Raad
vanState 201111643/1/V1. Datum uitspraak: 19 december 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van: mede voor haar minderjarige kinderen, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 7 oktober 2 0 1 1 in zaak nr. 1 0 / 3 7 0 4 6 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister).
201111643/1/V1
1.
2
19 december 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 7 oktober 2 0 1 1 , verzonden op 11 oktober 2 0 1 1 , heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 november 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201111643/1 A/1
3.
3
19 december 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w . g . Steendijk lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Beerse ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 9 december 2 0 1 1 382-666. Verzonden: 19 december 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
Mr. 0980
7. Nov. 2011 16:12
4/10
AFSCHflIF
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Zaaknummer: Awb 10/37046
Uitspraak in het geschil tussen;
geboren op
van gestelde Irakese nationaliteit, V-nummer: eiseres, gemachtigde; mr. Î.H-G. Schuringa, advocaat te Groningen, mede namens haar minderjarige kinderen: geboren op en geboren op en PE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASEEL. voorheen de Minister van Justitie /staatssecretaris van Justitie (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Jonkman, ambtenaar ten departemente. 1.
Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op II februari 20 ï 0 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ais bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 28 september 2010 afwijzend op de aanvraag beslist. 1.2. Op 25 oktober 2010 heeft eiser h iertegen beroep ingesteld. Op 23 december 2010 zijn de gronden van beroep ingediend. Btf brief van 22 november 2010 is een nader stuk ingezonden, inhoudende een rapportage van Lentis Jonx van I juli 20II van de zoon van eiseres,
I Nov. 2011 16:12
Zaaknummer Awb 10/37046
Nr. 0980
P. 5/10
blad 2
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en eiseres in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. 1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 14 juli 2011. Eisers is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek is ter zitting gesloten. 2.
Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen 2.1. Eiseres heeft -kort samengevat- het navolgende aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd. Vanwege de relatie met haar vriend heeft eiseres problemen ondervonden in Irak. Eiseres heeft haar vriend in maart 2009 leren kennen. Tot juni 2009 heeft deze relatie zich ontwikkeld. In de periode juni 2009 tot november 2009 heeft haar vriend eiseres drie keer om haar hand gevraagd. Haar broer heeft de aanzoeken afgewezen. Hij was tegen de relatie. Haar broer bedreigde eiseres met de dood in het geval zij de relatie niet zou verbreken. Op 9 januari 2010 om 24.00 uur heeft eiseres stiekem thuis met haar vriend afgesproken. Haar vriend vertelde eiseres dat hij dacht dat hij vanaf de begraafplaats, welke zich tegenover haar huis bevindt, in de gaten werd gehouden. Rond half een werd eiseres door haar broer gebeld* Hij wilde weten wat zij aan het doen was. Eiseres en haar vriend zijn de hele nacht opgebleven en hebben de begraafplaats in de gaten gehouden. Eiseres heeft het vermoeden dat haar broer haar vriend en haar vanaf de begraafplaats in de gaten hield. Toen het licht werd ging de broer van eiseres weg van de begraafplaats. Om vijf uur of half zes belde de broer van eiseres haar weer. Hij vertelde eiseres dat zij om acht uur in moest zijn omdat haar zus in het ziekenhuis zou liggen. Eiseres heeft vervolgens naar haar zus gebeld en het bleek dat zij niet in het ziekenhuis lag. Haar zus vertelde haar dat ze niet naar moest komen omdat het een plan was om haar te vermoorden. Eiseres heeft daarop besloten om te vluchten en het land van herkomst te verlaten. 