19 maart 2013 Corr.nr. 2013-11047, ECP Zaaknr. 450001
Nummer 16/2013
Voordracht van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten van Groningen tot vaststelling van de Subsidieregeling Noordelijke InnovatieOndersteuningsFaciliteit 2013.
SAMENVATTING: De Noordelijke Innovatie OndersteuningsFaciliteit (NIOF) is al jaren een zeer succesvol subsidieinstrument t.b.v. het noordelijk bedrijfsleven. De bestuurscommissie EZ van het SNN heeft in oktober 2012 besloten om acht miljoen euro van de packagedealgelden in te zetten voor de NIOF. Op basis van diverse gesprekken met subsidieadviseurs en intermediaire partijen, alsook intern overleg binnen de SNN en haar verbonden partijen als de drie provincies en vier gemeenten, zijn een aantal aanpassingen in de regeling ingevoerd In haar vergadering van van het Dagelijks Bestuur SNN van 5 maart 2013 is de gewijzigde regeling goedgekeurd. Inleiding In haar vergadering van 19 oktober 2012 heeft de Bestuurscommissie EZ besloten om acht miljoen euro (inclusief uitvoeringskosten) van de packagedealgelden in te zetten voor de NIOF. Dit besluit is in de vergadering van het Dagelijks bestuur SNN van 30 oktober 2012 overgenomen. De NIOF 2013 stimuleert het MKB in ontwikkelinsprojecten, haalbaarheidsonderzoeken, het opstellen van strategische marketingplannen, marktverkenningen, plannen voor bedrijfsovername, verhoging inzetbaarheid werknemers en deelneming aan buitenlandse beurzen. De NIOF 2013 is gebaseerd op de NIOF 2010. De input voor aanpassingen is tot stand gekomen door gesprekken met subsidieadviseurs en intermediaire partijen om hun bevindingen te inventariseren. Ook onder de medewerkers van SNN is een brainstorm over de mogelijke aanpassingen van de NIOF geweest. Daarnaast heeft het SNN een analyse gemaakt van de kwantitatieve gegevens van de ontvangen aanvragen voor de NIOF 2010 in de jaren 2010 en 2011. De voorgestelde aanpassingen zijn besproken in de werkgroep Programmabeheer en in het Juridisch Beraad. Het DB SNN is geadviseerd om in te stemmen met de inhoud van de NIOF 2013 en heeft op 5 maart de gewijzigde regeling goedgekeurd. Aanpassingen NIOF 2013 t.o.v. NIOF 2010 4.1 Kostensoort ontwikkelingsprojecten cluster geschrapt Artikel 4 lid 2 sub f stelt dat de kosten van het inschakelen van een deskundige voor advies en voor het (laten) bouwen van een prototype, alsmede de materiaalkosten voor het bouwen van een prototype subsidiabel zijn. Daarbij moet het gaan om een cluster van ondernemingen. Voor deze kostensoort is echter geen enkele subsidie toegekend, zoals ook blijkt uit tabel 1 in paragraaf 1.1.1. Ook de subsidieadviseurs geven aan geen gebruik te maken van dit onderdeel. Voorgesteld wordt om de kostensoort ‘ontwikkelingsprojecten cluster’ te schrappen. De Tender geeft overigens meer mogelijkheden voor samenwerkingsprojecten. Vandaar dat deze kostensoort uit de NIOF 2013 is geschrapt. 4.2 Onderdeel ‘kennisdrager’ geschrapt Artikel 6 biedt de mogelijkheid tot subsidie op de loonkosten van een dienst te nemen kennisdrager. Uit de kwantitatieve gegevens blijkt dat aan 40% van de aanvragen subsidie wordt toegekend (verlening). Van deze verleende aanvragen wordt 50% vastgesteld. Dit betekent dat slechts 20% van de aanvragen voor dit onderdeel tot uitkering van de subsidie komen. De subsidieadviseurs geven aan dat dit onderdeel erg frustrerend is voor ondernemers. De kennisdrager zich bezig moet houden met fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en/of Blz. 1 van 15
experimentele ontwikkeling. De beoordeling of de werkzaamheden van de kennisdrager hieronder vallen is erg tijdrovend en in veel gevallen voldoet het niet. Daar komt bij dat als de subsidie wordt toegekend, veel aanvragen niet tot uitkering komen. Een reden hiervoor is dat het WBSO-voordeel dat ook voor de kennisdrager genoten kan worden van de subsidiabele kosten afgetrokken moet worden. Hierdoor wordt vaak niet voldaan aan de ondergrens aan kosten, wat leidt tot een intrekking van de verleningsbeschikking of een correctie. Zoals eerder genoemd is het in de meeste gevallen voor ondernemingen mogelijk om voor de werkzaamheden van een kennisdrager WBSO-voordeel te krijgen. Hiermee is er al sprake van een stimulans voor ondernemingen voor het uitvoeren van werkzaamheden gericht op onderzoek en innovatie. Vandaar het onderdeel ‘kennisdrager’ uit de NIOF 2013 is geschrapt. Hierdoor vervallen ook een aantal begripsbepalingen uit artikel 1. 