122
pere gene schonen officier ?ft : etell voor de grote bazen en voor 't peerdevolk, een heel anderen blaas als den onzen. 'k Moet er nog mee lachen. D' officeren waren ze brave 1 Anders in de kazerne zot en bot, en hoeveel konden er Vlaams 1 Zot en bot en allemaal een beetje de slag van de molen. maar je moet dat die mensen vergeven. Ze zijn zot gestudeerd en ze lopen lijk altijd met een brok van de moer in de kop. 'k Wete 't wel, mijn zoons hebben aan den IJzer gevochten, vier jaar in de moze, maar de slag van Paskendate 'n was geen klein bier. 'k Heb het in de jongde zoveel verteld en 't is misschien daarmee dat ze zo goed gevochten hebben. Ze wegen van d' eretekens en de zondag, ze dragen een henneleertje van zeven of acht strepen. Ja z', man. Ze stammen van 't goed ras. Dat is overlevering van mijn grootvader zaliger, Pier Van de Wiele, die vocht in Rusland met Napoleon. Onz' Hortense heeft nog altijd die zilveren snuifdoos van Generaal Ney. Bij ons, in Paskendale, was 't warm, maar ginder in Reusland was 't vriezen steen en been, en Piertje Van de Wiele, 'k heb het hem zo dikwijls horen zeggen, 't moest zijn broek afsteken tussen de billen van de peerden. Ik 'n heb nooit mishand gehad noch van kou noch van hitte. In de winter, d'oren insmeren met de roetkeers, op wacht nooit stil staan en sjieken om de zinnen te scherpen. En in de zomer een keitje in de mond tegen den dorst. 'k Wist dat van kapitein Lambrit. Maar d'andere sukkelaars : coco drinken om de waterbalg te krijgen. Ja man. Ah de grote manreuvers van West-Vlaanderen 1 Daar heb ik een panne van binnen. Maar, let er op, ze 'n hebben dat nooit meer gedaan en ze 'n zullen er nooit meer
henrukertje -
henne-laddertje
123
houden in die streek. De grond is te vruchtbaar en ze lopen te veel schonen toebak kapot. Wat peinsde niet dat tt kost? In de kempen al zand en sparren en pijpkoteraars. Maar in West-Vlaanderen, grote manreuvers 1? Ze -zijn geleerd. En Foere ruimde zijn pijp en De Smytere loech een keer en zei : ,,Dat waren tijden en dat waren kerelsltt en hij wilde nog wat zeggen maar hij kon niet, zijn tonge lag lijk lam. 1950
124
'"._
•
__ ,
• \-fr' •• •. ~
'·\
4·
....
'l
.. .~
In 't land van de Leie ,.But to have lain upon the grass One perfect day, one perfect hour, Beholding all things mortal pass Into the quiet green grass." A r t h u r S y m o n s, In the meadows of Mantua.
zo
'k ben er nog een keer naartoe geweest, naar 't schone land aan de Leie. Blauw is de lucht in de maand van meiel De laatste schimmen van de winter blijven nog in huis druilen. 'k Zegge voor mijn reden : laat ons uittrekken op een roofscheute. De jongste scheuten van den eek schieten bloedrood en goud. De berk staat zo fris als de naakte schouder van een kind en zijn lover hangt te trillen en te wikkelen. De bomen hebben al hun blaren, maar de stammen steken nog bot af op de lichten hemel; ze staan als in een doorschijnenden regenfrak gehuld. Hier en daar liggen kladden jong groen in de meersen en in de bilken; witte plekken: dat zijn hulletjes van peerdebloemen. D'haag is al ineens groen geschoten en ze is als een rechtopstaand stukje bilk. Alles blinkt en wordt doorpriemd van warme stralen. De stekken van de bramen zijn aan 't strengelen en aan 't vernestelen en ze worden doorboord van licht dat wegsmelt in de struiken. Bij den draai van de weg, een oude linde al drie jaar dood; ze toont nog haar zwarte droge spillen en langs roofscheute = buiten de weet van de ouders (of van de school) op tocht gaan bak = omsloten weide hulletjes = bergje, verhevenheid
125
de stam slingert wat iefte diereekt en wrikkelt om de spillen te omvamen. 't Koren wiegt al en 't buigt zijn koppen met belovend graan. Daar vliegt een akster op en ze gaat heur zetten aan 't hekken van 't hof op de bepoeierde notelaar. Langs den andere kant van de weg, waar 't vroeger bos was, blekkert de gele ginste tegen de zon en de blommen in d'haag flikkeren als geschuurde zilverschijfjes. De Oostkouter ligt te wemelen en te wikkelen onder de zonnewarmte van de schone meidag. De Lente komt wel dapper aan. Ze schiet vooruit al springend. Ze sperkelt door de waas van de vervlogen winterdromen. Het oude Leieland rekt hem en strekt. Het staat in hoop en in bloei. Het huisje van den oude landsman lacht midden van de stekel- en geneverbezies. Hier op die kouter kwam ik in mijn jongdein vakantietijd- de stuiten halen voor Reus Bekaert die in de molen wrocht. Hier is niets veranderd De Kattebeke stroomt hier voort en ze krult haar slingersteert door 't land van boer De Waele. Ze kabbelt weg tot dicht bij de Leie waar ze groen is en diep tot ze zacht in de Leie schuift, groen als een droom en diep als de dood. 't Groeit al van weelden en 't is alles eender als vijftig jaar geleên. De Reus was zijn naam. Rilde van lijf en smal van schouders, en zo mager als een schei en dat moest maaldersgast spelen te Timmermans'. Wat hij er deed 'n heb ik nooit geweten, al was 't dat zijn zwarte baard altijd besneeuwd was met meel van de molen. Het was een man van eer en deugd, en na 't ketsen kwam hij thuis om voort te slaven en hij bleef in de weer tot laat in den avond. En 'szaterdags kwamhij iejte = klimopplant ginste = heestergewas - brem Oostkouter : hier is niets veranderd -in 1950 stadswijk ketsen = zie bij Corneel
126
is thans een interessante nieuwe
af en ontknoopte zijn neusdoek 'en haalde daaruit drie schijven van vijf frank en één zilveren frank met Leopold daarop, en wij meenden dat 't de reus zijnen beeldenaar was. In de winterse avonden zat hij achter de stoof te dromen van Schreurs, maar in 't schoon seizoen, de zondag, haalde hij zijn herte op aan de kaarttafel in 't midden van 't hovetje, tussen de geraniums die bloeiden in oude kloefen en versleten telen die aan de voorgevel hingen. Daar zaten reus en wijf met broer en broers' wijf, de broers in wit lijnwaden hemd en de broers' wijven in samooien zondagschort. Hun ogen brandden bij 't opsmijten van de kaarten en hun tonge sloeg kadul achter 't eerste maatje jenever. Hier was 't dat pastor Verscheurke ons vermaande omdat wij een raap geroofd hadden van Miel Brandels' loofstik. Hier, op den Oostkouter en aan de Leerze, kwamen ze bollen tot een stuk in de nacht. Bij Miel Brandels gingen wij om keernemelk in de grote keuken waar de kerselaren trog aan de nagel hing en boven de dresse stonden de gekleurde glazen bollen die Miel gewonnen had op de kermis van 't Sprietje aan 't schietkraam. Geen meubels anders dan een lage tafel en een paar stoelen, de muur gewitseld, en langs den oostkant twee smalle vensters waardoor de zon brak en stralen over tafel goot en ze overstroomde van 't zuiverste goud. En 's avonds als we van schole kwamen kraaide een laten hane van boer Volckaert d'ure. En we liepen naar huis om t' horen vertellen hoe 'tAbel Vogelaere en Kamiel Haeck gesteld hadden in de laatste baankoers. Miel Brandels die lang met zijn moeder alleen gewoond had, was een gesloten vent. Maar uren kon hij vertellen over zijn vissersaas, over 't verschil in 't zetten van de poten van hazen en keuns, en 't stroppen stellen aan Bruno Van Rentergem's radijszaad, en over 't vetten van den toebak en
druse = schapraai, spinde
127
om tt bestrooien met lijnzaad en houtasse om der wille van tt goed vunzen. Hij vertelde traag en langdradig en ongerijmd, maar tt was altijd praat over dingen die bestaan en over ware gebeurtenissen. Van Mielieerden wij de vogels kennen en hoe de lijster slaat van ,,rief-dief-dief, de kersendief van Zulte'' en de merelaar swatelt van ,,kletse-de-gaai, wild'e niet eten laat het staantt en de vinkeman klettert van . t'' • "susk ew1e Nu gaan wij langs de Kattebeke, langs den elskant waar de katjes in d'elsten hangen en de hazelaars dichtstruikte staan, d'hazelaars die ze opkochten om schietpoer van te maken in den Oostenrijksen tijd, zei Miel Brandels, pensejager, scherpschutter en geleerde man. Daar naderen wij de Leie. De achtkanten staan in stille overpeinzing op Westaarde en over de Leie, naar 't land van Grammene toe, tot verder op, waar 't Leiedal ingedamd wordt door 't Hoge van Aarsele. Hier op de Leiehoek te Petegem gingen de koeien van Zeun Serlet. En de zon daverde als nu en de wind deed zachtjes het koren bijzen als kwam hij uit een andere wereld. Hier omtrent trampelden wij in de Kattebeek achter naaldekokers en kraaienbliek. De Lente is niet in 't land gekomen; ze is er uit opgedoemd. 't Springt al op en 't staat al in de blom. Hier zijn wij vijftig jaar geleden voorbij gekomen, wat later op 't jaar, om Sint Corneel te gaan dienen naar Machelen. Hier bij de Manebrug, op 't hof van Zeun Serlet, zagen w' onz' eerste koe kalven en hielpen wij 't schoonset in de mestput begraven. Het oude hof is verdwenen en een grote vlasschuur overstemt de vlakte. Waar 't hof stond- staan heelder reken vlas kapellen. In dien tijd zaten nog koeiwachters in de Leiemeersen en ze zweepten met de djakke en riepen van ver Ariauwl =
wiegelen, schommelen schoonsel = baarkoek, nageboorte bijzen
128
Ariauw I In Overleie en d'Hoye hoorden wij hesehedelijk de stemme van onz' oude schoolkamaraden die antwoordden van Ariedjee, Ariedjee! Ze 'n zagen niet anders dan de beesten in de meersen en de koekoeksblommen die te blozen stonden in 't rijpende gers. Verder op 't jaar was 't hooitijd in d'hooien. Het weder schoorde op een eek. De lucht was fel en heel het blakke stond in doom. De lawerken stegen ten hemel. De mannent ze waren aan 't maaien in 't gerst zo hoge of de rogge op den Oostkouter. En 't ging er van ttroef••• roef•••" 't Gers stond er zo dicht dat 't een wijle recht bleef staan vóór 't omvallen. De maaierst ze zweetten erbij dat 't van 't aanzicht stroelde ent als d' ogen pikten van 't zout zweet, ze wreven het af in zeven haasten met de flodderende hemdsmouwe. Een echten oven : laaien en branden. De mannen keken de lucht in en boven d'Huyvetter's bosseitje hing een wolk die de zon tegenhield en de vogels schreeuwden wild. De maaiers rustten entwat, ze rokken de leên, en ze slokten een gulp van 'teerden tonnetje dat de baas onder 't vers gemaaid gers had geleid. En hooi dat het werd! Dat lag daar te roosteren en te dompen stilletjes weg en 't broeide in deugden. Een kleur van licht stil groen en een smaak van zoet'amandelnoten••• Dàt was hooi. Daarna kwamen de vrouwen om te rakelen en te hopperen •• m mtJten en vummen. Zo stond het in grote hoppers; heel 't geweest rook van zoetigheid. En de wind ging aan 't spelen en 't overtrok altemets. Dat kon geen kwaad voor 't hooi en 't is beter dan felle zon dagen aan een stuk. Bij 't geweld van d'hitte, het droogt wel rapper, maar 't hooi is te sproos en 't 'n heeft noch reuk noch smaak. •
vum = hoop, stapel sproos = broos
129
Het hooi droogde traag tot 't onweer dreegde en alleman werd opgetrommeld om te komen helpen. En als 't voorgoed op gang was en de brandsmoor 's morgens wegbleef en 't begon te waaien, dan preekte de paster dat er mocht ingehaald worden de zondag : en weg waren zij om al 't gerij naar de meersen te zenden en int' halen in 't droge. Want 't is kermis voor den boer van te kunnen inhalen vlak vóór weerlicht, donder en regen. Ze reden met de voeren naar 't hof met 't lachende vrouwvolk in top en de mannen al spannend de zelen en den boever al stierend het handpeerd- al gaande schrankeldevoet bij 't mijden vanslezen en polken, en hij zong een liedje daarbij, van die schoonvooisde liedjes -die ze nog op de markt niet 'n verkochten in den tijd van Jeanne Van Calck en van de Bende Pollet. En hij zong, de hoever, van: "De zwarte kraaie Kan mij niet paaien, Met stoppen ofte naaien. Heur handjes staan verkeerd. Toe, Mie, komt eten, j' Hebt mij vergeten, Duurt het nog lang, Ik worde zot•.. "
en niemand die 't onnozel vond en ze zongen allemaal mee, d'andere. En ze trokken al wiegewagen over smalle slagen en kwade gaten de Brielmeersen uit, door de Brielpoort, om 't hooi te gaan steken in mikken en op dilten. 1950.
slezen = karresporen polken = kuilen, putten . mik = vier staken met een dak dat op en neer kan schuiven en waaronder hooi gestapeld ligt tlüt = bergruimte boven de stal om er het hooi te bergen
130
Goudmiserie DEZER dagen hield een vriend een korte uiteenzetting over het goud en hij behandelde de kwestie van persoonlijk standpunt uit, waar ~t ongeveer ging alzo : "Zwijg mij van goud! ••• Heb~ je, per ongeluk, enigte goudstukjes in huis en wilt ~ u daar niet van ontmaken omdat ~t familiestukken zijn, en ~t een heiligschennisware dat voor wat mikmak van bankbrieven te mangelen? ••• Je bewaart dat in de secretaire of in ~teen of ander slotschof van een oud kastje, wel van zin daar aan niemand iets van te poeren en ~t maar uit te halen als ~t nood doet of om mee te vluchten in tijd van oorlog. Je slaapt gerust, en zegt : op Gods genade, ~t ~n brengt geen kroos op maar maken ze te Brussel geld met de voere, het goud houdt zijn weerden en ~k kan er mee kopen wat ik wil, want goud is, eigenlijk voor zoveel, beter dan grond, 't ~n verslijt niet en ~t is handig om meedragen omdat ~t niet ~ n verweegt. De zondag van een winteravond, bij 't snuisteren in de laadjes, je kijkt daar een keer naar al neuzend in d~oude familieportretten; -je telt de stukjes en laat ze nog een keer rinkelen zonder daarom de vrek te willen afgeven, want ze zijn kwaadkrijgs. Maar goud brengt zijn zorge. ~t Is gebeurd dat de vrouw wakker schiet in de grote schommeling en zegt : ,/k ga ~t nog een keer tellen", of droomt en meent dat er tien minder zijn dan bij den laatsten tel. En je zegt : "laat maar zijn, en legt die verloren stukken bij die verloren taarteschepper of die suikertang van grootmoeder zaliger''. 131
Van dat goudengeld, je zijt dat geleerd van kindsbeen af. De Fransmans die naar 't Franse trokken, lieten hun wijven drie maanden in alle winkels plakken tot ze weer kwamen met de roste vinken en d'herbergiers lagen belust op de thuiskomste van steenbakkers, betenkappers en oogsters, al om der wille van 't goudengeld. Je wierd dat geleerd en ingestampt vóór veertien en Louis Quickenborne die van de notaris kwam met 't nieuws van d'erfenis van zijn onkel te Waarmaarde, met een ijzeren koffertje in d' hand, riep van aan de voordeur naar Stanse, 't wijf : "Maar goud! al dat eendelijk goud! Zwijg en doe de deur toe dat 'k er mij een keer in rolle 1" Nu snakken de mensen nog altijd naar een goudstik en 't is aandoenlijk om d'ogen te zien glinsteren als er wat ponden of daalders voor den dag komen in een sterfhuis. Maar in onzen tijd!? Hoe meer goud, hoe zindelijker in 't aanveerden. Achter den anderen oorlog, de Fransmans, ze betaalden liever met goud te Roesbrugge, omdat 't Frans papier te lege stond. Maar de winkeliers hadden liefst de Franse stikken : Napoleons van honderd frank. Ook Italjaanders en Pauzen en Oostenrijkse keizers. 't Zat mèer goud in. En onder de Franse stikken 'n was 't nog niet eender wat z'in d'handen draaiden. Per exempel die Napoleons, daar waren twee soorten : die met een kroon en die zonder kroon; en die zonder kroon met zijn haar achteruit gekamd, met een specie van een streske in zijnen nek, dat waren de beste met 't zuiverste goud in, maar ze'n hebben dat maar twee jaar geslagen en 't jaartal is mij ontgaan.
Fransmans = Vlamingen die in Noord-Frankrijk "de campagne.. deden roste vinken = gouden geld Napoleons = De soldaten waren wel zindelijk met de koperen dikke stuivers van Napoleon. In de loopgrachten, ze mieken ringen en snuisterijen voor 't weerkomen bij 't lief, en dat moesten Napoleons zijn met een sterre, " o m d a t e r go u d i n z a t .., zeiden ze.
132
~t
Is raat met dat goud. Elk-end-een bewaart het voor in geval van oorlog, om mee te vluchten. En vluchten ze, ze brengen ~t weer want daar ~nis niemand die ~t wil. z~ hebben liever bankbriefjes, omdat ze geen goud meer ~n kennen, noch van ver noch van bij, tenzij d~ouden van jaren. Ach! in de laatsten oorlog was ik daar nog éne keer wel mee. Een hespe gekocht tegen de prijs van vóór veertien 1 Een oude slachter die menigte keren een rund gekocht had voor een paar goudstukken in zijn jongde, wist die wel wat in goud zit. En ~k vroeg hem naar een hesp tegen een frank zestig de kilo, een knorre van tien kilo daaromtrent; - dat was zestien frank en 'k kreeg nog twee bakeschotels van lichte zes kilo. Dat was twintig frank en 'k betaalde met een goudstuk. Dat is gebeurd de laatste keer in 't jaar 41. Mijne slachter stierf en de volgende jaren heb ik nievers meer kunnen gelanden met mijn goud. Op een dag in Stalhille bij een jong koppel getrokken, op horen zeggen van een kennis om eten te kopen met een goudstuk; 'k 'n zal niet uiteendoen wat voortrunten ik daar heb moeten horen. 'k Vrage de prijs van tarwe en bonen maar de zotte prijzen van 43 'n gingen mij niet aan. 'k Zeg aan de jongen boer: twintig centiem de kilo voor 't graan, dat is bijkans de prijs van 't schoon gebuideld vóór veertien want de beste bloem gold 24 frank de zak;- en een kwartje frank voor de bonen, en 'k betale met goud, dat is koop tegen de prijs van vóór veertien met geld van vóór veertien. De boer bezint en roept de bazin uit de keuken. Zegt hij : "Martha, dat is nu goud zie!' ,,Zo kiene", zei de boerin. "Jules je moet dat niet aanveerden, wat zijn we dààr mee?"
kno"e
=
stuk vlees bakuchotels = groot stuk
~ijnevlees
133
,/t Is waarH, zei de boer, ,,maar is tt waar dat goud zo zwaar weegt en zo schoon klinkt 1" en hij vroeg het in zijn handen en liet het vallen op de blauwe schorre dat 't zo naar in den openstaanden aalpit viel, de pummel. tk Ben er van onder getrokken lijk weggekasperd, zonder terwe en zonder bonen die tk zag laden met heelder vrechten voor een paar Brusselaars aan tt hekken, in volle spergebied. Komt dat tegen. Van goud zijn boeken te schrijven, zeg ik u. Justien, de rijke notariszoon, zat altijd met een paar stukjes van veertig frank op zak, die hij maar één keer in zijn leven heeft moeten uithalen om groot verlies te betalen aan den teerlingbak. Dat was zijn stille ponke. In tt jaar negentien heb ik een vent weten in den bak plooien om een paar bomen van de juge te verkopen als brandhout voor den arme. En zijn broer die heel den oorlog goud uit tt Franse haalde om te Gent te gaan verkopen op de Peerdekouter : geen sprake van miserie. 't Wierd tt begin van zijn fortuin. In tt jaar t32, tk zegge goed, met 't vallen van de frank, vlogen ze een paar dagen vóór tt stuiken naar Zwitserland om gouden geld, om tt weer te verkopen een dag of zes nadien en de baat op te strijken. In veertig zijn ze voor goed geleerd met tt goud. 'k Zag daar in de bank een vrouwmens wit staan en aan de grond genageld van angst toen den Duits een korte manskous uit heur kluize trok, met voeteling en dtbeelt van tt beenderling met goud gevuld. De slimste tn leggen tt niet in de bank, want, komt de vijand, daar, tn is met goud geen spit meer te wenden. De slimste poenderen dat thuis en zwijgen lijk peereters.
schorre = steen voor het vloeren, blauwe schorren in de kerken voeteling, beenderZing = voet en been van een kous d'heelt = de helft zwijgen lijk peereters = ~jgen als een graf
134
Of 't de slimste waren 'n weet ik niet, want niemand 'n ziet af als een mens .die een goudponk verduikt. Dat gaat 'teerste jaar van den oorlog onder de zwepinge van 't dak op zolder. Man en wijf en kinders krijgen een stukje, twee, drie in de schapulier genaaid voor in geval van bombardasie of vluchten. Bij d'eerste bom wordt uitgezien naar een betere plaats want een bom op 't dak slaat alles heisterie-scheisterie en 't goud wordt honderd meters ver wijds en zijds gezweept. Vandaar is 'tonder de kolen. Waar kan 'tal beter zitten? Maar de kolen geraken op en je 'n hebt geen kazemat om het in te vermetselen. Dat kan daar gevonden worden door den eersten besten kluntie. Geraken de kolen opgeschept, is 't beste van al nog niet, delven? Ah! delven dat is altijd gedaan geweest met goud. Delven, aan en bij de werke, onder de notelaar, of een weemoes of al wat groeit en takte blijft en sprietelt winter zomer. Wie 'n heeft er nog nooit gehoord van den ontdolven schat? Zilver en goud in potjes-Madelene met geld van in den tijd van Maria-Theresia. Maar dan moet iedereen weten waar dat 't zit want anders varen ze lijk die ponkers die dolven om 't nooit meer weer te zien. Delven is best en 't wordt gedolven tot je begint te prakkizeren, omdat niemand 'n weet of daar niet 'n zal gespit worden onverwachts. 't Is gebeurd met een gebuur van mij, de poeldenier, die een droogstake wilde planten en daar de spaarpot vond van de zoon, die twee jaar geld snoeide bij den opslag van de keunevellen. En daarbij, hoe licht 'n wordt niet gedolven bij d'hage? Een dode kat, een nest vergane 0
zweping = lang stuk hout dat horizontaal op de scheerstijlen van een dak ligt om de kepers te dragen
heisterie-scheisterie = overhoop, in wanorde weemoes = soort van pijnboom potjes Madelene = potje gekocht op een Kortrijks feest op eerste zondag na feestdag van de H. Maria Magdalene. Zie De Bo. droogstake = waskoord, staak
13S
keunejongen of bij geboorte al een baarkoek waar je gene weg mee weet? Daarom 'n is er maar één middel : de heirput of de regenput. Je pakt een blikken doos, 't is eender hoe groot, je wringt dat in wat kiekendraad, voor 't gemak van 't uithalen met de riek, en je pakt een ende ijzerdraad om het op te hangen. In den heirput hebben ze 't voordeel van wat donker uit te slaan en 't koleur wordt vlijtiger met de jaren. Ze komen er uit gelijk een vers gemunte koperen cent van uit den ouden tijd. Maar met 't ruimen is 'top te passen; je moet er aan en bijstaan bij 't roeren en 't lepelen. Daarom is 't dat de rappaards het telken oorlog in de regenput hangen. Maar wie peist er daarop? 't Werk is 't zelfde als in den beirput, maar 't is properder. Je kunt 't droog seizoen afwachten en maar nat staan tot halfwege je verdoemnis om in de verste wand van de pit de nagel te kloppen om de doos in 't regenwater t' hangen. En laat dan maar stroelen dat stroelt. 'k Zegge : niets boven de regenput, en laat de bezetters maar bezetten en beslag leggen. Ze scharten er nevens en in tijd van vrede je kunt 't goud met rust bewaren tot den naasten oorlog, en lachen met alle teistering en tegenkomsten, 't zij vlucht of bombardasie•••" 1951.
136
•
Ongeijkte glazen Here 's a pot of good double beer, neighbour. Henry VI.