2.2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 Vw 2000 in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel. Verweerder heeft geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres, omdat zij toerekenbaar geen reis- en identiteitsdocumenten en andere bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag heeft overgelegd. Zo heeft eiseres verklaard dat zij met gebruikmaking van een eigen paspoort de grens van Irak en Turkije bij de grensplaats is gepasseerd. Volgens haar verklaringen heeft eiseres haar paspoort opzettelijk verscheurd toen zij in Turkije was. De omstandigheid dat zij haar paspoort heeft verscheurd, is naar het oordeel van verweerder haar toe terekenen,nu zij In Turkije de bescherming van de autoriteiten aJdaar en/of van de UNHCR had kunnen inroepen. Dat eiseres dit niet heeft gedaan, is haar toe te rekenen. De verklaring van eiseres dat de reisagent naar alle waarschijnlijkheid de bustickets in handen heeft gehad volgt verweerder. Ook de verklaringen van eiseres omtrent de reis in de vrachtwagen volgt verweerder. Voorts heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de vereiste positieve overtuigingskracht mist Hierbij heeft verweerder overwogen dat hoewel sommige verklaringen van eiseres aannemelijk worden geacht, het relaas van eiseres op hoofdlijnen onaannemelijk is geacht In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de verklaringen van eiseres omtrent haar broer en zijn werk worden gevolgd. Ook hetgeen eiseres heeft verklaard omtrent de
7. Nov, 2011 16:12
Zaaknummer Awb 10/3 7046
Nr. 0980
P. 6/1Ö
blad 3
voor haar belangrijke documenten, die zij in een tasje bij haar vertrek heeft meegenomen volgt verweerder. De overige verklaringen van eiseres heeft verweerder ongeloofwaardig geacht, [n dit verband heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres omtrent het afspreken met haar vriend :>p de hele nacht van 9 op 10 januari 2010 en dat hij die hele nacht bij haar is gebleven, nadat haar broer had aangekondigd naar t te gaan, onaannemelijk zijn. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat eiseres en wisten dat zij door haar broer in de gaten werden gehouden en dat zij daardoor een onverantwoord grootrisicohebben genomen, nu het huis pas heeft verlaten toen bet licht werd. Verweerder acht de kans op ontdekking van het feit dat de hele nacht bij eiseres is gebleven daardoor erg groot. Daarbij heeft verweerder tevens overwogen dat eiseres en i een onverantwoord grootrisicoop ontdekking zouden lopen als zij de nacht bij elkaar zouden doorbrengen, omdat de broer gewoon thuis had kunnen komen, waarbij de broer eiseres en zou betrappen. De broer woonde immers in hetzelfde huis als eiseres, aldus verweerder. Nu niet gebleken is dat eiseres en i voorzorgsmaatregelen hadden genomen, hebben zij naar het oordeel van verweerder een groot risico op ontdekking genomen. In het thans bestreden besluit heeft verweerder, naar aanleiding van het gestelde in de zienswijze hieromtrent, overwogen dat eiseres niet wordt gevolgd in haar stelling dat het niet de bedoeling was dat de hele nacht zou blijven, nu eiseres in het vrije relaas heeft verklaard dat zij met had afgesproken dat hij op 9 januari 2010 om 24:00 uur zou komen en dat hij zou blijven slapen, Dit heeft eiseres zelf verklaard, aldus verweerder en niet valt in te zien waarom eiseres tijdens de correcties en aanvullingen niet goed zou hebben opgelet, vooral nu het gaat om een wezenlijke wijziging van haar verklaring. Verweerder volgt ook niet dat er iets in de vertaling niet goed zou zijn gegaan. Voorts heeft verweerder het aannemelijk geacht dat eiseres f miste, echter dit doet er volgens verweerder niet aan af dat zij een onverantwoord grootrisicohebben genomen, omdat zij wisten dat zij door haar broer in de gaten werden gehouden. De kans op ontdekking achtte verweerder erg groot, vooral nu eiseres in de zienswijze heeft aangegeven dat haar broer elke dag tussen 24:00 uur en 00:30 uur thuiskwam. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat haar broer eiseres telefonisch naar heeft proberen te lokken om haar te doden door te stellen dat haar zus in het ziekenhuis zou liggen, nu verwacht mag worden dat eiseres telefonisch navraag zou doen bij met de vraag wat er aan de hand was. Tevens had de broer het niet nodig om eiseres naar te lokken, nu hij immers wist waar zij verbleef. Indien hij eiseres daadwerkelijk iets had willen aandoen, had hij dat gewoon thuis kunnen doen, aldus verweerder. Hierbij heeft verweerder van belang geacht dat eiseres heeft verklaard dat haar broer haar al eerder thuis mishandeld zou hebben nadat via een buurvrouw om de hand van eiseres had gevraagd en dat eiseres noch van de eerdere mishandelingen, noch van de bedreiging met de dood aangifte heeft gedaan bij de politie. Verweerder stelt dat dit van eiseres verwacht mag worden, nu eiseres zelf haar echtscheiding van haar eerste man heeft geregeld en zij zelf naar de rechtbank is gegaan om de voogdij over haar kinderen te verkrijgen. Tevens is het verweerder gebleken dat eiseres na haar echtscheiding zelf in haar levensonderhoud en dat van haar broer kon voorzien. Verweerder stelt dat van iemand die zo in staat is op deze wijze vorm te geven aan haar leven, ook verwacht mag worden dat zij zich tot de autoriteiten wendt met de vraag om bescherming als zij wordt mishandeld of met de dood wordt bedreigd. Verweerder overweegt dat nu eiseres geen enkele poging heeft ondernomen om bescherming in te roepen tegen de gestelde mishandelingen en de gestelde bedreigingen van de kant van haar broer, niet duidelijk is geworden of de Iraakse autoriteiten die bescherming haar kunnen bieden. In het thans bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat van eiseres verwacht mocht worden dat zij telefonisch navraag had moeten doen bij haar zus met de vrraag wat er aan de hand was, ongeacht het feit dat haar broer had gezegd dit niet te doen. Tevens heeft verweerder
l o , 2011 16:13
Zaaknummer Awb 10/37046
N
''°580
P 7/1
'
°
blad 4
overwogen dat eiseres niet nader heeft onderbouwd waarom vrouwen tegenwoordig het slachtoffer van eerwraak worden zonder dat iemand dit heeft waargenomen en zonder dat direct bekend is wie de dader is. Eiseres heeft niet verklaard hoe zij aan deze informatie komt Ten aanzien van de stelling van verweerder dat eiseres nooit aangifte heeft gedaan voor de door haar broer ondervonden mishandelingen heeft verweerder in het thans bestreden besluit verwezen naar het algemeen ambtsbericht van Irak van 29 januari 2010 (kenmerk: DCM/AT 59019, hierna: het ambtsbericht) waaruit blijkt dat de veiligheidsorganisaties in de Koerdische regio doorgaans wel in staat zijn bescherming te bieden aan burgers. Verweerder stett dat het dan ook aan eiseres is om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor haar gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht Dît heeft eiseres naar het oordeel van verweerder niet aannemelijk gemaakt Ten aanzien van het arrestatiebevel, waarvoor de moeder van de ex-echtgenoot van eiseres had gezorgd en dat niet door eiseres is overgelegd heeft verweerder overwogen dat eiseres immer nog niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een arrestatiebevel jegens haar is uitgevaardigd en dat eiseres slechts van horen zeggen» via haar in Irak achtergebleven zuster, heeft vernomen dat er een arrestatiebevel is uitgevaardigd. Deze zus kan naar het oordeel van verweerder niet als een objectieve en verifieerbare bron worden beschouwd. Daarnaast acht verweerder het nog altijd onaannemelijk dat de moeder van de ex-echtgenoot zich nu wel om eiseres zou bekommeren, omdat zrj dit eerder heeft nagelaten, nu volgens de verklaring van eiseres haar ex-schoonmoeder geen contact meer met haar wilde hebben na haar scheiding. Daarnaast wilde de familie van de ex-echtgenoot de kinderen niet hebben, aldus verweerder. Voorts heeft verweerder overwogen dat eiseres in verband met de door haar gestelde mishandelingen door haar broer en de gestelde doodsbedreiging de bescherming van do autoriteiten had kunnen inroepen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit gevaarlijk of bij voorbaat zinloos was. 2.3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de UNHCR het in Turkije niet voor het zeggen heeft. Ter ondersteuning van haar stelling is verwezen naar een rapport van Amnesty International van april 2009. Van eiseres kan en mag niet worden verlangd dat zij van het bestaan van de UNHCR op de hoogte is, laat staan dat zij bij de UNHCR bescherming kan vragen in een land als Turkije wawde rechten van asielzoekers en vluchtelingen met voeten worden getreden. Niet kan worden gezegd dat eiseres zich in Turkije reeds in een veilig derde land bevond. Daarnaast was eiseres geheet afhankelijk van