Raad
vanState 201009583/1/V2. Datum uitspraak: 14 april 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 6 september 2010 in zaak nr. 09/410 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.
201009583/1/V2
1.
2
14 april 2011
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 6 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 4 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201009583/1 /V2
3.
3
14 april 2011
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. 0. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink voorzitter
w.g. Van Loon ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2011 284-606. Verzonden: 14 april 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
04-10-'10 19:20 VAN-
T-837 P006/012 F-372
Uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE, zittinghoudend te MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer Procedurenummer. AWB 09/410 Uitspraak in het geding tussen
eiser, en de Minister van Justitie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. Datum bestreden besluit: 10 december 2008 Kenmerk: 9712.18.2134 V-nummer:
1. Procesverloop Eiser heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit. Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 juni 2010, alwaar eiser is verschenen en is bijgestaan door zijn gemachtigde 8.E.H. Seegors, advocaat te Maastricht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J. Pieters, werkzaam bij het Ministerie van Justitie. Tevens was aanwezig een tolk in de Turkse taal. 2. Overwegingen Eiser stelt te zijn geboren op en de Turkse nationaliteit te bezitten. Bij besluit van 2 augustus 2004 is de door eiser op 20 mei 2003 ingediende aanvraag tot het vertenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) buiten behandeling gesteld omdat eiser met onbekende bestemming vertrokken was. Eiser heeft op 4 oktober 2006 opnieuw een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan zijn aanvraag heeft eiser het volgende relaas ten grondslag gelegd. Eiser heeft zich als moslim bekeerd tot het christendom. Eiser is na zijn echtscheiding in Duitsland dan ook als christen teruggekeerd naar Turkije. Eisers familie wilde dat eiser zich wederom zou bekeren
04-10-'10 19:21 VAN-
AWB09/410
ï-tsót
rmuviiL
pagina 2
tot moslim. Eiser wilde dit niet met als gevolg dat zijn familie hem gevangen gezet heeft in de kelder van zijn ouderlijk huis. Op enig moment heeft eiser kunnen ontsnappen en heeft hij, na opnieuw door familie te zijn lastig gevallen en beschoten, aangifte gedaan bij de politie in Eiser heeft verklaard dat de politie hem vervolgens mishandeld heeft omdat bekend is waarom de familie achter eiser aan zit. Eiser heeft Turkije om die reden verlaten. Ter zitting is desgevraagd namens eiser nader toegelicht dat hij bij terugkeer naar Turkije vreest te worden gedood door zijn familie vanwege zijn bekering tot het christendom dan wel dat hij zal worden vervolgd door de Turkse autoriteiten vanwege zijn deelname aan de activiteiten van de Özel Timier dan wel vanwege zijn bekering tot het christendom. Bij het thans bestreden besluit, waarin de overwegingen uit het voornemen zijn overgenomen en ingelast, heeft verweerder de door eiser gevraagde verblijfsvergunning geweigerd. Verweerder heeft die weigering gebaseerd op artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000. Volgens verweerder bestaan ten aanzien van eiser ernstige redenen te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1 F, onder a en b van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (Vluchtelingenverdrag). De toepasselijkheid van artikel IF leidt tot het oordeel dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Voorts leidt het ertoe dat eiser geen aanspraak kan maken op de bescherming die de overige artikelen van het Verdrag bieden, en daarmee dat eiser niet kan worden aangemerkt als verdragsvluchteling. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat er rechtsgrond bestaat voor de verlening aan eiser van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Ingevolge artikel 3.107 van het Vreemdelingénbesluit 2000 (Vb 2000) kan aan eiser evenmin een verblijfsvergunning worden verleend op één van de andere gronden van artikel 29 van de Vw 2000. Verweerder heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat eiser aan het bepaalde in artikel 3 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en do fundamentele vrijheden (EVRM) geen aanspraak op verblijf hier te lande kan ontlenen. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft - samengevat weergegeven en onder verwijzing naar de zienswijze - het volgende aangevoerd. Eiser ontkent later gericht te hebben geschoten op mensen. Eiser ontkent niet dat hij heeft gediend bij de Özel Timier maar hij wist op het moment dat hij geselecteerd werd niet dat die eenheid misdaden beging. Daarbij is van belang dat Özel Timier eind 1985 nog niet zolang bestond en er over die eenheid nog niet veel bekend was. Verweerder verwijst naar een onbekend artikel van de organisatie War Résisters' International en eiser verzoekt om een kopie van dit artikel, gelet op het feit dat het artikel dateert uit 1998 terwijl eiser bij Özel Timier heeft gediend in de jaren 1985 tot 1987. Eiser bestrijdt dat uit voornoemd artikel kan worden afgeleid dat desertie in de periode van 1985 tot 1987 niet tot de doodstraf had geleid. Van belang daarbij is dat in laatstgenoemde periode in Zuid-Oost Turkije sprake was van een gewapend conflict tussen de Turkse strijdkrachten en de PKK. Verder kan uit het feit dat eiser drie maanden in de gevangenis heeft gezeten omdat hij een Koerdische jongen heeft geholpen, niet worden afgeleid dat een eventuele desertie niet tot de doodstraf had geleid voor eiser. Een desertie wordt, anders dan verweerder suggereert, niet bestraft met een gevangenisstraf van enkele maanden. Gelet op het feit dat de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen duidelijkheid verschaffen over de vraag of leden van de Özel Timier anders worden aangepakt bij een eventuele desertie ten tijde van het gewapend conflict tussen Turkije en de PKK in de periode 1985 tot 1987 en verweerder noodgedwongen terugvalt op voornoemd artikel, was het op zijn plaats geweest het Ministerie van Buitenlandse Zaken te verzoeken een individueel ambtsbericht uit te brengen.
c-oiL
04-10-'10 19:21 VAN-
AWB09/410
1-ïSól
riüüo; üJ-c
pagina 3
Nu eiser vreesde gedood te worden of problemen te creëren voor zijn familie, is hij niet gedeserteerd tijdens de verloven die hij tijdens zijn diensttijd heeft genoten. Eiser stelt voorts dat een eventuele terugkeer naar Turkije, mede gelet op het feit dat geloofwaardig wordt geacht dat eiser is bekeerd tot het christendom en zijn familie dit niet accepteert, een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. Eiser heeft hierover uitgebreid verklaard. Over de tegenstrijdigheden in het asielrelaas uit 2003 ten opzichte van het asielrelaas uit 2006, stelt eiser dat hij in 2003 geen rapport van nader gehoor heeft ontvangen zodat hij destijds geen correcties en aanvullingen heeft kunnen indienen. Nu eiser in 2006 (opnieuw) uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard moet van zijn verklaringen, afgelegd in 2006, uitgegaan worden. Eiser is van mening dat sprake is van een dubbele bestraffing, nu hem in het kader van de openbare orde, strafrechtelijke veroordelingen uit het verleden worden tegengeworpen, De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een refiel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ais bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en de nationale veiligheid. Ingevolge artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag zijn de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing op een persoon, ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat: a. hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen; b. hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten; c. hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
