Raad
vanState 200908921/1/V2. Datum uitspraak: 10 december 2009
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 13 november 2009 in zaak nrs. 09/39102 en 09/39104 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200908921/1/V2
1•
2
10 december 2009
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 1 3 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 november 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200908921 /1/V2
3.
3
10 december 2009
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Mondt-Schouten lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwemstra ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009 91-574. Verzonden: 10 december 2009 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze.
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
•13. NOV. 2009 14:35
SBR VREEMDELINGEN SBR VREEMDELINGEN
» 5
635
P
' 2/10
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Zittinghoudende te Amsterdam zaaknummers: AWB 09/39102 (beroep) AWB 09/39104 (voorlopige voorziening) v-m: uitspraak van de veorriemngenrechter in het geding tussen: geboren op van Congolese nationaliteit, verzoeker, gemachtigde: mr. NAJ». Heesterbeek, advocaat te Helmond, en: de staatssecretaris van Justitie,
verweerder, gemachtigde: mr. MD. Gunster, werkzaam b\j de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. 1. Procesverloop Op 26 oktober 2009 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 oktober 2009 waarbij de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld m artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht de uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 6 november 2009. Verzoeker Is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig F. Kabula, tolk In de taal Lingala. De vooaieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Z-Aaebrelaas Verzoeker heeft het volgende relaas aan zfyn aanvraag ten grondslag gelegd. De vader van verzoeker heeft Hutu-rebellen bescherming geboden in , Democratische Republiek Congo (DRÇ). Zijn moeder koojfft voor de rebellen. Hijzelf bracht elke dag mtt de chauffeur eten aan de rebellen. Verzoeter heeft op een dag in juni 2009 booüchsppcn
51
"J 6963 ÜN S3 N31V3OA0V NVHnOfl
K W 6001 M O I
13-NOV, 2üö9 14:35
SBR VREEMDELINGEN SBR VREEMDELINGE«
*
Zaaknummers: AWB 09/39102 en AWB 09/39104 Inzake
"R- 635
P. 3 / i 0
Pagina 2 van 9
gedaan op de marte met de chauffeur. Nadat zy boodschappen hadden gedaan, liepen ze terug naar de auto. Ze zagen in de verte dat een grote menigte rond de auto stond. Militairen hadden hun auto omsingeld. De chauffeur, genaamd , wilde niet meer mar de auto teruggaan. Verzoeker is met meer raar de auto teruggegaan, maar Is snel naar huis gegaan waar hij niemand aantrof. De buren vertelden verzoeker dat zijn moeder en broers waren opgepakt door de politie. Een buurjongen waarschuwde verzoeker dat verdachte mensen in de wjjk liepen en hun huis in de gaten hielden. Verzoeker U vervolgens naar een vriend van zUn vader gegaan, de heer en die vertelde hem over de rebellen van de Forces démocratiques de ii6ffWionÄ*Rwonda(FDLR) die îijn vader onderhield in De vriend van zijn vader vertelde hem dat het voor verzoeker moeilijk zou zijn als hij in zou bl'yvea. De vriend van zijn vader heeft verzoeker overgedragen aan de heer Vetzoeker heeft twee weken verbleven in het huls van de heer De heer heeft verzoeker verteld dat hij wordt gezocht, omdat verzoeker aan de autoriteiten kan aanwijzen waar de rebellen zaten. 3, Overwegingen Standpunten van partijen 1. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker binnen 4-8 procesuren. in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 3 l, eerste Üd» juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Vetzoeker heeft geen concrete informatie noch steekhoudende argumenten naar voren gebracht die aanleiding zijn om te concluderen dat verzoeker voldoende aan de vaststelling van zijn reisroute heeft meegewerkt. Verzoeker heeft geen. inspanning getoond om alsnog aan de in het voornemen genoemde documenten te komen. Het asielrelaas van verzoeker ontbeert positieve overtuigingskracht. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn vader als militair beeft gediend in het Congolese leger. Verzoeker heeft uitsluitend onjuiste, vage en bevreemdingwekkende verklaringen over de positie van zijn vader afgelegd. Verzoekers verklaring dat hij zijn vader niet vaak in uniform heeft gezien la onvoldoende om hem niet toe te rekenen dat hij totaal geen kennis heeft omtrent de werkzaamheden van zijn vader, zijn uniform en alles wat daarmee samenhangt. Ook in de zienswijze is eiser niet in staat deze lacune in zijn kennis te verklaren- Dat hij slecht kan tekenen doet aan hetgeen in het voornemen is gesteld niet af. Zijn correcties en aanvullingen op het nader gehoor in dit kader leiden ook niet tot een ander standpunt Niet valt in te zien waarom van verzoeker niet had mogen worden verwacht dat hij zich had ingespannen om er achter te komen hoe de gestelde contacten tussen de rebellen en zijn vader tot stand zijn gekomen. Verzoeker heeft wisselend verklaard over het huis waar de rebellen hebben verbleven. Verzoeker heeft in de zienswijze gesteld dat de chauffeur was gevlucht en dat de auto was omsingeld door militairen. In de correcties en aanvullingen geeft verzoeker aan dat de auto niet door militairen was omsingeld en dal hij dat niet heeft gezegd. Dit is niet met de zienswijze in overeenstemming te brengen. Het is bevreemding wekkend dat verzoeker geen enkele poging heeft gedaan achter het lot van zijn familieleden te komen. Dat, zoals verzoeker stelt, zijn relaas in het algemene beeld past, is onvoldoende om wel van de geloofwaardigheid van zijn relaas uit te gaan. Een beroep op de algemene situatie is onvoldoende om verzoeker aan te merken als vluchteling. 2. Verzoeker stek zich - samengevat weergegeven • op het standpunt dat hij voldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van z$n reisroute, gelet op de situatie waarin hij zich bevond. êthooc verfdaard S2fn™ * hi i riidßns ds «is van de ~KC naar M ^ k k o o p e e^J?" n a i ^ •r *u Tu ^ h e e f t ^ ^ ^ ^