4.3 Onderdeel ‘implementatie’ geschrapt Uit de kwantitatieve gegevens blijkt dat aan 40% van de aanvragen subsidie wordt toegekend (verlening). Dit betekent dat er in twee jaar tijd slechts 33 projecten gesubsidieerd zijn. Van deze verleende aanvragen wordt 50% vastgesteld. Dit betekent dat slechts 20% van de aanvragen voor dit onderdeel tot uitkering van de subsidie komen. Daarnaast voorziet de combinatie van de landelijke regelingen WBSO en de RDA al voor belastingvoordelen op dezelfde kosten als het onderdeel ‘implementatie’. De subsidieadviseurs geven aan dit onderdeel erg onduidelijk te vinden en maken er weinig gebruik van. Vanuit de uitvoeringspraktijk blijkt dat het lastig is om te beoordelen of er een verband is tussen het ontwikkelingsproject, dat vooraf moet gaan aan een implementatieproject, en het implementatieproject. De behandeling van de aanvragen is erg tijdrovend en leidt in veel gevallen tot een afwijzing. Vandaar het onderdeel ‘implementatie’ is geschrapt uit de NIOF 2013. Hierdoor vervallen ook een aantal begripsbepalingen uit artikel 1. 4.4 Onderdeel verhoging van inzetbaarheid van werknemers uit HRM+ 2010 is in de NIOF 2013 opgenomen In overleg met de beleidsmedewerkers Arbeidsmarkt en de werkgroep NIOF is het onderdeel verhoging van inzetbaarheid van werknemers in het arbeidsproces uit de HRM+ 2010 in de NIOF 2013 opgenomen. Dit onderdeel voorziet namelijk in het stimuleren van de employability en ontwikkeling van de werknemers (o.g.v. kwalificatieniveau, competenties en mobiliteit) bij een onderneming. Hiermee wordt het aspect sociale innovatie bij ondernemingen gestimuleerd. Zonder aandacht voor sociale innovatie hebben technologische vernieuwingen (voortkomend uit ontwikkelingsprojecten en haalbaarheidsonderzoeken) namelijk minder of geen succes. 4.5 Verbeteraanpassingen verordening Naast de aanpassingen uit de paragrafen 1, 2 en 3 van dit hoofdstuk hebben wij ook een aantal kleinere aanpassingen van de verordening. 4.5.1 Definitie prototype aangepast(artikel 1 sub d) In artikel 1 sub d van de NIOF 2010 staat als definitie van prototype: “model dat aan productie of dienstverlening vooraf gaat, zoals proef- en demonstratieopstellingen, maar niet wordt gebruikt voor (industriële) toepassing en commerciële exploitatie. Het voorstel is om de begrippen proef- en demonstratieopstellingen te verwijderen en de definitie aan te scherpen. Vandaar dat artikel 1 sub d is aangepast. 4.5.2 Definitie ontwikkelingsproject aangepast(artikel 1 sub f) In artikel 1 sub f van de NIOF 2010 staat dat technisch nieuwe producten technisch nieuwe werkwijzen, nieuwe systemen, nieuwe diensten dan wel wezenlijke onderdelen daarvan onder een ontwikkelingsproject vallen. Voor de ontwikkeling van een ‘nieuw systeem’ wordt geen subsidie aangevraagd. Het gaat altijd om één van de andere onderdelen uit deze definitie. Het is onduidelijk voor aanvragers wat hieronder kan vallen. Vandaar dat het begrip ‘nieuwe systemen’ uit artikel 1 sub f is. 4.5.3 Formulering artikel 3 lid 3 aangepast In artikel 3 lid 3 van de NIOF 2010 staat dat geen subsidie wordt verleend indien het project verband houdt met de primaire productie. In de HRM+ 2010 staat duidelijk omschreven welke activiteiten onder primaire productie vallen. Vandaar dat de definiet uit de HRM+ 2010 is overgenomen. Deze formulering luidt als volgt: Subsidie wordt niet verleend ten behoeve van ondernemingen voor zover zij zich bezighouden met de volgende activiteiten: 16-2
a. de primaire productie van landbouwproducten; b. werkzaamheden in de kolenindustrie, of c. werkzaamheden in de sector visserij en aquacultuur voor zover die onder Verordening (EG) nr. 104/2000 vallen. 4.5.4 Artikel 4 lid 2 sub a aangepast In artikel 4 lid 2 sub a ‘onder 1’ van de NIOF 2010 staat: “kosten van het inschakelen van een deskundige voor een advies en voor het (laten) bouwen van een prototype”. Het subsidiepercentage voor deze kosten is 50%. De Algemene groepsvrijstelling stelt dat het subsidiepercentage voor het (laten) bouwen van een prototype maximaal 35% mag zijn, net als het subsidiepercentage voor de materiaalkosten van een prototype (onder artikel 4 lid 2 sub a ‘onder 2’). Vandaar dat het (laten) bouwen van een prototype is verplaatst van ‘onder 1’ naar ‘onder 2’. 4.5.5 Artikel 4 lid 2 sub e aangepast In artikel 4 lid 2 sub e van de NIOF 2010 staat dat onder bedrijfsovername wordt verstaan: “kosten van het inschakelen van een deskundige voor het maken van een plan waarin de bedrijfseconomische haalbaarheid inzake de overname van een operationele onderneming in Fryslân, Groningen of Drenthe wordt onderzocht”. Het blijkt uit gesprekken met adviseurs en uit ervaringen met de uitvoeringspraktijk dat er ook behoefte is om vanuit de over te nemen onderneming een plan voor bedrijfsovername te schrijven. Het is niet mogelijk om dit te subsidiëren binnen de huidige formulering. Vandaar dat de formulering is aangepast, zodat ook subsidie kan worden toegekend aan de over te nemen onderneming die een plan laat opstellen. 