r-j(t
0 4 - 1 0 - ' 10 .19:22
VAN-
AWB09/410
T-837
P009/012 F-372
pagina 4
Op grond van artikel 3.107, eerste lid, van het Vb 2000 wordt aan een vreemdeling geen verblijfsvergunning op een van de andere gronden bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000 verleend, indien artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan het verlenen van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in de weg staat. In onderdeel C4/3.11.3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) heeft verweerder een nadere uitwerking van de beoordeling van artikel IF van het Vluchtelingenverdrag neergelegd. Volgens dit beleid is de bewijslast voor het aantonen van artikel 1F een bijzondere, Verweerder moet aantonen dat er 'ernstige redenen* zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling onder de criteria van artikel IF valt De veronderstelling dat artikel IF van toepassing is, hoeft niet bewezen te worden volgens de in het strafrecht gehanteerde bewijsmaatstaf, maar moet niettemin zorgvuldig worden gemotiveerd. In het beleid is voorts het volgende opgenomen: "Teneinde te kunnen bepalen of betrokkene individueel voor artikel lF-handelingen verantwoordelijk dient te worden gehouden, wordt onderzocht often aamten van hem kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijftde betreffende misdrijven ('knowing participation') in of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen ('personal participation'). Indien hiervan sprake is kan aan betrokkene artikel l F worden tegengeworpen. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de'personaland knowing participation test ' (artikel 25 en 27 tot en met 33 Statuut van Rome). Er is onder meer sprake van 'knowing participation ' wanneer een vreemdeling werkzaam is geweest voor een orgaan of organisatie, dat volgens gezaghebbende en vrij toegankelijke rapportages op systematische wijze en/of op grote schaal misdrijven als bedoeld in artikel IF heeft gepleegd in de periode dat hij daar werkzaam was, tenzij de betreffende vreemdeling kan aantonen dat er in zijn indtviduele geval sprake is van een significante uitzondering. Er is onder meer sprake van 'personal participation' wanneer blijkt dat betrokkene een misdrijf als bedoeld in artikel l F persoonlijk heeft gepleegd. Ook wanneer betrokkene een misdrijf als bedoeld in artikel IF heeft gefaciliteerd, dat wil zeggen dat zijn handelen en/ofnalaten in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf Onder wezenlijke bijdrage dient te worden verstaan dat de bijdrage een feitelijk effect heeft gehad op het begaan van een misdrijf en dat het misdrijf hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zou hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van betrokkene had vervuld dan wel indien betrokkene gebruik had gemaakt van mogelijkheden het misdrijf te voorkomen. " De rechtbank stelt vast, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat niet in geding is dat de özel Timier zich destijds op grote schaal schuldig maakte aan ernstige mensenrechtenschendingen in het zuidoosten van Turkije en dat ten aanzien van eiser sprake is van 'knowing and personal participation' dienaangaande. Eiser voert ter rechtvaardiging van zijn handelen aan dat hij op het moment dat hij geselecteerd werd niet wist dat die eenheid (Özel Timier) zich bezighield/bezig zou gaan houden met oorlogsmisdrijven. Daarna was er geen weg meer terug. Eiser heeft betoogd dat de door hem gepleegde misdrijven op bevel van zijn commandant plaatsvonden en daarmee onder dwang. Er was geen mogelijkheid om bij de Özel Timier ontslag te nemen. Op desertie stond de doodstraf. Ook zou onttrekking aan deelname aan de misdrijven leiden tot grote gevolgen. Bovendien geeft eiser aan dat hij erkent dat mensen bij elkaar zijn gedreven en vermoord danwei mishandeld zijn, maar hij ontkent gericht op mensen te hebben geschoten.
04-10-'10 19:22 VAN-
AWB09/410
1-iSóf
rwiö/öii.