ZEGT "Dat
d~oude herbergier: ~t vroeger geijkte pintglazen
waren om de juiste maat van den drank in d~herbergen te zekeren. Dat ~t honderd jaar geleên is~ zeggen ze die ~t weten uit de boeken of van horen zeggen, en ~k kan 't geloven om diens wille dat, sedert de tijd van onz~ ouders, de ijk al afgeschaft was. Maar lang nadien nog bleef een pinte een pinte, 't is te zeggen een halve liter, zonder kous- of hemdeband of ander tekort. Een serieuzen herbergier tapte in de kan of in d~houten kete en schonk voorzichtig weg, scheef in 't glas, om geen schuim te maken. Maar met 't keren van d'eeuwe en d'opkomst van de bierpomp is 'tal veranderd. De winst van den herbergbaas was al berekend vóór tappen en schenken, bij 't standvastig verkleinen van de pintglazen. Dat was de schuld van den brouwer zelf die overal zijn bier moest durven proeven en liever een klein glas kreeg dan een groot, omdat hij van d~ eerste uren al zijn bekomste had op ronde. Wat doet een brouwer? Hij geeft een rondetje en drinkt mee, maar doet bescheed voor een half glas of nog niet toe, en trekt naar de naaste klant. Staat baas of bazin alleen, zo hesehinkt hij de baas op een pint bier en de bazin op een zoeten, en drinkt in elk geval tot hij een tonnetje mag opschrijven onder 't slaan van een praatje. 137
Hoe kleiner hoe liever; dat was om de herbergiers te leren dat er, met zulke glazen, drie pinten in een liter gaan en meer. De glazen 1 Daar 'n verslijten gene. Maar d'oude braken en de nieuwe waren altijd ander maaksel, tot op den duur d' ouderwetse pinten, d' echte halve liters, weggestoken werden achter den dis om een keer vol te tappen voor een metser die van de stelling daalde in 't gebuurte om zijnen dorst te komen laven, een wever die zijn stuk had ingedragen, de berdzagers, een scheepstrekker die moest wachten bij 't aflossen, of andere gasten van zwaar labeur voor weinig geld. Elk kent zijn volk, en d'herbergier duchtte de binders, de vertinders en de soldaten die wel gildig kunnen drinken maar geen geld 'n hebben om te betalen. Dat waren de mannen van de grote pinten, de spekbokaais dat ze zeiden, d'halve liters zonder dikke glazen boom, zonder dik randglas. overal gelijk rond gelijk een huize, dat waren de wekepinten. Daarna zijn gekomen de glazen met bate van onder, die met den hogen voet, de gekapte, de bols op voeten, de pinten smal in 't midden en verwijd naar onder en boven, de fluitjes, de pinten met een oor, kort gestuikt en dun gebuikt, al pinten van bedriegt-den-boer en van vult-de-zak, met één woord : de zondagglazen. Sommige pinten waren handig in 't vastpakken, bestand tegen 't omklaaien, dik geblazen, maar de maat 'n was er niet. En dat ging van kwaad om erger. Van den ijk geen sprake meer. Wij mogen 't hier wel verklappen; 't is al zo lang gele~n. Alleen de bierhuizen van te lande of dicht bij aard of werkwinkel tapten nog halve liters, maar in stad, 't wierd effenop kleine glazen voor de wiskesvliegers en de glisheren, die maar 'n drinken om dorst te krijgen. wiskesvlieger = beslagmaker glisheren = idem
138
't Een gelijk 't ander, dat waren' de goede jaren voor d'her bergiers. Zeg maar dat ze 'n broodje verdienden. Neemt dat ze glazen tapten van een halve liter. Ze kochten de ton tegen 16 frank voor 100 liters. Zestien frank, de prijs van duist kilo kolen in dien tijd, 't puik van de "Bergse'', vijftien frank g'haald aan 't schip; 'k heb het beleefd van elf frank. Ja 'k man. Twee honderd pinten tappen uit een honderdlitervat dat was verkopen tegen vijf cents de pinte, tien centiemen, of twintig centiem de liter, dat is twintig frank maken van zestien, 't zij vier frank winst de ton. Een ton tappen per week dat was de pacht verzekeren voor een maand tegen zestien frank te maande. 'kWeet het wel : daar was ook 't laatste van de ton met de kaantjes, de voorloop van 't vet van de koeipoten, maar dat 'n was toch maar een pint twee drie verloren kaans bier. Daar 'n kroop de winste niet in weg. 't Verschil zat hem in de kleine glazen, van eigen. Drie pinten uit een liter schenken dat gaf driehonderd nieuwerwetse pinten, dat is dertig frank de ton. Dat was alleszins veertien frank op de ton, in de week bij een goeden herbergier, of zestig ten honder' en, dat is in vijftig weken, vijftig keers zestig, als ik mij niet 'n bedriege drie duist ten honder'en winst 's jaars. Dat waren krozen, waren dat krozen. Heb' j' al 's leven zo ver gepeisd 1 Geen keure dat de bierhuizen opkwamen. En zonder patent, zeg. ,,Maar wie verkocht er dat?" zur je mij zeggen, "een ton te weke", en 'k zegge meer of da' je peinst, want om de verkoop een beetje te dwingen was daar toch telken jare de grote en de kleine kermis, den ommegang en - ging het
kaantjes = bezinksel kaans = verschaald, onsmakelijk krozen interesten
=
139
niet wel - een baarloop, 'n gaaibolling, een kamp met de krul bol, een hanegevecht, een vinkezetting en in de winter de laatste toevlucht: het pintje-dek, al was 't dat in de winter het bier lang mocht Jiggen, Heet weer, donder en gebrek aan nering maken 't bier zuur en vaats. 'k Geef te denken vijftien keers veertien frank, dat was schoon geld, zeven honderd frank, dat was drie keers de pacht van 't huis, waar ze nu al blij zijn te Kortrijk per exempel, als ze de maandag mogen schenken voor 't goed maken van de jaarpacht. Te lande 'n was 't van eigen zo vet niet. Daar wierd de drank uitg'haald met stopen om aan tafel te schenken bij overkomst of 's zondags aan de wandelaars, vader en moeder en de joeies. Vader bestelde een literkan of een stoop naar gelang de grootte van de bende en hij liet kappers zetten voor de grote en djoorkens voor de kleine om der wille van 't beter verdelen en van de zuivere maat. Vraag dat maar aan die soldaat geweest zijn in veertien achtien. Diep in Vrankrijk was dat nog alzo, maar de soldaten die alleen gelaten wierden bij de wijnkan aan tafel binst dat de bazin heur teten gereed miek, ze schonken de kan uit en ruimden de potten en trokken er van onder met de potten en zonder betalen. In zulke momenten is een soldaat beschaamd van Belz te zijn. 't Is alzo dat ze 't daar gauw verleerd hebben van stopen te zetten op den verren buiten in Vrankrijk, gelijk dat 't hier al vóór veertien al lange niet meer 'n bestond. 't Hoogste dat ge nog zaagt, om der wille van 't profijt, dat was een koolmarchand of een zandboer die in d'herberg 't gelag miek van een kapper en de bazin of heur kijbige jonge dochter eerst liet bescheed doen om "de minne te drinken", uit één en dezelfde kapper. vaats = smaak van het vat omdat het bier niet voldoende loopt djoorkens -= glazen, halve pint, kapper kijbig = bevallig
140
Aan de kappers 'n hebben ze nooit durven taken en kapper is kapper gebleven. Trouwens de kapperdrinkers waren zindelijke klanten; ze vroegen om de kapper schoon vol te doen en dat het van onder niet nauw 'n stak als hij van boven maar goed gevuld was. Met de dreupels en de dreupelmaat is 't eender gegaan als met de pinten. Natuurlijk werd meer jenever geschonken in de bierhuizen die geen patent 'n hadden om korten drank te schenken. Niet betalen en doen gelijk d'andere was 't wachtwoord. Een groot voordeel was een kommies zelve in huis te knippen tot hij de weg vond naar de keuken waar de jeneverheren en de dreupelaars zaten. Ze zwoeren er een man van te maken, goten hem eendreupel op en de vrede was getekend. Van een kwamen er twee, 't zij dreupels of kommiezen. De dreupels werden weggezet in een kazematje getimmerd op de vensterbank van de keuken, om geen oog te geven en geen schandaal te verwekken. In de jaren tachtig als 't graan begost te verdieren, zijn de dreupels aan 't verkleinen gegaan om dezelfde winst t' halen uit het zelfde aantal dreupels. De schone redelijke dreupel naar den trant van den kleinen wijnruimer met voet, verzwond al zeer en daar kwamen de platvoeten, de kortvoeten, de schaaltjes, de 1neisjesdrankglazen of d'halvetjes en, voor de dreupelaars met weinig geld, de Tieltse van vier cent of de Kruishoutemse van een halve kluite. Gust-twee-eens dierf nog snuiten op een Kruishoutemsen en toen de bazin vol geschonken had en de fles al op beuren buik stond om 't vlothout in te stampen, zei Gust al met eens : "Ah! ha' 'k 't geweten 'k zou gezeid hebben schenkt hem een beetje van vol want al dat mij dunkt da' k maar
kazernatje = geheime, verscholen schuiflade snuiten = inkorten, afsluiten vlothout = kurk, stop
141
twee eens 'n hebbe'', en hij wroetelde in 't diepste van zijn ondervestzak op zoek naar een halvecentje. Jenever werd gedronken wijd en breed in de Leiestreek van Deinze tot Deerlijk, ook bij 't jong volk, maar de gezette mensen dronken met mate en verstand, drank van de beste stookte. Ze pakten een gaai vóór 't eten, een korten om de zinnen te scherpen na de koffie, een tegen hertekwak of watergalle, en 's avonds een slaapmutsje. Ze praatten over de vruchten der aarde, de schimieke vette, de kerkgang van 't wijf, 't dier leven, de slechte tijd, en Kanne Strobbe, de schilder, over de glans van 't abeelen hout en boer Colle, als hij eendreupel op had begost grote woorden te gebruiken 't gonne hij leerde van zijn zoon die in Leuven was, en baas Colle zei dat zijn ideaal een overdekte mestput was. Toen heb ben ze toch gelachen die keer. Baaske Dhulst zei telke weke dat 'n mens peist dat hij niet veel drinkt en als hij 't al thope telt, hij wordt geware dat hij meer drinkt of dat hij peist, waarop Mijnheer Adhemar antwoordde dat hij voor zijn reden zegt dat een mens met zijn gezondheid niet 'n mag mosen. De grote kwale was 't dreupeldrinken zonder maat en de verslaafdheid. De matigheidsbond of maatjesbond heeft dat verholpen toen ze den zaterdag noen les gaven aan de jongens over den "borrel" die werkt als een sneeuwbal die sist in een heten bakkersoven. Smet de Nayer heeft daar ook wijwater tegen gesmeten, met de jenever te belasten, en Doortje Alleene die een heer te naargange kwam, komende van de statie en gekleed met een witte ondervest, zei : "da' 'k wiste da' je Smet de Nayer zijt, 'k sla je steendood", en Lippe Dekens liet hem een gavigen tand trekken in d'herberg om aan den dokteur die daar zat met zijn valies met trekgrief, een dreupel te kunnen schooien voor 't zeer weg te spoelen.
gaai = borrel gavig = gaaf, ongeschonden
142
'tEen gelijk 't ander, de mensen dronken gezonden drank: olie van rogge. En d'herbergiers ze konden den drank gerust laten zonder te laten versnijden door den baas-uit denénen-arm, of te werken met de peperzak voor 't bijten op de tonge, of 't safraanbeurzetje om 't vroom koleur van 't lange liggen in 't eiken vat naar te doen. De Zondagklanten ze zongen een liedje, de suikerbakker van "Kokediett, d'horlogiemaker over den aspiraat, en Bruno den hovenier, van "onder een lindeboom zat een moeder te treuren". Ze keken niet nauwe naar de maat de zondag en waren meer belust op de pijp, de pint, de kaart en de bol dan op korten drank. En 't moest al een onnozele kabherdoes zijn waar de vader-ons van den dreupelaar aan de kloeftaats hing! ,.Onze vader die in d'herberge zit. Geheiligd zij den bitteren en de klaren, Ons toekome onzen dagelijksehen dreupel ••.• "
De korten drank wierd de zondag door de thuiskaarters uitg'haald in een dubbel maatje; 't kostte twee dikke stuivers en hield drie dreupels, zo met een spel van vieren voor twee boomtjes, dat waren zes dreupels voor de prijs van vier, of twaalf Kruishoutemse, dat was voor elke kaarter twee Kruishoutemse voor nieten. Dat was eerlijk verzet tegen vier dikke stuivers voor vier man, dat was een stuiver de man. Waar zijn ze die verzet vinden den hele Godsen zondag achternoen tegen die prijs, 't zij met geijkte of ongeijkte glazen 1 Zou 'k voortvertellen 1 Neen ik, want van kwade zatlappen, plakkers, pekkers tot 't halven de nacht, timmermans die dreupe1s betalen met schuurpapier uit de winkel omdat z' in 't laadjeniet 'n kunnen geraken, daar zijn builen van te preken en een herbergier op zijn plaatse 'n doet dat niet ten respekte van zijn klanten. Wat zegde gij Mijnhere1 ••• 1951 kloeftaats = kloefnagel
143
Mijn vriend Hector A wit 's a feather A chief 's a rod; An honest man The noblest creature of God. Alexander Pope.
GOED dat je komt, Hector, tk peinsde al dat'tvoorvan. " de jaar niet meer 'n ging zijntt zei ik tot den ouden vriend die tk sichten tt einde van den anderen oorlog ken en die een sport ouder is dan. ik. ,,Jat' zei Hector en hij zette zijn scherm in de paraplubak, ,/k ben nog een keer gekomen om een onzevader te lezen voor Dom Modest te Steenbrugget maar 't regende zo geweldig en tk zegge tk tn ga niet mee naar tt kerkhof, want tt stroomt ginder uit hulder broekpijpen en tk was mijn ziele benauwd van entwat op te doenu. Hector komt binnen, zegt goendag aan de vrouw en de twee nichten die telken jare met den hoogdag overkomen, en zet hem achter stoof. "Maar die twee nichten dat 'n zijn geen gezusters'' zegt Hector, "want dteen is rost endtandere zwartendigtt. En ik geef de vriend wat uitleg over familieboom, staken en sprietelingen. "Ja maar ja" zegt Hector, "ja maar ja, meisjes, tt is Hector, en je nonkel kent mij lange" en hij begint te vertellen. tt Is dik zestig jaar dat ik wees ben van vader en zestig van moeder. Op de wereld gekomen te Ledegem in tt jaar Hector = dit is Rector Beirlaen van Zulte, de vader van Geert Beirlaen Dom Modest = Van Assche, abt van Steenbrugge
144
tachtig en tien jaar nadien zat ik al in de wezenschool van Heule. Vader was in dien tijd ziek maar 'kweet nog wel dat we samen naar Roeselare trokken naar de markt den dinsdag met de muil, om kleine voertjes vlas om te doen zwingelen. 't Was in 't jaar van de grote maneuvers en 'k zie nog hesehedelijk de koning en de koningin die te Lee'gem afstapten van den trein om te peerde te gaan naar 't front waar ze moesten vechten. 't School was uit en wij zagen de koning rijden met zijn koningin die te peerde zat gelijk 't vrouwvolk. De jongens riepen "die koningin zal van dat peerd vallen"; ze wisten niet dat er voor 't vrouwvolk zadels waren met eenpinneen dat ze vanzijds leren rijden van als dat ze prinses is. Daags nadien kwam prins Boudewijn met zijn karabiniers om de streek te verkennen met de voorwacht. Ze waren met 't veloeipeerd en, moe van duwen en stampen, stapten ze af en kwamen binnen in d'herberg. Ze stelden hun gerij aan 't zwingelkot en werden door de prins met een glas bier beschonken. 'k Weet 't nog wel, ze waren met tachtig en 't was tachtig dikke stuivers van gelage, zo dat was acht frank en prins Boudewijn haalde zijn beurs uit en betaalde met twee zilveren peerdsoogen, Moeder wilde een dobbele frank weergeven maar prins Boudewijn 'n wilde ze niet en zei dat 't effen was. Nog nooit had ze zo een klant in d'herberg gekregen. Maar 'k vertel 'teen zonder 't ander. Daar waren officiers bij de prins en daar was een Beirlaan bij. 't Curieuste van al, prins Boudewijn sprak schoon Vlaams en dien officier Beirlaen 'n kon niet anders dan Frans en dat zit alzo ineen. Mijn vader was late getrouwd en was op de wereld van
muü = muilezel 't veloeipeerd = volksetymologie voor velocipede. In Biekorf 1971 vertelt G. P. Baert dat zijn vader in 1877 te Brussel voor de eerste maal zo een "peerd" zag. peerelsogen = 5 frankstuk
145
vóór tt jaar dertig. Hij zei altijd dat hij Rijksnederlander was van geboorte en in onzt jongde tn hebben we dat nooit wel vestaan. Mijn vader had een broer die hem verkocht had bij den Hollander en gaan vechten was naar den Oost en als den Hollander buiten tt land gesmeten wierd was mijn nonkel daarbij en een tijdje naardien is hij overgelopen naar d'onze en hier officier geworden en gebleven. Zo is hij generaal geworden en 't is daarmee dat zijn zoon die in 't jaar negentig met prins Boudewijn hespe zat t'eten te Lee' gem, ge~n Vlaams 'n kon. Als ik later te Laken wrocht aan tt paleis heb ik de generaal een keer zien wandelen. 'k Zegge dat is precies mijn vader zaliger, en, inderdaad, 't was zijn broer, een oude man, en hij woonde op den Boulevard Leopold numero 22 en is daar gestorven ook. Zo t t was in de wezenschool van Heule en 'k leerde goed en tk mochte naar Maaltebrugge bij de Broeders om een stiel te leren. Dat is daar nu Don Bosco en z'hebben daar altijd hun beste gedaan met de wezejongens. tk Leerde den timmerstiel en beeldsnijden en kappen. In onze tijd was dat acht jaar leren en steen kappen zowel als hout snijden; dat ging te gare. tk Gerocht aan tt werk bij Matthias Zens, de grote man van de kerkmeubels te Gent, maar tk haalde daar een longontsteking. 'k Was toen negentien jaar. tk Werd goed gekloesterd en den dokteur zei dat ik heel mijn leven zou moeten oppassen en een wollen band dragen en God zij gedankt 'k ben wel gevaren met die raad; tk draag mijn band winter zomer en je ziet, 'k stap nog te voet naar Steenbrugge. 'k Pakte weerom 't werk aan en 'k mocht naar Brussel om te helpen aan 't paleis van de koning en tk mocht daar een ingangspoorte kappen, langs de enen kant met eikentakken en langs den anderen kant lauwerieren. Als ik daar een maand en een stuk bezig was, moederziel alleen, 't begost mij daar op een ende beu te worden. Ik 'n ben in mijn leven maar enen keer bekeven geweest om te rap te werken en 't was daar aan die poort van 't paleis. 146
Stel je voor, de baas komt, en ziet "mij daar staan kappen. Zegt hij jongen ~t is bijkan af, hoelange werk heb~ je daar nog? ~k Zegge baas, dat is zeker voor binnen een dag of veertien. Zegt den baas, je steekt mij in nesten, strop- hij meende dat ~k van Gent was, - ~k heb ingestoken voor dat werk en vier maand arbeid voorzien. ~k Zegge baas, laat ons hier nog enige weken met tween werken ,dat ~n zal dan zo geen oog geven als we dan wat vroeger ons peil hebben dan in vier maand. Zo kreeg ik een maat en w~ hebben nog een goei paar maand aan die poort gewrocht. Verder op zaten d~ ander ambachten aan ~t werk in ~t paleis, aan de serren, in d~hovingen. Wij zagen de koning regelmatig. Zekeren dag heb ik een keer gewed dat ~k tegen de koning zou botsen. En ~k heb mijn wedding gewonnen. Dat liep daar in dat park met den enen wandelweg onder den anderen, 'k zag de koning komen al stappend naar zijn koningin in ~t klein kasteeltje bachten een busseltje. ~k Liet mij van een paal van mijn stellinge slieren, 'k berekende mijnen stap en 'k botste op de koning juist aan den ommezwenk van de poort waar ik wrochte. 'k Zei ,,pardon, Sire~' en den ouden ooiijkaard loech en zei: "de rien monsieur rartiste''. Dien dag ~n hebben we geen slag meer geslegen: 'k had mijn wedding gewonnen. Dat was daar een leventje zes maand lang in dat Brussel. 'k Wrocht daar tegen 150 frank te weke, dat was 't dubbel van de pree van een schoolmeester in een g'hele maand. Niemand van onz' jaren die 't kan geloven. Elke zaterdag drie brieven van vijftig frank, altijd levende vers; ze roken nog naar de drukkerij. "Jongens, 't eten is gereed" kwam moeder zeggen uit de keuken en wij schoven aan tafel. Na 't gebed en de wens van welgekomen en smakelijk, sloegen wij de lepel in 't pateel, een goeie, gebondene, vrome soep. En toen kwam den haas. "Dien haze is goed" zei Hector, "daar 'n lopen er alzo 147
niet veel in den baron zijn warande. 't Appelmoes naardien als 't mag; 't is alzo mijn gewendte''. Bij 't eten groeide de spraakzaamheid van Hector. "Dien haze, 't eten altemale, die reuk en die smaak, 't doet mij peinzen op mijn vrouw zaliger. Als de nichten willen 'k zal voort vertellen want ze 'n kennen mij nog niet'\ En Hector deed ermee voort. Zo uit Brussel weergekeerd naar Gent bij den ouden baas. Meestal elders werken. Dertig frank te weke voor kost en uitslapen. Dat was geld. Maar in dien tijd, 'w 'n werkten in de winter niet en 's winters zat ik in Gent en 'k was op logement aan 30 frank te weke en 'k volgde de lessen van d' Academie. Als ik dat zo goed begon 't overleggen en wist wat er op de wereld te leren valt en te kunnen, 'k zegge dat ik op heel de wereld Gods niet 'n zal blijven werken voor een daghuur, en 'k zocht naar de kansen om mij vrij te vechten. Zekeren dag trok ik naar de kermis van Stasegem bij een tante en 'k knoopte daar kennis met 'n meisje van Kortrijk, een pront en fintig ding van juist drie maal zeven. 'k Zegge 'k ga dat trouwen en 'k trouwde in dien heten zomer van elf. 'k Zat dan in Ronse; 'k kreeg klanten met de macht Snijden van communiebanken en kunstwerk beitelen was daar aan 't slabakken, maar 'k gerocht in de weer met kappenzetten, timmer- en schrijnwerk en 't vlotte dat 't een plezier was, tot den oorlog uitbrak. Daar 'n spreek ik niet af. Z' hên achter dezen oorlog te lelijk met mij gedaan en ik en de vriend hier weten dat de mannen van onz' jaren vier jaar lang gewroet en geklauwierd hebben in de moze van den IJzer. D' eerste weken bachten den IJzer waren de slechtste. Als we alzo in een korenmijt weggedoken lagen en 't beginnen mijzelen was en daarop gevrozen, 'k was buiten de schelf geslierd in den
fintig = bevallig, lief moze = modder
148
nacht, stro doet slieren, en 'k was mijn ziele dien uchtend met mijn kapote aan de grond gevrozen. Dien arm hier is al dat mij deert tot hiertoe, God zij gedankt, en dat is van vaste gevrozen te liggen aan den IJzer ,maar tot daar. 't Was al voor 't vaderland en wij kaatsebalden met de vaderlanderkens en sleurden ze over end' weer vier jaar lang. Van Ronse te lang om te vertellen, zijn we dan naar Kruishoutem verhuisd in een schoon gerieflijk huis en daar was 't weer vrede en de vooruitgang in 't kweken van de kinde~ ;. 'k Heb' een goed wijf gehad en 'k 'n mag niet klagen. Overal waar dat 'k gewoond heb zeiden z' ertegen Madam, en tegen mij was 't allemaal Hector. Als 'top trouwen aankwam 'n heb ik maar twee condities gesteld en dat was? Dat ze nooit 'n zou opspelen als ik thuis kwam en dat 'k nooit meer zelve 'n zou moeten mijn schoen kuisen. Als je van je tien jaar weze zijt en op een vreemde tjoolt, je zijt al met een kleintje om paaien. Maar 't ging goed op alle gebied. 't Is curieus met de kinders die we wonnen. Dat ligt geschrankt. Den oudsten kort van steke, kloek gestuikt lijk vader, 't tweede rilde, smeer en fintig lijk moeder, 't derde kort gebouwd, 't vierde smeer, 't vijfde kloek en brad en de kakkernest weerom rilde, gepeesd en taai. · Met die zes 'n had mijn vrouw nog niet genoeg. ]'hebt Prudent Kosters gekend? Daar was er eentje, een schrepeling, en mijn vrouw zei, dat 't mijne ware 't zou wel gauw verpasse worden en kloek te pote. Maar 'k verzette mij daartegen, 'k Zegge dat kind heeft goei oogjes, 't zal leven. Maar kort daarop was daar een vrouw van 't Hooge in 't kinderbed gestorven, en beur man, de loodgietersgast, was de week voordien van de kerketoren gevallen. Zegt mijn
=
zakjes aarde die gebruikt werden om gangen en grachten te beveiligen en schrapnels op te vangen; worden ook gebruikt om bressen, in een dam of dijk geslagen, te dichten schrepeling = artn~alig wicht vtukrlanderlrens
149
vrouw tot de kosterin : dat tt mijn doens ware tk zou tk ik dat kindje kweken. Een dwazekallet Wieze Vindevogel - Wieze Patteet dat ze zeggen -ging dat aan de bel hangen en een uur naardien stonden daar twee heren van den Dis die vroegen of dat waar was dat mijn vrouw beurttkind zou aantrekken. En tt wierd aanveerd en wthadden er zeven. ttHectortt zei moedert ttZet U in de zetel en rust entwat na de koffie. De nichten zullen den afwas doentt. En we schoven achter de stoof in de zetelt Hector en ikt om een drulje te doen. Zo wij legden ons te rusten en we tn sliepen maar gelijk de muizen in tt meel tot Rector weer aan tt babbelen ging en zei dat hij nog de zelfden avond naar Leet gem zou rijden naar een verre kozijn om te zien of't horen hoeveel er daar nog overschoten van de mann·en uit dtander eeuwe. Zegt de vrouw: ttmaar Rector blijf maar hier en vertel nog een beetjet en hoe is tt al in tt Waregemse en hoe lang woon je daar nu al'ft ttDat is nu ook al in de twintig jaar geleden dat tk ginder dat klooster van de Franse nunnen liggen kopen hebt met schoolt kapel en alles wat er aan of omtrent stondt'. En weerom zat Hector te peerde. tk Heb het al dikkets uiteen gedaan en den baas weet dat allemaal hoe dat spel op de wagen gekomen is. Een mens komt van alles tegen in zijn leven. Je weet mij wonen en je weet hoe tt daar rekt en strektt en tk gattnog een keer van naald tot draad zeggen omdat den baas zal horen hoe tt met mijn memorie gesteld staat en of ik vroeger niet gelogen tn heb. tk Zie dat die zwarte nichte zit te lachen en dat ze mij begint te kennen. Jat jat juffrouw daar zijn boeken van te schrijvent eendelijke boeken. De wereld is een vioolkas ••• Mijn vader zei dat vroeger altijd tegen mijn moeder en drulje
lSO
=
dutje
'k 'n weet nu nog niet waarom het een vioolkas is en 'k ben zo oud gegroeid. Mijn vader 'n was geen letter geleerd zo groot of een schuurdeur maar hij had veel natuurlijk gezond verstand. Wij moesten nog dikkets lachen achter zijn dood. Moeder heeft het bonderde keers verteld. Toen de laatste maanden van zijn leven de dokter thuis kwam om hem te meesteren, zei hij tot vader die met moeder langs de stoofbuis in de zetel zat : "Waar voel je nu eigenlijk zeer" en vader zei : "overal, heel den boel is naar den duvel". Maar als de dokter vroeg: "Theofiel, waar heb' je 't meeste zeer?" -"Och, dokteur, moet ge dat vragen: met die van bachten den anderen kant van de huize". Maar om dat voort te vertellen van den aankoop van dat klooster van de Franse nunnen die weer trokken naar 't Franse en hoe ik aan die munte gerochte? Mijn moeder had een broer die schoolmeester was op Stasegem. De zoon studeerde bij Hugo Verriest met die twintig Vlaamse koppen, gelijk Ratte Vyncke en comsoorten, en 't was daar kabaal geweest van Vliegt de Blauwvoet en Storm op Zee. 't Was een letje naardien dat Hugo Verriest naar Heule gekomen is bij de nunnen. De kozijn, Delbeke, en andere makkers bleven weg te Roeselare en trokken naar Engeland. Maar 't was toen al gelijk nu. D'een trok ver weg en d' ander bleef in 't land en Berten Rodenbach trok naar Leuven. Zo kozen Delbeke zat eigenlijk entwaar in Schotland en wierd daar priester gewijd. Hij stond op een klein parochietje Kirn-Loch, waar hij pasterde. Zekeren dag komt er uit Canada een oude boer weer naar zijn parochie. Hij had heel zijn leven geboerd in 't verste van de Canada en was smoorrijk geworden bij 't verkopen van zijn doening. Rekent en telt. V66r den anderen oorlog was dat een fortuine van meer dan twaalf milHoen van ons geld. Zetje = beetje
ISI
De boer kwam geregeld op bezoek bij kozen de pastoor, en toen hij begon .ziek en zuchtig te worden, .zei hij tot kozen: "Mijnheer de pastoor, 'k 'n heb noch kind noch kraaie en 'k .zit hier nu te blinken met al mijn geld. 'k Ga 't aan U geven''. Zegt mijn kozen : "je moogt dat niet doen, maar als je wilt, we gaan beginnen delen aan d' arme mensen en wij gaan ermee een nieuwe kerk bouwen en geld geven aan die 't nodig heeft". Zo .ze bouwden een kerk en 't jarent was de boer gestorven. Maar al dat geld 'n was niet op en kozen werd van KirnLoch naar een ander parochie gezonden waar er nog geen katholieke kerk 'n was. Zo hij .zette daar een kerk en een school en een manhuis, dat manhuis van binnen heel in de marbel. Dat was in Earlburgh. Zeg maar dat .ze .zeiden: Wat is dat voor een goeie Vlaamse pastoor? En toen de kerk, de school en 't manhuis daar stonden, werd hij naar elders geroepen, dicht bij de grote stad Glasgow. Hij .zette daar weer een kerk, dat was .zijn derde, en een school en een patronagie. Zo in 't jaar 29, 't jaar vóór d' eeuwfeest, 'k weet 't wel, krijg ik mare uit Schotland dat kozen de Pastoor gestorven was. Kozen Delbeke 'nis al te gare maar een jaar of negen en zestig geworden. 't Nieuws kwam van een notaris op .zoek naar d'erfgenamen, dat was .zijn .zuster, .zuster Bertilla, zuster in 't klooster van hier in 't Brugse. Die Schotse notaris vroeg om ons af te tekenen en dat hij aan mij, de kozen- first cousin noemen .ze dat in Schotland - en aan .zuster Bertilla, een honderd pond of twee .zou zenden. Daar werd over end' weer geschreven en .zuster Bertilla vroeg raad aan 't moederhuis te Heule, maar ik .zei : niet tekenen. En ik naar de juge. Mijn vader had altijd ge.zeid : als je IS2
naar de juge moet, gaa altijd op je paasbeste gekleed en naar den advokaat altijd op je kloefen. De juge deed mij een deftigen advokaat ter hand en wij zwoeren niet te tekenen. ~t Sport is te lang om te melden maar ~t geld kwam uit Schotland in stikken en brokken. Dat begon met duizend pond, en dat ging voort met tweeduizend pond, en dan nog een toevele, en de notaris Van Coelie zei dat dat nogal entwat anders was dan hadden we getekend. En 't geld begon te jeuken. De jongens werden groot. De meisjes trouwden schone te reke zonder 't ondertrekken van de schelf, en de jongens moesten 't ambacht leren. 'k Hoorde dat 't Frans klooster te koop ging komen en in de weerdij van een paar maand, 'k hadde 't klooster gekocht, met de school en de kapellangs de brede baan naar Kortrijk. Zo 'k nam mijnen intrek en je weet mij zitten. 'k Kocht voor mijnen winkel de grote combiene die zaagt met de cirkelzaag en de lintzaag, die schaaft van lengte en van dikte en die te zelver tijd ook kan pinnen slaan, boren en schuren. Ge weet mij zitten. De schrijnwerkerij is ingericht in de kapel en ik 'n kan tegen 't staan niet meer. 'k Heb zestig jaar aan de bank gestaan. 'k Zit nu meest in 't koor van kapel met die schone parketvloer en 'k zet daar de zagen of 'k snij een beeld. Als ik dood ben zullen de jonge nog wel zeggen : wie zet er nu de zagen? Den ouden deed toch nog veel. 'k Heb daar overnaast wat balken gekocht van de molen van Bavikhove en 'k maak daar een groot heilig Hert van. Een plezier om daarin te werken, de schoonsten eek die 'k ooit te zien kreeg, hard gelijk een been, jaarringen van twee honderd jaar ver, en vermits dat 'kweet dat die molen gebouwd wierd van vóór Maria-Theresia, moet dat hout voortkomen van een eeke die te groeien stond in den tijd van Keizer Karel.
ondertrekken van de schelf = wanneer een jongere zuster huwt vóór haar oudere
zuster
153
En zo leeft een mens voort. De jongens zijn getrouwd en gesteld. Dat tn zal nooit moeten krasseten gelijk wij gekrasseld hebben. tk Zegge krasselen, maar krasseten en krasseten is twee. tt En was voor mij ook niet al suiker en zeemsirope. Achter den oorlog een beetje konten gehad lijk alleman omdat er een lelijkaard geschreven had dat 'k de schrik van de parochie was, en daardoor een beetje gekluweld met mijn burgerdings, of hoe heten ze dat. Maar op den duur komt alles toch terecht, als tt God belieft. zt hebben daar op tt laatst van den oorlog nog een kanonbal of twee deur den toren van mijn kapel gedraaid. Heb je gij al oorlogscha gthoord of gezien'? Ik evenmin. Maar dat mijn vader moest werekomen, de Rijksnederlander, en mijn grootvader, waaraf ze niet 'n wisten waar of wanneer hij geboren was in de Franse revolutie, ze zouden toch aardig staan kijken ·als ze mij zouden zien zitten beelden snijen in mijn kapel. Mijn grootvader heeft een hogen top geschoren. 'k Hore 't mijn moeder nog zeggen. Met tt eerste konvooi van Adinkerke naar Brussel, je weet datt dt eerste ijzerenwegbane liep van Mechelen naar. Brussel en de tweede moeste van Veuren naar Brussel lopen omdat onzen eersten koning langs daar in tt land gekomen was, tk zegge wel, bij tt lopen van dat eerste konvooi, mijn grootvader die te Waregem woonde eer hij naar Leet gem trok, ging naar Grammene kijken met zijn zuster om den trein te zien over de Leie rijden. 't Was in de zomer en alleman in open lucht en een treintje met een lange kave gelijk van een dersketel. Ja, tk zegge wel, moesten ze weer komen. God-zij-gedankt en kozen Delbeke van Stasegem, we zijn eerlijk deur de wereld gesperteld. Ik tn heb tt niet altijd
gekluweld = geprutst burgerdings = ~inspeling op het bewijs van burgertrouw na W.O. II
154
gepeinsd dat 't zo goed zou uitvallen en als ik somtemets de zondag achternoen op mijn hof te dubben en te prakkizeren zat achter de vespers, 'k zei in mijn eigen, dat 'k geleerd genoeg ware en 'k zou nen boek schrijven, weet ge wat er van boven op zou staan'? En 'k zegge 't mijn ziele nog, 'k zou hem g'heten hebben : Hoe men van uit Heule kunstenaar wordt, of, de kortste weg naar 't land van kalebassen, waar dat d' honden met hunder steerten bassen, 1956.
