Raad
vanState 201113325/1/V4. Datum uitspraak: 18 januari 2 0 1 2
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 16 december 2 0 1 1 in zaak nrs. 1 1 / 3 5 8 9 0 en 1 1 / 3 5 8 8 8 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
20111 3325/1/V4
1.
2
18 januari 2 0 1 2
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2 0 1 1 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 16 december 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 3 december 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
20111 3325/1 /V4
3.
3
18 januari 201 2
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat.
w . g . Mondt-Schouten lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Prins ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2 0 1 2 363-643. Verzonden: 18 januari 2 0 1 2 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
/^ÎS^'N,
AFSCHRIFT
'Or*
itspraak ^
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE nevenzittingsplaats Zwolle Sector Bestuursrecht, Voorzien in gen rech ter Registratienummer: Awb I J/35890 (voorlopige voorziening) Awb 11/35888 (beroep) Uitspraak in het geding tussen:
geboren op van Iraakse nationaliteit, IND dossiernummer 1103.22.1110, verzoekster, gemachtigde mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn, advocaat te Dokkum; en de minister voor Immigratie en Asiel, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, vertegenwoordigd door mr. E.B. Rijpma, ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop Op 28 oktober 2011 heeft verzoekster opnieuw een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 7 november 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 7 november 2011 is daartegen beroep ingesteld. Verzoekster mag de behandeling daarvan niet in Nederland afwachten. Bij verzoek van 7 november 2011 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is voorzien van gronden bij brief van 5 december 2011. Het verzoek is ter zitting van 9 december 2011 behandeld. Verzoekster en gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
AWB 11/35890 (voorlopige voorziening) AWB II/35S88 (beroep)
blad 2/4
2. Overwegingen 2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoekster in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden. 2.2 Als na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, verzet het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak zich ertegen dat de rechter dit besluit beoordeelt als een eerste besluit. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kan dat besluit door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit rechtsbeginsel. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd, evenals bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit. 2.3 De voorzieningenrechter stelt vast dat de eerdere asielaanvraag van verzoekster is afgewezen bij besluit van 3 mei 2011. Bij uitspraak van 1 juni 2011 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, is het beroep van verzoekster tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft bij uitspraak van 15 juli 2011 het daartegen ingediende hoger beroep ongegrond verklaard. 2.4 Verzoekster heeft aan de opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd de omstandigheid dat zij ongehuwd zwanger is geraakt De heer. van wie zij zwanger is geraakt, heeft vervolgens contact gehad met de mukhtar van Bozan in Irak waarbij ter sprake is gekomen dat verzoekster zwanger is. Ook verzoeksters vader is daarvan op de hoogte geraakt. De heer Jafshin wenst niet met verzoekster in het huwelijk te treden. Verzoekster stelt dat zij bij terugkeer naar Irak te vrezen heeft voor eerwraak. Ter onderbouwing van haar betoog verwijst verzoekster naar rapport van UK Home Office 'Honour Crime', het algemeen ambtsbericht inzake Irak van oktober 2010 en een rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe, gedateerd 11 augustus 2011. Verzoekster meent dat sprake is bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden die aanleiding geven om toepassing van artikel 4:6 van de Awb achterwege te laten. Dit vanwege de bij terugkeer dreigende schending van artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). De omstandigheid dat in de eerdere asielprocedure verzoeksters asielrelaas ongeloofwaardig is bevonden doet aan onderhavige aanvraag niet af, zo stelt zij.
AWB 11/35890 (voorlopige voorziening) AWB 11/35888 (beroep)
blad 3/4
2.5 De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Verzoekster heeft ter onderbouwing van de gestelde vrees gewezen op een telefoongesprek dat de heer met de mukhtar heeft gehad. De mukhtar op zijn beurt heeft in dat telefoongesprek gezegd dat verzoeksters vader haar wil vermoorden, omdat zij de eer heeft geschonden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de mukthar evenwel niet aan te merken als een objectieve bron. De door verzoekster aan de opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde omstandigheid dat zij zwanger is en de door haar vader geuite bedreiging als gevolg waarvan zij bij terugkeer stelt te vrezen voor eerwraak, althans een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, zijn derhalve niet aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 2.2. 2.6 Verzoekster heeft evenmin aangetoond dat in haar geval sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (UN: AG88I7). De enkele verwijzing naar passages uit het algemeen ambtsbericht inzake Irak van oktober 2011, het rapport van UK Home Office 'Honour Crime' en hetrapportvan de Schweizerische Flüchtlingshilfe, gedateerd 11 augustus 2011, acht de voorzieningenrechter onvoldoende in dit verband. 2.7 Nu zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts niet is gebleken dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in eerdergenoemd arrest van het EHRM van 19 februari 1998, is er voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats. 2.8 Het beroep heeft geen redelijke kans van slagen, zodat het verzoek wordt afgewezen. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, tevens het beroep ongegrond. 2.9 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken.