91 'd 696Z "UN
so N31V0OA0V Nvwnoe
K : 8 1 S00e-AOM-8l
-11ÄW.2009 14=35
SUMmmm
k
Zaaknummers: A.WB W/39102 en A*/B 09/39104 Inzake
Pagina 3 van 9
kent deze naam wel en verzoeker was •afhankelijk van de reisagent. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden mei'dealgemeen bekende werkwijze van reisagenten. Verzoeker merkt op dat hij wel het paspoort heeft overgelegd dat is gebruikt van Marokko naar Europa. Verweerder overweeg ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd dat in alle redelrjkbeïd van verzoeker verwacht mag worden dat hij het land, waar hij per vliegtuig in Europa is aangekomen« zou kunnen noemen. Verzoeker heeft in de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor aangegeven dat hij niet weet met welke lucr^aartroaatschappi] hij heeft gevlogen. Hij weet alleen zeker dat hei niet Royal Air Maroo is geweest. Het was teriskantom iemand naar zijn woning In de laten gaan om documenten op te laten halen. Verzoekers asielrelaas is geloofwaardig. Verzoekers vader sprak alleen met zijn vrouw over zijn werkzaamheden bij het leger. Verweerder heeft verzoeker ten onrechte tegengeworpen dat hij geen informatie kon verstrekken over de structuur van het Congolese leger. In het nader gehoor is verzoeker daar niet naar gevraagd. Verder heeft verweerder onvoldoende waarde toegekend aan zijn verklaring dat hij de Fortes Amies àe la République Démocratique du Congo (FARDC) heeft genoemd. Ook heeft verzoeker Z\jn vader niet vaak in uniform gezien, waardoor het voor hem moeilijk was het te beschrijven. Verzoekar betwist dat hij tegensttijdige verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot de epauletten op het uniform. Met betrekking tot de woning waar de rebellen verbleven, heeft verzoeker tijdens het nader gehoor direct gereageerd (pagina 11 rapport van nader gehoor). De enige verklaring van verzoekar voor 6&i& tegenstrijdigheid is dat er een misverstand in de vertaling door de tolk is geweest De tolk heeft tijdens het nader gehoor bevestigd dat er in het Lingala één woord bestaat voor politie en militairen. Verzoeker heeft bij de heer Mpoyi geïnformeerd naar het lot van zijn familieleden, maar de heer kon hem ook niet meer vertellen dan dat ze meegenomen zijn. Verzoeker beeft een geloorwaardig asielrelaas afgelegd dat past binnen het algemene beeld van de DRC. Wgtteßjk kader 3. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten wordt geschont 4. Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, Indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkarwijs niet kan bedragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker b tijdig op deze bevoegdheid gewezen. 5. De AC^procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuren. Ützt procedure leent och slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in echt nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de V w 2000 kan worden afgewezen, 6. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling: a. did verdragsvluchteling Is; nirfl?rfT lem0l ? ïc 1 h ? eft ******* ** hÖ g^™
L{
< ' ä MUH » «1VDOA0V IVW08
« = 81 600!-AM I I
13. NOV. 2009 14:35
SBR
nimtUMU
*
SBR VREEMDELINGEN
Zaaknummers: AWB 09/39102 en AWB 09/39104 inzake
Nft. 635
P. 5 / 1 0
Pagina 4 van 9
7. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dal een aanvraag tot het verlenen van een verbiyfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 word« afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat rijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder , va*i genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem U toe te rekenen, 8. Volgens paragraaf C4/3 Al van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 Zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag de volgende elementen, en dus documenten die dit onderbouwen, van belang; - de Identiteit van de asielzoeker, - de nationaliteit van de asielzoeker; - de reisroute van de asielzoeker; - het asielrelaas van de asielzoeker. 9. Volgens paragraaf C4/3.6.3 van de Vo 2000 wordt, wanneer is vastgesteld dat op één of meer elementen op grond waarvan de beoordeling van de asielaanvraag plaatsvindt documenten ontbreken, onderzocht of het aannemelijk is dal het ontbreken van documenten niet aan de desbetreffende asielzoeker is toe te rekenen. Indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas documenten ontbreken en dat dit is toe te rekenen aan de asielzoeker, is dit reeds voldoende voor de algemene conclusie dat sprake is van tiet toerekenbaar ontbreken van documenten'. Verder vermeldt deze paragraaf dat het uitgangspunt U dat de situatie waarin een vreemdeling zijn documenten aan de reisagent heeft afgestaan aan de desbetreffende vreemdeling is toe te rekenen. Wanneer de asielzoeker aannemelijk maakt dat de papieren onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is, is her ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen. Verder vermeldt paragraaf C4/3.6.3 van de Vc 2000 als bijzonder aandachtspunt bij het ontbreken van documenten inzake de reis dat het in beginsel niet geloofwaardig is dat een asielzoeker geen enkel (indicatief) bewijs van de reis kan overleggen en dat in het geval een asielzoeker geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, hij blijk geeft van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker Is toe te rekenen. 10. Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) mogen - indien zich één van de gevallen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet - in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
mi M "wivMAaviww
K :eL«oï-Aoni
13. NOV. 2009 14:36
S8R VREEMDELINGEN SßR VREEMDELINGEN
*
Zaaknummers: AWB 09/39102 en AWB 09/39104 fazakc
K 635
P