155
De kleren maken de man In making cloth she showed so great a bent, She bettered those of Ypres and of Ghent. C ha u c er.
TER
contrarie van veel andere wezens in Gods lieve natuur waar de mans schoner gepint gaan dan de puppen, 'nis de mannemens maar flauw bedeeld voor wat de pluimen betreft. Over 't algemeen 'n steekt het niet nauw meer met de kleren van de man, en afgedragen kleren 'n worden niet meer op prijs gesteld lijk vroeger jaren. Daar 'n bestaan bij mijn weten geen oudkleerkopers meer. De kleeragie van vroeger was wat anders dan nu. Dat was te zien aan de mannen die de Koning voorafgingen te Gent, in de kortemaand, bij 't vieren van vijfentwintig jaar Vlaamse Hogeschool. De Koning, als j'er onthoud van hebt, stapte in 't donkerblauw, met wit hemd, witte halsboord en zijden krawat. De knotsdragers waren ouderwets gekleed met tuithoed, kontekletser, korte zijden broek, zijden kousen en balsluffertjes met gespen, en alletwee gebrild gelijk de Koning. De nieuwe tijd kan goed zijn sterkte tonen en zijn praal en in alles even rijk doen, maar de mensen zijn anders geworden. De laatste mannen met bakkebaarden hebben wij gekend in de jongde, lange frakken, hogen hoed en zelfs de mindere burgers gingen de maandag en den donderdag in de cieze naar de schietingen, met halven hogen hoed, d'halve pijlkas.
cieze, sjees = licht en hoog tweewielig rijtuig met kap
156
We hebben den tijd van de kofferkieers gekend en dat allemaal weten vervallen en te niet gaan : de koffer werd in den anderen oorlog de graankiste en de laatste pintenbrekers hingen in de lochting voor mussenschuw tussen Pasen en Sinksen. Van de kleren is meer te zeggen dan datt maar neem nu bijvoorbeeld niet anders dan dthemden en dthemdeboorden. Met tt opkomen van den ameldonk zijn ze dthemden beginnen stijven om ze langer proper ehouden en om de schone glanst maar daarint lijk in allest hebben z•overdreven. Ze zijn eerst begonnen voor de goedkoop omdat •t elkendeen wilde dragent met hemdeboorden los van •t hemdet dat was een lijnwaden hemdeboord met een knoopje aan de keel en aan den hals vast aan een flanellen hemde. Ze dreven •t nog verder: om de flanellen hemden en de drie ellen-voor-een-frank weg te duiken. hadden ze •t half hemdeke uitgevonden. Ze steven dat zo hard of een berd en •t is daarom dat ze •t noemden ttde gedroogde scharre... Voor werkvolk en voor eerste-communikantent niet gewend van wit te dragent hebben ze zelfs zwarte scharretjes gevonden met valse knoopsgaten en peerlemoenen knopen opgenaaid. Begint een keer. Vraag aan al de mensen die nog in hulder tweede kindsheid niet •n zitten of z•er nog wete van hebbent van die machtig hoge colst hoe rijker hoehogerten van die cols van op en nere; dat was den vroegeren hemdeboord nagedaant en als hij een beetje te heel hoog stond tot achter d• oren zeiden de gonferaars : ttdat is enen van Kortrijk waar dat •t lijnwaad goedkoop is... Ah! die hoge stijve cols van de mans en die manchetten pintenbrekers = slipjas van kelners, avondkledij o.rrreldonk = stijfsel scha"e = gezouten en gedroogde platvis gonjeraars = spotters
157
die z'afdeden voor 't schieten en in reken zetten op de biertafels van de kete bij de gaaisprange. Dat is verzwonden in 't jaar negentien, pianewijze, eerst leger, nog leger en slapper en altijd slapper tot ze gekomen zijn naar 't hemde van vroeger. Maar we zijn bezig van hemden en hemdeboorden en we 'n hebben nog geen woord gezeid van d'ondervesten. Ah, d'ondervestenl Dat was ten minste nog een oude vriend en hij is ook uit de wereld g'holpen. Wie, onder 't jong volk, draagt er nog een onderveste '? Andere kieers zijn afgegaan maar met d'ondervest is 't wat anders geweest dan met de stijven hemdeband. Z'hebben d' onderveste dievelinge weggedrumd en vermangeld voor een baai of een Canadese kazak met haar gevoerd. 's Winters dragen de jongeren van die Amerikaanse mantels met houten stokjes en koorden en fringels toegewrikkeld. Ze zien er uit als droge zeekapiteins of mislukte admiraals. De studenten noemen dat mijnen patattenzak en z'hebben gelijk ook. Maar ze dragen hem toch. Maar van die onderveste. Was dat geen dracht? Een boer die de zondag achternoen de vruchten te velde ging schouwen in ondervest met versge~treken lijnwaden hemdemouwen '? En de bolders dan, in ondervest in de bolletra, d'ondervest op d'haag en aan 't bollen heel in 't wit? En, tegen 't vuilen, d'onderveste met mouwen dan 1 Een onderveste goed gesloten aan de lenden en een gespe van achter om toe te trekken naar beliefte. Wat voor een olijkaard heeft er dat liggen afschaffen? D'onderveste. Mijnhere, zo ging m'n kleermaker voort, d'ondervesten, weet je waarom ze dood en g'oordeeld wier-
gaaisprange = ijzeren tuig met spillen waarop de gaaien staan pianewijze = zachtjesaan bolletra = bollebaan
158
den 1 Dat is ten eerste om een paar honderd frank uit te sparen maar meest van al nog om Amerika na te doen en een grote plastron te kunnen dragen in de valse zij de met een peerdekop in geweven of een halfbloot vrouwmens, of een vinke. Dat 't niet waar 'n is? Pakt De Vinkenier van gisteren en kijkt of er daar op den trommel niet 'n wordt geslegen voor plastrons met een vink op, de dracht van de jonge vinkeniers. En zeg maar dat ze verkopen. Ja man, dat zijn plastrons. Maar om voort te doen met d'ondervesten. Tegenwoordig, een ondervest dragen dat is al zo verdacht als een strooien hoed in 't herte van de zomer. Dat 'n was ook niet kwalijk : fris, beschut tegen de zon en 't licht. Je had er die hem lieten vernissen of in 't zwart verlakken om een jaar of tien mee te gaan. Met d' ondervesten blijf ik bij mijn gedacht. Dat was iets van 't beste dat iemand om 't lijf kan hebben en' t mensdom heeft er veel bij verloren. Een man moet toch gekleed zijn, Wat is dat nu 1 Was dat misschien geen schone dracht? Wit met een ribbetje in de zuiversten Ottoman of in lichte picqué. Je kon' dat tien jaar dragen, oftewel een peerlgrijs, dat stond iedereen. De lelijkste donder van de wereld wierd daarmee zwak man. Ondervesten met brede strepen, blauw of purperendig en een speling van ruitjes, bolletjes en kleuren naarvolgens omstandigheid en seizoen. De simpelste wever, je moest hem zien stappen met zijn klepperkloeftjes aan; 't was gadorsie lijk een Spaansen danser in bolero. 'k En spreke nog niet allene van de pertigbeid maar van 't gemak. D'ondervesten met 't onschatbaar gemak van vier beurzen : voor de sulfers, voor 't kluttergeld en al boven voor den bril en een voor 't potlood. Daarbij, een onderveste, dat 'n ging hem nooit iemand vervoorderen van openzetten. Dat sloot aan de hals, om de lenden en den onderbuik, en 's avonds in de koelte van 't werk komend of aan d'achterdeur, als 't zonnetje ter gonge ging, je waart blij dat j'hem aanhad. 159
Je zult zien dat zal weer opkomen. Wat zeg ik? Ze verkopen ztal bij dtapothekers. met kattevel gevoerd. Maar er zullen er altijd zijn die zullen vragen: een onderveste, tot wat dient _dat op heel de wereld Gods? Je zult dat horen en zien. Dutsen die van niet beters tn weten en kieers dragen op de koop. stof geweven in garen versmacht van de reedpapt een keer proper en de tweede keer, na de regen- achter de Bloedprocessie per exempelvoor den dag komen lijk door een gotegat getrokken. Je zult dat zien en beleven. Nog een winter of twee gelijk laatste kraker die wij gthad hebben, tt meeste part zal bankeren naar dt ondervestet de lang ontziene onderveste. Zeg maar dat tt ik gezeid heb. Zoutn we nu de mate niet pakken? ••• 1956.
160
Sergeant De Bruyne van Blankenberge HIJ was in tt jaar 1886 soldaat bij tt tweedePiotten te Gent, als "volontaire avec primett, Vlaams, een "verkochte mantt ,namelijk een plaatsvervanger van een burgerszoon van Blankenberge die er hem ingeloot had, maar wiens ouders een man hadden gekocht, in die tijd tegen 1.100 frank voor twee jaar dienst. De Bruyne had het tot korporaal gebracht en wilde ter roe of ter hand hoger op, maar was daarvoor te weinig geletterd en kon bovendien te weinig Frans. Voor de officieren had hij groot ontzag, want hij zei dat ge van die mensen veel moet verdragen omdat ze allemaal een beetje zot zijn van de moere in de kop van te veel te studeren. Hij sliep naast mijn vader in de kazerne van het tweede Linieregiment op de Kattenberg, alzo geheten omdat daar vroeger de toveressen bijeenkwamen op gewestelijke vergaring, elke nacht vóór een grote hoogdag en elk jaar, om vandaar de reize te aanvaarden voor het internationaal heksencongres op den Harz, als ze door tt geluchte reden op een bezemstok of op een hond of een kat. In de jaren tSO huisden rond de kazerne de kamerkatten, maar dat was een ander soorte en die kattekoten zijn afgebroken onder burgemeester Emiel Braun, een liberaal, de broer van Alexander, die katholiek was en aan zijn broer gevraagd had om geheel de stad Gent te doen kuisen. Harz = eigenlijk op de Broekenberg in het Harzgebergte voor de Walpurgisnacht, zijnde de nacht van 30 april op I mei Braun = voor wiens nagedachtenis het beeld der 5 pissers werd opgericht te Gent bij het Belfort
161
Zo De Bruyne was korporaal, en toen hij wachtdienst had deed hij gelijk de andere : knopen blinken en schoen poetsen. Daarbij, een serieuze piot 'n ging naar de kamerkatten niet maar ging de zondag tot aan de Zuidstatie bergaf van den Blandinusberg langs de Lammerstraat. Ze konden daar een knapkoek knappen voor twee cents of ze kochten er een doosje schoensmeer voor zeven cents en half van Napoleon Rinskopf van Gendbrugge. Of daarna gingen ze dansen naar de Valentino op de Kuiperskaai, maar ze versleten daar te veel schoen en werden daarom op ,,franse soldijtt gezet zeven stuivers te weke in plaats van de gewone pree van 28 centiemen of I frank 96 te weke. Voordien met de gewone pree 'n kregen ze dat geld in de zak niet; dat werd afgehouden op de mast en als ze te veel in de schuld stonden werden ze o p d e f r a n s e s o 1 d ij gezet om af te korten. Bij 't dansen versleten ze te veel schoen: dat was 3 frank en 10 cents voor zolen en achterlappen; en ook de stijve kraag werd vet, en tijdens d'inspectie werd dat gezien en voor 't herboorden van de kraag werden ze voor een kwartje frank in 't krijt gezet op de mast. Hadden ze geen geld, ze gingen langs de Leie wandelen tot aan 't Patijntje of vogels vangen in Latem, en in de winter gingen ze naar de Lange Munte of naar de Vlaanderstraat om te gaan rieken aan d' openstaane keldervensters van de taartebakkers, waar 't zo eendelijk goed rook dat De Bruyne en Pier van den Berghe van Deinze hun muts op de kelderrooster legden om de reuk van de rijke-mensenstaarten op
op de Mast = soldatenfrans voor "masse d'habillement" de persoonlijke rekening van elke soldaat, met in debet al de uitgaven voor kleden en reden, verstellen, en alle leveringen uit het magazijn van de foerier, behalve de tafelkost. Op het krediet, de afhoudingen van de soldij zoveel dagen tegen 0,28 F per dag, met een beginsaldo van 10 F gestort door het Ministerie van Oorlog, en verder ook op het krediet, een premie voor goed doelschieten, of van een vrijwillige storting van de soldaat als hij geld kreeg van thuis. Alle posten werden geboekt in het Soldatenboekje dat de militair steeds op zak had. Het is uit zo een soldatenboekje dat G. P. Baert hier de prijzen der waren geput heeft.
162
te vangen en daaraan te snuiven tot ze weerkwamen in de kazerne. Een keer, uit pure kurieuzigheid, zijn ze om een glas bier geweest om te weten hoe 't daar was. Dat was in "Ons Huis" op de Vrijdagmarkt, maar ze vlogen er buiten omdat 't verboden was en 't op de lijst stond van de verboden huizen die aan de nagel op alle kamerdeuren hing. Korporaal De Bruyne 'n was van de domste niet. Zekeren dag was zijn pompon gestolen en de zondag- zonder pompon op de sjako, dat was niet buitengaan. Maar De Bruyne ging naar 't achterste van de kamer, stekte daat een pompon van de kapstok, knabbelde de koperdraad wat krom en stom, en stak hem op zijn sjako. Toen de bestolene kwam klagen zei De Bruyne : "Kunt ge hem herkennen? Ze zullen de mijne niet scheef slaan, want ik ken hem uit de duizend", en hij toonde de verknabbelde koperdraad van de gestolen pompon. En weg was de olijkaard, recht naar de Valentino. Een pompon, moet ge weten, was een duur stuk van de zondagskleding. Dat kostte 45 centiemen, of meer dan een halve week franse soldij. De Bruyne leerde de versbinnengekomen schachten slim zijn. "Als er een officier naar je roept," zei hij, "Hela, voela, dietla, sosla, dat is om je een gazette te doen halen naar de Zuidstatie en ge zijt 't schoonste van de zondagachternoen kwijt. Als ze dat roepen is 't voor een karwei. 'n Keer je niet om, en komen ze achterna gelopen en vragen ze bescheed, niets zeggen is zwijgen en als ze wat vragen in 't frans, zeg dat je 't niet 'n weef'. Zekere zondag zat hij gezeten op zijn bed te futselen aan een blikken doosje. Hij lei daar een dun blaadje papier in en op 't papier wat tabak; hij wreef de tabak uit op lengte en draaide aan een werveling, schudde wat, klaaide 't doosje om en een sigaret viel in de palm van zijn hand. "Wat is dat?" vroegen de pijperokers. "Dat is een sigaret, zei De Bruyne. In Parijs 'n doen ze niet anders. Ik kreeg dat van mijn zuster die vrijt met een Parisien". Dat sigaretten maken was gauw in ons land gekend en in 163
't jaar '87, bij 't afzwaaien, draaiden de helft van de compagnie al hun sigaretten. In die tijd is korporaal De Bruyne naar Kongo vertrokken, gelijk hij zo dikwijls ·had voorspeld, omdat hij "van zo zaan hij op den boot zou stappen, hij sergeant zou zijn''. En hij is er gesneuveld toen zijn luitnant ziek lag in 't veld al den overkant van de riviere, en dàt spijts de vermaning van kapitein Desideer Scheerlinck van Deinze die hem toeriep dat overzwemmen nodeloos was, want dat luitnant Lippens al in de rochellag en dat de menseneters hem -De Bruyne -en Lippens zouden oppeuzelen. "Is dat korporaal De Bruyne waar we nevens sliepen op den Kattenberg1'' vroeg Pier Van den Berghetoen men dat vertelde, 't was een felle man, maar zó aan uw einde komen 'nis maar bot, en 'k hebbe nog liever geen standbeeld en voor wijf en kinders hele dagen te weven dat 't snoert. Ziedaar het kort beschrijf van de soldatendienst van sergeant De Bruyne bij 't tweede piotten te Gent, zoals ik het meer dan eens heb horen vertellen van zijn kameraden van Deinze. 1962.
164
Uit 't begin van d' eeuwe n het jaar onzes Heren 1906 deed ik mijn eerste communie. Het was op 16 maart en het regende dat 't goot. Echte maartse buien. Wij leerden ons eerste-communiesanctje van buiten; het begon alzo :
I
Oh! in welke vreugdeklanken, In welk lied van lof en eer, Zal mijn kinderhart U danken, Waar Gij rust voor d' eerste keer 1
Dat was een gedicht van onze pastoor Ursmarus De Bouvrie, geboortig van Sint-Antelinks, die mij naderhand ook hielp trouwen. Het was een goede Pastoor van te lande die koornlawerken kweekte en nogal struislawerken. Het was zowat een vriend van den huize want hij verplichtte zijn zuster en zijn meid van bij mijn moeder hun kleren te laten maken. Ik 'n kan bij u niet komen voor mijn soutane zei hij, maar tk zal u de penning doen junnen door mijn vrouwvolk. Daags na dt eerste communie was de wind gekeerd naar noordwest. ts Nachts was het dikke gesneeuwd en daarop beginnen vriezen steen en been, bij zo ver dat ze de Leie toetrokken en wij schaverdijnden in april. De zondag daarop zouden wij op reis gaan naar Gent, naar de Sint-Pietersfoor. Dat was te Deinze gebruikelijk. Van af Zulte gingen ze naar de foor van Kortrijk, dat was goedkoper van trein. Voor de jongens en de meisjes die hun eerste communie gedaan hadden was die reis de bekroning van koornlawerken = koornleeuwerik struislawerken = leeuwerik met struis op de kop schaverdijnen = schaatsen
16S
de prille jeugd, vaarwel aan de school, want het merendeel wist al dat ze zouden op stiel gaan of naar de fabriek. Deeske Meire, schoenmaker en herbergier uit "De Krone'', zei "bij mij moeten ze allemaal naar de fabriek; sichten Izegem en Tielt schoen maken met de machine 'n verdienen wij 't zout in onze pap niet meer, en ik 'n kan geen lanteernontsteker worden omdat ze mijn vader al plezier gedaan hebben met stoeltjeszetter in de kerk. In De Krone 'n is niets te verdienen want op de Molenhoek zijn 'tal sukkelaars die naar Vrankrijk gaan en na de kampagne met een kerselare staán bij bakker en winkelier". 'k Heb de Meire's weten naar de fabriek gaan en 't was hun geluk, want op zestien-zeventien jaar trokken ze naar Amerika en wij 'n hebben ze nooit meer weergezien. Ze stelden het wel en daar moet nog een van zijn die leeft, in Oost-Moline. Ze gingen naar de fabriek, om wieltjes te helpen maken voor kinderwagens. De grote Meire was daar vuurmaker voor 't smelten van duivelsvel, dat hij zei, dat was rubber smelten voor volle banden op de velgen van de wieltjes. Het loon was een halve frank te weke. Op dien ouderdom gingen de jongens een klein half uur ver naar 't werk. Schaftijd een kwartier ten achten en een kwartier te vieren. Na de noenstond ,van twaalf tot één was 't lopen, 't eten binnenslikken en weer naar de fabriek. Om de kloefen te sparen draafden ze barvoets want een paar kloefen kostte zes dikke stuivers, dat was meer dan een weekloon, en in de weerdij van een maand waren ze versleten. Hard werken en de magere kost waren de redens waarom mijn maten van d'eerste communie-lering zo vroeg naar Amerika trokken. 's Morgens slo van koffie, met roggestuiten, 's noens eerdappels met ajuinsaus en pap, en met een kerselare = met een kerfstok uit kerselarenhout omdat ze maar konden betalen na de campagne duivelsvel = elastiek slo = dun
166
~s
avonds omgekeerd, pap met eerdappels. ,,En als ik getrouwd zal zijn" zei de groten Meire een keer tegen zijn moeder, ,/k zal drie keers daags vlees eten". Dat 'n was maar een dreigement want op de Molenhoek 'nis hij nooit getrouwd geraakt, maar in Oost-Moline was 't drie keers daags vlees.
Met den uitkomen, vóór den anderen oorlog, schreef hij mij. ,,En aan tafel is 't hier beter dan bij ons op de kermissen. ~s Nuchtens een biefstuk dat over de telloor hangt en daarmee wit brood en eerdbezies vers uit de lochtingen 's noens soep met een halven daalder rundsvlees in en 's avonds al dat den hemel geven kan en ik 'n make daar niets af van zo ver van mijn volk van de Molenhoek te zitten, want ze 'n zijn 't poer niet weerd om in hun gat te blazen. Ik 'n smelt hier geen duivelsvel meer gelijk in den tijd te Pulzen's maar ik giet gesmolten staal in zandputten, voor stukken te maken van ploegen voor de ploegfabriek van Deere, maar met kloefen aan 'n gaat dat niet en wij staan hier met leerzen aan, voor, als g'er neffens giet, dat 't gesmolten staal in de kloefen niet 'n zou druipen en je voet is afgebrand en je staat minke voor de rest van je leven. 't Is gebeurd met Seppen Van Lancker die daarvan een half jaar achter stove zat en nu aan 't letterzetten is in de Vlaamse gazet, de Gazette van Moline. En, beste vriend, zeg maar dat ik een kruiske over de Molenhoek make en doe de complimenten aan al de beste kameraden van vroeger, aan Merten Matton, niet die uit de Leihoek maar de zoon Miet, den hengsteboer van den Dries, en aan de scheeven Dobbelaere, en aan Guustje Van Hove, is 't waar is hij met zijn vader naar 't Franse gaan boeren, en aan al de mannen van den Dries, en als ik moet soldaat worden ik 'n komeniet af en ben ik Pulzen = fabriek van Gustaaf Puls-Bovie
d'enfants" Deere = gekende firma voor
~are
11
Roues caoutchoutées pour voitures
machines voor grondwerken
167
deserteur, 't is in Gods name. Is 't waar is Maria Van Daele al getrouwd 1 Alzo verkijkt een mens zijn kanse. Zodus, beste vriend, laat mij weten de staat van uw gezondheid en hoe het gaat met_ al die karrelappers van 't kouterkeen ook de beste groet van Aureel Van Hecke, die ook bij John Deere werkt, en van Krulle Veys die altijd dat fabeltje moest opzeggen van Op het Graf van Moeder en Zoon, de zaterdag voornoen. En Krulle zijn broer zit hier ook, maar hij is een grote man aan tt worden want hij is getrouwd met de dochter van een grote store, mensen van Kaprijke, en hij krijgt regelmatig bezoek van vader Nottebaert, de pastoor van Mishawaka, en die hier alleman kentt\ Zo schreef de groten Meire, met zijn drie keers daags vlees, opstandig tegen zijn moeder om der wille van de pap met brokken, en de wrok in tt herte tegen Deeske zijn vader, die hem geen stiel tn had willen laten leren. Ze zijn al een halve eeuwe weg, de Meirets en de Naeres, de Biesbroeks en de vijf zoons van Petrus Eeckhoutet al schoolkameraden, en de vier dochters van denzelven, en al die andere. Ze trokken westwaarts en beginnen ginder nu zeer uit te sterven. Aureel Van Hecke ging dit jaar op pensioen na vijftig jaar werken bij John Deere. Ze trokken westwaarts en later, ik, in tt Oostergat, en tt is nog dank zij tt eerste-communieseizoen met den uitkomen dat een mens op zulke dingen uit zijn jongde peinst. Maar tk ben een beetje van de werke weg verzeild met van die grote Meire te beginnen. En kijk, zie, daar is nog iets uit mijn eerste-communietijd. Op dien zondag van tt jaar zes, mijn moeder stond mij te wassen en mijn vader miek hem veerdig voor de reis. Wij zouden naar Gent naar de foor gaan.
store = warenhuis oastergat =zinspeling op het feit dat G.P. Baert naar Hasselt is gaan wonen.
168
Bij 't aantrekken van mijn vers ·gewassen en gestreken wit lijnwaden hemd, stapt mijn peter binnen en zegt hij : -Ah, jongen, ge trekt naar stee. -Neen ik, peter, we gaan naar Gent. - Wel, de stee dat is Gent. Is d'eerste keer dat je naar Gent gaat? -Ja 't peter. -Dan moet je twee hemden aan doen. (Mijn moeder loech). -Waarom? -Wel, al wie den eerste keer naar stee gaat moet één hemd aan de stadspoort hangen. Te Gent aan de Kortrijkse Poort. Ze zijn daar streng op. Wat de betekenis van die oude gewoonte of die oude scherts is, heb ik nooit begrepen en begrijp het nog niet. Is er iemand die kan zeggen waarop die bewering van mijn peter berustte? Mijn peter 'n was van de domste niet en heeft dat zeker niet uit zijn duim gezogen, maar wellicht werd dat sinds eeuwen naverteld. Daar moet aan dat hemd en die stadspoort toch iets vast te knopen zijn. Wie is 't die 't weet? Die 't weet zal 't zeggen. 1963.