4.5.6 Mogelijkheid 10% subsidiabel ‘overige kosten deskundige’ verwijdert en vervangen door buitenlandse reis- en verblijfkosten (artikel 8 sub c) In artikel 8 sub c van de NIOF 2010 staat dat kosten van personeelsgelegenheden, scholing, opleidingen en cursussen en reis- en verblijfkosten tot 10% subsidiabel zijn indien deze een integraal onderdeel vormen van de subsidiabele kosten van een deskundige. Het doel van de NIOF is het stimuleren van innovatie en vermarkting door ondernemingen. De overige kosten van een deskundige zijn weliswaar nodig voor uitvoering van het project, maar zijn niet direct voor innovatie en vermarkting. Vandaar dat het voorstel is om de mogelijkheid tot subsidiering van 10% van de overige kosten door een deskundige te schrappen uit artikel 8 sub c. Daarnaast staat het onlogisch in de verordening. Artikel 8 begint namelijk met: “Niet subsidiabel zijn:” en toch volgt er in artikel 8 sub c de mogelijkheid van subsidiabele kosten. Dit betekent dat artikel 8 sub c wordt geschrapt en vervangen door: buitenlandse reis- en verblijfkosten. Hierdoor blijven de binnenlandse reis- en verblijfkosten wel subsidiabel. 4.5.7 Artikel 11 sub a aangepast In artikel 11 sub a van de NIOF 2010 staat dat de subsidie wordt geweigerd indien ter zake van de subsidiabele kosten verplichtingen zijn aangegaan langer dan vier weken voor de ontvangst van de aanvraag. Vanuit de staatssteunregels mogen er geen verplichtingen voor ontvangst van de aanvraag worden aangegaan, vanwege het stimulerende effect. Vandaar dat de NIOF 2013 is aangepast en als volgt is geworden: de subsidie wordt geweigerd indien ter zake van de subsidiabele kosten verplichtingen zijn aangegaan voor de ontvangst van de aanvraag. 4.5.8 Artikel 12 verwijdert In artikel 12 lid 1 staat dat de termijn voor het nemen van een besluit op een subsidieaanvraag wordt gesteld op acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onder artikel 4:13 staat als termijn voor het nemen van een besluit op een subsidieaanvraag: ‘een redelijke termijn’. Onder redelijke termijn wordt in de Awb een termijn van acht weken verstaan, tenzij door het bestuursorgaan anders is aangegeven. Vandaar dat artikel 12 lid 1 overbodig is en geschrapt. In artikel 12 lid 2 staat dat het besluit tot verlening van een subsidie vermeldt de begrote subsidiabele kosten, de subsidiegrondslag, het subsidiepercentage en het maximale subsidiebedrag. In de Awb staat onder artikel 4:35 aangegeven wat in het besluit tot verlening moet staan. Vandaar dat artikel 12 lid 2 overbodig is en geschrapt. 4.5.9 Toevoeging artikel 13 Artikel 13 uit de NIOF 2010 is door de verwijdering van artikel 12 in de NIOF 2013 het nieuwe artikel 12 van de NIOF 2013 geworden. Hieraan is toegevoegd dat het project binnen een bepaalde termijn gerealiseerd moet zijn.
16-3
4.5.10 Formulering artikel 17 aangepast Artikel 17 stelt dat het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die zijn gemaakt en betaald ten behoeve van het project. Niet in alle gevallen is het voor ondernemers duidelijk dat deze kosten gemaakt en betaald moeten zijn door de subsidieontvanger. Vandaar dat het volgende wordt toegevoegd: de kosten moeten gemaakt en betaald worden door de subsidieontvanger. 4.6 Aanpassen subsidiepercentage en maximale subsidiabele kosten (uitvoeringsbesluit NIOF 2013) De kostensoorten ‘marktverkenning’, ‘strategisch marketingplan’ en ‘bedrijfsovername’ hebben een lagere gemiddelde subsidie dan ‘ontwikkelingsproject’ en ‘haalbaarheidsonderzoek’ en volgens de subsidieadviseurs ook een lagere prioriteit voor subsidiering. Vandaar dat wordt voorgesteld om de maximale subsidiabele kosten voor de kostensoorten ‘marktverkenning’, ‘strategisch marketingplan’ en ‘bedrijfsovername’ op € 25.000,00 te zetten. Met de bovenstaande voorstellen sluit de NIOF nog beter aan op het stimuleren van innovatie bij ondernemingen. In de onderstaande tabel staat een overzicht van de subsidiepercentages en maximale subsidiabele kosten per onderdeel/kostensoort op basis van de aanpassingen. Onderdeel/kostensoort Ontwikkelingsproject Haalbaarheidsonderzoek Strategisch marketingplan Marktverkenning Bedrijfsovername Deelneming buitenlandse beurzen Verhoging inzetbaarheid werknemers
Subsidie 50% 50% 50% 50% 50% 50% 50%
Maximale subsidiabele kosten € 100.000,00 € 50.000,00 € 25.000,00 € 25.000,00 € 25.000,00 € 25.000,00 € 25.000,00
Wij stellen u voor het in ontwerp bij deze voordracht gevoegde besluit vast te stellen. Groningen, 19 maart 2013. Gedeputeerde Staten van Groningen:
M.J. van den Berg
, voorzitter.
H.J. Bolding
, secretaris.
16-4
Nr.