Pagina 5 van 9
Beoordeling 1H, De vMrzienmgenreohter dient allereerst te beoordelen of verweerder In redelijkheid artikel 3 L tweede üó\ aanhef en onder : van de Vw 2000 aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen ea als gevolg daarvan heeft kunnen concluderen dat op voorhand afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. U .2. Verweerder werpt verzoeker tegen dat hy geen documenten ter onderbouwing van âjn identiteit, nationaliteit en reisroute heeft overgelegd- P e voorzientogenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil Is dat verzoeker met alle documenten met betrekking tot rijn reisroute heeft overgelegd, maar slechts het valse paspoort dat is gebruikx voor de reis van Marokko naar Europa, Tussen partijen is ta geschil het antwoord op de vraag of het aan verzoeker is toe » rekenen dat hij niet beschikt over documenten met betrekking tot zijn reisroute. U 3 . De vootzierüngewechter is van oordeel dat verweerder 2fch m redeüjkheld op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker niet aannerüeujk heeft gemaakt dat het ontbreken van documenten of ander indicatief bewijs ter vaststelling van ztjn reisroute hem niet U toe te rekenen. Verzoeker heeft in dit kader aangevoerd dat hij gebruik heeft gemaakt van een reisagent. De vooräeningenrechter is echter van oordeel dat dit het voorgaande niet anders maakt, nu niet is gebleken dat deze verzoeker heeft gedwongen om zijn reisdocumenten af te geven. Verder heeft verweerder terecht van belang geacht dat verzoeker in Marokko en direct na aankomst in het hem naar zijn zoggen onbekende Europese land de bescherming van de autoriteiten had kunnen inroepen en dus niet meer afhankelijk was van de reisagent l I A De voorzieamgenrechter volgt verzoeker niet in zyn standpunt dat hij voldoende gedetailleerde verklaringen over zijn reisroute heeft afgelegd, m dit verband acht de voorziea'mgcnrechter van belang dat verzoeker niet weet met welke luchtvaartmaatschappij hy van Marokko naar Europa is gevlogen en in welk tand hij is gearriveerd in Buropa. Ten slotte kan verzoeker niet verklaren op welke naam hij van dé naar Marokko is gereisd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van verzoeker in alle redelijkheid verwacht mocht worden dat hij deze gegevens zou kunnen verstrekken, temeer nu hij in het hem naar zijn zeggen onbekende Europese land wel mensen heeft aangesproken, De voomentngenrechter concludeert al om die reden dat verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder !, van de r 2000 aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen. IX L. De voorzieningenrechEer zal daarom nu ingaan op de vraag of verweerder zich in redettjkheld op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van verzoeker positieve overtuigingskracht ontbeert. 1Z2. De voooicmrigenrechter is van oordeel dat verweerder zich In tedeiykheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat positieve overtulgingskradit ontbreekt en dat het relaas ongeloofwaardig is. Verweerder heeft daarby van belang kunnen achten dat verzoeker op essentiële onderdelen van het relaas summiere en vage verklaringen heeft afgelegd. 123. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorziewngenrecmer in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker nietftAimemelijkgemaakt" dat zijn v&der als miwair heeft gediend in hst Coneal«* koer nmAa* „ ^ « u ^ ..:„.•._•.._ j Ai.. .
6962 « "1V3QMIV M M
„:„„„.„„.,
SBR VREÉMDEL1NQEN
Zaaknummers: AWB09/39102enÄWB09739104
inzake
U
- ^
P. 7/10
Paglna6van9
_ _ _ „
_
verband acht de voorrieningenrechor hei volgend» van belang. Aan verzoeker kan worden toegegeven dat hem tijden* het nader gehoor weliswaar niet la gevraagd naar dft structuur van het Congolese leger, maat hem is wel gevraagd van welk onderdeel van dat leger verzoekers vader deel uitmaakt« Verzoeker kon hierop geen antwoord geven andere dan dat zijnvader deel uitmaakte van da "~ Dit U echter de aanduiding voor het gehele Congolese leger. Daarnaar gevraagd kon verzoeker echter niet verklaren waar deze afkorting voor staaL Verweerder heeft dit in redelijkheid aan verzoek« kunnen tegenwerpen. Ook acht de voorzieningenrechcer van belang dat verzoeker niet kan aangeven welke epaulet zijn vader op zijn schouder droeg. Verzoeker heeft tijdens het nader gehoor een tekening gemaakt van een epaulet met twee strepen en verklaard dat de achtergrond is en de strepen zijn. Ermee geconrrotitt«rd dat het door hem beschreven epaulet niet overeenkomt met het epaulet van een kolonel In het Congolese leger heeft ttij vo lgehouden dat dat het epaulet was dat rijn vader droeg. Verweerder heeft gelet daarop in redelijkheid geen waarde hoeven hechten aan hetgeen In de correcties en aanvulling U gesteld, namelijk dat in het epaulet de kleuren goud en rood zijn opgenomen en dat het naast strepen sterren bevat. Dat, naar verzoeker in de zienswijze en in beroep aanvoert, hij de sterren niet kon tekenen omdat hij slecht kantekenen,neemt niet weg dat ookzijn verklaring over het epaulet niet h\ overeewtemming was met zijn vewdaring dat zijn vader de tang van kolonel bekleedt. Naar het oordeel van de voorzleningenrechter heeft verweerder verzoekers verklaring voor deze tegenstrijdigheid, namelijk dat hrj zijn vader niet vaak in uniform heeft gezien in redelijkheid onvoldoende kunnen achten, temeer nu hij dit niet al in het nader gehoor naar voren heeft gebracht 12.4. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzienir^enrechter eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet geloofwaardig is dat verzoeker bulten zijn medeweten door zijn ouders is betrokken bij activiteiten die ook voor hemzelf grow risico's Inhielden. 