23 oktober 2007 Corr.nr. 2007-39.598, WB Zaaknr. 53014
Nummer 25/2007
Voordracht van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten van Groningen inzake de vaststelling van de Wegenverordening provincie Groningen 2007.
SAMENVATTING: Bij het oude wegenreglement uit 1965 heeft de provincie een inmiddels achterhaalde rol. De provincie heeft daarin een toezicht houdende en sturende rol wat betreft de aanleg, instandhouding en het onderhoud van gemeentelijke wegen en waterschapswegen. Het oude Wegenreglement is van toepassing op in principe alle wegen, behalve de rijkswegen, in de provincie Groningen. De provincie en de gemeenten hebben sindsdien een veranderde opvatting over hun wederzijdse rol. Daarom is een nieuwe wegenverordening aan de orde. Deze zal in tegenstelling tot het oude Wegenreglement zich alleen beperken tot de wegen die in beheer zijn bij de provincie Groningen. Inhoudelijk Na ruim 40 jaar is gebleken dat het Wegenreglement der provincie Groningen van 1 juli 1964 en goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 16 december 1965 door een nieuwe vervangen moet worden. De provincie heeft nu nog het toezicht op alle gemeentelijke en waterschapswegen en kan deze beheerders ook aanwijzingen geven over de instandhouding en het bruikbaar houden van de wegen. Zo is ook voor de aanleg van een nieuwe openbare weg een vergunning van gedeputeerde staten vereist. Ook kunnen de gemeenten en waterschappen het provinciale wegenreglement toepassen voor hun eigen wegen. Dat is echter niet meer van deze tijd. Bovendien zijn deze bevoegdheden al lang niet meer toegepast. Wij hebben de gemeenten en de waterschappen geïnformeerd over ons voornemen door hen de concept-Wegenverordening met een begeleidend schrijven toe te zenden. Zij hebben vier weken de tijd gekregen om te reageren. Zoals wij veronderstelden heeft geen één bezwaren tegen ons voornemen geuit. Wij hebben de indruk dat gemeenten en waterschappen zich niet meer bewust zijn van de mogelijkheden die ons oude Wegenreglement heeft geboden. De nieuwe Wegenverordening stelt niet alleen regels voor de provinciale wegen ter bescherming van de klassieke waterstaatsbelangen, bruikbaarheid, instandhouding en veiligheid. Maar naast deze verkeersbelangen is het ook mogelijk rekening te houden met belangen als landschap, natuur, cultuurhistorie, milieu en leefbaarheid. Zie artikel 1. Artikel 2 geeft het werkingsgebied aan. In de artikelen 3 tot en met 13 zijn de verbodsbepalingen en de uitzonderingen genoemd. Overigens hebben wij het voornemen om voor de verbodsbepalingen de beleidsregels na te lopen en daar waar ze ontbreken dan wel niet helemaal op het huidige beleid zijn toegesneden deze te willen vernieuwen dan wel op te stellen. Wij zullen de beleidsregels aan u ter kennisneming voorleggen.
25-1
In de artikelen 14 en 15 zijn de bepalingen omtrent het verlenen en het weigeren van een ontheffing opgenomen. De overige bepalingen bevatten regels voor de strafoplegging, de opsporing en overgangs- en slotbepalingen. Wij stellen u voor te besluiten overeenkomstig het hierbij gaande ontwerpbesluit. Groningen, 23 oktober 2007. Gedeputeerde Staten van Groningen:
M.J. van den Berg
, voorzitter.
H.J. Bolding
, secretaris.
25-2
Nr.