16/2013
Provinciale Staten van Groningen:
Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van Gedeputeerde Staten van 19 maart 2013, nr. 2013-11.047, ECP; gelet op artikel 145 van de Provinciewet; gelet op artikel 26, artikel 27 en artikel 31 van de verordening (EG) Nr. 800/2008 van de commissie van 6 augustus 2008, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”); gelezen de gemeenschappelijke regeling SNN; gelet op de Kaderverordening subsidies Samenwerkingsverband Noord-Nederland 2000;
BESLUITEN: Vast te tellen hetgeen volgt: Subsidieregeling Noordelijke Innovatie OndersteuningsFaciliteit 2013
Artikel 1 Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. onderneming: duurzame organisatie die erop is gericht met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijke productie- en/of handelsproces met het oogmerk om winst te behalen, waarbij het behalen van winst ook redelijkerwijs verwacht kan worden, en voldoet aan de in bijlage 1 van de verordening (EG) Nr. 800/2008 van de commissie van 6 augustus 2008, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”), vastgestelde definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen. Indien de definitie zoals vastgesteld door de Europese commissie wordt gewijzigd, verandert de definitie van onderneming in deze regeling overeenkomstig, en geen publiekrechtelijk lichaam is en niet voor meer dan 10% structureel wordt gefinancierd door overheidsbijdragen. b. groep: een economische eenheid waarin één of meer natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen of ondernemingen organisatorisch zijn verbonden met één of meer andere natuurlijke personen, privaatrechtelijke rechtspersonen of ondernemingen. c. deskundige: iemand die op grond van opleiding en ervaring gekwalificeerd moet worden geacht om een opdracht uit te voeren in het kader van een op grond van deze regeling gesubsidieerde activiteit. De deskundige is onafhankelijk. d. prototype: model voor het aantonen van het werkingsprincipe van een te ontwikkelen nieuw product dat aan productie of dienstverlening vooraf gaat, maar niet wordt gebruikt voor (industriële) toepassing of commerciële exploitatie. Het mag niet zien op routinematige of periodieke wijzigingen van bestaande producten, 16-5
e.
productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden. ontwikkelingsproject: systematische activiteit, erop gericht om voor de onderneming technisch nieuwe producten, technisch nieuwe werkwijzen, nieuwe diensten dan wel wezenlijke onderdelen daarvan te ontwikkelen.
Artikel 2 Doel van de regeling De subsidieregeling heeft als doel de marktsector in Noord-Nederland te versterken door strategische activiteiten, de verbetering van inzetbaarheid van werknemers en deelneming aan een buitenlandse beurs te stimuleren, van de in artikel 3 opgenomen ondernemingen uit het midden- en kleinbedrijf in de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. Artikel 3 Bepaalde ondernemingsactiviteiten 1. Subsidie kan worden verstrekt aan een onderneming, die volgens het handelsregister een vestiging heeft in de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen en daar ondernemingsactiviteiten uitvoert. 2. De ondernemingsactiviteiten, waarvoor een subsidie kan worden verstrekt worden vastgesteld en bekendgemaakt. Daarbij dient het project uitsluitend dan wel nagenoeg uitsluitend betrekking te hebben op de betreffende ondernemingsactiviteit. 3. Subsidie wordt niet verleend ten behoeve van ondernemingen voor zover zij zich bezig houden met de volgende activiteiten: a. de primaire productie van landbouwproducten; b. werkzaamheden in de kolenindustrie, of c. werkzaamheden in de sector visserij of aquacultuur voor zover die onder Verordening (EG) nr. 104/2000 vallen. 4. In afwijking van het derde lid, onder a, kan wel subsidie worden verleend voor een project dat verband houdt met de verwerking en afzet van landbouwproducten, met uitzondering van werkzaamheden op het gebied van producten die zijn bedoeld om melk en zuivelproducten te imiteren of te vervangen, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad. Artikel 4 Ontwikkelingsprojecten van en vermarkting door ondernemingen 1. Voor subsidie komen in aanmerking ontwikkelingsprojecten van en vermarkting door ondernemingen. 2. Als subsidiabele kosten worden hierbij in aanmerking genomen voor wat betreft een: a. ontwikkelingsproject: 1) kosten van het inschakelen van een deskundige voor een advies. Uitvoerende werkzaamheden door de onafhankelijke deskundige zijn niet subsidiabel; 2) onverminderd het bepaalde in het tweede lid, sub a, onder 1, kosten van het inschakelen van een deskundige voor het bouwen van een prototype; 3) materiaalkosten die onderdeel zijn van een prototype. b. haalbaarheidsonderzoek: kosten van het inschakelen van een deskundige voor het doen van onderzoek naar de technische of bedrijfseconomische haalbaarheid van de uitbreiding van de productie met een voor de onderneming nieuw product, nieuwe dienst of technisch nieuwe werkwijze. c. strategisch marketingplan: kosten van het inschakelen van een deskundige voor het maken van een plan gericht op het opstellen of herzien van beleid ten aanzien van de afzet van de onderneming. d. marktverkenning: kosten van het inschakelen van een deskundige voor het doen van onderzoek naar de afzetmogelijkheden van een product of dienst van de onderneming. 16-6
e.
3.