12.3. Verweerder heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van verzoeker verwacht had mogen worden dat hij ach had ingespannen om er achter te komen hoe de gestelde contacten tussen de rebellen en zvjn vader tot stand zijn gekomen. Verzoeker heeft'mdit kader Immers slechts gesteld dat hij bij de vriend van zijn vader hiernaar hoeft geïnformeerd maar geen antwoord heeft gekregen, b dit verband acht de voomeningenrechter van belang dat niet is gebleken dat verzoeker op anders wijze heeft geprobeerd hierachter te komen. 12.6. Verweerder heeft eveneens in redelijkheid t>evreemdingwekkend kunnen achten dat verzoeker geen pogingen heeft ondernomen om erachter te komen wat zijn familie is overkomen terwijl hij bvj de heer , verbleef. De voorziem^igenrechter acht hierbij van belang dat verzoeker een ingrijpende beslissing heeft genomen door het land van herkomst te verlaten en verwacht mocht worden dat hij zou proberen zoveel mogelijk informatie over het lot van zijn familie te verkrijgen alvorens die beslissingtenemen. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dal verzoeker m de concedes en aanvullingen op het nader gehoor heeft aangevoerd dat hij zou trachten te achterhalen wat met er zijn familie te gebeurd, terwijl hij In beroep nog slechts heeft aangevoerd dat hij by de heer heeft geïnformeerd naar zijn familieleden en dat de heer hem niet meer kon vertellen dan dat zijnfturriltewas meegenomen. Niet is dus gebleken dat verzoeker op andere wijze navraag heeft gedaan naar het lot van z^n fomiMttm. VU temt temeer nu verzoeker geruime *)d m Marokko heeft verbleven en ter zitting heeft verklaard dat ty ttlMsti
mi M
13.HOV.2009 14 = 36
Znkmmm
SBR VREEMDELINGEN SBR VREEMDELINGEN
*
AWB0909102enAWB09/39104 inzake
U
- " 5
P
Pagina7van9 __
__
contact heeft gehad met zijn overbuurjongen en niet la gebleken dat hii m het kader daarvan, navraag heeft gedaan war het lot van üjn familieleden. 12.7. Voor zover verzoeker stelt dat de summiere ea vage verklaringen het gevolg zijn van de vertaling door de tolk, stelt de voorriemngewechiet vast dat verzoeker aan het einde van het nader gehoor (zie pagina 19 van bet rapport van het nader gehoor) heeft verklaard dat hij geen opmerkingen met betreWcing tot de tolk had. De voordem^nTwhter overweegt dat nu verzoeker zijn opmerkingen ten aanzien van de tolk dus eerder naar voren had kunnen brengen en (Ut niet heeft gedaan, daaraan geen waarde gehecht kan worden, U.I.Ter onderbouwing van zijnasteUelaas heeft verzoeker nog een oproep overgelegd, waaruit zou blijken dat hij door de politie is opgeroepen om zich op 2 juni 2009 te meidenDe voorrieuingenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of dit Btuk, ingevolge hetgeen is bepaald ta artikel tw -ai de Vw 2000, b\j de beoordeling van het beroep kan worden betreten. 13.2. Artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening houdt met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd. Blijkens vaste jurisprudentie van de dient de vreemdeling, om In beroep overgelegde bewijsmiddelen aan te kunnen merken als feiten en omstandigheden die na Het besluit rijn opgekomen zodat zij ingevolge artikel 83 van de Vw 2000 bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken, aannemelijk te maken dat h\j de bewijsmiddelen niet eerder had kunnen of behoren over te leggen. 13.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat nu Verzoeker zijn identiteit niet heeft aangetoond niet kan worden aangenomen dat deze oproep aan hem is gericht. Verder heeft verzoeker dit stuk te laat overgelegd. Verzoeker had tijdens zijn verblijf in Marokko, dat vier maanden duurde, dit stuk kunnen verkrijgen. Verzoeker heeft dat niet gedaan. Bovendien is een kopie van de oproep overgelegd en niet het origineel, 13.4. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet in staat was de oproep eerder te overleggen. Op het heeft verzoeker voor het eerst telefonisch contact gehad met zijn overbuurjongen Vanuit de is het origineel van de oproep naar Engeland verzonden, omdat verzoeker In Nederland geen adres heeft. Vanuit Engeland is het document naar zijn gemachtigde op het AC verzonden. Verzoekers gemachtigde heeft het origineel nog niet in haar bezit, 13.5. Ten aanzien van de overgelegde oproep stelt de voocdeningenrechter vast dat, alhoewel dit document niet Is gedateerd, uit de omstandigheid dat het gaat om een oproep om op 2 juni 2009 » verschijnen valt af te leiden dai deze dateert van v66r de datum waarop het bestreden besluit is genomen. Ter zitting heeft verzoeter niet kannen verklaren op welke datum h\jtelefonischcontact heeft opgenomen met Verder is niet duidelijk op welk moment de oproep door verzoekers gemachtigde op het, is ontvangen. Nu verzoeker bovendien geruime tijd in Marokko heeft verbleven en niet valt in te zien dat hij niet eerder met contact heeft kunnen opnemen. Is de voorzieningenrechter daa ook van oordeel * « £ " £ * * • *te aannemelijk heeft gemaaho^iuj het o^mCTtnlrt eerder had kunnen
S3 Mmohw Nwoa
6£ :
Ö L 6002'AON'81
SBR VREEMDELINGEN
NR. 635
Zaaknummers: AWB 09/39102 en AWB 09/39104 inzake
P
Pagina S van 9
De voorüeningenrechter stelt vast dat de betrouwbaarheid van het overgelegde document niet kan worden onderzocht, omdat de overgelegde oproep een kopie betreft Gelet op het voorgaande c o n c l u d e de v o o r n a de Vw 2000 niet bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken. 14. De vcxKzienhigepr«chter ia gelet op hei voorgaande van oordeel dat verweerder de aanvraag binnen het, heeft, kunnen afwijzen op grond van artikel 3l, eerste lid juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. 15. Uit het voorgaande volgt tevens dal nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts tn ongegrondverklaiing van het beroep kan eindigen. De voorzietungenrechter beslist dan ookroettoepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep. De voornen'mgenrechter verklaart het beroep van verzoeker ongegrond. Dat brengt mee dat de vooràeningenrecfateT het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang afwijst. 16. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten ia niet gebleken.