169
Stoelgeld en stoelzetterij ,,DE kerk is een winkel", zo leren de geuzen maar ze dolen, want als er geen zaad in 't bakje is, wie zal er dan de stoelen verbiezen '? Ge zult zeggen, het 'nis ~aar stoelzetten en wat bijzonders is er aan een stoel en dan nog aan een kerkestoel '? In mijn tijd was een nagel in de kerk een verzekering tegen de armoede en een stoel in de kerke het tastbaar bewijs van deugdelijkheid en van welstand. Keekt ge van aan de communiebank tot dicht bij de preekstoel, daar 'n stonden niet el dan zwarte stoelen, met zwaar gedraaide pikkels, opgevulde zate met rode pane overtrokken, een bakje boven aan de leuning om de kerkeboek in te leggen, en de naam van de eigenaar er in gesneden met krullende letters : Prosper De Volder van de grote bloemmolens die naar de half-acht mis kwam 's winters per sjees en 's zomers te peerde. Bruintje van 't Kouterke of "Volder te voete" dat de mensen van rond de kerk zeiden, een zijdefabrikant of twee met hun madam, en een toeveel renteniers van de Kerkstraat en den Binnen. Sommige stoelen waren met leder overtrokken en het leder was aan de stoelschoot vastgeklopt met grote koperen nagels. Aan de andere zat de zate vast met een schoon gekeperd boordlint van zijde en peerdshaar, en de jonge dochters hadden door den band pertige, lichte stoeltjes in 't grijs geschilderd of in eik gedraaid, getorst en gesneden met een paar engeltjes aan 't zweven van achter op de leuning. Er waren ook stoelen
Volder te voete = in tegenstelling met Volder te peerde
170
met vlothouten poten om 't gerucht te vermijden bij 't vertrekken van de stoel, bij 't keren of 't verzetten bij 't sermoen : en hier en daar stond een voetbank of een stoeltuitje. Met de stoelen was het als met de kieers van de kerkgangers. De rijken blonken uit door de pracht van hun stoel en, wie door 't verminderen van de welstand of anderszins d'uiterlijke kentekens begon daar te laten, liet ook de liefde voor zijn stoel varen, en zo heb ik er een gekend waar de vulling van schaapswol en zeegras uitpuilde doordat het overtrek al jaren lang zo versleten was als de stoeleigenaar zelve. Onze stoel was een doorsneestoel van twaalf in een dozijn, de stoel van Jan en alleman, kloek, zuiver en proper gebiesd. Dus hadden wij geen eigen stoel en moesten we ons behelpen met wat wij vonden of niet 'n vonden als wij te laat kwamen, terwijl Victoor de stoelzetter ons van de rijkemensstoelen joeg al werden ze van heel de mis niet bezeten, of hij joeg ons van onze stoel en vertijkelde hem aan een latekomervoor groot geld. 'k Zal best eerst vertellen over de stoelzetter, Victoor uit de Tolpoortstraat, beter bekend onder de naam van V i ct o o r d e n h a 1 v e c e n t. Victoor Van Hee was de name als 't geld deed. Hij was van Kortrijk en naar de parochie Deinze gekomen als schoenmaker en daarnaast als stoelzetter, klokluider, kerkbaljuw, en zanger op begrafenissen. Hij deed het werk van stoelgeld halen de zondag in al de missen heel alleen, zowel aan de vrouwen- als aan de mannenkant, altijd in de weer en haastig bij 't weergeven van kluttergeld. Gaaft ge een kluit van 2 112 cent dan kreeg-je maar 1 cent weerom. Vandaar de bijnaam Victoor "den halve cenf' omdat zoveel mensen hem die woordjes achterna fluisterden, maar Victoor gebaarde van pijkens want, wie zou er luid durven roepen en de mensen storen? vertijkelen
=
verplaatsen
171
Om onze wraak te koelen bij 't kwijtspelen van onzen halve cent gingen wij ne keer nadien op de bank van den Dis zitten, waar 't voor nieten was voor d'armlastigen. Maar het duurde niet lang of nonkel Petrus had het gezien en verbood ons van op de areronbank te zitten. Dat 'n was maar goed, zei hij, voor de mannen van den Dis en van den Dries, gemeen volk met een gat van twee stikken. Hij 'n had niet al het ongelijk, want die gratisbanken aan de muurbij den Dis 'n hadden maar de breedte van een achterkaak, om de mensen te dwingen een stoel te verkiezen en een cent te betalen. Victoor was moeilijk om doorgronden. Hij was bot met ons en streng. Toen wij in de lering zaten vlak bij 't altaar van Sint-Antonius met zijn Zwijn en de boeren in de ochtend tussen zeven en acht met een schotel van 't zwijn afkwamen, heeft de groten Verougstrate een keer wel een el worst gestolen, en sindsdien zond Victoor de boeren, die hij geladen zag met een offerzende voor Sint Antone, "in de sacristie bachten de rode gordijn". Van heinde en verre kenden de beegangers Victoor. Die meest meehad was eerst geriefd en op de grote dagen - hij was een specie van een kattekoster - als hij de kerk sloot en de sleutel twee keers had rondgedraaid, zei hij stuurs en met een eendelijke zucht : "Daarzie, 't kot is gezuiverd". Dat kwam ter ore van twee van de braafste parochianen, een ongetrouwde zuster en broer, in de wandeling genaamd m e j u f f e r Achiel en m i j n h e r e Constance, Achielke zacht en zoete en Constance resoluut. Ze namen Victoor zijn gezegden kwalijk maar vergaven 't hem omdat ze onder Victoors knoet lagen : om 't wieden van hun hof, 't maken van kwee van de kweeperen die niemand en wilde, om wijn af te trekken tegen een schenteventersprijsje, om een beeweg te doen ver van de parochie, en om duizend andere kleine diensten. Dat ging zo ver met d'almacht van Victoor dat hij zelfs 172
geen vlag uit tn stak op processiedagent en als ze tt hem vroegent zei hij : ttomdat ik geen hebtt• Ah! zei Sarel Callebaut ttdat heeft een nagel in de kerket en tn wil nog in de kosten niet komen van een schamel vlagje. Trekt een haar uit zijnen spriett 't zal klinken gelijk een belle". Maar 'k dwaal weg van mijn stoelen door de schuld van die stoelzetter. Het kan niet missen. Hoe ouder 'pastoor Verschuere werd hoe almachtiger Victoor. Hij beheerste de kerk. Bij 't begin van de latekomerst van d'heren in d'hoogmist hij roofde de stoelen van aan den dis tot aan het wijwatervat en die van achter den eersten biechtstoelt miek daar een bonke van en trok alzo met viert vijf stoelen boven de koppen naar den autaar van Sint Antone naast de communiebank. Ge moest hem zien lachen hebben. Zijn mond rekte tot aan zijn oren als hij 't stoelgeld -wat zeg iktiendubbel stoelgeld in zijn ondervestbeurze stak. In onz' ogen was Victoor de rijkste man ter wereld. Buiten de keren dat wij op onze kosteloze disbank kropent 'n hebben wij ons -om de waarheid te zeggen - nooit het betalen van stoelgeld ontzien. Maart wij kregen twee keers per jaar een tweede cent mee naar de kerk : de eerste voor stoelgeld en de tweede voor 'dhogeschool van Leuven of de keer nadien voor de Baziliek van Koekelberg. Wij 'n kenden het verschil niet met stoelgeld en 'n waren de bestemming van Leuven noch Koekelberg wijs en dachten dat Victoor daar baat bij had. En iedereen zwoer die cent te snoeien. De slimsten gingen op zoek naar een slechte Willemeent die soms in 't potje lag op de kastt in tt geldpotje met de blinde Paus van moeder of waarin ze een getapte Napoleon bewaarde en de halve centen lei tegen dat de schooiers van
Willemeent = niet meer gangbare cent uit de tijd van Willem I blinde Paus = versleten, afgesleten zilveren frank met beeldenaar van de Paus getapte Napoleon = oude zilveren frank waarvan het gaatje met lood opgevuld was
173
den Dries in bende kwamen. De stoutsten bleven die zondag binnen 't portaal hangen, en de bloodaards 'n zeiden niets, 'n deden niets en als het de zondag te feite kwam ze 'n betaalden niet en ze trotseerden de kwade ogen van Victoor of den ondervragenden blik van Bruintje, de zeeldraaier, Volder te voete dat ze zeiden, dat met de schaal rondkwam. En, 't eiken keer- ge 'n vraagt mij naar geen leugenst' eiken keer dat ik langs Ganshoren voorbijkom bij mijn vriend Leo van Stasegem, en 'k zie daar de baziliek, zo denk ik met welbehagen aan die gratisneukeling van mijn jonge jaren, en ook met wat wroeging om mijn eerste diefstal, of erger nog, aftroggelarij, toen wij nog biechten gingen van 'k heb gestolen. "En wat 'f' vroeg biechtvader Verschuerke. ,,Een klontje suiker''. Een klontje suiker van een dag drie vier ver dat onder de vliegevanger lag, waarop bedwelmde vliegen hun visitekaartje hadden gelegd eer ze versmoorden in 't sturtebier, en waarom wij vochten bij 'thuiskomen van school. En nu nog, als ik goed gezeten zit, ik 'n kan somtemets niet laten van onaandachtig te zijn in de kerk waar nu moderne stoelen staan, met klink- en klaaizaten, een laadje voor de misseboek en een kapstok voor de paraplu, en ik peinze op de lage, pertige, knoddige stoeltjes van vroeger, waar Victoor van Kortrijk mee speldewerkte en kaatsebalde, gelijk de vrouwmensen in 't kweken van de platte kinders wanneer ze draven en schorremen met de bundselstoel. 1965.
sturtebier = bier dat uit de kraan van een ton druppelt in een vat dat onder die kraan staat klinkzate = omklapbaar zitvlak van een stoel klaaizate = idem; klaaien = omklappen
174
Soldaat zijn "Age is a great advantage over youth In wisdom and by custom, that 's the truth." C ha u c er. The Knight's Tale.
WNSEN van jaren spreken nog geern over de soldatentijd. Het is de schoonste tijd van 't leven, Gij zijt jong ge hebt de onbezorgde kost en gij 'n vraagt niets liever dan een keer te mogen vechten. Geboren in d' ander eeuwe, zijn er vele van onz' jaren die in den eersten oorlog gestaan hebben en in den tweeden daarbij, en andere die in den eersten niet gewild 'n werden: den eersten keer te jong en den tweeden keer te oud. Die buiten de twee oorlogen viel, aan 't gat af, 'n heeft eigenlijk, voor zovele, maar soldaatje gespeeld. Met mij is dat alzo gebeurd en ik 'n zal er niet om liegen. Het was een morgen van de derde dag van junimaand. In den hof van mijn ouders, op een hofbank bij de Leie, onder den druivelaar, juist de morgen dat mijn moeder naar de markt moest om boter te laten insteken, na 't weiden van den eersten top van 't gers, kwam ik op de wereld. De dokter niet thuis. De vroedvrouw evenmin, en als de nood begon te dwingen om een achterwarigge gelopen, Roze Gaze, en als ze afgepikkeld kwam was ik daar al, eer dan zij. Ja 'k, man. Zegt Roze : is er hier geen schare? En mijn tante Louise, die ook gereed stond om naar de markt te gaan, seffens om
gers = gras achterwarigge
=
vroedvrouw
175
een kleermakersschaar van mijn kozijn Maurits. In de rapte afgesneden. In .zeven haasten de navelstreng geknoopt en tt was gebeurd. Het was niet allemaal fijn afgewerkt want naderhand kreeg ik een navelbreuk, maar dat tn heeft mij niet belet van soldaat te worden en mijn vaderland te dienen, want ik was naar mijn vaders .zeggen, goed gemaakt van poten en oren; van eikenhout om lange mee te gaan - gelijk al de Baerten - en nooit, van honderden jaren verre, nooit getrokken naar den dis. Maar gezond zijn en sterktnis maar goed om .zakken te dragen, en wij moesten geletterd zijn ook. Zo wierd het negentien honderd veertien en ze roepen binnen. Maar mijn klasse was te jong en ze lieten ons onverlet. Veel kameraden sloegen op de vlucht en geraakten in Frankrijk, verstekeling bij een boer waar ze wrochten voor de kost om op den duur toch binnengepalmd te worden door de piottenpakkers. En zo geraakte de oorlog gedaan en werden wij ingerekend om dt oudstrijders te gaan aflossen in Duitsland. Ik kom in Beverlo en ze leren ons daar op stap gaan, links, rechts. Acht dagen nadien komt de sergeant binnengestormd en roept : "Waar is hier een geleerde man ?tt En weet ge wat? Alleman wees naar mij omdat ik bezig was" met het averechtse van een pennestok gescherpt, cijfers te zetten op de broodkastjes boven de bedden, op bevel van de korporaal. De sergeant stond in bewondering, deed mij mee naar de kapitein en tk werd voorgesteld voor de bezetting van Duitsland. Maarts anderdaags was tt grote tralala en spectie van al het volk van Beverlo, in tt heetste van de zomer. En de Franse maarschalk Franchet dtEsperay was daar ook. In tt marcheren onder de brandende .zon, in tt gloeiende .zand, de soldaten vielen kwalijk rondomonsten stond de maarschalk met kolonelDoutremont op een wagen, in de schaduw van afgekapte dennetakken, ons te beloeren en hij salueerde ons al lachend met frans gevoel. Bescheedelijk gezien. 176
Vraagt het aan Wies Moens en aan Seppen Begodt. Ze waren daar ook en ze leven nog. Een paar dagen nadien stonden wij op d' orders. 's Anderdaags met pak en zak naar de Rijn onder leiding van luitnant Van Hille die afstapte te München-Gladbach; en vandaar met acht man, onder mijn bevel, naar Neuss aan de Rijn, waar ze ons deden aardappels schillen en te slapen lieten liggen in de oude afgebrande bloemmolen. De morgen daarop, appèl en alleman moest zeggen wat hij in burger had gedaan. Guustje Van Nevele werd haarkapper, Miel Van Genachten kleermaker en ik zelve boekhouder. Kapitein Merjay deed mij roepen om mijn kunst te peilen. Hij wandelde met mij door 't stadspark van Neuss en zei mij onderweg dat hij een neef was van graaf Giele Verspeyen van de Bien Publiek van Gent. En alles afgehaspeld in 't Frans, en zweten dat ik deed om geen kemels te schieten. Ik kon wellang Frans van op de grote school maar met kort Frans 'n ging het niet zo wel. Maar ge leert gauw Frans als 't is om uw plan te trekken, en ge zegt 't is troep. Terug naar de Verbrande Bloemmolen. Hij gaf mij een briefje voor 't stadhuis om bij de burgers in te slapen en hij stelde mij aan als boekhouder onder het gezag van Eloy, de Waalse foerier, en mijn werk bestond in klontjes suiker verdelen en inschrijven, lepels en vorken tellen, de gemalen koffie wegen en honderd andere dingen, want bij den troep moet alles kloppen. Het moet zo danig in orde zijn dat, als ge suiker of koffie te kort komt, ge moet vaantjes zetten, dat zijn ingebeelde soldaten, om de lijst van de verbruikte waren te doen overeenstemmen met de manschappen op het einde van de maand. Ik zag algauw waarom die koffie zo beloerd werd. Van zo zaan er een paar kilo overschoot, kwamen de jonge dochters van d'herbergen en de danszalen langs de Rijn, hem afhalen om aldaar echte bonenkoffie van te zetten. Mijn koffiemaalder, een boerezoon van Aarsele, vond dat ver177
keerd van Eloy, de foerier, een vent van Libramont, zei dat die meisjes niet 'n moesten betalen en dat 't zo overeengekomen was met de grote koppen. Die winter van negentien op twintig was 't koud in Neuss. Sneeuwen en vriezen tot einde maart en, als 't vroos gelijk een been, 't was alsof de oosterwind uit Siberië blies. Maar "de tijd spoedt heen en bakent reeds de laan waarop nieuwere tijden ons wenken", zongen wij in 't jaar 1905, toen België 75 jaar bestond. Na een maand of zes kwamen wij terug naar 't vaderland. Papieren en boeken van de staf, in kisten verpakken en één kist te kort voor de schijfmachine. De korporaal droeg ze in de wagon en liet ze vallen dat 't ratelde gelijk een donderslag. De grote vrijand van een schrijfmachine is het stof maar ze laten vallen is haar dood. Dat had luitnant Van Eleweyt gezien, kwam op mij af en snauwde mij toe : "Et vous laissez travailler un corporal, espèce d' animal" en ik kreeg acht dagen koekskens omdat ik de korporaal had doen werken. Zoudt ge ze niet doodslaan bij manier van spreken? ••• We reden heel de nacht van de Rijn naar Brussel in een trein zonder vensterruiten, met hier en daar een loshangende deur. We kregen warme koffie in Diest, de overschot van Neuss, echte slo, - hij smaakte naar de soep van daags voordien - en we kwamen aan in de kazerne van 't Daillyplein te Schaarbeek. Geen slaapgerief, geen sargie en allemaal een verkoudheid van in dien open trein te slapen. Ik om een deken naar mijn kozijn in de buurt, in de Notelaarstraat, waar Kamiel Huysmans woonde in den tijd. Maar, ge weet het misschien niet, in een kazerne moogt ge alles binnenbrengen, maar iets buitendragen is wat anders, en 'k heb 's anderdaags mijn geleende peerden-
slo =dun
178
sargie, rond mijn lijf gewonden, moeten buitensmokkelen. Ik hoestte een dag of twee en was weer fris man. ~t Schoon leven was uit. Gedaan met de meisjes die op den duur om vijf kilo koffie kwamen met één keer, gedaan met ~t doen slaan van de waste voor een dobbele kantien, gedaan met voor nieten rijden op de tram, en alles zelve betalen van schoensmeer tot het roetkeerske en dat alles met een soldij van 72 centiem per dag, als ik niet mis ~n ben. Wij wrochten op den bureau van de kolonel. De week nadien, bezoek van de Shah van Perzië. Ik was gaan kijken en had de sleutel van de werkkamer van de vaandeldrager luitenant Van Eleweyt op mijn lessenaar laten liggen. Van Eleweyt kwam en kon aan zijn vendel niet. Ze stampten de deur in want ze moesten ter roe of ter hand die vlag van het 2e Karabiniers hebben. Ze stonden immers met vier op de lijst van de decoraties die de Shah ging uitdelen en ~t tweede Karabiniers was ~t verkoren regiment van onze geliefde koningin Elizabeth. Alles kwam naderhand nog in de plooien want, ter ere van de Shah en uit dank voor al die decoraties, schold de kolonel al de straffen kwijt. En zo verliepen de maanden. D'andere met 't geweer op oefening naar Etterbeke en wij hele Godse dagen schrijven en wrijven dat horen en zien verging. Van 's morgens na de koffie tot dat ze bliezen "Is mijne pere gene schonen officier?" labeuren met de pennestok. Dat z' in tijd van vrede niet 'n werken bij den troep 1 D' ene wel en d' andere niet. Nog een keer een grote schouwing op 't binnenhof van Dailly en 'k hoorde weer de klaroenen schallen van ,,En zet je potverblomme in po-si-tie!" En voorts gelijk iedere goede soldaat: horen, zien, zwijgen en gehoorzamen. En dat heb ik gedaan: hij 't behandelen van heel serieuze zaken voor de kapitein-kwartiermeester, als papieren van ter roe of ter hand = onwillig, niet tegen te houden
179
generaal Bernheim van de zesde Divisie, van brieven van oude IJzerratten die decoraties terugzonden, van rapporten van Mielke Lauwers van Kortrijk, die ook bij de karabiniers was en aan 't front zilveren schedels opzette, van 't omverreschieten van twee ter dood veroordeelde Vlaamse karabiniers op de kerkesteen van Pollinkhove, maar daarover zal ik niet reppen. Geen krem. Het is beter geen slapende honden wakker te maken, heb ik mij altijd laten gezeggen. We zwaaiden af op een hete zomerse dag en aan 'tNoordstation vergat ik van aan te slaan bij 't voorbijkomen van een hoge kop. Door d' oge van een naald gekropen met Vlaams te spreken. En 't laatste is nog meest van al geld weerd. Bij 't vertrekken hadden z' ons een boekje in de hand gestopt en thuis gekomen, wat las ik 1 G.P.Baert- mijn naam 'n hadden ze niet durven vertalen - soldaat 2de klasse, specialiteit : Pourvoyeur de V.B. Conduite: Très bonne. Vlaams: Aanbrenger van handgranaten en kartetsen, in een kistje op de rug gebonden, en daarmee in de moze kruipen tot in de loopgrachten, als 't nog een keer oorlog is. Ze 'n zijn bij 't leger nog van de domste niet. Ze wisten hogerhand dat ik geen geweer 'n kon vasthouden maar kon dienen om, als 't nood deed, ammunitie te versleuren. Ik 'n heb het, God zij gedankt en gebenedijd, nooit moeten leren en nog min moeten doen. En we zeiden voor onz' reden: wordt het nog een keer zo laat, zeggen gelijk de garde van Eke, elk trekt zijn plan. 1966. decoraties terugzenden = duizenden IJzerratten stuurden hem dekoraties terug uit protest tegen de anti-Vlaamse regeringspolitiek en het niet nakomen van de koninklijke frontbeloften (o.a. de vernederlandsing der universiteit te Gent) geen krem = geen kruimel, niet het geringste kerksteen = in veel kiene gemeenten is er bij de ingang van de kerk of van het kerkhof een grote stenen blok waarop de veldwachter, na het eindigen van de kerkdienst de plakkaten van notarissen en andere berichten luid afleest voor het verzamelde volk
180
Naamverwarring What is thy name, young man 1 (As you like it r, :a)
ER gebeurt zoveel in een mens zijn leven. Nu en dan als pas gaf, heb ik een stroofje uit verteld, 't zij hier of ~t
~t
zij elders. Ze zeiden mij soms dat ik overdreef. Was 't zake dat het overdreven scheen, dan had ik misschien wat aangedikt om mij beter verstaanbaar te maken. Maar overdrijven ~n is niet nodig om 't leven uit te schilderen gelijk het rekt en strekt. Wat ik nu wil vertellen is biechtewaar en 'k geef er mijn woord op. Dat is daar of omtrent, aan en bij, de veertig jaar geleden. ~k Stappe van de trein die staat te dampen en zwarte wolken uitstoot bij 't aanzetten. Daar vliegt een sinteltje in mijn oog. Het schuurde en het schravelde en 'k zegge dat zal mij misschien een oge kosten. ~k Trekke- gepijnd van 't zeer - het huis van de dokter binnen op nog geen honderd meters van de statie. 'k Legge 't geval uiteen. De dokter brengt mij naar de veranda om klaar te zien, trekt mijn linker ooglid omhoog en ziet het sinteltje zitten. Hij haalt een zuiver doekje en wrijft het steentje eruit met een tip van 't lapje. 'k Was gered, betaalde, dankte en trok opgelucht naar huis. Een paar dagen nadien kom ik den dokter te naargange. Ik 'n had nog nooit gemeesterd tenzij één keer, om een dokter = Dr Juliaan Pilliers - burgemeester te Petegem tot rg36; woonde in het
grote huis bij de spoorwegovergang aan het station (vgl. blz. 85)
181
hollen tand te laten trekken bij Graulich van Kortrijk die bij ons op de markt, in 't huis van een fotograaf, tanden trok de woensdag. Dat was daar één frank met pijn, en twee frank zonder pijn als hij den tand moest doen slapen. En nu had ik tandpijn. 'k Zegge, dokteur, gij die ogen meestert, kunt gij ook tanden trekken'? Hij loech en zei 'k moet daarmee lachen Wat is tanden trekken? Dat 'n is geen kunste, maar ge moet uw gerief hebben. En dat is: eerst en vooral een goede stoel gelijk bij den barbier, want op een keukenstoel 'n kunt ge geen treffelijk werk doen. Ten tweede een passende tang om de tand die ge wilt hebben los te wringen en, bovenal, en dat vergeten er vele, een beetje macht in de pols bij 't oplichten van de zieke tand, En dat is al. Wanneer wilt ge er van af zijn'? - Zo gauw het past en wanneer zit ge? - Ah, zegt hij, morgen vroeg om half acht, maar dat zit daar dan al zo vol als een ei, met boeremensen en vrouwvolk dat komt kriepen en klagen en gezonder is dan ik. Maar, om u niet te lange te laten wachten: bel, ga binnen langs den hof van achter en zeg aan de meid wie ge zijt. Ze komt het mij zeggen en 'k pak u vóór al d'andere. Anders verliest ge te veel tijd. ·De dokter was een man van den ouden stempel en een hert gelijk een koekebrood. Gestudeerd te Leuven en op kot geweest met Hendrik Baels van Oostende, die later minister werd en gouverneur van West-Vlaanderen, en toen de dokter eens bij afspraak mocht naar Brussel gaan om der wille van 't lang wegblijven van zijn oorlogscha' en met den deurwaarder in 't deurgat verscheen, riep minister Baels: Ah 1 't is Juliaan 1 En hoe is 't al'? En de dokter begon van mijnheer de minister van hier en mijnheer de minister van
Baels = de vader van Leopold lll's tweede echtgenote, prinses Liliane
182
daar, en toen hij klaar bescheed had en zijn oorlogscha' geregeld, was hij bij 't weggaan zo gelukkig en verbauwereerd dat hij zei ,,Wel duizend keers bedankt Ritten", als tot de kameraad van twintig jaar voordien te Leuven, het ontviel hem en hij wist het niet. De meid van den dokter 'n was van de slimste niet. Zo dien ochtend, ik klink aan de belle, ze komt opendoen. 'k Ga langs den hof. Ze leidt mij binnen in de veranda en 'k zeg haar: ,,'t Is Baert en 't is voor mijnen tand, de dokter weet ervan''. -Ja, zei ze, 'k zal 't hem zeggen. En ze stopt mij binnen in de wachtkamer waar 't al vol zat met zieken en zuchtigen. 'k Zit daar en 'k blijf daar zitten. Voor elke nieuwe patiënt roept de meid ,,de volgende" en de volgende stapt uit, en zo meer dan een uur aan een stuk en 't gerocht al over negen. 'k Wacht verduldig, blader wat in de beduimelde boekjes die op tafel lagen, keek al een keer naar de treins van Kortrijk of van Tielt die voorbijreden en 'k knabbelde wat kallemoes voor 't stillen van 't zeer. Almeteens, de deur gaat open toen ik de laatste zat. 't Is de dokter zelf. Hij kijkt verwonderd, want hij weet van onze afspraak en zijn belofte om mij vóór al d'andere te laten gaan. -Neen, zegt hij, serieus, maar op heel de wereld Gods, weet gij wie ge zijt? - Ik zeg Baert en 'k heb het gezeid aan de maarte ook. Zegt hij, ,,Neen man, 't 'n doet. Ik zal u zeggen wie ge zijt. Ge zijt gij mijnheer Tant van Bachte en ge komt voor uwen baard. Zo zei ze''. Ik ben van Bachte en 'k kenne dat gelijk mijn broekzak en 'k ga daar nog gaan jagen. Ge weet dat ik daar een hofsteedje heb met wat bos, palend aan 't goed van t'Kint de Nayer en 'k 'n mag mij daar niet roeren of 'k terte kallemoes = kalmoes
= lishalm : werd gekauwd om de pijn te stillen
183
op een hazekop van een haze van mijnheer de grave. Zo 'k peinze, Tant van Bachte dat 'n ken ik niet en een man met de baardplage, dat is een leugenaar die wil vóórkruipen en 'k ga hem laten zitten tot de laatste en hem zelve gaan halen om te zien of het met die baardziekte niet al en te vele schilt. En nu zie ik dat gij het zijt. Ah! die maartel Maar ze 'n is zo dom niet of dat haar mutse staat. Kom ik van de jacht met de weitas vol, ze gebaart van pijkens omdat ze weet dat ze %al moeten pluimen. Ben ik bosman en 'n hebbe niets, dan vraagt ze: "En wat heeft mijnheer den dokteur geschoten 1'' 'k Zegge dan "een spierluit of twee en 'k hebbe ze weggegeven''. Zegt ze, "een spierluit dat 'n bestaat niet, dat 'n heb ik nog nooit gezien". - 'k Zegge, hebt g' al een olifant gezien 1 - Neen, zegt ze. -Zodus een olifant dat 'n bestaat niet. - 't Is waar, maar een spierluit hoe ziet dat dan eruit? - 'k Zegge, wel, dat is de helft haar en de helft pluimen. Ah! nu versta 'k het, zei ze dan. Zo oliedom is dat schaap, maar voor kuisen en koken geen van beter. Gauw, kom binnen en 'k zal u verlossen zonder pijn. Zijt ge in de ziekenbond 1 Neen 1 Anders zou 'k zeggen de ziekenbond betaalt het toch". 'k Zet mij in de leunstoel : een prik die het tandvlees deed laaien gelijk laaiende munte en een letje nadien, een snok en een wrong en de boktand was er uit. En dat is wat ik wilde zeggen over naamverwerrelinge van mensen met een memorie gelijk een konijnesteert : mijnheer Tant van Bachte en 't is voor zijnen baard. Waar halen ze 'tuit, sommigte. Een baard verwerrelen me een tand. Dat 'n trekt er langs geen kanten op. Maar 'k heb het haar toch vergeven want 't jaar nadien op Dertiendag, heeft ze dertiendag = 3 koningendag
bij de dokter een keer wafels gebakken, ners van binnen, en, van buiten kraken gelijk op de foor. En zeggen dat 'k er baard in sloeg : vijve met boter en zesse met suiker, wafels van Mina, die mij die lelijke steert gezet had. 1967.
er bcuzrd in slaan = gretig toehappen, smakelijk eten
185
Het haarwasmiddel van de gladden "Figaro! Figaro!" Beaumarchais.
GE kent zo goed als ik de wijze spreuken die bij de barbier ten beste worden gegeven : krulhaar-duthaart grijs haar 't 'n groeit op geen dommekoppent twintig jaar verjongd of een oudekapellemoet versierdzijnten andere diepzinnige vondsten. Ofwel iets over de kanarievogel die zit te brobbelen zo gauw de schare kniptt of over de vink die buiten aan de muur in 't bakje hangtt over 't zangzaad of over de instelpenning in de laatste verkopingen. En in mijn jongde was 't over muziek en toen Renét bijgenaamd ,tde gladdentt t mij vroeg wat ik had moeten spelen voor de prijskamp in de muziekschoolt en ik zei het vierde Concerto van Viottit ging hij in de pronkkamer zijn viool van de nagel halent liet zijn ingezeepte klant zitten en begon in de coiffeurssalon Viotti te spelent glad van buiten en vol drift en zwier dat 't schonderde. Op de spiegel van de wastafel, boven 't kraantje hing een vers: Voor het snij den van het haar Laat, bid ik, de zondag daar; Uw dienaar moet dan vroeg ontwaken Om met baarden klaar te geraken."
11
De Gladden = Rene De Caluwé, haarkapper, vader van Robert en Bertrand, beiden haarkappers te Deinze (beiden overleden) schonderde = helmen dreunen een vers : Dimanche, jour de doux repos Suis votre serviteur dispos Mais quant aux soins de la coiffure Gardez ce jour la chevelure
186
Dat had Florin, de Kortrijkzaan, de baas van de ,,Café des Nationstt, hem uitgeschilderd op èen scheetkleurde paneel, de man die mij later een Servaes vertijkelde voor een Chinese zonnewijzer. Lucas Seeuws, die vers de grote school uitgedaan had, zei dat er een fout in 't gedicht stond en dat het moest zijn ,,den zondagtt, accusatief. 'k Heb daar in die dagen een buitenmens weten binnenkomen en 't kwam ter sprake van Leopold 11, de Beschaver, die toen al een maand of drie dood was. Zei de boer, "wel 'k heb nu moeten horken; is onze koning dood? 'k Sta daar versteld van en in Zulte 'n weten wij van niets''. De Gladden was een kunstzinnig man en speelde d' eerste viool in 't symfonisch orkest en als hij een keer murkelde dat 't zo flauw ging met de baarden sichten 't opkomen van die kleine scheermesjes, zei de burgemeester "Ah, René ge zult moeten naar Tielt gaan wonen, daar 'n zijn nog geen coiffeurs". En inderdaad iedereen schoer hem ginder zelve met 't ouderwets maaimes en bij ons heeft het lang geduurd eer ze met de zogezeide raspe of kleine schave wilden beginnen den baard aftrekken. Zo ge kent nu daar of omtrent René en zijn salon, waar Elodie de vloer proper hield en het al te blinken stond van de marmeren waskom tot de nikkelen kapstok. En in de jachtige uren zeepte Elodie in. 't Werd oorlog en er waren twee coiffeurs verdwenen. Jan de Barbier gestorven in d'Oude Gentstraat, en Leonce Neirynck, de agent van de Red Star Line, die gevlucht was naar Engeland en daar een tijdje zat met zijn buurman Charel Calewaert, later aalmoezenier aan 't front en nog later bisschop van Gent. vertijkelde = verwisselen, verplaatsen de Beschaver = Leopold II, overleden rgog; dat "beschaven" zinspeelt op de rol bij de uitbuiting der negerbevolking, waarvoor deze koning een zeer slechte pers had in het Europa van toen rmuhelde = morren, mopperen burgemeester = Dr Galens bisschop = zie volgend verhaal
187
De coiffeurs waren mannen van serieuze functie, goed gezien bij d'heren die ze in geval van ziekte of zuchtigheid thuis gingen scheren, in den tijd dat klanten vrienden waren. De oorlog deed de klanten wat verbijsteren. Ze lieten den baard acht dagen groeien gelijk vroeger jaren, en zelfs voor 't haar was 't dikwijls moeder de vrouw die schaar en vuilblik hanteerde. En 't ging ook. 't Was toch oorlog. Zekeren dag, als ze al enkele maanden aan den IJzer stonden, stapte een Duitse generaal binnen. Zijn ordonnans bond 't peerd vast aan de gevelringen van de oude peerdeposterij op de Knok. Het was een echte generaal, te zien aan de rode strepen vanzijds zijn broekspijpen. Hij mag zitten in de grote stoel, laat zijn haar millimeteren en den baard scheren. Bij den eersten trek van 't scheers vraagt de Gladden : "Is 't scheersje glad, mijnheer de generaal?" De generaal zegt, "Jawohl, prima sogar" en komt uit de zetel tien jaar verjongd. 's Anderendaags was hij daar weerom en zo kwam hij schier elke dag te peerde van Tielt. Mijnheer Van den Heede van Tielt zei, dat het Rupprecht van Beieren was. Hij had er te Tielt de parademarsch voor zien stappen en verkende hem beschedelijk. Scheren, betalen met twee markjes van een frank en een kwartje, en weer naar Tielt langs den Bek en al over Het Hoge van Aarsele, waar hij van op zijn peerd Kruishoutem en Dentergem in de verte zag liggen. Rupprecht van Beieren, moet ge weten, was de kozijn van onze koningin Elizabeth, die langs den anderen kant van peerdepasterij = Familie Van de Poel had er eeuwenlang een paardenwisselingsstation 's Anderendaags = welstellende lieden lieten zich dagelijks scheren en het toenmalige kaperssalon was een ontmoetingscentrum voor hen Bek = Herberg aan de Tieltse baan aan de hoek of Grammene voor Wontergem Elisabeth = van het huis Wittelsbach dat destijds koningen leverde aan Beieren, o.a. Ladewijkil van de "Koningschlösser" in Beieren, ook ,,Sissi" was een Wittelsbach.
