STUK 503 (2012-2013) - Nr. 1
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD
ZITTING 2012-2013
17 APRIL 2013
BELEIDSOVEREENKOMST STEDENFONDS 2008-2013 VOORTGANGSRAPPORT 2010-2012
1219
Inhoudstafel
2
0. Inleiding
3
0.1. Doelstellingen en korte historiek van het Stedenfonds
3
0.2. Kernelementen van de beleidsovereenkomst Stedenfonds II (2008-2013)
3
0.3. De opbouw van de vormelijke aspecten van het voortgangsrapport
4
1. Deel I : Maatschappelijke effecten en indicatoren en het visitatierapport 2011
6
1.1. Inleiding: Werken met maatschappelijke effecten en indicatoren
6
1.2. Opvolging van de aanbevelingen die de visitatiecommissie heeft geformuleerd
7
1.3. Maatschappelijk effect 1: Bevorderen van de positieve uitstraling van het Nederlands en van de zichtbaarheid van het Nederlandstalige netwerk
10
1.4. Maatschappelijk effect 2: Versterken van de kansen voor maatschappelijk kwetsbare groepen
16
1.5. Maatschappelijk effect 3: Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is aantrekkelijk als leefstad voor jonge (Nederlandstalige) gezinnen met kinderen en voor ouderen
19
2. Deel II : Strategische en operationele doelstellingen en prestaties
23
2.1. Inleiding: Rapporteren over strategische en operationele doelstellingen en prestaties
23
2.2. Strategische doelstelling 1: De VGC ontwikkelt een duurzaam beleidsintrumentarium
24
2.3. Strategische doelstelling 2: Meer en betere gemeenschapsinfrastructuur uitbouwen met het doel de fysieke omgeving te verbeteren
30
2.4. Strategische doelstelling 3: De VGC ontwikkelt dienstverlening en projecten met het oog op het verhogen van de leefkwaliteit in de domeinen onderwijs en opleiding, welzijn en gezondheid, jeugd, cultuur en sport, met bijzondere aandacht voor een grotere zichtbaarheid van de VGC, voor het versterken van specifieke sectoren en het stimuleren van brede projecten 31
3. Deel III : Uitvoering strategische en operationele doelstellingen en prestaties 2009
50
Bijlage : Overzicht en methodologische evaluatie van de stedenfondsindicatoren
51
INLEIDING 0.1.
Doelstellingen en korte historiek van het Stedenfonds
Het Stedenfonds is een belangrijk instrument in het kader van het stedenbeleid van de Vlaamse overheid1. Met het Stedenfonds wil de Vlaamse overheid de Vlaamse centrumsteden en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) ondersteunen bij het voeren van een duurzaam stedenbeleid om de volgende doelstellingen te bereiken: 1° de leefbaarheid van de steden verhogen, zowel op stadsniveau als op wijkniveau; 2° de dualisering tegengaan; 3° de kwaliteit van het democratisch besturen verhogen. Het Stedenfonds richt zich tot de grootsteden Antwerpen en Gent, de regionale steden Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout en de VGC, die optreedt als bevoegde instelling voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. 0.2.
Kernelementen van de beleidsovereenkomst Stedenfonds II (2008-2013)
In 2007 werd de overgang naar Stedenfonds II voorbereid. Een hele reeks analysedocumenten en voorbereidende nota’s mondden uit in de nieuwe beleidsovereenkomst Stedenfonds II. Op 18 oktober 2007 keurde het VGC-College de nieuwe beleidsovereenkomst goed. Vervolgens werd ze besproken in de Raad van de VGC en in december 2007 keurde de Vlaamse Regering de beleidsovereenkomst goed. Het Stedenfondsprogramma omvat alle VGC-domeinen. Met het Stedenfonds wil de VGC een duidelijke link leggen met de reguliere beleidsdomeinen en de stedelijke aspecten van haar beleid versterken. Belangrijke elementen die in Stedenfonds II centraal staan, zijn verder: het bevorderen van samenhang en wisselwerking tussen de actoren, waarbij vooral brede projecten centraal staan: kinderen en jongeren, lokale dienstverlening, betrokkenheid en participatie. Samenwerking en onderlinge afstemming moeten leiden tot een grotere herkenbaarheid van de VGC. het bevorderen van de kwaliteit dankzij een betere dienstverlening waardoor de zichtbaarheid wordt versterkt. Daarnaast wordt via het Stedenfonds geïnvesteerd in de uitbreiding en de verbetering van de gemeenschapsinfrastructuur. Drie maatschappelijke effecten en evenveel strategische doelstellingen vormen de pijlers van de beleidsovereenkomst Stedenfonds 2008-2013. De maatschappelijke effecten in de beleidsovereenkomst verwijzen naar evoluties in de stedelijke omgeving die de VGC prioritair naar voren heeft geschoven en wil stimuleren. Deze beleidsovereenkomst bepaalt dat de VGC de opgesomde strategische doelstellingen en beoogde effecten moet nastreven en de afgesproken operationele doelstellingen en prestaties moet realiseren. De VGC heeft met andere woorden voor een periode van zes jaar een programma afgesloten met de Vlaamse overheid om een groot aantal beleidsdoelstellingen te realiseren. Concreet wil de VGC de volgende maatschappelijke effecten stimuleren: 1. Bevorderen van de positieve uitstraling van het Nederlands en van de zichtbaarheid van het Nederlandstalige netwerk; 2. Versterken van de kansen voor maatschappelijk kwetsbare groepen; 3. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is aantrekkelijk als leefstad voor jonge (Nederlandstalige) gezinnen met kinderen en voor ouderen. 1
Het stedenbeleid van de Vlaamse Gemeenschap is veel ruimer dan het Stedenfonds alleen: er zijn onder andere ook de stadsmonitor, de Thuis in de Stad-prijs, de stadsvernieuwingsprojecten … Ook voor de VGC vormt het Stedenfonds slechts één onderdeel van haar stedelijk beleid, een erg belangrijk weliswaar.
4 Om deze maatschappelijke effecten te stimuleren heeft de VGC de volgende strategische doelstellingen naar voren geschoven: 1. De VGC ontwikkelt een duurzaam beleidsinstrumentarium. 2. Meer en betere gemeenschapsinfrastructuur uitbouwen met het doel de fysieke omgeving te verbeteren 3. De VGC ontwikkelt dienstverlening en projecten met het oog op het verhogen van de leefkwaliteit in de domeinen Onderwijs en Opleiding, Welzijn en Gezondheid, Jeugd, Cultuur en Sport, met bijzondere aandacht voor een grotere zichtbaarheid van de VGC, voor het versterken van specifieke sectoren en het stimuleren van brede projecten. Deze strategische doelstellingen worden concreet gemaakt door operationele doelstellingen die eind 2009 of eind 2012 in de beleidsovereenkomst zijn vastgelegd en waarvoor prestaties eind 2009 of 2012 moeten behaald worden. In de beleidsovereenkomst somt de VGC ten slotte ook de beleidskeuzes op waarmee zij een bijdrage wil leveren aan deze maatschappelijke effecten. Uitgangspunt daarbij is dat maatschappelijke effecten tot stand kunnen komen door de inzet van verschillende strategieën tegelijkertijd. De wisselwerking tussen de strategische keuzes en de maatschappelijke effecten wordt hieronder visueel verduidelijkt: 1 2 3
Beoogde maatschappelijke effecten Bevorderen van de positieve uitstraling van het Nederlands en van de zichtbaarheid van het Nederlandstalige netwerk Versterken van de kansen voor maatschappelijk kwetsbare groepen
SD1 X
SD2 X
SD3 X
X
X
X
X
X
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is aantrekkelijk als leefstad voor jonge (Nederlandstalige) gezinnen met kinderen en voor ouderen.
Van het totale krediet dat de Vlaamse Gemeenschap in het kader van het Stedenfonds voorziet, is er een jaarlijkse voorafname van 10% als trekkingsrecht voor de VGC. Zoals ook vastgelegd in de beleidsovereenkomst Stedenfonds (artikel 15§1) ontvangt de VGC een jaarlijkse subsidie van 11.587.000 euro. Dit bedrag is in de loop van de beleidsovereenkomst aangepast met een evolutiepercentage. De aanwending van de groeivoetmiddelen wordt jaarlijks vastgelegd in een addendum dat zowel door het College, door de Raad van de VGC als door de Vlaamse minister bevoegd voor Stedenbeleid wordt goedgekeurd. Het is alleszins duidelijk dat het Stedenfonds erg belangrijk is voor de VGC: het trekkingsrecht vormt ongeveer 9% van de totale begroting van de VGC. 0.3.
De opbouw en vormelijke aspecten van het voortgangsrapport 2010-2012
De Vlaamse Gemeenschap bepaalt de vorm van het voortgangsrapport en dat in uitvoering van het decreet op het Stedenfonds en het bijhorende uitvoeringsbesluit. Het nieuwe format voor het voortgangsrapport werd in het najaar van 2012 aan de Vlaamse centrumsteden en de VGC bezorgd. Het voortgangsrapport moet uiterlijk op 15 mei 2012 ingediend worden bij het Agentschap voor Binnenlands Bestuur (ABB) - team stedenbeleid van de Vlaamse Gemeenschap, na bespreking en goedkeuring door de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Net als in het voortgangrapport 2008-2009 vraagt de Vlaamse Gemeenschap voor dit voortgangsrapport een beknopt overzicht van de operationele doelstellingen en prestaties en geen details over concrete dossiers die onder deze doelstellingen en prestaties vallen. Zo wil de Vlaamse Gemeenschap de planlast beperken en vermijden dat het debat over het stedenbeleid over concrete dossiers en details gaat. In het debat moeten daarentegen de grote lijnen van het gevoerde stedelijk beleid centraal staan en de impact van het Stedenfonds op het beleid van de VGC in het algemeen. Dit voortgangsrapport bevat geen financiële rapportage of financiële verantwoording. De VGCadministratie maakt jaarlijks een financiële rapportage in het kader van het Stedenfonds voor de Vlaamse Gemeenschap, in uitvoering van de omzendbrief met betrekking tot het Stedenfonds. Dit voortgangsrapport bevat drie verplichte delen:
5
Deel 1: Maatschappelijke effecten en indicatoren en het visitatierapport 2011
Dit deel gaat over de maatschappelijke effecten die de VGC met haar beleid wil stimuleren. We geven aan hoe de VGC de evolutie van de maatschappelijke effecten evalueert aan de hand van de beschikbare gegevens. Per maatschappelijk effect wordt een algemene analyse gegeven, met ook telkens een verwijzing naar de indicatoren die als bijlage bij dit rapport zijn gevoegd. In dit deel vraagt de Vlaamse overheid wat de (leer)effecten zijn van het visitatierapport 2011 en hoe de VGC zal omgaan met de aanbevelingen die de visitatiecommissie heeft geformuleerd.
Deel 2: Doelstellingen en prestaties 2012
Wat de strategische en operationele doelstellingen en de prestaties betreft, moeten de centrumsteden en de VGC in het voortgangsrapport aangeven welke prestaties behaald zijn tegen eind 2012 en welke niet of niet helemaal zullen worden behaald. Als prestaties niet of slechts gedeeltelijk zijn behaald, moet de VGC een korte stand van zaken geven en deze vertraging motiveren. Deel 3: Doelstellingen en prestaties 2009 Deel 3 geeft de stand van zaken van de prestaties die moesten geleverd zijn tegen 2009, maar waarvan de VGC in het voortgangsrapport 2010 had aangegeven dat die later dan 31 december 2009 behaald zouden worden.
6 1. DEEL I: Maatschappelijke effecten en indicatoren en het visitatierapport 2011 1.1.
Inleiding: werken met maatschappelijke effecten en indicatoren
In dit deel van het voortgangsrapport wil de Vlaamse overheid vernemen hoe de VGC de maatschappelijke evoluties/effecten, die in het kader van het Stedenfonds naar voren zijn geschoven, evalueert en welke interne en externe factoren hier volgens de VGC een invloed op hebben. De VGC heeft in de beleidsovereenkomst 2008-2013 drie beoogde maatschappelijke effecten opgenomen. In dit deel van het rapport wordt per maatschappelijk effect een algemene analyse gegeven met telkens een verwijzing naar de indicatoren die als bijlage bij dit rapport zijn gevoegd. De maatschappelijke effecten en indicatoren in de beleidsovereenkomst zijn in onderling overleg tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC bepaald. De drie beoogde maatschappelijke effecten krijgen concreet vorm via de volgende achttien indicatoren (deze worden uitgebreid beschreven in de bijlage bij dit rapport):
Maatschappelijk effect 1 (ME1): Bevorderen van de positieve uitstraling van het Nederlands en van de zichtbaarheid van het Nederlandstalige netwerk o Indicator 1: Aantal leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel naar onderwijsniveau, culturele achtergrond en gezinstaal, in absolute cijfers en percentages o Indicator 4: Capaciteit en bezettingsgraad van de Nederlandstalige kinderopvangvoorzieningen o Indicator 5: Aantal ontleners en bezoekers Nederlandstalige bibliotheken o Indicator 6: Activiteiten en deelname aan activiteiten gemeenschapscentra o Indicator 7: Bereik speelpleinen naar woonplaats, school, culturele achtergrond en taal o Indicator 8: Gebruikers van het Huis van het Nederlands o Indicator 9: Aantal en profiel van de gebruikers van de sociale infopunten (Deze indicator werd geschrapt n.a.v. addendum 2) o Indicator 16: Kennis en perceptie van het Nederlands en van de Nederlandstalige voorzieningen
Maatschappelijk effect 2 (ME2): Versterken van de kansen voor maatschappelijk kwetsbare groepen o Indicator 2: Schoolse achterstand o Indicator 3: Aantal GOK-leerlingen o Indicator 10: Aantal deelnemers tweedekansonderwijs o Indicator 11: Aantal ouders (met kinderen in het Nederlandstalig onderwijs) in NT2cursus o Indicator 12: Aantal begeleidingstrajecten voor werkzoekenden o Indicator 13: Bereik WMKJ’s naar woonplaats, school, culturele achtergrond en taal o Indicator 14: Aantal en profiel van de gebruikers van de INLOOP-teams o Indicator 15: Aantal taalondersteuningsacties in de initiatieven buitenschoolse opvang en in de kinderdagverblijven
Maatschappelijk effect 3 (ME3): Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is aantrekkelijk als leefstad voor jonge (Nederlandstalige) gezinnen met kinderen en voor ouderen. o Indicator 17: Perceptie van Brussel als leefstad voor Nederlandstalige gezinnen of voor taalgemengde gezinnen met jonge kinderen, voor studenten en voor ouderen o Indicator 18: Tevredenheid bij gebruikers over de kwaliteit van het voorzieningenaanbod
Het opvolgen van maatschappelijke effecten door middel van indicatoren was bij de aanvang van Stedenfonds II (2008-2013) voor de VGC relatief nieuw. De VGC beschikt, in tegenstelling tot de 13 centrumsteden, niet over een stadsmonitor, een instrument dat door de Studiedienst van de Vlaamse Regering en het team Stedenbeleid (ABB) van de Vlaamse Gemeenschap wordt ontwikkeld. Daarom worden in het overzicht enerzijds indicatoren opgenomen die het (bereik van het) aanbod meten, naast
7 een aantal omgevingsindicatoren waarvoor een nieuw meetinstrument (survey) ontwikkeld moet worden. Een goed voorbeeld hiervoor is de indicator ‘de perceptie van Brussel als leefstad voor Nederlandstalige of taalgemengde gezinnen met jonge kinderen, voor studenten en voor ouderen’. Zoals ook duidelijk in de beleidsovereenkomst vermeld staat, heeft het formuleren van prioritair gewenste maatschappelijke effecten of evoluties en het opvolgen ervan aan de hand van indicatoren niet tot doel om het gevoerde beleid van de VGC te evalueren. De VGC zal bijgevolg niet afgerekend worden op de maatschappelijke effecten/evoluties beschreven in de beleidsovereenkomst 2. Daarnaast is het zo dat de VGC slechts een deel van de Brusselse bevolking bereikt met haar beleid en dienstverlening, en dat in tegenstelling tot de steden in Vlaanderen die Stedenfondsmiddelen ontvangen. De VGC richt zich tot de Vlaamse gemeenschap in de stad en tot elke Brusselaar die in het Nederlandstalige voorzieningenaanbod geïnteresseerd is, maar reikt ook diensten aan voor pendelaars, studenten en andere bezoekers. In een meertalige stad met verschillende bestuursniveaus en een veelheid aan instellingen is de maatschappelijke impact van de VGC dan ook niet zomaar vergelijkbaar met die van de stadsbesturen in de Vlaamse centrumsteden. Het formuleren van maatschappelijke effecten heeft wel tot doel om het debat te stimuleren over maatschappelijke verschuivingen en tendensen die zichtbaar worden in de stad. Dat debat moet in eerste instantie binnen de VGC zelf gevoerd worden. De maatschappelijke effecten dienen ook om de gemaakte strategische beleidskeuzes te onderbouwen. Onder andere met behulp van een aantal indicatoren krijgt de VGC immers zicht op haar omgeving, kan zij deze maatschappelijke effecten interpreteren en nagaan of de gemaakte strategische keuzes gehandhaafd dan wel versterkt of bijgestuurd moeten worden. Het werken met maatschappelijke effecten en indicatoren versterkt alleszins ook de wetenschappelijke onderbouw van het beleid. 1.2.
Opvolging van de aanbevelingen die de visitatiecommissie heeft geformuleerd
In de eerste helft van 2011 kreeg de VGC het bezoek van de visitatiecommissie Stedenfonds. Eind 2011 kreeg de VGC een visitatierapport met aanbevelingen van de visitatiecommissie. Deze aanbevelingen hebben enerzijds betrekking op de uitvoering van de beleidsovereenkomst. Anderzijds formuleerde de visitatiecommissie thematische aanbevelingen. Doel van de visitatie Stedenfonds is het voeren van het debat over het globale beleid van de VGC in de grootstedelijke Brusselse context. Centraal in de visitaties staat het ‘van elkaar leren’: van andere stedelijke bestuurspraktijken, van academici, van politieke en ambtelijke ‘ervaringsdeskundigen’. De visitatie is met andere woorden geen evaluatie of doorlichting van de VGC. Dat neemt niet weg dat visitatierapporten soms scherpe aanbevelingen bevatten waar de steden/VGC op kunnen inspelen. De klemtoon bij een visitatie in het kader van stedelijk beleid ligt op het voeren van het debat over het globale kader, de strategische keuzes (in het kader van het Stedenfonds en breder) en de globale impact van het VGC-beleid in de stad.
Hoe wordt dit rapport gehanteerd?
Het visitatierapport 2011 werd in de loop van 2012 op verschillende plaatsen besproken. Bij de voorbereiding en bij de visitatie zelf was een groot deel van de VGC betrokken (College, kabinetten, diverse beleids- en ondersteunende diensten van de administratie) en ook het werkveld kwam uitgebreid aan bod (in de vorm van voorafgaande gespreksrondes met het werkveld, 2
De bovengenoemde werkwijze impliceert ook dat de indicatoren niet rechtstreeks gekoppeld kunnen worden aan prestaties en acties van de overheid. De geformuleerde indicatoren zijn evenmin bedoeld om causale verbanden te leggen tussen overheidsoptreden en maatschappelijke ontwikkelingen. Het blijft van belang om te benadrukken dat tal van factoren waar de overheid geen of minder greep op heeft, deze ontwikkelingen mee kunnen beïnvloeden of bepalen. In een stedelijke context zijn heel wat actoren actief en stedelijke ontwikkelingen worden ook beïnvloed door de externe omgeving. De algemene economische ontwikkeling, het beleid van andere overheden en de verschuivingen in maatschappelijke opvattingen kunnen daarbij een cruciale rol spelen.
8 plaatsbezoeken, etc.). Bij de voorbereiding en bij de opvolging van het visitatieproces waren het College, het VGC-managementcomité en diverse diensten op het terrein van nabij betrokken. Uit alle contacten in en rond de VGC blijkt dat het rapport van de visitatiecommissie door veel betrokkenen werd gelezen en dat er veelvuldig over werd gedebatteerd. Verschillende aanbevelingen van de visitatiecommissie vonden rechtstreeks (of onrechtstreeks) hun weg naar verschillende aanbevelingen, adviezen en beleidsacties rond thema’s die in de VGC sterk leven en hoog op de agenda staan, denken we maar aan aspecten zoals het capaciteitsvraagstuk, taal, (kans)armoede, etc. Het visitatierapport bevat vanzelfsprekend zowel goede, positieve beschouwingen over de VGC als elementen die we als ‘werkpunten’ kunnen beschouwen. Algemeen gesteld kunnen we zeggen dat de grote lijnen van het rapport herkenbaar zijn en de grote uitdagingen voor de VGC en bij uitbreiding Brussel correct worden weergeven. Het leereffect van het rapport bestaat erin dat de uitdagingen waar de VGC voor staat correct en met gevoel voor synthese geanalyseerd werden. Het gaat dan zowel over uitdagingen op maatschappelijk en beleidsinhoudelijk vlak als op het gebied van het intern en bestuurskundig functioneren van de VGC. Het rapport vormde in die zin een goede synthese over de uitdagingen waar de VGC eind 2011 voor stond. De beleidsaanbevelingen in het rapport zijn vaak gegrond maar blijven op het niveau van de verbetervoorstellen/oplossingen soms vrij algemeen. Het algemene syntheserapport over de visitaties in alle steden vormt voor de VGC in dit perspectief een nuttige aanvulling omdat dit rapport ook wat meer concrete en gerichte voorstellen bevat rond onder meer het transversaal en geïntegreerd werken in een lokale bestuurscontext. Het visitatierapport wordt door de VGC ook gehanteerd in functie van de opmaak van de volgende beleidsovereenkomst Stedenfonds.
Op welke fora werd het visitatierapport besproken?
Het visitatierapport werd op de volgende plaatsen en tijdstippen besproken: 1. Op politiek niveau werd het visitatierapport besproken in de Raad van de VGC (het VlaamsBrusselse parlement) in aanwezigheid van het College en van de VGC. Op de vergadering van 14 februari 2012 van de Commissie Financiën, Begroting en Algemene Zaken van de Raad van de VGC werd het rapport tijdens een ruim twee uur durende hoorzitting toegelicht door opdrachthouder van de visitatie IDEA-consult en prof. dr. Patrick De Boosere, lid van de visitatiecommissie en voorzitter van sessies over het luik over demografie. Daarna volgde een gedachte- en informatie-uitwisseling over de aanbevelingen in het rapport. Ook tijdens verschillende andere besprekingen over het Stedenfonds in de loop van 2012 kwam het visitatierapport aan bod, zowel in de commissie als in de plenaire vergadering van de Raad van de VGC (onder andere in de plenaire vergadering van 17 februari 2012). 2. Als voorbereiding op het Congres Stadspiratie 2010 werd een reflectiegroep Stedelijk Beleid opgericht. Na dit eerste stadscongres werd de groep uitgebreid met een aantal stedelijke experten en met de voorzitters van de VGC-adviesraden3. Het visitatierapport Stedenfonds werd uitvoerig toegelicht door de administratie en besproken door de reflectiegroep op 29 februari 2012. Deze bespreking vormde de aanleiding voor de reflectiegroep om zelf een visietekst uit te werken over de uitdagingen voor het stedelijk beleid van de VGC (bijeenkomsten op 26 maart en 14 mei 2012). De tekst van de reflectiegroep nam daarmee ook positie in ten aanzien van het stedelijk beleid van de VGC. 3. In het in Brussel zeer ruim verspreide en voor een zeer breed publiek bestemde VGC-jaarverslag 2011 (verspreiding begin 2012) werd ruim aandacht besteed aan het visitatieproces onder de 3
Mark Trullemans is voorzitter van de reflectiegroep Stedelijk Beleid. Alle nuttige informatie over de reflectiegroep Stedelijk Beleid (samenstelling, doelstelling, etc.) staat op de website www.stadspiratie.be. Met de reflectiegroep wil de VGC het debat over Brussel/de stad aangaan en het inspraak- en participatiebeleid van de VGC verdiepen.
9 noemer ‘leren van en over steden’. In dit artikel werden het hele visitatieproces en de thema’s die aan bod kwamen, uitgebreid beschreven. Ook bevat het VGC-jaarverslag een uitgebreid interview met Patrick Deboosere, lid van de visitatiecommissie Stedenfonds, over het visitatierapport en zijn visie op de belangrijkste uitdagingen in Brussel. Het visitatierapport werd ook op het intranet van de VGC-administratie en op de homepagina van de VGC-website gepubliceerd in functie van een ruime bekendmaking. 4. Tot slot, en dat is wellicht het belangrijkste aspect, kwam het visitatierapport uitgebreid aan bod in het kader van het brede adviserings- en inspraaktraject dat de VGC opzette naar aanleiding van de voorbereidingen van de nieuwe beleidsovereenkomst Stedenfonds III (2014-2019). Belangrijke elementen die we hier graag onder de aandacht brengen: De aanbevelingen van de visitatiecommissie lopen als een rode draad doorheen het breed opgezette inspraak- en participatietraject Stadspiratie. Inhoudelijk zijn de aanbevelingen mee verwerkt in de thema’s die voor het inspraaktraject Stadspiratie gekozen werden, ze vormden hiervoor een belangrijke inspiratiebron en hebben mee het kader bepaald. Het rapport van de visitatiecommissie werd ook consequent verwerkt in de advisering door de verschillende adviesraden van de VGC. De voornaamste resultaten, conclusies en bevindingen van de visitatiecommissie werden door de cel Stedelijk Beleid van de VGC steeds toegelicht bij de besprekingen en de advisering in aanloop naar een volgende beleidsovereenkomst Stedenfonds III. Het overzicht hieronder geeft weer wanneer de adviesraden zijn samengekomen in het kader van de formulering van een advies voor Stedenfonds III. Adviesraad Adviesraad EtnischCulturele Minderheden Adviesraad Welzijn Adviesraad Gezondheid Adviesraad Gezin
Jeugdraad Cultuurraad Sportraad Adviesraad Onderwijs en Vorming
Bijeenkomsten Plenaire bijeenkomsten op 08/05/2012 en 02/10/2012 (verder ook een reeks ad-hocwerkgroepen) Plenaire bijeenkomsten op 21/05/2012 en 24/09/2012 (verder ook een reeks ad-hocwerkgroepen) Plenaire bijeenkomsten op 25/09/2012 en 09/10/2012 (verder ook een reeks ad-hocwerkgroepen) Plenaire bijeenkomsten op 16/10/2012 en 04/12/2012 Werkgroep kinderopvang: bijeenkomst op 02/10/2012 Werkgroep buitenschoolse kinderopvang: bijeenkomst op 09/10/12 Werkgroep preventieve gezinsondersteuning: bijeenkomst op 10/10/12 en 06/11/12 Plenaire bijeenkomst op 23/10/2012 Plenaire bijeenkomsten op 13/12/2012 en 11/01/2013 Plenaire bijeenkomst op 12/11/2012 Plenaire bijeenkomst op 10/10/2012 Werkgroep Opleiding tot Werk: bijeenkomst op 17/01/2013
Bovenstaande overzichten maken duidelijk dat het visitatierapport een referentiedocument is dat zowel door de VGC zelf als door het Brusselse middenveld wordt aangegrepen om debat te voeren over de stad, de maatschappelijke uitdagingen en het beleid van de VGC.
