Raad vanState 201103444/1 A/4. Datum uitspraak: 1 augustus 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 2 maart 2 0 1 1 in zaak nr. 1 0 / 2 7 9 2 7 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201103444/1 /V4
1.
2
1 augustus 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 2 maart 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 maart 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201103444/1 A/4
3.
3
1 augustus 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M . W . J . Sloots, ambtenaar van staat.
w . g . Van der Wiel lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Sloots ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2 0 1 1
499. Verzonden: 1 augustus 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
22/93/2011 13:06 0591650198 02/03 20li 18:15 FAX 0338084730
ADV KANT DE KLEINE rb zwolle vk
PAG. 08/12 0)0002/0008
AFSCHRIFT
itspraak RECHTSANK 's-GRAVENHAGE nevenzittingsp laats Zwolle Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken Registratienummer: Awb 10/27927
Uitspraak in het geding tussen:
geboren op van Iraakse nationaliteit, ÏND dossiernummer 0902.10.1142, eiseres, gemachtigde mr. W. de Kleine, advocaat te Emmen;
en de minister voor Immigratie en Asiel, als rechtsopvolger van de minister van Justitie, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, vertegenwoordigd door mr. L.H.C. de Vries, ambtenaar ten departemente, verweerder.
I.
Procesverloop
Op 10 februari 2009 Heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 12 juli 2010 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 9 augustus 2010 Is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 7 september 2010 is het beroep voorzien van gronden. Verweerder beeft een verweerschrift ingediend. Het beroep is ter zitting van 20 januari 2011 behandeld. Eiseres is versehenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
22/03/2811
13:B6
02/03 2011 16:15 FAX
0591650198 03S88S4730
ADV KANT DE KLEINE r b w o l l e vk
AWB 10/27927
PAG.
09/12
©0003/0006
blad 2/5
2. Overwegingen 2.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraap of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen, in stond kan blijven. 2.2 De rechtbank stelt vast dat verweerder het asielrelaas van eiseres geloofwaardig heeft geacht. Een beoordeling van hetgeen door partijen in het kader van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 is aangevoerd, kan derhalve achterwege worden gelaten. 2.3 Voor zover thans van belang heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat niet aannemelijk is dat eiseres vanwege de problemen met haar echtgenoot gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag nu deze problemen zich afspelen in de familiesfeer. Daar komt bij dat eiseres nooit de hulp van de autoriteiten heeft ingeroepen en niet is gebleken dat de autoriteiten geen bescherming willen of kunnen bieden. Voorts is geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van
2 2 / 0 3 / 2 0 1 1 1 3 : 0Ê 0591650198 0 2 / 0 3 201*1 18:15 J'AI 0338384730
ADV KANT DE KLEINE rb zwolle vk
AWB 10/27927
PAG.
©0004/0006
blad 3/5
van haar echtgenoot ondervonden en niet is gebleken dat haar echtgenoot haar in die week heeft gezocht. Verder heeft eiseres verklaard dat haar echtgenoot eerder getrouwd is geweest met een andere vrouw. Niet is gebleken dat haar echtgenoot bij het vertrek van zijn eerdere vrouw eerwraak heeft toegepast. 2.6.1 Voorts heeft eiseres aangevoerd dat vanwege haar medische toestand uitzetting een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (onder meer de uitspraak van 27 mei 2008 in 2aak nr. 26565/05, TV 2008/266] kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM, Ven uitzonderlijke omstandigheden kan blijkens die jurisprudentie slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. 2.6.2 Uit het rapport van het BMA van 22 december 2009» dat door verweerder mede aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, volgt - kort samengevat - dat eiseres suikerziekte heeft en dat zij laat heeft van chronische lage rugpijn en chronische pijnklachten in de schouders. Eiseres bevindt zich niet in een direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte, omdat thans adequate behandeling plaatsvindt. Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie concludeert de adviseur dat de therapiernogelijkheden in Noord-Irak voldoende zijn. Een advies van het BMA is volgens bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een deskundigen advies aan verweerder ten behneve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Een deskundigenadvies dient op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding van de bronnen waaraan de informatie is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. 2.6 J De rechtbank overweegt dat eiseres geen concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het BMAadvies. Uit het advies van het BMA blijkt dat eiseres zich dankzij de behandeling niet in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte bevindt en dat in Noord-lrak behandeling mogelijk is. Het beroep van eiseres op artikel 3 van het EVRM kan om die reden niet slagen. 2.7.1 Voorts heeft eiseres een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van de DefinitierichtKjn. 2.7.2 De rechtbank vat het beroep van eiseres op artikel 15, aanhef en onder c, van de DefïnitieriûhtHjn op als een beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3°, van de Vw 2000. In die bepaling is artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn sinds 1 juli 2010 geïmplementeerd. Gelet op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan de vreemdeling aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 39t van de Vw 200Û
10/12
22/03/2011 13:86 0591650198 02/03 2011' 18:16 ?\X 0SS8SS4730
ADV KANT DE KLEINE rb Zwolle vk
AWB 10/27927
PAG. 11/12 ®0005/0006
blad 4/5
bescherming ontlenen, indien hij erin slaagt aannemelijk te maken dat sprake is van een zodanige mate van geweld dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land, of in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt slachtoffer te worden van dat geweld. 2.7.3 Niet in geschil is dat eiseres afkomstig is uit gelegen in Noord-Irak. r n geschil ts derhalve de vraag of zich aldaar een uitzonderlijke situatie in voorbedaeide zin voordoet. 2.7.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat in ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Eiseres heeft geen documenten overgelegd die haar standpunt staven en ook anderszins beeft 2ij niet onderbouwd waarom aldaar sprake was van een uitzonderlijke Situatie. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit dan ook op het standpunt kunnen stellen dat zich vorenbedoelde uitzonderlijke situatie aldaar op dat moment niet voordeed. 2.8 Ten aanzien van het beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 20ÛÛ overweegt de rechtbank dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van het traumatabel cid. Verder heeft eiseres haar standpunt dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard niet onderbouwd. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat niet is gebleken dat het vertrek uit het land van herkomst verband houdt met bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard, die maken dat van haar in redelijkheid niet kan worden verwacht dat zij terugkeert naar het land van herkomst. 2.9 Ten slotte stelt eiseres dat het categoriale beschermingsbeleid voor Centraal-Irak ten onrechte is opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat dit beroep geen kans van slagen heeft nu eiseres afkomstig is uit . gelegen in Noord-Irak. 2.10
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.11 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
22/03/2011
13:OB
02/03 2011 .16:16 FAX
ADV KANT DE KLEINE
0591650198 0358834730
rb zwolle vfc
PAG.
faoooß/oooe
blad 5/5
AWB 10/27927
3. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, rechter, en door haar en G.E. Russchcr als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
0 2 POT ïtm
$
Afschrift verzonden op:
12/12
, ^ uiim yfttt
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kurvten partijen binnen vfrrwffeq na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instill**. b>j de A/Heling bestuursrechtspraak van de Raad u n State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", pasteur 16113.250OBC 's-Grtrvenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel Q:6Awir (herstel verzuim) is niet van toepassing
22/03/2011
13:36
0591650198
ADV KANT DE KLEINE
PAG.
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
2 2 MRT 2011 ZAAKNR. 2 o | | 0 3 1/ AAN: BEHANDELD:OD:
¥* PAR:
Raad vaü State Afdeling Bestuursrechtspraak Afd. Hoger Beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC 's-Gr;\venhage
ADVOCATENKANTOOR
DE KLEINE Mr. W. de Kleine Mediator
Waai
I. de Haas-Folkers ONZE REFERENTIE:
/Sta;Lt
UW REFERENTIE;
10 / 27927
EMMEN,
22 maart 2011
HOGER BEUOEP VREEMDELINGENZAKEN