4. 5.
bedrijfsovername: 1) kosten van het inschakelen van een deskundige voor het maken van een plan waarin de bedrijfseconomische haalbaarheid inzake de overname van een operationele onderneming in Drenthe, Fryslân of Groningen, behorende tot de doelgroep van deze regeling, wordt onderzocht. Daarbij is de overname gericht op voortzetting van de ondernemingsactiviteiten in Noord-Nederland; 2) kosten van het inschakelen van een deskundige voor het maken van een strategisch plan waarbij de mogelijkheden voor het laten overnemen van de operationele onderneming in Drenthe, Fryslân of Groningen, behorende tot de doelgroep van deze regeling, wordt onderzocht. Daarbij is het plan gericht op voortzetting van de ondernemingsactiviteiten in Noord-Nederland. Het bedrag aan subsidiabele kosten genoemd in het tweede lid, onder a tot en met e, dat per project minimaal vereist is, en het bedrag aan subsidiabele kosten waarvoor per project de subsidie maximaal wordt verleend, wordt vastgesteld en bekendgemaakt. Het subsidiepercentage wordt vastgesteld en bekendgemaakt. De subsidie aan een onderneming bedraagt per kalenderjaar en per kostensoort ten hoogste een nader vast te stellen en bekend te maken bedrag.
Artikel 5 Verhoging van inzetbaarheid van werknemers in het arbeidsproces 1. Voor subsidie komen in aanmerking projecten inzake verhoging van inzetbaarheid van werknemers in het arbeidsproces. 2. Als subsidiabele kosten worden hierbij in aanmerking genomen consultancykosten voor het inschakelen van een deskundige voor: a. het uitvoeren van een employabilityscan en de eventueel daarbij direct behorende begeleidingsactiviteiten, en b. het opstellen van een ontwikkelingsplan en de daarbij direct behorende begeleidingsactiviteiten gericht op: 1) het verhogen van het kwalificatieniveau van werknemers; 2) het verbeteren van de competenties van werknemers, of 3) het stimuleren van mobiliteit van werknemers. 3. Geen subsidiabele kosten zijn: kosten van scholing, opleidingen en cursussen. 4. Het bedrag aan subsidiabele kosten genoemd in het tweede lid dat per project minimaal vereist is en het bedrag aan subsidiabele kosten waarvoor per project de subsidie maximaal wordt verleend, wordt vastgesteld en bekend gemaakt. 5. Het subsidiepercentage wordt vastgesteld en bekendgemaakt. 6. De subsidie aan een onderneming bedraagt per kalenderjaar ten hoogste een nader vast te stellen en bekend te maken bedrag. Artikel 6 Subsidieplafond voor activiteiten als bedoeld in artikel 4 en 5 Voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4 en 5 gezamenlijk wordt één subsidieplafond vastgesteld en bekendgemaakt. Artikel 7 Deelneming aan buitenlandse beurzen 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, zoals bedoeld in het tweede lid, voor de eerste keer dat een onderneming aan een bepaalde buitenlandse vakbeurs deelneemt. 2. Als subsidiabele kosten worden hierbij in aanmerking genomen: de kosten van standbouw door derden, het huren van een stand, het huren van een standplaats, huur van audiovisuele middelen, de transportkosten die betrekking hebben op het
16-7
3. 4.
5. 6.
vervoer van beursmaterialen en de kosten van opslag van beursmaterialen ter plekke. Aan een onderneming wordt gedurende een kalenderjaar voor de deelname aan niet meer dan twee vakbeurzen subsidie verleend. Het bedrag aan subsidiabele kosten genoemd in het tweede lid dat minimaal vereist is, en het bedrag aan subsidiabele kosten waarvoor de subsidie maximaal wordt verleend, wordt vastgesteld en bekend gemaakt. Het subsidiepercentage wordt vastgesteld en bekendgemaakt. Het subsidieplafond wordt vastgesteld en bekendgemaakt.
Artikel 8 Algemene bepalingen omtrent subsidiabele kosten Niet subsidiabel zijn: a. omzetbelasting in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en vergelijkbare belasting van andere staten; b. kosten in verband met nakoming van wettelijke verplichtingen; c. buitenlandse reis- en verblijfkosten; d. kosten van projecten tot kwaliteitsverbetering of procesverbetering gericht op certificering of de verwerving van erkenningscertificaten of daarmee vergelijkbaar zijn en kosten van projecten voor de uitvoering van maatregelen van milieubescherming of energiebesparing. Artikel 9 Algemene bepalingen omtrent de hoogte van de subsidie 1. Indien voor dezelfde kosten van het project één of meer andere subsidies zijn of worden verleend, kunnen deze subsidies bij de verlening of -indien deze na de verlening zijn toegekend- bij de vaststelling, op het bedrag van de subsidie in mindering worden gebracht. 2. Het bedrag van de subsidie wordt rechtevenredig verlaagd, indien de onderneming deel uitmaakt van een groep en de gesubsidieerde activiteiten mede betrekking hebben op de vestigingen van de groep buiten de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen. Het bedrag van de verlaging wordt bepaald: a. ten aanzien van artikel 4 en 7 aan de hand van de omzet van de vestigingen buiten Noord-Nederland, ten opzichte van de totale omzet; of b. ten aanzien van artikel 4 en 7, indien geen gescheiden omzet bepaald kan worden, aan de hand van het aantal fte’s van de vestigingen buiten NoordNederland, ten opzichte van het totaal aantal fte’s; c. ten aanzien van artikel 5 aan de hand van het aantal fte’s van de vestigingen buiten Noord-Nederland, ten opzichte van het totaal aantal fte’s. 3. Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd indien de normen van de Europese Commissie daartoe nopen. Artikel 10 Verdeelsystematiek 1. Op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvraag wordt besloten, met dien verstande dat wanneer de aanvrager met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, als datum van ontvangst geldt de dag waarop de aanvulling is ontvangen. 2. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de aanvragen vastgesteld door middel van loting. Artikel 11 Weigeringsgronden De subsidie wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, in ieder geval geweigerd indien: a. ter zake van de subsidiabele kosten verplichtingen zijn aangegaan vóór de ontvangst van de aanvraag; b. het project niet voldoet aan de voorschriften van deze regeling; c. het project niet in overeenstemming is met het doel van deze regeling; 16-8
d. e.
tegen het project anderszins overwegende bezwaren bestaan of; de aanvragende onderneming niet belastingplichtig is in de zin van Wet Inkomstenbelasting 2001 of van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969.