de reisagent. Zij was 22 dagen opgesloten in een kamer, sprak met niemand en er kwam uitsluitend iemand langs om eten te brengen. Eiseres stelt zich dan ook op het standpunt dat aan haar ten onrechte het ontbreken van een paspoort is tegsigeworpen. Daarnaast is aangevoerd dat aan eiseres niet langer wordt toegerekend dat zij de bustickets van haar reis naar Istanbul niet heeft overgelegd. Ook wordt eiseres getolgd in hetgeen zij heeft verklaard met betrekking tot de reis in de vrachtwagen. Gelet hierop is eiseres van mening dat verweerder ten onrechte artikel 31, tweede lid, onder f, Vw2000 heeft tegengeworpen en is aan het asielrelaas van eiseres ten onrechte de verzwaardeeis van de positieve overtuigingskracht gesteld. Ten aanzien van de verklaringen omtrent haar vriend die de hele nacht wel/niet zou blijven is aangevoerd dat sprake is gewest van een miscommunicatie en dat bet juist is dat op 9 januari om 24.00 uur zou komeaen dat hij niet zou blijven slapen. Eiseres en hadden maar kort de tijd om elkaa-even te zien. Hij is echter de hele nacht gebleven omdat de broer van eiseres de woning in & gaten hield. Tevens is aangevoerd dat het juist is dat eiseres en een groot risico op ontdekking hebben genomen en dat dit het relaas van eisers niet ongeloofwaardig maalt Daarnaast stelt eiseres dat het in Koerdïstan een feit van algemene bekendheid is dat vrouwen slachtoffer worden van eerwraak en dat veel van deze moorden niet thuis worden gepleegd. Het feit dat eiseres al eerder door haar broer thuis is
7. Nov, 2011 16:14
Zaaknummer Awb 10/37046
Nr. 0980
P. 8/10
blad 5
mishandeld, maakt de verklaring van eiseres dat haar broer haar in een valstrik wilde lokken niet onaannemelijk, nu de eerdere mishandelingen te maken hadden met het feit dat eiseres ten huwelijk had gevraagd. De situatie na 9 januari 2010 was wezenlijk anders. De broer van eiseres had immers gezien dat de woning binnenging en de hele nacht de woning niet verliet en dit was reden genoeg voor eerwraak. Eiseres verdiende daarnaast de kost, ook voor haar broer. Eiseres kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de keuzes van haar broer. Hij heeft haar naar, gelokt om haar daar te doden In anonimiteit, aldus eiseres. Ten aanzien van het ambtsbericht van Irak van 29 januari 2010 voert eiseres aan dat het ambtsbericht de stelling van eiseres dat er minder eerwraakmoorden thuis worden gepleegd, kan onderschrijven en dat het voor haar bij voorbaat zinloos was om bescherming te vragen. Zij onderbouwt haar stelling middels een verwijzing naar het terzake overgelegde hoofdstuk uit het Amnesty Internationalrapport'Iraq, civilians underfire*van april 2010.. Het vragen van bescherming voor haar is, gelet op het onvoorspelbare gedrag van haar broer, zijn alcohol en drugsgebruik en de non-communicatie tussen haar en haar broer, de geschetste omstandigheden in Koerdistan, bij voorbaat kansloos te achten. Eiseres stelt daarnaast dat zij geen arrestatiebevel heeft ontvangen van haar zus en dat zij dan ook niet anders kan dan blijven verklaren wat zij van haar zus heeft gehoord. De schoonfamilie van eiseres is nu wel in de kinderen geïnteresseerd, omdat er sprake is van gedrag van eiseres dat de eer van de familie aantast. Dat is de reden waarom de dochter van eiseres thans door de schoonfamilie wordt opgeëist, omdat men bang is dat deze dochter ook verkeerd gedrag zal gaan vertonen. Op grond van de door verweerder geloofVaardig bevonden verklaringen, moet verweerder, volgens eiseres, de conclusie (rekken dat zij bij terugkeer het risico loopt te zullen worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Beoordeling van het beroep 2.4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien do vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlenen vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van dit artikel, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijft vergunning asiel mede betrokken dat de vreemdel ing ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. 2,5. Niet in geschil is dat eiseres ter staving van haar aanvraag geen reis-en identiteitspapieren en andere bescheiden die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van hamaanvraag heeft overgelegd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit aan eiseres is toe te rekenen. In de lijn met de uitspraak van de AbRS van 8 oktober 2002,200204720/1 kan het feit dat eiseres afhankelijk was van een reisagent niet afdoen aan zijn haar verantwoordelijkheid voor de onderbouwing van haar reis- en asielrelaas. Volgens het beleid van verweerder, zoals dat door de AbRS is uitgelegd in onder meer de uitspraak van 8 april 2008 (200708959/1 ), is met het afleggen van consistente, gedetailleerde en verifieerbare veridaringen over dereisop zichzelf nog niet aannemelijk gemaakt dat het afgeven vanreisdocumentenaan de reisagent de vreemdeling niet kan