188
den IJzer zat en daar de gekwetsten ging bezoeken in het Hospitaal van den Oceaan. Hoe dat tt toch allemaal gaat in den oorlog. Elizabeth in De Panne en koning Albert bij zijn soldaten in de loopgrachten en kozijn Rupprecht langs deze kant van den IJzer, de zieken bezoeken in tt veldlazaret van Deinze. Hij was immers bevelhebber van de Vierde Divisie van het Duitse leger te Tielt en zijn tochten te peerde deed hij om na de vermoeienissen van tt werk zijn zinnen te verzetten. Te Deinze had hij genoeg volk in tt lazaret, en in tt badhuis van tt eauwenshoekje ging hij al een keer goendag zeggen aan de weergekeerden van tt front die, vóór ze mochten rusten, wat moesten geschuurd en geschrobd en ververst worden. Op de gevel van dat badhuis -een oude fabriek- stond het opschrift in tt duits: "Hellen waar de luizen braden, Zijn een hemel voor soldaten".
In de stad kregen al de officieren een bijnaam waarin een persoonlijk gebrek of vermeend gebrek werd afgeschilderd. Maar Prins Rupprecht had geen bijnaam en elk-end-één kende hem met naam en toenaam. Zekeren dag op een schone zomermorgen vraagt Prins Ru pprecht aan de Gladden : ttMaar friseur waarom noemen ze u hier de Gladden ?t' -Ah! zegt René, dat is zo simpel of dat groot tn is. Als ik iemand aan tt ra zieren ga vraag ik altijd aan de klant ,,Is tt scheersje glad? en van daar mijnen bijlap't. Prins Rupprecht moest lachen. -Maar, zei hij, Herr friseur, ge hebt verleden week mijn kop gewassen en dat was prima. Wat gebruikt ge daarvoor? friseur = Duits voor haarkapper razieren = Duits voor scheren
189
Zegt René: dat doe ik met "fransen'', met brandewijn dat men zegt. Met den oorlog stookt iedereen een beetje op zijn eigen en alleman maakt zeep met lijzolie. Zo ik heb mijn gerief. Zo lang er klijte is en lijnzaad zal er zeep zijn. -Ah! ah! roept de prins, maar ge zoudt dat moeten bekend maken en dat verkopen aan klant en voortverkoper. En in een schone fles laten gieten met een etiket en daarop "Haarwassertt met het beeld van een zwaardvechter en de naam G 1 ad i at o r. Iedereen in de Leiestreek zou weten dat het van hier komt. De Gladden denkt na en zegt : de prins heeft een goed gedacht en hij heeft gelijk. Hij vraagt aan kunstschilder Saverys om hem een gladiator uit te tekenen, een gladde, gespierde jonge man met naakt bovenlijf en met lederen knie- en schenelappen en een speer ter hand, laat de tekening graveren en in tt kleur zetten in de drukkerij waar ze etiketten voor de sulferdoosjes van Ninove drukten, en de flessen van de witte wijn kwamen uit de kelders van 't gebuurte. Zo gevuld met jenever en wat reukwater werden die flessen de droom van de Prins. Ze verkochten gelijk vers gebakken maïsbroodjes. En René, de Gladden, heeft er den oorlog mee gewonnen juist in tt kweken van de kinders. De stoker vaarde er wel bij, de rijke mensen werden van hun leeggoed afgeholpen want ze dronken de wijn uit om ter zeerst omdat de mannen van 't lazaret hem opeisten. Het H a a r w a s s e r van de Gladden kwam in de mode. Zo is dat gebeurd. En waar zijn. Mijn vriend aanwienik het onlangs vertelde zei mij, ge moet dat uiteendoen aan Biekorf; dat is geschiedenis. En René, na den oorlog, toen hij nog een keer van dePrinse sprak : "Ge moogt peinzen van mij wat dat ge wilt, maar tk zegge dat alle prinsen geen uilen tn zijn. tk tn Zegge niet
klijte
190
=
klei
allemaal, maar sommigte. Rupprecht had meer verstand van commercie in zijn pinkels dan al die hoge mannen thope, die hier rondliepen al nietsdoen, met hunnen dikken blaaskop. Dat gtu afvraagt waar dat onzt Heer allemaal zijne kost in steekt. Dat heeft mij den oorlog geleerdtt. 1967.
191
-
Mijn eerste winterkazak Grand-papa, quand i1 mourra, }'aurai sa veste grise; Grand-papa, quand il mourra, J'aurai tout ce qu'il a. (Oud Frans liedje).
W,T 'n is maar een oud frans kinderliedje dat de meisjes zongen in de school van Sint-Niklaas te Kortrijk, maar het bewijst hoe gaarne de mensen iets voor niets krijgen en hoe ze vroeger het erven van een oud kledingstuk van grootvader op prijs stelden. Mijn vrouw zaliger zong het bij 't veranderen van werkbezigheid, toen ze uit de keuken kwam voor 't werk in de slaapkamers, of van de slaapkamers naar de woonkamer om hare feuilleton van de Lieberen Belgiek te lezen. Maar die keuken- en slaapkamergedachten komen neer op d'hisstorie van mijn eerste winterkazak en, als ge wilt, 'k zal z' u vertellen. Het is gebeurd nu meer dan zestig jaar geleden te Deinze en 't is te curieus om het langer te verzwijgen. Op het einde van de jaren negentig is, in mijn geboortestad, Justin Calewaert, stoker en vetlegger, gestorven. Enkele jaren voordien was zijn zoon Karel Calewaert geboren, in 't jaar drie en negentig, een jaar en een stuk ouder dan ik, want ik kwam op de wereld toen kapitein Dreyfus te Parijs op 't bankje zat in 1895. Zo vader Justin was dood en zijn weduwe, dochter Odile Wambeke van een hereboer en Calewaert : 2:ie nota 4 der inleiding
192
koolhandelaar van Westaarde, deed de stokerij voort om de kave rechte t'houden. De jonge Karel groeide op al spelend op het hof bij de Leiebrug en de zoons van geburen mochten al 'n keer bij hem komen als 't geen school was en voor ons was dat een feest. Karel had speelgerief, en in een oude volière in 't poortegat hielden ze daar zelfs een aapje dat wij mochten hazelnootjes toesteken. Moeder Calewaert waakte op haar kind en het waren maar de braafste jongens die mochten op 't hof komen. Al gauw kende Karel zijn roeping en zei aan zijn moeder dat hij wilde priester worden gelijk oom Ernest, en zij kocht hem gerief om te leren mis doen. Niets was aandoenlijker dan Karel te zien rondgaan en aan den outer staan en wij zijn mis dienen, en de bel slaan en de keersen ontsteken en doven. Karel ging naar 't College en later naar Sinte-Barbara waar hij op de banken zat in de Savaanstraat te Gent bij Joris Van Severen van Wakken. Wij woonden in den "binnen'' maar op de oude vesting, grondgebied Petegem, en wij moesten naar de boereschool; maar op een prinskensdag mochten wij voort gaan spelen naar de stokerij. Laat ze maar gaan, zei moeder, zij 'n kunnen daar niet el dan beter manieren leren of bij de boskanters, en 't was waar ook, hoewel ik er seffens moet bijzeggen dat ik onz'Here danke dat ik in mijn jongde tussen de jongens van te lande mocht zitten, tussen de zoons van welstellende hengsteboeren en vlassers als bij die van de schamelste landsman, Daar kan ik builen van preken. Mijn vader zei: en achter de eerste communie moeten ze naar de muziekschool en een instrument leren bespelen, dat maakt deel uit van de goede opvoeding en ze geraken gemakkelijker aan vrienden en aan werk. Een muzikant is overal gegeerd. Ze vechten ervoor. Van Severen : Leider van het Verdinaso; te Dein~e bekend als broer van Mevrouw Ferdinand Pauwels-Van Severen, oom van notaris Rudy Pauwels.
193
Zekeren dag komt Madam Calewaert bij mijn moeder die kleermaakster was en zelfs van de beste, want ze maakte kieers voor al 't goed volk van uren in 't ronde, tot in Aarsele, waar ik de kleren ging naar huis dragen naar de melkerij van De Beil's, naar 't slunsekot van De Clercq's; als ik mij niet 'n bedriege dat moeten de voorzaten zijn van vicepremier Willy De Clercq. Maar tot daar. Moeders specialiteit was kinderkleding voor jongens en meisjes, matrozenpakjes voor de jongens, en voor de meisjes bloezen en rokjes in plissé-accordéon. Ze wrocht altemets met elf-twaalf meisjes. Het 'nis maar om te zeggen. Ze maakte ook kieers voor de grote mensen en kon kragen van mantels opzetten gelijk de beste. Dat had ze geleerd van Arthur Van Hove die gewrocht had in Parijs, in de Rue d' Auteuil, asje blief. Zo Madam Calewaert was een goede klant en op die zekere dag zei ze: 'k Zou u moeten wat vragen en 'k zit er oprecht mee verlegen. 'k Heb daar al jaren een schone winterfrak van Justin zaliger in de kast hangen en 'k zou u willen vragen of 't mogelijk ware van daar een winterpaletootje van te maken voor onze Charel. 't Is van 't beste laken, sterk en zacht gelijk een wiek, en ik 'n zou bovenaldien niet willen datdekrage verloren gaat want 't is van de beste zijdepanne in Havanakleur, en ze heeft 2,60 F de meter gekost. Moeder zei direct van ja en Karel kreeg zijn nieuwe winterfrak, die hem ging gelijk gegoten : Justin in 't klein. En Karel mocht daarmee naar 't klein College en naar de Muziekschool. Het 'n duurde niet lang. Madame was daar weerom. Zegt ze : Eliza, wilt ge nu wat weten'? 'k Zitte nu nog meer in nesten met die frak van Charel. De jongens hebben gezeid "hij heeft de frak aan van zijn vader". Hij is naar huis gekomen al schremend en hij 'n wil hem niet meer dragen. De Beil = leverden aan Deinze een burgemeester Constant De Beil in jaren I857x86g De Clercq = inderdaad de grootvader van gewe%en vice-premier W. De Clercq; de firma kwam later naar Astene nabij inrit Astene-dreef (thans Sigma) Slunsekot = vodden-lompenverwerkingsbedrijf.
194
De vaders van die gasten hebben dat "gezien aan die Havanakrage en ze hebben dat voortverteld. Hij ~n zal hem niet meer dragen want als Charel iets in zijn hoofd heeft, ~n heeft hij ~t elders niet. Zou ik u niet mogen vragen of gij dat niet 'n zoudt aanveerden, alzo een schone frak te schone om weg te geven aan d~eerste de beste. Gij hebt ook een grote jongen en hij gaat er lange wel mee zijn, en is ~t hem ontgroeid ~t zal passen voor den tweeden. Zegt moeder: ,/k zal mij een keer beraän, Madam,.~t is vriendelijk". Het was een lastig geval want moeder moest het eerst vragen aan mijn vader. Mijn vader was soms wel een keer dweers-in-de-zak en zei seffens van neen. "En ~k zegge/~ -zei hij -"dat ik de name niet ~n wil hebben dat we leven van de krijg. Gaat honderd, tweehonderd jaar verre achteruit en ge zult, van Oeselgem tot Kruishoutem genen Baert vinden die ooit getrokken heeft van den Dis; met te werken ontstaan we~\ Daar werd dagen over gesproken aan tafel. Alle dagen krijgsraad om te weten of ze zo schaamtevrij zouden zijn van andermans winterkazak te dragen. Maar ge weet hoe dat gaat. Moeder zei, wij ~n gaan ons aan 't menselijk opzicht niet storen. 't Is een goede klant en ik 'n wil Madam Calewaert geen affront aandoen. En moeder kreeg gelijk. De meid van de stokerij kwam met de frak. Hij wierd bekeken, aangetrokken en hij paste gelijk geschilderd, en ik daarmee ~s anderdaags naar de muziekschool in 't putje van de winter. ~t Was op een vrijdag en ik 'n kan het maar zo goed weten : mijn vader deed mij uitgeleed en zei "draag maar zorge voor dat schoon stuk, en niet te lange lanterfanten achter school want 't zijn mossels vandaag en die er niet ~n is 'n geldt er niet en ~t part staat op de huize'~. Ge moet nu horken. Ik 'n was nog in de muziekschool niet. Wij staan te wachten aan de poort, onder de gaslanteern in 195
de Kaaistraat achter tt stadhuis, tot Juulke Nachtergaele, de vioolmeester, van zijn solfege-les kwam. Ze staan mij met drie-vier te bekijken, en de zoon van de gemeenteontvanger, Herman Lava, dertig jaar nadien doodgesmeten van een bom in tt jaar veertig, zegt "den dienen heeft Charel Calewaert zijnen frak aan, kijk een keer, hij sleept tegen tt groeient\ En ze loechen mij allemaal vierkant uit. tk Zweette in mijnen warmen frak en ik tn had geen draadje droogs meer aan. Naar de les en wat getjienkt en gevijld, en naar huis alwaar ik verslag gaf van mijn tegenkomsten met die schone frak "Charel Calewaert tn wil hem niet meer dragen en ik ook niet meer. De jongens lachen mij uittt. Vader denkt na en mijn broere luistert. Zegt mijn vader tot mijn broer : Jongen, moest gij die frak aanhebben en ze lachen u uit, wat zoudt ge doen 1 - Laten lachen en tk zou meelachen. -Dat is te minste verstandig gesproken, zei vader. hewel en gij allene moogt hem aantrekken. Gij zult er allene deugd van hebben. En ts anderendaags, ze loechen en mijn broer loech mee en hij loech laatst en best en zei : "lach maar, jongens, ik zit beter ingeduffeld in die frak van Stien Calewaert of gij allemaal thoop in een kazakje van drie ellen voor een franktt. Veertig jaar nadien vertel ik dat aan Bisschop Karel Justinus Calewaert- tt was op den trein - en hij loech nog meest van al. Hij wist het nog. Want zoals zijn moeder zei, als hij het in zijn kop had, tn zat het niet elders, vooral als tt hem ging over zijn geboortestad. 1968.
getjienkt = onhandig vioolgespeeld
196
De erfenis "What should a man do but be merry?" Hamlet m, 2
NAARDJE
Winters ~n was maar een schop hoge, rond aangezicht en zakjes onder d~ogen. ~t Woonde op Cauweshoekje, in de arme reke naast ~t hof van boer Ca uwe, aan de rand van de stad waar Albert Saverys later zijn doening heeft laten optrekken. Het was begonnen met leren voor schrijnwerker bij Gilliaert, maar 't en ging daar niet goed vooruit. De baas leerde wel goed de stiel aan maar ~t jong volk trok de zaterdag met te weinig geld naar huis- nog ~t zout in de pap niet- en ze zaten bij Naardje schrap met veel kinders en weinig inkomen want Naardje~s vader was dood van de pokken en zijn moeder ~n wist niet in welke gaten zij 't moest gieten om rond te komen. Zo Naardje trok naar de fabriek waar ze seffens meer geld verdienden maar genen stiel ~n leerden. In ~t verniskot staan en hele godse dagen kinderstoelen en loopbekkens vernissen. Maar Naardje was een braaf en gewillig mannetje en het ~n wilde de vriendschap van kozijn Jozef niet missen, met wien hij te Gilliaert's aan de schaafbank gestaan had. Zo kwam het dat hij in de lange avonden in het huis van Jozef aanlandde om te horen hoe ~t nog ging op de oude werkwinkel en misschien kwam Naardje lunken naar of strootjes leggen bij een van Jozefs zusters maar daar 'nis nooit, zo verre ik weet, iets van in huis gekomen. De jongste Gilliaert = was Daensist,
~ie
K.O.K. 19671 bb;, 164
197
was een.. roze van een vrouwmens en d~andere mochten gez1en ZIJn. En Naardje vertelde hoe ze bij hem thuis aan ~t krasseten waren geraakt toen vader stierf.
.
Bij ons~ zei N aard, stond moeder alleen met drie kinders die hun brood nog niet weerd ~n waren. Twee dochters aan tt vrijen maar nog niet getrouwd, en ik die moest beginnen werken om niet te moeten leven van blompap allene. Vader Winters zaliger had een stukje eigen land aan den Blauwen Steen en de notaris moest komen om alles op te nemen. Van dat stukje land wist iedereen, maar van tt lig. gende geld niemand. De notaris komt. Ge kent die beestjes. Ze zetten de mensen bij den buk in tt Iatijn, dat ze van de dokteurs en advokaten slachten. Laat ons oppassen, zei moeder, want ze zeggen van die mannen dat ze kunnen liegen dat hun hoedje wikkelt. Als ge bij een advokaat komt, steek stro in je kloefen en bij de juge, trek je beste kieers aan, zei vader Winters, en hij kon het weten want hij was pensjager, en had dikwijls met mijnbere te doen gehad. De notaris zegt : Rosalie, tt is om alles op te schrijven. En hij begint met tafels en stoelen tot tt wijwatervat. Als hij in de keuken komt vóór mijne kanarievogel, hij schrijft hem op. tk Zegge, mijnheer de notarus, al wat ge wilt, maar dat is tt mijne; ik ben hier de kakkernest maar ze tn mogen niet alles plunderen, en die kooie heb ik gekocht van mijn eigen spaargeld. Zegt de notaris, jongetje hoe oud zijt gij, zeventien jaar, gij tn hebt hier juist niemendalle te zeggen en niets anders te doen dan te zwijgen. Zo tk miekeen vuist in mijn broekzak en tk zweeg. Maar een tijdje nadien tt was vergadering van de familie. De mensen zeggen nogallicht ik ken ze, maar ge tn kent ze maar als gt er mee gedeeld hebt.
198
•
0
Moeder stond ze af te wachten en ze stuikten toe, en het 'n duurde niet lang of 't spel zat op de wagen. De oudste schoonbroer, Muyterke, begon. Zegt hij :Ja, dat stik land 'n kan ons niet ontlopen maar hoe staat het met 't liggende geld? Moeder gaat recht naar de kast waarop een glazuren potje stond naast 't kruis Lieven Here. Ze brengt het potje op tafel, keert het om en begint te tellen : zeven en veertig cent en dat is geheel mijn schat; ik wachtenaar Naard zijn geld van zaterdag. Is dat alles zegt Muyterke, de man van tante Sophie. En waar is dat geld van dat vet zwijn? Dat hebben wij verkocht om voort te doen; zei moeder, en om wat kleren te kopen, want al wat we aanhadden was tot op den draad versleten. Ah, zei Muyter, en waar is dat geld van dat jong zwijn? Zegt moeder : het geld van dat tweede zwijn, dat jong zwijn? Als ge 't wilt weten, 'k zal 't u zeggen t w' hebben 't opgeëten. En al de deelders van eigen volk schoten in een luide lach. Muyter, die alles op voorhand zo goed gekantemant had, stond te kijken gelijk een uil op een kluit, stond recht en trok er uit zonder goendag te zeggen. Zijn hoofd duizelde en zijn ogen schoten vuur. Iedereen kwam overeen van moeder met rust te laten en ze zeiden dat moeder nog staande was en mans genoeg om haar plan alleen te trekken, nog vele jaren als 't God belieft. En intussen zit moeder met haar drie aankomelingen, en ik in de fabriek van Kluyskens, waar ze effen-aan, t' enden raad, naar Amerika trekken.
=
uit Bachte gekantemant = heimelijk beraamd Kluyskms = behoorde tot de professorenfamilie Kluyskens te Gent. Hij stichtte hier te Deinze de eerste kinderwagenfabriek, die later de firma Torck zou worden Amerika = over de uitwijking naar Amerika schreef G. P. Baert in K .•O.K. 1955 en in Biekorf Muyter
199
Naardje zei de waarheid. Buiten ruist de wind over het dak en de regen gutste tegen de ruiten. Bamisweer, dieveweer. Ah! zei Naard. 'k Was zoveelliever te Gilliaerts maar dat komt ervan als ge te veel op de kribbe moet bijten. Wat verschil met dien timmermanswinkell Nu is 't vernissen van 's morgens tot 's avonds. Dat het schone stukken waren, herbergtafels of keukenstoelen dat zou staan blinken gelijk een spiegel, maar daar is 't al rap-rap! een kakstoel van half-nat hout, het 'n steekt niet nauw; en is er een kind die zijn stoel begint lodderspeekte te geraken bij 't drogen van 't hout en uiteenvalt na een week vijf-zes, is de moeder daar fier op en zegt: dat is een kerel, hij heeft al zijn stoel kapot gestampt. Dat doet Kluyskens zijn commercie draaien. Ze vernissen daar met van dien harden fransen Bayonnevernis, dat g'er blaren en bleinen van op uw handen krijgt. En de vernis speit op de schorte bij zo verre en zo vele dat de Platten Hoste, de meestergast- ge kent hem wel met zijn neuze gelijk een platgeslagen koperen soldatenknop, als 't twaalve schuifelt, haast-u haast-u,- zijn schorte uittrekt, gemaakt van een oude guano-bale, en ze rechte zet tegen de muur, zo stijf of een berd, Want wij 'n hebben maar een uur voor gaan en keren, eten en noenstond, zoveel of een voermanspeerd, eer dat 't aanrijdt. 't Is daar doortrekken tot dat 't schuifelt te zevenen, met een kwartiertje verlet voor de vier-boterham. En hebt ge te lettel stoelen per dag, ze pitsen af op de daghuur. Ah! dat mijn zonden mij zo leed waren of dat ik mij naar de fabriek heb laten vertwefelen, en ze zijn dan verwonderd van de bende Pollet. Een mens zou beter in Amerika zitten waar ze alle dagen mogen eten dat hun buik met een pinne staat. 't Zijn de beste die pensejager zijn te
kribbebijten = honger li;den lodderspeekte = los in de spaken, niet meer stevig samenhangend vertwefelen = overhalen
200
Nevele; ze dragen hun geweer in biJ den baron, en krijgen daar 162 frank, de prijs van de reize van Deinze naar Moline. Vraag het maar aan den barbier, Léonce Neirynck, van de Red Star Linie. En Naardje krulde met zijn vereelte vernisvingers zijn dun moestasje en keek dievelinge naar 't vrouwvolk dat zijn hoofd schudde en zat te dubben, over die erfenisse, dat Muytertjesras, die fabrieken waar ze vloeken lijk ketters en waar de jonge meisjes van de garnierzale naar toe trekken, ten halver zevenen, 's winters in de donkeren aan de hand van hun vader. Je kon in de felle vorst, hun kloefjes horen klabetteren op 't plankier, van uit uw warm bed. 'k 'n Zegge maar dat, zei Naard. en hij wreef met zijn pinkel zijn linker oge uit. Als ge zulke dingen hoort van mensen die nu nog leven, uw verstand staat daar bij stille. 1968.
201
De betoverde kat Letting "1 dare not" wait upon "1 would" Like the poor cat in th' adage
Ma c bet h I, 7
'TJS lang geleden en van 't verste van mijn weten. Wij woonden achter d' oude Veste in de nieuwen Binnen waar ze effenaan grond verkavelden en huizen begonnen te zetten. Mijn oom Remi, smid en herbergier in de Gentstraat "De Kabiene'', zette in de Ommegangstraat een nieuwe tweewoonst, een voor zijn schoonbroer en een voor zijn schoonzuster. En wij verhuisden al de breekbare stukken in een wasmand. Van boven op een sarge de schone porseleinen olielamp, de quinquet, een bruidstuk van mijn tante Maria van Roubaix, en daarnaast een gekapte kristallen suikerpot die 'k nog staan heb. Wij woonden daar goed met een grote lochting tot aan den ijzerenweg van Tielt en daar kwam, van onder de spoorbane, de kloosterbeke die wat verder in de Leie liep. Mijn tante Louise die naast ons woonde, had zes zoons en drie dochters en mijn oom Willem was een dierenvriend : een kat, een hond, duiven, geen speelduiven maar panneschijters en tortelduiven, om zelf op te peuzelen de zondag met den uitkomen. Toen hij zijn vijfentwintig jaar getrouwd vierde moest al wat leefde op de familiefoto, die ze lieten trekken door de fotograaf, een man met een puntbaardje, breedgeranden hoed en zwarte zijden strik. Heel de familie stond op de foto met kat en hond, en op 't voorplan de duiven aangelokt door de gestrooide rijst die mijn vader was komen smijten al korrend van roetekoe-roetekoe. Dat was vóór den druivelaar in den bloemenhof en van
202
achter in den hof stond het hondekot rechtover het overrbuur. Van de schoonste fotos die ievers bestaan, en 'k heb ze dit jaar nog zien hangen in de woonkamer van mijn oude nichte te Bergen-op-Zoom waar ze vluchtte in 't jaar 1914, bij de bombardatie van Antwerpen, daar trouwde en er nu als weduwe op haar renten leeft. Maar 't hondje sliep liefst in 't ovenbuur en zijn kot stond wepel, de kat sliep in 't schotelhuis voor 't pakken van de muizen die somtements langs 't mozegat binnenkwamen. Zekeren dag komt mijn nicht en zegt : moeder daar zit een vreemde kat in 't hondekot, 'k wil ze er uitkoteren en ze blaast, z' is voorzeker betoverd. · Zegt mijn tante, laat zitten dat zit. Z'is misschien razend. Als Jozef thuiskomt, hij zal ze pakken en 'k zal hem zeggen dat hij ze gaat versmoren in de beke. Jozef komt thuis, gaat naar de kat die haar ogen rolt en blaast en klauwt. Zegt Jozef die kat is betoverd, 'k zal ze pakken met wanten aan. Hij haalt een aardappelzak, grijpt de blazende kat vast, draait ze in de zak en steekt er ook een kalseisteen bij en gaat er mee naar de beke. Maar 's anderendaags zat die roste kat weerom in 't hondekot. Zieje wel dat ze betoverd is, zei Jozef. Ge weet hoe taai katten zijn; smijt ze over het dak, ze vallen altijd op hun poten. Mijn oom komt thuis van de statie. Hij 'n wrocht daar niet, hij schreef, en zei, dat moet hier gedaan zijn met die toverkat. Jozef stek ze vast, steek ze in de zak, trek hem nauwe toe, slaat ze de kop in met een voorhamer uit de smidse van nonkel Remi en delf ze.