Artikel 12 Verplichtingen van de subsidieontvanger 1. Bij de subsidieverlening wordt in elk geval de verplichting opgelegd de kosten van de uitvoering van het project op eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weer te geven. 2. Bij iedere subsidieverlening wordt de verplichting opgelegd dat het project binnen een bepaalde termijn gerealiseerd moet zijn. Artikel 13 Wijzigings- of intrekkingsgronden De subsidie kan onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, indien het project niet wordt uitgevoerd in overeenstemming met het doel en de voorschriften van deze regeling. Artikel 14 Voorschotten De mogelijkheid tot het verstrekken van een voorschot wordt vastgesteld en bekendgemaakt. Artikel 15 Subsidievaststelling 1. De subsidieontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in binnen een in de verleningsbeschikking bepaalde termijn, met gebruikmaking van een daartoe ter beschikking gesteld aanvraagformulier. 2. De subsidieontvanger dient ten minste tien jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden haar administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van het project te bewaren en toegankelijk te houden. Artikel 16 Termijnen De termijn voor het nemen van een besluit op een aanvraag tot subsidievaststelling wordt gesteld op 13 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Artikel 17 Bedrag vaststelling Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald ten behoeve van het project. Artikel 18 Toezicht 1. Ten behoeve van de uitvoering van deze regeling kunnen toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht worden aangewezen. 2. De in het eerste lid bedoelde toezichthouders zijn belast met het toezicht op de naleving van de in of krachtens de Algemene wet bestuursrecht en in of krachtens deze regeling gegeven voorschriften. Artikel 19 Overgangsrecht 1. De NIOF 2010 wordt ingetrokken op de dag dat de NIOF 2013 in werking treedt. 2. Op aanvragen die zijn ingediend vóór de dag dat de NIOF 2013 in werking treedt blijft de NIOF 2010 van toepassing. Artikel 20 Afkondiging en inwerkingtreding 1. Deze verordening wordt gepubliceerd en treedt in werking met ingang van 1 juni 2013. 2. Deze verordening werkt terug tot … voor zover de afkondiging, bedoeld in artikel 136 van de Provinciewet, plaatsvindt na 1 juni 2013.
16-9
Artikel 21 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als NIOF 2013. Groningen, Provinciale Staten voornoemd:
, voorzitter.
, griffier.
16-10
16-11
De artikelgewijze toelichting van de NIOF 2013 Vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van het SNN op 5 maart 2013 Artikel 1 onder a: Hierin wordt aangegeven welke ondernemers/ondernemingen (hierna: onderneming) in aanmerking kunnen komen voor een subsidie in het kader van de regeling. Conform bijlage 1 van de verordening (EG) Nr. 800/2008 van de commissie van 6 augustus 2008, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”), vastgestelde definitie van kleine, middelgrote en microondernemingen behoren tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO’s), ondernemingen waar minder dan 250 fte werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt. Deze normen worden verder aangehaald als MKB-normen. Gevolg van deze Europese regelgeving is dat voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, gekeken dient te worden naar het gehele verband van ondernemingen waartoe de aanvragende onderneming behoort. Denk bijvoorbeeld aan moedermaatschappijen, zusterondernemingen en dochterondernemingen. Indien de aanvragende onderneming direct of indirect voor 25% of meer en minder dan 50% qua aandelenkapitaal en/of zeggenschap relaties heeft met andere ondernemingen, wordt voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, het aantal werkzame personen, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen naar rato meegenomen. Dit geldt ook indien een andere onderneming 25% of meer aandelen in de aanvragende onderneming heeft. Indien de aanvragende onderneming op een andere onderneming of een andere onderneming op de aanvragende onderneming overheersende invloed kan uitoefenen of een andere invloed heeft als genoemd in de definitie van een KMO, dienen voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, het aantal fte, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen volledig meegenomen te worden. Indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van de aanvragende onderneming, dan kan de aanvragende onderneming (behoudens de uitzonderingen die in de definitie zijn genoemd) niet als een KMO worden aangemerkt. Artikel 1 onder c: De deskundige dient op grond van opleiding en ervaring gekwalificeerd te zijn de opdracht uit te voeren. Daarbij wordt gekeken naar de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf dat wordt ingehuurd en/of de aantoonbare kennis en ervaring van de persoon die de opdracht uitvoert. De deskundige dient onafhankelijk te zijn. De deskundige dient onafhankelijk de gegeven opdracht uit te kunnen voeren en er mag geen sprake zijn van enige vorm van belangenverstrengeling. Het gaat er ook om dat de schijn van belangenverstrengeling moet worden vermeden. In dat kader wordt onder andere in de volgende situaties geoordeeld dat er geen sprake is van onafhankelijkheid: • • • • •
Als de deskundige een (financieel) belang in de aanvragende onderneming heeft. Als de aanvragende onderneming een (financieel) belang heeft in de onderneming van de deskundige. Als de deskundige werkzaam is of is geweest bij de aanvragende onderneming of de groep van ondernemingen waartoe de aanvragende onderneming behoort. Als de directeur van de aanvragende onderneming ook de directeur van het bedrijf van de deskundige is. Als de aanvragende onderneming en de deskundige samen een ander bedrijf hebben, vennoten zijn in dat bedrijf, collega’s in een ander bedrijf zijn, getrouwd/levenspartners zijn en/of tegelijkertijd in een andere setting gelijkwaardige zakenpartners zijn.