N
7. I l , , 201116:14
Zaaknummer Awb 10/37046
<'°580
P 9/,
°
blad 6
worden toegerekend. Daarvan is eerst sprake indien de documenten onder dwang zijn afgegeven. Dit beleid is door de AbRS niet onredelijk of anderszins onjuist geacht Eiseres heeft verklaard dat zij met haar eigen paspoort de grens van Irak en Turkije bij de grensplaats is gepasseerd en dat zij haar paspoort in Turkije heeft verscheurd. Hierbij is niet gebleken van dwang. Verweerder heeft tevens naar het oordeel van de rechtbank zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aap eiseres is toe te rekenen dat zij haar paspoort in Turkije heeft verscheurd. Reeds vanwege de2e omstandigheid heeft verweerder, gelet op het ter zake door hem gevoerde beleid, terecht artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000, aan eiseres toegeworpen. Verweerder heeft overigens ook kunnen stellen dat eiseres zich op het moment van het verscheuren van haar paspoort in een land (Turkije) bevond waar de bescherming van de desbetreffende autoriteiten kon worden ingeroepen en het aan eiseres is toe te rekenen dat zij van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt De stelling van eiseres dat zij in Turkije, ondanks de aanwezigheid van de (JNHCR, niet op bescherming had kunnen rekenen en het beroep van eiseres op het rapport van Amnesty International van april 2009, is onvoldoende om afbreuk te doen aan verweerders standpunt 2.6. Nu van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder f, Vw 2000 sprake is, zal, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 Vw 2000 gevoerde beleid, van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan. 2.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres een dergelijke overtuigingskracht ontbeert, nu dit relaas op hoofdlijnen onaannemelijk wordt geacht Dit standpunt heeft verweerder bovendien toereikend gemotiveerd. Met name heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank betekenis mogentoekennenaan de verklaringen van eiseres omtrent de nacht van 9 op 10 januari 2010. Eiseres heeft immers verklaard dat zij met haar vriend Salah had afgesproken en dat hij de hele nacht bij haar zou blijven, nadat haar broer had aangekondigd naar, te gaan. Verweerder heeft naar het oordeel van do rechtbank in redelijkheid kunnen stellen dat eiseres en een onverantwoord grootrisicoop ontdekking hebben gelopen als zij de nacht bij elkaar zouden doorbrengen, omdat zij wisten dat zij door haar broer in de gaten werden gehouden. De stelling dat het niet de bedoeling was dat bleef slapen, is in tegenspraak met haar eigen eerder afgelegde verklaring. Tevens heeft verweerder in de overwegingen kunnen betrekken dat eiseres het naar haar zeggen tegen haar uitgevaardigde arrestatiebevel niet heeft overgelegd en dat zij van dit arrestatiebevel uitsluitend via haar in Irak achtergebleven zus -naar het oordeel van de rechtbank geen objectief verifieerbare bron- heeft vernomen. Hetgeen namens eiseres hieromtrent is aangevoerd, is onvoldoende om afbreuk te doen aan verweerders standpunt. Ook heeft verweerder ten aanzien van het motief van haar broer om haar naar. I te lokken, naar het oordeel van de rechtbank, in redelijkheid kunnen stellen dat eiseres hierover slechts een vermoeden heeft. 2.8. Gezien het hiervoor ovenrogene heeft verweerder zich inredelijkheidop het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist Verweerder heeft dan ook reeds hierom terecht geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van artfcel 29, eerste 1 id, aanhef en onder b, Vw 2000. Aan hetgeen overigens nog is aangevoerd, koratde rechtbank niet meer toe. 2.9.
