Raad
vanState 201008398/1/V3. Datum uitspraak: 21 februari 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 augustus 2 0 1 0 in zaak nr. 1 0 / 1 9 0 5 3 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.
201008398/1 /V3
1.
2
21 februari 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2 0 1 0 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 4 augustus 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 6 augustus 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201008398/1 A/3
3.
3
21 februari 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w . g . Borman lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Van Leeuwen ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2 0 1 1 373. Verzonden: 21 februari 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
.26 Aug 2010 16:32
WORMHOUDT ADVOCATEN
Nr. 3131
P. 9/12
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 3, enkelvoudige kamer Regnr,:AWB 10/19053 BEPTDN UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen . eiser, V-nummer , woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam, en de minister van Justitie, verweerder.
I PROCESVERLOOP Eiser heeft gesteld te zijn geboren op en de Iraakse nationaliteit te bezitten. Op 24 november 2009 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij besluit van 27 mei 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen omdat de Zwitserse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de aanvraag. Bij brief van 27 mei 2010 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 juli 2010. Eiser heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde» Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R.A.B. van Steijn.
H OVERWEGINGEN 1 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat
•26. Aug. 2010 16:32
TOMHOUDT
ADVOCATEN
Nr- 3131
P. 10/12
Regnr.;AWß 10/19053 BEPTDN
2
verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een d«rde !arïd bij esr; van de 'ïustaiëii wurdi ingediend (Vo 343/2003). 2 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Vo 343/2003, behandelen de lidstaten van de Europese Unie elk asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van hen wordt ingediend, hetzij aan de grens hetzij op hun grondgebied. Een asielverzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat dk volgens de in hoofdstuk III van de Vo 343/2003 genoemde criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Vo 343/2003, voor zover thans van belang, kan verweerder, in afwijking van het eerste lid, een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vo 343/2003 zijn de Zwitserse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. Op 4 mei 2010 hebben de Zwitserse autoriteiten laten weten dat zij eiser willen terugnemen. Krachtens het door verweerder ter zake gevoerde beleid in paragraaf C3/2.3.6.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 wordt van de mogelijkheid het asielverzoek zelf te behandelen terughoudend gebruik gemaakt. Ingevolge paragraaf C3/2.3.6.2 van de Vc 2000 gaat verweerder er opgrond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten principale vanuit dat de lidstaten de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waaraan de vreemdeling wordt overgedragen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het is in dat geval volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) aan eiser om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door Zwitserland van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM wordt weerlegd (zie onder meer de uitspraken van de ABRS van 30 oktober 2009, UN BK2300, BK2240 en BK2296). Eerst indien hij daarin is geslaagd, kan verweerder niet langer volstaan met een algemeen beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en is het aan hem om concreet te weerleggen dat eiser bedoelderisico'sloopt. 3 Eiser heeft aangevoerd dat in het geval van Zwitserland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij is van mening dat verweerder de asielaanvraag aan zich dient te trekken op grond van artikel 3, tweede lid, van de Vo 343/2003. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen toegang tot de asielprocedure in Zwitserland heeft, omdat hij niet in het bezit is van een paspoort en daardoor evenmin een rechtsmiddel kan aanwenden. Eiser is daarom ook van mening dat dit in strijd is met artikel 4 van de Definitierichtlijn. Hij voert aan dat niet wordt voldaan aan artikel 3 van het EVRM en het Vluchtelingenverdrag.
.26. Aug. 2010 16:32
WORMHOUDT ADVOCATEN
Nr. 3131
P. 11/12
Regnr.: AWB 10/19053 BEPTDN 3
4
De reçhfhaïïfc overweegt als volgt
5 In de beslissing van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 december 2008 in de zaak van K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk (UN: BG9802) heeft het EHRM overwogen dat overeen dreigende schending van het refoulement-verbod moet worden geklaagd bij de autoriteiten van het schendende land, zolang niet is gebleken dat de betreffende persoon aldaar geen effectieve rechtsmiddelen zou kunnen aanwenden tegen de dreigende uitzetting, waaronder eveneens moet worden begrepen het aanvragen van een Rule 39 maatregel, de zogenoemde Interim Measure. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat hij hiertoe geen gelegenheid zal krijgen. De rechtbank overweegt hierbij dat uit de door eiser overgelegde e-m a il wissel ing blijkt dat vlak naast de Zwitserse asielzoekerscentra zich bureaus voor juridische hulpverlening bevinden. Over de eventuele gebreken in de asielprocedure dient hij dan ook in Zwitserland te klagen. 6
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
7
Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling-
•26. Aug. 2010 16:33
WORMHOUDT ADVOCATEN
Nr. 3131
P. 12/12
- --Regïitt AW3i 0/i^053~HEFÎDN"
ID
BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage RECHT DOENDE: verkfaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.LH. Kerstens-Fockens, in tegenwoordigheid van de griffier J.J. Kip.