AWB 11/35890 (voorlopige voorziening) AWB 11/35888 (beroep)
blad 4/4
3. Beslissing De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af; verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel, rechter, en door hem en A. van den Ham als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op „ _ f„
1 6 DEC. 2011
Afschrift verzonden op:
j e
iïff
Ofiff
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de A/deling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken ". postbus 16113, 2500 BC 's-Cravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 A wb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
SUYDERSEE
RAAD VAN S T A T E INGEKOMEN Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State Postbus 16113 2500 BC 'S-GRAVENHAGE
2 7 CEC 2011 ZAAKWR AAf O. BÉHAtoDtu'J i JO.
Inzake: Betreft; Uw kenmerk: Ons kenmerk: Datum:
i
PAR;
Per Fax: 0 7 0 - 3 6 51 380 en per gewone post
Minister voor Immigratie en Asiel, IND Hoger Beroep vreemdelingenzaken (asiel) 20100510' 23 december 2011
Toevoeging Civiel is aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem.
Hoogedelgestrenge Heer/Vrouwe, Appellante, 1.
mevrouw Irakese nationaliteit,
geboren op
te
(Irak), van
wonende, althans verblijvende te te dezer zake woonplaats kiezende te 8232 VM Lelystad aan het Stadhuisplein 67, ten kantore van Suydersee Advocaten van wie mr. J.G. Wiebes, daartoe als advocaat/gemachtigde bepaaldelijk gevolmachtigd tot het indienen van onderhavig hoger beroepschrift, doet u het volgende meedelen: Bij uitspraak d.d. 16 december 2011, verzonden op 16 december 2011 van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, Zittingsplaats Zwolle, Vreemdelingenkamer onder nummer Awb 11 / 35888 (productie 1). is het namens Appellante ingediende beroepschrift d.d. 7 november 2011 gericht tegen de afwijzende beschikking d.d. 7 november 2011 van de MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL, verder te noemen verweerder, onder IND-nummer: 1103.22.1110, Crv. waarbij de herhaalde asielaanvraag wordt afgewezen op grond van artikel 4:6 Awb, ongegrond verklaard.
2
Appellante kan zich met de inhoud van genoemde uitspraak niet verenigen en is van mening dat het namens haar ingediende beroepschrift gegrond verklaard had dienen te worden. Reden waarom ondergetekende, thans hoger beroep instelt bij uw Afdeling. Appellante verwijst allereerst naar de gronden van het beroepschrift en hetgeen zij in het kader van de voornemen/zienswijze procedure heeft aangevoerd, hetgeen hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Appellante is primair van mening dat zij in aanmerking dient te komen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 lid 1 onder a, b, dan wei c Vw2000. Het hoger beroep berust op onderstaande grieven: GRIEF I: De voorzieningenrechter overweegt onder 2.5 ten onrechte: "Verzoekster heeft ter onderbouwing van de gestelde vrees gewezen op een telefoongesprek dat de heer met de mukhtar heeft gehad. De mukhtar op zijn beurt heeft in dat telefoongesprek gezegd dat verzoeksters vader haar wil vermoorden, omdat zij de eer heeft geschonden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de mukhtar niet aan te merken als een objectieve bron. De door verzoekster aan de opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde omstandigheid dat zij zwanger is en de door haar vader geuite bedreiging als gevolg waarvan zij bij terugkeer stelt te vrezen voor eerwraak, althans een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, zijn derhalve niet aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 2.2," Appellante is als ongehuwde vrouw zwanger geraakt. Zowel binnen haar familie als de maatschappij in Noord-lrak wordt een buitenhuwelijkse zwangerschap niet geaccepteerd en maakt dit de familie ten schande, in het landgebonden deel Irak van de Vreemdelingencirculaire wordt aangegeven: 'Eerwraak komt in heel Irak voor, met name in de gebieden van de Kurdistan Regional Government, in het zuiden van Irak en op het platteland. Met eerwraak beoogt de dader de eer van de familie te herstellen door het ongewenste gedrag van een vrouwelijk en in uitzonderlijke gevallen eveneens een mannelijk familielid te bestraffen. Eerwraak kan bestaan uit het lijfelijk straffen, maar in sommige gevallen komt doden voor. Het kan voorkomen dat het niet mogelijk is bescherming in te roepen dan wel anderszins zich aan de dreigende eerwraak te onttrekken. Wel mag worden verwacht dat aannemelijk kan worden gemaakt waarom bescherming in het individuele geval niet (effectief) kan worden geboden. Personen die aannemelijk hebben gemaakt gegronde vrees te hebben voor eerwraak en die geen afdoende bescherming kunnen inroepen van de autoriteiten, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. '
3