SO N31V0OAQV NVW008
^-^ , n f l 7 8 1 6003 AON 8L
Uk>
'13. NOV. 2009 14:36
SBR VREEMDELINGEN SBR VREEMDELINGEN
»
„, ,,K 5 '"
Zaakrunanen: AWB W/39102 en AWB 09/39104 inzake
„ '
P
Pogba 8 van 8 __ _
4. Beslissing Devoomeningenrechtcr, ~MftlM to de zaak geregistreerd onder nummer AwB 09/39102, verklaart bet beroep ongegrond: in de task, geregistreerd onder nummer. AWB 09/39104, wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, vooräenmgenrßcbter, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Wielen, griffier, en m het openbaar uitgesproken op 13 november 2009.
De vooxzieningenreebter
Afschrift verzonden op: r ] 3 N O V 200&.
Conc.:JW Coll: £>T D: C VK
v » f c ^ conform, ófyffi&kan de Arrondissements" t&Xmm Sector Bestuursrecht ïrüem
Tegen de ui ttpraak ia beroep kunnen partyen binnen een week na verzending^ een afcclirift van deze ntanraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuuniechtsprak van de Raad van State (adres; Baad van Sraic- Afiieltagbesuiursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaketw Postbus 16113,2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan bec beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uteprßak) dient het beroepschrift Ingevolge artikel 85, eerste Ui, van de Vw 2Û0Û een of meer grieven ie bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim)feniet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geenrechtsmiddelopen.
tt "d
6962 'UN » «1VDOA0V
m
m
m
i
m
.
m
. ^
„, i0/!0
13- MOV. 2 0 0 9 1 4 : 3 5
SBR VREEMDELINGEN * SSR VREEMDELINGEN Rechtbank te's-Giavenhage
NR. 635
P. 1 / 1 0
ZStdûgfacwdsnde te Amsterdam Vtee»idelmgenl:anief Pamascuswcç 220 1076AV Amttffriam TdeRwo(Wl0S41ÎW0
PBRBAX:(O4920S2T74S
foc 020) W1 2 7 W Rabot«*: 1WBÄ72B
Mevrouwmr- N A E Heesierbeek Moordende 28 5701 SR Helmond
Onderde«! Contactpersoon
I de detum en ons kenmHk vermeiden. VVaiusled-Aéénzaaklnuw brief behandelen.
Slultfase fceuzemenu: optie 3) G277 (020) 541 26 0 0 (020)54127 46
Datum Onskenmertt l > kenmerk Ondetwerp CRvî-nutnmer
de procedure van
Geachte raevjouw, Hierbij ontvangt v. de uitspraak Sn bovengenoemde procedure. Betreft ltftspia(a)k(en) inzake: 0 1 * beroep aewariagszakan O Vervolgberoep bewaring O Schorsing ^Heropening DJAC - procedure
,
WBeroep Ö Q f a Q l O P ,
bVoVo
^
°
Oart6 O Invrijheidstelling
Aantal pagina's Gndusief dH blad):
LFAXG
M *J
696HN
S3 N31V0OAQV NVWfl08
9 3 : 9 i 6002'AON '81
VÏ.WV vV-V'^^,0*"
mrP. Bouman* mr N A.P. Heesterbeek mrM.P. Ufkfis Noordende28 5701 SR Hdmond tel 0492 527080 fax 0492 527745
| RAAD VAN STATE
F A X
Is**-,
INGEKOMEN
%
1 8 NOV 2009
ÂÂNÎ
v v y .
_
BEHANDELD: D ? L
AAN
Raad van State
FAX NUMMER
070-3651380
ONDERWERP
Hoger Beroep asiel
Procedurenummer Zittingsdatum dossiernummer M.v.J CRVynummer betreft cliënt geboortedatum nationaliteit
09/39102 06.11.2009 : 0910.20.1137 : :
DOSSIERNUMMER
: 03/10/09
DATUM
: 18 november 2009
VAN
: mr N.A.P. Heesterbeek
: Burger DRC
Bouman C E Advocaten Noordende 28 5701 SR Helmond tel 0492-527080 fax 0492-527745
Bij het onderhavige Hoger Beroep wordt het navolgende stuk in kopie overgelegd: bestreden uitspraak d.d. 13 november 2009 (productie 2); schrijven aan IND Schiphol d.d. 5 november 2009 (productie 1) .