16-12
• • • •
Als de deskundige een aandeel krijgt in de opbrengst van het nieuwe product of de nieuwe dienst waar het advies betrekking op heeft. In het geval er sprake is van familierelaties in de eerste en tweede graad (ouder/kind broer/zuster). Als de deskundige middels een uitzendconstructie, detachering of payroll wordt ingehuurd. Als de aanvragende onderneming en de deskundige (het bedrijf dat is ingehuurd of de persoon die de opdracht uitvoert al langdurig of in meerdere projecten intensief samenwerken, waarbij de samenwerking anders is dan het inhuren van een derde voor het uitvoeren van een opdracht.
Deze opsomming is niet uitputtend. Artikel 1 onder d: Bij het maken van een prototype gaat het er om dat het werkingsprincipe van het te ontwikkelen product wordt aangetoond. Op basis van het prototype dient te worden aangetoond of hetgeen bedacht is werkt. Bij het werkingsprincipe dient het te gaan om een go/no go moment ten aanzien van de technisch nieuwe eigenschap van het te ontwikkelen product. Er dient sprake te zijn van innovatie. Het moet gaan om de ontwikkeling van iets technisch nieuws, dat nog niet bestaat. De ontwikkeling kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een onderdeel van een product of een volledig nieuw product. Softwarematig prototype Bij een softwarematig prototype bestaat het prototype uit een digitale code. Met het softwarematig prototype dient het werkingsprincipe van de ontwikkelde digitale code aangetoond te worden. Dat is het proof of concept. Met het proof of concept wordt getoetst of er sprake is van een go/no go. Alleen dat proof of concept kan gesubsidieerd worden. Digitalisering van bestaande administratieve processen en de (her)ontwikkeling van websites zijn niet subsidiabel, omdat ze niet vallen onder een prototype. Artikel 1 onder e: Producten of diensten die door een ondernemer op verzoek van en specifiek voor een bepaalde klant worden ontwikkeld, komen niet in aanmerking voor subsidie. Artikel 3: Aan natuurlijke personen kan geen subsidie worden verleend. Per begrotingsjaar wordt op basis van de activiteitencode volgens de Standaardbedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek (de SBI-code) door het bevoegde bestuursorgaan in het uitvoeringsbesluit vastgesteld welke ondernemingsactiviteiten voor subsidiëring in aanmerking kunnen komen. Binnen een onderneming kunnen verschillende activiteiten worden ontplooid die niet in alle gevallen met dezelfde SBI-code kunnen worden aangeduid. In dat geval kan de Kamer van Koophandel (KvK) de onderneming voor de hoofd- en nevenactiviteit(en) aparte SBI-codes toekennen. Van belang is wat de daadwerkelijke ondernemingsactiviteiten van de aanvragende onderneming zijn en dat het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd valt onder één van deze ondernemingsactiviteiten, ook als dit een nevenactiviteit is. Aan de hand van de feitelijke ondernemingsactiviteit die uitgevoerd wordt of zal worden uitgevoerd en waarvoor subsidie wordt aangevraagd, wordt gekeken of deze activiteit genoemd staat in het uitvoeringsbesluit. Bij de beoordeling wordt daarbij gekeken naar de inschrijving in het handelsregister van de KvK en dus of daar de betreffende activiteit met de bijbehorende SBI-code daarin staat genoemd. De code waaronder de onderneming in het handelsregister van de KvK staat ingeschreven is belangrijk voor de beoordeling, maar de feitelijke ondernemingsactiviteit is doorslaggevend. Artikel 4:
16-13
Indien binnen dezelfde kostensoort verschillende aanvragen door één onderneming worden ingediend, dient te worden aangetoond dat elke aanvraag betrekking heeft op een zelfstandig project. Artikel 4 lid 2 onder a onder 1: Kosten van het inschakelen van een advies door een deskundige zijn subsidiabel. Uitvoerende werkzaamheden vallen niet onder advies. Bij uitvoerende werkzaamheden kan onder andere gedacht worden aan: het implementeren van het uitgebrachte advies; kosten van personeelsaangelegenheden; scholing, opleidingen en cursussen; testwerkzaamheden, ook al komen deze ten goede aan het uitgebrachte advies. Deze opsomming is niet uitputtend. Artikel 4 lid 2 onder a onder 2: Bij het (laten) bouwen van een prototype door een deskundige zijn bepaalde uitvoerende werkzaamheden wel subsidiabel, namelijk de kosten voor het bouwen van een prototype en de daarbij behorende testwerkzaamheden. Onder artikel 4 lid 2 onder a onder 2 kan de ontwikkeling van een softwarematig prototype gesubsidieerd worden. Alleen de kosten die betrekking hebben op het aantonen van het werkingsprincipe van de ontwikkelde digitale code zijn bij de ontwikkeling van software subsidiabel. Artikel 4 lid 2 onder a onder 3: Indien er sprake is van prototypesoftware zijn er geen materiaalkosten. Dit is anders indien embedded software het prototype is. Artikel 4 lid 2 onder b: Bij een haalbaarheidsonderzoek dient uit het onderzoek te blijken of het wel of niet technisch dan wel bedrijfseconomisch haalbaar is om de productie uit te breiden met een nieuw product, een nieuwe dienst dan wel een nieuwe werkwijze. Het is de bedoeling