10 1.3.
Maatschappelijk effect 1: Bevorderen van de positieve uitstraling van het Nederlands en van de zichtbaarheid van het Nederlandstalige netwerk
1.3.1. Vaststellingen en evoluties Brussel is op taalgebied een erg complexe stad. De mensen die er wonen en werken, gebruiken in het dagelijkse leven tientallen verschillende talen in uiteenlopende combinaties en situaties: thuistaal, onderwijstaal, werktaal, vrijetijdstaal en officieel taalgebruik. Het Frans en het Nederlands hebben daarbij een bijzonder statuut: het zijn de officiële talen van Brussel als tweetalige hoofdstad van België. Dat Brussel ook de hoofdstad is van Vlaanderen, en dat het grotendeels omringd wordt door officieel eentalig Nederlands gebied, maakt het Nederlands in het Brusselse Gewest extra belangrijk. 1.3.2. Inhoudelijke evaluatie van het maatschappelijk effect en de indicatoren Om meer te weten te komen over de plaats van het Nederlands in de stad en de evolutie ervan is de Taalbarometer de voornaamste bron (zie bijlage: indicator 16). Via die Taalbarometer peilt de Vlaamse Gemeenschap zesjaarlijks naar het taalgebruik in Brussel en naar de positie van het Nederlands. Een eerste bevraging vond plaats in 1999-2000, in 2006 en 2013 kwam er een vervolgonderzoek. Bij de redactie van dit voortgangsrapport (februari 2013) is de derde Taalbarometer, voorzien in het voorjaar 2013, nog niet gepubliceerd. We beschikken wel al over een aantal resultaten. Volgens de meest recente Taalbarometer spreekt 5% van de Brusselaars thuis alleen Nederlands en 17% zowel Nederlands als Frans. 23% van de Brusselaars beheerst het Nederlands goed tot uitstekend. In 2006 ging het nog om 35%. Het aantal Brusselaars dat het Frans goed tot uitstekend spreekt, daalt van 96% tot 89%. In dezelfde periode verloor ook het Engels terrein met een daling van 33% tot 30%. Uit het onderzoek van 2006 blijkt dat het gebruik van het Nederlands op peil blijft, en dat in verschillende sferen: privé, op de werkvloer, in de publieke ruimte enzovoort. Andere vaststelling op basis van de resultaten van de Taalbarometers is een versterking van het gebruik van het Nederlands bij Nederlandstaligen, die wel gepaard gaat met een daling van het aantal Nederlandstaligen in zijn globaliteit. Die daling is echter relatief. Hoewel het aantal mensen dat goed tot uitstekend Nederlands spreekt afneemt, daalt ook het aantal Brusselaars dat helemaal geen Nederlands spreekt. Dat betekent dat een aanzienlijke groep toch wel noties heeft van de taal. Verder toont de Taalbarometer aan dat talenkennis en kennis van het Nederlands voor steeds meer functies op de arbeidsmarkt belangrijke voorwaarden zijn geworden. Het Nederlands heeft ontegensprekelijk een economisch belang als een van de talen die op de arbeidsmarkt in Brussel en in de rand rond Brussel worden gehanteerd. Dat is dan ook een belangrijke reden voor meer en meer anderstalige Brusselaars om de taal te leren of een functionele kennis van het Nederlands na te streven. We concluderen dat het gebruik van het Nederlands in Brussel mogelijk en belangrijk blijft, hoewel er minder personen zijn die de taal goed tot uitstekend beheersen. Nederlands leren gebeurt op verschillende manieren, in verschillende omgevingen en vanuit verschillende motivaties: op de schoolbanken, via een NT2-cursus, op een speelse manier bij de jeugd- of speelpleinwerking, tijdens een culturele activiteit, binnen een werkervaringsproject … Op veel van deze ‘leerlocaties’ merken we dat de vraag het aanbod aan Nederlandstalige voorzieningen overstijgt. Daaruit durven we afleiden dat - los van wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke fundering - heel wat Brusselaars hun weg vinden naar het bestaande Nederlandstalige aanbod aan gemeenschapsvoorzieningen en dat het aanbod toch vrij bekend is. Een van de belangrijkste illustraties die bovengenoemde stelling staven, is zonder meer de gestage groei van het leerlingenaantal in het Nederlandstalig onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
11 in de voorbije decennia. Daarenboven is er ook een toenemende diversiteit – wat taal- en culturele achtergrond betreft – bij de Brusselse schoolbevolking, zoals onderstaande tabellen ook overduidelijk illustreren: Tabel: Evolutie van de schoolbevolking in het Brussels Nederlandstalig kleuteronderwijs van 19791980 tot 2011-2012 naar aantal, woonplaats, thuistaal en culturele achtergrond4 Woonplaats Thuistaal Culturele achtergrond KleuterTotaal Binnen Buiten Nietonderwijs HN TG HF HA Westers Brussel Brussel westers 1979-1980 4.347 75% 25% 72% 18% 6% 5% 93% 7% 1989-1990 6.540 80% 20% 37% 30% 22% 11% 84% 16% 1999-2000 9.750 82% 18% 16% 22% 35% 26% 59% 41% 2008-2009 11430 89% 11% 10% 25% 32% 33% 47% 53% 2011-2012 11.776 91% 9% 9% 23% 30% 38% 45% 55%
Tabel: Evolutie van de schoolbevolking in het Brussels Nederlandstalig lager 1980 tot 2011-2012 naar aantal, woonplaats, thuistaal en culturele achtergrond5 Woonplaats Thuistaal Lager Totaal Binnen Buiten onderwijs HN TG HF HA Brussel Brussel 1979-1980 8.946 67% 33% 86% 10% 2% 2% 1989-1990 9.312 68% 32% 54% 26% 13% 7% 1999-2000 11.439 75% 25% 25% 27% 28% 20% 2008-2009 13680 83% 17% 12% 25% 33% 31% 2011-2012 14.850 84% 16% 10% 25% 30% 36%
onderwijs van 1979Culturele achtergrond NietWesters westers 96% 4% 90% 10% 67% 33% 53% 47% 47% 53%
Het secundair onderwijs kent een ander kwantitatief verhaal dan het basisonderwijs. In 1975-1976 telde het Brussels Nederlandstalig secundair onderwijs nog 17.708 leerlingen, in 1993-1994 was dat teruggelopen tot 12.441. Zowat een kwart van de secundaire scholen is ondertussen verdwenen. De lichte stijging in de jaren voor 2010 is niet voortgezet in 2011 en 2012. De diversiteit onder de leerlingen neemt wel verder toe. Tabel: Evolutie van de schoolbevolking in het Brussels Nederlandstalig secundair onderwijs van 1979-1980 tot 2011-2012 naar aantal, woonplaats, thuistaal en culturele achtergrond6 Woonplaats Thuistaal Culturele achtergrond Secundair Totaal Binnen Buiten Nietonderwijs HN TG HF HA Westers Brussel Brussel westers 1991-1992 12.967 34% 66% 77% 17% 4% 3% 95% 5% 2001-2002 11.396 44% 56% 49% 27% 13% 11% 78% 22% 2008-2009 12357 56% 44% 31% 25% 21% 22% 67% 33% 2011-2012 12.535 61% 39% 27% 28% 24% 21% 62% 38% Wat de periode van het voortgangsrapport betreft, is de stijging van de leerlingenaantallen voor 20102012 (zie bijlage: indicator 1) vooral te verklaren door een stijging binnen het kleuter- en lager onderwijs, aangezien het secundair onderwijs de laatste twee jaar iets minder leerlingen telde. De jarenlange groei, ‘diversifiëring’ en ‘verkleuring’ van de leerlingenpopulatie in het Nederlandstalig onderwijs wijst er alleszins op dat de populatie van de Nederlandstalige scholen (en dus een fundamenteel onderdeel van het Nederlandstalige netwerk in Brussel) een duidelijke afspiegeling vormt van de Brusselse realiteit. 4
VGC, algemene directie Onderwijs en Vorming. VGC, algemene directie Onderwijs en Vorming. 6 VGC, algemene directie Onderwijs en Vorming. 5
12 De cijfers over de kinderopvangvoorzieningen geven ook een stijging van de capaciteit van de voorschoolse kinderopvang weer. Bij de inkomensgerelateerde plaatsen, die met zekerheid Nederlandstalig zijn, zien we zowel een stijging van de capaciteit in de zelfstandige als in de gesubsidieerde voorzieningen. (zie bijlage: indicator 4). De indicator over de gebruikers van het Huis van het Nederlands geeft vanzelfsprekend een beeld van de interesse bij de Brusselaars (voornamelijk de nieuwe Brusselse bevolkingsgroepen) voor het Nederlands. De indicator vertoont ook een stijgende lijn van individuele Brusselaars die Nederlands willen leren, oefenen en gebruiken. In 2008 voerde het Huis van het Nederlands 9.765 intakegesprekken, in 2009 waren dat er 13.388. De stijging die we in het vorige voortgangsrapport vaststelden is gemilderd, maar houdt wel aan (zie bijlage: indicator 8). Dezelfde conclusie mogen we trekken uit de cijfers over de ontleners en bezoekers van de Nederlandstalige bibliotheken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Uit die cijfers blijkt dat het aantal ontleners en bezoekers gestegen is; een stijging die deels wordt verklaard doordat scholen meer en meer de weg vinden naar de lokale bibliotheekvoorzieningen (zie bijlage: indicator 5). Een stijging van het aantal ontleners en bezoekers wijst zeker op een stijgende belangstelling in het Nederlands en waarschijnlijk ook op een betere toegankelijkheid van de bibliotheekfilialen. Wat Muntpunt betreft is een vergelijking van de bezoekers- en ontlenersaantallen weinigzeggend door de verhuis naar een kleiner gebouw in afwachting van de verhuis naar de definitieve locatie. Voor de gemeentelijke bibliotheken zien we doorgaans stijgende aantallen voor de periode 2008-2012. De indicator over de gemeenschapscentra (zie bijlage: indicator 6) toont aan dat gretig wordt ingegaan op het activiteitenaanbod van de Nederlandstalige gemeenschapcentra. Zij maken op die manier hun functie als ‘open huis’ waar. Bij de gemeenschapscentra zijn meer dan 63% van de geregistreerde activiteiten ‘receptieve’ activiteiten en 37% eigen activiteiten. In 2008 registreerden 18 gemeenschapscentra 734.386 deelnemers, in 2011 registreerden de gemeenschapscentra er 836.885. Hoewel het hier voor alle duidelijkheid niet over unieke personen gaat, tonen deze cijfers wel aan dat er een groot publiek is voor de centra. De sociale infopunten zijn na de hertekening van het lokaal sociaal beleid geschrapt als indicator door een addendum aan het Stedenfonds. We gaan er hier (in deze passage over de indicatoren) daarom niet dieper op in7. De speelpleinen (zie bijlage: indicator 7) van de VGC ten slotte bereiken anno 2012 1.381 kinderen (die ingeschreven zijn in het Brussels Nederlandstalig onderwijs) op jaarbasis (unieke personen). Het aantal speelpleinen van de VGC is de voorbije jaren afgenomen, maar daar staat tegenover dat het aanbod aan Nederlandstalige speelpleinwerkingen van gemeenten en speelweken van gemeenschapscentra en jeugdorganisaties is toegenomen. 1.3.3. Gevolgen voor de strategische en operationele keuzes in het kader van het Stedenfonds Voor de verschillende gemeenschapsvoorzieningen die onder dit maatschappelijk effect vallen, kunnen we vaststellen dat bovenstaande cijfers een stijging weergeven van het Nederlandstalige voorzieningenaanbod en het publieksbereik ervan. Heel wat Brusselaars en bezoekers van de stad vinden hun weg naar het Nederlandstalige circuit. Op bepaalde terreinen (en in het bijzonder die voor jeugd: kinderopvang, onderwijs, vrijetijdsaanbod voor de jeugd) is het ook duidelijk dat elk nieuw Nederlandstalig aanbod of de uitbreiding ervan al snel volzet geraakt. Het is meer dan duidelijk dat de vraag op bepaalde terreinen het aanbod overstijgt. De VGC speelt daarop in door blijvend en in bepaalde gevallen extra te investeren in en ondersteuning te bieden aan allerlei voorzieningen zoals bibliotheken, jeugdwerkingen, kinderdag7
Ter aanvulling: de gebiedsdekkende aanwezigheid van welzijnsvoorzieningen werd ook gerealiseerd door de gedecentraliseerde werkingen en de inzet van lokale aanspreekpunten bij de twee Brusselse Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW’s), de lokale dienstencentra, de jeugdwelzijnspijler van de Werkingen Maatschappelijk Kwetsbare Jeugd (WMKJ’s) via D’Broej vzw, Straathoekwerk van JES vzw enzovoort.. De VGC investeerde bijkomend in een ondersteunend instrumentarium waaronder de onthaalkoffer (BWR), het Brussels Zakboekje (BWR), de Interprovinciale Sociale Kaart, Zorgzoeker.
13 verblijven en IBO’s, scholen en ondersteunende partners, het Huis van het Nederlands … De vraag naar een aanbod aan Nederlandstalige gemeenschapsvoorzieningen is dus sterk aanwezig en wijst op de aanwezigheid van en nood aan aansluiting bij het Nederlandstalige netwerk in de stad. De Taalbarometer maakt duidelijk dat het aantal Brusselaars dat het Nederlands goed tot uitstekend beheerst, het voorbije decennium licht is gedaald. Tegelijkertijd blijkt dat het aantal Brusselaars dat helemaal geen Nederlands spreekt, verder afneemt. Uit de evoluties leiden we af dat het Nederlands als tweede of derde gehanteerde taal stand houdt ondanks de relatieve daling van het aantal Nederlandstaligen in zijn geheel. De rapportage in het kader van de indicatoren spreekt dit niet tegen. Vertalen we bovengenoemde maatschappelijke tendensen naar het beleid van de VGC, dan kunnen we concluderen dat er verder moet worden ingezet op het versterken en uitbreiden van de Nederlandstalige voorzieningen. Er is immers een grote nood aan en vraag naar Nederlandstalige gemeenschapsvoorzieningen. Ook de positie van het Nederlands kan versterkt worden door blijvend te investeren in opleidingen Nederlands, in taalstimulering, enzovoort. Het spreekt voor zich dat de Brusselse meertalige context Nederlandstalige organisaties en diensten voor talige uitdagingen plaatst. Daarbij is het belangrijk om te onderstrepen dat de VGC die rijkdom van talen en culturen zonder meer als een troef beschouwt en als een positieve kracht in de grootstad. De meertaligheid biedt enerzijds tal van kansen voor de inwoners en de bezoekers van de stad maar plaatst Nederlandstalige organisaties tegelijkertijd telkens voor de vraag: hoe kunnen we op een goede manier omgaan met die meertaligheid? De VGC wil met een open houding vormgeven aan een open Nederlandstalig netwerk van diensten en voorzieningen (op alle terreinen van haar bevoegdheden) om de kwaliteit van het leven in de stad te verbeteren. In de voorbije periode werd een nieuwe visietekst rond het taalbeleid van de VGC opgesteld in de schoot van een transversale ambtelijke werkgroep taal. Deze visietekst werd ook door de visitatiecommissie Stedenfonds positief onthaald. In de schoot van dezelfde werkgroep werd de voorbije periode verder gewerkt aan de verdere implementatie van de visietekst taal. Ook de organisatie van een studiedag taal staat op de agenda, in functie van een verdere verdieping van het taalbeleid van de VGC. Binnen de verschillende diensten en voorzieningen die de VGC ondersteunt, bekleedt het Nederlands een volwaardige plaats. Verder wil de VGC een positieve houding tegenover het Nederlands in een meertalige omgeving stimuleren. Door het aanbieden van een brede waaier van Nederlandstalige initiatieven, waarbinnen ook anderstaligen gemotiveerd worden om het Nederlands te leren en te gebruiken, wil de VGC werk maken van de stimulering van het gebruik van het Nederlands. De VGC doet dat vanuit de overtuiging dat de kennis en het gebruik van de Nederlandse taal de kansen van individuen en groepen op volwaardige participatie aan het maatschappelijk leven versterken. In de nota met betrekking tot de krijtlijnen van het Stedenfondsprogramma 2008-2013 stelde de VGC dat Nederlandstaligheid een rode draad vormt doorheen alle projecten en initiatieven in het kader van het Stedenfonds. Inzetten op en werken aan de zichtbaarheid en herkenbaarheid van het Nederlands is een kern- of belangrijke bijkomende doelstelling binnen heel wat initiatieven die via het Stedenfonds worden gesubsidieerd. In onderstaand overzicht wordt een onderscheid gemaakt tussen voorzieningen voor volwassenen en voorzieningen voor kinderen en jongeren. Wat kinderen en jongeren betreft, stelt het Stedenfonds de volgende doelstellingen voorop: Het Onderwijscentrum Brussel (OCB) wordt deels gefinancierd met Stedenfondsmiddelen. In het Onderwijscentrum wordt gewerkt aan taalbeleid en taalvaardigheidsonderwijs op school, het omgaan met diversiteit en aan de ouderbetrokkenheid. Hiermee wil de VGC de communicatie tussen de school en de ouders verbeteren via de insteek van het Nederlands. (Zie hiervoor SD 3: OD 3.1) De VGC zet met haar beleid sterk in op tal van taalstimulerende initiatieven: taalondersteuners werken aan taalstimulering in het vrijetijdsaanbod voor jeugd (WMKJ’s, jeugdateliers en speelpleinwerkingen). Daarnaast is de voorbije jaren ook bijzonder veel aandacht gegaan naar taalstimulering in de voorschoolse en buitenschoolse kinderopvang waar verschillende taalondersteuners vanuit de entiteit Gezin worden ingezet. Mogelijkheden om Nederlands te oefenen
14 zijn er ook in het aanbod van Nederlandstalige sociaal-culturele initiatieven. Verder legt het met het Stedenfonds gefinancierde jeugdcentrum Aximax ook een klemtoon op taalstimulerende vrijetijdsinitiatieven. Met projecten als de Brede School en de Zomer- en Lenteschool wil de VGC kinderen en jongeren op een speelse manier in contact brengen met het Nederlands. Tot slot, maar evenzeer erg belangrijk, zijn er de investeringen die de VGC met het Stedenfonds levert voor de uitbreiding van het aantal plaatsen in de voorschoolse en buitenschoolse kinderopvang. (Zie hiervoor: SD 3: OD 3.4, OD 3.10, OD 3.13) Ook op het gebied van voorzieningen voor volwassenen investeert de VGC sterk in het Nederlandstalige aanbod: Een van de uitdagingen voor Brusselaars die Nederlands willen leren, ligt in het gebrek aan kansen om de opgedane kennis in de praktijk te oefenen en te gebruiken. In Brussel is het Frans de meest gehoorde contacttaal, en groeit het belang van het Engels. Voor anderstaligen die Nederlands willen leren, levert dat een niet te onderschatten extra moeilijkheid op. Niemand leert een taal enkel en alleen op de schoolbanken en zeker lager geschoolde taalleerders hebben nood aan oefening in de praktijk. Het Huis van het Nederlands ondersteunt de docenten, leerkrachten en instructeurs van het hoger onderwijs en van het volwassenenonderwijs, en van werk- en opleidingsprojecten om een taalbeleid uit te bouwen en om de taaldrempels die tijdens de opleiding ondervonden worden, te verkleinen. Het Huis leert hen ook hoe ze meer taalleerkansen kunnen creëren tijdens de les. Het Huis van het Nederlands wil verder maximale gebruikskansen bieden voor diegenen die Nederlands aan het leren zijn. Dat kan bijvoorbeeld door zelfstudie Nederlands via ‘De Taalgarage’ (via het Huis van het Nederlands), het project ‘School en Ouders’ in samenwerking met het Onderwijscentrum Brussel, enzovoort. Het beheersen van de Nederlandse taal is ook cruciaal bij het zoeken naar werk. In het kader daarvan zet de VGC al jaren in op taalvaardigheidstraining van deelnemers aan de opleidings- en werkervaringprojecten, cursisten binnen het tweedekansonderwijs, etc. Naast deze meer formele momenten worden ook minder formele taaloefenmomenten georganiseerd (bijv. door de conversatietafels van Bru-taal). Een uitgebreid gamma aan mogelijkheden voor het oefenen van het Nederlands ligt ook in het aanbod van Nederlandstalige sociaal-culturele initiatieven. (Zie hiervoor SD 3: OD 3.2, OD 3.5, OD 3.11) Daarnaast worden via het Stedenfonds acties ondersteund die het imago van de taal in de stad bevorderen. Het Huis van het Nederlands Brussel is een vaste partner van de VGC bij het opzetten van projecten die het beeld van Brussel als tweetalige stad helpen versterken en op die manier oefenkansen helpen creëren. (Zie hiervoor SD 3: OD 3.2) Door de versnelde uitbreiding van het aantal lokale dienstencentra aan de hand van een spreidingsplan kon een gebiedsdekkende werking gerealiseerd worden. De ondersteuning en herstructurering van de lokale dienstencentra zorgde voor een verbetering van de Nederlandstalige dienstverlening voor ouderen en een betere kwaliteit van het aanbod. De inschakeling van de lokale dienstencentra als onthaalpunt in het kader van het lokaal sociaal beleid betekende een bijkomende versterking op het vlak van het publieksbereik. De onthaalpuntwerking van de lokale dienstencentra werd geïntegreerd in de kwaliteitsplanning van de lokale dienstencentra. (Zie hiervoor SD 3:OD 3.6, OD 3.6) Ook op het vlak van woonzorg is er een sterke expertiseopbouw gekoppeld aan een merkbare uitbreiding van het Nederlandstalige woonzorgaanbod gerealiseerd. Het Kenniscentrum Woonzorg Brussel kreeg de opdracht om binnen het Masterplan Woonzorg de knowhow die bij de ontwikkeling van de woonzorgprojecten wordt opgebouwd te verankeren. EVA vzw ontwikkelde met Stedenfondsmiddelen de kernstructuur voor een woonzorgmodel op maat van een kwetsbare en zeer multiculturele wijk. Via de uitbreiding van de dienstverlening van buurtconciërges/klusdiensten werd ook ingezet op woningaanpassing en ondersteuning bij de implementatie van het woonzorgbeleid
15 (OD 3.7). Ook de ondersteuning in de uitbouw van het sociaal vervoer in Brussel sluit aan bij deze beleidsoptie. (Zie hiervoor SD3: OD 3.7, OD 3.9) 1.3.4. Opvolging evolutie en verzameling informatie? Denken en debat? De informatieverzameling over dit maatschappelijk effect gebeurt grotendeels via de meet- en weetcel en het meetplatform voor meetindicatoren dat hiervoor werd geïnstalleerd. Dit instrument stelt de VGC in staat om, zeker ook in de toekomst, de indicatoren op een meer wetenschappelijk onderbouwde en statistisch correcte manier op te volgen. Via deze weg worden ook onderzoeken, studies van wetenschappelijke instellingen en rapporten van andere Brusselse instellingen opgevolgd. De dataverzameling gebeurt door de initiatieven zelf en wordt verwerkt en gecoördineerd door de meet- en weetcel. Daarnaast verschaft de Taalbarometer heel wat gegevens over de positie van het Nederlands in Brussel. Het debat en het denken over dit maatschappelijk effect gebeurt binnen verschillende overlegstructuren zoals de transversale ambtelijke werkgroep Taalbeleid van de VGC en de adviesorganen, en is in feite een permanente zorg van het Onderwijscentrum Brussel (van de algemene directie Onderwijs en Vorming), de (taalondersteuners van de) entiteit Gezin en de door de VGC ondersteunde organisaties zoals het Huis van het Nederlands.
16
1.4.
Maatschappelijk effect 2 (ME2): Versterken van de kansen voor maatschappelijk kwetsbare groepen
1.4.1.