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010.
RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113,2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).
Afschrift, verzonden op; 0 4 AUG. 2010
2010 16:28
•f.3131
WORMHOUDT ADVOCATEN
wormhoudt
berg
P. 1/12
advocaten
ijysMJatsfitcj-----
—
Mr, 5. Brouwer Mr. f. Gocttsch
Aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van De Raad van State Postbus 16113 2500 BC DEN HAAG
Mr, A.M. von den Hurk Mr. R,H. Wormhoudt
tevens per telefax 070-3651380 Amstelveenseweg4 1075 XH Amsterdam T 020 - 618 53 30 F 020 - 618 90 85
Betreft: 10/19053 BEPTDN 274.045.2081 / Staat
«cralorlûùi© wormhou albe rgodvocawn. nl Wrfw.wo/mhoudtbe ng û d*oenlcrui!
RAAD VAN STATE _,..._
Amsterdam, 26 augustus 2010
I
INGEKOMEN
Z . i AUG.Z010
_^
?
ZAAKNR AAN: T U J . g U . BEHANDELD: DO:
PAR:
Hoger beroepschrift Geeft eerbiedig te kennen: geboren op vanlraakse natioualitcit, wonende te , woonplaats kiezende ten kantore van mr M. Berg, Amstelvcenseweg 4 te Amsterdam, die door hem bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van dit hoger beroep en als zodanig zal optreden. Appellant stelt hiermede hoger beroep in van de uitspraak van de Rechtbank 'sGravenhagc dd. 4 augustus 2010 (bijlage), waarin het namens hem ingestelde beroep tegen de beslissing van 27 mei 2010 van de Minister van Justitie ongegrond wordt verklaard. Tu het besluit in primo wijst de Minister de asielaanvraag van appellant af op grond van artikel 30, aanhef en onder a VW, omdat Zwitserland verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag. Grief J:
Wortnhoudr Berg Advocoten Is M n Itesïçnmaofschop. Ds gonsprakali|kheid von elk dw moten Is beperkt tol hel bédrpg dot in voorkomend gevoJ door de bcrcepsMnjpi'skçIijWiBÎdwarîekeroar wordf yilbetoaW.
26. Aug. 2010 16:29
WORMHOUDT ADVOCATEN
N r. 3131
P. 2 / 1 2
De grief is gericht tegen overweging 5 van de rechtbank waarin wordt overwogen: "In de beslissing van het EHRM van 2 december 2008 in de zaak van K.R.S. tegen het Verenigd ÏConinki'ijk heeft het EHRM overwogen dat over een dreigende schending van het mfouJementverbod meet worden geklaagd bij de autoriteiten var* het schenden 'and, zolang niet is gebleken dat de betreffende persoon aldaar geen effectieve rechtsmiddelen zou kunnen aanwenden tegen de dreigende uitzetting, waaronder eveneens moet worden begrepen het aanvragen van een Rule 39 maatregel. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat hij hiertoe geen gelegenheid zal krijgen". Toelichting: Naar het oordeel van appellant miskent de rechtbank met die overweging dat uit de door hem overgelegde stukken ondubbelzinnig blijkt dat appellant in Zwitserland geen daadwerkelijk toegang heeft tot de asielprocedure en dus niet de mogelijkheid heeft om zich daadwerkelijk te verzetten tegen uitzetting naar Irak. Gewezen wordt in dat op de overgelegde stukken met betrekking tot de Zwitserse asielprocedure, waaruit blijkt dat aanvragen van asielzoekers die niet over een geldig paspoort beschikken niel in behandeling worden genomen. In aanvulling daarop overlegt appellant een rapportage van Amnesty International waarin e.e.a, wordt bevestigd. Onder die omstandigheden kan niet anders worden geoordeeld dan dat appellant in Zwitserland geen effectieve rechtsmiddelen kan aanwenden tegen de dreigende uitzetting. Naar het oordeel van appellant is een dergelijke handelwijze strijdig mei de verschillende Europese richtlijnen, met name art. 4 van de Definitierichtlijn, en leidt tot een onaanvaardbaarrisicoop refoulement zonder dat van slaiusbepaling of anderszins inhoudelijke toetsing sprake is, terwijl vanwege het ontbreken van toegang tol de asielprocedure ook het aanvragen van een Interim Measure als illusoir moet worden angemerkt. Onder die omstandigheden had verweerder inredelijkheidniet tot het in beroep bestreden besluit kunnen komen. De rechtbank heeft dat miskend. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van appellant de thans bestreden uitspraak wegens schending van het bepaalde in art. 3:46 AWB niet in stand blijven. Redenen waarom: Appellant Uw College verdoekt de uitspraak d.d 4 augustus 2010 van de Rechtbank 'sGravcnhage, te vernietigen. Gemachtig'