Raad
vanState 20101 2077/1 A / 2 . Datum uitspraak: 23 mei 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 november 2 0 1 0 in zaak nr. 1 0 / 1 7 0 7 9 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201012077/1/V2
1.
2
23 mei 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij besluit van 1 3 april 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 17 november 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 december 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201012077/1/V2
3.
3
23 mei 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van staat.
w . g . Offers lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Bossmann ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 3 mei 2 0 1 1 314-643. Verzonden: 23 mei 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
DEC.2010 12:30 0703640848
WANROÛIJ £ POST ADVOCATEN
#2442 P.004 /009
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 3, enkelvoudige kamer Kegnr.: AWB 10/17079 BEPTDN UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen eiseres, V-nummer
woonplaats kiezende ten kantore van haar
gemachtigde, mr. J.H.E- Wanrooij, advocaat te 's-Gravenhage, en de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie, verweerder. I PROCESVERLOOP Eiseres is geboren op vreemdeling in Nederland.
en bezit de Turkse nationaliteit. Zij verblijft als
Bij brief van 14 november 2008 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking 'medische behandeling'. Op deze aanvraag is door verweerder op 28 oktober 2009 arwyzend beslist Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 13 april 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 10 mei 2010 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2010. Eiseres is aldaar in persoon verschenen en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. K.E. van der Lugt
0 OVERWEGINGEN 1 Eiseres stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling', heeft gehandhaafd. Daartoe voert zij aan dat verweerder ten onrechte zich op het standpunt heeft gesteld dat zij niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (mw). Subsidiair voert zy aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte haar geen vrijstelling van het vereiste van een mw heeft gegeven vanwege haar medische situatie.
14.DEC.2010 12:31 0703640848
WANROOIJ fi POST ADVOCATEN
#2442 P.005 /009
Regnr.: AW0 10/17079 BEPTDN 2
Het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 24 februari 2010 is onzorgvuldig en niet objectief, daar de BMA-arts slechts een basisarts is en in dienst is van verweerder. Bovendien heeft eiseres geen feitelijke toegang tot medische verzorging In haar land van herkomst Verweerder had volgens eiseres voorts toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule. Eiseres verwijst hiervoor naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen van 17 mei 1994 en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 16 juni 1994. Eiseres is al sinds 2000 in Nederland, is een alleenstaande zieke vrouw, heeft hier te lande legaal verblijvende familieleden die haar verzorgen en is afhankelijk van thuiszorg, een scootmobiel en dagopvang. Terugkeer van eiseres zou in strijd zijn met artikel 8 van het Europese Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM), Er is voorts sprake van mantelzorg, namelijk verzorging door haar broer en nicht, waardoor beroep op artikel 14 van het EVRM slaagt. Tot slot doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel. In de zaken Boujamai (IND nr. I5O1O30706), Sebzi (IND nr. 9707-15-6233) en Karim Salhi (IND nr.9008-13-0192) heeft verweerder in identieke situaties als die van eiseres een verblijfsvergunning verleend. 2 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet beschikt over een geldige mvv, er niet een van de vrjjstellingsgronden van artikel 17 van de Vw 2000 of van artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit(Vb) 2000 van toepassing is en er voorts geen gronden zijn toepassing te geven aan artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 (de hardheidsclausule). 3 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van do Vw 2000, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mw, indien het betreft de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, onder 1, van het Vb 2000 is van het vereiste van een geldige machtiging tot verblijf, op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet, vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn. Ingevolge het vierde lid, van dit artikel kan Onze Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 4 Blijkens de brief van de Visadienst van 30 november 1999 is aan eiseres een mw voor ten hoogste zes maanden verleend. Onderhavige aanvraag is op 14 november 2008 ingediend, dientengevolge was de mw op het moment van indienen van de aanvraag niet meer geldig. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht gesteld dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv.