paginaS
Met verweerder stelt de rechtbank vast dat eiser meerdere malen en zonder voorbehoud verklaard heeft dat hij zelf op mensen geschoten heeft, mensen gedood heeft en mensen mishandeld heeft, Dat eiser daarbij, naar hij stelt, niet gericht op (individuele) mensen heeft geschoten, leidt er niet toe dat verweerder niet kon vaststellen dat eiser persoonlijk verantwoordelijk is voor het als militair bewust uitvoeren van aanvallen op de burgerbevolking. Het betoog van eiser dat hij de betreffende handelingen in opdracht verrichtte ter uitvoering van een bevel, heeft verweerder ontoereikend kunnen achten om eiser te vrijwaren van de individuele verantwoordelijkheid voor zijn handelingen, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als ondergeschikte verplicht was dit te doen. Daarbij had eiser behoren te weten dat de gepleegde misdrijven dermate ernstig waren dat deze onmiskenbaar onwettig waren. Zoals eiser zelfheeft verklaard, had hij er ook voor kunnen kiezen om zich - op het moment dat hij achter het ware karakter van zijn eenheid is gekomen - aan de Özel Timier te onttrekken (eventueel via familieconnecties). Tussen de acties door waren er periodes van rust. Eiser heeft verklaard tussendoor enkele malen verlof te hebben gehad. Niet valt in te zien dat eiser zich in deze periodes niet had kunnen onttrekken aan zijn werkzaamheden. i Eisers verklaring dat hij gedood zou worden als hij zou deserteren heeft verweerder, mede [ onder verwijzing naar het rapport van War Résisters'International, ongeloofwaardig kunnen achten. Uit het rapport blijkt dat volgens de Turkse wet niet de doodstraf stond op desertie. Voorts blijkt niet dat dit buitenwettelijk wel de praktijk was. Blijkens het rapport is een groot aantal mannen gedeserteerd, dan wel heeft deze groep geen gehoor gegeven aan de oproep voor militaire dienst. Desertie uit het leger kan niet als een zeer bijzondere daad worden beschouwd. Verweerder heeft kunnen stellen dat deze informatie afdoet aan de bewering van eiser dat hij zou zijn geëxecuteerd bij desertie. Eiser heeft geen voorbeelden gegeven van gedeserteerde militairen die zijn gedood, terwijl het niet aannemelijk is dat er tijdens zijn diensttijd niemand is gedeserteerd. Uit eisers verklaring blijkt dat hij eenmaal een bevel van zijn commandant niet heeft opgevolgd. Hiervoor heeft eiser naar eigen zeggen klappen gekregen van zijn commandant en een straf van drie maanden. Verweerder heeft kunnen overwegen dat de te verwachten moeilijkheden bij desertie niet in verhouding staan tot de ernst van de door eiser gepleegde misdrijven. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat er ten aanzien van eiser ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in artikel IF, aanhef en onder a en b, van het Vluchtelingenverdrag. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.107, tweede lid, van het Vb 2000 wordt, indien artikel IF van het Vluchtelingenverdrag in de weg staat aan het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw, aan die vreemdeling evenmin een verblijfsvergunning verleend op één van de andere gronden bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder reeds hierom terecht heeft geweigerd eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Eiser heeft gesteld dat hij bij terugkeer naar Turkije vreest voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft aangegeven dat hij problemen verwacht van de zijde van zijn familie vanwege zijn bekering tot het christendom. Verder heeft eiser verklaard dat zijn familie een rechtszaak tegen hem aangespannen heeft. Zijn familie zou 18 jaar gevangenisstraf tegen eiser eisen vanwege verspreiding van het christendom.
tr-oic
04-10-'10 .19:23 VAN-
AWB09/410
T-aav mu/vu t-ttù
pagina 6
