Raad
vanStatc 200903796/1/V2. Datum uitspraak: 28 juli 2009
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 24 april 2009 in zaak nr. 08/33522 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200903796/1 /V2
1.
2
28 juli 2009
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie {hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 24 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 mei 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming . in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200903796/1/V2
3.
3
28 juli 2009
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Van Loon ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2009
284-574. Verzonden: 28 juli 2009 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze.
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
2 2 / 0 5 / 2 0 0 ? 23:29
T e g e n b o s c h Advocaten
(FAX) 4-31402053215
uitspraak RECHTBANK 'S-CRAVENHAGE Zirtinghoudende te Roermond Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer Vreemdelingenkamer Procedurenummer: AWB 08 / 33522 Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake
- -•••
eiser, gemachtigde mr. J.A. Tegenbosch, tegen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1.
Procesverloop
1.1. In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de rechtsvoorgangers van de Staatssecretaris van Justitie, als het bevoegde bestuursorgaan in procedures als de onderhavige. 1.2. Bij fax van 15 september 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 augustus 2008. Bij dit besluit heeft verweerder geweigerd eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna Vw 2000) te verlenen. Bij schrijven van 19 november 2008 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. 1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden. 1.4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 maart 2009. Aldaar is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.R. Baeten.
2.
Overwegingen
2.1. Eiser is geboren op en is een Albanees van Kosovaarse afkomst. Aan de aanvraag tot het verlenen van de in rubriek 1 genoemde verblijfsvergunning heeft eiser - kort gezegd - het volgende ten grondslag gelegd. 2.2.
In 1999 is eisers dorp overvallen. Eiser heeft zes weken als vluchteling in het dorp gewoond. Na terugkeer in zijn oorspronkelijke woonplaats bleek zijn huis te zijn
1 i
P.005/011
22/Q5/2G09,23:30
Tegenbosch Advocaten
(FAXU3140205321 5
P. 006/011
Procedurenummer: AWB 08 / 33522 2
vernield. Nadien is eiser gepest door dorpelingen vanwege de Bosnische afkomst van zijn moeder. Daarom is eiser gevlucht. 2.3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Vw 2000. 2.4. De rechtbank concludeert op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dat het beroep zich richt tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij is bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de gronden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw 2000. 2.5.- • Ter beoordeling van de rechtbank ligt voorde vraag of het besluit van 18 augustus 2008 in zoverre de toets in rechte kan doorstaan. 2.6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken. 2.7. m artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst. 2.8. In artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 is bepaald dat bij het onderzoek of de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel kan worden afgewezen mede betrokken wordt de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voorde beoordeling van de aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. 2.9. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 27 januari 2003 (JV 2003/103 en NAV 2003/100) worden een asielrelaas en de daarin gestelde feiten voor waar gehouden, indien de vreemdeling alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en ni et-onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Bovendien geldt daarvoor als vereiste dat zich geen van de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000 opgesomde omstandigheden die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling voordoet Wordt aan dat laatste vereiste niet voldaan, dan mogen ingevolge artikel 31 van de Vw 2000, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (Memorie van Toelichting, pagina 40/41) en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en
-
2/(15/2009.23:31
TegenboSch Advocaten
IFAXI t 3 H020532,5
Procedurenummer AWB 08 / 33522
tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht u tgaan. 2.10. Blijkens onderdeel Cl/5.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt aan een vreemdeling niet tegengeworpen dat hij geen grensoverschrijdingsdocument bezit, indien hij zich uit eigen beweging, zo snel als redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gemeld. De termijn hiervoor is gesteld op 48 uur na binnenkomst in Nederland. Niet betwist is dat eiser zich niet onverwijld, dat wil zeggen voor ommekomst van de 48-uurs termijn in de zin van vorenvenneld beleid, heeft gemeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij zeer ernstige psychische klachten heeft en het om diereden(verklaarbaar is dat hij geen keuzes kon maken bij binnenkomst in Nederland en afhankelijk was van de keuzes die zijn broer voor eiser heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hieriageen.grond . ., heeft hoeven vinden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Hiertoe heeft verweerder redengevend kunnen achten dat het voor rekening en risico van eiser blijft dat hij zich heeft verlaten op zijn broer. 2.11. Gelet op het vorenoverwogene, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 en dat aldus om die reden afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Reeds hiermee is niet voldaan aan het in rechtsoverweging 2.9 genoemde vereiste dat zich geen van de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000 opgesomde omstandigheden voordoen die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser. De vraag of er tevens sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f; van de Vw 2000 laat de rechtbank daarom verder buiten beoordeling. 2.12. Het voorgaande oordeel in aanmerking nemend, is de rechtbank, gelet op het hiervoor reeds weergegeven toetsingskader, vervolgens van oordeel dat verweerder zich op grond van de in het (in het bestreden besluit geïncorporeerde) voornemen weergegeven argumenten - in onderlinge samenhang bezien - voorts in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser de vereiste positieve overtuigingskracht mist 2.13. In dat kader overweegt derechtbankdat de Afdeling heeft overwogen, onder meer in een uitspraak van 23 juni 2005 (JV 2005/315) dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door een vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten en het realiteitsgehalte van de doonde vreemdeling aan die gestelde feiten ontleende vermoedens behoort tot de verantwoordelijkheid van verweerder en dat die beoordeling slechts terughoudend door de rechter kan worden getoetst. Indien en voor zover verweerder van oordeel is dat de door de vreemdeling gestelde feiten geloofwaardig en de daaraan ontleende vermoedens plausibel zijn, is vervolgens voor een terughoudende toets geen plaats, waar het de beoordeling van de zwaarwegendheid van het relaas betreft. > 2.14. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd naar voren gebracht dat de door eiser gestelde feiten voor waar worden gehouden, maar dat hij de aan die feiten ontleende vrees ongeloofwaardig acht.
