Raad
vanStatc 201113285/1 /V2. Datum uitspraak: 23 februari 2012
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 16 december 2011 in zaak nrs. 11/38008 en 11/38007 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201113285/1/V2
1.
2
23 februari 2012
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2011 heeft de minister, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 16 december 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 december 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister (thans de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201113285/1 A/2
3.
3
23 februari 2012
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van staat.
w.g. Hent lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwinkels ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2012
309-663. Verzonden: 23 februari 2012 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
AFSCHRIFT
itspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Assen Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Zaaksnummer: AWB 11/38008 BEPTDN S7 en AWB 11/38007 BEPTDN S7
Uitspraak van de voorzieningen rechter van 16 december 2011
inzake:
geboren op van Iraanse nationaliteit, IND-dossiernummer: 1110.31.1144, V-nummer: verzoeker, gemachtigde: mr. K.J. Meijer, advocaat te Sint Annaparochie, tegen: de minister voor Immigratie en Asiel. (Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)), te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: S. Raterink, ambtenaar bij de IND. Procesverloop Op 16 november 2011 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Bij besluit van 24 november 2011 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Bij beroepschrift van 24 november 2011 heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit. Dit beroep is geregistreerd onder Awb 11/38007. Verzoeker is meegedeeld dat hij de behandeling van het beroepschrift niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 24 november 2011 heeft verzoeker de voorzien ingenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen totdat op het beroep wordt beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de voorzien!ngenrechter en verzoeker gezonden. Openbare behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 9 december 2011. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Zaaknummer: AWB 11/38008 BEPTDN S7 en AWB 11/38007 BEPTDN S7
2
Motivering Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen het besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Verzoeker heeft - kort samengevat - het volgende aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft verklaard dat hij een vriendin heeft in Iran, genaamd en dat hij tot tweemaal toe om haar hand heeft gevraagd. Dit is geweigerd omdat de neef van met haar wilde trouwen. Op een gegeven moment is zwanger geworden van verzoeker, en verzoeker wilden abortus plegen. is na een doktersbezoek, waarbij zij is geaborteerd, naar huis gegaan. Op advies van zijn broer is verzoeker niet naar huis gegaan, maar naar een vriend van hem. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw2000, omdat verzoeker toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd om zijn reisroute van Iran naar Nederland te kunnen vaststellen en evenmin is staat is gebleken gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven. Voorts wordt het verzoeker toegerekend dat hij ter staving van zijn asielrelaas geen documenten heeft overgelegd. Verweerder heeft overwogen dat geloofwaardig wordt geacht dat verzoeker Arabier is, de Iraanse nationaliteit bezit en dat hij geen geloof aanhangt, maar het door verzoeker gepresenteerde feitencomplex wordt niet geloofd. Zo gelooft verweerder niet dat verzoeker een relatie heeft met om wiens hand hij twee maal heeft gevraagd, dat zij zwanger is geworden van verzoeker en een abortus wilde laten plegen. Evenmin wordt geloof gehecht aan de problemen die verzoeker stelt te hebben ondervonden voortvloeiend uit deze relatie. Volgens vaste jurisprudentie behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan die beoordeling slechts terughoudend door de rechter worden getoetst. De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen dat hij geen documenten ter staving van zijn reisverhaal en asielrelaas heeft overgelegd. Volgens paragraaf C4/3.6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag van belang de identiteit, de nationaliteit, de reisroute en het asielrelaas van de asielzoeker. In paragraaf C4/3.6.3 van de Vc 2000 is vermeld, indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van deze elementen documenten ontbreken en
Zaaknummer: AWB 11/38008 BEPTDN S7 en AWB 11/38007 BEPTDN S7
3