Vaststellingen en evoluties
Brussel is een rijke stad met arme inwoners. Hoewel Brussel ongeveer 20% van het bruto binnenlands product (BBP) genereert, leeft ongeveer 25% van de Brusselaars met een inkomen onder de armoederisicogrens. Deze bijzondere paradox wordt verklaard door het feit dat meer dan de helft van de jobs in Brussel ingenomen zijn door niet-Brusselaars. Deze vaststelling onderstreept meteen ook de grote financiële kwetsbaarheid van de Brusselaar. Voor heel wat Brusselaars blijft de inschakeling op de arbeidsmarkt zeer moeilijk verlopen. De Brusselse jongeren vormen de meest kwetsbare groep op de arbeidsmarkt: 33% van de jongvolwassenen die zich aanbiedt, is werkloos. Deze grote kwetsbaarheid heeft verschillende oorzaken. Armoede wordt gekenmerkt door een verwevenheid van ongelijkheden en uitsluitingen op verschillende gebieden. Een belangrijk gegeven daarbij is de grotere schoolachterstand en het lage opleidingsniveau van de Brusselse jongeren. Het Brussels Gewest heeft haar historische voorsprong qua scholingsgraad verloren en de schoolse vertraging ten opzichte van de rest van het land groeit elk jaar. Brussel wordt immers geconfronteerd met demografische ontwikkelingen die de uitdagingen vergroten: de Brusselse bevolking neemt sterk toe, de verjonging zet zich door en het internationale en multiculturele karakter wordt steeds groter (zie ook: Maatschappelijk effect 3). De armoede in Brussel vertaalt zich ook geografisch: de beter gestelde bevolking verhuist naar de rijkere tweede kroon van Brussel of verlaat Brussel, de armere bevolking blijft geconcentreerd in het centrum en in de eerste kroon, en wordt aangevuld door een instroom van een armere bevolking uit het buitenland. De socio-economische ongelijkheden binnen de Brusselse bevolking vertalen zich duidelijk in een versterkte sociale segregatie van het Gewest. Sociale status wordt bepaald door opleidingsniveau, loopbaan en inkomen en deze ‘economische determinanten’ beïnvloeden aanzienlijk de toegang tot de woningmarkt: onderwijs, loopbaan en inkomen bepalen de toegang tot de betere of de minder goede segmenten van de woningmarkt en dus ook tot de armere of rijkere wijken. Vandaar dat het Brussels Gewest, ook al is dat onderhevig aan intense migratiebewegingen, een standvastig patroon van ongelijkheid blijft vertonen. De migratie verandert de sociale samenstelling van de wijken nauwelijks. Wie in een minder gunstige buurt blijft wonen, kiest daar niet altijd voor. Ook migranten (uit het buitenland of uit de andere gewesten) gaan zich selectief vestigen in de stad, naargelang hun financiële draagkracht. Bijzonder onrustwekkend is de situatie van Brusselse baby’s, kinderen en jongeren. Iets meer dan 30% van de kinderen en jongeren groeit op in een huishouden zonder inkomen uit werk. Deze kinderen en jongeren leven in kleine huizen of appartementen in de meest achtergestelde buurten, met weinig groene ruimtes of ontspanningsmogelijkheden. Al deze factoren en ongelijkheden hebben ook effect op de gezondheid en mortaliteit: het ‘gezondheidskapitaal’ van mensen die voortdurend in grote bestaansonzekerheid leven, wordt vroegtijdig aangetast. De voorbije jaren stelt het werkveld een stijging vast van het aantal psychische gezondheidsproblemen, vooral bij de meest kwetsbare groepen. 1.4.2.
Inhoudelijke evaluatie van het maatschappelijk effect en de indicatoren
Als we kijken naar de indicatoren die de evolutie van dit maatschappelijk effect weergeven, dan zien we de bovengenoemde demografische ontwikkelingen vertaald in de cijfers. De indicatoren ‘schoolse vertraging’ en ‘aantal GOK-leerlingen’ (zie bijlage: indicatoren 2 en 3) geven ons een scherp beeld van de kwetsbaarheid van de Brusselse bevolking. We zien dat de schoolse vertraging in het Brusselse onderwijs blijft stijgen in het algemeen en in het technisch secundair onderwijs (TSO). In het beroepssecundair onderwijs is het aantal leerlingen met schoolse vertraging sinds 2009-2010 afgenomen. In het TSO scoort Brussel in vergelijking met Vlaamse
17 steden het slechtst. Het percentage leerlingen met een of meer jaren schoolse vertraging ligt er meer dan 10% hoger dan in Antwerpen en Gent. In het algemeen en in het beroepssecundair onderwijs is het aandeel vergelijkbaar met Antwerpen. Ook het aantal GOK-leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel is hoog. De verdeling van het aantal GOK-leerlingen per gemeente ligt ook in de lijn van de verdeling van de armoede in het Gewest: de gemeenten in het centrum en in de eerste kroon hebben opvallend meer GOK-leerlingen (meer dan 60%) in hun scholen dan de gemeenten in de tweede kroon (minder dan 30%). De andere indicatoren leren ons minder over de evolutie van dit maatschappelijk effect, maar drukken de beleidsintenties en -inspanningen uit om werk te maken van de emancipatie en sociale mobiliteit van kwetsbare groepen. Zo zijn tweedekansonderwijs en de begeleidingstrajecten voor werkzoekenden bijzonder belangrijk om de maatschappelijke situatie van laagopgeleiden in Brussel te verbeteren en ervoor te zorgen dat ze alsnog toegang krijgen tot de arbeidsmarkt (zie bijlage: indicatoren 10 en 12). De inspanningen van de VGC voor taalondersteuning, zowel voor de allerkleinsten in de kinderdagverblijven en IBO’s (en bij uitbreiding ook in de jeugdsector), als voor de ouders van de allerkleinsten via NT2-cursussen, zijn daarbij broodnodig (zie bijlage: indicator 15). De beheersing van het Nederlands is een enorme troef die toegang tot de Brusselse arbeidsmarkt mogelijk maakt (zie ook: Maatschappelijk effect 1). Kinderen uit anderstalige gezinnen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs kampen vaak met taalachterstand. Daar wil de VGC iets aan doen door te investeren in extra personeel, en meer bepaald in taalondersteuners. Binnen de vrijetijdssector, en het jeugdwerk in het bijzonder, werden de WMKJ’s (Werking Maatschappelijk Kwetsbare Jongeren) de voorbije periode ook verder ontwikkeld: in 2009 werden bijna 2.000 jongeren bereikt, in 2011 bijna 2.300 (zie bijlage: indicator 13). Ook deze indicator geeft duidelijk aan dat de VGC inspanningen levert om de kansen van maatschappelijk kwetsbare groepen te versterken. 1.4.3.
Gevolgen voor de strategische en operationele keuzes in het kader van het Stedenfonds
Het verhaal over armoede en kwetsbare groepen in Brussel is hard. De vele cijfers over armoede bevestigen dat Brussel voor enorme sociale uitdagingen staat. De demografische ontwikkelingen voorspellen bovendien dat de Brusselse bevolking verder groeit, verjongt en verkleurt, maar helaas niet met de meest kapitaalkrachtige en kansrijke segmenten van de samenleving. Toch blijven er genoeg redenen over om hoopvol te zijn: de verschillende Brusselse beleidsmakers en overheden zijn zich terdege bewust van de ernst van de situatie en ontwikkelen hefbomen om de strijd tegen de armoede aan te gaan. Deze hefbomen maken ook deel uit van de beleidsovereenkomst Stedenfonds en kunnen als volgt worden samengevat: Er is een maximale inzet van beleidsmiddelen voor kinderen, jongeren en gezinnen, met een doortastend en sociaal onderwijsondersteuningsbeleid, met nog meer opleiding, vorming en begeleiding van jongere werkzoekenden en met een verruiming van de vrijetijdsmogelijkheden voor kinderen en jongeren. Zie hiervoor SD 3: OD 3.1, OD 3.2, OD 3.4, OD 3.5, OD 3.10, OD 3.12. Er is een scherpe focus op de allerjongsten: sociale achterstand begint van bij de geboorte (opvoedingsondersteuning, ontmoetingsruimtes voor ouders met jonge kinderen, sociale en buurtgerichte kinderopvang … ). Zie hiervoor SD 3: OD 3.10. Met de beleidsovereenkomst zet de VGC sterk in op taalondersteuning omdat het Nederlands een belangrijke troef is en blijft in een meertalige grootstad die omringd is door het Vlaams Gewest. Een goede kennis van het Nederlands zal ook de kansen van anderstalige kinderen en jongeren in het onderwijs verbeteren. Taalachterstand is immers een van de belangrijke redenen voor schoolse achterstand of schoolse vertraging. Zie hiervoor SD 3: OD 3.1, OD 3.4, OD 3.5, OD 3.10 en OD 3.12.
18
Naast de uitbouw van het lokaal sociaal beleid via de CAW’s en de dienstencentra, zet de VGC ook in op projecten die focussen op kansengroepen, onder andere door de uitbouw van een netwerkorganisatie die de brug slaat tussen thuislozen en de sector personen met een handicap en met de uitbouw van een arbeidszorgproject. In de uitbouw van de woonzorgzones wordt naast de uitbouw van klassieke woonzorgcentra ook werk gemaakt van betaalbare modellen op maat van de meest kwetsbare doelgroepen. Maison Biloba Huis is een van die projecten. Ook de klusdiensten in het kader van woonzorg bereiken een zeer kwetsbaar publiek. Zie hiervoor SD 3: OD 3.6, 3.7. De VGC staat mee in voor de uitwerking en de uitvoering van de geïntegreerde interinstitutionele beleidsnota ‘Armoedebestrijding’, gecoördineerd door het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad (Brussels armoederapport 2010-2011-2012). De VGC is een structurele partner in de permanente interkabinettenwerkgroep (IKW). De VGC engageert zich ook om haar aandeel van het armoedebeleid op te nemen en dat samen met de andere actoren te realiseren. Verschillende initiatieven in het kader van het Stedenfonds richten zich op armoede of specifiek op maatschappelijke kwetsbare groepen en dat binnen alle beleidsdomeinen van de VGC.
Tot slot leert de territoriale verdeling van de armoede en de kwetsbaarheid van de Brusselse bevolking ons dat Brussel ook vanuit geografisch oogpunt een sterke dualiteit kent. Dat onderstreept het belang van een concentratie van beleidsmiddelen om de dualiteit in het Gewest te bestrijden: de centrumwijken en de wijken in de eerste kroon zijn prioritair vanuit dit perspectief. De VGC heeft daarom bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van gemeenschapsinfrastructuur in kansarme wijken, onder andere aansluitend bij de Duurzame Wijkcontracten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 1.4.4.
Opvolging evolutie en verzameling informatie? Denken en debat?
De informatieverzameling over dit maatschappelijk effect gebeurt grotendeels via twee instanties. In de eerste plaats speelt de meet- en weetcel van de VGC hier een belangrijke rol. Zo heeft de meet- en weetcel een meetplatform voor meetindicatoren geïnstalleerd waarbinnen ook onderzoeken, studies van wetenschappelijke instellingen en rapporten van andere Brusselse instellingen worden opgevolgd. De dataverzameling gebeurt door de instellingen zelf en wordt verwerkt door de meet- en weetcel (Zie hiervoor SD 1: OD 1.2). Daarnaast krijgt de VGC heel wat informatie via het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC). De VGC kan, via haar deelname aan de permanente interkabinettenwerkgroep Armoede, ook een beroep doen op de algemene sociodemografische cijfers over armoede en maatschappelijk kwetsbare groepen. Het debat en het denken over dit maatschappelijk effect gebeurt op verschillende plaatsen en fora binnen en buiten de VGC: in de administratie, op beleidsniveau en in het Brusselse werkveld. Voor wat de VGC betreft, vermelden we hier enkele platformen waarbinnen de VGC de acties m.b.t. armoedebestrijding opvolgt: de transversale ambtelijke werkgroep ‘armoede’ binnen de VGC, de deelname van de VGC aan de inter-institutionele IKW over armoede en de rondetafelconferentie armoedebestrijding van de GGC, de rondetafelconferentie van de VGC over armoede (2012), etc. Binnen de VGC is er verder een stuurgroep ‘lokale afsprakennota’ in uitvoering van het participatiedecreet, de VGC neemt deel aan de werkgroep in het kader van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding, er is het ROP (Regionaal overlegplatform Brussel (ROP Brussel) en ook in de werkgroepen Brede School en Brede Jeugdhulp, het overlegplatform Brede School (OCB)… komt de kansarmoede-problematiek aan bod.
19 1.5.
Maatschappelijk effect 3. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is aantrekkelijk als leefstad voor jonge (Nederlandstalige) gezinnen met kinderen en voor ouderen
1.5.1.
Vaststellingen en evoluties
De Brusselse bevolking neemt toe en blijft groeien. Op 1 januari 2012 telde het Brussels Gewest officieel 1.138.854 inwoners. Dat is een historisch record en bijna 19.800 mensen meer dan in 2011, een toename met 1,8% tegenover een jaar eerder. Vooral het internationale migratiesaldo (het verschil tussen vertrekkers en nieuwkomers) zorgt ervoor dat de Brusselse bevolking blijft groeien. Samen met de hoge vruchtbaarheidsgraad van de jonge Brusselse bevolking is dat de belangrijkste factor. Volgens prognoses van het Federaal Planbureau zal de globale stijgende trend zich de komende jaren in Brussel doorzetten. Men schat de Brusselse bevolking in 2020 op 1.270.000 inwoners.8 Het Brussels Instituut voor statistiek en analyse voorspelde in 2010 eenzelfde trend en schatte de Brusselse bevolking in 2020 op 1.230.000 inwoners.9 Brussel is het jongste gewest van België. Als men de categorie 0- tot 24-jarigen beschouwt, bestaat het Gewest anno 2012 uit ruim 350.000 jongeren, die samen 31,4% van de bevolking uitmaken10. Van gelijkaardige omvang is de groep van de jongvolwassenen (25-40-jarigen): in 2012 maken zij 25,7% uit van de Brusselse bevolking. Doordat steeds meer jongvolwassen ouders met hun opgroeiende kinderen in Brussel blijven wonen, daalt die klassieke oververtegenwoordiging echter. Het gaat in dat geval doorgaans om gezinnen van niet-Europese afkomst. Wat opvalt is dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in verhouding tot België enerzijds meer alleenstaanden telt, maar anderzijds ook beduidend meer gezinnen met meer dan drie kinderen heeft. Terwijl in 2008 in België 10,7% van de gezinnen meer dan drie kinderen omvat, is dat in het Brussels Gewest gemiddeld 15%. In SintJans-Molenbeek en Sint-Joost-ten-Node loopt dat zelfs op tot meer dan 1 op 5 gezinnen11. Veel van deze gezinnen leven in een precaire situatie: kinderen die opgroeien in armoede, gezinnen die leven in onaangepaste, krappe woningen … De meeste gezinnen, waarvan een meerderheid jongvolwassenen én jongeren, vindt men in de sikkelvormige zone. Deze zone loopt van Sint-Gillis over Kuregem (Anderlecht), laag-Molenbeek en Laken tot in Sint-Joost-ten-Node en westSchaarbeek. Het zijn de buurten met een grote migrantenbevolking van Marokkaanse en Turkse origine.12 De oudere bevolking daarentegen is overheersend Belgisch en is het sterkst vertegenwoordigd in de perifere zone. De groep Brusselse ouderen (65+) is relatief klein, en het aandeel ervan in de Brusselse populatie wordt kleiner. Dat komt vooral door de sterke bevolkingsgroei in de jongste leeftijdscategorieën; het aantal ouderen neemt immers niet af. De intensiteit van de veroudering stijgt wel: het aantal Brusselaars van 80 jaar en ouder is hoger dan in Vlaanderen en Wallonië, en steeg de laatste jaren. De hierboven geschetste bevolkingsgroei betekent niet dat de stadsvlucht gestopt is. De laatste jaren is die zelfs nog toegenomen. Vooral de kansrijke bevolking verhuist naar een ander Gewest. Het merendeel van de verhuizingen gebeurt naar de gemeenten dicht bij Brussel, in Vlaams- of WaalsBrabant. Toch is het zo dat er globaal genomen meer ouders met jonge kinderen vaker in de stad wonen. Dat heeft dan vooral te maken met het toenemende aantal kinderen dat geboren wordt in
8
Algemene Directie voor Statistiek en Economische Informatie, Bevolking per gewest en leeftijd op 1 januari 2011-2061, ADSEI, 2011 9 BRUSSELS INSTITUUT VOOR STATISTIEK EN ANALYSE, Bevolkingsprojecties 2010-2020 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in: De Cahiers van het BISA, 2010, nr. 1, Brussel, BHG, 2010 10 BRUSSELS INSTITUUT VOOR STATISTIEK EN ANALYSE, Totale, Belgische en vreemde bevolking per leeftijdsgroep en geslacht op 1 januari 2012,2013 (28.02.2013, BISA, http://www.bisa.irisnet.be/bestanden/cijfers/1.1_bevolking_structuur.xls) 11 Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Familiekernen naar het aantal kinderen op 01 januari 2008, 2013 (28.02.2013, ADSEI, http://economie.fgov.be/nl/binaries/31117124_nl.xls) 12 OBSERVATORIUM VOOR GEZONDHEID EN WELZIJN BRUSSEL (2006). Welzijns- en gezondheidsatlas van Brussel Hoofdstad. Brussel: Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
20 minder gegoede gezinnen, voor wie suburbanisatie naar een betere en betaalbare woning niet altijd mogelijk is.13 Een onderzoek dat BRIO in 2007 uitvoerde in opdracht van de VGC over de verhuisbewegingen van Nederlandstaligen in en uit Brussel, bracht aan het licht dat een ‘pullfactor’ die ervoor zorgt dat Nederlandstaligen in Brussel gaan wonen het typische karakter van Brussel is: een meertalige, multiculturele stad met een breed cultuur- en ontspanningsaanbod. Of men in Brussel blijft of niet, wordt dan weer vooral bepaald door de buurt. Hier zijn de belangrijkste ‘pushfactoren’ het lawaai, de netheid, de verkeerssituatie en de veiligheid. Waar de woonkwaliteit er schijnbaar weinig toe doet als men naar Brussel komt, staat ze bij de verhuis naar Vlaanderen wel centraal. Vanaf het ogenblik dat men aan gezinsuitbreiding denkt of als men kleine kinderen heeft, wil men in een huis met tuin in een groene omgeving wonen, en er liefst eigenaar van worden. Kiest men om in Brussel te blijven, dan kiest men in de eerste plaats voor een minder lawaaierige buurt. Als men kiest voor het Vlaams Gewest, dan schat men de nieuwe woonbuurt in vergelijking met de Brusselse omgeving op alle vlakken significant beter in. Door de samenhang tussen uitwijking en gezinsuitbreiding spelen ook andere factoren zoals kinderopvang, onderwijs en sport- en spelinfrastructuur zonder meer een belangrijke rol. Nog uit het onderzoek van BRIO blijkt dat het taalgebruik in de buurt weliswaar ergernis kan opwekken maar dat dat zelden een reden is om effectief te verhuizen. Het taalgebruik in de dienstverlening is dat wel.14 Uit het survey-onderzoek van de meet- en weetcel (2012/2013) blijkt dat meer dan 35% van de Brusselse bevolking een verhuis plant binnen de 5 jaar. De meest aangehaalde motivaties zijn een gewijzigde gezinssituatie, het beogen van eigendomsverwerving, ontevredenheid over de huidige woning, de verzuchting naar meer groen en een gewijzigde financiële situatie. 1.5.2.
Inhoudelijke evaluatie van het maatschappelijk effect en de indicatoren
De twee indicatoren die deze maatschappelijke evolutie willen meten zijn ingevuld aan de hand van de survey die de VGC heeft uitgevoerd. De VGC speelt met haar voorzieningenbeleid een belangrijke rol om van Brussel een aantrekkelijke en leefbare stad te maken. Als het gaat over de perceptie van Brussel als leefstad (zie bijlage: indicator 17), kunnen we stellen dat ongeveer drie kwart van de Brusselaars tevreden is over zijn wijk. Ook over het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als plaats om te wonen is er een grote mate van tevredenheid bij de Brusselaars. De meeste Brusselaars zijn doorgaans ook positief over het groenaanbod in hun wijk. De helft van de Brusselaars is niet te spreken over de straten en pleinen in hun wijk. Ook als het gaat over de uitstraling van pleinen, parken, monumenten of gebouwen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vindt meer dan de helft van de Brusselse bevolking dat ze niet mooi is. Ruim een kwart van de Brusselaars heeft vaak of altijd last van vandalisme zoals de vernieling van straatmeubilair of bus- of tramhokjes. Op het gebied van mobiliteit zijn Brusselaars niet tevreden over het parkeeraanbod in hun wijk. Ze zijn daarentegen wel zeer positief over het aanbod aan openbaar vervoer in hun wijk. Ongeveer een op de tien Brusselaars voelt zich vaak tot altijd onveilig in zijn wijk, of mijdt er bepaalde plekken. Meer dan vier op de tien Brusselaars heeft vaak tot altijd last van agressief verkeersgedrag of onaangepaste snelheid in de wijk. Qua huisvesting geeft een kwart van de bevolking aan dat ze niet beschikt over elementair comfort of kampt met een of meerdere problemen zoals vocht, te weinig licht of insecten. 13
P., Deboosere, T., Eggerickx, E.., Van Hecke & B., Wayens (2009). De Brusselse bevolking: een demografische doorlichting. Synthesenota nr. 3. Brussels Studies, p.7. 14 R., JANSSENS, Nederlandstalige verhuizers van en naar Brussel, Een wetenschappelijk onderzoek naar de verhuisbewegingen van de Nederlandstalige bevolkingsgroep in en uit het Brussels Hoofdstedelijk gewest, VUB – BRIO – VGC, Brussel, 2007, 141 p.
21
Voor wat betreft de invulling van de indicator over de tevredenheid van gebruikers over het voorzieningenaanbod (zie bijlage: indicator 18), blijkt uit de survey dat niet veel Brusselaars tevreden zijn over het aanbod aan kinderopvang in hun wijk. Het aanbod aan scholen in de wijk wordt daarentegen door meer dan drie kwart van de Brusselaars als voldoende geacht. Bovendien is telkens meer dan 70% van de Brusselaars tevreden over het aanbod aan bibliotheken en gemeenschapscentra in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Gebruikers van die voorzieningen beoordelen het aanbod doorgaans positiever dan niet-gebruikers, al zijn deze verschillen niet bijzonder groot. In het algemeen stellen we vast dat oudere respondenten doorgaans positiever oordelen over het aanbod van de hier aangehaalde voorzieningen dan jongere respondenten. Hoger opgeleiden zijn minder positief over het aanbod aan scholen en kinderopvang dan lager opgeleiden. Over het aanbod aan gemeenschapscentra zijn hoger opgeleiden dan weer meer tevreden dan lager opgeleiden. Wie in een gezin woont waar Nederlands wordt gesproken (al dan niet in combinatie met een andere taal), is positiever over het aanbod aan kinderopvang in de wijk en over het aanbod aan bibliotheken en gemeenschapscentra in het Gewest dan wie in een gezin woont waar geen Nederlands wordt gesproken. 1.5.3. Gevolgen voor de strategische en operationele keuzes in het kader van het Stedenfonds Brussel aantrekkelijk maken en houden voor jonge gezinnen en voor ouderen vraagt een doordacht gemeenschaps- en gewestbeleid. Een leefbare, aangename stad vergt investeringen in woningen, gemeenschapsvoorzieningen, groen, mobiliteit, enzovoort. Vanuit haar gemeenschapsbevoegdheden wil de VGC mee bouwen aan de leefkwaliteit van Brussel als ‘internationale stad op mensenmaat’. Zoals hierboven al werd aangegeven, is het brede cultuur- en ontspanningsaanbod een belangrijke ‘pullfactor’ om in Brussel te komen wonen en er te blijven wonen. Op die sterkte speelt de VGC in door te investeren in het vrijetijdsbeleid via het kunst- en cultuuraanbod, het sociaal-cultureel werk, de 22 gemeenschapscentra, het jeugdwerk en het sportaanbod. Deze investering vertaalt zich ook duidelijk in de beleidsovereenkomst met betrekking tot het Stedenfonds. Zie hiervoor SD3: OD 3.11, OD 3.12, OD 3.13. Brussel biedt echter meer dan een vrijetijds- een ontspanningsaanbod. Gezinnen hebben nood aan kwalitatieve voorzieningen voor kinderopvang en onderwijs, ouderen verlangen zorg op maat. De VGC probeert aan deze verwachtingen tegemoet te komen door het aanbod aan (buitenschoolse) kinderopvang uit te breiden en door in te zetten op preventieve gezondheidszorg voor gezinnen met jonge kinderen. Zie hiervoor SD3: OD 3.10. Het Nederlandstalig basis- en secundair onderwijs in Brussel staat sinds enkele jaren voor een dubbele uitdaging: de zorg voor de kwaliteit enerzijds en de stijgende vraag die het aanbod overstijgt anderzijds. De VGC levert zelf bijzonder veel inspanningen in dit verband. Maar structureel is de VGC voor de uitbouw van voldoende capaciteit aan Nederlandstalige scholen in grote mate afhankelijk van de Vlaamse Gemeenschap. De VGC ondersteunt de scholen daarnaast ook op het gebied van kwaliteitszorg. Naast de ondersteuning voor een sterk taalvaardigheidsonderwijs is er ook aandacht voor projecten die specifiek aan de Brusselse context zijn aangepast. Aansluitend daarbij besteedt de VGC bijzondere aandacht aan brede leer- en ontwikkelingskansen van kinderen en jongeren. Deze focus vinden we ook duidelijk terug bij SD3: OD 1.1 en OD 1.4 in de beleidsovereenkomst. Ook de dienstverlening naar ouderen werd de voorbije periode sterk uitgebreid. Het spreidingsplan van de lokale dienstencentra werd in versneld tempo doorgevoerd en de sector werd geherstructureerd. In een aantal lokale dienstencentra werden via het proefproject van RIZIV zorgregisseurs ingebed en de onthaalpunten van de lokale dienstencentra werden ingeschakeld als onthaalpunt lokaal sociaal beleid. Zie hiervoor SD3: OD 3.6, 3.7, 3.8. Het woonzorgbeleid zet in op het bevorderen van levensloopbestendig wonen door personen met een verminderd zelfvermogen te ondersteunen in hun zelfzorg en/of mantelzorg, door het verlenen van gedifferentieerde en
22 gespecialiseerde vormen van woonzorg, en door het bevorderen van de samenwerking en de afstemming tussen de verschillende actoren binnen de woonzorg. De uitbouw van tal van woonzorginitiatieven in uitvoering van het Masterplan Woonzorg en de koppeling aan een aanbod van ondersteunende diensten, zoals de klusdiensten en het sociaal vervoer, zorgden voor een aanzienlijke verbetering van de leefomgeving van ouderen. Zie hiervoor SD3: OD 3.7 en 3.9.