Het beroep is ongegrond.
Nr. 0980
1. Nov. 2011 16:15
Zaaknummer Awb 10/37046
P. 10/10
blad 7
2.10. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs beeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3.
Beslissing
De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Laman, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 20] I.
de griffier
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113,2500 BC te *s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift; in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb), een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000.
Afschrift verzonden op:
] J QKT 2011
7. Nov. 2011 16:10
Nr. 0980
P. 1/1
i HET
kwartier
Korre weg 66 9715 AD Groningen PosCbus toio 9701 BA Groningen
ADVOCATEN « " " • *
T 050 - 57 57 650 F 050 * 57 72 288 E (nFu8hetraadskwartler.nl ( www.hetraadskwartier.nl Secretariaat: Riw. P. Idskes mw. |. Springelkamp
Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Postbus 20019 2500 EA 's-Gravenhage
Advocaten mw. mr. f. Boelstra mw. mr. M. Haanstra* mw. mr. ].MJ. Lubbers" mw. mr. P.A.J. Mulders * mw. mr. H. Postma*
Per gewone post an per telefax: 070 - 36513 80 Aantal pagina's (Incl. producties): 10
' lia SpteioUsleo Vtnniging Mlcrotlirwttlt tutwnttfl
" Va VFA5 ta lia 5VMA
Groningen, 7 november 2011
HOGER BEROEPSCHRIFT
Inzake Geboren AWB nummer V-nummer Ons kenmerk
van Iraakse nationaliteit 10/37046 PAJ/3001426
Hoogedelachtbaar college, Door deze en derhalve tijdig stelt ondergetekende, mr. P.AJ. Mulders, kantoorhoudende te (9715 AD) Groningen, aan de Korreweg 66, die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door mevrouw , momenteel verblijvende te AZC Delfzijl, hiema te noemen "appellante", die ter dezer zake woonplaats kiest ter mijne kantore, hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, d.d. 7 oktober 2011, verzonden 11 oktober 2011, reg. nr. AWB 10/37046, waarbij de rechtbank het dezerzijds ingestelde beroep tegen de afwijzing van de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond heeft verklaard. Een afschrift van de bestreden uitspraak worden hierbij overgelegd (productie 1). Appellante kan zich met voornoemde uitspraak van de rechtbank Groningen niet verenigen. Het hoger beroep rust op de navolgende grief.