,.0o,/D11
22/05/2009 23:33
Tegenbosch Advocaten
(FAX) HH0205321 5
P. 008/011
Procedurenummer AWB 08 / 33522 4
2.15. Ten aanzien van eisers beroep op de zogenoemde b-grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond aldus, dat eiser stelt dat bij uitzetting schending van artikel 3 van het EVRM plaats zal vinden, gelet op de psycho medische situatie van eiser. 2.16. Blijkens de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 2 mei 1997, nr. 30240/96, D. tegen het Verenigd Koninkrijk (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, UN: AB8007), kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land, waarnaar wordt uitgezet, leiden tot -schending vanartikel-3 van het EVRM.-Deze uitspraak ia. bevestigd in.de uitspraak van.. ,., het EHRM van 27 mei 2008, nr. 26565/05, N. tegen het Verenigd Koninkrijk (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, UN: BD6647). Mentale of fysische ziekte waarvoor de standaard van behandeling in het land waarnaar de vreemdeling wordt uitgewezen minderwaardig is, kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden en om dwingende humanitaire redenen aanleiding geven om een schending van artikel 3 van het EVRM aanwezig te achten. Andere uitzonderlijke omstandigheden sluit het EHRM echter niet uit Het EHRM wijst daarbij echter wel op de terughoudendheid om de voornoemde drempels uit te breiden. 2.17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, onder verwijzing naar eerdergenoemde uitspraak van het EHRM van 27 mei 2008, op het standpunt heeft kunnen stellen dat er — gelet op de inhoud van het BMA-advies van 1 september 2007 — geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, als bedeeld in die uitspraak, die aanleiding zouden kunnen geven tot het oordeel dat er sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. In dit verband heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich niet bevindt in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ziekte. Voorts komt uit het BMA-advies van 1 september 2007 naar voren dat psychiatrische zorg in Kosovo voorhanden is en dat bij het uitblijven van de ingestelde behandeling geen medische noodsituatie te verwachten is. 2.18. Het feit dat de standaard van behandeling in het land waarnaar de vreemdeling wordt uitgewezen minderwaardig is kan volgens het EHRM slechts in uitzonderlijke omstandigheden en om dwingende humanitaire redenen, aanleiding geven tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Dat het stoppen van de behandeling zou leiden tot een acute medische noodsituatie acht het EHRM, blijkens de uitspraak van 24 juni 2003, (gepubliceerd op www.rechtspraaïuil, LTN: A06686), niet doorslaggevend. Nu uit het BMA-advies naar voren komt dat de gezondheidstoestand van eiser niet kritiek is, is van uitzonderlijke omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De enkele omstandigheid dat tussen het BMA en de behandelaars van eiser mogelijk verschil van inzicht bestaat over de uit de medische gegevens getrokken conclusie, onder meer inzake mogetijk suïcidegevaar, leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat het door het BMA verrichte onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest of dat het BMA niet op basis daarvan tot zijn bevindingen heeft kunnen komen. Het BMA-advies is mede op basis van informatie verkregen van de behandelaars van eiser en informatie over behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst, opgesteld door een arts verbonden aan het BMA. In de bij de gronden van beroep van 18 november 2008 overlegde brieven van de Geestelijke Gezondheidszorg Eindhoven en de Kempen van 6 mei 2008 en 9 september 2008, welke de rechtbank aanmerkt als een' nadere onderbouwing van een
2/(15/2009.23:34
Tegeabosch Advocaten
(FAX) Hl402053215
P. 009/01
Procedurenummen AWB 08 / 33522 5
eerder ingenomen stelling, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om het advies van het BMA niet langer te volgen. 2.19. Eiser heeft eveneens beoogd een beroep te doen op de verleningsgrond als neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
j j