23
2. Deel II : Strategische en operationele doelstellingen en prestaties 2.1.
Inleiding: rapporteren over strategische en operationele doelstellingen en prestaties
In de beleidsovereenkomst heeft de VGC aan de hand van operationele doelstellingen aangegeven op welke manier zij de strategische beleidskeuzes concreet gestalte geeft. De VGC heeft voor een periode van zes jaar een programma afgesloten met de Vlaamse overheid om een hele reeks beleidsdoelstellingen te realiseren. Per operationele doelstelling zijn prestaties geformuleerd die de VGC tegen eind 2012 wilde realiseren. In dit deel van het voortgangsrapport wordt aangegeven wat eind 2012 wel en wat niet gerealiseerd is. Zoals in de inleiding bij dit rapport al werd beschreven: de Vlaamse Gemeenschap vraagt een eerder beperkte verslaggeving, die de Raad van de VGC toch een goed beeld geeft van de realisatiegraad van de beleidsovereenkomst. Per prestatie moet de stand van zaken worden aangeduid: de prestatie is behaald de prestatie zal vermoedelijk gehaald worden op: . . / . . / . . de prestatie zal niet volledig worden gerealiseerd de prestatie zal niet worden gerealiseerd Als prestaties niet of slechts gedeeltelijk behaald zijn of als de timing van bepaalde prestaties ernstig in het gedrang komt, vraagt de Vlaamse Gemeenschap om een korte stand van zaken toe te voegen. Dit rapport bevat vooral voor die prestaties die nog niet (volledig) gerealiseerd zijn meer uitleg (een stand van zaken). Daarnaast meent de VGC dat ook een kort overzicht van de realisatiegraad per operationele doelstelling noodzakelijk is om de lezer (College, Raad, publiek, werkveld en administratie) voldoende informatie te geven over de uitvoering van de beleidsovereenkomst. Dit voortgangsrapport bevat geen evaluatie van de verschillende Stedenfondsprojecten of -initiatieven op zich. Dat is ook niet wat de Vlaamse Gemeenschap in dit kader verwacht. Wel wordt een globale rapportage gevraagd over het beleidsprogramma in het kader van het Stedenfonds in zijn geheel. Daarnaast is het nog belangrijk om te vermelden dat de verschillende Stedenfondsprojecten sinds 2008 beheerd worden door de reguliere beleidsdomeinen en -directies. In de administratie van het VGC-College zijn de verschillende diensten en directies verantwoordelijk voor de dagelijkse opvolging van de concrete dossiers. De cel Stedelijk Beleid zorgt voor de algemene coördinatie en monitoring van het Stedenfondsprogramma in zijn geheel. De Vlaamse Gemeenschap kan vanzelfsprekend extra informatie krijgen als dat nodig is. Voor elke operationele doelstelling en voor de bijhorende prestaties beschikt de administratie van het College over meer uitgebreide overzichten.
24 2.2.
Strategische doelstelling 1: De VGC ontwikkelt een duurzaam beleidsinstrumentarium
Operationele doelstelling 1.1: De VGC-administratie beheert en coördineert in de periode 2008-2013 het Stedenfondsprogramma Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 Beheer en coördinatie van het Stedenfondsprogramma De prestatie is behaald. is geïntegreerd in de geconsolideerde organisatiestructuur van de VGC (meetfactor: personeelsorganogram VGC-administratie) Waarborging van transversale aanpak en stimulering van samenwerking met andere overheden vanuit de algemene directie Stedelijk Beleid (meetfactor: overzicht transversale aanpak en nieuwe samenwerking met andere overheden)
De prestatie is behaald. De algemene directie Innovatie, Studie en Stedelijk Beleid is geëvolueerd naar de cel Stedelijk Beleid (zie hieronder).
Korte stand van zaken Zoals reeds in het vorige voortgangsrapport 2008-2009 werd vermeld, is de organisatiestructuur van de administratie van het College van de VGC de voorbije jaren ingrijpend gewijzigd. In 2009 werd een afzonderlijke cel Stedelijk Beleid opgericht bij de diensten van de leidend ambtenaar. De transversale positionering van de cel Stedelijk Beleid binnen de administratie moet de transversale dynamiek en werking binnen de VGC versterken. De cel Stedelijk Beleid is niet langer ingebed in één beleidsdirectie maar werkt organisatiebreed en in nauwe samenwerking met de drie beleidsdirecties. In de loop van 2010 werd een deskundige-coördinator aangesteld die samen met drie adjuncten van de directeur de cel Stedelijk Beleid vormt. De drie adjuncten van de directeur onderhouden elk een specifieke band met één algemene directie (Onderwijs en Vorming – Welzijn, Gezondheid en Gezin – Cultuur, Jeugd en Sport). Zij wonen de stafvergaderingen van de algemene directie bij, voeren opdrachten uit binnen deze directie en zorgen voor een continue doorstroming van informatie tussen de cel Stedelijk Beleid en de drie beleidsdirecties. Kort samengevat heeft de cel Stedelijk Beleid de volgende kerntaken: het coördineren, voorbereiden, opvolgen en evalueren van het Stedenfonds. coördineren van de participatie van de VGC aan stedelijke herwaarderingsprogramma’s van het Gewest (voornamelijk de Duurzame Wijkcontracten) en aansluiting zoeken bij het beleid en de stedelijke ontwikkelingsprogramma’s van andere overheden. het bevorderen van de participatie van het middenveld en tal van actoren aan het stedelijk beleid door middel van inspraak- en participatietrajecten. het ondersteunen van de transversale dynamiek binnen de VGC. In Stedenfonds II werden een aantal organisatorische veranderingen in verband met het beheer van het Stedenfonds doorgevoerd in de administratie van het College. Het beheer van het fonds gebeurt organisatiebreed. Dat betekent dat de drie algemene beleidsdirecties, entiteiten en ondersteunende directies (Personeel en HRM – Gebouwen en Patrimonium) elk instaan voor een deel van de realisatie van het Stedenfondsprogramma zoals vastgelegd in de beleidsovereenkomst Stedenfonds II. De concrete dossiervorming gebeurt telkens binnen deze directies. Ook de entiteiten (entiteit Gemeenschapscentra, entiteit Gezin en entiteit Onderwijscentrum Brussel) zijn nauw betrokken bij het beheer en de uitvoering van het Stedenfondsprogramma. De algemene coördinatie en monitoring van het Stedenfondsprogramma zijn in handen van de cel Stedelijk Beleid: de coördinatie van het geheel, de opvolging van de financieel-technische afspraken in het kader van het Stedenfonds, de opmaak van voortgangsrapporten, de voorbereiding van en aanpassingen aan de beleidsovereenkomst Stedenfonds (via addenda), enz.
25
De cel Stedelijk Beleid werkt samen met het Brusselse werkveld, met de Brusselse gemeenten en met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in het kader van de Duurzame Wijkcontracten. De cel Stedelijk Beleid en de entiteit Gemeenschapscentra vertegenwoordigen de VGC in de wijkcommissies (de vroegere PCGO’s) van de Duurzame Wijkcontracten. (zie ook SD1 OD 1.3). De cel Stedelijk Beleid en de entiteit Gemeenschapscentra informeren samen het Nederlandstalige werkveld. Zij moedigen het werkveld aan om deel te nemen aan de wijkvergaderingen en om projectvoorstellen te ontwikkelen in functie van de noden van de wijk die passen binnen en/of aansluiten bij het gemeenschapsbeleid van de VGC. Daar waar nodig wordt dossiervorming ondersteund door de cel Stedelijk Beleid, de entiteit Gemeenschapscentra en de betrokken beleidsdirecties en/of entiteiten van de VGC. De versterkte inzet van de cel Stedelijk Beleid in dit kader wierp de voorbije jaren steeds vaker zijn vruchten af en leidde tot de financiering van een groter aantal Nederlandstalige projecten per nieuwe reeks van Duurzame Wijkcontracten. Samen met de Vlaamse overheid werd de voorbije periode gewerkt aan het rapport van de Task Force Brussel dat een hele reeks verbetervoorstellen bevat in de relatie tussen de VGC en de Vlaamse overheid. De cel Stedelijk Beleid stond mee in voor de redactie van het eindrapport. De VGC is bij monde van de cel Stedelijk Beleid ook vertegenwoordigd in het ATO (het Agentschap voor Territoriale Ontwikkeling voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). De VGC heeft verder een samenwerkingsovereenkomst met de interlokale vereniging Kenniscentrum Vlaamse Steden (KCVS), een van de (verschillende) lijnen waarlangs informatie-uitwisseling met Vlaamse centrumsteden ontwikkeld wordt. In de loop van 2012 stelde de VGC een nieuwe samenwerkingsovereenkomst op met het Kenniscentrum voor een periode van vijf jaar. Het ondersteunen van de transversale dynamiek binnen de VGC gebeurt op verschillende manieren. Voor het beheer van het Stedenfonds en de participatie aan stedelijke herwaarderingsinstrumenten zoals de Duurzame Wijkcontracten werkt de cel Stedelijk Beleid transversaal met alle beleidsdiensten en beleidsdirecties samen. Sinds 2010 werden ook verschillende transversale ambtelijke werkgroepen opgericht in functie van een versterking van de transversale beleidsbenadering en dat aan de hand van concrete, transversale beleidsmateries. Zo werden er in 2010 werkgroepen opgericht over armoede, taal, Brede School, etc. De cel Stedelijk Beleid staat ook in voor transversale opdrachten zoals de coördinatie en redactie van strategische beleidsteksten (bv. de jaarlijkse eindredactie en coördinatie van de regeerverklaring), globalere institutionele vraagstukken (bv. algemene parlementaire vragen) en een transversaal project over Roma-stewards, geïnitieerd door het Vlaamse stedenbeleid.
26
Operationele doelstelling 1.2: De VGC versterkt in de periode 2008-2013 de kwaliteit van het bestuur door te investeren in een wetenschappelijke onderbouw van het beleid Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 Verzameling en verwerking van beleidsrelevante De prestatie is behaald. informatie en gericht wetenschappelijk onderzoek (meetfactor: overzicht beleidsrapporten en onderzoeksverslagen) Gebruik van instrumenten om het De prestatie is behaald. stedenfondsprogramma statistisch op te volgen (meetfactor: overzicht gehanteerde instrumenten) Verzameling en verwerking van beleidsrelevante De prestatie is behaald. informatie op lokaal vlak, via het opmaken van omgevingsanalyses en het implementeren van registratiesoftware door de Gemeenschapscentra (meetfactor: overzicht gemaakte omgevingsanalyses) Korte stand van zaken De meet- en weetcel/expertisecentrum ging eind 2008 van start met de aanstelling van een deskundige-coördinator. De cel is gestaag uitgebouwd, in april 2009 met één adjunct van de directeur, sedert september 2009 met nog een extra adjunct van de directeur en sinds juli 2012 bestaat ze buiten de deskundige-coördinator uit drie adjuncten van de directeur (4 VTE in totaal). De meet- en weetcel werkt rond rond drie takenclusters: ‘wetenschappelijk onderzoek’, ‘meten en operationaliseren’ en ‘dataverzameling’. Binnen elk van deze werkclusters werden acties ondernomen om de prestaties te behalen. Wat betreft het verzamelen en het verwerken van beleidsrelevante informatie en het voeren van gericht wetenschappelijk onderzoek, is een goed functionerende werking uitgebouwd. Verder werkt de meet- en weetcel in samenwerking met de verschillende beleidsdirecties aan het wetenschappelijk onderzoek dat het VGC-beleid ondersteunt. Een overzicht: onderzoek naar de capaciteit van het Nederlandstalig basis- en kleuteronderwijs, onderzoek naar de vrijetijdsbesteding van de Brusselse jeugd met een functiebeperking, onderzoek naar de vrijetijdsbesteding van de Brusselse jeugd, cartografie van de Brusselse Nederlandstalige kinderopvang, onderzoek naar de gekendheid en het imago van de VGC bij de Brusselse bevolking, onderzoek naar het algemeen welbevinden en de tevredenheid op het werk bij het VGC-personeel, onderzoek naar vrijwilligerswerk in Brussel. De resultaten van deze onderzoeken worden ontsloten op het VGCintranet. Daarnaast heeft de meet- en weetcel ook een grootschalig survey-onderzoek in eigen beheer uitgevoerd (zie verder). De meet- en weetcel ondersteunt ook de meet- en analyseactiviteiten in de VGC door kwantitatieve en kwalitatieve informatie te ontsluiten binnen de VGC-administratie en door gericht de onderbouw van het beleid mee te bepalen. Het gaat om de creatie van omgevingsanalyses, bijvoorbeeld in het kader van de Task Force Brussel, voor het lokaal cultureel beleid, de ondersteuning van beleidsplannen door relevante (omgevings)analyses. De cel geeft ook advies bij het opstellen van meetinstrumenten, vragenlijsten, het formuleren van doelstellingen en bijhorende indicatoren enzovoort. De kennis en documentatie die de meet- en weetcel verzamelt, bewerkt, bewaart en verspreidt, is onder meer een gevolg van structurele samenwerking met organisaties en administratieve diensten zoals de Studiedienst Vlaamse Regering, Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA), Stad Antwerpen, Stad Gent, Brussels Informatie- Documentatie en Onderzoekscentrum (BRIO) en universitaire onderzoeksgroepen. Op deze manier wordt er veel expertise uitgewisseld. De participatie van de meet- en weetcel in structuren over data-uitwisseling en statistiek verbetert bovendien de toegang tot relevante kennis.
27
De meet- en weetcel organiseert ook een organisatiebreed meet- en weetplatform. Daarin komen de eerder datagerelateerde onderwerpen en projecten aan bod die alle directies, VGC-breed, aanbelangen. De meet- en weetcel leverde ook een bijdrage bij de creatie van instrumenten om het Stedenfondsprogramma op te volgen. Zo organiseerde de cel in de loop van 2011-2012 een grootschalig survey-onderzoek bij de Brusselaars. Het betreft een onderzoek naar de perceptie van Brussel als leefstad. De resultaten daarvan geven concreet invulling aan de indicatoren onder maatschappelijk effect 3 van de Stedenfondsbeleidsovereenkomst. De eerste resultaten worden in de loop van 2013 gebundeld in een boek en gepresenteerd op een studievoormiddag. Daarnaast ondersteunt en adviseert de meet- en weetcel VGC-diensten bij het ontwikkelen en verbeteren van registratie- en rapporteringsinstrumenten. Het gaat onder meer over de VGCtaalondersteuners, de WMKJ’s (D’BROEJ), etc. Verder is in verband met de creatie van instrumenten een gedegen en diepgaand onderzoek gevoerd naar het verzamelen, delen en ontsluiten van informatie binnen de VGC. Doel hiervan is de efficiëntie van de VGC als overheidsadministratie te verhogen enerzijds maar anderzijds te komen tot een geharmoniseerde manier om relevante informatie te registreren, te bewaren en rapporteerbaar te maken. De omvang van deze opdracht is niet gering. Het was immers de eerste keer dat op een overkoepelende manier werd gekeken naar de manier waarop de VGC met informatie omgaat. In eerste instantie was het doel van deze studie, te komen tot een rapporteringssysteem. In de loop van deze studie werd echter duidelijk dat de VGC een organisatie in verandering is en er heel wat werk moet verricht worden voorafgaand aan de rapporteringsfase. De digitalisering van dataverzameling is een erg belangrijke stap die de VGC zal zetten om uiteindelijk tot een rapporteerbare set van ondersteunende cijfers te komen. Registratie van de gegevens in de gemeenschapscentra Per gemeenschapscentrum werden er omgevingsanalyses opgemaakt met de bedoeling de inhoudelijke werking af te stemmen op de omgeving en via eigen projecten invloed te krijgen op die omgeving en vice versa. Dit is gebeurd via een opleiding en een begeleidingstraject ’omgevingsgericht werken en wijkanalyse’. Beroepskrachten die deelnamen aan dit traject, hebben geleerd hoe ze hun omgeving kunnen lezen en wat daaruit bruikbaar is voor de ontwikkeling van hun eigen werking. Ook de sportdienst van de VGC maakte gebruik van het instrument omgevingsanalyse voor de verdere onderbouw van zijn werking. Begin 2012 werd het registratieprogramma 'Yesplan' aangekocht ter ondersteuning van het plannen van de verschillende gemeenschapscentra en om een beeld te krijgen van het aanbod en het aantal deelnemers. Aan de implementatie van de registratiesoftware ging een uitgebreide analyse vooraf van de werking van de gemeenschapscentra in combinatie met de verwachte en te verwachten output naar verslaggeving en werkdocumenten. Er is gewerkt aan een uniforme manier van gegevensregistratie zodat er op een objectieve manier analyses kunnen worden gemaakt van de werkingen van de gemeenschapscentra. Yesplan beperkt zich niet tot een uniforme registratie maar ondersteunt de centra ook in hun dagelijkse werking zowel op praktisch (planningen, werklijsten ...) als op administratief vlak (contracten, fiches). De uitrol is eind 2012 begonnen en in 2013 zal elk gemeenschapscentrum aangesloten zijn bij dit registratieprogramma. Op het moment dat de deelnemerbeheersoftware (najaar 2013) in gebruik wordt genomen, komt er één centrale databank en tool. Deze tool biedt de mogelijkheid tot ontsluiting en analyse van de deelnemersgegevens van de 22 gemeenschapscentra.
28
Operationele doelstelling 1.3: De VGC brengt in de periode 2008-2013 de actoren van de Stedenfondsprojecten samen om te reflecteren over een stedelijk thema dat hun actieterrein overstijgt om zo het beleid te voeden vanuit het werkveld. Prestatie 2012 De adviesraad stedelijk beleid fungeert als thematische reflectietank van het transversaal stedelijk beleid van de VGC (meetfactor: overzicht beleidsadviezen) Organisatie van minstens één forum met lokale actoren over een stedelijk thema (meetfactor: datum forum) Heroriëntering van de werking van de gemeenschapscentra naar een omgevingsgestuurd aanbod en lokale netwerkontwikkeling, via bijkomend personeel en aangepaste vorming (meetfactor: algemene evoluties in het aanbod van de gemeenschapscentra)
Stand van zaken op 31 december 2012 De prestatie is behaald.
De prestatie is behaald.
De prestatie is behaald.
Korte stand van zaken Als voorbereiding op het congres Stadspiratie 2010 werd een reflectiegroep Stedelijk Beleid opgericht, samengesteld uit een reeks stedelijke experten en medewerkers van de administratie. In deze reflectiegroep ontstond een proces dat geleid heeft tot de organisatie van een congres met als thema ‘stedelijk netwerken en de betekenis ervan voor de overheid in Brussel’. Dit congres vond plaats op 25 februari 2010, kende een grote opkomst en kon op veel bijval rekenen bij de deelnemers. Na het congres werd de reflectiegroep uitgebreid met een aantal stedelijke experten en de voorzitters van de VGC-adviesraden (de benaming ‘reflectiegroep’ is gekozen omdat dit meer aansluit bij de werking van dit orgaan dan ‘adviesraad’ stedelijk beleid). In het voorjaar van 2011 werkte de reflectiegroep Stedelijk Beleid aan een tekst waarin de globale doelstellingen en methodes van de reflectiegroep werden uitgewerkt. Deze aanpak werd gepresenteerd op een startvergadering in maart 2011 in jeugdtheater Bronks, waarop de leden van alle adviesraden waren uitgenodigd. Op deze startvergadering werd een eerste debat gevoerd over ‘kosmopolitische, interculturele netwerken en de betekenis ervan voor de VGC’. De reflectiegroep kwam in 2011 (7 bijeenkomsten) en 2012 (7 bijeenkomsten) verschillende keren samen. Om voeding te krijgen voor een nieuwe beleidsovereenkomst heeft het College van de VGC ervoor geopteerd om het werkveld heel breed en op verschillende manieren aan bod te laten komen. Het vooropgestelde inspraaktraject heeft als eerste doelstelling om een nieuwe beleidsovereenkomst Stedenfonds te voeden, maar de gestelde problematieken en uitdagingen overstijgen de draagkracht van het Stedenfonds ruimschoots. Het traject, dat de naam ‘Stadspiratie’ kreeg, wil meteen ook het hele (stedelijke) beleid van de VGC inspireren voor de toekomst. Het inspraaktraject Stadspiratie vormt een onderdeel van een globaal stappenplan naar Stedenfonds III. De volgende drie benaderingen worden voorzien in het kader van het inspraaktraject: 1. De organisatie van een breed en transversaal opgevat inspraak- en bevragingstraject Stadspiratie: de focus ligt hier op het brede Brusselse werkveld. 2. Advisering door de sectorale adviesraden: de cel Stedelijk Beleid organiseert in samenwerking met de adviesraden en de verschillende diensten van de administratie ook een inspraaktraject waarbij alle adviesraden de kans krijgen om hun mening te geven. 3. Aan alle met Stedenfondsmiddelen gesubsidieerde derden wordt gevraagd suggesties te geven voor een nieuwe Stedenfondsperiode op basis van een format dat alle betrokkenen ontvingen.
29
Het breedst opgezette aspect is het inspraaktraject onder de noemer Stadspiratie. Met dit traject wil de VGC niet alleen inspiratie opdoen, maar ook geïnspireerd worden, zoals het ook beschreven staat op de website www.stadspiratie.be. De VGC wil het debat aangaan over die stedelijke uitdagingen waar zij als overheid, naast vele andere actoren in de stad, een impact op heeft. Drie thema’s staan centraal in het inspraaktraject: Opgroeien in de stad Investeren in sociale mobiliteit en emancipatie Stedelijke coalities als hefboom voor vernieuwing Op 25 oktober 2012 ging het inspraaktraject van start in de KVS met ruim 200 deelnemers uit de meest diverse sectoren: onderwijs, cultuur, jeugdwerk, kinderopvang, welzijnswerk, sport … Samen met Brusselse academici en stedelijke experten uit andere steden gingen deelnemers uit het brede werkveld op zoek naar die stedelijke uitdagingen voor Brussel die een centrale plaats verdienen in het vervolg van het traject. Kort na het startmoment lanceerde de VGC een onlinebevraging over die uitdagingen die prominent aan bod kwamen in het startmoment. In december 2012 en begin januari 2013 volgden drie workshops met telkens ongeveer 50/60 deelnemers. Tijdens deze workshops werd er dieper ingegaan op de stedelijke uitdagingen en werd er gezocht naar oplossingen. Het inspraaktraject eindigt op 26 maart 2013 met een slotmoment. Voor een korte stand van zaken over de heroriëntering van de werking van de gemeenschapscentra naar een omgevingsgestuurd aanbod en lokale netwerkontwikkeling verwijzen we naar SD3-OD11. Er zijn immers veel raakvlakken met deze doelstelling. We lichten er wel graag de opstart van de gemeenschapsfora uit. Deze fora werden in 2012 verankerd in de nieuwe verordening van de gemeenschapscentra en kennen een eerste experimentele uitrol in 2013. Het gemeenschapsforum is een nieuw concept dat initiatieven omvat waar gesprekken zich ontwikkelen, ideeën elkaar ontmoeten, debatten georganiseerd worden, waar formeel en informeel overleg broeit. De initiatieven onder de noemer gemeenschapsforum richten zich tot verenigingen, organisaties, instellingen, initiatieven, projecten en tot de mensen, de straat, de wijk … Zij worden geraadpleegd en actief bij de werking van het gemeenschapscentrum betrokken, aan de hand van verschillende methodieken en werkvormen. Elk gemeenschapscentrum ontwikkelt daarvoor een eigen strategie. Hierbij wordt actief gezocht naar antwoorden op de uitdagingen van de grootstedelijke context. Met het gemeenschapsforum wordt ook de cruciale rol van vrijwilligers verankerd.
30 2.3.
Strategische doelstelling 2: Meer en betere gemeenschapsinfrastructuur uitbouwen met het doel de fysieke omgeving te verbeteren
Operationele doelstelling 2.1: De VGC bouwt in de periode 2008-2013 meer en betere gemeenschapsinfrastructuur uit. Prestatie 2012 Stand van zaken Investeringen voor onderwijsprojecten (onder andere De prestatie is behaald. ‘Sport en Spel’ en ‘Plassen met klasse’), sportinfrastructuur, gemeenschapscentra, Bronks jeugdtheater, voorschoolse instellingen (kinderdagverblijven), jeugdinfrastructuur, welzijnsinstellingen en gezondheidsvoorzieningen (meetfactor: inventaris aangepakte infrastructuur) Korte stand van zaken De kwaliteit van het Nederlandstalige gemeenschapsbeleid in Brussel wordt niet alleen bepaald door de kwaliteit van de dienstverlening en het werk van mensen, maar evenzeer door de kwaliteit van de gemeenschapsinfrastructuur en de omgang met het patrimonium. Voor het infrastructuurbeleid dat de Nederlandstalige gemeenschapsvoorzieningen moet schragen, speelt de VGC als lokale overheid en dankzij haar kennis van het Brusselse terrein een belangrijke rol. De voorbije drie jaar (2010-2012) investeerde de VGC heel wat middelen in infrastructuurprojecten. Ook in de toekomst blijft de VGC sterk investeren in een goede huisvesting van de vele Nederlandstalige voorzieningen in de stad. Een belangrijk onderdeel van de Stedenfondsmiddelen van de VGC zal ook in de toekomst naar infrastructuurprojecten blijven gaan. De middelen van het Stedenfonds worden ingezet voor de realisatie van het investeringsplan 20062010 van de VGC en voor het nieuwe investeringsplan 2011-2016. In 2010, 2011 en 2012 werd voor respectievelijk 5,25 miljoen euro, 3,155 miljoen euro en 7,10 miljoen euro aan Stedenfondsgeld vastgelegd voor infrastructuurvoorzieningen Gedetailleerde overzichtslijsten van alle vastleggingen zijn beschikbaar bij de administratie.
31 2.4.