Ovenbuur = een van het woonhuis afgezonderd huisje dat aan het bakhuis grenst of er een geheel mee vormt wepel = leeg mozegat = gootgat
203
Zo gezeid, zo gedaan. Wij hoorden ze blazen al door den aardappelzak maar 't 'n duurde niet lang. Jozef gaf een klop of twee, z' is mortus, geef ze maar een kruiske, wij 'n zullen ze nooit meer weer zien. En hij trok met zijn vracht tenden de lochting om ze te delven onder de vlierboom. Niets is beter voor landvette of 't zeverset van een dode beeste, zei kozijn Gentiel die hovenier was. Ah! zei mijn nicht, wat zeggen ze? Nooit meer weer zien. Als ze betoverd is, ze zal weerkomen. En nu, ge zult gaan horen. Een dag of acht naardien, Remi Schaubroek, de poeldeniet uit 't Bullensstraatje, kom rondt en zegt aan mijn tante: hebt ge geen keuns, kiekens of duiven? Ge weet, 'k betaal de prijs van de markt. De keuns een frank 't stuk, kraaiers een halve frank, poeljen - 't eitje in 't gat - een frank en een soepkieken afgelegd tot op de laatste eierkrans een frank en een kwart, en de duiven 'k zal zien. Tante Louise zegt: Remi, w' hebben er zelf wel ons deel aan gedaan en wij 'n hebben voor de moment niets om u te gerieven. En al lachende, waart ge een week vroeger gekomen, we hadden hier een vremde katte en de jongens zeiden z' is betoverd en w' hebben ze dood gedaan en gedolven. Gadeke, dat is jammer, zei Remi en ik die juist een katte vandoen hebbe voor een soepeetje bij de "Witte Klakken". Hoe lang is ze dood? Waar zit ze gedolven? 'k Haal z' er zelf uit. Voor 't vel een frank. Ze zijn daar dul achter. Ze reden dat te Olsene voor voering van ondervesten tegen 't reumaties. Remi pakt de spade uit de stal, gaat de kat ontdelven en komt ermee in 't schotelhuis al zeggend : die kat is goed. De kop is plat maar dat 'n mishandt niet. Die de kop niet 'n ziet meent dat hij konijn eet. En Tessely, van de "Witte reden = bewerking tot ledervorming
204
Klakken", kan eten maken gelijk gene; een oude kok van ,t_:.vierde piotten te Brugge. En Remi betaalde half geld voor ,t vlees en een frank voor ,t vel en was weg met zijn onverwachte koop. 'k Was dat aan 't vertellen aan mijn nichte in Bergen-opZoom, die nog een sporte ouder is dan ik. Zegt ze, Tessely, was dat die schone zwarte pompier die wrocht te Kluyskens, getrouwd met de zuster van Stanse Verheye, Guust Leizeie's wijf, den broer van de nachtwaker, den eersten winkel van speeldingen en die telken jare om de lappen van d' overschotten kwam om de poppen te kleden. 'kWeet dat goed want ,t slunsegeld was voor mij. Dat 'k u onderbroken heb, maar mijn buik doet zeer van 't lachen. Al wat ge zegt is zo waar of dat 'k hier zit. Doe voort. En toen Re mi, de poel denier, rond de kermis rond kwam om den overschot van ,t kermisslacht te kopen, zegt mijn tante Louise: maar Remi hoe is dat afgelopen met die kat? Zijn ze daar wel mee geweest? Zegt Remi: Ah ja, 't is waar; z' hebben daar nog al gildig hun lippen afgelikt bij de "Witte Klakken" in 't Bisschopstraatje. Hoeveel keers eet dat volk vers vlees? Geen plaats om keuns te houden. Ik had twee katjes. En een vrome soepe met negentien dikke vlees in, juist van passe slok. En geen enen die geroepen heeft: miauw! Ge weet hoe dat 't gaat op die soepeetjes. Maar 'k kan't geloven, gereed gemaakt door Tessely naar 't recept van een haze: goed in de boter gestoofd met wat klompjes geringeld spek, laurierblad en de "katzeepies" en laten sutteren op licht vier en op 't laatste een goeie klik jenever en de pot goed toegedekt. 't Was kermiskost, zei Tessely, en ze zongen heel den avond hun lijfliedje van Joep en wij zijn weg! slunsegeld = geld voortkomend van de verkoop van lompen kermisslacht = wat met kermis geslacht was katzeepies = les quatre épices : de vierkruiden nml. grofnagels, peper, thym en muskaatnoot
205
God verlene ons telken jare zovele. Dat er maar vele waren gelijk gij die onverwacht een poetdenier uit de nood helpen. En dat vel? Wel 'k heb het zelf gereed; 'k kan dat zo goed of in Olsene. En 'k heb het verkocht aan apotheker Van de Keere. Hij verkoopt dat om ondervesten mee te voerent tegen penning zestien. En dat vel van uw roste katt draagt hij zelft want 't was opperbeste wintervel. En lachen dat wij deden; ginder verret te Bergen-op-ZoonJ.. Ons herte ging open met 't vertellen van die oude kattenhistorie. En mijn nichte zei : 'k ben oprecht blij dat we nog een keer te gare zitt~n. Mijn kleindochter Betsy 'n kan dat allemaal niet geloven. Kijkt 't is wel drie maand dat 'k naar de Teevee niet gekeken 'n heb, maar 'k ben blij ook, want 't is toch meestal van de betels. 't Is curieus als een mens oud wordt, al wat ik halvelingen vergeten had hebt gij zoveel te beter onthouden. En wij namen nog een slaapmutsje en trokken welgezind naar bed. Ik sliep al gauw. In mijn droom zag ik den hof van tanteLouiseen onkel Willem, zijn zes zoons en zijn drie dochters, geen ziertje veranderd sichten al die jaren. Tante Louise loech mij vriendelijk toe en ze knikte, en 't hondje - Moorke kwispelde met de steert. 1968
betels = Beatles
206
Bij de barbier ~MAND
'n ben ik trouwer dan mijnen barbier. Een bewijs'? Ik 'n heb er in mijn leven al te gare maar een stuk of drie gehad; zonder te spreken van bij de soldaten. Guustje van Nevele van Waregem, die maar 'n barbierde om aan 't karot te geraken en die eigenlijk geen barbier 'n was en het te Zulte maar 'n deed, de zaterdagavond, om zijnen gebuur een handje toe te steken. Bovendien moet ik eerst zeggen dat 'tin onzen tijd niet effenop barbiers 'n waren. De meeste mensen deden 't zelf en d'oude heren lieten hun thuis scheren. Zelfs heren van Sint Vincentius, die 't anders wel konden doen, ze lieten Smet komen van den Dries, de zaterdag achter de noen of de woensdag met de marktdag. Smet dat was de man, al niet veel anders gekleed dan ik, en, laat mij zeggen, gij, maar rond de lenden had hij een breden buikriem vol scheermessen zitten, zeker voor straffe baarden en melkbaarden, baarden die te verre gestoppeld stonden, en baarden met weerborstels, waarop 't scheers al gauwe bot staat. Smet had ook eenschorteen een handdoek onder den arm en 's zomers als zijn veste wat openstond en flodderde kon' je zijn koperen scheerbekken horen rinkelen, doordat, bij eiken stap van Smet, het bekken tegen de scheerzen stootte. Smet was in onz' ogen een soortevaneen oorlogsman, een Transvaalsen boer met kogels in zijnen gordel. Bij ons 'n kwam Smet in huis niet. Mijn vader had hemzelve vroeger leren scheren en 't voort gedaan bij den troep,
schurzen = meervoud van scheers, scheermes
207
bij 'tweede piotten op den Kattenberg te Gent. Bovenaldien had hij een gruwel van de baardplage omdat, zei hij, je wel weet wanneer je 't krijgt, maar nooit 'n weet wanneer je 't zult kwijt geraken. Zo dacht ik nooit aan 't kiezen van een barbier en haarsnijden was 't enigste waarmee wij den barbier de penning konden gunnen. 'kWeet het nog wel, als 'teerste nesthaar begon te schieten en ik mij wilde aan 't scheren stellen, eigenlijk niet omdat 't zo nodig was, maar omdat mijn oudere kozen gezeid had dat den baard het liefst en 't zeerste groeit wanneer hij op tijd en stond geschoren wordt. Mijn onkelloech en zei dat er maar twee dingen uitnemende waren voor 't groeien van de baarden; en dat is voorloop van kattegalle of roest van een oude sampetter. Strijk dat eiken dag aan de bovenlip en de kinneen hij zal groeien lijk dul. Die raad 'nis nooit gevolgd omdat we niet 'n wisten waar de stoffancie te krijgen was. Na lange dagen zagen en plagen en na lange wikken en wegen tussen scheren of niet, 'k zegge 'k zou 't toch een keer willen proberen en 'k ga 't aanpakken op goed rischier. 'k Vraag aan mijn vader zijnscheers maar hij zei, als ge morgen een keer schone heel de lochting wiedt, vraag ik aan Smet dat hij een keer mijn oud scheers zet van bij den troep; 't is nog al dat den hemel geven kan, maar 't heeft een beetje de zetsteen vandoen. ' Zo 't scheers gerocht gezet en als ik mij aan 't inzepen zette met een groot stik Marseilse zepe en al een toelange aan 't wrijven was met 't averechtse van d'hand, zou 'k scheers inzetten en beginnen. Vader deed kwansuis de rolgordijnen aar omlege, 'k Zegge : Wat ga je doen'? 'k 'n zie hier maar den helft mijnen buik meer vol. Zei vader: 't 'n is maar om te beletten dat de scherfstikken in de ruiten springen met alzo nen felien kerel van een baard. En van dien dag af scheer ik mij zelve en 'k wete precies de keers te tellen dat ik mij op een ander laten scheren
208
hebbe, uitgeweerd bij den barbier als 't was voor haar en baard; haar uit nood en baard uit jonste. Mijn eersten barbier was "De Gladden". Die naam had hij gekregen omdat hij altijd vroeg: ,,staat 't scheerske glad?'' De klanten vonden van ja en z'hadden gelijk want t' eiken keer dat ik van de Gladden kw a me vond ik dat 't toch heel wat anders was dan thuis. Dat scheers ging gelijk een zoeve, en 't streek over 't aangezichte lijk een pluimtje zo lichte en 't schoer zo dichte en zo zoete dat opscheren niet meer nodig 'n was. Den baard was afgeblazen, met een woord. De Gladden al lachend, zei : "Ziezo. Tien jaar verjongd. Hij kan weerom al groeien." En hij stak 't scheergeld in de witte vestzak. Een dikke stuiver van 't scheren en een kwartje voor 't haar. Tegen d'ander mensen zei hij andere spreuken en z' antwoordden van "oude kapellen die moeten gepint zijn" en van nog wijzer dingen. De Gladden wist dat z' hem de Gladden noemden en zekeren dag heeft hij niets beters gevonden dan een haarmiddel uit te vinden dat hij "Gladiator" heeft laten dopen. 't Was geel sop in grote literflessen en 't vond wel aftrek bij de klanten. Daar stond op de fles een half naakte worstelaar, precies Gyselinck van Meende, die altijd op de kermis stond om d'handschoen naar de kamplustige boeren te smijten aan de lutteurstente op 't Sprietje. De Gladden was bekend uren in 't ronde. Bij zoverre en zovele dat prins Rupprecht van Beieren, de kommandant van 't vierde leger van de Duitsers in den anderen oorlog, bij hem, de Gladden, kwam laten scheren, alle dagen recta, te peerde, van Tielt. De Gladden had een dichtersziele en hij 'n rijmde niet slecht. Zo hing er in zijnen coiffeurssalon - hij was de eerste
Meende
=
Menen
209
coiffeur van stad en te Tielt 'n waren er nog gene- daar hing een bord van de Gladden zelf opgesteld en in letters gezet : "Voor het snijden van het haar, Laat, bid ik, de Zondag daar; Uw dienaar moet dan vroeg ontwaken, Om met baarden klaar te geraken".
De Gladden speelde ook viole. Zekeren dag had hij g'hoord dat 't prijskamp was in de muziekschole. De Gladden was een man aan 't inzepen. Zegt de Gladden : ttWat is er te spelen voor kampstik?tt 'k Zegge : ttWel enige oefeningen van den derden boek van Kreutzer op de loze snare en een concerto van Viotti". ttViottiltt roept de Gladden, ttden derden of den vierden 1 't Ken ze nog alle twee van buiten. Wijf! pakt een keer mijn viole van de nagel! En de Gladden speelde het vierde concerto van Viotti rats van buiten, zonder te letten op zijn klant die daar een geslegen kwartier bleef zitten met een opgedroogden ingezeepten baard. Zo bestond René, de Gladden, mijn eerste barbier. Mijn tweede barbier was een stadscoiffeur. Een man van 't vak. Stiel geleerd in de grote stad. Een jaar leren inzepen, handdoeken plooien in de strijkkamer, de vloer uitvagen en 't haar in den hoek trekken. 't Jaar nadien was 't scheerzen leren zetten, de riemen invetten en al 't onderhoud van 't alaam. 't Derde jaar 't haar snijden diep in de nek en een beetje langs d'oren, maar niet verder waar 't moest beginnen uitgekapt worden met verstand zodat 't haar niet gebekt noch in trappen 'n ligt. Ondertussen ook al leren scheren, jong volk, met 't nesthaar, om op te leren. En 't zevende jaar tegen dat je naar den troep moet, leren pruiken maken en grimeren voor 't toneel. Mijn tweede barbier kon dat allemaal. De man is al vroeg dutsachtig geworden. Niet handvaste meer en op de zenu210
wen gepakt van 't eeuwig scheren vijftig jaar langt en zwierlen en schormen de zaterdag. Zo zit ik bij mijnen derde man. Dat zal mijne laatste zijn als ~t God belieft. De man is nog jong en klibber en doet het goed zonder iemands hulpt al met eigen volk. tt Is nu allemaal modern. In den barbierswinkel heb ik altijd een gevoel van schuld, of, ten minste, van ongemaktomdat ik nog niet wegwijs ~n gerake in de curieuze doening van de barbierst waar ge bij ~t binnenstappen geware wordt dat al de rest van de wereld plots blijft stilstaan in de kalme reuk van de zeep en de zalve. Tot wat al die remedies in flessen, in dozen en pullen moeten dienen 1 Waarom ik den barbier niet 'n kan te woorde staan en den hane scheren, gelijk de man die zit te wachten in de stoel nevens mij 1 Altijd een man van de zelfde kaliber of daaromtrent; een baard van twee drie dagen verre, en~ tuitzicht vannen halven he re. "Weest jagen, Mijnhere1'' en hij zegt natuurlijk van ja. Hij heeft weeral "drie hazen of de laatste watersneppen geschoten" of "hij heeft een versen Studiebaker ingedaan", of hij is naar de Zes Dagen gebold of naar den laatsten boksmatch. Ik 'n zegge niet anders dan: "Haar en baard alsjeblieft'' en 'k leze den tarief op d' opschriften van de flessen en de zalfpotten. De voorlaatste keer dat ik vroeg of 't niet mogelijk 'n was van 't haar een beetje meer tengerhand te snijden zodat tt met geenen barm stond gelijk een pruik, zei de barbier mij dat dit een beetje mijn schuld was omdat ik mijn haar
zwierZen
= zwieren, van het ene werk op het andere springen, hier : afspoelen
schormen = met geweld werken
klibber = vlug ingedaan = gekocht
211
drie weken voordien maar laten toppelen 'n had om der wille van 't kwaad weer en 't daarmee was dat 't verderop met een bulte gegroeid stond, zoveel te meer dat 't in de nek en achter d' or~n grijsde wordt en 't al boven donker blijft. Op die manier trekt het van eigen op een pruik. De laatste keer vroeg ik of 't moeilijk was om aan leerjongens te geraken den dag van vandage. 't Antwoord was kostelijk. Hij had juist in de televisie een film gezien waar ze leren scheren op een ballon. 'k Zat juist te peinzen wat gaan ze nog al uitvinden, of de barbier zegt dul-ga-weg : ze toonden de leergasten bezig met scheren op ingezeepte ballons en ze zeiden dat 'teen nieuwigheid was van beroepsopleiding, dat ze zeggen, maar ze deden dat al te Gent, als ik leerde vijf en twintig jaar geleden, in de scheerschole. 't Beertje 1958.
212
Het hovetje ~man
van den buiten, de man van den boer, behoudt zijn zin voor het bovetje waar hij zijn eerste stappen zette en waar hij zijn laatste dagen slijten zal, dichtbij het huis dat hem zag geboren worden. En de vrouw van den buiten houdt er nog veel meer van, van het tuintje omsingeld met een groene haag. Het is voor haar, nog meer dan voor de man, het uitverkoren plekje waar ze vrij en vrank de goede goede lucht inademt. Ze staat in voor het planten, het toezicht, het schieten van de groenten, bloemen en vruchten. Ze vergelijkt ze met de veiigheid van die van haar gebuurs. De mannen, echtgenoot, vader, zoon, ze leggen de bedden klaar, snoeien de bomen en scheren d'hage, omdat dit werk te zwaar is voor de armen van een vrouw. Het hovetje, dat is vrouwmensenwerk, zegt de man, maar hij legt het hofje gereed, omdat het licht werk is voor hem. Dit jaar, met den uitkomen, zag ik Fiel Vanneste rozelaars snijden. 'k Zegge "Fiel, is 't wijf niet thuis, dat gij hier in 't bovetje zit 1" "Ze doet", zei Fiel, "ze leeft nog, God zij gedankt; onkruid 'n vergaat niet, maar ze heeft een smete van de griep en zit achter stove''. Ze zei "'t is tijd voor de rozelaars en daarmee ben ik hier". ,,En gij?" zei Fiel, en hij knipte voort met de snoeischare. ,,Dat 'nis hier mijne kavel niet, al die doorns en die stekken
mijne kavel niet = niet naar mijn %;in
213
die beginnen uit te lopen. Kom, we gaan een pot koffie drinkentt. Wij stappen binnen en "Ahltt zei de vrouwe ,,ge komt al rusten en Fiel had mij gezeid dat hij heel den achternoen zou in 't bovetje werken'\ Fiel gebaarde van Dok en ik ook. ,,Ge weet weltt zei ze, "als de grond open komt, de planten 'n wachten niet'', zei ze. Maar ze 'n was zo dul niet of dat haar snuitdoek rond haar nek zat. Ze zette koffie en we dronken hem uit op haar gezondheid.
* Na de korte maand komt de grond inderdaad open als 'top 't vriezen niet uit 'nis gelijk de laatste keer. De maartse zon en de hemelse dauw doen hun werk en het begint te wriemelen. De botjes bersten en het mos wordt groen. De eerste bloemen zijn daar in maart. De eerste vinken slaan en hier en daar swatelt al een merelaar. Het bovetje ligt zuid-west achter het huis, om het af te schermen tegen den oosterwind en profijt te trekken van de hoogste zon. Alles ligt in de zon te gapen en binnenkort zal er te wieden vallen want het onkruid is gulziger dan het goed gewas. Het bovetje is omtuind en voorzien van wat kannebuizen voor de waterafloop naar de Kattebeke. Bij de beke is het gemakkelijk water halen voor het sproeien in de hete zomer. Dat weet een buitenmens allemaal bij ingeving en hij rekent een roede of tien per persoon om groensel te winnen. Nu wordt het bovetje in twee gedeeld; het ene, het grootste, de lochting voor aardappels en kolen en het andere voor schorseneren, sla en aardbezies, langs de noordkant. Daartussen een wegel met struiken, peren op stam, jeneverbessen en stekelbessen voor de kloerie. van Dok gebaren = doen alsof hij niets heeft gehoord omtuind = omheind kloerie = mengelmoes
214
Vierkantig of lang-endig, het hofje is afgetuind om der wille van de dieren. Een hagedoorn is best; honden en katten mijden ze. Ook de hennen zwichten ze en ze 'n durven het vers omgespitte land niet gaan omme scharten, en, bovendien, alzo een hagedoorn, met zijn witte kelkjes met hun roze striepen, riekt geweldig goed in de maand van mei. De wind speelt met de reuk en doet d' ale van de bemesting vergeten. Is het bovetje van de bazin, toch heeft de baas het even lief want het brengt op en het geeft een gevoel van fierheid, van niemand iets schuldig te zijn, het begin van het bezit, van een eigen stukje grond. Geeft aan een boerewerkman een stukje grond, hij koopt zo zaan een zwijn, hij wordt kapitalist en begint in de gazet de prijzen van het vlees op de markt van Anderlecht te lezen, dag aan dag. 'k Weet nog wel van Bruno Verloove, een boereknecht die een delingje had gedaan. "Kom een keer meett, zei hij, "naar mijn doening. 'k Heb een kortwoonstje gekocht van Amelie Wandels, en hij blonk van deugden. En 'k ga een bovetje aanleggen. Kom een keer kijken". Ik ging mee. De zon scheen nog en daar kwam een bende spreeuwen om hun te laven aan de Kattebeke. Bruno had staken gezet om de lochtingaf te zomen. "En hier zaai ik wortels en daar de boontjes en d'errewetentt. "En de tomaten niet vergeten" zei de bazin, ,,en laat ze in stad maar soep in zakjes eten''. Hij sprak mij van de wisselteelt en van het vertanden, tegen het verslijten van de grond en ook tegen het fernijn, om het geen tijd te geven van nestelen, want dat goedje 'n geert 't verlanden niet. Ze blijven liever waar ze wel zijn. Hij zou nog wat geneesplanten krijgen, rennevane voor
ah = aal, beer fernijn = venijn rennevane = reinvaren, pannekoekkruid
215
den hetekoekbak te meie, seliadoene tegen de velziekten, salie voor de ze ren buik bij d' opgroeiende kinders, en een struik angelieke om de stampers op suiker te zetten voor de mage van 't wijf. Het was aandoenlijk om Bruno te aanhoren. Zo fier als een pauw om zijn eerste bezit, op rijpe leeftijd, na jaren verlangen. Nu wist hij waar zijn volk geerne zijn zou, waar hij later zou uitrusten onder dien aankomende notelaar en hij 'n zou zo rap niet oud worden, en minder zere doodgaan, later ••• Het bovetje is de spiegel van de kortwoonst. Een glimp en ge kunt oordelen over de welstand of het verval van de bewoners. De kortwoner zet zijn stempel op het hovetje. Als gers en hondsdulle er opschieten, als er geen groensel staat of 't niet 'n gedijt, of meest van al nog als er geen bloemen staan, dan hebt ge wel geraden: de schuld van de luiheid, armoe of ziekte. Integendeel, een omgespit hofje, knoddig gerakeld en effen liggend met voren in hun lood gedolven, met een mestzaatje en een sterfput achter de vlierboom, bloemen vele en alderhande, zeg maar dat daar vrede is en daar wordt vliersirope geperst voor's winters. En, als de man of de vrouw het bovetje verlaten en bij 't binnenstappen in 't schotelhuis een keer ommekijken, dan bewaren ze in hart en geest een brokje van het geluk van hun gezin. En 's avonds, na het buren, keren ze geern terug onder het echtelijk dak. De hemel purpert. De hond bast met korte gedempte snokjes. Alles begint te zwijgen. Beesten, mensen en planten wachten op de slaap. De valavond verdooft de kleuren en de hete dag koelt af.
* seliadoene = chelidonium, gebruikt bij het bakken van kruidkoek angelieke = schermbloemige, felriekende plant stampers = stengels, worden gekonfijt en in snipperkoek gebakken gers = gras hondsdulle = soort van~onkruid -·· knoddig = schoon, bevallig, aangenaam
216
De bloemen zijn d' eerste om in het bovetje te staan lachen. De kleinste, de tederste zijn daar al met maart. Ze komen open en worden meestal verdestruweerd door de nachtvorst. Om d' eerste bloemen te hebben zetten de vrouwen ze in een goed beschut hoekje, tegen d'hage, in de zon en uit de wind ofwel tegen de muur die 's avonds de opgevangen warmte uitzweet. Eerst van al is daar de sleutelbloem met witte kelk op stevige stengel, een landelijke schone, overal geerne gezien en die overal wil groeien. En dan de viooltjes die aankomen met de zang van de vogels. Ze rieken fel en goed, bloeien een paar maand en strooien dan hun zaad uit voor het jaar dat komt. Bloemen verfijnen de vrouw en stemmen de man. Er zijn huizen waar moeder of dochter bloemen snijden en in de keuken op tafel zetten, zodat de mannen die van het werk komen, hun vest uitspelen, hun handen wassen en een propere kiel aantrekken. Boven narcissen, hyacinthen, tulpen, anjelieren en stinkertjes verkiest de vrouw de rozen. De reden daartoe? Ze gedijen overal. Ze 'n vragen niet liever dan te groeien en te bloeien van den uitkomen tot achterweerd 's jaars. Bazin Verloove, Bruno's vrouwe, houdt er twee schroon voor over aan de zonnemuur van schotelhuis tot ovenbuur. Ze kiest ze uit en Bruno verdoolt in de namen "dat hier is Gloire de Dijon, klare room van melk en die hier is Madam Vercruysse, of ben ik mis, ik 'n kan 't niet helpen, ik 'n hield ze over de vonte niet, maar 't wijf kent dat allemaal. En dat hier kent ge ook, dat is een rode pioen". En elke zomer die den Heer verleende kwam vrouw Verloove met een ruiker rozen uit haar bovetje en zei : "en dat is voor madam''. verdestruweerd = beschadigd, vernield schroon, schrode = strook grond
217
Ze kwamen in een tinnen bierkruik terecht en op tafel en , 's avonds bij 't eten, wij zagen Verloove's hovetje, in één eendelijke struik van wit, geel, roze tot bloedrood waaruit de beste geuren opstegen bij het slapengaan van de zon. 't Beertje 1965.
218
Westvlaamse lachedingen GOEDJONSTIGE lezer van 't Beertje, lachen is gezond, maar te veel is te veel en, als ge moet beginnen met den buik vast t'houden is 't dat de smalle uitzet en zeer doet, maar, pas op, een serieuze Westvlaming moet eiken dag die den Heere verleent, minstens één keer de smallast voelen zwellen van 't eenderlijk lachen; 't is de gezondheid van de mens. In 't Beertje schrijven kluitspelers maar geen gonferaars en ge zult gaan horen wat dat 'k zeggen wil. Westvlaamse lachedingen zijn er nog te vinden als ge 't niet al van de radio of Teevee wilt hebben, want, als ze daar geestig willen zijn pakken ze naar Fernandel, de Fransman met zijn peerdetanden, en 't is altijd een beetje oosters. In 't Beertje moeten ze maar vertellen van 't gonne ze horen en zagen en 't is gebakken.De beertjes zijn slagveerdig. Ze snabberen en ze grollen, ze schrijven en ze wrijven en 't loopt uit de penne gelijk een weerlicht. Maar nooit zijn beertjes ongelekt: de berinne zorgt daar voor. Dat begint met de vertellingen van moeder en grootmoeder, met die van vader over de drie moordenaars alle vier, 't gaat van de kinderleute naar de rauwe dingen, en van daar naar de geslepen geestigheid van een ouden beer
smalle = milt kluitspelers = kluite, klute, klucht grmferaars = spotters oosters = smaak, geur van iets dat begint te bederven
219
twee drie. Er zijn er die tt lezen in dt oude boeken, andere die tt weten van horen zeggen van hun grootvader, Rijksnederlander, geboren vóór tt jaar 1830, die met eigen ogen generaal Chassé, den Hollander, zag vluchten langs de bane van Kortrijk op Gent. De beertjes wisselen hun ate af met zeem of treffelijk woordenspel. De graad van de geestigheid tn hangt bij de Westvlaming niet af van zijn geleerdheid. In tt Beertje komen van soorten aan tt woord. De hetekop die vecht met de vuist omdat hij in zijn jongde naar de kloefschole ging, de stille snuffelare, de lollige opschepper die maakt dat tt van de schuppe niet tn loopt, de ongevaarlijke schelm en somtemets - gelijk beren kunnen zijn - de lompe, plompet botte zonderling, de man uit hout gekapt die gemakkelijk van de Kruisweg kan gevallen zijn. De wreedste is de levensfilosoof en nog wreder de zot van natuur uit. Een echte Westvlaamse beer is een man uit één stuk, een stuk koekebrood, of een mengeling van een kloeriemoestaarte met vruchten van eigen streke en 't toppunt van de Westvlaamse lachedingen is dat van een man die de twee kan: leute maken en gekken en spotten met de koning zijn piotten zonder den bak in te gaan tot 't zo verre komt dat hij met zijn eigen den draak steekt en de leute over zijn eigen hoofd laat groeien. Zonder einde of maat is de bron van de geestigheid van 't volk van vroeger jaren en daarvan zijn voorbeelden met de macht, voorbeelden die 't leven zelf schreef. En hier zijn vier getuigen : DE TOEZIENDE VOOGD Maurits Van der Stichelen - geen familiant van Jakob van den Teevee- was afstammeling van een heer en was zestig jaar geleden een zeer geachte steenbakkersbaas : veldsteen bakken langs de Leie en geld met hopen. Hij deed ook goede werken en was algemeen geacht en bemind. 220
Maar, een diploma 'n had hij niet en hij moest bij 't kaarten of bij 't teerling smijten den duim leggen voor de kwinkslagen van mijnheer den dokteur of mijnheer de notarus. Als hij won, zijn spreuk was : Ah, Ah, 'k heb de geleerde bollen liggen g'had. Maar de geleerde mannen 'n kon dat niet schelen, als mijnheer Maurits maar 'n verloor want, mijnheer de notarus dierf twee meetjes vagen voor één. Zekeren dag gebeurde er entwat. Mijnheer Maurits heeft in de familie een sterfte van een gebroken andersweer. Hij wordt bij de rechter geroepen maar de rechter 'n was daar niet en de greffier zei : "Mijnheer Maurits, Uw nonkel is rechtsweer van den overledene en gij maar een gebroken andersweer. Uw nonkel wordt voogd van de kinders en gij "sub rog é- tut e u r" dat is toeziende voogd, dat is bij de kinders een oogje in 't zeil houden". Mijnheer Maurits was vereerd en blij. Nu had hij ten minste een titel en daags nadien is hij naar den drukker getrokken om visitekaartjes te laten drukken: Maurits Van der Stichelen Subrogé tuteur Westaarde
en de mensen, als ze 't kaartje zagen, meenden dat mijnheer Maurits een specie van een graaf of een diplomaat was geworden en mijnheer Maurits geloofde 't op den duur zelve. Hij scheidde uit van steenbakken, ging op zijn goed leven, trok naar al de begrafenissen en gaf in 't sterfhuis zijn visitekaartje af.
* PAEPTJE Het is een halve eeuw geleden. Bernarclus De Paepe, in de wandeling Paeptje, was metsenaarsbaas en kleine aannemer. Een dik, wel-te-passe knorretje van een ventje. 221
Waar een huis te zetten viel, 't was voor Paeptje, want 't kwam bestkoop uit omdat het met drie zoons wrocht. Na tt werk, de maandag en de woensdag kleedde Paeptje hem op zijn zondaags en ging een kaartje leggen - een boompje drie-vier- in de Sterre op de plaatse, in gezelschap van dtheren. Daar zat Paeptje preuts lijk vijftig omdat hij in de Sterre van alles hoorde: van fabrieken vermeerderen, van de slechten tijd, van rijden en ommezien, van sparen en garen, en ook al van villats bouwen. Als 'top villats bouwen aankwam kon Paeptje zijn slabbaris in tt gesprek slaan en zei: "Ah! mijnheers, ge moogt peinzen van mij wat ge wilt maar als ik van ts leven een villa zet,wil ik in 't droge naar bachten gaan. Hoe rijmt ge dat te saam: mensen die geen geld tn moeten ontzien, ze willen een schone voorplaats, een grote keuken en den achteruit? een kolekot, een brolkot en tt laatst een deur met een hertje in gezaagd op tien meters van tt schotelhuis. In plaats van te doen gelijk in stad :eerst voorttgemak zorgen en, als in kwade winters de Leie toetrekken Uw broek afsteken zonder haaste. tt Gemak gaat voor dteer. En Paeptje heeft zodanig de lof van zijn ideaal gezongen dat, toen hij zijn schaapjes op tt droge had, en een villa zette, met trappen op, en boven de voordeure "tt Ge 1 uk v 1 i e g t **, heel de parochie Paeptjes villa wist te noemen : . t t d roge tt • " V1.lla - 1n
* NOG PAEPTJE tt Zelfde Paeptje, als het in zijn villa woonde, tn staakte daarom het werken niet. Dat tn was toen geen tijd van pensioen voor werkman en voor middenstand; zo wanneer moest iemand de riem afleggen'? Paeptje bouwde voort : een zoon metsenaar, een zoon timmerman en de jongste leerde voor azustek. En Paeptje 222
gaf raad en zei : "Op een zekere ouderdom begint een mens te leren leven. Dat is : doen wat elk-end-een niet ~n kan, en doen doen wat alleman kan. En slim zijn in winterzomer goed. Enne, zei Paeptje, weet ge waarin mijn secreet van bouwen zit? Spaart de kalk niet, het water of het zand en goed mengelenH. En een maand of twee vóór den uitkomen, tegen dat de grond open kwam en ze konden beginnen putten slaan en de zolementen delven liet Paepe strooibrieven drukken met van onder in grote letters de leuze " S p a a r t d e k a 1 k n i e t, h e t w a t e r en h e t z a n d ''. Maar de drukker die 't briefje te drukken kreeg had een komma miszet en 't briefje luidde : Spaart de kalk, niet het water en het zand. Paepe was gloeiende dul. Zekere dag toen Paeptje 't werk had van een duiker over de Kattebeke, zei de drukker die ook schepen was dat 't best ware een keer de werken te gaan nazien ter plaatse. De heren van de wet dubden een toelange, kniesden wat hier en kniesden wat daar en lieten verstaan dat de moortelspijze niet vet genoeg 'n was. Paeptje, 't fraaiste ventje van de parochie, schoot in een franse koleire, stekte een piamaaster moortel uit de kuipe en smeet hem op de kake van den drukker-schepene. - Daarzie, zei Paeptje, daarzie mijnheers, en kijkt nu zelve of hij vet genoeg is; ziet hem plakken. En dat is zo waar of ik hier 'n sta, want dien duiker over de Kattebeke 'n is door de schepen van openbare werken nooit in aanveerding genomen. Benauwd van Paeptje's zoons.