2.20. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een ' verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, worden verleend aan de vreemdeling, van wie naar het oordeel van verweerder op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn "vertrek: uit-het landvanherkomsVm redelijkheidniet kan worden.verlangd dat hij.tefugkpert..,,,,,,.,_ ....v_„_ naar het land van herkomst. 121. Blijkens de door verweerder in onderdeel C1/4 van de Vc 2000 uitgewerkte beleidsruimte is hierbij is in de eerste plaats gedacht aan de situatie dat de vreemdeling getraumatiseerd is. Waar er wordt gesproken van traumata of traumatische ervaring, wordt gedoeld op gebeurtenissen die tot de veronderstelling leiden dat deze psychische schade berokkenen. De traumatische ervaringen kunnen slechts onder het traumatabeleid vallen indien ze zijn veroorzaakt van overheidswege of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat is of bereid is afdoende bescherming te bieden. Voornoemd beleidsonderdeel bevat een limitatieve opsomming van gebeurtenissen die aanleiding kunnen geven tot verb lijfsaanvaarding op grond van het traumatabeleid. Aannemelijk moet verder zijn dat de gestelde gebeurtenissen aanleiding zijn geweest voor het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst Voor de aannemelijkheid van dit causale verband biedt de termijn waarbinnen de betrokkene het land van herkomst heeft verlaten een belangrijk aanknopingspunt. In beginsel geldt hiervoor het uitgangspunt dat de betrokkene binnen zes maanden na deze gebeurtenissen het land van herkomst dient te hebben verlaten. Hieraan ligt de veronderstelling ten grondslag dat bij een later vertrek de betrokken asielzoeker zich blijkbaar heeft kunnen handhaven in het land van herkomst en daarom van hem of haar gevergd kan worden terug te keren naar het land van herkomst. De termijn van zes maanden vormt hiermee een omslagpunt in de bewijslastverdeling: bij een vertrek na zes maanden zal een vergunning op grond van het traumatabeleid in beginsel worden geweigerd, tenzij de betrokken asielzoeker aannemelijk maakt dat er wel degelijk een verband is tussen de gebeurtenis en het vertrek. De betrokkene zal daarvoor feiten en omstandigheden aannemelijk dienen te maken waaruit blijkt dat hij het land van herkomst niet eerder heeft kunnen verlaten. Daarbij geldt dat naarmate de gebeurtenissen een ernstiger karakter hebben en het asielrelaas van de betrokkene aannemelijker is, een zwaardere onderzoeksplicht mst op de behandelend ambtenaar met betrekking tot de vraag of er feiten en omstandigheden waren waardoor de betrokkene het land van herkomst niet binnen zes maanden na het plaatsvinden van de gestelde gebeurtenis kon verlaten. 2.22. Het oordeel over de vraag of de vreemdeling er in is geslaagd het gestelde verband tussen die gebeurtenissen en haar vertrek uit het land van herkomst aannemelijk te maken, is aan verweerder (zie een uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2006, UN AW1810). Het dienaangaande door verweerder ingenomen standpunt heeft de rechtbank derhalve terughoudend te toetsen.
22/05/200? 23:35
Tegenbosch Advocaten
(FAX M 31402053215
P.010/011
Procedurenummer: AWB 08 / 33522
2.23. Eiser heeft gesteld verblijfeaanspraken te ontlenen aan het traumatabeleid. In dit . verband heeft hij met name gesteld dat hij in 1999 getuige is geweest van oorlogshandelingen. 2.24. Niet in geschil is dat eiser het land van herkomst niet binnen zes maanden na de gestelde traumatiserende gebeurtenissen heeft verlaten. Derhalve diende eiser volgens het gevoerde beleid, om niettemin in verband daarmee voor toelating in aanmerking te kunnen komen, het gestelde verband tussen die gebeurtenissen en zijn vertrek uit het land van herkomst aannemelijk te maken. Naar dezerzijds oordeel geen grond voor de conclusie dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat enig causaal verband niet aannemelijk is "gemaakt.- Eiser heeft gesteld dat hi>zijn land van.herkomst heeft verlgten.toen het leven voor hem in het land van herkomst als gevolg van zijn psychische klachten onmogelijk werd en dus het land heeft verlaten toen zijn situatie voor hem objectief bezien kritiek werd. Daarmee is niet gezegd dat eiser zijn land van herkomst niet eerder heeft kunnen verlaten. De verklaring van zijn behandelaars dat, het bestaan van traumatische ervaringen ook eerst tater dan zes maanden na de gebeurtenissen als gevolg kunnen hebben gehad dat eiser PTSS heeft, doen hieraan niet af. Op grond van het vorenstaande heeft verweerder terecht het zogenoemde traumatabeleid niet toepasselijk geacht
_
2.25. Het besluit van verweerder om eiser geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de c-grond te verlenen kan, gelet op het vorenstaande, de aan de rechtbank toekomende toets eveneens doorstaan. 2.26.