25/2007
Provinciale Staten van Groningen:
Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van 23 oktober 2007, nr. 2007-04353, WB; Gelet op de Provinciewet, artikel 57 van de Wegenwet, artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 en de Algemene wet bestuursrecht:
besluiten: vast te stellen de navolgende:
Wegenverordening provincie Groningen 2007 BELANGENBESCHERMING
Artikel 1 1. Deze verordening stelt regels ter bescherming van de bruikbaarheid en instandhouding van de bij de provincie Groningen in beheer zijnde wegen en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van de wegen. 2. Toepassing van deze verordening kan mede strekken ter bescherming van de aan die wegen en dat gebruik verbonden belangen van andere dan de in het eerste lid bedoelde aard, doch uitsluitend voor zover daarin niet is voorzien door, bij of krachtens een andere wet gestelde bepalingen. WERKINGSGEBIED
Artikel 2 1. Deze verordening is van toepassing op: a. wegen in beheer bij de provincie Groningen zoals nader aangegeven op de bij deze verordening behorende en hiervan deel uitmakende kaart; b. het gebruik van gronden buiten deze wegen voor zover daarbij de in artikel 1, eerste lid, bedoelde belangen in het geding zijn. 2. In deze verordening worden mede tot de wegen gerekend de daarin gelegen kunstwerken en hetgeen verder naar de aard van de weg daartoe behoort, voor zover dat in beheer bij de provincie is. VERBODSBEPALINGEN
Artikel 3 Uitwegen Het is verboden: a. naar een weg uit te wegen; b. naar een weg een uitweg te maken, te hebben of te wijzigen; c. het gebruik, dat van een bestaande uitweg wordt gemaakt, te verzwaren. Artikel 4 Kabels en leidingen Het is verboden van een weg gebruik te maken tot het leggen of laten liggen van riolen, duikers, leidingen, buizen en kabels, behoudens het bepaalde in de Telecommunicatiewet. Artikel 5 Wegaansluitingen Het is verboden om tussen een weg en een andere niet bij de provincie in beheer zijnde weg een verbinding te maken, te hebben of te wijzigen. Artikel 6 Verkooppunt van motorbrandstoffen Het is verboden van een weg, een uitweg daarop of enige andere verbinding met die weg, gebruik te maken tot het plaatsen, uitbreiden, laten staan of exploiteren van een verkooppunt van motorbrandstoffen, met de daarbij behorende voorwerpen en gebouwen. 25-3
Artikel 7 Standplaatsen Het is verboden: a. op een weg een standplaats in te nemen voor de levering van waren; b. een voertuig als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 of enige constructie, voorzien van een aanduiding van handelsreclame op een weg te parkeren, te plaatsen of te laten staan, uitsluitend met het kennelijke doel daarmee handelsreclame te maken. Artikel 8 Gebruik bermen Het is verboden: a. in een berm te graven of te spitten of een berm op andere wijze te bewerken; b. een bermsloot te dempen of af te dammen of de afvoercapaciteit daarvan te wijzigen; c. in een berm beplanting aan te brengen, te hebben of te verwijderen. Artikel 9 Evenementen Het is, behoudens voor wedstrijden waarvoor een ontheffing ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 is verleend, verboden van een weg gebruik te maken voor het houden van evenementen. Artikel 10 Aanduidingen Het is verboden van een weg gebruik te maken tot het plaatsen en laten staan van borden, met uitzondering van de verkeerstekens volgens het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. Artikel 11 Gebruik van gronden buiten de weg 1. Het is, voor zover zulks niet reeds bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 strafbaar wordt gesteld, verboden buiten een weg verlichting en voorwerpen zodanig aan te brengen of te hebben, dat daardoor de veiligheid van het verkeer op de weg in gevaar kan worden gebracht. 2. Het is verboden op gronden langs een weg, voertuigen, werken, voorwerpen, stoffen en materialen, wallen, bouwwerken en beplantingen te plaatsen, op te richten, uit te breiden, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te veranderen, wanneer daardoor het vrije zicht voor het verkeer wordt belemmerd. Artikel 12 Overige verboden Het is verboden gebruik te maken van een weg anders dan waartoe een weg is bestemd, door: a. enig werk, niet elders in deze verordening genoemd, in, op, onder of over een weg te maken of te behouden; b. in, onder of op een weg vaste stoffen of voorwerpen te leggen of te laten liggen; c. een weg te verontreinigen met voor het verkeer of de weg hinderlijke of schadelijke stoffen of vloeistoffen. Artikel 13 Uitzonderingen 1. De in deze verordening vervatte verbodsbepalingen gelden niet voor: a. onderhouds- en verbeteringswerken, die door of op last van Gedeputeerde Staten worden uitgevoerd; b. werken, die krachtens wettelijk voorschrift worden uitgevoerd; c. veranderingen van niet-ingrijpende aard aan werken waarvoor reeds ontheffing op grond van deze verordening is verleend; d. het ten dienste van de watervoorziening, de energievoorziening of de telecommunicatie maken van zogenaamde lasgaten en huisaansluitingen, mits daarvoor geen verhardingen van de weg moeten worden opgebroken of gekruist. 2. Van het voornemen tot het uitvoeren van de onder het eerste lid, onder b, c en d bedoelde werkzaamheden doet de belanghebbende ten minste twee weken van tevoren schriftelijk melding aan Gedeputeerde Staten. ONTHEFFING