* DE VERVROZEN SAVEL Nooit Guust Van Hove gekend? 'k Kan 't aannemen want hij is lang dood en was in 't begin van onz' eeuw gardesjampetter op mijn parochie van Sint Maarten. 223
Rap, gedienstig, beleefd maar hij kon te lettel frans. Niets anders of zo wat van komsie, komsa of van parisie of paria, alla wat kort soldatenfrans. Zekere dag komt van de statie een vreemde viage~r die op de Knok vroeg naar Delhaize en Guust voelt hem groeien, wijzend met de punt van zijnen savel antwoordt : "De l.eerze par là'' en hij zond den Brusselaar, of was 'teen Wale 'k 'n weet het niet, naar d'herberg "De Leerze" nevens 't Zonnetje, rechtover 't kerkhof. Guust had een foutje. Hij was te streng voor de jonge knapen. En soms werd hij door die met zoete wrake vergolden. 't Was een strenge winter en in acht dagen tijd, ze trokken de Leie toe, gelijk de laatste lange winter van twee en zestig-drie en zestig. Er stonden wafelkramen op de Leie, er was muziek met den trekzak en Miel Andries schaverdijnde zijne naam in 't ijs. Ze poeften kastanjes en schonken koffie maar korte drank was verboden van d'heren van de matigheidsbond. Guust, de garde, was een slokje gaan nemen in 't Oud Gemeentehuis want in een vorst van 20 graden en de wind die van Gent blaast, wie kan daar tegen zonder nu en dan een slok olie van rogge. Al met eens, de voordeur van d'herberge slaat open, de kleine Proosten Andries, die nevens mij zat in Sint Maarten in de leering van d' eerste Communie, Proosten komt t' enden asem en roept : "Guust, kom zeere, ze liggen op de Leie aan de kap om een ijsstoel". Guust stormde uit de schenkkamer, zet zijn kepi vaste, nam savel en buikriem van de kapstok en, te vierktauwe over den aard van Bakkers, naar de vechtende ijsstoelders. Hij wilde de kerels scheên; binst de wijle dat hij handhaafde en sleurde, trok Pier Wambeke Guust zijn savel van 't kleine riempje dat aan zijn ontgespten buikriem hing.
van Gent blaast = uit het Oosten
224
Ten langen laatste lukt het Guust de jongens te kalmeren, geeft ze wat op hun achterwerk en sakkert en vraagt : "Wie zijt ge? Waar woont ge? Ge zult van mij horen! "en hij grijpt naar 't handvat van zijn savel. Maar de savel is weg tot Proosten Andries hem weer brengt om in de neuze van de garde niet te geraken. Guust bedankt den braven Proosten en, om nog een keer tegen de ijsstoeldieven te schelden en te donderen en zijn woorden kracht bij te zetten, wil hij zijn savel trekken. De savet zat in de schee gevroren. Van waar kwam dat water in die savelschee? Nu kunt ge peinzen wat ge wilt, maar hoe dat water in die schee kwam kan ik met de beste wille van de wereld op het hagelblanke papier van 't Beertje niet neer schrijven; om der wille van de goede zeden en de welgemanierdheid 'n zou dat een welgelikten beer niet betamen, al is 't zake dat heel d' historie van Guust Van Hove op dien vervrozen sabelpunt draait. Ja maar ja, de fiere Leiezonen, ze kunnen wat als 't leute geldt. 't Beertje 1964.
225
Leietocht I
DIE zomer ging ik mijn vierde kwart eeuw leven in. Al
wat de mens nog krijgt na de zeventig is toemaat. Een aangenamer jubileum heb ik niet gekend. Tijdens de hoogzomer had ik gekleurde postkaarten ontvangen van vrienden en kennissen die in het buitenland verbleven: een uit Amsterdam van een oud-schoolmakkert een uit de Auvergne in Frankrijk met de krater van een gedoofde vuurbergt een uit Amerika met het Witte Huis en ook een uit Osaka met de tentoonstelling. Is het verre genoeg? Hoe verder hoe liever zeggen de dolaards. Twee kennissen waren naar het zuiden van Frankrijk geweest. De ene moe van wandelen in La Fontaine de Vaucluse waar Petrarca zijn kuise idylle met de schone Laura beleefdet de andere moe van plat liggent die zei dat doe ik nooit meer. Waarom niet gewandeld'? Het was te warm en niet meer gewend van te voet te gaan; en daarbij de Azuren Kust is ook niet alles : geen grast geen lindent geen beukent geen eiken. Alleen kreupelhoutbossen. Op het einde van de maand Augustus trok ik samen met een vriend naar Venlo om de tentoonstelling van Albert Servaes uit zijn Zwitserse periode te zien. Het zien waard en nooit volprezen. Toen zei de vriend: ga je niet mee met ons naar de oude streek? Je zult daar zijn gelijkthuist meester van de tijd en nevenbaas van tt kot. Emilie de meid is daart 72 jaar oud
Osaka = Wereldtentoonstelling in Japan 1970
226
maar nog wel te poot en ze heeft ogeen slafelijke arbeid : was- en droogmachine, afwasmachine en alles wat de hemel geven kan. Kom maar mee. 'k Was daar vroeger geweest met mijn vrouw zaliger en 'k wist dat het aanbod mij van harte gegund was. Zo 'k zeg in mijn eigen, waarom niet. Goede vrienden 'n liggen er niet te rapen en 't is lang geleden dat ik mijn streek nog bezocht. Hewel 't is aanvaard. Ik ga mee. En wij zoefden per auto van het oosten des lands het westergat in. Ons hart reed op een karretje. Wij reden en wij rotsten doorheen de Brabantse gouwen tot we de bestemming bereikten. Het Leieland is 't schoonste land van de wereld; soms een natzak. Maar september kan schone dagen geven en er was zon zonder drukkende warmte. Wij stapten uit en kregen weer vaste voet aan een kronkel van de Leie te Deurle, een plek die evengoed als aards paradijs kan dienen als het dal van Josaphat. Daar zouden wij dagen aan een stuk verblijven zonder een ogenblik in de weg te zitten. Dat wordt je rap gewaar als je bij een ware vriend zijt en die lopen er niet dik de dag van vandaag. Wij aten een lichte maaltijd, dronken een slok en gingen welvermoeid en welgezind naar bed. Wij sliepen in de kamer die we kenden van vroeger. Voor wassen en scheren naar de voutekamer met een steil trapje, gemakkelijk om beklimmen maar lastig om afdalen, maar achterwaards trappend gaat het vanzelf. Het landhuis is een oude wel verbouwde hoeve waar de vader van de huidige gemeentesecretaris Van den Heede geboren werd. Dat vernam ik van Hugo de ere-secretaris van Latem, die de mensen uit het ommeland kent gelijk zijn binnenzak. Geslapen als een roos. Fris gewassen en geschoren en wij kwamen aan 't morgenmaal bij 't breedevenster dat uitGemeentesecretaris= Urbain Van den Heede Hugo = Hugo Van den Abeele
227
kijkt op de Leie. Daar lag de kleine rivier al slingerend door de meersen, krullend en haar weg banend zover de ogen dragen. In de verte het kasteel van de heren van Nevele waar ik graaf Arnold heb weten regeren, opgevolgd door graaf Juan die in 't kasteel de afkomst van zijn Spaanse voorouders van moederlijke zijde in eer hield. Nu woont daar graaf Henri die ik vier jaar geleden zag als kolonel en ook al een zoon heeft, Johan, burgemeester van het naaste Leerne. Zo zag ik daar opduiken vier generaties op de sterkte van het slot aan de Leie en de koeien weidden in de meersen alsaan voort. Ze vraten en herkauwden al liggend en tijdens hun vrije-tijdsbesteding werkten hun vier pensen aan de zuivelbereiding, zo we leerden, nu meer dan zestig jaar geleden in de landbouwlessen van meester Pol Govaert. Links, zuid-oost priemde de zon er door en 't ging een schone dag worden. Die dag gingen wij naar de begrafenis van een jonge notaris en 's middags kwam Remi, die mijn vriend als oude buurman had verzocht. Een smakelijke maaltijd: roastbeef en vers getrokken prinsesjes. Na de rust op de boomgaard vertrokken Remi en zijn vrouw. 's Avonds was een andere vriend te gast. Nand, met zijn vrouw, geboren Van Severen, zuster van Joris, vermoord te Abbeville. De ruwaard werd vroom herdacht en wij spraken over de kinder- en jeugdjaren. Wij trokken ons los en zaten allemaal tot over de kop in stil geluk. 's Anderendaags was 't wandelen aan de Leie. Wij keken onz' ogen uit in het Land van de Leie, en de natuur, de koningin van het standvastige en het leven, eeuwig wisselend. Wij kwamen in de dorpskom waar ik van verre zag aanstappen, Hugo met zijn strooien hoed op en in de hand het jonge notaris = Lucien Agneessens te Nazareth Remi = Remi Carton Nand = Fernand Pauwels Hugo = Hugo Van den Abeele
228
Van links naar rechts: Herman Maes, Mevrouw Maes, M evrouw Van de Vijver, Hugo Van den Abeele, M evrouw Bekaert, Herman Bekaert, Mevrouw Moerman, Maurice Coene, Gaston Baert, Jozef Goemine, Mevre>u w Matthijs, Jan Moerman, Mevrouw Coene, Mevrouw Goeminne, Geo Vindevogel, Lu c Matthijs, M evrouw Van den Abeele.
postmandaat van zijn pensioen. Vriendelijk als vroeger maar niet veel van zegs meer. Wij spraken af in de oude bakkerij van Verplaetse en wij dronken daar een borrel. Alles is er vernieuwd. Hoge stoelen aan de schenkbank. Daarachter een jonge, pronte bazin en een baas die zijn werk kent. 's Noens aten wij vis zonder ons te storen aan de toelating van vlees. De vriend Berten was gekomen met zijn vrouw en wij zagen ze gaarne terug. . - En hoe is tt met de kinders 1 -God zij gedankt. Ze komen eerlijk aan hun brood. - Dat is hoofdzaak. En swatelen tot in de valavond. De dag daarop, de zaterdag was er een voorafbelegde vergadering van het bestuur van de Kring, om te spreken over het jaarboek, over het Museum en we stelden vast dat de jongeren in de bres waren gesprongen om de overledenen en de oud-wordende leden af te lossen. Ze weten nog betrekkelijk weinig maar ze kunnen al veel en het werd een fijne werkvergadering. '
De zondag naar de mis in het vers geschilderde kerkje en daarna was het uitzetten naar het land van de Schelde bij Oudenaarde, alwaar makarons gekocht bij Lionel Orlans die met mij leerde zwemmen in de rootbakken van de Leie aan de monding van de Kattebeek. Lionel woont nu buiten de stad maar komt nog bijspringen de zondag.
* En dan naar Ronse toe tot op de hoogte van Beaulieu alwaar verwelkomd door baas Swartelé en wij een schaapsribbe peuzelden. Wij zaten op het terras in de hoogte en zagen aan de einder het Walenland.
Verplaetse - het Schuttershof te Deurle Berten - Albert De Mulder
229
Na het vullen van de putjes en wat rusten togen wij naar schilder Bert Van de Velde in Schorisse waar mijn vriend een oliedoek van de streek van Navarra kocht en ik een tekening van het visserdorp Casaquès in de buurt van Salvador Dali. Het werd al laat en over tt kruispunt Elzele - dat is Eliezelles nu ingepalmd in de Henegouw - moeten wij voorbij Etikhove en wij zagen daar het Valerius De Saedeleer-Centrum. Het was zes uur en zoëven gesloten. Maar Elizabeth, de dochter van Valerius kwam buiten en zei : van waar zijt ge? Wij zeggen van Deurle. Martha, zei Elizabeth tot de jonge dochter, laat die mensen binnen en wij mochten na het sluitingsuur de schildertempel zien. Schilderkunst van Valerius en weefkunst van zijn dochter. Wij herkenden Elizabeth. Wij hadden in La tem haar portret gezien van Gustaaf Van de Woestyne, 1904. Nog diezelfde vinnige oogjes. Wij keken door de ramen op de top van de berg waar Valerius schilderde. Het wijde landschap. Navarra in tt Vlaams. 's Anderendaags lagen wij op de boomgaard onder de appelaar. Daar kwam een witte boot voorbij met opschrift Benelux, die vaart van Kortrijk op Gent. De keuntjes speelden in de wei. De waterhoentjes schommelden aan de waterkant. De zwaluwen scheerden over de Leiespiegel. Toen stond ik op en daar roept een man van jaren: Wel, wel, wel, 't is dezelfde van vijf en zestig jaar geleden. En het ging over de tijd dat wij samen op de tekenschool zaten, Speybroeck van Leerne. Hij zei tot de meid : Heeft madam dat gezeid van dat timmerwerk? Ze zal dat zeker vergeten hebben. De meid trok mij een oogje. Hij ging binnen in de keuken en Emilie zette hem een borreltje voor. Zo komt Speybroeck nu en dan om dat timmerwerk te helpen onthoudent naar hij zegt. Wij tikten samen. - Nog eentje vroeg Emilie. Eén soldaat tn vecht niet. -Een mens op jaren moet oppassen. 230
- Toe, toe, .zei Speybroeck. tt Is beter .zat dan zot. tt tn duurt .zo lange niet. En wij dronken nog een halvetje. Alles met mate .zei Uilenspiegel en hij sloeg .zijn wijf met de meter. Ik trok in de kamer met het brede raam en las wat over de Palestijnen die vechten in het Midden-Oosten. Is dat nu die Leietocht? Ja tt man, maar hij is er voor de helft nog niet. Het wordt te lang en ik wil het kort pikken. Morgen komt ook alhier als t t God belieft. 1970
231
Leietocht 11 QHt jat de Leietocht van de zomer die voorbij is. Over de Leie is niet zoveel nieuws meer te vertellen na Gezelle met de Jordane van zijn hart en de aderslag zijns levens en na Richard Minne over dat kieint onooglijk rivierke. Maart voor wie aan de oevers vandeLeiet onder een druivelaar t het levenslicht aanschouwde is er aan de Leie altijd nieuws. Nieuwsgierigheid kan een ondeugd zijn maar weet- en leergierig zijn is de kavel van elke goedgunstige lezer en het is daarenboven een deugdelijke bedrijvigheid. Zeg maart toen ik aan de Leieonder die appelaarlagtin de zont getemperd door de knoestige takken en de geelwordende bladeren en blozende appelst was ik weeral wat aan het leren. Ik zag die appelaar in zijn stille glorie van kruin tot worteistronkt fier om de appels die hij droeg. Dat was een schilderij van Valerius De Saedeleer die zo goed bomen wist te schilderen. Geen boom die schoner de takken van zijn kruin laat sprieteten en dat heeft Valerius gezien toen hij liier in de streek schilderde. En die appeltjes die beginnen te blozen langs hun zonnekanten bewaren tot in mei; is tt wonder dat Adam en Eva daaraan verloren gingen'? Toen een wormsteekte appel afviel en in de Leie rolde zag ik een waterhoentje van tt verschieten wegvliegen en in zig-zag over het water. Ik stond op en trok weg. Aan de Leie moet je wandelen en wij kwamen aan een oude hoeve te Latem bij schilder Joe Van Rossem. Daar zagen wij weer wat nieuws. Nog niet gehoord van Joe'? Je zult daar later wel van horen. Hij
232
schildert nu een jaar of tien en is meester van kleur, zwier en borstelsnok. Drie portretten van een man met een baard, drie gans verschillend in opvatting, houding en koloriet. Een nobele baardman heft de armen, wringt de vingers. Hij speelt met een bolletje. Een andere mijmert in een aureool en heeft een groen stokje in de mond. Twee grote doeken met jazz-spelers, speelser en woeliger dan de zingende engelen. En daarnaast in de hoek een begonnen portret. Op de achtergrond de Leie die kronkelt en daarvoor een dame met zwart lijfrokje en zonder rechterarm. 'k Zeg, Joe, die rechterarm moet er zeker nog bij 1 Hij 'n doet, zegt Joe, je zoudt de Leieniet meer zien. Hier zaten wij dicht bij de kunst van Altamira maar fijner in de verf. Geen ossenvet noch stierenbloed maar felle kleur en lichte toets. Er zijn er aan de Leie die nog wat kunnen. En het geraakt geweten want zij verkopen aan de fijnproevers. Wij kwamen naar huis en aten hesp met voltarwebrood van de bakkerij aan de Golf. Na de rust trokken wij naar 't atelier van Vindevogel; beeldende kunstenaar staat er op zijn kaartje maar hij mag dat, want hij kan wat. Hij herkende mij. Veertig jaar geleden speelde hij in de vakantie op het erf van mijn ouders met mijn zoons, op Groeninge. Daar kwam de jonge zoon. De gelijkenis van de zoon met zijn vader is d' eer van de moeder en vrouw Vindevogel straalde nog geen klein beetje. De nagel op de kop, zei ze. Vindevogel is de zoon van de bronsgieter en is een fijnbesnaard artiest. Ze moeten niet altijd kwaad spreken van levende kunstenaars. Maar één foutje, je geraakt er niet weg. Een trekplaaster zoals Servaes in zijn tijd. 's Avonds kwam een oude vriend, Robrecht met zijn gade Lucie. Er was iets gereed gemaakt dat hij gaarne at en 't werd nogal wel oversopt. Mensen van jaren passen op
Robrecht- Robert Torck
233
bij 't eten zoniet zijn ze daags nadien geen pijp tabak waard. Het werd een zalige maaltijd; ik 'n zeg maar dàt. Het was alsof vijftig jaar maar van gisteren waren. Schimmen doken op en kregen levende gestalte : Nand Pauwels, Wies Moens, Herman Lippens en vele anderen. De onnozelste dingen kwamen eerst aan de dag. Wat ik glad vergeten had, dat had Robrecht onthouden en omgekeerd. Van mijn broer die een boek vol fantasie aan 't schrijven was - Het Tweede Leven van Wieske Veyt en hem 's morgens vroeg : Bob, wat heb' je gedroomd? Van zijn vader die van een klant een bestelling kreeg met adres Kinderfabrikant; hij had de wagen vergeten. Van de kinders, van de kermissen, de prijskampen en het uitblazen van de brandende kaarsen achterwaards om. Van de Platte Hoste met zijn schort die hij na 't werk tegen de muur stelde stijf van de vernis. Alles wat mijn vriend en gastheer vroeger wat overdreven vond, werd hier gratis bevestigd en voor echt en waar verklaard. 't Was een plezier om horen en wij voelden ons herleven. Van de nieuwe tijd geen woord. En 't vrouwvolk schaterde van 't danig lachen. 't Werd al rond den elven en ze klinken. 't Is de dochter die om vader en moeder komt omdat papa zo gaarne aan 't stuur niet meer 'n zit. Wij gingen mee tot in het deurgat. Het was een avond die telt voor zes.
* 's Anderendaags was 't weer wandelen en de Leiemeersen lagen in een lichte waze. Geen regen maar een specie van Parijse smoor, wat fijne kakeplak. De koeien bleven liggen in 't lauwe gras en aan de overkant van de Leie piepten de keuntjes uit hun pijp op de helling van de oever langs de buitenbocht waar de stroom de potaarde uitschuurt. Keuntjes kunnen spelen gelijk kinderen, zo vrolijk en zo dartel en de koeien lagen daarop te kijken. De zon priemde door en de Leie werd geel als goud. Die middag kwam een verrassing. Er was een man ver-
234
.zocht die ik nooit gezien had maar familie is van 't .zoveelste knoopsgat, kozijn Van de Wiele. Kozijn is veel ge.zeid. Eigenlijk een gebroken kleine-achter-andersweer; anders ge.zeid mijn overgrootvader en .zijn bet-overgrootvader, dat was dezelfde man. Boere.zoon uit de Krekelstraat en soldaat van Napoleon, oren afgevrozen in Rusland. Na Waterloo was 't voor een been af 70 gulden pensioen per jaar en een arm'"af dat was 40 of 50 guldens. Oren af of ander letsel werd een erepost van veldwachter of een vertrouwenspost van nachtwaker of lantaarnontsteker. Kozijn Van de Wiele .zat te lachen. Ik bekeek .zijn lange scherpe neus van de Van de Wiele's en de vooruitspringende kin, precies die van mijn grootmoeder, Virginie. En wij spraken voort over het land van de Leie en .zijn toekomst. a
* Nog diezelfde dag bracht mijn vriend mij naar de fabriek waar hij dagelijks werkt. Daar was een nieuwe onthulling. Een weverij met modern tuig. In de eendelijke weverij kletsen en klakken de getouwen met automatische spoelwisseling. En wat verder, het allerlaatste weven op Japanse getouwen en je hoort ze niet. De schietspoel is afgeschaft. De garenklossen winden af en het draadje wordt als inslag van links naar rechts gedreven door een waterstraaltje. Het verre Oosten bloost hier op 't oude gehucht van de Twaalf Apostels. Of liever, de oude handwever moet hier blozen : één wever voor vijftig getouwen. Wij stonden paf. De wever in 't wit gekleed gelijk de chirurg in 't hospitaal; de bobijnsters gelijk baronnessen. Toen trokken wij naar het Museum dat wij veertig jaar geleden begonnen aan te leggen. Het huldigen van het Leieland in doek en in beeld. Vlaamse kunst en beschaving. Alles van het beste. Kozijn Van de Wiele- burgemeester Van de Wiele (zie blz. 241)
235
Aan de Twaalf Apostels draait de industrie; hier schittert de kunst. Materiële vooruitgang en opgang van de geest zijn toch twee verschillende dingen, zei Wies Moens. En wij reden terug naar 't konvent van mijn vriend, langsheen de Krekelstraat. Geen krekels meer in de valavond van een warme zomerse dag. Landhuizen van een nieuwe woonwijk, met winkels op 't Hoekje met Amerikaanse dozen van Marie Thumas in de uitstalramen, Hier en daar nog langs de weg, een taaie ginstestruik, wat wild gras, Nazaretse stekjes en pijpkoteraars. Dat is de weggeblazen heide in 't Leieland. De jongeren weten het niet meer. Maar wat zou Pierke Van de Wiele, de veldwachter van Petegem daarvan zeggen, moest hij kunnen weerkeren'? Hij die hier boerde bij zijn vader toen ze hem kwamen oppikken in 't begin van d'ander eeuw om te gaan vechten tegen "de Reus'' in 't leger van Napoleon. Hij zou niets zeggen maar verstomd staan gelijk zijn achterkleinzoon tijdens die Leietocht, toen hij in zijn bakermat, de Krekelstraat, Napoleon in een Vlaams licht zag schijnen, En de achterkleinzoon voelde zich als Adam in 't verloren paradijs. Een troost. Het was misschien allegaar maar een voorlopige waarheid. In het zand van de Krekelstraat ligt een deel van de levensloop van Napoleon besloten. Tot de geboorte van die kleine brem hier heeft geheel het universum bijgedragen. 1970.
236
AANTEKENINGEN
Aantekeningen bij de inleiding (blz. I 5-22) (I) Binnen- in tegenstelling met ,.Buiten". Binnen -
bebouwd gedeelte, binnen de muren. Buiten - landbouwgedeelte, buiten de muren, extra muros. De verachting die de "buitensen'1 voor de "binnensen" en omgekeerd koesterden is te verklaren door het feit dat in het Ancien Régime (van voor 1795) de Binnen onder het schependom der stad Deinze viel, de Buiten daarentegen rechterlijk bestuurd werd door de vierschaar van 's Graven Lievenare, van het prinselijk leenhof van Tielt, afhangend van de Kasseirij Kortrijk. (2) Ronde van België : Gaston Martens reed ze uit. Ook Bertrand Seeuws reed mee; toen hij te Tervuren allang alleen reed vroeg hij aan een boer die op zijn land aan het werken was hoe ver Brussel nog was. De boer antwoordde "nog drie uren" (bedoelde natuurlijk 3 uur te voet) en toen gaf Seeuws, in het zicht der haven op. Over het fietsen te Deinze omstreeks 1900 zie ook K.O.K. 1967, blz. 163, nota 5· (3) Uitwijking naar Amerika, zie BAERT in K.O.K. 1935· (4) Jan Lagrange werd burgemeester in 1920 en bleef het tot zijn overlijden in 1932; hij werd opgevolgd door Jozef Van Risseghem. Lagrange had Galens opgevolgd. Jan Lagrange leefde van 1855 tot 1932; over de verwantschap der Lagranges zie K.O.K. 1944· Over de Lagranges en de zijdenijverheid zie Hugo Van den Abeele in speciale K.O.K.-uitgave "Het Ontstaan der Zijdenijverheid in de Stad Deinze", uitgegeven 1935, met t.g.o. blz. 109 een foto van Jan Lagrange. Over de Lagranges zie ook "Ioo Jaar Vooruit" en ,.Het Vlaamsch Gezelschap te Deinze" K.O.K. 1962. (beide H. Maes). (5) Dit gedenkteken stond op het Congoplein tot het plaats moest maken voor het gedenkteken voor de burgerlijke oorlogsslachtoffers van mei 1940. Het Van Dorpe beeld werd toen gezet op de hoek van de Peter Benoitlaan en het Congoplein, tegenover de woning van notaris Jaak van Cauwenberghe. Over Van Dorpe leze men K.O.K. 1962, blz. II9· (H. Maes). Het Congoplein kreeg die naam naar het gedenkteken Van Dorpe (met een bronzen negerfiguur door de Duitsers in W.O. I weggenomen); tevoren heette het "Den End" of officieel "Neerleie". (6) Over hem schreef G. P. BAERT in Biekorf en K.O.K. 1955· (7) Justin Albert Marie Calewaert (zoon van Ludovicus Xaverius Calewaert en van Constance Van Eeckhoute), was jeneverstoker en 40 jaar oud toen hij op 18 oktober 1893 de geboorte meldde van een zoon Karel Justin Marie Ernest Calewaert, welke Karel de 27e bisschop van Gent zou worden. De moeder van deze Karel was Odila Maria Julie Van Wambeke. Getuigen bij de aangifte waren Achiel Van Eeckhoute, toen 41 jaar oud, en de 37 jarige Ferdinand Lagrange, beiden zijdefabrikanten te Deinze. Deze Ferdinand Lagrange (1856-1919) was gehuwd met Maria Calewaert; hij was de broer van Jan (zie nota 1). In 1888 werd Justin Calewaert met I stem meer dan de liberale kandidaat Paul Van Reuverzwijn tot gemeenteraadslid verkozen. Van die ene stem hing af of de stad zou bestuurd worden door een katholieke of een liberale meerderheid. Er
239
was dan ook heel wat storm in de gemeentelijke politiek omwille van die telling. Beide muziekkorpsen vierden reeds de overwinning. (8) Zie H. MABs : roo jaar Vooruit. (g) Zie H. MABs : Boerenoorlog in de Deinse Pers, K.O.K. rg66. (ro) Is nu het Hoger Rijksinstituut voor Technisch en Handelsonderwijs, Lindenlei 18 te Gent, maar in de volksmond nog altijd "de Nijverheidschool" of kort ook "de Lindelei". Over zijn studie daar schreef G. P. Baert ook een verhaal in Biekorf 1970, onder de titel,,Panoptikum". AANTEKENING bij 11 Van den baas uit de Schietspoéle., In Den Baas uit de Schietspoele tekent G. P. Baert een portret van zijn vader. Naar aanleiding van de publicatie van dit verhaal schreef Albert SAVBRYS volgende brief aan G. P. Baert : "Uw boekje gelezen en moet U er hartelijk geluk mede wenschen. Daar zit stof in om een uitgebreid werk er over te schrijven~ U moet datzelfde motief van Baas uit de Schietspoele op minstens zeventig pagina's krijgen en uitgeven. Geïllusteerd. Ik zorg daarvoor. Morgen ga ik naar Kortrijk en laat Putman dat eens lezen, ook geef ik het aan Streuvels. Wanneer komt U nog eens naar Deinze met Uw madam? Als 'k langs Brugge kom spring ik eens binnen. hartelijk Albert Saverys". Deze brief van Saverys lag ten toon in de uitstalkastjes bij de foto's in de tentoonstelling "Saverys en Deinze" mei-juni I97I· Putman hier vernoemd is Willem Putman.