Het beroep moet aldus voor ongegrond worden gehouden.
2.27. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. 2.28.
Mitsdien wordt beslist als volgt
22/115/2009 23:36
Tegeobosch Advocaten
FAX)+314020532!5
Procedurenuramer: AWB 08 / 33522
3.
Beslissing
De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr.drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van mr. W.A.M Boeken als griffier en in het openbaar uitgesproken op o A APR 2009 w.g. mr.drs. E J. Govaers, rechter
w.g. mr. W . A . M . Boeken, griffier
Voor eensluidend afschrift: de griffier,
verzonden op: 2 4 APR 2009 Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken 1 na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken1*, Postbus 16113, 2500 BC te *s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.
P 011/011
22/W20Q9..23:26
Tegenbosch Advocaten
(FAX) *314D2053215
Tegenbosch & den Boer Advocaten
P. 001/011
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
\
mrJ.A. Tegenbosch mr S.E.B, den Boer Julianastnut 50 5616 AK Eindhoven
2 2 MEI 2009 ZMKNR. AOCOpA j t t MAN:
Tel.: 040-2960001 Fax: 040-2950039 Mob: 06-21868868 e-mail:
[email protected]
[BEHANDELO: D D T FAX:070-3651380 Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Kamer 4 V2
PAR:
Postbus 16113 2500 BC DEN HAAG
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
2 2 MEI 2009 ZAAKNR :
22 mei 2009
betreft:
VI
AAN:
BEHANDELD: DO:
PAR:
HOGER BEROEPSCHRIFT
Edelachtbare Heer/Vrouwe Hierbij stelt eiser, de heer hoger beroep in. Eiser kiest in deze zaak woonplaats op mijn kantooradres aan de Julianastraat 50, 5616 AK te Eindhoven. Ondergetekende, mr J.A. Tegenbosch, verklaart tot het indienen van dit beroepschrift bepaaldelijk |te zijn gemachtigd. i
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, névenzittingsplaats Roermond, (procedurenummer AWB 08/33522 van 24 april 2009, verzonden op 24 april 2009. Van deze uitspraak wordt hierbij een afschrift overgelegd. Ter onderbouwing van het hoger beroep stelt eiser het navolgende. Grief ]
:
Ten onrechte overweegt de rechtbank onder 2.10 Eiser heeft aangevoerd dat hij zeer ernstige psychische klachten heeft en het om die reden verklaarbaar is dat hij geen keuzes kon maken bij binnenkomst in Nederland en afhankelijk was van de keuzes die zijn broer voor eiser heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder fiierin geen grond heeft hoeven zinden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Hiertoe heet verweerder redengevends kunnen achten dat het voor rekening en risico van eiser blijft dat hij zich heeft verlaten op zijn broer. \
22/015/2009.23:27
Tegenbosch Advocaten
(FAX) 1314020532! 5
P. 002/011
Toelichting De rechtbank neemt ten onrechte niet in haar beschouwing mee dat een persoon die geen keuzes kan maken ook niet kan kiezen zich niet aflxankelijk van derden op te stellen, dan wel zich te kunnen verweren tegen keuzes die deze derden voor hem maken. Of deze derde nu zijn broer is of niet maakt daarbij geen verschil. Men kan niet stellen dat een willoos voorwerp ergens rekening en risico van/voor kan dragen. Gelet op de psychische aandoening van betrokkene moet hij worden geacht gelijk gesteld te horen worden aan een willoos voorwerp en tijde van binnenkomst in Nederland.. Verder laat de rechtbank na te motiveren waarom zij van oordeel is dat verweerder in de geestesgesteldheid van betrokkene gene grond heeft hoeven zien om de termijn overschrijding verschoonbaar te achten. De beslissing ontbeert op dit punt een draagkrachtige motivering en behoort reeds om deze reden vernietigd te worden. Grief 2 Ten onrechte overweegt de rechtbank onder 2.12 Het voorgaande in aanmerking nemend, is de rechtbank gelet op het hiervoor reeds weergegeven toetsingskader, vervolgens van oordeel dat verweerder zich op grond van de (in het bestreden besluit geïncorporeerde) voornemen weergegeven argumenten - in onderlinge samenhang bezien- voorts in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser de vereiste positieve overtuigingskracht mist. Toelichting Hier wordt verwezen naar het gestelde in r.o 2.14 waarin de rechtbank aangeeft dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de door eiser gestelde feiten voor waar worden gehouden. Daar waar alle door de asielzoeker naar voren gebrachte feiten voor waar worden gehouden kan alleen de conclusie worden getrokken dat het relaas waar is en derhalve wel positieve overtuigingskracht moet hebben. Grief 3 De rechtbank overweegt onder 2.14 Ter zitting heeft verweerder desgevraagd naar voren gebracht dat de door eiser gestelde feiten voor waar worden gehouden, maar dat hij de aan die feiten ontleende vrees ongeloofwaardig acht. De rechtbank onthoudt zich naar de mening van appellant ten onrechte van een beoordeling van met name de laatste zinsnede welke hier door de rechtbank wordt geciteerd.