KvK nummer 0116676 I Stichting derden gelden 'Het Rasdskwartier' ING bank 67.24,09.634
(SVMAJ
7. Nov. 2011 16:11
Nr. 0930
P. 2 / 1 0
De arief richt zichfegenr.o. 2.5 en 2.6 : 'Niet in geschil is dat eiseres ter staving van haar aanvraag geen reis- en identiteitspapieren en andere bescheiden die noodzakelijk zijn voorde beoordeling van haar aanvraag heeft overgelegd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit aan eiseres Is toe te rekenen Daarvan is eerst sprake indien de documenten onder dwang zijn afgegeven. Dit beleid is door de AbRS niet onredelijk of anderszins onjuist geacht. Eiseres heeft verklaard dat zij met haar eigen paspoort de grens van Irak en Turkije bij de grensplaats is gepasseerd en dat zij haar paspoort in Turkije heeft verscheurd. Hierbij is niet gebleken van dwang. Verweerder heeft tevens naar het oordeel van de rechtbank zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aan eiseres is toe te rekenen dat zij haar paspoort in Turkije heeft verscheurd. Reeds vanwege deze omstandigheid heeft verweerder gelet op het ter zakB door hem gevoerde beleid, terecht artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw2000 aan eiseres toegeworpen. Verweerder heeft overigens ook kunnen stellen dat eiseres zich op het moment van verscheuren van haar paspoort in een land (Turkije) bevond waar de bescherming van de desbetreffende autoriteiten kon worden ingeroepen en het aan eiseres is toe te rekenen dat zij van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. De stelling van eiseres dat zij in Turkije, ondanks de aanwezigheid van de UNHCR, niet op bescherming had kunnen rekenen en het beroep van eiseres op het rapport van Amnesty International van april 2009, Is onvoldoende om afbreuk te doen aan verweerders standpunt. ' "Nu van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onderfvande Vw2000 sprake is, zal, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 Vw 2000 gevoerde beleid, van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan. " Toelichting Allereerst wordt erop gewezen dat appellante geenszins verklaard heeft dat zij met haar eigen paspoort de grens van Irak met Turkije gepasseerd is. Zij heeft in haar eerste gehoor aangegeven dat ze nimmer in het bezit is geweest van een paspoort en dat ze het paspoort in gekregen heeft en dat ze niet weet of het een vals of echt paspoort was. Aangezien, blijkens het ambtsbericht van oktober 2010, degene die een paspoort wil aanvragen dit in persoon dient te doenP kan ervan uitgegaan worden dat appellante niet op haar eigen paspoort is gereisd. Oe overweging van de rechtbank is in dezen dan ook onjuist. Vervolgens overweegt de rechtbank dat niet gebleken is van enige dwang ten aanzien van appellante bij het verscheuren van haar paspoort, waarbij appellante zich in aen land bevond alwaar zij de bescherming van de betreffende autoriteiten had kunnen inroepen. Appellante kan de rechtbank hierin niet volgen. Zij heeft aangegeven dat zij bij het instappen in de vrachtauto de opdracht kreeg van de reisagent om haar paspoort te verscheuren. Zij bevond zich op dat moment in Turkije. In het beleid als omschreven in paragraaf C4/3.6.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) is wat betreft het toerekenen van het afgeven van documenten aan de reisagent een koppeling gemaakt met het zich op dat moment bevinden In een land waar bescherming van de betreffende autoriteiten kan worden ingeroepen. Appellante heeft zich nu juist op het standpunt gesteld dat Turkije niet als een dergelijk land kan worden beschouwd. Zie hiertoe e v e n e e ns de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2011, AWB10/26285. 2
7. Nov. 2011 16:11
Nr. 0980
P. 3/10
Nu het toerekenbaar niet overleggen van het paspoort de enige grond is geweest om artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw tegen te werpen, is - nu deze tegenwerping dient te vervallen - een onjuist toetsingskader gehanteerd. Immers, indien er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden als de vreemdeling op aile vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het tand van herkomst bekend is. Niet is gebleken dat dit niet het geval is. Redenen waarom appellant u verzoekt bovenstaande grief gegrond te verklaren en op grond daarvan: I II lil
de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, Vreemdelingenkamer, Reg. nr. AWB10/37046, d.d. 7 oktober 2011 geheel of gedeeltelijk te vernietigen; de beschikking van de Minister voor Immigratie en Asiel d.d. 28 september 2010, kenmerk V te vernietigen; de Minister te veroordelen tot het vergoeden van de gemaakte proceskosten.
3