indien dit is toe te rekenen aan de asielzoeker, dat dit reeds voldoende is voor de conclusie dat sprake is van toerekenbaar ontbreken van documenten. Voorts is voor wat betreft de reisroute vermeld dat verklaringen die inhouden dat een asielzoeker geen documenten heeft én niets meer weet van de reis niet geloofwaardig zijn. De voorzieningen rechter stelt vast dat verzoeker het standpunt van verweerder dat hij toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn asielrelaas niet heeft bestreden. Reeds om die reden kan de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 de rechterlijke toets doorstaan. Overigens heeft verzoeker evenmin betwist dat hij geen enkel document ter staving van zijn reisroute heeft overgelegd en dat hij weinig over de reisroute heeft kunnen verklaren. De stelling van verzoeker dat hij, gelet op de wijze waarop hij is gereisd, niet meer heeft kunnen verklaren dan hij heeft gedaan, is onvoldoende om het ontbreken van documenten die zien op de reisroute niet aan verzoeker toe te rekenen. Gelet op het voorgaande is de voorzien ingenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van het asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 11 december 2009 (LJN: BK8672), volgt dat, indien van het relaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan, reeds één enkele vaagheid, hiaat, ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden tot de slotsom kan leiden dat daarvan geen sprake is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat het, gelet op het grote risico dat verzoeker en zijn vriendin zouden lopen indien hun relatie zou worden ontdekt, bevreemding wekt dat zij gedurende een dusdanig lange periode in de nabijheid van de familie van verzoeker een relatie konden onderhouden. Overigens is door verzoeker niet betwist dat hij hieromtrent ongerijmd heeft verklaard. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat verzoeker vaag en tegenstrijdig heeft verklaard over de wijze waarop de abortus zou hebben plaatsgevonden. Zo heeft verzoeker enerzijds verklaard dat kruiden toegediend zou hebben gekregen en anderzijds dat de arts haar een grote hoeveelheid injecties heeft toegediend op diverse plaatsen in het lichaam. Tot slot is de voorzieningenrechter, gelet op hetgeen uit algemene informatie blijkt over de wijze waarop mannen en vrouwen in Iran met elkaar omgaan, van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat de relatie tussen en verzoeker in elk geval nog elf maanden heeft kunnen duren nadat verzoeker door de neef van middels fysiek geweld is gewaarschuwd dat hij niet met haar mag trouwen. Verondersteld zou mogen worden dat nadien door haar familie nog meer gecontroleerd zou worden in haar doen en laten. Overigens heeft verzoeker ook deze overweging van verweerder niet bestreden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas een positieve overtuigingskracht ontbeert en dat daarom geen geloof wordt gehecht aan de verklaringen van verzoeker. Verweerder heeft zich dan ook op juiste gronden op het
Zaaknummer: AWB 11/38008 BEPTDN S7 en AWB 11/38007 BEPTDN S7
standpunt gesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000. Hetgeen verder is aangevoerd behoeft geen bespreking. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient als ongegrond te worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkenvijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in ongegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningen rechter ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De voorzien ingenrechter: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening bekend onder nummer Awb 11/38008 af; verklaart het beroep, bekend onder nummer Awb 11/38007, ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M.M. Oostdam, rechter, bijgestaan door A.P. Kuiters, griffier.
A.P. Kuiters
mr. C.M.M. Oostdam
In het openbaar uitgesproken op 16 december 2011.
Tegen deze uitspraak ten aanzien van het gedeelte waarin ten aanzien van het beroep is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken ", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. De vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen, zijn opgenomen in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. afschrift verzonden op:
1 6 DEC. 2011
vüOH .vSo^&VFi CONFORM OF GFiirFiEfVAH DE RECHTBANK/TE ' S - G R A V E N H A G È
ADVOCATENKANTOOR MEIJER-
Aan de Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak, Hoger beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC 's-Gravenhage
RAAD VAN STATE * INGEKOMEN
,.,.$
ADVOCAAT 8. PROCUREUR mr. K. J. Meijer
2 1 DEC 2011 BEZOEKADRES Van Harenstraat 3 9076 BS St. Annaparochie
AAN: BEHA.'JDCLDOD:
PAR; CORRESPONDENTIEADRES Postbus 10 9076 ZN St. Annaparochie T (0518) 40 21 86 F (0518) 40 29 76
Sint Annaparochie, 22 december 2011
HOGER BEROEP VREEMDELINGENZAKEN
Geachte heer/mevrouw, Namens geboren op en van Iraanse nationaliteit, thans verblijvende te aan het adres [( ), -hierna verder te noemen: appellant-, te dezer zake woonplaats kiezende te Sint Annaparochie aan de Van Harenstraat 3 (9076 BS) ten kantore van advocaat mr. K.J. Meijer, die te dezer zake door appellant voornoemd toot (opvolgend) bepaaldelijk gevolmachtigde is aangesteld en als zodanig optreedt om namens appellant voornoemd hoger beroep in te stellen, deel ik u hierbij mee dat ik heden, daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd door appellant vernoemd, HOGER BEROEP instel tegen de uitspraak d.d. 16 december 2011, aan zijn huidige bepaaldelijk gevolmachtigde, de heer mr. K.J. Meijer, verzonden op 16 december 2011, van de vreemdelingenkamer van de rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te Assen met registratienummer AWB 11/38007, waarbij het namens appellant ingediende beroepsschrift d.d. 24 november 2011, gericht tegen de beschikking van verweerder d.d. 24 november 2011, -waarbij afwijzend op de aanvraag van appellant d.d. 16 november 2011 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is beslist-, ongegrond is verklaard.