U.DEC.2010 12:31 070364084B
WANROOIJ fi POST ADVOCATEN
#2442 P.006 /009
Regnr.: AWB 10/17079 BEPTDN 3
5 ïn geschil is voorts de vraag of eiserea op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, dan wel op grond van artikel 3:71, tweede lid, onder I van het Vb 2000, van het mw-vereiste had moeten worden vrijgesteld dan wel dat toepassing had moeten worden gegeven aan de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000. 6 In paragraaf Bl/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 heeft verweerder de in artikel 17. eersto lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 genoemde vrijstellingsgrond nader uitgewerkt Hierin is bepaald dat voor deze vrijstelling beoordeeld dient te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst en In staat kan worden geacht de behandeling van een door haar in te dienen mw-aanvraag af te wachten. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het BMA advies van 24 februari 2010. Uit dit advies blijkt dat eiseres bekend is met diverse klachten zoals buikpijn, moeheid, transpiratie en misselijkheid en dat een vitamine D deficiëntie werd geconstateerd, waarvoor Vitamine D/calcium is voorgeschreven. Het uitblijven van behandeling zal niet leiden tot een medische noodsituatie. Voorts blijkt uit het advies dat eiseres naar de huidige medische inzichten in staat is te reizen met gangbare vervoermiddelen. Er zijn geen aanwijzingen dat enige medische voorziening voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk is. Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS - zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 2 november 2003 ( U N AU6021 ) - is het advies van het BMA een deskundigenadvies aan -verweerder. Indien een zodanig advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze Is opgesteld, mag verweerder bij de besluitvorming op aanvragen om toelating in beginsel van een dergelijk advies uitgaan. Het is volgens de AbRS aan de vreemdeling om aan te tonen dat het advies niet op de juiste wijze is opgesteld. Het enkele aangevoerde feit dat de BMA-arts die het advies heeft opgesteld geen specialist is op het gebied van het ziektebeeld van eiseres maar een basisarts, kan de stelling van eiseres dat het advies niet objectief en deugdelijk tot stand Is gekomen niet dragen. Door eiseres is niet met stukken onderbouwd dat het advies van het BMA inhoudelijke onjuistheden bevat. Voorts is niet gebleken dat de BMA-arts de verstrekte gegevens van de behandelaren van eiseres op onjuiste wijze in het advies heeft verwerkt De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het advies van het BMA aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Ingevolge paragraaf BI/4.1.1 van de Vc 2000 worden omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verbljjf betreffen niet bij deze beoordeling betrokken. Nu hetgeen eiseres heeft aangevoerd omstandigheden betreffen inzake het (bestendig) verblijf in het land van herkomst, heeft verweerder deze omstandigheden in redelijkheid niet hoeven te betrekken bij de beoordeling of eiseres op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 moet worden vrijgesteld van het mw-vereiste. De rechtbank overweegt dat uft het advies van het BMA blijkt dat eiseres in staat is te reizen naar Turkije en in staat kan worden geacht daar de behandeling van een door haar in te dienen mw-aanvraag af te wachten. Gelet op het voorgaande bestaat er thans geen aanleiding eiseres vrij te stellen van het mw-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
U.DEC.2010
12:32
0703640848
WANROOIJ e. POST ADVOCATEN
#2442 P. 007 /O09
Regnr.: AWB 10/17079 BEPTDN
7 Met betrekking tot het beroep van eiseres op vrijstelling van het mw-vereiste, omdat uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank als volgt. !n artikel 8 van het EVRM is - voor zover van belang • bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven ("family life")- Volgens vaste jurisprudentie is familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM niet beperkt tot de banden tussen huwelijkse en burten-huwelykse partners en hun kinderen. Een dergelijke band kan ook bestaan tussen bijvoorbeeld grootouders en kleinkinderen, broers en zussen, ooms en neven en andere familiebetrekkingen, mits de relaties feitelijk bijvoorbeeld in psychische of materiele afhankeiykheid, in voldoende mate uitstijgen boven hetgeen bij relaties tussen dergelijke personen gebruikelijk is ('more than normal emotional ties'). Eiseres heeft aangevoerd dat zij een familieleven met haar broer, neef en achterneef hier to lande heeft. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat er sprake is van 'more than normal emotional ties'. Eiseres heeft het contact verder niet onderbouwd of gemotiveerd, In ieder geval is niet gebleken dat het contact tussen eiseres en haar broer, neef en achtemeef zo intens is dat het in voldoende mate uitstijgt boven hetgeen bij relaties tussen dergelijke personen gebruikelijk is. De enkele stelling van eiseres dat zij qua zorg hier te lande afhankelijk is van familieleden, is onvoldoende om te oordelen dat artikel 8 van het EVRM het tegenwerpen van het mw-vereiste aan eiseres in de weg staat. Het beroep op artikel 8 van het EVRM kan dan ook niet slagen. 8 Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 kan verweerder eiseres van het mw-vereiste vrijstellen, indien de toepassing van het mw-vereiste naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Blijkens paragraaf B 1/4,1.1 van de Vc 2000 zal van de bevoegdheid om de hardheidsclausule toe te passen slechts in zeer bijzondere gevallen gebruik worden gemaakt.