Artikel 14 1. Gedeputeerde Staten kunnen van de verbodsbepalingen in artikel 3 tot en met 12 ontheffing verlenen. 25-4
2. Aan een ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Artikel 15 1. Een ontheffing kan worden geweigerd, gewijzigd of ingetrokken. 2. Een ontheffing kan voorts worden gewijzigd of ingetrokken indien: a. gedurende een aaneengesloten periode van meer dan één jaar na dagtekening van de ontheffing dan wel binnen een bij de ontheffing te bepalen kortere termijn, van de ontheffing geen gebruik is gemaakt; b. de in de ontheffing bedoelde werken niet meer worden gebruikt of de handelingen niet meer plaatsvinden. 3. Het verlenen of wijzigen van een ontheffing kan voor bepaalde of onbepaalde tijd geschieden STRAFBEPALINGEN
Artikel 16 Overtreding van het bepaalde in deze verordening of niet-naleving van één of meer van de aan de ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. OPSPORING
Artikel 17 Met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambtenaren, de door Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaren. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 18 De op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening geldende ontheffingen, vergunningen, besluiten en beschikkingen met betrekking tot onderwerpen, waarin thans door deze verordening wordt voorzien, blijven van kracht, totdat daarin is voorzien door nieuwe ontheffingen, besluiten en beschikkingen krachtens deze verordening. Artikel 19 Het Wegenreglement der provincie Groningen, vastgesteld bij het besluit van Provinciale Staten van 1 juli 1964, nr. 15 en goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 16 september 1965, nr. 13, zoals dit reglement sedertdien is gewijzigd, wordt ingetrokken. Artikel 20 Deze verordening treedt in werking op een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen datum. Artikel 21 Deze verordening wordt aangehaald als: Wegenverordening provincie Groningen 2007.
25-5
Toelichting Artikel 1, lid 1 Op alle openbare wegen, ook de provinciale, is de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing (art. 1 WVW). Wegen worden in die wet gedefinieerd als alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten. Op grond van artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 blijven provincies bevoegd om bij verordening regels te stellen ten aanzien van hun wegen, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voor zover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen. Daarnaast kunnen provincies regels stellen omtrent punten waarin de Wegenwet niet voorziet (Wegenwet, artikel 57). De klassieke waterstaatsbelangen, bruikbaarheid, instandhouding en veiligheid, zoals die ook benoemd zijn in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994, zijn neergelegd in het eerste lid. Artikel 1, lid 2 Het tweede lid maakt het mogelijk om naast de verkeersbelangen ook rekening te houden met belangen als landschap, natuur en cultuurhistorie, milieu en leefbaarheid, voor zover daarin niet is voorzien door andere wetgeving. Onder wet wordt in dit verband verstaan een wet in materiële zin. Het betreft hier de zogenaamde "brede afweging" zoals die al enige tijd in de praktijk van het waterstaatsrecht ingang heeft gevonden. In dit verband wordt verwezen naar onder meer artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 3 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Overigens bepaalt artikel 3:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Uit de Kamerstukken die betrekking hebben op de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, blijkt dat de formulering "mede", zoals ook gebruikt in het tweede lid van dit artikel, tot uitdrukking brengt dat bij de besluitvorming in de eerste plaats wordt gedacht aan de bescherming van de klassieke waterstaatsbelangen. Zo is de primaire voorwaarde voor het verlenen van een ontheffing, dat deze verenigbaar is met deze belangen. Tegelijkertijd sluit het oordeel dat dit het geval is, niet uit dat op grond van overwegingen die zijn ontleend aan andere belangen, bijvoorbeeld van landschap of natuurbehoud, aan de te verlenen ontheffing bepaalde daarop gerichte bijzondere voorschriften of beperkingen worden verbonden. Ook is niet uitgesloten dat die andere belangen aanleiding zijn voor het weigeren, wijzigen of intrekken van een ontheffing. Onder toepassing van de verordening wordt verstaan het verlenen, weigeren, intrekken en wijzigen van een ontheffing en het vaststellen van beleids- en uitvoeringregels. Artikel 2 De verordening is alleen van toepassing op wegen die in beheer zijn bij de provincie Groningen. Het beheer van een weg door de provincie -en niet de eigendom van de weg- is beslissend voor de vraag of een weg een provinciale weg is. Definitie van weg. Bewust is in de Wegenwet en ook de Wet herverdeling wegenbeheer geen definitie opgenomen van wat tot de weg behoort. Dat werd niet nodig en ook niet gewenst geacht. De wet gaat er namelijk van uit, dat hetgeen tot de weg behoort niet enkel door de verschillende bepalingen van de wet, maar voornamelijk ook door de praktijk zelf wordt aangegeven.