Grief! In strijd met het recht en/of het motiverings- dan wel zorgvuldigheidsbeginsel heeft de rechtbank Assen in haar uitspraak ten onrechte overwogen c.q. geoordeeld dat: "Volgens vaste jurisprudentie behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder en ken die beoordeling slechts terughoudend door de rechter worden getoetst. Stichting Beheer Derdengelden, Friesland Bank relcnr. 29.88.05.456 Iedere aansprakelijkheid is beperkt tot het bedrag dat in h e t betreffende geval door onze bcraepsaansp rakelij kheidsveneke raar wordt uitgekeerd.
De voorzieningsrechter ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen dat hij geen documenten ter staving van zijn reisverhaal en asielrelaas heeft overlegd. Volgens paragraaf C4/3.6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) zijn voor beoordeling van een asielaanvraag van belang de identiteit, de nationaliteit, de reisroute en het asielrelaas van de asielzoeker. In paragraaf C4/3.6.3 van de Vc 2000 is vermeld, indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van deze documenten ontbreken en indien dit is toe te rekenen aan de asielzoeker, dat dit reeds voldoende is voor de conclusie dat sprake is van toerekenbaar ontbreken van documenten. Voorts is voor wat betreft de reisroute vermeld dat verklaringen die inhouden dat een asielzoeker geen documenten heeft én niets meer weet van de reis niet geloofwaardig zijn. De voorzieningsrechter stelt vast dat verzoeker het standpunt van verweerder dat hij toerekenbaar geen documenten heeft overlegd ter staving van zijn asielrelaas niet heeft bestreden. Reeds om die reden kan de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 de rechtelijke toets doorstaan. Overigens heeft verzoeker evenmin betwist dat hij geen enkel documenten ter staving van zijn reisroute heeft overlegd en dat hij weinig over de reisroute heeft kunnen verklaren. De stelling van verzoeker dat hij, gelet op de wijze waarop hij is gereisd, niet meer heeft kunnen verklaren dan hij heeft gedaan, is onvoldoende om het ontbreken van documenten die zie op de reisroute niet aan verzoeker toe te rekenen. Gelet op het voorgaande is de voorzieningsrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 aan verzoeker heeft kunne tegenwerpen." Toelichting: Appellant blijft bij het standpunt dat hij niet in staat was of is geweest om reisdocumenten te overleggen. Appellant is immers grotendeels met een vrachtauto gereisd en spreek het spreekt voor zich dat er van een dergelijke reis geen documenten aanwezig zijn. Tevens heeft appellant verklaard dat hij niet veel van de vrachtauto heeft kunnen zien omdat hij snel moest instappen. Ook wanneer de vrachtauto stopte, diende appellant vliegensvlug in of uit te stappen. Appellant heeft tot en met Nederland in een vrachtauto gezeten en heeft dus niet, behoudens dat moment waarop hij over diende te stappen en waarbij tegen hem is gezegd dat hij in Istanbul was, kunnen zien hoe en waarlangs hij onderweg is gereisd zodat hij derhalve geen andere of meer verklaringen af heeft kunnen leggen dan zoals door hem is verklaard. Alles wat appellant redelijkerwijs wist dan wel kon weten heeft hij naar voren gebracht. Kortom, appellant begrijpt dan ook niet wat hij verder nog aan documenten heeft/had kunnen overleggen en/of een nog gedetailleerde reisverhaal heeft/had kunnen vertellen dan dat appellant tot nu toe heeft verteld aangezien appellant het grootste gedeelte van zijn reis in de laadruimte van een vrachtauto heeft doorgebracht.