f Met verwijzing naar de jurisprudentie van de AbRS overweegt de rechtbank dat de hier bedoelde bevoegdheid van verweerder dlscretionair van aard is en toepassing ervan beperkt kan blijven tot uitzonderlijke gevallen die door wet- en regelgever niet zijn voorzien (zie de uitspraak van 2 november 2005, U N AU5894). De weigering van verweerder om in een bepaald geval toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 zal dan ook de toetsing in rechte slechts dan niet kunnen doorstaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder bü afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten (vergelijk uitspraak AbRS van 9 december 2003, U N AO4069). m de paragrafen B8/3.I en B8/3.2 van de Vc 2000 is opgenomen dat vrijstelling van het mw-vereiste ingevolge artikel 3.71, vierde lid. van het Vb 2000 kan worden verleend indien de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Eén van de voorwaarden om een medische noodsituatie te kunnen aannemen is dat stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan. Uit het voormelde BMA-advies blijkt evenwel dat hiervan geen sprake is. Niet is gebleken dat eiseres afhankelijk is van mantelzorg en/of thuiszorg, zoals ook door het BMA-advies wordt bevestigd, welk advies is gebaseerd op de door de behandelaren verstrekte informatie.
11.DEC.2010 1 2 : 3 3 0703640848
WANROOIJ £ POST ADVOCATEN
#2442 P.008 / 0 0 9
Regnr.: AWB 10/17079 BEFTDN
5
Gelet hierop en gezien het feit dat verweerder in zijn beoordeling geen omstandigheden hoen te betrekken die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreffen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heen kunnen stelten dat de tegenwerping van het mw-vereiste aan eiseres niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. 9 Het door eiseres gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt reeds omdat dit beroep onvoldoende is onderbouwd en niet is gebleken dat sprake is van soortgelijke zaken, te meer nu in onderhavige zaak niet ts gebleken dat eiseres afhankelijk is van thuiszorg dan wel van mantelzorg. Om die reden faalt het beroep, voor zover deze was onderbouwd, op artikel 14 van het EVRM eveneens. 10 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. 11
Het beroep is derhalve ongegrond.
12
Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
14.DEC.2010 12:33 Q703640B4B
WANROÛIJ fi POST ADVOCATEN
#2442 P.009 /009
Regnr.: AWB 10717Q79 BEPTDN
in
BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr, C.G. Meeder, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J. Dekker.
De griffier is buiten staat te tekenen.
RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagi vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier. T^X Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grievejbtegSïhde uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raatf van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113,2J00 BC Den Haag. (nadere informatie www.raadvanstate.nl). \ /
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010. Afschrift verzonden op:
1 7 MOV 2Q1Q
1*.DEC.2010 1 2 : 3 0 0703640848
WANROÛIJ £ POST ADVOCATEN
#2442 P . 0 0 3 / 0 0 9
22
V. 2010
de Rechtspraak
[ | AANTEKENEN | ] PER POST | | PER FAX Wanrooij & Post Advocaten tav de heer mr. J.H.E. Wanrooij Zoutmanstraat 23 D 2518 GL 's-Gravenhage
datum onderdeel contactpersoon doorkies rmmrnôr ons kenmerk
onderwerp
bezoekadres Prins Ctausiaan 60 2S9S AJ Den Haag correspondentieadres Postbus 20302,2500 FH Den Haag
17 november 2010 Vreemdelingenzaken (Blok C) dhr E. Feenstra 070-3811317 procedurenummer 10 /17079 BEPTDN V227
t (070) 3813131 f (070)3813512 www, rechtspraak, ril Bankrekeningnummer 56.99.90.560
070-3813612 het beroep van
Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.