25-6
Beheer en onderhoud. In de Memorie van Toelichting van de Wet herverdeling wegenbeheer staat een korte uiteenzetting wat in dit kader onder wegbeheer wordt verstaan. "Het beheer van een weg omvat de zorg voor de instandhouding (---) weg en de zorg dat de weg de functies die aan de weg zijn of worden toegekend, naar behoren kan vervullen. Beheer is dan ook een functioneel begrip; het omvat niet alleen de zorg voor het in bruikbare toestand houden van het, al dan niet verharde wegdek, maar ook de zorg dat op juiste en veilige wijze gebruik kan worden gemaakt van de weg, waaronder de zorg voor de bermen, de opvang en afvoer van hemelwater en de overige tot de weguitrusting te rekenen voorzieningen." Wat tot de weguitrusting behoort, is in algemene zin niet zonder meer te zeggen. Het komt er in de praktijk op neer dat de beheerder vanuit zijn algemene zorg voorzieningen aanbrengt, zoals onder meer verlichting, geleiderails, en dergelijke, die vervolgens worden gerekend tot de weguitrusting. De beheersgrens strekt zich doorgaans uit tot de eigendomsgrens. ‘Doorgaans’ omdat bij bijvoorbeeld overhoeken en de ligging van een provinciale weg(verharding) op een dijk die eigendom is van een waterschap, niet altijd een koppeling kan worden gelegd met het eigendom. Daarom is in de verordening niet de begrenzing van de weg aangegeven. Situaties buiten beheersgrens. Het eerste lid, onder b, biedt overigens de mogelijkheid om ook tegen het gebruik van gronden buiten het weggebied op te treden. Het gaat daarbij om situaties waarbij de bescherming en een doelmatig en veilig gebruik van de weg in het geding is, zoals zicht, het graven onder een bepaalde helling, hinderlijke verlichting en dergelijke. Buiten het weggebied kan niet worden opgetreden met het oog op de behartiging van andere dan deze belangen. Artikel 3. Uitwegen. In deze situatie gaat het om een perceel dat rechtstreeks aan een provinciale weg grenst. De eigenaar van een perceel aan de provinciale weg kan geen recht op een uitweg claimen. Dit in tegenstelling tot artikel 57 van Boek 5, titel 4, van het Burgerlijk Wetboek dat gaat over burenrecht. In dit artikel van het Burgerlijk Wetboek is het recht opgenomen van de eigenaar van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg (ingesloten erf) om van zijn buren tegen vergoeding van de schade een noodweg te vorderen. Het verzwaren van het gebruik van een bestaande uitweg houdt in het gebruik van de uitweg door motorvoertuigen met een grotere massa dan voorheen en/of het intensiveren van het gebruik door de toename van het aantal motorvoertuigen. Artikel 4 Kabels en leidingen Eén van de doelen van de Telecommunicatiewet is het mogelijk maken voor nieuwe aanbieders van telecommunicatie en omroepnetwerken om hun diensten aan te bieden. Door de commercialisering zijn er meer aanbieders op de markt gekomen. Alle aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en omroepnetwerken hebben graafrecht. Met andere woorden: de beheerders van openbare gronden (waaronder de provincie) moeten kabels van deze aanbieders in hun grond gedogen. Wel moet de aanbieder van het openbare netwerk over de uit te voeren werkzaamheden naar overeenstemming streven met degene op wie een gedoogplicht rust over de plaats en wijze van de uitvoering van het werk. Bij de aanleg van openbare netwerken hebben de gemeenten een in de Telecommunicatiewet vastgelegde coördinerende taak. Aanbieders die een niet-openbaar netwerk aanleggen hebben geen graafrecht en hoeven niet te worden gedoogd. Voor deze categorie aanbieders gelden de verbodsbepalingen met ontheffingsmogelijkheid van deze verordening. Artikel 5 Wegaansluitingen Een wegaansluiting is een aansluiting van een openbare weg op een andere openbare weg. De Wegenwet die uitsluitend van toepassing is op openbare wegen, verstaat onder wegen mede parallelwegen, fietspaden en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik. Artikel 6 Tankstations De investeringen voor het bouwen en exploiteren van benzinepompen kunnen hoog oplopen. Het aantal stations langs provinciale wegen verandert weinig. Bij de uitvoering van de SUBAT-regeling (Stichting Uitvoering Bodemsanering Amovering Tankstations) is een aantal stations gesaneerd. Voor stations buiten de provinciale wegen is een ontheffing voor een uitweg naar de provinciale weg nodig. Voor stations die geheel of gedeeltelijk staan op tot de provinciale weg behorende grond is ontheffing voor dat specifieke gebruik van de weg vereist.