Strategische doelstelling 3: De VGC ontwikkelt dienstverlening en projecten met het oog op het verhogen van de leefkwaliteit in de domeinen onderwijs en opleiding, welzijn en gezondheid, jeugd, cultuur en sport, met bijzondere aandacht voor een grotere zichtbaarheid van de VGC, voor het versterken van specifieke sectoren en het stimuleren van brede projecten
Operationele doelstelling 3.1: De VGC stemt in de periode 2008-2013 het ondersteuningsbeleid dat de gelijke onderwijskansen in het basis- en in het secundair onderwijs wil realiseren, onderling af en focust op de bewustmaking en betrokkenheid van de ouders. Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 Vanuit het centrum voor onderwijsondersteuning De prestatie is behaald. ondersteuning en begeleiding van scholen op vlak van ouderbetrokkenheid (meetfactor: geactualiseerd actieplan, registratie ouderbereik) Ondersteuning van scholen n.a.v. specifieke hulpvragen De prestatie is behaald. meetfactor: overzicht van het soort hulpvragen van de scholen) Ondersteuning van Brusselse Nederlandstalige scholen De prestatie is behaald. bij de inschrijvingsprocedure door de coördinatie en facilitatie van het inschrijvingsbeleid en de ontwikkeling en ter beschikkingstelling van software op maat. (meetfactor: registratie aanmeldingen en weigeringen) Korte stand van zaken Onderwijscentrum Brussel Het Onderwijscentrum Brussel is een ondersteunings- en expertisecentrum voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Het Onderwijscentrum werkt rond de inhouden taal en meertaligheid, omgaan met diversiteit, ouder- en buurtbetrokkenheid en Brede School. Het Onderwijscentrum Brussel wil een hefboom zijn voor de ontwikkelingskansen van Brusselse kinderen en jongeren: vorming en ondersteuning voor leraren, uitlenen van leermiddelen, studie- en ontwikkelingswerk, visieontwikkeling, projecten,... Samenwerking met andere partners is een belangrijke pijler in de werking van het Onderwijscentrum Brussel. Een belangrijke inhoud van het Onderwijscentrum Brussel is ouderbetrokkenheid. De VGC is ervan overtuigd dat kinderen meer kansen krijgen als hun ouders maximaal betrokken worden bij het schoolgebeuren. Daarom organiseert het Onderwijscentrum Brussel specifieke vormingen over ouderbetrokkenheid voor scholen en ondersteuningstrajecten over ouderbetrokkenheid voor de Brusselse Brede Scholen. Het luik ouderbetrokkenheid wordt bovendien standaard mee in het ondersteuningstraject geïntegreerd, ook wanneer scholen andere specifieke hulpvragen hebben. Die ondersteuning leidt tot professionaliteitsverhoging van de school, de directie en de leraren en wil de interactie tussen school, ouders en buurt optimaliseren. De ondersteuning is zowel proces- als productgericht. Door te werken via het schoolteam en de leraren worden ze zelf vaardiger in hun communicatie en samenwerking met alle ouders van de school. Tijdens het schooljaar 2010-2011 organiseerde het Onderwijscentrum Brussel 4 vormingen over het thema ‘Ouders en buurt’. Hiermee bereikten ze 82 deelnemers. Ook tijdens het schooljaar 20112012 werden 4 vormingen gegeven waarmee 62 leerkrachten bereikt werden. Naast vormingen biedt het Onderwijscentrum Brussel ondersteuningstrajecten. In 2010-2011 ondersteunde het Onderwijscentrum Brussel 80 scholen waarvan er 17 een expliciete ondersteuningsvraag over ouderbetrokkenheid hadden. In 2011-2012 ging het om 86 ondersteuningstrajecten waarvan 19 expliciet rond ouderbetrokkenheid.
32
Inschrijven in Brussel In samenwerking met het LOP Brussel Basisonderwijs organiseert de VGC ‘Inschrijven in Brussel’. Via deze samenwerking wordt de inschrijvingsprocedure in het Brussels Nederlandstalig onderwijs gecoördineerd, gedigitaliseerd en wordt erover geïnformeerd. Het decreet op inschrijvingen legt bepalingen vast over hoe aanmelden en inschrijven binnen een LOP-gebied moet gebeuren. Op de website www.inschrijveninbrussel.be vinden ouders alle informatie over de inschrijvingsprocedure terug. Via aangepaste software kunnen ouders hun kinderen aanmelden. Er worden ook intermediairs ingeschakeld (het Onderwijscentrum Brussel, Foyer vzw, het Brussels Onthaalbureau bon vzw, …) zodat ook ouders die thuis geen internet hebben of die weinig vertrouwd zijn met ICT of met de procedure in het algemeen, hun kind kunnen aanmelden. ‘Inschrijven in Brussel’ wil iedereen een gelijke toegang tot het onderwijs en gelijke onderwijskansen verzekeren. Kinderen worden niet in een school ingeschreven op basis van voorrangsplaatsen voor Nederlandstalige kinderen en op basis van hun GOK-profiel in combinatie met de afstand van woon- of werkplaats tot de school. Het overzicht hieronder geeft weer hoeveel kinderen er voor het basisonderwijs werden aangemeld voor een bepaald schooljaar. Schooljaar 2011-2012 2012-2013 2013-2014
Aantal kinderen dat werd aangemeld 4.310 4.545 4.160
Samen naar School in de Buurt Het project ‘Samen naar School in de Buurt’ wordt georganiseerd in samenwerking met het Onderwijscentrum Brussel en de gemeenten Sint-Jans-Molenbeek en Sint-Gillis. Sinds 2012 gebeurt dit met Stedenfondsmiddelen. ‘Samen naar School in de Buurt’ begeleidt ouders bij hun schoolkeuze en kan in die zin beschouwd worden als een soort voortraject op ‘Inschrijven in Brussel’. Ouders krijgen informatie over de voordelen van diversiteit in de klas en bezoeken samen buurtscholen om van dichtbij inzicht te krijgen in het pedagogische programma en de didactische kwaliteit van deze scholen. Doel van het project is dat ouders hun kind inschrijven in een school in de buurt zodat de school weer een weerspiegeling wordt van de buurt met een waardevolle sociale, talige en culturele mix. Op het startmoment van ‘Samen naar School in de Buurt 2012’ waren er ongeveer 80 ouders aanwezig voor meer informatie over het project en over het belang van schoolkeuze.
33 Operationele doelstelling 3.2: De VGC continueert en ontwikkelt in de periode 2008-2013 het aanbod aan vernieuwende en flexibele leertrajecten of componenten van leertrajecten, rekening houdend met de gewijzigde leerlingen- en cursistenpopulatie en de specifieke noden en uitdagingen op dat vlak. Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 Continuering van het bestaande opleidingsaanbod van De prestatie is behaald. het tweedekansonderwijs, m.n. kinderzorg, kantoor, jeugd- en gehandicaptenzorg, deeltijds polyvalent verzorgende (meetfactor: registratie van instroom, doorstroom en uitstroom aan de hand van volgende criteria: participatie Brusselaars, allochtonen, laaggeschoolden, uitstroom naar werk (locatie, type) en/of opleiding) Indien mogelijk, opstart nieuwe leertrajecten of De prestatie is behaald. componenten van leertrajecten (meetfactor: overzicht) Ondersteuning door Huis van het Nederlands aan De prestatie is behaald. inrichters van de flexibele leertrajecten bij opmaak en implementeren van taalbeleidsplannen (meetfactor: aantal ondersteunde inrichters) Randvoorwaarde: De VGC stemt de verdere uitbouw van het tweedekansonderwijs af op het op stapel staande decreet van het volwassenenonderwijs. Korte stand van zaken Tweedekansonderwijs (TKO) Via het TKO krijgen volwassenen die hun secundair onderwijs niet konden afmaken alsnog de kans om hun diploma secundair onderwijs te behalen. Kenmerkend voor de periode 2010-2012: voortzetting van de opleidingen: kinderzorg, kantoor, jeugd- en gehandicaptenzorg en deeltijds polyvalent verzorgende opstart van de nieuwe studierichtingen PLC-technieker (i.e. industriële elektriciteit) en boekhouden-informatica. Als impuls kregen deze nieuwe studierichtingen Stedenfondsmiddelen waarna ze regulier ingebed worden. verdere professionalisering van de cursistenbegeleiding om in te spelen op de gewijzigde en verjongde cursistenpopulatie. uitbouw van de individuele leertrajecten. taalbeleidsondersteuning in de zorgopleidingen van het TKO in samenwerking met het Huis van het Nederlands (zie hieronder). Huis van het Nederlands In de periode 2010-2012 werkte het Huis van Nederlands verder aan zijn aanbod aan taalondersteuning: verdere ontwikkeling van de kwaliteitsondersteuning van het NT2-aanbod voor volwassenen om de omkadering voor NT2-trajecten en de ondersteuning van NT2cursisten te versterken. Doel is de slaagkansen van de cursisten verhogen en hen laten kennismaken met en participeren binnen een Nederlandstalig netwerk. taalbeleidsondersteuning in het hoger onderwijs en in het tweedekansonderwijs. Het hoger onderwijs wordt meer en meer geconfronteerd met taalzwakke studenten en in het tweedekansonderwijs stromen steeds meer anderstalige Brusselaars in. Het Huis ondersteunt deze instellingen bij het wegwerken van nodeloze taaldrempels en bij het inbouwen van maximale taalleerkansen binnen de opleiding. ontwikkeling van ‘De taalgarage’ waar men terecht kan voor informatie en oriëntering in het kader van zelfstudie NT2.
34
Operationele doelstelling 3.3: De VGC continueert in de periode 2008-2013 een dienstverlening die een meerwaarde biedt aan scholen en opleidingscentra op het vlak van de renovatie, de aanpassing en de verfraaiing van de bestaande infrastructuur. Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 Per jaar uitvoering van De prestatie is behaald. infrastructuurwerken in minstens 16 scholen en adviesverlening aan scholen (meetfactor: overzicht betrokken scholen) Uitbreiding van de werking van het De prestatie is behaald. Schoolinterventieteam (meetfactor: overzicht uitbreiding) Korte stand van zaken Schoolinterventieteam en Casablanco Via het Stedenfonds werd verder geïnvesteerd in de verbetering en de vernieuwing van schoolinfrastructuur, en dat in combinatie met opleiding en begeleiding naar duurzame tewerkstelling (zie SD3-OD5). De dienstverlening van de vzw’s SIT (Schoolinterventieteam) en Casablanco bestaat uit de uitvoering van renovatie- en herstellingswerken in Nederlandstalige scholen in heel het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Daarnaast bevorderen beide initiatieven de socio-professionele inschakeling van moeilijk bemiddelbare werkzoekenden door werkervaring op maat van deze doelgroep te organiseren, met sociale begeleiding en een specifieke omkadering. Het SIT voerde tijdens de periode 2010-2012 infrastructuurwerken uit in een 120-tal scholen (ongeveer 40 per jaar). Casablanco werkte samen met het Schoolinterventieteam op 18 van deze werven (ongeveer 6 per jaar). Operationele doelstelling 3.4: De VGC creëert in de periode 2008-2013 maximale ontwikkelingskansen voor kinderen en jongeren via formeel en informeel leren en via het vergroten van het welbevinden van leerlingen, schoolteams en ouders. Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 Ondersteuning en/of opstart acties die een stimulerende De prestatie is behaald. informele leeromgeving bieden aan kinderen en jongeren en acties ter bevordering van het gebruik van het Nederlands buiten de school(m)uren (meetfactor: overzicht acties, bereikte kinderen en jongeren, en betrokken derden) Korte stand van zaken Brede School Een Brede School is een netwerk van een of meerdere scholen en een of meerdere organisaties uit andere sectoren (jeugd, sport, gezondheid, gezin …). Met dit netwerk worden de noden en de mogelijkheden van de buurt, van de kinderen en de jongeren en van hun ouders onderzocht om hier maximaal te kunnen op inzetten. Het doel is om via een geïntegreerde aanpak een brede leef- en leeromgeving te creëren waar kinderen en jongeren zich ten volle kunnen ontplooien, hun talenten kunnen ontwikkelen, Nederlands buiten de school(m)uren kunnen gebruiken … De VGC ondersteunt via het Stedenfonds verschillende Brede Schoolinitiatieven. Tijdens de schooljaren 2010-2011 en 2011-2012 ging het om Brede School Kuregem en Brede School BROM. In de periode januari-augustus 2012 kwamen hier Brede School Helmet, Brede School Laken en Brede School De Waaier bij. In het voorjaar van 2012 werd een gesloten oproep Brede School gelanceerd. Sinds september 2012 zijn er daardoor 24 door de VGC erkende Brede Scholen (in samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap) waarvan er 7 met Stedenfondsmiddelen gefinancierd worden.
35 Om Brede Scholen niet alleen financieel maar ook inhoudelijk te ondersteunen richtte de VGC in de schoot van het Onderwijscentrum Brussel het Platform Brede School Brussel op (zie ook SD3-OD1). Het platform ontwikkelt expertise (materiaal- en methodiekontwikkeling) over Brede School, organiseert maandelijkse vormingen voor de lokale coördinatoren en voor de partners in de Brede School, brengt de lokale Brede School-coördinatoren bovenlokaal samen om ze te coachen, … Walala Naast Brede School ondersteunt de VGC spelotheek Walala via Stedenfondsmiddelen. Ook hier is het doel om kinderen en jongeren een stimulerende informele leeromgeving te bieden. In Walala kunnen gezinnen, scholen en organisaties spelmateriaal uitlenen, maar ook ter plaatse in de speelruimte spelen. Er wordt veel belang gehecht aan taalondersteunend en talig spelmateriaal en aan de rol van de ouder bij het spelen. Van het schooljaar 2009-2010 tot en met het schooljaar 2011-2012 hadden 55 scholen en organisaties een abonnement bij Walala. Via trajecten met scholen werden tijdens deze periode ongeveer 1.000 leerlingen bereikt. In de periode 2010 en 2011 hadden 120 gezinnen een abonnement bij Walala. Er werden in 2010 en 2011 ongeveer 500 ouders en 750 kinderen bereikt. Zomer- en Lenteschool In de periode 2010-2012 werd de Zomerschool voortgezet en uitgebreid met een editie tijdens de krokusvakantie: de Lenteschool. Het Onderwijscentrum Brussel (zie ook SD3-OD1) organiseert de Zomer- en Lenteschool voor anderstalige nieuwkomers jonger dan 12 jaar om hen via een ruime waaier aan boeiende en uitdagende activiteiten op een speelse manier in contact te brengen met het Nederlands. Doel is de kinderen met het nodige zelfvertrouwen een goede start geven in het Nederlandstalig onderwijs. Tijdens alle edities van de Zomerschool (in 2010, 2011 en 2012) werd de maximumcapaciteit van 100 deelnemers bereikt. Telkens werkten ongeveer 20 vrijwilligers (verspreid over 4 weken) mee aan de Zomerschool om de deelnemers te begeleiden en alles in goede banen te leiden. In 2010, 2011 en 2012 werden kinderen bereikt van respectievelijk 18, 24 en 19 nationaliteiten waarvan de grootste instroom uit Brussel stad, Jette, Sint-Jans-Molenbeek en Schaarbeek komt. De Zomerschool bereikt ieder jaar meer scholen, van 26 in 2010 naar 39 in 2011 en 41 scholen in 2012. Het aantal kinderen dat aan de Lenteschool deelnam in 2010, 2011 en 2012 is respectievelijk 19, 43 en 32. De deelnemende kinderen hebben uiteenlopende achtergronden (18 nationaliteiten in 2010, 24 in 2011 en 19 in 2012).
36
Operationele doelstelling 3.5: De VGC verhoogt in de periode 2008-2013 de professionele en sociale vaardigheden van volwassenen in functie van een duurzame integratie op de arbeidsmarkt Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 Ondersteuning van initiatieven die opleiding en/of De prestatie is behaald. werkervaring gecombineerd met een opleiding of leertraject organiseren in de sectoren bouw, zorg en horeca (meetfactor: overzicht van de opleidings- en werkervaringsinitiatieven, registratie van resultaten op vlak van in-, uit- en doorstroom, opleidingsplan, taalbeleidsplan, dienstverlening en samenwerkingsverbanden) Korte stand van zaken De acht opleidings- en werkervaringsprojecten die de VGC in de periode 2010-2012 met Stedenfondsmiddelen ondersteunde, zijn te situeren in drie sectoren; de bouwsector/ onderhoudsector (vzw Schoolinterventieteam, vzw Casablanco (zie ook SD3-OD3) en vzw Baita); de zorgsector (vzw Familiehulp, vzw Solidariteit voor het Gezin, vzw De Buiteling, vzw Elmer) en de horeca (vzw eat). Deze projecten bieden laaggeschoolde langdurig werkzoekenden een werkervaringstraject aan. De duur van het traject voor de doelgroepwerknemers kan verschillen, ook naargelang het type contract: gemiddeld is dit 1 à 2 jaar voor een art. 60 contract (via OCMW) en 2 jaar voor een DSP-contract (via Gewestelijk doorstromingsprogramma). Het traject bereidt de deelnemers voor op hun doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt. Verder bieden de projecten reële tewerkstellingskansen voor langdurig werkzoekenden en de projecten hebben een dienstverlening die gelinkt is aan het VGC-netwerk en/of inspeelt op maatschappelijke noden in Brussel (kinderopvang, renovatie scholen…). In 2008 werden drie sectorale samenwerkingsverbanden opgericht ter versterking van de opleidings- en werkervaringsprojecten en met als voornaamste doel het verbeteren van de doorstroom naar werk via extra begeleiding van de deelnemers aan het eind van hun opleiding of werkervaring. Concreet wordt per sector (bouw, zorg en horeca) een sectorondersteuner ingezet. Voor de bouw- en zorgsector treedt vzw Groep Intro op als sectorondersteuner. Voor de horecasector is vzw JES de trekker van het samenwerkingsverband. De sectorondersteuning gebeurt in nauwe samenwerking met vzw Tracé Brussel en de Brusselse werkwinkels. Concrete kwantitatieve resultaten (indicatief) worden als volgt samengevat: Tijdens de periode 2010-2011 namen 347 werkzoekenden deel aan één van de 24 opleidings- en werkervaringsprojecten die zijn aangesloten bij de sectorale samenwerkingsverbanden bouw, zorg en horeca. Een groot deel van de deelnemers stroomde door naar werk (64%) of naar een verdere opleiding (12%). Een meer uitgebreide rapportage van de resultaten op vlak van in-, uit- en doorstroom wordt weergegeven in het rapport van de maatschappelijke indicatoren (zie indicator 12).
37 Operationele doelstelling 3.6: De VGC implementeert in de periode 2008-2013 het Vlaams decreet Lokaal Sociaal Beleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De VGC wil met deze implementatie enerzijds de toegankelijkheid van het welzijnsaanbod verhogen en anderzijds de samenwerking tussen de welzijnsvoorzieningen verhogen, met maximaal behoud van de capaciteit op eerste en tweede lijn. Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 De VGC zal in de 8 zones inzetten op gebiedsdekkende De prestatie is behaald. aanwezigheid en gedecentraliseerd werken, het ontwikkelen van samenwerkingsverbanden met lokale partners, het ontwikkelen van een gedragen visie rond onthaal die bruikbaar is binnen het Lokaal Sociaal Beleid en de ontwikkeling van vormingssessies ter ondersteuning van lokale diensten met een onthaalfunctie (meetfactor: rapportage van de partnerschappen en de samenwerkingsovereenkomsten) Ondersteuning van acties op het vlak van De prestatie is behaald. armoedebestrijding en opvang van thuislozen (meetfactor: aard van de ondersteuningsacties) Continuering van een arbeidszorgproject (meetfactor: De prestatie is behaald. aantal deelnemers + doorstroom naar de arbeidsmarkt) Korte stand van zaken Lokaal Sociaal Beleid De VGC heeft een regierol in de uitvoering van het Vlaams decreet Lokaal Sociaal Beleid in Brussel. Het beleidsplan Lokaal Sociaal Beleid 2010-2015 betekende een nieuwe start voor verder overleg en samenwerking met de organisaties op het terrein. De visieontwikkeling en de beleidsimplementatie wordt maandelijks opgevolgd in de stuurgroep Lokaal Sociaal Beleid. De gebiedsdekkende aanwezigheid werd gerealiseerd door een samenspel van organisaties. De twee Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW’s) fungeren als lokale aanspreekpunten én staan in voor het opzetten van samenwerkingsverbanden, de organisatie van vormingen, de backoffice voor het beantwoorden van complexere zorgvragen in de lokale onthaalpunten. De lokale dienstencentra (LDC) realiseerden een gebiedsdekkende werking door de functie van onthaalpunt op te nemen. Hiervoor werd samen met de Brusselse Ondersteuningscel voor de Dienstencentra (OD 3.8) een concept voor de onthaalpunten in de LDC en de vorming van de onthaalmedewerkers uitgewerkt. Daarnaast werden de Werkingen Maatschappelijk Kwetsbare Jeugd (via D’Broej vzw), Straathoekwerk van JES vzw, Solidariteit voor het Gezin vzw, Nasci vzw, als onthaalpunt in het kader van het Lokaal Sociaal Beleid. De VGC investeerde in de Interprovinciale Sociale Kaart als ondersteunend instrument. Armoedebestrijding en opvang van thuislozen Het project ‘Bruggenbouwer’ van de vzw Begeleid Wonen Brussel resulteerde in een netwerkorganisatiemodel rond intersectorale samenwerking tussen 13 organisaties uit de sector personen met een handicap en de thuislozensector . Het project werd afgerond met een studiedag in maart 2012. Uit het ontwikkelingswerk van Emancipatie Via Arbeid vzw voor de “kernstructuur Oase” (in 2010 opgestart onder OD 3.6 en sinds 2011 ondergebracht onder OD 3.7) groeide het Maison Biloba Huis uit tot innovatief woonzorgproject voor kansarme senioren in een zeer kwetsbare buurt. Continuering arbeidszorgproject Het arbeidszorgproject van Atelier Groot Eiland werd gecontinueerd. Het project biedt een tewerkstellingskader op vrijwillige basis aan voor deelnemers die wel in staat zijn om te werken, maar niet voldoen aan de voorwaarden van de (sociale) economie. Een structurele erkenning van deze werking is momenteel niet mogelijk.
38
Operationele doelstelling 3.7: De VGC ondersteunt in de periode 2008-2013 inhoudelijke, conceptuele en praktische diensten in het kader van woonzorgzones en ondersteunt de opstart van Nederlandstalige gezondheidsinitiatieven. Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 Uitbouw en operationalisering van de woonzorgzones en De prestatie is behaald. zorgvernieuwingsinitiatieven door het kenniscentrum ‘Senioren met (woon)zorg’ (meetfactor: Inhoudelijk masterplan kenniscentrum en geboden ondersteuning) Operationalisering uitgebreide buurtconciërge (meetfactor: De prestatie is behaald. concrete uitbreiding, aantal en soorten tussenkomsten) Opstart van minimum 1 bijkomend wijkgericht De prestatie is behaald. gezondheidsinitiatief (meetfactor: naam) Opstart van minimum 1 bijkomend geriatrisch dagverzorgingscentrum (meetfactor: naam) Continuering ondersteuning voor beginnende Nederlandstalige huisartsen en de huisartsenwachtpost(en) (meetfactor: overzicht ondersteuningsinitiatieven) Continuering en afronding campagne ter promotie van de zorgberoepen in het secundair onderwijs (meetfactor: aantal schoolbezoeken)
De prestatie is behaald.
De prestatie is behaald.
De prestatie is behaald.