uw kenmerk Dljiaoe(n) faxnummer afdeling
Rechtbank 'sGravenhage
Geachte heer, Over het beroep met procedurenummeT 10/17079 BEPTDN V227 deel ik u het volgende mee. Oe rechtbank heeft uitspraak gedaan. De stuur u een kopie van de uitspraak. Indien in deze uitspraak wordt verwezen naar een uitspraak met een U-nummer, is de tekst van de betreffende uitspraak onder dat nummer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Als u een rechtsmiddel kunt instellen tegen deze uitspraak, dan is dat onder de uitspraak vermeld, Als U naar aanleiding van deze brief vragen hebt, kunt u contact opnemen met de administratie van de rechtbank op het hierboven vermelde doorkiesnuramer. Als u de rechtbank belt of schrijft, verzoek ik u het procedurenummer te vermelden. Hoogachtend,
de griffier
BE031
15.DEC.2010 12:28 0703640848
WANROOIJ £ POST ADVOCATEN
W A N R O O I J O L P O ST ZOUTMANSTRAAT 13 D Î 5 l 8 GL 's-GRAVENHACE
ADVOCATEN
TEL (07o) 362 67 6$ 364 08 48
LEAX-^O)
#2442 P.O
J.H.E. WANROOtJ M-J- POST
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
'
W0833/07nk (ta) Mw
-v v t._l
IND
hoger beroep
Afdeling Bestuursrechtspraak der Raad van State, Hoger beroep Vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC DEN HAAG. 14 december 2010
Geeft eerbiedig te kennen: Mwi ;eborenon e * van Turkse nationaliteit), wonende en verblijvende te wn de , doch ten deze domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat-gemachtigde Mr.HJE. WANROOIJ te 2518 GL Den Haag aan de Zoutmanstraat nO 23 d welke door verzoekster bepaaldelijk gevolmachtigd is dit hoger beroep in te dienen en te ondertekenen; Dat zij hoger beroep wenst in te stellen tegen de uitspraak d.d. 17 november 2010 (en verzonden op 17-12-2010 aan ondergetekende gemachtigde), onder procedurenr. 10/17079 AWB der Sector Bestuursrecht -Vreemdelingenkamer- Rechtbank Afdeling 3 enkelvoudig te Den Haag, gewezen tussen verzoekster en de Minister voor Immigratie en Asiel /v/h van Justitie als verweerder; daarin werd het beroep van verzoekster d.d. 10-5-' 10 tegen het besluit van verweerder d.d. 28-10-'09, inhoudende ongegrondverklaring bezwaar weigering VTV op medische gronden cq voor medische behandeling hier te lande; Copie der uitspraak à quo gaat hierbij. Grieven zijn de volgende: de rechtbank miskent in deze het juridische feit dat krachtens de uitspraak d.d. 27-10 jl. der Afdeling bestuursrechtspraak nr 201004896/1/V2, er een 'fair balance'dient te zijn tussen het belang der vreemdeling en dat van de Minister cq algemeen Nederlands belang en dat buit een op die zaak toegespitste belangenafweging dient te blijken dat de uitzetting verenigbaar is met art. 8 EVRM: kortom, een volledige toets ex art 8 EVRM. Uit de uitspraak à quo bbjkt zulks niet. Vide sub 1 der uitspraak à quo: sptrake van mantelzorg en verzorging door broer en nicht van Toran. Dit nu is onvoldoende onderzocht door de rechtbank, behoudens het sub 7 der uitspraak gestelde, laat staan of er in haar geval sprake is van 'more than emotional ties'. Juist nu toch objectief blijkt van een zieke vrouw welke hier te lande wordt verzorgd door haar broer, neef en achterneet; scootmobiel en dagopvang ed. De overweging der rechtbank als zou het beroep op art. 8 ËVRM niet slaagt is dan ook Onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd. Alsdan wordt in casu wel voldaan aan het vrijstellingsvereiste ex art 17.1 sub c der Vw 2000 en zijn de visie van verweerder en beroepsrechter in deze onbillijk en onredelijk jegens verzoekster. Tevens miskent de rechtbank hoofdstuk Bl/4.1.1 der Vc 2000 nu toch verzoeker niet in staat is tot reizen en niet in staat kan worden geacht in herkomstland de behandeling ener mw-procedure af te wachten. Juist ook het feit dat verzoekster een scootmobiel heeft Advocaten voeren prakrijk ondci eigen verantwoordelijkheid en voor «igen rekening ca risico, ledere aansprakelijkheid 'vt beperkt tot het bedrag dar in 'hei desherreffende geval door de h^roepsaansprakdiikheidveiztrkcring wordt uitgekeerd.