25-7
Artikel 7 Standplaatsen Standplaatsen voor de verkoop aan verkeersdeelnemers kunnen verkeersonveilige en andere onwenselijke situaties opleveren. Naast de verkeersbelangen zijn ook de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie, milieu en leefbaarheid van belang. Door regulering van verkooppunten via ontheffingverlening met daaraan te verbinden voorschriften kan aan die verschillende belangen zonodig tegemoet gekomen worden. Onder een voertuig als bedoeld in het RVV 1990 valt onder andere ook een aanhangwagen of bromfiets. Met deze bepaling kan worden opgetreden tegen voertuigen die met name in de weekeinden voor reclamedoeleinden in de bermen bij kruisingen of bij andere drukke punten worden geplaatst. Artikel 8 Gebruik bermen Voor de verkeersveiligheid en de instandhouding van voorzieningen is een goede staat van onderhoud van de bermen van groot belang. Bermen en bermsloten als onderdeel van de weg zijn duidelijk herkenbare elementen in het landschap. De bermen en bermsloten zijn niet alleen functioneel voor de weg maar hebben ook een duidelijke functie voor de natuur en het milieu. Artikel 9 Evenementen In dit artikel gaat het om evenementen die niet onder het begrip wedstrijd van de Wegenverkeerswet 1994 vallen. Bij evenementen valt hier te denken aan braderieën, bloemencorso’s, marathons, optochten, e.d.. Artikel 10 Aanduidingen Het betreft hier borden die niet zijn genoemd in het RVV 1990, te denken valt aan symboolborden, borden voor handelsdoeleinden, borden ter aanduiding van jaarmarkten e.d.. Artikel 11 Gebruik van gronden buiten de weg In gevallen waar de veiligheid van de weggebruiker in het geding komt kan de wegbeheerder handelend optreden. Zie ook de toelichting bij artikel 2 "situaties buiten beheersgrens". Artikel 12 Overige verboden Onderdeel a van dit artikel dient als vangnetbepaling. Artikel 14 Onder lid 1 wordt aan gedeputeerde staten een algehele bevoegdheid gegeven tot het verlenen van een ontheffing. Een ontheffing kan worden geweigerd, gewijzigd of ingetrokken en aan ontheffingen kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden ter bescherming van de belangen welke deze verordening beoogt te dienen. De eerder genoemde brede afweging. Hieronder valt ook het verlenen van algemene ontheffingen, bijvoorbeeld aan openbare nutsbedrijven voor een geheel verzorgingsgebied. Deze algemene ontheffingen, welke het verbod als zodanig buiten werking stellen, bevatten de algemene voorschriften die van belang zijn voor de betrokken werken en geven voor elk incidenteel werk een zodanige regeling (het verlenen van een zogenaamde toestemming), dat een vlotte wijze van afhandeling mogelijk is. Artikel 15 Intrekking vindt ook plaats in verband met wijziging in tenaamstelling of in verband met wijziging of opruiming van de werken. Dergelijke intrekkingen hebben in principe een administratieve grondslag. Ook dient, indien blijkt dat de in de ontheffing bedoelde werken niet meer worden gebruikt of de handelingen niet meer plaats vinden, direct tot intrekking van de ontheffing te kunnen worden overgegaan, tenzij de belangen van de houder van de ontheffing zich daartegen verzetten. Artikel 16 Voor de bepaling van de strafmaat is de provincie gehouden aan artikel 150 van de Provinciewet waarin is bepaald dat er geen andere of zwaardere straf gesteld kan worden dan hechtenis van ten
25-8
hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht. Groningen, Provinciale Staten voornoemd:
, voorzitter.
, griffier.
25-9