Korte stand van zaken Uitbouw en operationalisering van de woonzorgzones en de zorgvernieuwingsinitiatieven door het kenniscentrum ‘Senioren met (woon)zorg’ Het Masterplan Woonzorgzones Brussel is de blauwdruk voor de verdere uitbouw van het zorgaanbod voor Nederlandstalige ouderen en andere zorgbehoevenden in Brussel. Dit Masterplan wordt opgevolgd door de Stuurgroep Woonzorg waar de VGC deel van uitmaakt. Het Kenniscentrum Woonzorg Brussel kreeg de opdracht om deze inhaaloperatie te begeleiden en knowhow op te bouwen. Er werden 94 extra woonzorgplaatsen gerealiseerd, en dat aantal zal tegen het einde van de Stedenfonds-overeenkomst nog stijgen. De eerste 2 dagverzorgingscentra werden geopend. Voor de bouw van 130 serviceflats werden investeerders gevonden. In de sector Personen met een Handicap werd een nursing-unit uitgebouwd, een aanbod voor personen met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH) en er staan projecten op stapel voor de uitbouw van ondersteuningsactiviteiten dagelijks leven (ADL), persoonlijke assistentiebudgetten (PAB) en concrete opvang van personen met een fysieke handicap en van Korsakov-patiënten. Het Steunpunt Woningaanpassing Brussel richt zich naar ouderen en zorgmedewerkers en beoogt het levensloopbestendig wonen en de verhoogde zelfredzaamheid van zorgbehoevenden. Er werd ook gestart een innovatief project met focus op wijkgerichte netwerkontwikkeling. Tijdens de Staten-Generaal Woonzorg Brussel in december 2012 werden de resultaten van het onderzoek naar de noden van Brusselse ouderen en aanbevelingen over de woonzorg gepresenteerd en het toekomstige (Vlaamse) beleid betreffende de woonzorg in Brussel besproken. Sinds 2011 werd ook het ontwikkelingswerk van EVA vzw inhoudelijk ondergebracht onder deze Stedenfondsdoelstelling, met het oog op de oprichting van nieuwe buurt- en nabijheidsdiensten (Maison Biloba Huis, Liedtssite). Operationalisering uitgebreide buurtconciërge De klusdiensten hebben zich stapsgewijs geheroriënteerd naar de doelstellingen en het publiek van het woonzorgbeleid. De dienstverlening van de klusdiensten kon worden uitgebreid door onderlinge samenwerking en doorverwijzing, wederzijdse doorverwijzing door en naar andere woonzorgpartners
39 (lokale dienstencentra, zorgregisseurs, OCMW’s, buurt- en nabijheidsdiensten), en inschakeling via bijkomende financiering in de (Duurzame) Wijkcontracten. Opstart van minimum 1 bijkomend wijkgericht gezondheidsinitiatief Het Wijkgezondheidscentrum MediKuregem dat in 2008 is opgestart, werd verder ondersteund via een buurtgericht multidisciplinair proefproject dat focust op gezonde voeding en beweging bij diverse culturen en kansengroepen. Het project richt zich op een breed publiek en op gezinnen met kinderen tot 12 jaar. Sinds 2011 werd de functie van diëtiste-gezondheidspromotor uitbegreid naar andere Brusselse wijken en organisaties. Het project ‘Beweegmaatjes’ is een in 2012 opgericht samenwerkingsverband tussen de 3 Brusselse CLB’s (vzw Triptiek), de sportdienst van de VGC, vzw Buurtsport Brussel, vzw Huis der Gezinnen, vzw Link=Brussel, vzw Solidariteit voor het Gezin, Wijkgezondheidscentrum MediKuregem (diëtiste) en Logo Brussel. Het werd sector- en netoverschrijdend uitgewerkt in 3 Brusselse kansarme wijken: Anderlecht-Kuregem, Brussel centrum en Schaarbeek. Het project richt zich in eerste instantie naar kinderen die beginnend overgewicht vertonen (1ste leerjaar) en hun gezin, maar het is tegelijk een open aanbod. De klemtoon ligt op een positieve benadering van voeding, opvoeding en beweging. Kinderen worden gestimuleerd om deel te nemen aan het middag- en naschoolse sportaanbod in hun school en ook om te sporten in hun vrije tijd. De ouders worden gemotiveerd om deel te nemen aan een oudercursus over voeding en opvoeding (Ratatouille). Opstart van minimum 1 bijkomend geriatrisch dagverzorgingscentrum In verschillende woonzorgzones worden nieuwe projecten voor dagverzorgingscentra voorbereid, waarbij gepoogd wordt een aanbod te creëren dat rekening houdt met verschillende specifieke noden van verschillende types zorgbehoevenden. Het geriatrische dagcentrum voor ouderen met een niet-aangeboren hersenletsel op de site van Terranova (Brussel-Stad) opende in 2010 als eerste Nederlandstalige dagverzorgingscentrum in Brussel en werd uitgebouwd met middelen van het Vlaams Brusselfonds. Arcus (Sint-Agatha-Berchem) is in september 2010 gestart met een dagverzorgingscentrum dat een publiek met veelal psychische problemen bereikt. Continuering ondersteuning voor beginnende Nederlandstalige huisartsen en de huisartsenwachtpost(en) Steeds minder Nederlandstalige artsen werden bereid gevonden om met het eigen voertuig huisbezoeken te doen in Brussel in het kader van de huisartsenwacht, onder meer door mobiliteits-, parkeer- en veiligheidsproblemen. Daarom heeft de vzw Brusselse Huisartsenkring (BHAK) de ‘Taxidienst voor de rijdende huisartsenwacht’ in het leven geroepen. Huisartsen die bereid zijn om rijdende wacht te doen, kunnen gratis een beroep doen op een taxi om naar hun patiënt te gaan en terug te keren. De overgrote meerderheid van de artsen doet een beroep op deze dienstverlening voor wachtbezoeken, huisbezoeken ’s nachts (veiligheid), of bezoeken in buurten waar het moeilijk parkeren is of buiten de eigen gemeente (afstand). Het is een van de troeven om (toekomstige) huisartsen voor Brussel te doen kiezen. In 2011 namen 73 huisartsen deel aan de rijdende wacht (68 in 2010), van wie 66 (54 in 2010) regelmatig of sporadisch een beroep deden op de taxiservice. In de eerste 9 maanden van 2012 werd voor 62% van de huisbezoeken gebruik gemaakt van een taxi. Continuering en afronding campagne ter promotie van de zorgberoepen in het secundair onderwijs Health-team (H-team) van het Huis voor Gezondheid richt zich op leerlingen uit het secundair onderwijs (ASO en TSO) in Brussel en de rand. Het H-team bestaat 5 jaar en heeft in die periode 1.513 leerlingen bereikt met 93 sessies. Het H-team bezocht 29 Nederlandstalige secundaire scholen in Brussel en in de rand. Tijdens het schooljaar 2011-2012 werden 17 H-team-sessies in Nederlandstalige scholen gegeven, waarvan 9 in scholen uit Brussel. Na het bezoek van het H-team, werden ook klassikale inleefmomenten achter de schermen van een zorginstelling aangeboden. Het werd H-team uitgebreid met andere bachelors en masters. Voor het schooljaar 2012-2013 werden
40 11 nieuwe gidsen gevonden. In totaal zijn er nu 27 gidsen: 2 diëtisten, 3 derdemasterstudenten geneeskunde, 1 kinesist, 2 ergotherapeuten en 19 verpleegkundigen. Sinds 2012 werd het H-team uitgebreid met een team verzorgenden (V-team) dat zich richt op de 1ste graad van het BSO en dat leerlingen warm wil maken voor een opleiding in de (thuis)zorgsector en de kinderopvang. In de periode januari-juni 2012 vonden 11 sessies plaats in 4 Brusselse Nederlandstalige scholen die de richting personenzorg aanbieden. Er werden in totaal 141 leerlingen bereikt. Er werd gestart met 5 gidsen, en dit schooljaar gingen 2 nieuwe gidsen aan de slag. De gidsen komen uit verschillende werksettings: 2 uit een woonzorgcentrum, 4 uit de thuiszorg en 1 van kinderoppas ziek kind. Gezien de grote nood aan nieuwe beroepskrachten in de zorgberoepen werd ervoor gekozen om het project verder uit te breiden en dus voorlopig niet af te ronden.
Operationele doelstelling 3.8: De VGC ondersteunt in de periode 2008-2013 de herstructurering van lokale dienstencentra om de dienstverlening te verbreden, te versterken en te verdiepen. Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 Implementatie nieuwe organisatievorm voor de Lokale De prestatie is behaald. Dienstencentra (meetfactor: overzicht aanbod van de lokale dienstencentra ) De ontwikkeling van een registratie- en planningssoftware De prestatie zal behaald worden op voor de lokale dienstencentra (meetfactor: de toewijzing 31/12/2013. van de opdracht) Korte stand van zaken De Brusselse Ondersteuning Dienstencentra (BOD) van de vzw Brusselse Welzijns- en Gezondheidsraad kreeg de ondersteuningsopdracht voor de herstructurering van de lokale dienstencentra. De herstructurering van de lokale dienstencentra is een proces dat permanent wordt afgestemd op nieuwe evoluties in de realisatie van het spreidingsplan (uitbouw nieuwe lokale dienstencentra), het lokaal sociaal beleid en de sector van de woonzorg. Zo werd in de periode 20102012 sterk geïnvesteerd in de hervorming van het onthaal van de lokale dienstencentra tot onthaalpunten lokaal sociaal beleid, in de nodige vorming en ondersteuning in dit kader (OD 3.6), in de samenwerking met woonzorgpartners, in de introductie van de zorgregisseurs en in de interculturalisering van de zorg. Bij de implementatie van de nieuwe organisatievorm diende bovendien rekening gehouden te worden met grote verschillen in de draagkracht en de ontstaansgeschiedenis van de lokale dienstencentra. Nieuw opstartende lokale dienstencentra en dienstencentra die problemen ondervinden, worden vraaggestuurd begeleid en ondersteund door de BOD. Om de herstructurering in de toekomst efficiënter en doelgerichter te maken werd geopteerd voor de invoering van registratie- en planningssoftware. Voor de verzameling en de verwerking van relevante informatie voor kwaliteitsbewaking en beleidsvoorbereiding is er nood aan een centraal gehoste registratie- en planningstool voor de lokale dienstencentra (dienstverlening, inschrijvingen, adresbeheer, facturatie, opvolging van klanten en leveranciers en relevante informatie voor de verdere uitbouw van het lokaal sociaal beleid), waarbij registratie- en planningsgegevens lokaal kunnen ingevoerd worden. Na een eerste marktverkenning werden de lokale dienstencentra bevraagd over hun noden en verwachtingen hieromtrent. Deze input vormt de basis voor de ontwikkeling van de plannings- en registratiesoftware en de architectuur van de registratie- en planningstool. Eind 2013 zal het systeem, incl. de hosting operationeel zijn.
41
Operationele doelstelling 3.9: De VGC bouwt in de periode 2008-2013 het sociaal vervoer verder uit om het werken met vrijwilligers en lokale dienstencentra te bevorderen. Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 Continuering werking van Sociaal Vervoer Brussel en De prestatie is behaald. structurele samenwerking met lokale dienstencentra (meetfactor: aantal ritten en cliëntbereik) Uitbreiding vrijwilligerswerking (meetfactor: aantal De prestatie is behaald. vrijwilligers) Korte stand van zaken Sociaal Vervoer Brussel vzw maakt deel uit van het netwerk van woonzorgvoorzieningen en draagt vanuit zijn vervoersopdrachten bij tot het levensloopbestendig wonen door personen met een verminderd zelfvermogen. Sinds zijn Vlaamse erkenning als dienst aangepast vervoer werd de dienst ook aanvullend gefinancierd als vervoerdienst voor mensen met een ernstige (fysieke) mobiliteitsbeperking. De werking van Sociaal Vervoer Brussel vzw werd voortgezet. Het aantal gepresteerde ritten is tussen 2008 en 2011 met 19% gestegen, het aantal geweigerde ritten met 36% gedaald. Binnen het RUN!project speelt Sociaal Vervoer Brussel met de hulp van vrijwilligers creatief in op de grote onbeantwoorde noden met bestaande middelen. Zo stelt de organisatie bijvoorbeeld een chauffeur ter beschikking van mensen die wel een auto hebben maar niet in staat zijn om te rijden of stippelen ze lange trajecten uit met trein en/of andere collega-aanbieders. Naast de vzw Sociaal Vervoer Brussel nemen ook de lokale dienstencentra decretaal vastgelegde vervoersopdrachten op in het kader van het woonzorgbeleid. De meeste lokale dienstencentra organiseren zelf het vervoer dat rechtstreeks verbonden is aan de werking: vervoer van maaltijden, vervoer van cliënten van en naar de activiteiten van het centrum, collectief vervoer tijdens de boodschappendienst of groepsuitstappen of logistiek vervoer voor de organisatie van de eigen werking. Over de samenwerking en afstemming van het vervoer van de vzw Sociaal Vervoer Brussel en de lokale dienstencentra werd in samenspraak met de partners in 2011 een conceptnota afgerond. Door nieuwe evoluties in de decretale kaders/herstructureringen in zowel de sector van vervoer voor personen met een mobiliteitsbeperking als in de sector van de lokale dienstencentra werd ervoor geopteerd om voorlopig niet te werken met een model van centrale dispatching, maar wel via een netwerkmodel waarbij actieve doorverwijzing en afstemming centraal staan.
42
Operationele doelstelling 3.10: De VGC continueert in de periode 2008-2013 de uitbouw van een fijnmazig netwerk van kinderzorg door de ondersteuning van de uitbreiding of opstart van nieuwe initiatieven in de kinderopvang, de opvoedingsondersteuning en de jeugdhulp. Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 Uitbreiding buitenschoolse opvang volgens het XYZ De prestatie is behaald. principe (meetfactor: aantal bijkomende opvangplaatsen) Ontwikkeling concrete acties voor de buitenschoolse opvang De prestatie is behaald. door een taalondersteuner van de VGC (meetfactor: overzicht ondersteuningsacties) Nieuwe initiatieven in het kader van De prestatie is behaald. opvoedingsondersteuning (meetfactor: aantal nieuwe initiatieven) Het project voor kinderen en jongeren met leer- en De prestatie is behaald. gedragsstoornissen is zelfbedruipend (meetfactor: financiële rapportage) Opstart van minstens 1 bijkomend nieuw initiatief jeugdhulp De prestatie is behaald. (meetfactor: naam initiatief) Uitbreiding buurtgerichte voorschoolse kinderopvang ● De prestatie is behaald. (meetfactor: aantal bijkomende opvangplaatsen) Korte stand van zaken Uitbreiding buitenschoolse opvang volgens het XYZ-principe Tijdens de Stedenfondsperiode werden er in totaal 258 nieuwe kindplaatsen met Stedenfondsmiddelen gerealiseerd in de buitenschoolse opvang. In 2008 lanceerde de VGC een oproep voor capaciteitsuitbreiding IBO’s. Resultaat was de realisatie van 155 nieuwe kindplaatsen in de Brusselse buitenschoolse opvang: IBO Rivieren (31kpl), IBO De Puzzel Vande Borne (20kpl), IBO Havenwijk (59kpl), IBO KIK Odon (21kpl), IBO De Buiteling Vorst (24kpl). De subsidiëring van deze plaatsen is ondertussen overgenomen door Kind en Gezin. In 2012 lanceerde de VGC een nieuwe oproep capaciteitsuitbreiding IBO’s. Die oproep resulteerde in 103 nieuwe kindplaatsen: IBO Buiteling Nieuwland (40kpl), IBO Stroomopwaarts (42kpl) en IBO Helmet (21kpl). De subsidiëring van deze plaatsen is nog niet overgenomen door Kind en Gezin. In 2013 kreeg ook IBO KIK een uitbreiding (9 kpl.). Ontwikkeling concrete acties voor de buitenschoolse opvang door een taalondersteuner van de VGC Tijdens de periode 2008-2013 werden alle Brusselse IBO’s (8 in totaal) ondersteund door de taalondersteuner van de VGC. Deze ondersteuning bestond uit een intensieve coaching (begeleiding op de werkvloer, teamvergaderingen, participatie en observatie), een projectwerking Nederlandse taalstimulering (taalprojecten over voorlezen, meertalige groepen, diversiteit, specifieke vormingen …), het aanbieden van vorming over taal. Nieuwe initiatieven in het kader van opvoedingsondersteuning In 2011 een tweede Baboes-ontmoetingsruimte in ‘Brede School Nieuwland’. Een derde Baboesontmoetingsruimte wordt opgestart na het afronden van de prospectie voor een derde vestiging. Na evaluatie werd het project ‘INLOOP-team Brussel Noord’ van het Centrum voor het Jonge Kind stopgezet. Deze werking kwam onvoldoende tegemoet aan de specifieke noden van de Brusselse kansarme doelgroepen. Het project voor kinderen en jongeren met leer- en gedragsstoornissen is zelfbedruipend Er is een toenemende vraag naar een gespecialiseerde en multidisciplinaire aanpak van taal-, leer- en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en adolescenten, met verschillende sociale en culturele afkomst
43 uit Brussel. De initiatieven ‘Taal- leer- en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en adolescenten’ van het Therapeutisch Centrum voor Kinderen (Lerni) vzw en ‘Leerkliniek’ van het UZ van de Vrije Universiteit Brussel bieden daarop een antwoord. Door de multidisciplinaire diagnose kunnen deze kinderen de juiste extra ondersteuning krijgen en eventueel doorverwezen worden naar andere professionele zorgverleners. Daardoor verhogen hun slaagkansen (vooral op studiegebied). Beide organisaties hebben verdere inspanningen geleverd om elders financiële steun te vinden. De mogelijkheden om elders (structurele) financiële ondersteuning te krijgen, zijn echter beperkt, waardoor de initiatieven voorlopig niet zelfbedruipend kunnen zijn. - De vzw Lerni deed een aanvraag om voor de multidisciplinaire diagnostiek via een RIZIVconventie erkend te worden als CAR (centrum voor ambulante revalidatie). De organisatie heeft echter geen erkenning kunnen krijgen bij het RIZIV. - De Leerkliniek had gesprekken met de Vlaamse overheid (Welzijn en Onderwijs), het RIZIV en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). Tot nu toe werd nog geen concrete piste voor financiering gevonden. Sinds kort onderzoekt de Leerkliniek de mogelijkheid om erkend te worden als multidisciplinair team (MDT) binnen de integrale jeugdhulp, in het kader van de “Intersectorale Toegangspoort” die op 1/1/2014 van start gaat. Om de financiële drempels voor de meest kwetsbare groepen te verlagen werd in 2013 een bijkomende subsidie aan beide initiatieven toegekend. Dit surplus is bestemd voor het substantieel verlagen van de kostprijs per diagnosestelling voor kwetsbare gezinnen. Opstart van minstens 1 bijkomend nieuw initiatief jeugdhulp Het ‘1+1=3’-project dat het Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Brussel indiende in naam van de Regionale Stuurgroep van Integrale Jeugdhulp Brussel werd afgerond in 2010. Het project ging uit van een intersectorale samenwerking tussen enerzijds de tweedelijnsvoorzieningen uit de sectoren Jongerenwelzijn (AJW), het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) en de Centra Geestelijke Gezondheidszorg (CGGZ) en anderzijds de kinder- en jeugdpsychiatrie van het UZ Brussel. Het project richtte zich tot jongeren uit de Brusselse context met gedrags- en emotionele problemen, problematische opvoedingssituaties en/of een verstandelijke, functionele of psychosociale beperking, opgroeiend in een context met meervoudige risico’s. Doel van het project was de discontinuïteit in de hulpverlening ten aanzien van deze doelgroep te vermijden door de draagkracht van de hulpverleners binnen de jeugdhulpvoorzieningen te verhogen. Uitbreiding buurtgerichte voorschoolse kinderopvang De buurtgerichte voorschoolse kinderopvang kende een sterke uitbreiding: 130 kindplaatsen (kpl) in de erkende kinderdagverblijven. De oproep Kinderdagverblijven in 2011 resulteerde in 53 bijkomende plaatsen: KDV Nieuwkinderland (23 kpl), KDV Joost-e-Fien (3 kpl), KDV De Kollebloem (8kpl), KDV VRT Ukkepuk (12kpl), KDV Onze Vriendjes (7 kpl). 29 van deze plaatsen werden intussen in 2012 door Kind en Gezin overgenomen (22 kpl Nieuwkinderland en 7 kpl Onze Vriendjes). De bijkomende uitbreiding met Stedenfondsmiddelen naar aanleiding van de overname door Kind en Gezin in 2012 leverde opnieuw een uitbreiding met 29 kindplaatsen op: KDV De Kollebloem (13kpl) en KDV De Zinnekes (16kpl). De diensten voor onthaalouders van de KAV Kinderopvang vzw en Solidariteit voor het Gezin vzw werden opgestart, maar het aantal geschikte kandidaat-onthaalouders ligt zeer laag in Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Veel kandidaten spreken onvoldoende Nederlands of beschikken niet over geschikte huisvesting. De diensten slaagden er desondanks in om tot nu toe 24 extra kindplaatsen te realiseren in het Brussels hoofdstedelijk gewest.
44
Operationele doelstelling 3.11: De VGC versterkt in de periode 2008-2013 de kwaliteit en de slagkracht van de gemeenschapscentra door hen te ondersteunen in hun rol als knooppunt voor lokale netwerken, lokaal overleg en brede initiatieven. Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 afronding implementatie van het nieuwe organisatiemodel De prestatie is behaald. (meetfactor: nieuw organisatiemodel) De personeelsinjectie bij de gemeenschapscentra zorgt De prestatie is behaald. ervoor dat de centra initiatieven en/of netwerken ontwikkelen of ondersteunen in functie van een sterkere lokale verankering in de wijken. De gemeenschapscentra stellen zich op als knooppunt voor lokaal overleg en lokale inspraa, en denken mee concepten rond ‘brede’ gemeenschapsvoorzieningen uit. (metfactor: aantal ondersteunde gemeenschapscentra, aantal brede initiatieven, het proces, het bereik en de participatie aan de brede initiatieven en overzicht van de samenwerkingsverbanden en/of netwerken) Korte stand van zaken (inclusief van SD1-OD3, laatste prestatie) Op 25 september 2008 werd de entiteit Gemeenschapscentra opgericht : de staf entiteit Gemeenschapscentra en de 22 gemeenschapscentra vormen samen deze nieuwe entiteit. De entiteit staat in voor de coördinatie, begeleiding en ondersteuning van de werking van de gemeenschapscentra en maakt deel uit van de algemene directie Cultuur, Jeugd en Sport. De volgende zaken werden gerealiseerd: Implementatie van het nieuwe organisatiemodel De uitbouw van een staf van de entiteit Gemeenschapscentra om de centra goed te kunnen ondersteunen in hun proces tot professionalisering is gerealiseerd. De gemeenschapscentra worden ondersteund in het uitbouwen van een lokaal netwerk door 11 deskundigen ‘communicatie en netwerken’. Zij hebben de taak om een efficiënte communicatie en een efficiënt netwerk uit te bouwen en de onthaalfuncties binnen het centrum te verbeteren. Daarom hebben ook de onthaalmedewerkers een traject doorlopen. De uitbouw van de samenwerkingsverbanden tussen 2 of meerdere gemeenschapscentra is in proeffase. De overlegplatformen functioneren op structurele basis, met maandelijkse vergaderingen: overleg centrumverantwoordelijken, overleg vrijwilligers-bestuurders. Het netwerk tussen de beroepskrachten wordt uitgebouwd in de vorm van collega-groepen die op regelmatige basis samenkomen: collega-groep programmatoren, collega-groep sociaal-cultureel werk, werkgroep educatie, commissie scholenwerking, werkgroep theatertechniek, overleg communicatiemedewerkers … Cultuurcentrum Brussel als zijnde het netwerk van de 22 gemeenschapscentra, zowel op het vlak van culturele programmatie, educatie en sociaal-cultureel werk, heeft een gezicht gekregen via een communicatiecampagne. Het krijgt invulling door het beheer van subsidiegelden door de collega-groep programmatoren. Het personeel in de gemeenschapscentra wordt beschouwd als VGC-personeel en is grotendeels overgenomen door de VGC. In het vormingsbeleid is er veel aandacht voor het werken met vrijwilligers en voor ondersteuning van samenwerkingsverbanden. Het Brussels Sociaal-Cultureel [Net]werk (BSCN, cf. prestatie SD3-OD13) werd geïntegreerd in de entiteit. Die integratie leidde tot de aanstelling van een stafmedewerker
45 sociaal-cultureel werk binnen de staf entiteit Gemeenschapscentra en de oprichting van een collega-groep sociaal-cultureel werk. Een aantal van de door BSCN ontwikkelde methodieken staan ter beschikking van de gemeenschapscentra. Op regelmatige basis worden er ook werkdagen en/of studiedagen georganiseerd voor de stafmedewerkers
over mogelijke methodieken. Ondersteuning van brede initiatieven De 4 individuele Stedenfondsprojecten van evenveel gemeenschapscentra worden opgevolgd en ondersteund door de staf entiteit. De gemeenschapscentra sterker lokaal verankerd en knooppunt voor lokaal overleg en inspraak In 2012 werd een nieuwe verordening ‘houdende de organisatie van de Brusselse gemeenschapscentra’ goedgekeurd. In de algemene doelstellingen werden het omgevingsgericht werken en de lokale netwerkontwikkeling verankerd15: ‘De gemeenschapscentra zijn sociaal-culturele organisaties die elk afzonderlijk en als geheel bijdragen aan de integrale leefkwaliteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ze doen dit door een gemeenschapsvormende werking te ontplooien op vlak van - communicatie, onthaal en dienstverlening - culturele participatie, animatie en spreiding - educatie en permanente vorming Vanuit een integrale benadering van de lokale gemeenschap creëren ze dwarsverbindingen tussen de verschillende beleidsdomeinen. Zij werken omgevingsgericht en benutten hierbij de kansen en netwerken uit het lokale werkveld. De gemeenschapscentra kunnen zowel netwerkontwikkelaars als netwerkactoren zijn. Ze ontwikkelen een open en laagdrempelige werking gericht op het realiseren en ontwikkelen van kansen op ontmoeting. De gemeenschapscentra ontwikkelen een strategie om de lokale gemeenschap optimaal bij hun werking te betrekken. Ze hebben hierbij bijzondere aandacht voor de diversiteit inherent aan de stedelijke context. De cruciale rol van de vrijwilligers wordt hierbij verankerd.’ In de nieuwe verordening worden het lokaal overleg en inspraak gestimuleerd door het oprichten van een gemeenschapsforum (cf. SD1-OD3) in elk gemeenschapscentrum. Onder de noemer gemeenschapsforum wordt een veelheid aan initiatieven verstaan die zich richten tot verenigingen, organisaties, instellingen, initiatieven, projecten en burgers met als doel het verzamelen van diverse standpunten, ideeën, uitwisselingen, etc. die zich uiteindelijk kunnen vertalen naar een inhoudelijke werking van het gemeenschapscentrum. Niet met Stedenfondsmiddelen gefinancierd maar het vermelden waard is de participatie van deze centra aan het ‘traject lokaal cultuurbeleid’ naar aanleiding van een nieuw cultuurbeleidsplan 20142019 dat door alle Brusselse gemeenten in 2013 geschreven wordt. Dit toont de inspanningen aan van de centra op het vlak van lokale verankering en netwerking.
15
Verordening, art.5, §2.
46
Operationele doelstelling 3.12: De VGC bouwt in de periode 2008-2013 binnen de beleidsdomeinen jeugd en sport een Nederlandstalig vrijetijdsaanbod uit voor kinderen uit het Nederlandstalig onderwijs. Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 Het jeugd-, spel-, en sportcentrum draait op volle toeren De prestatie is behaald. (meetfactor: overzicht activiteiten en bereik) realisatie van een (gedeeltelijke) fusie van de werkingen met De prestatie is behaald. maatschappelijke kwetsbare kinderen en jongeren (WMKJ) (meetfactor: gemeenschappelijke beleidsvisie, verzelfstandigde structuur) Complementair aan het reguliere sportbeleid van de VGC De prestatie is behaald. ontwikkeling door vzw Buurtsport Brussel van buurtsportinitiatieven voor kinderen uit het Nederlandstalig onderwijs in aandachtswijken. Er wordt gestreefd naar een optimale doorstroom naar sportverenigingen en een verzelfstandiging van een aantal opgezette initiatieven. (meetfactor: registratie van het aanbod, van het aantal deelnemers en van de doorstroom naar Nederlandstalige sportverenigingen, overzicht verzelfstandigde initiatieven) Korte stand van zaken AXIMAX Het jeugdcentrum AXIMAX (onderdeel van de operationele werking van de jeugddienst van de VGC) draait effectief op volle toeren. Jeugdcentrum AXIMAX bestaat 5 jaar en kent een jaarlijkse groei van het aanbod voor kinderen en jongeren zowel tijdens het jaar als in de vakantie. Het aanbod is gevarieerd en kwalitatief en probeert voornamelijk complementair te zijn aan het bestaande aanbod. De vraag voor dit aanbod in een van de armste buurten is groot, waardoor er met wachtlijsten moet worden gewerkt. Om het aanbod toegankelijk te maken voor iedereen voert het jeugdcentrum een prijzenbeleid voor mensen met het OMNIO-statuut of voor mensen die worden doorverwezen via een intermediair (schooldirecteur, gemeenschapscentrum …). Jeugdcentrum AXIMAX is een van de weinige aanbieders in Sint-Joost-ten-Node, en vervult een complementaire taak met betrekking tot het vrijetijdsaanbod voor kinderen en jongeren in de omliggende gemeenten. Het jeugdcentrum heeft een netwerk opgebouwd met tal van belendende initiatieven en is ondertussen ook een begrip in de buurt voor ouders. In 2010 telde Aximax 314 inschrijvingen voor de atelierwerkingen, 405 voor eenmalige activiteiten en 416 voor de vakantiewerking, een jaar later zijn dat er respectievelijk 451, 444 en 412. In 2012 schreven 453 kinderen zich in voor de atelierwerkingen, 413 voor eenmalige activiteiten en 416 voor de vakantiewerking. D’BROEJ Eind 2008 zag de fusie-vzw D’BROEJ - De Brusselse Organisatie voor Emancipatie van Jongeren (cf. voortgangsrapport 2010) het licht. De afgelopen jaren is er vooral veel aandacht gegaan naar het bestuurlijk op poten zetten van de nieuwe fusie-vzw. Dat gebeurde door het uitwerken van een organisatiebestuur, het versterken van de voeling met de lokale deelwerkingen, een beleid over vorming, training en opleiding, en een financieel beleid. In 2011 werd een nieuw convenant gesloten voor een periode van 5 jaar (2011-2015). Het convenant voorziet in de opmaak van een meerjarenplan. Dat meerjarenplan ging van start in januari 2012.