Indien niet alle pagina's worden ontvangen, wordt u verzocht telefonisch contact op te nemen.
Aansprakelijkheid Is bepakt tot het bedng dit terzake dooi de beœepaatMpaktlgkhridavmeieraar wordt uitbetaald. Beroepsaaruprafcetijkhcki i> verzekerd alf vomswiiiwea door d*Nederiand« Orde van A d v o c i ^ Bouman c * Advocaten bv. Kamer van Koophandel Eind?"-— — i*r>û<Ma
"<J
696HN
.
-bomnancaad
SO N31V30AOV NVWH08
'•ve- -
U W 6002 "AON
mr P. Bouman* mi U XP. Heesterbeek mr MP. U£kes
alsmede per fax Aan de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State Postbus 16113 2500 BC 's-GRAVENHAGE
Noordende 28 5701 SR Helmond tel 0492 527080 fax 0492 527745
18 n o v e m b e r
Helmond Inzake Uwref. Onzeref.
2009
/ Staat 03/10/09
. R A A D VAN STATE l|^..
INGEKOMEN
f'
'1 8 NOV 2009
ZAAKNR. AAN:
Procedurenummer Zittingsdatum dossiernummer M, v.J CRV-nummer betreft cliënt geboortedatum nationaliteit
09/39102 06.11.2009 0910.20.1137
BEHANDELD: DD:
Burger DRC
Hoogedelgestreng College,
De heer , verblijvende te te dezer 2ake woonplaats kiezende te Helmond aan het Noordende 28, ten kantore van mr N.A.P. Heesterbeek, advocaat, die ten deze verklaart bepaaldelijk door hem gevolmachtigd te zijn tot ondertekening en indiening van het onderhavige beroepschrift stelt in de hoedanigheid van gemachtigde Hoger Beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam d.d. 13 november 2009 onder registratienummer 09/39102 waarbij de rechtbank als volgt heeft beslist: "verklaart het beroep ongegrond" Appellant kan zich met vermelde uitspraak niet verenigen en voert tegen vermelde uitspraak de navolgende grieven aan:
-1Aansprakdijkhrid is beperkt tot h*t bedrag dal temke door dt bemepfiunq>nkelqkhcidEv«iz«keiaar wordt uitbetaald. s«iinun e* Advoentobv, Kamer vanKoophnndd Efay**"«* *» i7i WIÖ
l "d 6962 UN
*wwioua«nc*^*^*>**^b"',«*'
SO N31VD0AQV NVW0O8
IÊ:81 6002'AON
Grief 1
Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte en op onvoldoende gemotiveerde wijze onder punt 11.3 van de bestreden uitspraak overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van documenten of ander indicatief bewijs ter vaststelling van zijn reisroute hem niet is toe te rekenen;
Ad grief 1 : Appellant ie van mening dat door de rechtbank ten onrechte wordt overwogen dat niet is gebleken dat de reisagent verzoeker heeft gedwongen om zijn reisdocumenten af te geven. Appellant heeft in het eerste gehoor op pagina 8 en 9 namelijk aangegeven dat hij het paspoort waarmee hij van naar Marokko is gevlogen nooit heeft gezien en überhaupt geen reistickets in handen heeft gehad. Het paspoort dat appellant heeft gebruikt van Marokko naar Europa heeft hij overgelegd. Hier wordt, naar de mening van appellant, ten onrechte onvoldoende waarde aan toegekend. Het einddoel van de reie was Europa. Appellant is van mening dat verweerder en de rechtbank ten onrechte overwegen dat appellant in Marokko de bescherming van de autoriteiten had kunnen inroepen. De rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op de verklaringen van appellant aangehaald in het beroepschrift van 5 november 2009 namelijk dat appellant heeft aangegeven dat de reisagent verdwenen was nadat ze buiten de luchthaven waren. Appellant heeft in de correcties en aanvullingen van het eerste gehoor op pagina 12 aangegeven dat hij niet wist of hij weer toegelaten zou worden tot de luchthaven en op pagina 12 van het eerste gehoor dat hij niet wist of hij op de luchthaven asiel kon aanvragen. Gezien vernoemde is appellant van mening dat van hem niet verwacht kon worden de bescherming van de autoriteiten in te roepen in het onbekende Europese land. Dat de rechtbank aan vernoemde geen overweging heeft gewijd, is, naar de mening van appellant, in strijd met de vereiste zorgvuldigheid. Ten onrechte betrekt de rechtbank in haar beoordeling onder 11.4 de verklaring van appellant dat hij in het naar zijn zeggen onbekende Europese land wel mensen heeft aangesproken. Vernoemde heeft verweerder in haar beoordeling niet betrokken, de rechtbank treedt hiermee, naar de mening van appellant, buiten haar beoordelingsruimte, hetgeen in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid. Appellant heeft zoals uit het eerste gehoor op pagina 12 valt op te maken een vrouw aangesproken om hem te helpen, ze was met twee mannen die in een auto zaten, ze hebben appellant uiteindelijk in de auto laten stappen, appellant heeft aangegeven dat hij moe was en in de auto heeft geslapen en vervolgens in het kader van mobiel toezicht wakker is gemaakt en om papieren is gevraagd. -2-
i 'd 6962'UN
S3 N31V30AQV N » a
ZZ = 81 600J'AON '8l
Niet wordt ingezien, dat gelet op het feit dat appellant in het onbekende Europese land mensen heeft aangesproken, dat van hem in alle redelijkheid verwacht mocht worden dat hij de gegevens zoals naam luchtvaartmaatschappij, zou kunnen verstrekken. Grief 2
Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte en op onvoldoende gemotiveerde wijze onder punt 12.2 van de bestreden uitspraak overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat positieve overtuigingskracht ontbreekt en dat het relaas ongeloofwaardig is;