2
22/05/2009, 23:28
Tegenbosch Advocatea
(FAX) 13140205321 5
P. 003/011
Immers, als alles wat de asielzoeker verklaart geloofwaardig is, dan behoren toch ook de conclusies die daarop zijn gebaseerd voor geloofwaardig gehouden te moeten worden. Wat dan resteert is de vraag of de geloofwaardige subjectieve vrees geobjectiveerd kan worden en daarmee aannemelijk en vervolgens voldoende zwaarwegend geacht moet worden. Als verweerder aangeeft dat de aan de geloofwaardige feiten ontleende vrees ongeloofwaardig geacht wordt is dat een onjuiste toets. De rechtbank laat ten onrechte na dit bij haar beoordeling te betrekken. Grief4. In de navolgende rechtsoverwegingen komt het BMA advies van 1 september 2007 naar voren als dragende grond voor de beschikking van verweerder van 18 augustus 2008. De rechtbank geeft aan dat naar aanleiding van het advies van het BMA izjdens asielzoeker nog 2 nadere rapporten zijn overgelegd die inhoudelijk het standpunt van het BMA bestrijden en daarmee aangeven dat het BMA in haar rapport van 1 september 2007 een onjuiste weergave heeft gegeven van de informatie welke de behandelaars in eerste instantie aan het BMA hebben gegeven, en dientengevolge ook daaraan een verkeerde conclusie en advies heeft verbonden. Appellant is van mening dat gelet op de commentaren op het BMA rapport een heronderzoek dor het BMA geïndiceerd was geweest. Door te oordelen, zonder nadere motivering, dat verweerder van een hernieuwd BMA advies heeft kunnen afzien heeft de rechtbank een onjuist oordeel gegeven. | Daarbij speelt tevens mee dat op het moment van het besluit van verweerder het BMA advies reeds nagenoeg eenjaar oud was en daarmee niet actueel genoeg was om het bestreden besluit te kunnen dragen. GrieF5 In r.o 2.24 overweegt de rechtbank ten onrechte Naar dezerzijds oordeel geen grond voor de conclusie dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat enig causaal verband niet aannemelijk is gemaakt. i Onder verwijzing naar de Wet Uitkeringen Burger Oorlogsslachtoffers, waardoor zelfs derde generatie nakomelingen van slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog een relevante PTSS indicatie kunnen krijgen als gevolg van) die oorlog, meent appellant dat daar waar de door hem gestelde feiten en omstandigheden 'door verweerder alle voor waar worden aangenomen, niet gezegd kan worden dat geen verband bestaat tussen de door betrokkene genoemde gebeurtenissen en zijn vertrek. Te meeriniet nu er psychologische rapporten liggen waarin dit verband wel wordt aangetoond (met name het rapport van drs M. Collet) onder meer door verwijzing naar de PTSS met verlaat begin.
3
22/05/2009.23:29
Tegenbosch Advocaten
(FAX)I31402O532I5
P.004/011
Dat de rechtbank het woord Tcunnen' in de twee na laatste regel van deze rechtsoverweging cursiveert en daarmee interpreteert als zouden er ook ander opties voor de gediagnosticeerde PTSS bestaan is niet onderbouwd en kan niet dragend worden genoemd voor het oordeel dat het traumata beleid niet toepasselijk geacht hoeft te worden.
Gelet op al het voorgaande is betrokkene van mening dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven en behoort te worden vernietigd, met veroordeling van verweerder in de kosten. Hoogachtend,
4