OPMERKING bij "Van den ouden dis.. Baert In deze tekst vertelt G. P. Baert over het gezin waarin zijn vader opgroeide. In het volgende verhaal heeft hij het over zijn grootvader aan moederskant. Om de familie even te kennen geven we hier een paar familiegegevens die het verhaal schragen. G. P. Baert werd op 3 juni r895 geboren te Deinze in de Gentstraat, drie vier huizen westwaarts van de afspanning De Appel (gehouden door Adolf Peers en Stina Cannoot). De bevalling gebeurde op een bank onder de druivelaar, en met bijstand van Roze Gaze (haar man was aan de gasdienst; Roos Tuytschaever). G. P. B(aert's) vader was Gentiel Edgard Baert; hij was 29 jaar oud en zijdewever van beroep bij de aangifte der geboorte; de moeder van G.P.B. was 23 jaar en kleermaakster. De getuigen der geboorteaangifte waren Desiré en Emiel Vincent, respektievelijk 46 en 26 jaar oud, bakkers naast het stadhuis te Deinze. Gustaaf Liebaert was in r895 schepen van burgerlijke stand. I 0
240
GENTIEL BAERT werd geboren 13 juni I866 als zoon van August Baert (geboren I82o) en van Virginie van de Wiele. AuGusT BAERT werd geboren in "De Droge Boom" op de baan van Grote Dries naar Gavere. Virginie van de Wiele, was de dochter van de eerste veldwachter van Petegem, Pieter van de Wiele, gewezen Napoleonsoldaat die de terugtocht over de Berezina overleefde (zijn oren waren in Rusland afgevroren; K.O.K. I964, blz. 94) en die een landbouwerszoon was uit de Krekelstraat, die leidt van de Gaversesteenweg naar Astene-bos, dat vroeger (1900) nog heide was. Deze Pieter van de Wiele is de betovergrootvader van burgemeester Van de Wiele, die afstamt van een zoon van Pieter, dus van een broer van Virginie. August Baert was warmoezenier (groentenkweker en -verkoper) rechtover boer Isidoor Colle, Gaveresteenweg. August was de zoon van Francies Baert-Colpaert, geboortig van Kruishoutem. G.P.B.'s moeder was Elisa Bracke, geboren in 1872 te Kruishoutem. Haar ouders waren Corneel Bracke-De Meyer (dit is Corneel uit het volgende verhaal). B. P. B's grootmoeder Bracke-De Meyer was de zuster van Remi De Meyer, werktuigkundige smid in de Gentstraat, die zelf de vader is van Remi De Meyer uit de Tolpoortstraat, bestuurslid K.O.K. Deze Remi De Meyer, de oudere, was gehuwd met Hortense Baert, zuster van GentieL Deze Hortense Baert, geb. I863, was voor haar huwelijk meid bij de grootvader van Henri Liebaert (gewezen minister); zij ging met de kleine Marcel Liebaert in Astene-dreef wandelen. Remi De Meyer Sr. vinden we op de "peetjeslijst" der Daensisten (K.O.K. I967, blz. I54)· Ook Gentiel Baert was Daensist maar daar hij werkte voor Jan Lagrange, mocht hij dat niet laten blijken. Gustaaf en Petrus Baert waren ook "peetjes". 2° Van De Wiele PIETER FRANcis VAN DE WIELE werd geboren te Petegem op I5 maart I790. Zijn vader was Francies Van de Wiele die op 9 oktober I795 te Petegem overleed; zijn moeder was Jeanne Carotine Lambrecht die op 29 januari I8I I te Petegem overleed, 63 jaar oud. Op 22 april I8I8 te 6 uur 's morgens huwdePieterVan de Wiele, wever van beroep, met Française V erleyen, zes jaar jonger dan haar 28-jarige bruidegom. Zij was dienstmeid, geborenteMachelen uit Bernard Verleyen, wever te Macheten en Jeanne Marie Bazijn, spinster. WeverPieterVan de Wielekreeg op I9 januari I8I9 een zoon Eduard en op I I mei I82I een dochter Virginie (die op I oktover I844 August Baert huwt). Wanneer hij in I823 de geboorte aangeeft van een dochter is hij intussen veldwachter geworden. Hij blijft veldwachter tot bij zijn overlijden op 8 januari I856. Op 26 januari x823 krijgt hij een dochter Ferdinandine (die op IO november I847 Bernard Claus huwt), op 29 december 1824 een dochter joanna (die op 22 november I848 Bernard van Outreve huwt), op 25 januari 1828 een dochter Sophie, op 28 februari 1832 een zoon Charles-Louis, op 28 september 1834 een dochter Rosalie en op I februari 1837 een dochter Pauline. Het waren de twee zoons die in 1856 het overlijden officieel aankondigden; Edward was landbouwer en Charles dagloner. De veldwachter woonde toen in de Achtermeersstraat in de wijk Dries. De huidige burgemeester Ernestus Mauritius Aloisius Van de Wiele werd op 31 december 1920 te I uur geboren in Astene. Zijn vader was de toen 39-jarige Ernest Leo Van de Wiele, een landbouwer die in Machelen was geboren op 24 oktober x88r maar boerde in de Parijse straat te Astene.
241
De moeder van de huidige burgemeester Maria Louisa Schiettecatte, toen 34 jaar oud, geboortig te Eke. Ernest Leo Van de Wiele was de zoon van Angelus Van de Wiele, wever te Machelen, en van ]ustina Dhondt, herbergierster. Angelus werd op 19 oktober 1854 te Petegem geboren als zoon van Edward (oudste zoon, 1819 geboren van Pieter en Francoise Verleyen) en van Sophie Colman, landbouwer in de Nachtegaalstraat.
Dus: Francies Van de Wielet 1795
+ IPieterVan de Wiele I 1790 Francies Baert + + t Edward 1819 Virginie 1821 x August 1820 + ~----------------~-~~------0
0
Angelus
t
0
0
Gentiel
1854
Ernest Leo
t
0
0
0
1866
Corneel Bracke-De Meyer
x
+
Elisa Bracke
0
1872
~-~-------------------------------------~+------~
IGaston I 1895
1881
0
IErnest Maurits I
0
Clovis
1920
LEffiTOCHT In de zomer 1970 kwam G.P.B. nog eens naar de Leiestreek vanuit Hasselt; hij was te gast bij voorz;itter Luc. Matthys in wiens huis te dier gelegenheid een K.O.K. jaarboek-redaktievergadering werd gehouden. De voorûtter nodigde ten behoeve van de K.O.K. eresecretaris G.P.B. verscheidene "lichtingen" vrienden uit. Over het verblijf te Deurle schreef G.P.B. de twee voorgaande brieven die nog niet eerder gepubliceerd werden. In 1971 kwam G.B. Baert andermaal op bezoek. Dan werden de hiervoren gepubliceerde foto van G. P. Baert en de groepsfoto genomen, door archivaris Gaspard De Schrijver. N.S. -
242
Nota's en aantekeningen zijn van Herman Maes.
' J
..
'.I
'----
Prof. Em. Egied I. Strubbe
In Memoriam Prof. Em. Egied I. Strubbe
1897-1970
O
p 7 november 1970 overleed in zijn geboortestad Brugge,
ons erelid Egied-ldesbald Strubbe. Hij was doctor in de rechten en hoogleraar aan de Universiteit te Gent, doctor honoris causa van de Rijksuniversiteit te Leiden, lid van de Koninklijke Vlaamse Akademie voor Wetenschappen van België, lid van de Koninklijke Kommissie voor de Uitgave van oude Wetten en Verordeningen van België, lid van de Koninklijke Belgische Kommissie voor Geschiedenis van België, lid van de Koninklijke Belgische Kommissie voor Volkskunde, groot-officier in de Leopoldsorde, groot-officier in de Kroonorde, Commandeur in de Leopoldsorde. Toen wij ons veertigjarig bestaan vierden op 14 december 1968, heeft hij op het stadhuis te Deinze gezegd welke waardering hij ons toedroeg en de redenen waarom. Bij geen enkele feestelijkheid werd hij vergeten en hij bevond er zich als "een gelukkige gast onder oude en verkleefde vriendentt. Hij loofde ons werk en prees de vriendschapssfeer die hij bij ons ademde, naast de samenwerking van de stedelijke overheid en de Kring en de onbekrompen steun die steeds aan ons genootschap en aan het Museum werden verleend. Hij verzweeg hierbij schroomvallig de hulp die hij ons van af de eerste jaren der oprichting heeft geboden en het werk dat hij persoonlijk had verricht. Op dit stuk vermelden wij zijn bijdragen: DeHo mologie der Costumen van Deinze, Jaarboek XV, 1948, blzn 9-20, Het Oude Recht van Deinze, Jaarboek XVI, 1949, blzn 97-146, in het jaarboek XVII, 1950, blzn 41-48, gewijd aan de H. Poppo van Deinze, Maatschappelijke Inrichting in de XJe Eeuw. Hij bundelde en ordende en schreef de inleiding voor XX-XXI, 1953, uitgegeven na het verscheiden van wijlen A. Cassiman. Ten slotte kwam onder zijn leiding aan de dag Analytische 245
Inhoud en Alfabetisch Register der Stad Deinze en van het Land aan Leie en Schelde 1929-1964, Jaarboek XXXIIt blzn 7-42. Alsof dit niet volstond voerde hij het woord tijdens een propaganda-avond in de zaal "De Drie Koningenut hield een wandelvoordracht over het Kasteel van Deinze, waar de H. Poppo geboren werd en hij bracht een bezoek aan het Museum om aldaar bewaarde voorwerpen te identificeren. Hij begon zijn publicaties in samenwerking met zijn latere zwager E. Hosten, over De Bende van Baekelandt, onthoofd te Brugge 1803, en was de auteur van Egidius van Breedene (•••• -1270), gravelijk ambtenaar en stichter van de Abdij Spermalie, een studie van Les Coutumes de la ville et Chätellenie de Warneton, 1959, Strubbe en F. De Simpel, Chronologie E. Strubbe en Voet en vele andere bijdragen in tijdschriften. Zijn werk was te veel omvattend dan dat wij de toegemeten plaats zouden te buiten gaan om alles op te sommen. B i e k o r f Brugge schreef over hem dat hij als rechtshistoricus de Lage Landen zijn recht mocht noemen, hierbij denkend aan het motto "Mijn land is 1nijn reche' dat in een van zijn ex-libris staat. Hij had belangstelling voor al de uitingen van het dagelijks leven, de gebeurtenissen in zijn parochie Sint Gillis te Brugge tot de wekelijkse tornooien op het voetbalveld. De akademische wetenschap heeft hem geen enkel ogenblik van het volksleven kunnen weghouden. De zondag vond men hem op het terras van Cranenburg ter Grote Markt waar hij bij het slurpen van een koffie de geest der oude stede ademde en hij deelde er aan de vrienden zijn bevindingen over volkskunde mede doordat hij als de dichter wist dat "landen die geen legenden hebben, gedoemd zijn om te sterven van de kou". Hij was een man van uitzonderlijke dienstvaardigheid, gul in de omgang en begaafd met een innemend karakter. Bij het huldigen van zijn vriendschap schieten ons woorden te kort om hem te danken voor wat hij voor ons deed. Wij kregen van hem menige raad, richting en bibliogra246
fische toelichtingen en hij sprak ons moed in op de weg der plaatselijke en gewestelijke geschiedschrijving. Bij al dat hard werk, meestal voor anderen, zag hij zijn droom vervuld : een actieve en scheppende droom die waarheid werd. Zijn heengaan is voor de Kunst- en Oudheidkundige Kring een groot verlies en zijn naam blijft onder ons voortleven. Aan zijn echtgenote die hem bij zijn menigvuldige taken ter zijde stond bieden wij onze innige deelneming aan. G. P. Baert.
247
BESTUURLIJK GEDEELTE
PRIJZEN UITGELOOFD DOOR KUNST- EN OUDHEIDKUNDIGE KRING EN ANDERE VERENIGINGEN EN INSTELLINGEN AAN VERDIENSTELIJKE LEERLINGEN VAN DE STEDELIJKE MUZIEKSCHOOL EN STADSTEKENACADEMIE VAN DEINZE SCHOOLJAAR 1970-1971 STEDELIJKE MUZIEKSCHOOL A.- AFDELING DEINZE
Prijzen werden geschonken door : Stedelijke Muziekschool, Kunst- en oudheidkundige Kring, Rotary-club Deinze, Generale bankmaatschappij, Kredietbank, Koninklijke fanfare Sinte Cecilia, Cantabilekoor, Davidsfonds, Muziekhandel R. van Praet, Muziekhandel F. Scheerlinck, Boekhandel Cecilia, Heer directeur van de Muziekschool. Die prijzen worden toegekend aan : x. Alle leerlingen die in de hogere graad (4° jaar) voor notenleer een prijs behaald hebben. 2. Alle leerlingen die in de graad van uitmuntendheid (5° jaar) een prijs van uitmuntendheid behaald hebben. 3· Alle leerlingen die in de hogere graad voor muziekgeschiedenis (3° jaar) een prijs behaald hebben. 4- Alle leerlingen die voor een instrument, voor zang of voordracht een eervolle vermelding bekomen hebben, van af de middelbare graad. 5· Alle leerlingen die in de lagere graad A of B, of in de voorbereidende middelbare graad, voor een instrument of zang, een grote onderscheiding (go%) bekomen hebben. 6. Bijzondere prijzen worden toegekend aan : Yves Bostyn, die de regeringsmedaille bekomen heeft voor altsaxofoon. Christine Corijn, die de Stadsmedaille bekwam voor viool. Jacques Minjauw, die de Stadsmedaille behaald heeft voor trompet.
2SI
B. -
AFDELING KRUISHOUTEM
Z.E.H. Pastoor Deken Van den Abeele, E.H. De Clercq, onderpastoor, E.H. Godefroid, onderpastoor, Z.E.H. Van de Moortel, directeur "Sancta Familia", H.H. A. Vergaert, burgemeester, A. Vergaert, R. Naessens, P.V.B.A. Bier- en groentenveiling Pontstraat, Broeierij "De Biest", Dr. Delacauw, Dr. Dossche, Dr. Hellebuyck, Slachthuis Bothuyne, H. Merchiers, Sigaretten 5 X 51 M.I.K. Kruishoutem, Zelfbediening J. De Vriese, H. 0. De Baere, Gemeentebestuur, V.A.B.-V. T.B., Kon. Harmonie St Cecilia, A.C.W., Ziekenkas "Broederzorg", Davidsfonds, Garage V.W., Nopri, H.H.A. Balduck, S. Vaes, Ryckegem, Dr. S. De Wolf, Dr. A. Staels, Dr. A. Gistelinck, Delhaize-Van den Bossche, H. Meirsschaut. C. - AFDELING MACHELEN Gemeentebestuur, Heer Burgemeester, Dr. Dauwe, Koninklijke Fanfare. D. - AFDELING VINKT Gemeentebestuur. E. - AFDELING LO-TEN-HULLE Gemeentebestuur, Heer Burgemeester, Heren Schepenen, H. W. De Groote, O.L. Vrouw Presentatie, Fanfare "De Sinte Ceciliavrienden". Die prijzen worden toegekend aan : x. Alle leerlingen uit de notenleerklassen die een eervolle vermelding bekomen hebben. 2. Alle leerlingen uit de instrumentenklassen die aan de openbare examens te Deinze hebben deelgenomen (van aan de lagere graad) en een overgangsgetuigschrift bekomen hebben (ten minste 70 %).
STADSTEKENAKADEN.UE Volgende aanmoedigingspremies werden geschonken door K.O.K. , Lions-club en Rotary-club. Voorbereidende afdeling De Lava Benedicte Miehels Frank Vander Cleyen Jacques Verougstrate Beatrice Oppeel Geert Velge Frank Verougstraete Jean
252
IOO IOO
F F
IOO
F F F
IOO
F
500
F
IOO IOO
Lager secundaire afdeling Careel Paul Laroy Marleen Vanden Poel Anne-Mie Walgraeve Patriek Coessens Klaas Bouwkundig tekenen Buyze Lucien Vander Meersch Jean-Pierre Bekaert Luc De Graeve Johan Tekenen naar levend model Lammertijn Ludwig Mevr. De Saffel-Van Gansbeke Mevr. Provijn-Huys Mevr. De Smet-Wieme Mevr. De Schrijver-Verspeurt Olieverfschilderen De Smijter Carine Van eauwenberge Piet Cant Michèle Cant Emile Coessens Piet Vincent Julien
IOO
F F F F F
I50
F
150
F
I50
F
150
F
700
F
500
F
500
F
IOO IOO
500 IOO
gooF gooF
500 F 500 F 500 F 750 F 750
F
IOOO
F
253
JAARVERSLAG K. M. KUNST EN OUDHEIDKUNDIGE KRING 1970
In het begin van het jaar 1970 ging de aandacht van het bestuur van de Kring in de eerste plaats naar de prijskamp voor het opmaken van stambomen. De twee inge~onden werken dienden beoordeeld en de prij~en dienden toegekend te worden. Zo stond de Algemene Vergadering voor de leden die werd gehouden in het stadhuis te Dein~e op 5 maart 1970 volledig in het teken van de~e prijskamp. De Heer Herman Maes, lid van de jury gaf er verslag van de wernaamheden; de laureaten, Etienne Christiaens van Dei~e, en Gerard De Groote, van Huisse, ex-aequo geklasseerd werden bekroond en de prij~en werden uitgereikt; als feestredenaar trad dan op de heer Willy Van Hille, voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Familiekunde, gouw Oost-Vlaanderen die de aanwe~igen op boeiende wij~e onderhield over familiekunde in het algemeen. De~e algemene vergadering voor de leden van de Kring werd ~oals steeds, voorafgegaan door de statutaire vergadering voor de deelgenoten. Daar werden het jaarverslag 1969 voorgedragen door de secretaris en het kasverslag 1969 voorgedragen door de Heer Maurice Coene, kasmeester, samen met de begroting voor 1970, besproken en goedgekeurd. De helft van de bestuursleden die uittredend waren, ingevolge de statutaire beschikkingen, werden herko~en. Op 4 ·april 1970 werd een reis ingericht naar de tentoonstelling "Vlaamse Kunst van Ensor tot Permeke" in de Orangerie te Parijs. Dit initiatief had veel succes wat blijkt uit het feit dat on~e autocar na enkele dagen reeds was volgeboekt. In de loop van de voormiddag brachten wij een be~oek aan de tentoonstelling. De namiddag kon ieder volgens eigen goeddenken, aard en gesteldheid doorbrengen. De reis verliep vlot 254
en na nog een kort oponthoud in Rijsel belandden wij rond middernacht terug in De~e. De traditionele uitstap van Petegem kermis ging door op maandag 5 oktober I970. In de voormiddag werd een bezoek gebracht aan de stad Maastricht onder een minder geslaagde leiding van een gids die ons door de V.V.V. aldaar was ter beschikking gesteld. 's Middags had onze groep gelegenheid om het stadje Valkenburg te bezoeken en het middagmaal te nemen. Daarna keerden wij terug naar Maastricht om de kollegiale St. Servaaskerk te bezoeken. Als laatste punt van de dagorde bezochten wij het witte stadje Thorn, zetel van een hoogadellijke rijksabdij en vorstendom. Het was iets te laat op de dag om nog ten volle te kunnen genieten van dit stemmige stadje. In de loop van het jaar kocht de Kring in samenwerking met de Stad en de kommissie voor het Museum een zelfportret van Hubert Malfait, daterend uit I935· Het enthousiasme van de afgevaardigden-kopers was iets groter dan de financiële mogelijkheden, zodat de kassier van de Kring beloofde voortaan strenger te zullen toezien op de uitgaven. De Kring stond immers nog voor grote uitgaven in verband met de inrichting van de lokalen gehuurd aan Mw. Agneessens, op de Markt te Deinze, waar de voorwerpen, thans opgestapeld in de kelder van het museum, moeten overgebracht worden. Door de bereidwillige tussenkomst van de Stad Deinze, die ons de nodige kasten ter beschikking stelde, kon dit probleem op een behoorlijke wijze worden opgelost. Door Professor Moerman, werd een aanvang genomen met het overbrengen van de collecties uit de kelders en met het op fiche stellen van onze bezittingen. Het jaarboek I970 werd in gereedheid gebracht in de loop van het jaar en werd in hoofdzaak gespijsd met bijdragen van Herman Maes en Gaston P. Baert. I970 bracht ook rouw in onze rangen. Ons trouw en toegewijd bestuurslid, Jules De Sutter overleed te Sint-Martens-Latem op n/2/I970. Hij was reeds geruime tijd ziek en kon de laatste bestuursvergaderingen niet meer bijwonen. Hij liet geen gelegenheid voorbijgaan om ons mee te delen hoe zeer hem dat speet. Hij .z;al in onze herinnering blijven als een stipt en dienstvaardig bestuurslid.
255
Bestuur van de "Kunst- en Oudheidkundige Kringtt, Deinze 1970 Beschermheer : Carlos Maere, Burgemeester der Stad Dein.ze en lid van de Provinciale Raad, Deinze. Ere-Voorzitter : Jul. De Coster, kunstschilder, werkend lid bij de Koninklijke Commissie voor Landschappen en Monumenten. Deurle. Voorzitter : Luc. Matthys, nijveraar, Deinze. Onder-Voorzitter : Fernand Pauwels, letterkundige, Deinze. Secretaris : J. Van Cauwenberghe, doctor in de rechten, notaris, Deinze. Kasmeester : Maurice Coene, techn. ing., directeur van het vrij technisch instituut, Deinze. Archivaris-Bibliothecaris : Joris Van de Veire, onderwijzer en ticeneiaat in de opvoedkunde, Deinze.
256
Conservator : Jan Moerman, landbouwkundig ingenieur, gewoon hoogleraar aan de rijksuniversiteit Gent, Deinze. Hulp-Kasmeester : Herman Bekaert, architect, Emiel Clausplein 6, Deinze. Leden: Roger Boerjan, Deinze. Raoul De Keyser, Astene. Remi De Meyer, Deinze. t Jul. De Sutter, kunstschilder, Sint-Martens-Latem. Jozef Goeminne, dr. medicus, Deinze. Lucien Lagrange, nijveraar, Deinze. Lic. Herman Maes, leraar aan het hoger Rijksinstituut voor technisch en handelsonderwijs te Gent, Astene. Hugo Van den Abeele, ere-gemeentesecretaris, Deurle.
2S7
Bescherm-Comité van het Museum voor Oudheidkunde, Folklore en Nijverheid 1970
Albert Declercq, Ukkel-Brussel. Mevrouw Irma Dhondt" Deurle. Henri Liebaert, nijveraar, Brussel. Luc. Matthys, nijveraar, Deinze. Robert Torck, nijveraar, Astene-bij-Deinze.
258
Redactie-Raad der "Bijdragen tot de Geschiedenis der Stad Deinze en van het Land aan Leie en Schelde" 1970 Gaston P. Baert, ere-secretaris, Hasselt. t Jul. De Sutter, kunstschilder, Sint-Martens-Latem. Antoon Janssens, meubelmaker, Nevele Lic. Herman Maes, leraar aan het Rijksinstituut voor technisch en handelsonderwijs te Gent, Astene. Jozef Goeminne, Dr. medicus, Dein~e. Luc. Matthys, nijveraar, Dein~e. J. Van Cauwenberghe, doctor in de rechten, notaris, Dein~e. Hugo Van den Abeele, ere-gemeentesecretaris, Deurle. Lic. R M. Van den Abeele, burgemeester Sint-Martens-Latem.
259
- Bestuurscomité van het "Museum voor Oudheidkunde, Folklore en Nijverheid, Archief en Bibliotheek" 1970 Gaston Bollez, erebestuurder van het vrij technisch instituut, Deinze. Christiane De Backer, Deinze. Luc. Matthys, nijveraar, Deinze. Jan Moerman, landbouwkundig ingenieur, gewoon hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent, Deinze. Raoul De Keyser, Astene.
260
Aanwinsten van het Museum voor Oudheidkunde, Folklore en Nijverheid Archief en Bibliotheek 1970
A.- Museum Door schenking : I.
Diploma toegekend aan de heer L. De Breyne, cipier van gemeentegevangenis van Deiru;e, als "belooning der eerlijke en trouwe diensten door hem aan het land bewezen gedurende een loopbaan van ruim 25 jaartt. K.B. I8 juli
I8rr. vanwege Mej. N. De Breyne, Deinze. 2.
Verzameling gereedschappen van het molenmakersbedrijf. vanwege dhr. J. Adams, Deiru;e
B. Archief en Bibliotheek Door schenking : I.
Brieven van Stijn Streuvels, Octaaf Govaert, Gaston Martens, Albert Saverys, Richard Minne, en André Demedts aan Gaston Baert.
2. Foto Oudejaarsavond bij Gustaaf Claerhout, Deinze I9I4I9I51 met o.a. Modest Huys, Albert en René Saverys, Gaston Martens, Jozef Van Risseghem, André Vlérick, Gustaaf en Abel Claerhout, Valère, René en Marcel Lagrange, Buysse, Eertrand Seeuws, Gustaaf lde en Leon Pauwels. 261
3· Foto opening Handelsfoor te Deinze op 22 juli I934 tot financiering van het museum. 4· Foto wagen met voorstelling Madame Thyssens-De tandentrekker xgog met o.a. Ernest Oudenaarde, Maurice Vincent, Oscar van Landeghem, Gustaaf Claerhout, Abel Claerhout, Gaston Wattez, Maurice Dhondt, Paul Wallaert, Remi Onderbeke, Adhemar De Backer, e.a. vanwege dhr. G. P. Baert, Hasselt. 5· Veertiende Afdeeling van den Geschiedkundigen Stoet x8g2. 'T Mariakransken van Brussel verbeeld door de Vriendenschaar uit den Burgerkring. Platen door Jozef Ratinckx vervaardigd naar de wagens en kleedijen van den stoet. Werk in het licht gegeven door Alfons De Wolf, Antwerpen. Drukkerij Van Os-De Wolf, Uitgever, Nationale Straat, 58. Getekend : Aan mijnen vriend Leon Vanden Broecke Hartelijk aangeboden xg2o Jos. Ratinckx. Uitgave op 500 genummerde afdruksels afdruksel nr. 228 I56I. Landjuweel x8g2 6. Soenen's Volksgedichten en -liederen. vanwege Mevr. Wed. Gabrielle Vanden Broecke-Soenen Deinze. 7. Drie oude foto-albums. vanwege de familie Florin, Deinze door tussenkomst van Meester M. Tevels, advocaat Deinze. Door aankoop : 8. Een reeks oude postkaarten van Deinze.
262
RUILDffiNST 1971 Fibula, Ned. Jeugdbond ter bestudering van geschiedenis Vlaamse Vereniging voor Familiekunde Biekorf Handelingen voor Geschiedenis "Société d'Emulation" De Westvlaamse Gidsen Gemeentekrediet van België Geschied- en Heemkundige Kring van het Graafschap Jette Rijksdienst voor Opgravingen Het Land van Aalst, Heemkundig Verbond Oudheidkundige Kring De Nederlandse Leeuw Heemkundig Genootschap van het Meetjesland Jaarboek Twente Oudheidkundige Genootschap "Romana" Geels Geschiedkundig Genootschap Federatie voor Toerisme in Oostvlaanderen Geschied- en Oudheidkundige Kring Oostvlaamsche Zanten Seminarie voor Volkskunde, Rijksuniversiteit Vereniging voor de Geschiedenis van de Textiel Kunsten Kunst- en Cultuurkring Federatie van Geschied- en OudheidkundigeKringen van Limburg Verbond voor Heemkunde Hoogstratens Oudheidkundige Kring
Amsterdam Antwerpen Brugge Brugge Brugge Brussel Brussel Brussel Denderleeuw Dendermonde Den Haag Eeklo Enschede Ganshoren Geel Gent Gent Gent Gent Gent Geraardsbergen Hasselt Heist op de Berg Hoogstraten
263
Oudheidkundige Kring Stadsbibliotheek Kon. Geschied- en Oudheidkundige Kring Leiegouw, Geschied., Taal en Folklore in 't Kortrijkse Eigen Schoon en de Brabander Kon. Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunsten Oudheidkundige en Geschiedkundige Kring Heemkundige Kring "De Oost-Oudburg'' Oudheidkundige Kring van Waasland Taxandria, Geschied- en Oudheidkundige Kring Historisch Genootschap Culturele Kring
Hulst Ieper Kortrijk Kortrijk Laken Mechelen Oudenaarde St.-Amandsberg St. Niklaas Turnhout Utrecht Zottegem
Men gelieve alle publicaties en briefwisseling betreffende de ruildienst te sturen aan dhr. Herman Maes, Kapellestraat, 82 g8oo - Deinze.
264
NIEUWE LEDEN De 11Bijdragen tot de Geschiedenis der stad Deinze en van het Land aan Leie en Schelde" kan men bekomen door lid te worden van de Kunst- en Oudheidkundige Kring. Het volstaat zijn naam en adres op te geven aan een lid van het bestuur. De bijdrage - 200 Fr voor een genaaid, 300 Fr voor een gebonden jaarboek - wordt meteen betaald, of wordt rechtstreeks overgeschreven op P.R. 4345.00 van K.O.K. Deinze, met vermelding van het volledig adres. Jaarlijks verschijnt een nieuwe "Bijdrage" van ± 200 blz. met artikels over kunst, folklore, geschiedenis, enz. van Deinze en omliggende gemeenten. Er verschenen reeds 37 "Bijdragen" tijdens de periode I934 tot en met rg7o, voorafgegaan van 4 kleinere uitgaven in I930-I93I-I932 en I933· Deze van I945 tot rg6g zijn nog verkrijgbaar. Op de vastgestelde prijzen bekomen de leden een korting van 20% op de jaarboeken vóór hun toetreding. Men kan bestellen bij de heer Herman Bekaert, Emiel Clausplein 6 - g.8oo Deinze.
265
INHOUD
r. Brieven uit het Leieland door G. P. Baert • • • • • • •
5
In Memoriam Prof. Egied I. Strubbe door G. P. Baert.
243
3· Bestuurlijk gedeelte • • • • • • • • . • • • • • • .
249
2.
267