Geeft eerbiedig te kennen: I, geboren op , afkomstig uit Irak, te dezer zake t woonplaats kiezende te Emmcn, aan de Hoofdstraat 159 ten kantore van advocaat mr W. de Kleine, die doot haar bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van dit hoger beroep cn als zodanig voor haar zal optreden: Bij beslissing d.d. 2 maart 2011, aan de gemachtigde van appellant gezonden op 2 maart 2011, is appcllantes beroep tegen de niet inwilliging van haar aanvraag tot het verlener) van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ongegrond verklaard. Appellante suit hierbij hoger beroep in tegen genoemde beslissing. Appellante heeft de navolgende grieven tegen de bestreden beslissing:
Grieft 1. Ten onterhtc volgt de Rechtbank verweerders standpunt dat appellante niet aannemelijk zou hebben gumaakt dat zij te vrezen heeft voor vervolging. Daarbij sou verweerder terecht hebben betrokken dat appellante nooit de hulp van de autoriteiten heeft ingeroepen om haar te beschermen tegen de mishandeling door haar echtgenoot Uit het algemeen Ambtsbericht inzake Irak van oktober 2010 zou blijken dat de politie in het KRG-gebied doorgaans wel degelijk pogingen doet om vrouwen die vrezen voor eergerelateerd geweld te beschermen. Het beroep van appellante op artikel 29 eerste Üd aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 zou daarom niet kunnen slagen. IEDERE AANSPRAIHIJKHEID IS BEPERKT TOT HET BEDRAG DAT IN V O O R K O M I N D GEVAL DOOR ONZE BiROEPSAANSPRAKElIJKHElltSVERZEKERINC WORDT UITBETAALD
emaih Info* actuncttPnLintonrrtMcleirwu.nl www.advoc3tcnka/itoofdekleiïw.nl K.VX, nr: 01H3184 btviMlTJ NL 0765.68.167.B.01
HOOFDSTRAAT 159 7811 EM EMMEN TELEFOON: 0591 6S01W TELEFAX 0591 650198
01/12
22/03/2011
13:06
0591G50198
ADV KANT DE KLEINE
PAG.
02/12
*DVOCATTMfANTOOQ
DC KLEINE
2. Daarbij ziei de Rechtbank kennelijk ovet het hoofd, dat in het Ambtsbericht nu juist uitdrukkclijl. wordt vermeld, dat vrouwen in heel Irak het slachtoffer zijn van gericht geweld, zowel in huiselijke kring als daarbuiten. Uitdrukkelijk wordt vermeld, dat eergerelatecrd geweld vooral voorkomt in de Koerdische regio. De politie beschouwt eerwraak meestal niet als een echte misdaad, maar als een familiekwestie. In het Koerdische gebied zou de politie doorgaans bescherming pogen te bieden door de bedreigde vrouw op te sluiten. Veel vrouwen doen door de heersende normen geen aangifte. Vervolging van daders komt zelden voor. Het Iraaksc Wetboek van Strafrecht erkent het cermotief als verzachtende omstandigheid. De kleinschalige en kortstondige opvang voot vrouwen biedt geen volledige veiligheid. 1 'ot zover het Ambtsbericht 3. In het WBY van 10 november 2009 wojcdt als beleid van verweerder aangegeven: 'personen die aannemelijk hebben gemaakt gegronde vrees te hebben mor eerwraak en die geen afdoende bescherming Mannen inroepen van autoriteiten, kunnen op grond van artikel 29 lid 1 onder b Vreemdelingenwet in aanmerking komen vrwr e,-n verblijfsvergunning asiel". 4. Uit de informatie in het Ambtsbericht blijkt, dat in KRG-gebicd geen afdoende bescherming kan worden ingeroepen van de autoriteiten. Van vrouwen in het Koerdisch gebied kan moeilijk worden verwacht aangifte te doen, nu het gevolg zou zijn, dat zij als slachtoffer werden opgesloten, terwijl de dader vrijuit ging. 5. Ten onrechte heeft de Rechtbank overwogen, dat verweerder terecht het vermoeden van eerwraak niet plausibel geacht zou hebben. Als reden geeft de Rechtbank dat appellante, voordat zij bij eerste gelegenheid haar vaderland is ontvlucht, een week bij haar zoon heeft ondergedoken gezeten. Zij heeft daar alleen maat geen problemen van de zijde van haar echtgenoot ondervonden omdat deze haat niet kon vinden. Als verdere onderbouwing voert de Rechtbank aan, dat niet gebleken is dat appellantes echtgenoot bij het vertrek van zijn eerdere vrouw eerwraak heeft toegepast Daarbij ziet de Rechtbank echter kennelijk over het hoofd, dat ook niet is gebleken, dat appellantes echtgenoot bij het vertrek van zijn eerdere vrouw geen eerwraak heeft toegepastGeconstate erd kan worden, dat verweerder verzuimd heeft over dit onderwerp informatie in te winnenDat betekent, dat de stelling dat verweerder terecht het vermoeden van eerwraak niet plausibel geacht zou hebben iedere steekhoudende motivering ontbeert. Op wellicht het belangrijksie punt is de bestreden uitspraak niet gemotiveerd als volgens de Awb is vereist. Alleen om die reden kan hij niet in stand blijven.