dat de aanvragende onderneming op basis van de uitkomsten van het onderzoek voldoende onderbouwing heeft om een go/ no go besluit te nemen. Materiaalkosten zijn bij een haalbaarheidsonderzoek niet subsidiabel. Zo zijn bijvoorbeeld grondstoffen die de deskundige nodig heeft om een bepaalde test uit te voeren niet subsidiabel. Dit zijn geen kosten van een deskundige voor het doen van onderzoek. Het dient te gaan om consultancykosten. Artikel 4 lid 2 onder c: Bij een strategisch marketingplan dient het te gaan om beleid hoe de afzet van de onderneming vergroot kan worden op lange termijn. In principe gaat het om beleid voor 2 jaar of langer. Het gaat niet om reguliere bedrijfsplanning. Artikel 4 lid 2 onder c en d: Het uitvoeren van werkzaamheden verband houdende en betrekking hebben op acquisitie is niet subsidiabel. Artikel 5 lid 2 sub a en b: Met de zinsnede “en de daarbij direct behorende begeleidingsactiviteiten” wordt bedoeld dat begeleidingsactiviteiten die op zichzelf staan niet gesubsidieerd worden. Deze kosten zijn alleen subsidiabel indien ze direct verband houden met en horen bij de employabilityscan of het ontwikkelingsplan waarvoor de aanvraag wordt gedaan. Artikel 9 lid 2 Er wordt een correctie doorgevoerd, indien de onderneming deel uitmaakt van een groep en de gesubsidieerde activiteiten mede betrekking hebben op de vestigingen van de groep buiten de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen. In zo’n geval slaan de effecten van de subsidie ook neer in de vestigingen buiten Noord-Nederland en dat is in strijd met het doel van de regeling. Artikel 9 lid 2 onder b
16-14
In sommige gevallen is geen gescheiden omzet te bepalen, die recht doet aan het rechtevenredig verlagen van de subsidie op basis van de omzet. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan één onderneming die een productielocatie heeft in Noord-Nederland en een verkooplocatie buiten Noord-Nederland. In dat geval wordt de omzet door beide locaties gezamenlijk gerealiseerd. De ene vestiging is afhankelijk van de andere vestiging voor het realiseren van de omzet. Hierdoor is in dit geval de omzet geen passende maatstaf voor het rechtevenredig verlagen van de subsidie. In dat geval wordt het aantal fte’s gebruikt als maatstaf voor het rechtevenredig verlagen van de subsidie. Artikel 11 onder a: Onder het aangaan van verplichtingen wordt bijvoorbeeld verstaan het (mondeling) bevestigen van een opdracht aan een deskundige of een ondertekening voor akkoord van een offerte. Indien vóór de ontvangst van de aanvraag is gestart met de werkzaamheden wordt ervan uitgegaan dat de verplichting is aangegaan. Indien een verplichting is aangegaan vóór ontvangst van de aanvraag wordt géén subsidie verleend. In het geval er voor een deel van de opgevoerde projectkosten de verplichting vóór ontvangst van de aanvraag is aangegaan, dan zal de gehele aanvraag worden afgewezen. Artikel 11 onder e: De onderneming dient belastingplichtig te zijn voor de Inkomstenbelasting of de Vennootschapsbelasting en dient niet in aanmerking te kunnen komen voor één van de vrijstellingsbepalingen uit genoemde belastingwetten. Indien nodig zal aan de ondernemer een kopie van het aangifte- dan wel het aanslagbiljet worden gevraagd. Stichtingen en verenigingen zijn in het algemeen niet vennootschapsbelastingplichtig en worden in dat geval niet als onderneming in de zin van de NIOF 2013 aangemerkt. Indien de stichting of de vereniging van de Belastingdienst géén (definitieve) aanslag over winst uit onderneming in het kader van voornoemde belastingen ontvangt, is deze géén onderneming in de zin van de NIOF 2013. Artikel 15 lid 1: Projecten die vallen onder de kostensoorten genoemd in artikel 4 lid 2 onder a tot en met e hebben doorgaans een realisatietermijn van 18 maanden gerekend vanaf de datum van de subsidieverlening. Projecten die vallen onder artikel 5 m.b.t. verhoging van inzetbaarheid van werknemers in het arbeidsproces hebben doorgaans een realisatietermijn van 18 maanden gerekend vanaf de datum van de subsidieverlening. Projecten m.b.t. deelneming aan buitenlandse beurzen genoemd in artikel 7 hebben doorgaans een realisatietermijn van 12 maanden gerekend vanaf de datum van de subsidieverlening. Artikel 18: In de artikelen 5:11 e.v. van de Algemene Wet Bestuursrecht is opgenomen, wie toezichthouders zijn en wat hun bevoegdheden zijn. Verder is in artikel 5:20 van die wet voorzien, dat iedereen verplicht is om medewerking te verlenen aan een toezichthouder in functie, tenzij de betrokkenen uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daarvan zijn vrijgesteld. Er worden toezichthouders aangewezen. De toezichthouders beschikken over een legitimatiebewijs dat zij op verzoek moeten tonen. Toezichthouders zijn bevoegd tot het betreden van elke plaats met medeneming van de benodigde apparatuur, tot het vorderen van inlichtingen, tot het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en het maken van kopieën daarvan en tot het onderzoeken van zaken, die zaken aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen.
16-15