Verweerder volgt eiser in zijn verklaringen dat hij is bekeerd tot het christendom en dat hij daarom gebrouilleerd is geraakt met zijn familie* maar niet in zijn op voornoemde verklaringen gebaseerde vrees dat er bij terugkeer naar Turkije een reëel risico voor hem ontstaat op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank daartoe terecht overwogen dat eiser wisselende verklaringen op essentiële punten van zijn asielrelaas heeft afgelegd en voorts geen documenten heeft overgelegd om zijn verklaringen (nader) te onderbouwen. Gelet hierop heeft verweerder niet aannemelijk hoeven achten dat eiser voor lange tijd geketend is opgesloten door zijn familie en evenmin dat eiser door de politie langdurig is gemarteld vanwege zijn bekering tot het christendom. Voorts heeft verweerder niet aannemelijk hoeven achten dat Hezbollah op zoek is naar eiser en hem wil gebruiken als onvrijwillige pleger van een zelfmoordaanslag. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat uit het meest recente algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Turkije van augustus 2009 volgt dat bekering van moslims tot het christendom - hoewel maatschappelijk nauwelijks geaccepteerd - is toegestaan en dat er in Turkije geen vervolging van christenen plaatsvindt. Ten slotte heeft verweerder In aanmerking mogen nemen dat eiser niet (middels documenten) aannemelijk heeft gemaakt dat een rechtszaak tegen hem loopt in Turkije wegens vermeende hulp aan de PKK dan wel dat zijn familie een rechtszaak tegen hem heeft aangespannen wegens verspreiding van het christendom. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op het voorgaande, terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Met verweerder volgt de rechtbank eiser voorts niet in zijn standpunt dat er in het onderhavige geval sprake is van dubbele bestraffing. Het meewegen van strafrechtelijke veroordelingen bij de toepassing van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000, zoals uitgewerkt in C4/3.11.1 van de Vc 2000 is een bestuursrechtelijk instrument dat een ander doel dient namelijk het bewaken van de openbare orde dan wel de nationale veiligheid en dat, anders dan een strafrechtelijk vonnis, niet het opleggen van een sanctie inhoudt. Van een dubbele bestraffing is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het voor eisers rekening en risico komt dat - nog daargelaten dat eiser eerst in de gronden van beroep hiertegen ageert - hij geen aanvulling casu quo correcties heeft ingediend naar aanleiding van het gehoor in 2003. Eiser beschikte op dat moment over juridische bijstand. Zoals ook erkent door eisers gemachtigde ter zitting had het naar aanleiding van eisers asielaanvraag in 2006 op eisers weg gelegen om in die aanvraagprocedure nog correcties of aanvullingen op het nader gehoor uit 2003 door te geven. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
04-10-'10 19:23 VAN-
-y-vst
AWB 09/410
WWVWÓU
pagina 7
3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door R.A.M.M. Gijsclaers als voorzitter en Y.J. Klik en E.V.L. Heuts als leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van T.M. Horsten-Kuijpers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2010. w.g. T. Horsten-Kuijpers
w.g. R. Gijselaers
Vooreensluidend afschrift: de griffie
V«m*n:
0 & SEP 2MB
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Crxrvenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd In artikel 65, eerste lid, onder c en d, van de Awb ofaan artikel 85, eerste oftweede lid, van de Vw 2000. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 88 van de Vw 2000juncto artikel 8:81 van de Awb de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
T-837 P001/012 F-372
04-10-'10 19:19 VAN-
AARTSEN HEKMAN LODDER • advocaten—
-
RAAD VAN STATE
•—
INGEKOMEN
c4 MrJ.W.Aarfaen* Mr AM. Hekman Mr P.GJVL Lodder** Mr B. Mor-Yarir Mr P.E.J.M- Bartels Ad vocalen Secretariaat: Mw. B.S. Pardjo Van Asch van Wijcksfcade 3 I-I 3312 VR Unecht Tel.: 030-2302060 Fax.: 030-2300576
[email protected]
ZAAKNfl.
OKI 2010 ZÙ\OQ<\S~ùl3
AAN: BEHANDELD: DD:
Raad van State t.a.v. de Afdeling Bestuursrechtspraak Postbus 20019 2500 EA Den Haag Tevens per fax: 070 - 365 13 80
Utrecht, 1 september 2010 lankc /IND-BB Uw kenmerk : Ons kenmerk : PB/20108104
Geeft eerbiedig te kennen:
geboren op wonende te
. vreemdeling van Turkse nationaliteit, > ter zake dezer domicilie kiezende te Utrecht,
Van Asch van Wijckskade 311 (3512 VR), ten kantore van de advocaat mr. P.E.J.M. Bartels, die verklaart door hen bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn tot het instellen van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank s'-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastrichtvan 6 september 2010, met het kenmerk Awb 09/410 en als zodanig dit hoger beroepschrift ondertekent;
dat appellant âch niet kan verenigen met de uitspraak van rechtbank 's-Gravenhagc nevenzittingsplaats Maastricht d.d. 6 september 2010, waarvan een afschrift hierbij wordt overgelegd.