Ad grief 2; Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte geen consequenties eraan verbindt dat verweerder hem heeft tegengeworpen niet op de hoogte te zijn van de structuur van het Congolese leger terwijl daar in het nader gehoor niet naar is gevraagd, zoals aangegeven in het aanvullend beroepschrift van 5 november 2009. Appellant is van mening dat hij met de aanduiding FADRC wél voldoende informatie heeft verstrekt, nu hij niet weet waaruit de werkzaamheden van zijn vader bestonden binnen het leger. De rechtbank gaat, naar de mening van appellant, ten onrechte voorbij aan de correcties en aanvullingen van het nader gehoor betreffende het epaulet, hetgeen in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid. In de correcties en aanvullingen heeft appellant aangegeven dat het epaulet rood was met goud en dat er naast de strepen nog sterren waren. Eveneens is aangegeven dat hij niet meer wist wat hij moest zeggen omdat hij het niet wist, dat hij dat heeft aangegeven maar het niet durfde te blijven volhouden omdat hij onder druk werd gezet, appellant had de indruk gekregen dat hij wat móest zeggen ook al wist hij niet wat. Voor en na promotie zag het epaulet van de vader van appellant er dus anders uit. In het beroepschrift van 5 november 2009 is aangegeven dat appellant heeft aangegeven dat het drie goudkleurige sterren betrof op het epaulet, dat hij deze niet kon tekenen. Vernoemde komt overeen met de algemeen bekendzijnde informatie bij het beroepschrift, verwezen is naar foto's van de Congolese kolonel. In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft appellant aangegeven dat hij zijn vader niet vaak in uniform zag en het daarom voor hem moeilijk was het te beschrijven. Appellant is van mening dat de rechter ten onrechte overweegt dat verweerder verzoekere verklaring namelijk dat hij zijn vader niet vaak in uniform heeft gezien in redelijkheid onvoldoende heeft kunnen achten, temeer nu hij dit niet al in het nader gehoor naar voren heeft gebracht. -3-
fr 'd
696HN
SO N31V0OAQV NVWflOS
IVÏ\
6002 AON '81
Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte voorbij gaat aan de correcties en aanvullingen op het nader gehoor. Verweerder heeft deze correcties en aanvullingen wel in haar beoordeling betrokken. De rechtbank gaat, naar de mening van appellant, buiten haar beoordelingsruimte, hetgeen in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid. Grief 3
Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte en op onvoldoende gemotiveerde wijze onder punt 12.4 van de beetreden uitspraak overweegt dat verweerder zich eveneens in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen etellen dat het niet geloofwaardig is dat verzoeker buiten zijn medeweten door zijn ouders is betrokken bij activiteiten die ook voor hemzelf grote risico's inhielden;
Ad grief 3; Appellant ie van mening dat de rechtbank ten onrechte geen nadere toelichting, motivering heeft gegeven waarom het standpunt van verweerder correct zou zijn, hetgeen, naar de mening van appellant, in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid. Grief 4
Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte en op onvoldoende gemotiveerde wijze onder punt 12.5 van de bestreden uitspraak overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van verzoeker verwacht had mogen worden dat hij zich had ingespannen om erachter te komen hoe de gestelde contacten tussen de rebellen en zijn vader tot stand zijn gekomen, verzoeker heeft in dit kader immers slechts gesteld dat hij bij de vriend van zijn vader hiernaar heeft geïnformeerd maar geen antwoord heeft gekregen. In dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat niet is gebleken dat verzoeker op andere wijze heeft geprobeerd hier achter te komen;
Ad grief 4: Appellant is primair van mening dat de rechtbank met de overweging dat niet is gebleken dat verzoeker op andere wijze heeft geprobeerd hier achter te komen, buiten haar beoordelingsruimte treedt nu verweerder vernoemde niet heeft tegengeworpen aan appellant. Subsidiair is appellant van mening dat de rechtbank haar overweging ten onrechte onvoldoende motiveert, hetgeen in strijd ie met de vereiste zorgvuldigheid. -4-
5 "d
6962 'M
S3 N3IV0OAQV NM108
Eî = 8l 6002 "AON '9l
Grief 5
Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte en op onvoldoende gemotiveerde wijze onder punt 12.6 van de bestreden uitspraak overweegt dat verweerder eveneens in redelijkheid bevreeradingwekkend heeft kunnen achten dat verzoeker geen pogingen heeft ondernomen om er achter te komen wat zijn familie is overkomen terwijl hij bij de heer verbleef;
Ad grief 5: Verweerder heeft in het voornemen aan appellant tegengeworpen dat hij geen enkele poging heeft gedaan achter het lot van zijn familieleden te komen, dit ondanks de steun van de heer die veel connecties zou hebben gehad. In het aanvullend beroep van 5 november 2009 heeft appellant aangegeven dat hij bij de heer heeft geïnformeerd naar het lot van zijn familieleden maar deze niet meer kon vertellen dan dat ze meegenomen waren. Met het overige gestelde door de rechtbank onder 12.6 treedt, naar de mening van appellant, de rechtbank buiten haar beoordelingsruimte nu verweerder het gestelde door de rechtbank onder 12.6 niet aan appellant heeft tegengeworpen. Appellant is van mening dat vernoemde in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid. Grief 6
Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte en op onvoldoende gemotiveerde wij2e onder punt 12.7 van de bestreden uitspraak overweegt dat voor zover verzoeker stelt dat de summiere en vage verklaringen het gevolg zijn van de vertaling door de tolk, stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker aan het einde van het nader gehoor (zie pagina 19 van het rapport van het nader gehoor) heeft verklaard dat hij geen opmerkingen met betrekking tot de tolk had. De voorzieningenrechter overweegt dat nu verzoeker zijn opmerkingen ten aanzien van tolk dus eerder naar voren had kunnen brengen en dit niet heeft gedaan, daaraan geen waarde gehecht kan worden;
Ad grief 6; Appellant is van mening dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gaat dat pas tijdens de bespreking van het nader gehoor duidelijk wordt of de tolk de verklaringen van de vreemdeling goed heeft begrepen en of deze ook goed zijn vastgelegd in het rapport van het nader gehoor.