47 De grote lijnen van dat plan kunnen als volgt worden samengevat: 1. Ownership (jongeren worden mee eigenaar van het jeugdhuis); 2. Samen verantwoordelijk voor de jongeren in de buurt; 3. Een kwaliteitsvolle werking; 4. Organisatieontwikkeling; 5. Groeimogelijkheden voor ieder lid door opvolging en trajectbegeleiding; 6. Diversiteitsbeleid. D’BROEJ is een begrip geworden met een ruim bereik dat beantwoordt aan een effectieve nood. Op dit ogenblik stelt vzw D’BROEJ 57 personeelsleden tewerk van wie 12 mensen instaan voor de regionale werking. De WMKJ-sector bereikte in 2010 2.155, in 2011 2.294 en in 2012 2.321 kinderen en jongeren met atelierwerkingen en kampen. Buurtsport Brussel Vzw Buurtsport Brussel is een belangrijke partner voor het VGC-sportbeleid voor de ontwikkeling van een sportaanbod in aandachtswijken. Het aanbod richt zich in de eerste plaats naar diegenen die wegens culturele, sociale of economische drempels geen toegang vinden tot het reguliere sportaanbod. Het aanbod is complementair aan dat van het reguliere VGC-sportbeleid. Jaar na jaar werden er meer sportactiviteiten georganiseerd om beter tegemoet te komen aan de lokale noden. Door een tekort aan Nederlandstalige sportclubs in deze aandachtswijken en doordat de aanwezige clubs vaak niet afgestemd zijn op het publiek, investeerde Buurtsport Brussel ook in de oprichting of begeleiding van sportclubs. De vzw verzelfstandigt opgezette activiteiten daar waar mogelijk en breidt het aanbod uit waar dat kan. Daarbij is er voornamelijk een doorstroom merkbaar naar de clubs die vzw Buurtsport Brussel heeft opgericht. De uitbouw van het sportaanbod wordt gedeeltelijk gerealiseerd door inschakeling van doelgroepwerknemers. Voor elk van deze mensen wordt een individueel opleidings- en tewerkstellingstraject opgezet, aangepast aan de kwaliteiten, werkpunten en toekomstperspectieven. Binnen de wijken waar Buurtsport Brussel actief is, maakt de organisatie als partner deel uit van het lokale netwerk van Nederlandstalige vrijetijds-, welzijns- en onderwijspartners. De vzw heeft doorheen de jaren heel wat methodieken ontwikkeld en good practices verzameld. Die zijn overdraagbaar op Brusselse initiatieven maar dienen ook als inspiratie voor Buurtsportwerkingen in Vlaanderen. Door de jaren heen is de werking van de vzw gegroeid. In de 4 wijken (Kuregem, Brussel-centrum, OudMolenbeek en de Noordwijk) waar vzw Buurtsport Brussel actief is, bestaat er een ruim vakantieaanbod en een regelmatig sportaanbod (naschoolse sportlessenreeksen en middagsport). Het aantal deelnemers aan het vakantieaanbod steeg tussen 2010 en 2011 van 914 naar 1.002. Het aantal sportlessen daalde in diezelfde periode lichtjes van 2.177 naar 2.118. Voor de vrouwenwerking, opgestart in 2010, steeg het deelnemersaantal van 194 in 2010 naar 362 in 2011. Het zwemaanbod voor vrouwen telde 315 deelneemsters. Vanuit de wijkwerking startte Buurtsport Brussel zelf een aantal clubwerkingen op: Brussels Brazilian Jiu Jitsu Academy, Brussels Boxing Academy, Bario Boxing Club 1000, Brussels Jump Club en Boulderbrock. Tot slot werd vanaf 2012 nog een ander initiatief tijdelijk ondersteund via het Stedenfonds: vzw Zonder Handen. Zonder Handen is ontstaan uit een kinderatelier van gemeenschapscentrum De Markten en heeft tot doel een kwalitatief hoogstaand circusaanbod te creëren dat toegankelijk is voor iedereen. De verdere groei is een samenwerkingsverband van De Markten, WMKJ D’BROEJ, IBO (Initiatief Buitenschoolse Opvang) De Buiteling en Buurtsport Brussel. Van 2005-2011 vormden deze partners de stuurgroep van Zonder Handen, als feitelijke vereniging verankerd binnen de structuur van GC De Markten. Door het grote succes van de werking en de sterke identiteit die het circusatelier opbouwde, drong een verzelfstandiging tot een eigen vzw zich op. Met de oorspronkelijke partners als stichtende leden zag vzw Zonder Handen op 1 januari 2012 het licht.
48 Operationele doelstelling 3.13: De VGC vernieuwt en verdiept in de periode 2008-2013 de culturele participatie door het verenigingsleven en de kunsteducatie en –participatie te versterken. Prestatie 2012 Stand van zaken op 31 december 2012 consistent programma inzake verbreding en verdieping De prestatie is behaald. door kunstencentra/cultuurhuizen/ werkplaatsen en bereik van een nieuw publiek (meetfactor: programma) Stimulering en ondersteuning van sociaal-culturele verenigingen in hun zoektocht naar nieuwe doelgroepen. De verenigingen slagen er in om meer, en een divers publiek te bereiken. (meetfactor: overzicht ondersteunde sociaal-culturele verenigingen, overzicht van de bereikte doelgroepen) verwerving van vaste plaats door het Brussels netwerk voor kunsteducatie en publieksbemiddeling en het Brussels Sociaal-Cultureel [Net]werk in het Brussels cultureel landschap (meetfactor: overzicht van de partners met wie ze samenwerken)
De prestatie is behaald.
De prestatie is behaald.
Korte stand van zaken De ondersteuning van zowel kunstencentra, cultuurhuizen, werkplaatsen als van sociaal-culturele verenigingen werd in de periode 2010-2012 voortgezet. De ondersteunde initiatieven zijn grotendeels dezelfde als in 2008-2009. Deze initiatieven werkten verder op hetzelfde elan. Zij bouwen een laagdrempelig activiteitenaanbod uit waarbij er zowel oog is voor het vernieuwen van het publiek als voor het verdiepen van de ervaring. Globaal genomen wordt er bij elk van deze initiatieven direct of indirect gezocht naar mogelijkheden om het publiek te diversifiëren waardoor er een breed palet ontstaat van manieren waarop er met publiek(en) wordt omgegaan. Alle initiatieven naast elkaar bereiken een brede en diverse waaier aan doelgroepen. Twee (nieuwe) initiatieven van Lasso (het Brussels netwerk voor kunsteducatie en publieksbemiddeling) stimuleerden en versterkten deze inspanningen: ‘Kunstcomptoir’ (cf. voortgangsrapport 2008-2009) en ‘Cultuurprojecten voor kansengroepen’. Kunstcomptoir bestond uit een traject voor duurzame deelname aan cultuur van personen in armoede. Het omvat twee afzonderlijke uitwisselingstrajecten tussen een vereniging waar armen het woord nemen (VWAHWN) en de culturele sector. Het intensieve contact tussen VWAHWN en de culturele organisaties stond centraal in dit project. Een derde traject (Kunstcomptoir jr.) bestond uit een vormingstraject tussen een culturele instelling en de werkingen voor maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren (WMKJ). Kunstcomptoir werd als proefproject in 2009-2010 mee ondersteund door het Stedenfonds en vanaf 2011 volledig regulier ondersteund, in uitvoering van de lokale afsprakennota van het participatiedecreet. Het tweede initiatief ‘Cultuurprojecten voor kansengroepen’ bestond uit drie initiatieven die het publiek van de Brusselse culturele sector willen vernieuwen en verdiepen: BabelArt (gericht op allochtonen), Kunst voor Ketjes (gericht op het jeugdwerk) en een studiedag over culturele bemiddelaars. Tot slot werden in de periode 2010-2012 nog een aantal initiatieven tijdelijk ondersteund: een initiatief gericht op de participatie aan culturele en artistieke activiteiten van nieuwkomers, vluchtelingen en asielzoekers; een initiatief gericht op de participatiebevorderende initiatieven in de kanaalzone; twee initiatieven gericht op alternatieve film(festivals); de ondersteuning van de kunsteducatieve werking van een kunsteninstelling en de ondersteuning van een markt waar creatieve ideeën instant getest en ontwikkeld worden in rechtstreeks contact met het Brusselse publiek (winnaar Thuis in de Stad-prijs 2011). Ook al deze nieuwe of kortstondig via het Stedenfonds ondersteunde initiatieven dragen bij aan het bereiken van nieuwe doelgroepen.
49
Lasso is uitgegroeid tot een daadkrachtig netwerk met concrete acties. Dankzij duurzame trajectbegeleiding, vorming, innovatieve projecten en engagement bij diverse overlegplatformen heeft Lasso een uitstekende reputatie verworven bij het werkveld. Het Brussels Sociaal-Cultureel [Net]werk heeft sinds zijn oprichting in 2007 een aantal veranderingen ondergaan, vooral in 2010. Tijdens dat jaar is het netwerk ondergebracht binnen de entiteit Gemeenschapscentra. Meer informatie hierover bij de rapportage over SD3-OD11.
50
3. Deel III: Uitvoering strategische en operationele doelstellingen en prestaties 2009 In het voortgangsrapport 2010 heeft u bij een aantal prestaties aangegeven dat deze later dan 31 december 2009 behaald zouden worden. In dit deel van het voortgangsrapport geven wij de effectieve stand van zaken van de uitvoering weer. Operationele doelstelling 1.2: De VGC versterkt in de periode 2008-2013 de kwaliteit van het bestuur door te investeren in een wetenschappelijke onderbouw van het beleid Prestatie 2009 Stand van zaken Creatie instrumenten (waaronder registratiesystemen De prestatie is behaald op speelpleinen en WMKJ’s) om het Stedenfondsprogramma 31/12/2012. statistisch op te volgen (meetfactor: overzicht instrumenten) Korte stand van zaken De meet- en weetcel leverde een bijdrage bij de creatie van instrumenten om het Stedenfondsprogramma op te volgen. Ook ondersteunt en adviseert de meet- en weetcel VGC-diensten bij het ontwikkelen en verbeteren van registratie- en rapporteringsinstrumenten. Het gaat onder meer over de VGCtaalondersteuners, de WMKJ’s (D’BROEJ), etc. Verder is in verband met de creatie van instrumenten een gedegen en diepgaand onderzoek gevoerd naar het verzamelen, delen en ontsluiten van informatie binnen de VGC. Doel hiervan is de efficiëntie van de VGC als overheidsadministratie te verhogen enerzijds en anderzijds te komen tot een geharmoniseerde manier om relevante informatie te registreren, te bewaren en rapporteerbaar te maken. De omvang van deze opdracht is niet gering. Deze prestatie werd m.a.w. behaald. Zie opvolging prestaties tegen 2012. Operationele doelstelling 3.6: De VGC bouwt in de periode 2008-2013 het lokaal sociaal beleid uit in zes van de negen zones via de integratie van sociale infopunten en met maximaal behoud van de capaciteit op eerste en tweede lijn Prestatie 2009 Stand van zaken op 31 december 2012 In 6 van de 9 zones van het lokaal sociaal beleid inschakeling De prestatie werd gewijzigd. van complementaire initiatieven en samenbrengen van partners en overeenkomst tot het oprichten van een sociaal infopunt (meetfactor: rapportage van de partnerschappen en de samenwerkingsovereenkomsten) Korte stand van zaken De prestatie werd gewijzigd na goedkeuring van het “Actieplan Lokaal Sociaal Beleid 2010-2015” in september 2010 en zoals goedgekeurd in addendum 2 bij de beleidsovereenkomst Stedenfonds. De prestatie werd gewijzigd als volgt: “De VGC zal in de 8 zones inzetten op gebiedsdekkende aanwezigheid en gedecentraliseerd werken, het ontwikkelen van samenwerkingsverbanden met lokale partners, het ontwikkelen van een gedragen visie rond onthaal die bruikbaar is binnen het Lokaal Sociaal Beleid en de ontwikkeling van vormingsessies ter ondersteuning van lokale diensten met een onthaalfunctie (meetfactor: rapportage van de partnerschappen en de samenwerkingsovereenkomsten)” Deze prestatie werd behaald. Zie opvolging prestaties tegen 2012.
51
Bijlage: Overzicht en methodologische evaluatie van de Stedenfondsindicatoren 1. Maatschappelijk effect 1: Bevorderen van de positieve uitstraling van het Nederlands en van de zichtbaarheid van het Nederlandstalig netwerk 1.1. Indicator 1: Aantal leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel naar onderwijsniveau, culturele achtergrond en gezinstaal, in absolute cijfers en percentage Situering Ruim een vijfde van de Brusselaars is jonger dan 18. Al die Brusselse kinderen en jongeren moeten naar school. Ook heel wat leerlingen van buiten Brussel worden aangetrokken door het onderwijs in Brussel. Op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bestaan er twee onderwijssystemen naast elkaar: het Nederlandstalig onderwijs en het Franstalig onderwijs. Ouders die in het Brussels Gewest wonen, kunnen kiezen of ze hun kind(eren) naar het Nederlandstalig of naar het Franstalig onderwijs sturen. Oorsprong van de gegevens Elke eerste schooldag van februari vraagt de Vlaamse Gemeenschapscommissie de leerlingengegevens op van de scholen van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. De respons is steeds 100%. Het merendeel van de resultaten is online raadpleegbaar op www.vgc.be/onderwijs. Evaluatie Deze indicator is duidelijk gedefinieerd en al in grote mate geoperationaliseerd. Dat het bereik van de Nederlandstalige scholen in Brussel de zichtbaarheid van het Nederlandstalige netwerk kan aanduiden, is verdedigbaar. Als indicator voor het tweede gedeelte van het maatschappelijk effect, namelijk de positieve uitstraling van het Nederlands, voldoet deze indicator echter niet. De VGC heeft alleen controle over de rapportering van cijfers. Het blijft enigszins gissen naar de kwaliteit en de meetwijze van de brongegevens. De gegevens over de thuistaal en de culturele achtergrond van de ouders worden ingeschat door de schooldirecties op basis van een richting gevende omschrijving. Daartegenover staan de standaardisatie van de rapportering en de grote absolute aantallen. De verkregen informatie kan daardoor toch evoluties op lange termijn blootleggen. Om die reden zijn de hieronder beschreven evoluties en conclusies betrouwbaar. Toekomstblik In de toekomst wordt werk gemaakt van de verdere digitalisering van de rapporteringsprocedure, en ook van een eenduidige en uniforme operationalisering van de variabelen ‘culturele achtergrond’ en ‘thuistaal’.
52 Rapport 2010 – 2012 De voornaamste vaststellingen van de VGC-februaritellingen 2010–2012 zijn: 1. Er zitten opnieuw meer leerlingen in het Brussels Nederlandstalig kleuter- en lager onderwijs. Het lager onderwijs gaat er het sterkst op vooruit. In het secundair onderwijs is er in 2012 een daling van het aantal leerlingen in vergelijking met 2010 (-72). In 2010 was er nog een forse stijging: +250 tegenover 2009. 2. Het merendeel van de leerlingen zijn Brusselaars (BHG), ongeacht het onderwijsniveau. Het grote aandeel Brusselaars is vooral uitgesproken in het kleuter- en lager onderwijs. Maar de evolutie van ‘verbrusseling’ zet zich vooral door in het gewoon secundair onderwijs. 3. Het merendeel van de leerlingen in het kleuter- en het lager onderwijs heeft een niet-westerse achtergrond, in tegenstelling tot de leerlingenpopulatie in het secundair onderwijs. Het aandeel leerlingen met een westerse achtergrond daalt licht in elk onderwijsniveau. 4. Het aandeel van homogeen Nederlandstalige leerlingen blijft ongeveer gelijk in het kleuteronderwijs en daalt in het lager en in het secundair onderwijs. In het basisonderwijs heeft ongeveer een derde van de leerlingen minstens één Nederlandstalige ouder, ongeveer een derde heeft homogeen anderstalige ouders en ongeveer een derde heeft homogeen Franstalige ouders. In het secundair onderwijs ligt het aandeel leerlingen met minstens één Nederlandstalige ouder nog een stuk hoger (nl. 55%). Het aandeel van homogeen Nederlandstalige leerlingen daalt in elk onderwijsniveau. 1.1.1. Gewoon onderwijs Algemeen Aantal leerlingen in het BNO Kleuteronderwijs Lager onderwijs Secundair onderwijs
Februari Februari Februari Februari Februari 2008 2009 2010 2011 2012 11.173 11.430 11.505 11.578 11.776 13.488 13.680 14.065 14.431 14.850 12.402 12.357 12.607 12.551 12.535
Evolutie 2008-2012 +603 +1.362 + 178
+ 5,4% + 10,1% + 1,4%
Al sinds het schooljaar ’79-’80 stellen we een stijging vast van het aantal kleuters in het Nederlandstalig onderwijs. Die stijging zet zich nog altijd door. Het totaal aantal kleuters in 2012 is 11.776, een stijging met 271 kleuters of 2,4% in vergelijking met 2010. De instroom in de eerste kleuterklas is in 2012 opnieuw gestegen nadat die in 2010 en 2011 eerder stabiel bleef. In 2010 zaten er zo 5.041 kleuters in de eerste kleuterklas. In 2012 waren dat er 5.187, een stijging met 2,9%. In 2012 zaten er 14.850 leerlingen in het Brussels Nederlandstalig lager onderwijs. Dat zijn er 785 of 5,4% meer dan in 2010. Alle leerjaren gaan erop vooruit, maar het eerste leerjaar in mindere mate dan de andere leerjaren. Sinds 2008 is de leerlingenpopulatie in het kleuter- en in het lager onderwijs met respectievelijk meer dan 5% en 10% gestegen. De stijging van het leerlingenaantal is niet verwonderlijk, gezien de bevolkingsgroei en de investeringen van de VGC om de capaciteit in het Brussels Nederlandstalig onderwijs te vergroten. Tussen 2010 en 2012 investeerde de VGC meer dan 23 miljoen euro in 21 projecten. Deze projecten zullen meer dan 3.000 extra plaatsen opleveren. Het aantal scholieren in het secundair onderwijs is in 2012 gedaald met 72 leerlingen in vergelijking met 2010. Zowel de overgang van 2010 naar 2011 als die van 2011 naar 2012 bracht een daling met zich mee. In 2010 was er nog een sterke stijging. Daardoor stellen we voor de volledige periode 20082012 toch een lichte stijging vast.
53 De evolutie opgesplitst per onderwijsvorm, geeft het volgende beeld: Aantal scholieren in het secundair onderwijs, per onderwijsvorm OKAN eerste leerjaar tweede leerjaar ASO TSO BSO KSO
Februari 2008
Februari 2009
Februari 2010
Februari 2011
Februari 2012
109 2.221 2.160 4.465 1.206 1.670 571
131 2.157 2.143 4.497 1.250 1.572 607
191 2.313 2.099 4.399 1.298 1.715 592
225 2.178 2.162 4.383 1.266 1.752 585
197 2.248 2.091 4.433 1.268 1.730 568
Evolutie 2008-2012 + 88 + 27 - 69 - 32 + 62 + 60 -3
(+ 80,7%) (+ 1,2%) (-3,1%) (- 0,7%) (+ 5,1%) (+ 3,6%) (- 0,5%)
De belangrijkste vaststelling uit bovenstaande tabel is dat de instroom in het eerste leerjaar in 2012 gedaald is in vergelijking met 2010 (-2,8%). Over de vijf jaren heen is die instroom wel gestegen (+1,2%). Tussen 2010 en 2012 steeg het aantal leerlingen in het ASO en in het BSO lichtjes. Vooral voor het BSO betekent dat een herstel van het aantal leerlingen na de daling in de jaren 2008-2009. In het TSO en het KSO daalt het aantal leerlingen over de periode 2010-2012. Thuistaal Een blik op de thuistaal kan meer duidelijkheid brengen over het leerlingenprofiel. Sinds het schooljaar 2007-2008 legt de Vlaamse Gemeenschap aan de ouders van alle leerlingen uit het gewoon basisonderwijs een formulier voor dat peilt naar de thuistaal van de leerling. De ouders moeten aankruisen welke taal de leerling meestal spreekt met de vader, de moeder, de broers en zussen, en de vrienden. Een leerling scoort op de indicator ‘Thuistaal geen Nederlands’: - als hij, in een gezin bestaande uit maximaal twee gezinsleden, met niemand Nederlands spreekt; - of als hij, in een gezin met drie gezinsleden, met maximaal één gezinslid Nederlands spreekt. De leerling zelf wordt hierbij niet meegerekend en broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd. De leerlingen werden geteld in de vestigingsplaats waar ze school lopen. Zoals bij de vorige februaritellingen gelden voor de thuistaal de volgende categorieën: - Homogeen Nederlandstalig: de ouder(s) van de leerling is/zijn (beiden) Nederlandstalig. - Taalgemengd: Nederlands + andere taal - Homogeen Franstalig: de ouder(s) van de leerling is/zijn (beiden) Franstalig. - Homogeen anderstalig: alle andere taalcombinaties Belangrijke opmerking: we mogen niet vergeten dat er ruis zit op deze cijfers, aangezien scholen niet altijd de correcte thuistaal van de leerlingen kennen. Aantal en aandeel gezinstaal Kleuteronderwijs Homogeen Nederlandstalig Taalgemengd Homogeen Franstalig Homogeen anderstalig
2008 1.066 9,5% 2.786 24,9% 3.587 32,1% 3.734 33,4%
2009 1.104 9,7% 2.893 25,3% 3.668 32,1% 3.765 32,9%
2010 1.102 9,6% 2.982 25,9% 3.394 29,5% 4.027 35,0%
2011 1.076 9,3% 2.563 22,1% 3.765 32,5% 4.174 36,1%
2012 1.078 9,2% 2.732 23,2% 3.522 29,9% 4.444 37,7%
Relatief verschil in aandeel 20082012 -0,3% -1,7% -2,2% 4,3%
54
Aantal en aandeel gezinstaal Lager onderwijs Homogeen Nederlandstalig Taalgemengd Homogeen Franstalig Homogeen anderstalig
Aantal en aandeel gezinstaal Secundair onderwijs Homogeen Nederlandstalig Taalgemengd Homogeen Franstalig Homogeen anderstalig
2008 1842 13,7% 3375
2009 1615 11,8% 3437
2010 1520 10,8% 3688
2011 1636 11,3% 3543
2012 1477 9,9% 3667
25,0% 4081 30,3% 4190 31,1%
25,1% 4453 32,6% 4175 30,5%
26,2% 4443 31,6% 4414 31,4%
24,6% 4576 31,7% 4676 32,4%
24,7% 4435 29,9% 5271 35,5%
2008 4.180 33,7% 3.031 24,4% 2.605 21,0% 2.586 20,9%
2009 3.885 31,4% 3.131 25,3% 2.638 21,3% 2.704 21,9%
2010 3.763 30,1% 3.233 25,8% 2.819 22,5% 2.694 21,5%
2011 3.419 27,9% 3.545 28,9% 2.570 21,0% 2.721 22,2%
2012 3.453 27,5% 3.496 27,9% 2.996 23,9% 2.590 20,7%
Relatief verschil in aandeel 20082012 -3,8% -0,3% -0,4% 4,4%
Relatief verschil in aandeel 20082012 -6,2% 3,5% 2,9% -0,2%
Het aantal homogeen Nederlandstalige kleuters daalt lichtjes sinds 2009. Ook het aantal taalgemengde kleuters is in dezelfde periode gedaald met 250 of 8,4%. In vergelijking met 2011 stijgt het aantal taalgemengde kleuters wel opnieuw in 2012: + 6,6%. De homogeen Nederlandstalige en de taalgemengde kleuters samen vormen nog 32% van het totaal in 2012 (in vergelijking met 36% in 2010). In 2012 daalde het aantal homogeen Nederlandstalige en taalgemengde leerlingen in het lager onderwijs in vergelijking met 2010. De homogeen Nederlandstalige en de taalgemengde leerlingen vormen samen in 2012 nog 35% van het totaal. Dat is 2% minder dan in 2010. Voor het aantal homogeen Nederlandstalige leerlingen in het secundair onderwijs ten slotte zien we in 2012 een licht herstel in vergelijking met 2011, na een forse daling in vergelijking met 2010. De homogeen Nederlandstalige en de taalgemengde leerlingen vormen samen in 2012 nog 55% van het totaal. Dat is nagenoeg gelijk aan het aandeel in 2010. Culturele achtergrond Op de tellingsformulieren wordt de vraag naar de culturele achtergrond als volgt uitgelegd: “Cijfermateriaal over de culturele achtergrond van de Brusselse kleuters en leerlingen is een belangrijk hulpmiddel om de context en de specificiteit van het Brussels Nederlandstalig onderwijs te schetsen. Hoe grondiger de kennis over het onderwijs, hoe beter het beleid kan worden gevoerd. Helaas is het niet mogelijk om een eenduidige omschrijving te geven van wat een westerse of niet-westerse culturele achtergrond inhoudt. Wij kunnen als uitgangspunt het volgende stellen: ‘Een leerling met een niet-westerse culturele achtergrond is een leerling van wie de ouders en/of de grootouders afkomstig zijn uit een niet-westers land.’ Dat is echter geen sluitende definitie. De uiteindelijke interpretatie van deze vraag laten we dan ook over aan de schooldirectie.”