Tnlpiriinfp
Appellant heeft op 20 mei 2003 een aanvraag ingediend om verlening van een
1 6 ESCHIUtNCOyMISSII *OV(K*TUU*
Lid van de Vereniging Arbeidsrecht Advocaten Nederland Lid van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten
PAR:
04-20-' 10 ,19:19 VAN-
T-837 P002/012 F-372
fa AARTSEN
HEKMAN • advocaten
LODDER —
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij beschikking d.d. 2 augustus2004 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat appellant met onbekende bestemming was vertrokken. Op 4 oktober 2006 heeft betrokkene opnieuwe een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij beschikking van 10 december 2008 afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, junctie artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vreemdelingenwet. Hiertegen is op 6 januari 2009 beroep aangetekend, op 4 februari 2009 aangevuld met de gronden van het beroepschrift. Bij uitspraak d.d. 6 september 2010 heeft de rechtbank Maastricht het beroepschrift ongegrond verklaard; appellant komt tijdig in hoger beroep van de uitspraak d.d. 6 september 2010 en formuleert daartegen de navolgende grieven: Grief 1: De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat 'niet in geding is dat de Özel Timier zich destijds op grote schaal schuldig maakte aart ernstige mensenrechtenschendingen in het zuidoosten van Turkije en dat ten aanzien van eiser sprake is van 'knowing and personal participation ' dienaangaande ' (pagina 4). Toelichting grief: Het is juist dat niet in geschil is dat de Özel Timler zich destijds op grote schaal schuldig maakte aan ernstige mensenrechtenschendingen in het zuidoosten van Turkije. De rechtbank heeft echter ten onrechte geoordeeld dat tevens niet in geschil dat er ten aanzien van eiser sprake is van 'knowing and personal participation' met betrekking tot de mensenrechtenschendingen.
Teneinde te bepalen of een vreemdeling individueel verantwoordelijk dient te worden gehouden voor misdrijven, als bedoeld in artikel 1(F), wordt de 'personal and knowing participation test' toegepast. Beoordeeld wordt daarbij often aanzien van de vreemdeling kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van de betreffende misdrijven ('knowing
B B£SCHILlENC0MMI(JK A0Y0CA1UU*
04-10-'10 19:19 VAN-
T-837
(fa AARTSEN
HEKMAN advocaten
LODDER
participation') én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen ('personal participation'). Indien hiervan sprake is, kan aan de vreemdeling artikel 1(F) worden tegengeworpen, tenzij de betreffende vreemdeling kan aantonen dat er in zijn individuele geval sprake is van een uitzondering.
Appellant heeft zich erop beroepen dat hij onder dwang mensenrechtenschendingen heeft begaan en dat hij zich hieraan niet kon onttrekken, aangezien hij dan zelf gegarandeerd het slachtoffer van mensenrechtenschendingen zou worden (marteling, opsluiting, executie); hij kon voorts niet deserteren, omdat dat onvermijdelijk tot de dood zou leiden, in die zin dat appellant binnen de Özel Timier (dus zonder gerechtelijke tussenkomst) stante pede zou worden geëxecuteerd.
In het beleid inzake de "knowing and personal participation-test" noemt geühtimeerde, ter uitwerking van de voormelde significante uitzonderingen in een individueel geval, drie verweren die de vreemdeling kan inbrengen, waardoor hij gevrijwaard kan worden van de individuele verantwoordelijkheid voor zijn handelingen. Genoemd worden; handelen op bevel van een meerdere of in officiële hoedanigheid, dwang en zelfverdediging. Indien er sprake is van één van voornoemde verweren is niet aan de knowing and personal participation-test" voldaan, zodat IF niet tegengeworpen mag worden. Nu appellant een beroep heeft gedaan op één van de in het beleid genoemde verweren, te weten 'dwang' heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat 'niet in geschil dat er ten aanzien van eiser sprake is van 'knowing and personal participation '.
Gelet op het voorgaande komt de bestreden uitspraak van de rechtbank reeds voor vernietiging in aanmerking, nu de rechtbank een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd.