Grief II In strijd met het recht en/of het motiverings- dan wel zorgvuldigheidsbeginsel heeft de rechtbank Assen in haar uitspraak ten onrechte overwogen c.q. geoordeeld dat: "De voorzieningsrechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van het asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 11 december 2009 (LJN: BK8672), volgt dat,
indien van het asielrelaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan, reeds één enkele vaagheid, bijzonderheden tot de slotsom kan leiden dat daarvan geen sprake is. Naar het oordeel van de voorzieningsrecht heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat het, gelet op het grote risico dat verzoeker en zijn vriendin zouden lopen indien hun relatie zou worden ontdekt, bevreemding wekt dat zij gedurende een dusdanig lange periode in de nabijheid van de familie van verzoeker een relatie konden onderhouden. Overigens is door verzoeker niet betwist dat hij hieromtrent ongerijmd heeft verklaard. De voorzieningsrechter is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat verzoeker vaag en tegenstrijdig heeft verklaard over de wijze waarop de abortus zou hebben plaatsgevonden. Zo heeft verzoeker enerzijds verklaard dat kruiden toegediend zou hebben gekregen en anderzijds dat de arts haar een grote hoeveelheid injecties heeft toegediend op diverse plaatsen in het lichaam. Tot slot is de voorzieningsrechter, gelet op hetgeen uit algemene informatie blijkt over de wijze waarom mannen en vrouwen in Iran met elkaar omgaan, van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat de relatie tussen en verzoeker in elk geval elf maanden heeft kunnen duren nadat verzoeker door de neef van middels fysiek geweld is gewaarschuwd dat hij niet met haar mag trouwen. Verondersteld zou mogen worden dat nadien door haar familie nog meer gecontroleerd zou worden in haar doen en laten. Overigens heeft verzoeker ook deze overweging van verweerder niet bestreden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich, naar het oordeel van de voorzieningsrechter, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas een positieve overtuigingskracht ontbeert en dat daarom geen geloof wordt gehecht aan de verklaringen van verzoeker. Verweerder heeft zich dan ook op juiste gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000. Hetgeen verder is aangevoerd behoeft geen bespreking." Toelichting: Appellant vindt dat zijn verklaringen met betrekking tot de abortus bij zijn vriendin niet vaag zijn; zijn vriendin had last van buikpijn en doormiddel van een echo is zij erachter gekomen dat ze zwanger was. Van de abortus zelf is er geen doktersverklaring aangezien de abortus in het geheim is uitgevoerd. De abortus is met gebruik van zowel injecties als kruiden uitgevoerd c.q. opgewekt. Appellant stelt dat er tussen de waarschuwing van de neef van welke gepaard ging met fysiek geweld, en de constatering dat zwanger was elf maanden zaten. Zoals het hierboven door verweerder is aangegeven is incorrect. Hierdoor heeft de voorzieningsrechter geen goed oordeel kunnen geven over dit standpunt. Tevens stelt appellant dat hij en zijn vriendin vanwege hun relatie een groot risico liepen. Wanneer de familie van er achter zouden komen dat appellant en al enige tijd in het geheim een relatie hadden, liep appellant het risico dat de familie van hem zou doden vanwege eerwraak en daarnaast worden ze beide gezorgd door de politie welke hen vervolgens een gevangenisstraf oplegt en waarbij de mogelijkheid bestaat dat appellant en zijn vriendin kunnen worden gestenigd. Aangezien inmiddels bekend is dat appellant en in het geheim een relatie hadden, is bovengenoemde dus van toepassing. Wat maakt dat wanneer appellant terugkeert naar het land van herkomst, dat hij een reëel risico loopt om worden onderworden aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing dan
wel een schending van artikel 3 EVRM waartegen de autoriteiten onvoldoende effectieve bescherming willen of kunnen bieden. Appellant dient derhalve dan ook in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. Appellant stelt derhalve dan ook dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een positieve overtuigingskracht uitgaat van zijn asielrelaas, waardoor hij op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
Grief III In strijd met het recht en/of het motiverings- dan wel zorgvuldigheidsbeginsel heeft de rechtbank Assen in haar uitspraak ten onrechte overwogen c.q. geoordeeld dat: "Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient als ongegrond te worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slecht in ondergrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningsrechter ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 va de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding." Toelichting: Appellant verwijst hierbij naar de toelichting op grief I en II waarvan de inhoud hierbij als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, en als zodanig eveneens dient te worden beschouwd als ware dit de toelichting op grief III. Appellant stelt derhalve dan ook dat, nu de rechtbank verweerder ten onrechte is gevolgd in diens stellingen, de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd en dat aldus aan appellant alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behoort te worden verleend danwei dat er door verweerder opnieuw op de herhaalde asielaanvraag van appellant zal dienen te worden beslist.
REDENEN waarom appellant zich tot u wendt met het eerbiedige verzoek om:
1. het onderhavige hoger beroep gegrond te verklaren en rechtdoende: 2. de in het onderhavige hoger beroep bestreden uitspraak van de rechtbank Assen d.d. 16 december 2011 te vernietigen; 3. het beroepsschrift d.d. 24 november 2011 gegrond te verklaren; 4. de bestreden beschikking van verweerder d.d. 24 november 2011 te vernietigen en rechtdoende: 5. te bepalen dat de appellant een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zoals bedoeld in de zin van artikel 28 Vw 2000 zal behoren te worden verleend danwei
6. te bepalen dat verweerder, met inachtneming van uw besluit, opnieuw op de aanvraag van appellant tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel zal behoren te beslissen, met 7. veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure, daarbij inbegrepen de kosten van appellant voor rechtsbijstand.
Hoogachtend,
JKlJ. Meijer
c c : Uitspraak rechtbank Assen d.d. 16 december 2011, AWB nummer: 11/38007