2
22/03/2611
13:06
0591650198
ADV KANT DE KLEINE
PAG.
DE KLEINE
Dat klemt temeer, nu onder andere uit de Ambtsberichten blijkt, dat cergerelateerd geweld vooral voorkomt in de Koerdische regio, vooral bij bet niet naleven van strikte Islamitische leefregels. Het verlaten van cen wettige echtgenoot zonder zijn toestemming, is, zeker als de echtgenoot zo jaloers is als appellante heeft beschreven, uiteraard reden genoeg om tot eerwraak over te gaan. Nu de Rechtbank in de besttcden uitspraak op cen van de belangrijkste punten is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten kan alleen om die reden de uitspraak niet in stand blijven. Grief 2. 6. Ten onrechte overweegt de Rechtbank dat appellante geen concrete aanknopingspunten zou hebben aangevoerd die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van een BMA-advi«-. Het beïoep van appellante op artikel 3 EVRM zou om die reden niet kunnen slagen. 7. Daarbij ziet de Rechtbank kennelijk over het hoofd, dat de huisarts van appellante er teeds in een schrijven van 4 mei 2009 op heeft gewezen, dat appellante een insulineafliankelijke diabeet ig, dïe niet bij machte is om, met haar chronische aandoening om te gaan ondanks de inspanning van velen, waaronder Sensire medewerkers die haar meerdere malen per dag van insuline voorzien, ds- huisarts die vele malen per weck op diverse tijdstippen geconsulteerd wordt ovet de insuhrtetocdicning, de intemist-dïabetoloog, diabetesverpleegkundige van het SKB-ziekenhuis die haar proberen te begeleiden en POH's die haar keer op keer wijzen op het belang van voeding en ^stelling van haar diabetes. Ondanks al deze begeleiding is appellante enige malen in een bijna comateuze toestand aangetroffen. Zelfs met deze intensieve begeleiding is er sprake van een levensbedreigende situatie die simpelweg veroorzaakt wordt doot het niet voorhanden zijn van voorzieningen. 8. Geconstateerd kan worden, dat uit het BMA-advies blijkt, dat er in een ziekenhuis in Sulaymania behandeling van suikerziekte kan plaat-s vinden en dat er insuline beschikbaar is. Tn het BMAadvies wordt met geen woord gerept over de aanwezigheid in Noord-Irak van tweede lijnszorg, die appellante zodanig kan begeleiden, dat zij regelmatig baar medicatie krijgt en regelmatig eet en drinkt, z( »dat de instelling van appelantes diabetes niet ontregeld wordt. De BMA-arts wijst er uitdrukkelijk op, dat via een ontregeling van de koolhydraatstofwisseling een diabetisch coma kan ontstaan met als gevolg overlijden. Et wordt uitdrukkelijk op gewezen dat dit overlijden binnen 3 mnanden het gevolg zal zijn. Nu uit het schrijven van de huisarts van appellante en het BMA-advies voortvloeit, dat appellante, bejaard en niet zcl&cdzaam, bij terugkeer naar Noord-Irak gegronde reden heeft om te vrezen om binnen 3 maanden na terugkeer te overlijden dient zij op grond van artikel 3 EVRM alsnog in het bezit te worden gesteld van cen verblijfsvergunning asieL Nu de Rechtbank dit niet heelt onderkend, kan alleen om die reden de bestreden uitspraak niet in stand blijven.
3
03/12
22/03/2011
13:06
0591650198
ADV KANT DE KLEINE
PAG.
DE KLEINE Dat kletnt temeer, nu in de inspraak iedere steekhoudende onderbouwing ontbreekt waarom appelantes beroep op artikel 3 EVRM niet zou kunnen slagen. Meen al vanwege monVeringst'.ebtek kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. Vanwege hec feit dat de Rechtbank is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten kan alleen om die reden de uitspraak niet in stand blijven.
REDENEN WAAROM, appellante zich tot uw afdeling wendt met het verzoek voormelde beslissing van Rechtbank Zwolle d.d. 2 maart 2011 te vecnietigcn en te bepalen, dat appellante alsnog in het be>:it zal worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel.
- gemachtigde -
4
04/12