De rechtbank miskent met verweerder dat de argumentatie van appellante niet enkel in gebaseerd op de informatie van de mukhtar. Immers een vaststaand en niet bestreden feit is dat appellante ongehuwd zwanger is. De vader van het ongeboren kind van appellante is van Irakese nationaliteit en in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Derhalve staat eveneens vast dat appellante als ongehuwde moeder hoogzwanger, dan wel met een kind zal terugkeren naar Irak. Los van de omstandigheid dat verweerder geen geloof heeft gehecht aan het eerste asielrelaas van appellante en tevens los van de informatie van de mukhtar, staat vast dat na terugkeer van appellante met haar kind in Irak, bij een ieder bekend zal zijn dat zij ongehuwd zwanger is geraakt. Het novum is hiermee gegeven. Met name in Noord-lrak, het gebied waaruit appellante afkomstig is, is sprake van aanzienlijke risico's om slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen ais bedoeld in artikel 3 EVRM. Op pagina 3 van de beroepsgronden wordt ondermeer verwezen naar het rappart van het UK Home Office "Hounour" crimes. Kernpunt is: "Many women and girls, and, to a lesser extent, men and boys, [who] are at risk of death if they are accused of behaviour believed to have brought shame on the family, such as loss of virginity (even by rape), infidelity, a demand for divorce or a refusal of marriage. Women can be killed based solely on suspicions or rumours without the opportunity to defend themselves. ' Appellante is ongehuwd haar maagdelijkheid verloren. Zelfs als dit tengevolge van een verkrachting zou zijn gebeurd, loopt zij risico's op schending van mensenrechten. Hieruit volgt dat sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 2.2. Er is sprake van een geheel nieuw argument c.q. toetsingskader. Hiermee is sprake van rechtens relevante nova als bedoeld in artikel 4:6 Awb. Ten onrechte meent de rechtbank met verweerder dat appellante haar standpunt nog verder dient te onderbouwen c.q. aannemelijk dient te maken. De rechtbank had derhalve de beschikking dienen te vernietigen nu verweerder een onjuist toetsingskader heeft toegepast. GRIEF II: Ten onrechte overweegt de voorzieningenrechter onder 2.6 en 2.7 dat appellante niet heeft aangetoond dat in haar zaak sprake is van bijzondere, op haar individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het EHRM d.d. 19 februari 1998. Ten onrechte wordt het bestreden besluit niet inhoudelijk getoetst. Zoals onder Grief I is betoogd, wordt door verweerder niet bestreden dat appellante ongehuwd zwanger is c.q. zonder echtgenoot maar wel met een jong kind zal dienen terug te keren naar (Noord) Irak. Hiermee heeft appellante terecht in de gronden van het beroep gewezen op gezaghebbende landeninformatie welke tevens direct ziet op haar persoonlijke situatie. Met de aangehaalde passages wordt duidelijk dat een buitenhuwelijks zwangerschap niet wordt getolereerd. De schade dient middels eerwraak te worden uitgewist. Hierbij is doorgaans de vrouw die dit aangaat doelwit.
4
Appellante dient bescherming te worden geboden op grand van artikel 29 lid 1 onder a dan wel c Vw, doch in ieder geval op grond van artikel 29 lid 1 onder b Vw jo. Artikel 3 EVRM. Ten onrechte laat de rechtbank dan ook een rechterlijke toetsing van het bestreden besluit achterwege. GRIEF III: Ten onrechte overweegt de rechtbank/voorzieningenrechter op pagina 3 en 4: "Het beroep heeft geen redelijke kans van slagen, zodat het verzoek wordt afgewezen. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van an'ikel 8:86, eerste lid, van de Awb, tevens het beroep ongegrond. " "De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond. " Deze grief mist zelfstandige betekenis en dient in samenhang met voorgaande grieven te worden bezien.
Op grond van het bovenstaande verzoekt Appellante voornoemd u:
de uitspraak van de arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle d.d. 16 december 2011, onder nummer 11 / 35888 te vernietigen en het beroepschrift d.d. 7 november 2011 alsnog gegrond te verklaren, wegens strijd met het Vluchtelingenverdrag, het Europees Verdrag inzake de Bescherming van de Rechten van de Mens, de Vreemdelingenwet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel en opnieuw rechtdoende, PRIMAIR: de vernietiging uit te spreken over de beschikking d.d. 7 november 2011 van de Minister voor Immigratie en Asiel, en te bepalen dat Appellante alsnog in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel op grond van artikel 29 Vreemdelingenwet 2000. SUBSIDIAIR: te bepalen dat de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage dan wel de Minister voor Immigratie en Asiel een nieuwe beslissing onder inachtneming van uw uitspraak, Verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. Hoagachtena^,———> •
/
/
^
^
mr J.G. Wiebes, advocaat Producties:
één
N.B. Afschrift van deze brief (met bijlagen) zond ik heden aan verweerder.