ÈÉiCmUÉNCÛMMIÎiK AOVOCATUUR
P003/012 F-372
04-10-'10,19:20 VAN-
T-837 P004/012 F-372
ét* AARTSEN
HEKMAM advocaten -
LODDER
Grief 2: De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat 'dat verweerder heeft kunnen stellen dat deze informatiefaithet rapport van War Résisters' International,) afbreuk doet aan de bewering van appellant dat hij zou zijn geëxecuteerd bij desertie (pagina 5).
Toelichting griefi Appellant heeft tijdens zijn asielprocedure aangegeven dat hij, toen hij eenmaal onderdeel uitmaakte van de Özel Timier niet kon deserteren, omdat hij dan gedood zou worden. Hij zou binnen Özel Timier, ander dan binnen het reguliere Turkse leger, geëxecuteerd worden, zonder dat hieraan een strafrechtelijk proces voorafgegaan zou zijn. Özel Timier voerde dergelijke buitengerechtelijke executies uiteraard uit, buiten medeweten van de Turkse autoriteiten, zelfs het Turkse leger om. Appellant heeft zijn vrees bij desertie te worden geëxecuteerd middels zijn verklaringen aannemelijk kunnen maken, doch helaas niet met bewijzen kunnen staven. Appellant heeft geïntimeerde daarom verzocht het Ministerie van Buitenlandse zaken te verzoeken hieromtrent een individueel ambtsbericht te laten uitbrengen, zulks bij gebreke van informatie hierover in de algemene ambtsberichten van Buitenlandse Zaken. Geïntimeerde heeft voormeld verzoek van appellant naast zich neergelegd en de gestelde vrees voor buitengerechtelijke executie bij desertie van appellant ongeloofwaardig geacht onder verwijzing naar een rapport van War Resisters*mtemational, waaruit blijkt dat volgens de Turkse Wet op desertie niet de doodstraf stond. Doordat geïntimeerde heeft nagelaten het Ministerie van Buitenlandse zaken opdracht te geven een individueel ambtsbericht uit te brengen over het sanctiebeleid binnen de Özerl Timier, heeft geïntimeerde de gestelde reële vrees van appellant voor executie van de kant van de Özel Timier, volstrekt onvoldoende serieus genomen. Het voorgaande klemt temeer nu door geïntimeerde wel erkend is dat de Özel Timier een speciale eenheid uitmaakte binnen het Turkse leger en het een feit van algemene bekendheid is dat er binnen speciale eenheden vaak een ander sanctiebeleid wordt toegepast dan binnen het
H ttÉiCHIlLÉNCOMUIÏSIE ADVOCATUUR
04-10-'10,19:20
VAN-
T-837 PU0b/Ulü b-StZ
AARTSEN —
HEKMAN LODDER advocaten— — —
reguliere leger (ter vergelijking: het korps mariniers binnen het Nederlandse leger).
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geïntimeerde terecht heeft gesteld dat de inhoud van voormeld rapport afbreuk doet aan de bewering van appellant dat hij zou zijn geëxecuteerd bij desertie, zonder ook maar in te gaan op het verzoek van appellant om een individueel ambtsbericht. De rechtbank had op zijn minst een overweging dienen te wijden aan het verzoek van appellant aan verweerder om een individueel ambtsbericht uit te laten brengen ter zake het specifieke sanctiebeleid binnen de Özel Timier.
Gelet op het voorgaande komt de uitspraak van de rechtbank voor vernietiging in aanmerking, nu zij ten onrechte geheel voorbij is gegaan aan het argument van appellant dat geïntimeerde ten onrechte niet om een individueel ambtsbericht heeft verzocht.
MITSDIEN het de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State moge behagen; het hoger beroep gegrond te verklaren, de uitspraak Yan rechtbank Maastricht d.d. 6 september 2010 te vernietigen, althans een zodanige beslissing te nemen als de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in goede justitie vermene te behoren; met veroordeling van geïntimeerde (ex artikel 8:75 Awb) in de kosten die appellant in verband met de behandeling van de onderhavige procedure redelijkerwijs heeft moeten maken;
Utrecht, ^októwjTa^O,
{
P.EJ.M. Bartels
B GncMILieoeOMMiSSIl AOVOCATUU»
\
\ \