13.DEC.2010
12:29
0703640848
WANROOIJ & POST ADVOCATEN
#2442
P.002
onra 2ich te kunnen voortbewegen. Nog daargelaten de vraag (naar de redelijkheid èn mogelijkheid) of verzoekster zich in herkomstland kan bewegen zonder scootmobiel -in oostTurkije géén trottoirs gelijk in Nederland/DRandstad doch veelal zand/modderpaden in de streek waar Mw Toran uit afkomstig is- er aldaar géén opvang is voor verzoekster (biede ouders overleden, zie dossier, eiseres nooit getrouwd geweest, idem); Ten tweede heeft de rechter in het beroep géén dan wel onvoldoende acht geslagen op de medische aspecten in deze zaak. Het zijn juist deze medische aspecten welke als een rode draad door onderhavige zaak loopt welke terugkeer naar herkomstland Turkije verhinderen om aldaar M W te verzoeken. Alsdan moet worden geoordeeld dat verweerder by afweging der betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten gelijk zij beslist, terwijl ook de rechtbank Den Haag in alle redelijkheid verweerder niet had mogen volgen. Doordat de beroepsrechter in r.o. 8 in uitspraak à quo overweegt dat niet is gebleken dat eiseres afhankelijk is van mantelzorg en/of thuiszorg, gaat de rechtbank in tegen de feiten: zo is er i.e. sprake van dagopvang in huize Transvaal krachtens zorgindivatie CIZ -vide beroepschrift en bijlagen bij bezwaarschrift verweerder. Ook mocht de rechtbank niet het BMA-advies volgen in deze, nu het BMA-advies onvolledig ende onjuist is voor wat betreft deze mantelzorg en dagopvang. Ergo is het BMA-advies d.d. 24-2-* 10 onvolledig cq onzorgvuldig tot stand gekomen. Nu het geen uitsluitsel geeft over deze -niet onbelangrijke- aspecten. Ten derde is de overweging dat verweerder 'in zijn beoordeling geen omstandigheden hoeft te betrekken die de feitelijke toegankelijkheid der zorg betreffen' is dan ook een gotspe en onbegrijpelijk, dan wel onvoldoende gemotiveerd en bovenal tegenstrijdig met het elementaire internationale burgerrecht op toegang tot medische voorzieningen. Door de feitelijke toegang tot medische voorzieningen in het herkomstland niet te betrekken wordt de gehele BMA-rapportage illusoir en is de uitspraak der rechtbank onredelijk jegens eiseres. Ten vierde is ook onbegrijpelijk r.o. 8 uitspraak à quo als zou "er geen grond is voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat toepassing van het mw-vereiste niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aaro\"(dus well). Juist de door en namens verzoekster naar voren gebrachte argumenten zijn van een zodanig gewicht dat de beschikking op bezwaar van verweerder niet in stand kan blijvenO). Dit alles moet dan ook leiden tot de conclusie -Justitia vincet!- dat de uitspraak van de rechtbank ONredelijk is en dat er op onterechte gronden tot afwijzing van het beroep w gekomen. Derhalve met het verzoek dit beroep in behandeling te nemen. Den Haag, 29 september 2009 Bijl. Uitspraak d.d. 17-11-2010
/009