-5-
9 'd 6 9 6 H N
SD N31V0OAQV NVHOOfl
Eî:8l 600Î "AON "81
In de correcties en aanvullingen op het nader is direct aangegeven dat appellant de tolk wél goed kon verstaan maar deze "ouderwets" sprak, zo wordt het op dit moment niet meer gesproken en aar appellant geen begenadigd spreker is maar in staat is om zijn relaas veel beter te vertellen dan zoals het in het verslag staat. Uit het nader gehoor zelf op pagina 11 en 13 valt op te maken dat de tolk Lingala appellant niet 20 goed had begrepen. Appellant is van mening dat aan zijn opmerkingen ten aanzien van de tolk wel waarde dient te worden gehecht. Grief 7
Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte en op onvoldoende gemotiveerde wijze onder punt 13.5 van de bestreden uitspraak concludeert dat de oproep op grond van artikel 03 van de Vw 2000 niet bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken;
Ad grief 7: De rechtbank gaat er ten onrechte vanuit dat verzoekers gemachtigde het origineel nog niet in haar bezit heeft. In het aanvullend beroepschrift d.d. 5 november 2009 op pagina 4 is reeds aangegeven dat het origineel in het bezit is van gemachtigde. Ter zitting is eveneens aangegeven dat het een wit document betrof met een blauwe opdruk. Verweerder is op 5 november 2009 eveneens geïnformeerd over de originele oproep (productie 1 ). Gemachtigde heeft van verweerder echter geen reactie mogen ontvangen. De rechtbank overweegt onder 13.5 eveneens ten onrechte dat niet duidelijk is op welk moment de oproep door verzoekers gemachtigde op het AC is ontvangen. In het beroepsohrift van 5 november 2009 op pagina 4 is naeralijk aangegeven dat na • uitreiking van de beschikking per fax op AC de oproep is binnengekomen. Nu de rechtbank uitgaat van onjuiste informatie, is er, naar de mening van appellant, sprake van strijd met de vereiste zorgvuldigheid. Appellant heeft op het AC contact gehad met Yanique, de verbinding werd telkens na een paar seconden verbroken en dan moest appellant opnieuw bellen, op het AC kon hij alleen via Vluchtelingenwerk bellen. Appellant is van mening dat hij al het mogelijke heeft gedaan om documenten te verkrijgen die zijn asielaanvraag ondersteunen. Appellant is van mening dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij het document niet eerder had kunnen overleggen. Het verblijf in Marokko doet, naar de mening van appellant, aan voornoemde niet af. Appellant is van mening dat er onderzoek dient te worden gedaan naar de oproep en dat deze bij de beoordeling van zijn aanvraag dient te worden betrokken. -6-
L 'd
6962 "SN
SO N31V3OA0V NVWflOfl
H'-î\
600Z "AON "81
Grief 8
Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte en op onvoldoende gemotiveerde wijze onder punt 14 van de bestreden uitspraak overweegt dat verweerder de aanvraag binnen het AC heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vreemdelingenwet 2000;
Ad grief 8 Appellant is van mening dat gelet op vernoemde grieven de aanvraag buiten de AC-procedure had dienen te worden afgedaan. Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte geen overweging heeft gewijd aan hetgeen in het beroepschrift naar voren ie gebracht namelijk dat gelet op het uitgebreide nader gehoor en de vele correcties en aanvullingen, de aanvraag buiten de AC-procedure had dienen te worden afgedaan. Appellant is van mening dat vernoemde in strijd is te achten met de vereiste zorgvuldigheid. In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor was reeds aangegeven dat het ondoenlijk was om het gehoor in de ACprocedure na te bespreken en te corrigeren.
Bij het onderhavige hoger beroep wordt het navolgende stuk in kopie overgelegd: bestreden uitspraak d.d. 13 november 2009 (productie 2 ) ; schrijven aan : d.d. 5 november 2009 (produc tie 1). Gelet op het vorenstaande verzoek ik u namens appellant dit hoger beroep gegrond te verklaren en de bestreden uitspraak te vernietigen en te bepalen dat aan appellant een verblijfsvergunning asiel wordt verleend met veroordeling van verweerder in de kosten die appellant in verband met de behandeling van dit hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Helmond, 18 november 2009
N.A.P. Heesterbeek gemachtigde
-7-
8 'j
696HN
SO N31V3OA0V NVIM08
t Z : 8 l 600Z "AON 'BI