55 Uit eigen ervaring en uit contacten met de scholen blijkt dat het voor de directies en voor de leerlingensecretariaten heel moeilijk is om deze gegevens te verstrekken. Er zit met andere woorden heel veel ruis op deze cijfers. We mogen dan ook alleen conclusies trekken op lange termijn.
Aantal en aandeel met een westerse achtergrond Kleuteronderwijs Lager onderwijs Secundair onderwijs
2008
2009
2010
2011
2012
5.441 48,7% 7.304
5.426 47,5% 7.305
5.497 47,8% 7.362
4.993 43,1% 6.762
5.322 45,2% 7.008
54,2%
53,4%
52,3%
46,9%
47,2%
7.189
7.463
7.435
7.510
7.798
65,9%
66,8%
63,3%
63,8%
62,2%
Relatief verschil in aandeel (2008-2012) - 3,5% - 7,0% - 3,7%
In 2007 was er voor het eerst na een lange tijd een stijging van het aantal én het aandeel kleuters met een westerse culturele achtergrond. Tussen 2008 en 2012 zien we een dalende trend in het aantal en het aandeel leerlingen met een westerse achtergrond. Diezelfde trend zien we ook in het lager onderwijs. In het secundair onderwijs merken we sinds 2007 een andere evolutie: het aantal leerlingen met een westerse achtergrond is gestegen. Het aandeel leerlingen met een westerse achtergrond daalt echter, net zoals in het kleuter- en in het lager onderwijs. Geografische herkomst Aantal en aandeel leerlingen woonachtig in het Brussels hoofdstedelijk gewest Kleuteronderwijs Lager onderwijs Secundair onderwijs
2008
2009
2010
2011
2012
9.908 88,7% 10.793 80,0% 6.798 54,8%
10.206 89,3% 11.314 82,7% 6.864 55,5%
10.369 90,1% 11.560 82,2% 7.047 55,9%
10.524 90,9% 12.191 84,5% 7.305 58,2%
10.750 91,3% 12.398 83,5% 7.628 60,9%
Relatief verschil in aandeel 20082012 + 2,6% + 3,5% + 6,1%
Het aantal en het aandeel kleuters dat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest woont, is net zoals in 2008 en 2009 gestaag blijven stijgen (van 89% in 2008 tot 91% in 2012). Na een lichte daling van het aantal lagereschoolleerlingen dat in Brussel woont in 2008, stellen we voor de daaropvolgende jaren een stijging vast, zowel voor de aantallen als voor hun aandeel in de totale leerlingenpopulatie (van 80% in 2008 tot bijna 84% in 2012). Het aandeel ‘Brusselaars’ in het secundair onderwijs is minder uitgesproken dan in het kleuter- of in het lager onderwijs. Toch zien we ook hier door de jaren heen een duidelijke verbrusseling van de leerlingen (van 55% in 2008 tot 61% in 2012). Het aandeel Brusselaars is vooral in de laatste periode 2010-2012 toegenomen: + 5%. De toename van het aandeel Brusselaars in het Brusselse onderwijs is niet verwonderlijk gezien de al eerder vermelde sterke stijging van kinderen en jongeren in Brussel.
56
1.1.2. Buitengewoon onderwijs Aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs (exclusief GON) Buitengewoon kleuteronderwijs Buitengewoon lager onderwijs Buitengewoon secundair onderwijs
Februari 2008
Februari 2009
Februari 2010
Februari 2011
Februari 2012
Evolutie 2008-2012
137
123
128
127
121
-16
-11,7%
588
599
597
615
634
46
7,8%
565
601
654
645
678
113
20,0%
Het aantal leerlingen in het buitengewoon kleuteronderwijs (exclusief GON) is licht gedaald (11,7%). In totaal zitten er nu 121 kleuters in het buitengewoon kleuteronderwijs. Voor het lager en het secundair buitengewoon onderwijs is er sprake van een stijging (7,8% en 20%). In het buitengewoon onderwijs bestaan er 8 types (zie lexicon onderaan). De meeste kleuters zitten in type 2 en type 7. In het lager en in het secundair onderwijs vinden we naast leerlingen in type 2 en 7 ook veel leerlingen terug in type 1. Aantal leerlingen in het GON Buitengewoon kleuteronderwijs Buitengewoon lager onderwijs Buitengewoon secundair onderwijs
Februari 2008
Februari 2009
Februari 2010
Februari 2011
Februari 2012
Evolutie 2008-2012
76
77
99
77
111
35
46,1%
343
444
417
288
346
3
0,9%
374
440
464
215
383
9
2,4%
Ook het aantal GON-kleuters is gedaald. GON staat voor ‘geïntegreerd onderwijs’. Het heeft als doelstelling kinderen en jongeren met een handicap en/of leer- en opvoedingsmoeilijkheden tijdelijk of permanent, gedeeltelijk of volledig de lessen of activiteiten te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs met hulp vanuit het buitengewoon onderwijs. Lexicon BNO: GOK: ASO: TSO: BSO: KSO: OKAN: GON:
Brussels Nederlandstalig onderwijs Gelijke Onderwijskansen Algemeen secundair onderwijs Technisch secundair onderwijs Beroepssecundair onderwijs Kunstsecundair onderwijs Onthaalklas voor anderstaligen Geïntegreerd onderwijs
57 Er zijn 8 types binnen het buitengewoon onderwijs: type 1: voor jongeren met een licht mentale handicap type 2: voor jongeren met een matig of ernstig mentale handicap type 3: voor jongeren met karakteriële stoornissen type 4: voor jongeren met een fysieke (= lichamelijke) handicap type 5: voor langdurig zieke jongeren type 6: voor jongeren met een visuele handicap type 7: voor jongeren met een auditieve handicap type 8: voor kinderen met ernstige leerstoornissen
58
1.2. Indicator 4: Capaciteit en bezettingsgraad van de Nederlandstalige kinderopvangvoorzieningen Situering De Vlaamse Gemeenschapscommissie werkt, in nauwe samenwerking met Kind en Gezin, aan een kwalitatief Nederlandstalig aanbod inzake kinderopvang in Brussel. Onder voorschoolse kinderopvang valt alle opvang van kinderen van 0 tot 3 jaar. Buitenschoolse kinderopvang is de opvang van schoolgaande kinderen (3 tot 12 jaar) voor en na de schooluren, op woensdagnamiddag, schoolvrije dagen of in vakanties. Oorsprong van de gegevens Kind en Gezin bewaart de informatie over kinderopvangvoorzieningen in de OSIRIS-databank. De registratie van capaciteit en bezettingsgraad gebeurt per voorziening. Voor meer informatie over de capaciteit verwijzen we naar de Cartografie van de Brusselse Nederlandstalige kinderopvang 216, een onderzoek van de VGC uit 2011. Evaluatie Om het Nederlandstalig aanbod kinderopvang te kennen, volstaat in principe de totale capaciteit van de Nederlandstalige kinderopvangvoorzieningen. De bezettingsgraad is in dat opzicht minder relevant. Als evaluatietoets voor de voorschoolse kinderopvang wordt de Europese Barcelonanorm gehanteerd die stelt dat voor 33% van de kinderen in een stad een kindplaats in een kinderopvangvoorziening moet bestaan. Daarbij wordt rekening gehouden met de Brusselnorm: de Vlaamse Gemeenschap en VGC beogen met hun beleid 30% van de Brusselaars te bereiken. Dit impliceert dat we de Barcelonanorm ten opzichte van die deelpopulatie afmeten. Vlaanderen legt zichzelf met het pact 2020 een norm van 50% kinderopvang op. Informatief wordt de dekkingsgraad ook met deze norm vergeleken. Een belangrijke kanttekening is dat de term ‘Nederlandstalige’ kinderopvang niet opgaat voor alle voorzieningen onder toezicht van Kind en Gezin. Uit de Cartografie blijkt dat 916 van de 3.336 plaatsen in de zelfstandige kinderopvang onder toezicht van Kind en Gezin de facto Franstalig is. Daarom wordt in de cijfers die volgen enkel de zelfstandige opvang opgenomen die inkomensgerelateerde kinderopvang aanbiedt, omdat enkel die voorschoolse kinderopvang zeker Nederlandstalig is. De gegevens in dit rapport zijn gebaseerd op de operationaliseringen door Kind en Gezin. Ze zijn duidelijk geoperationaliseerd en betrouwbaar. In onderstaande grafieken en tabellen gaat het steeds om de meest actuele cijfers. Zo is - de capaciteit een daggegeven op 01/03/2012 - het bezettingscijfer een jaargegeven voor het kalenderjaar 2011
16
Vandenbroeck, M. & Geens, N (2011). Cartografie van de Nederlandstalige Brusselse Kinderopvang 2. Evoluties 2005-2010. Gent – Brussel: Vakgroep Sociale Agogiek UGent – VGC.
59 Rapport 2010-2011-2012 In de buitenschoolse17 kinderopvang zijn er anno 2012 in Brussel in totaal 1.481 plaatsen onder toezicht/met subsidie van Kind en Gezin. Een derde, namelijk de 695 plaatsen in de gesubsidieerde sector, kunnen als Nederlandstalig worden beschouwd. In de voorschoolse18 kinderopvang zijn er anno 2012 in Brussel in totaal 7.351 plaatsen onder toezicht/met subsidie van Kind en Gezin. Daarvan zijn 3.469 plaatsen inkomensgerelateerd en dus met zekerheid Nederlandstalig. Het betreft 1.067 plaatsen ‘zelfstandige’ opvang (915 plaatsen van het GO! en 152 bij zelfstandigen) en 2.402 plaatsen in door Kind en Gezin ‘gesubsidieerde’ voorzieningen (2.352 in kinderdagverblijven en 50 in diensten voor onthaalouders). De overige 3.882 plaatsen zijn plaatsen in zelfstandige voorzieningen die niet inkomensgerelateerd zijn en de facto Franstalig. Grafiek: Capaciteit van de Nederlandstalige, inkomensgerelateerde voorschoolse kinderopvang op 1 maart 2012 in BHG, naar (deel)gemeente en type
Om na te gaan of het aanbod voldoet aan de nood aan kinderopvang, kan de dekkingsgraad kinderopvang per gemeente worden berekend. De dekkingsgraad wordt berekend op basis van het aantal kinderen per gemeente en de beschikbare capaciteit en geeft dus weer hoeveel plaatsen er zijn per kind in de gemeente. Onderstaande dekkingsgraad houdt rekening met de Brusselnorm. De twee dikke demarcatielijnen geven de twee streefdoelen aan, namelijk de Europese Barcelonanorm (opvangcapaciteit voor 33% van de kinderen) en de Vlaamse norm van het Pact 2020 (opvangcapaciteit voor 50% van de kinderen).
17 18
Buitenschoolse kinderopvang is kinderopvang gericht op 3 tot 11-jarigen. Voorschoolse kinderopvang is kinderopvang gericht op 0 tot 2-jarigen.
60 Grafiek: Dekkingsgraad van de Nederlandstalige voorschoolse kinderopvang op 1 maart 2012 in BHG, naar deelgemeente
Bovenstaande grafiek leert ons dat de dekkingsgraad Nederlandstalige kinderopvang in het gewest op 22% ligt, een eind onder de beide normen. De Barcelonanorm wordt gehaald in zes gemeenten. De dekkingsgraad ligt het laagst in gemeenten waarvan we weten dat het aandeel niet-Belgen, personen met een lage scholingsgraad en personen met een laag inkomen eerder hoog liggen. De meest toegankelijke vorm van kinderopvang is met andere woorden het minst voorhanden in de gemeenten waar er het meeste nood aan is. Als we de bezettingsgraad van de Brusselse Nederlandstalige kinderdagverblijven beschouwen, stellen we een ruime verscheidenheid vast met percentages tussen 67% en 91%. Het lage percentage in Sint-Agatha-Berchem wordt wellicht verklaard door een kinderdagverblijf dat in de opstartfase zit. Werkelijk bezettingspercentage van de Brusselse Nederlandstalige kinderdagverblijven, naar gemeente, 2011
61
1.3. Indicator 5: Aantal ontleners en bezoekers Nederlandstalige bibliotheken Situering In 2012 telde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 17 erkende gemeentelijke Nederlandstalige bibliotheken en Muntpunt. Alle erkende Nederlandstalige bibliotheken en Muntpunt zijn verenigd in het Brussels Netwerk van Openbare Bibliotheken (BruNO), dat werkt met een gezamenlijk registratiesysteem voor de uitleen van materiaal. De gemeentelijke bibliotheken hebben een gelijkaardige werking met een gelijkaardig publieksbereik. Daarom stellen we hun resultaten gezamenlijk voor. Omdat de grootte en het gebruik van Muntpunt verschillen van die van de andere bibliotheken, behandelen we die bibliotheek steeds apart. Oorsprong van de gegevens De gegevens van de BruNO-bibliotheken worden bewaard in de databank VUBIS. Elke ontlener moet een aantal gegevens laten registreren, onder meer nationaliteit, geboortedatum en woonplaats. De hieronder gepresenteerde gegevens over ontleners komen uit VUBIS, en hebben daarom slechts betrekking op de bibliotheken die al volledig zijn ingeschakeld in BruNO. Wat betreft de statistieken over bezoeken, werkt men in enkele bibliotheken met automatische tellers. Een aantal bibliotheken beroept zich echter nog op extrapolaties van gerichte steekproeven, bijvoorbeeld in een typisch ‘drukke’ en een typisch ‘rustige’ week. Evaluatie De relevantie van deze indicator ten opzichte van het maatschappelijk effect ‘Bevorderen van de positieve uitstraling van het Nederlands en van de zichtbaarheid van het Nederlandstalige netwerk’ is groot. Men kan aannemen dat een stijging van het aantal ontleners en bezoekers wijst op een stijgende belangstelling in het Nederlands of op een betere toegankelijkheid van de bibliotheken. Wat de indicator zelf betreft, kan men de vereiste informatie uitbreiden met aanvullende profielgegevens, die de relevantie van de indicator verhogen. Het achterliggende meetproces is immers van die aard dat er nu al uitgebreidere (én betrouwbare) rapportering mogelijk is. Dankzij BruNO verloopt het meetproces bij de Nederlandstalige Brusselse bibliotheken zeer efficiënt en betrouwbaar. De registratie van ontleners is verplicht en gebeurt gestandaardiseerd en uniform. Voornaamste werkpunt is de toegankelijkheid van de gegevens (codeboek, inhoud van de databank VUBIS enzovoort). Over het algemeen gaat het over een zeer kwaliteitsvol dataverzamelingsproces. We verduidelijken hieronder nog de belangrijkste begrippen: - Bezoeken: bezoeken die tijdens het betrokken kalenderjaar worden geregistreerd (Het maakt niet uit of de bezoekende persoon een werk uitleent of lid is.) - Ontleners: personen die tijdens het betrokken kalenderjaar minstens één werk leenden. Rapport 2010-2012 In 2012 waren er meer dan 36.000 ontleners in de Brusselse Nederlandstalige bibliotheken. Een vergelijking met 2008 is weinig relevant. Het aantal bibliotheken waarover data beschikbaar zijn, is inmiddels immers toegenomen. De sterke daling van ontlenersaantallen in Muntpunt (vroeger de HOB) tussen 2008 en 2012 is wellicht te wijten aan het tijdelijke onderkomen van de collectie in een kleiner gebouw, in afwachting van de verhuis naar de definitieve locatie van Muntpunt.
62 Tabel: Aantal ontleners die minimaal 1 werk ontleenden, per bibliotheek, in 2008 en 2012 Evolutie 2008 2012 -381 Anderlecht 2.814 2.433 +181 Etterbeek 674 855 / Elsene geen data 943 Evere 1.052 1.329 +277 / Sint-Gillis geen data 449 -8.559 Muntpunt (HOB) 19.999 11.440 +1.359 Jette 2.877 4.236 / Sint-Joost-ten-Node geen data 432 Koekelberg geen data 185 / / Brussel-stad geen data 4.586 / Sint-Jans-Molenbeek geen data 965 / Oudergem geen data 319 +3 Sint-Pieters-Woluwe 1.734 1.737 / Sint-Agatha-Berchem geen data 1.625 -497 Schaarbeek 3.546 3.049 Ukkel 414 955 +541 / Vorst geen data 561 / Watermaal-Bosvoorde geen data 528 +3.517 BHG 33.110 36.627
Uit de volgende tabel blijkt dat er ten opzichte van 2008 veel meer ontleners worden geregistreerd in de bibliotheken (uitgezonderd Muntpunt). Dat is voornamelijk te danken aan de uitbreiding van BruNO. Dat verklaart, samen met de dalende bezoekersaantallen in Muntpunt door de verhuis, het dalende aandeel van ontleners in Muntpunt ten opzichte van ontleners in andere bibliotheken.
Tabel: Aantal en aandeel ontleners die minimaal 1 werk ontleenden, in Muntpunt en in de overige bibliotheken, in 2008 en 2012 2008 2012 Muntpunt (HOB) 19.999 11.440 60,4% 31,2% Overige bibliotheken 13.111 25.187 39,6% 68,8%
Als we kijken naar de meest voorkomende nationaliteiten bij de ontleners, dan stellen we vast dat het aandeel Belgen op 83% ligt. De overige 17% van de ontleners bestaat voornamelijk uit Nederlanders (1,8%), Marokkanen (0,7%), Fransen (0,6%) en Spanjaarden (0,5%). De verdeling van nationaliteiten in 2012 is zeer gelijklopend aan die in 2008.
63 Tabel: Aantal ontleners in Muntpunt en in de overige bibliotheken voor de 10 meest voorkomende nationaliteiten, in 2012 Nationaliteit Muntpunt Overige bibliotheken Totaal België 9.536 83,4% 19.080 84,8% 28.616 84,3% Geen data** 248 2,2% 2.009 8,9% 2.257 6,7% Nederland 314 2,7% 292 1,3% 606 1,8% Marokko 82 0,7% 163 0,7% 245 0,7% Frankrijk 131 1,1% 67 0,3% 198 0,6% Spanje 81 0,7% 77 0,3% 158 0,5% Italië 76 0,7% 56 0,2% 132 0,4% Duitsland 70 0,6% 55 0,2% 125 0,4% Verenigd Koninkrijk 87 0,8% 29 0,1% 116 0,3% Turkije 23 0,2% 54 0,2% 77 0,2% Polen 38 0,3% 25 0,1% 63 0,2%
Bij de verdeling van ontleners per leeftijdscategorie stellen we eerst en vooral vast dat Muntpunt minder jeugd ontvangt dan de overige bibliotheken. Dat komt onder meer omdat ze minder dan de andere bibliotheken is ingebed in een lokaal, gemeentelijk netwerk. De gemeentelijke bibliotheken krijgen bijvoorbeeld meer klassen van nabijgelegen scholen op bezoek.
Tabel: Aantal ontleners in Muntpunt en in de overige bibliotheken, per leeftijdscategorie, in 2012 Muntpunt Overige bibliotheken Totaal 0 tot 10 jaar 885 7,7% 6.712 26,6% 7.597 20,7% 11 tot 20 jaar 1.644 14,4% 8.197 32,5% 9.841 26,9% 21 tot 30 jaar 2.237 19,6% 1.625 6,5% 3.862 10,5% 31 tot 40 jaar 2.451 21,4% 2.315 9,2% 4.766 13,0% 41 tot 50 jaar 1.896 16,6% 2.224 8,8% 4.120 11,2% 51 tot 60 jaar 1.430 12,5% 1.242 4,9% 2.672 7,3% 61 tot 70 jaar 481 4,2% 652 2,6% 1.133 3,1% 71 tot 80 jaar 151 1,3% 352 1,4% 503 1,4% 81 tot 90 jaar 48 0,4% 172 0,7% 220 0,6% 91 jaar en ouder 1 0,0% 25 0,1% 26 0,0%
Acht op de tien ontleners van de Brusselse Nederlandstalige bibliotheken woont in het Gewest. Dat aandeel ligt lager in Muntpunt, dat heel wat pendelaars uit Vlaanderen onder haar bezoekers kan rekenen.
Tabel: Aantal ontleners in Muntpunt en in de overige bibliotheken, volgens woonplaats, in 2012 Muntpunt Overige bibliotheken Totaal BHG 7.661 67,0% 21.200 84,2% 29.287 80,0% Niet-BHG 3.770 33,0% 3.273 13,0% 7.043 19,2%
64
1.4. Indicator 6: Activiteiten en deelname aan activiteiten gemeenschapscentra Situering Brussel telt 22 gemeenschapscentra, 1 in elke Brusselse (deel)gemeente. De gemeenschapscentra zijn lokale sociaal-culturele organisaties die elk afzonderlijk en als geheel bijdragen aan de integrale leefkwaliteit in de stad. Zij doen dat door een gemeenschapsvormende werking te ontplooien op het vlak van: Communicatie, onthaal en dienstverlening Culturele participatie, animatie en spreiding Educatie en permanente vorming De 22 gemeenschapscentra vormen samen het Cultuurcentrum Brussel. Oorsprong van de gegevens De VGC biedt de 22 gemeenschapscentra een uniform registratieprogramma aan voor hun activiteitenbeheer. De entiteit Gemeenschapscentra van de VGC doet het nazicht en de analyse van de (totaal)resultaten. Evaluatie Het aantal activiteiten in de 22 gemeenschapscentra en de deelname daaraan zijn in principe goede indicatoren voor de zichtbaarheid van het Nederlandstalige netwerk in Brussel. Voor de ‘bevordering van de (positieve) uitstraling van het Nederlands’ zijn deze gegevens minder relevant, voornamelijk door de moeilijk operationaliseerbare formulering van dat deel van het maatschappelijk effect. Vanaf 2010 verbeterde de praktijk van het registeren in vergelijking met 2008 en 2009. Voor alle centra zijn de nodige gegevens beschikbaar. Ook de kwaliteit van de gegevens op het vlak van standaardisatie, uniformiteit, accuraatheid, meetfrequentie en dergelijke verbeterde, maar het blijft een aandachtspunt. De entiteit Gemeenschapscentra heeft werk gemaakt van en blijft verder werken aan een uniform dataverzamelingsproces. Ondertussen werd de nieuwe software voor activiteitenbeheer (Yesplan) ontwikkeld. In het voorjaar van 2013 zal deze software bij alle centra geïmplementeerd zijn. Dat programma zorgt ervoor dat de registratie van gegevens uniform verloopt. De manier van registreren wordt van dichtbij opgevolgd. Dankzij de opvolging door de entiteit Gemeenschapscentra zijn de statistieken voldoende betrouwbaar om algemene conclusies te trekken over de gezamenlijke werking van de gemeenschapscentra. Rapport 2010 en 2011 In 2010 en 2011 hebben alle gemeenschapscentra hun activiteiten en deelnemers geregistreerd. Gemeenschapscentra zijn open huizen en zetten hun deuren open voor de omgeving: meer dan 60% van de geregistreerde activiteiten zijn ‘receptieve’ activiteiten, iets minder dan 40% van de geregistreerde activiteiten zijn eigen activiteiten. We stellen vast dat het aantal activiteiten in 2011 lichtjes gedaald is en dat het aantal receptieve activiteiten gestegen is. In 2010 registreerden 22 gemeenschapscentra 40.231 activiteiten waarvan 15.546 eigen activiteiten en 24.685 receptieve activiteiten. In 2011 registreerden de gemeenschapscentra 39.996 activiteiten waarvan 14.695 eigen activiteiten en 25.301 receptieve activiteiten.
65 Tabel: Aantal activiteiten in de gemeenschapscentra in 2010 en 2011, volgens type activiteit en type beheerder 2010 2011 Activiteit Eigen Receptief Totaal Eigen Receptief Totaal Andere activiteiten 1.497 3.214 4.711 1.457 3.610 5.067 3,7% 8,0% 11,7% 3,6% 9,0% 12,7% Bestuurlijk en 811 1.694 2.505 698 1.379 2.077 organisatorisch 2,0% 4,2% 6,2% 1,8% 3,5% 5,2% Educatief 8.489 10.480 18.969 7.824 11.243 19.067 21,1% 26,1% 47,2% 19,6% 28,1% 47,7% Omkadering 221 255 476 261 312 573 0,6% 0,6% 1,2% 0,7% 0,8% 1,4% Ontspanning en 990 2.212 3.202 984 2.227 3.211 ontmoeting 2,5% 5,5% 8,0% 2,5% 5,6% 8,0% Podiumactiviteiten 1.195 1.063 2.684 1.054 1.175 2.229 3,0% 2,6% 5,6% 2,6% 2,9% 5,6% Repetities en 1.196 1.488 2.684 1.321 1.468 2.789 voorbereiding creaties 3,0% 3,7% 6,7% 3,3% 3,7% 7,0% Sport 1.081 4.273 5.354 1.044 3.871 4.915 2,7% 10,6% 13,3% 2,6% 9,7% 12,3% Tentoonstellingsdagen 66 6 72 52 16 68 0,2% 0,1% 0,2% 0,1% 0,1% 0,2% Totaal 15.546 24.685 40.231 14.695 25.301 39.996 38,6% 61,4% 100% 36,7% 63,3% 100%
In 2010 registreerden de gemeenschapscentra 821.765 deelnemers, van wie 316.564 deelnemers aan de eigen activiteiten en 505.201 deelnemers aan de receptieve activiteiten. In 2011 registreerde men 836.885 deelnemers, van wie 326.936 deelnemers aan de eigen activiteiten en 509.949 deelnemers aan de receptieve activiteiten. Belangrijk: het gaat niet om ‘unieke’ personen, maar om de som van het aantal aanwezigen per activiteit. We stellen een stijging vast van het aantal deelnemers. Die stijging is meer uitgesproken bij de eigen activiteiten dan bij de receptieve activiteiten. Deze stijgende tendens is al enkele jaren aan de gang en kan een vertaling zijn van de meer omgevingsgerichte werking van de gemeenschapscentra. De stijging van het aantal deelnemers (ook ten opzichte van 2008-2009) aan de ontmoeting- en ontspanningsactiviteiten in eigen organisatie kan hier ook een gevolg van zijn.
66 Tabel: Aantal deelnemers aan activiteiten in de gemeenschapscentra in 2010 en 2011, volgens type activiteit en type beheerder Activiteit Andere activiteiten Bestuurlijk en organisatorisch Educatief Omkadering Ontspanning en ontmoeting Podiumactiviteiten Repetities en voorbereiding creaties Sport Totaal
Eigen 41.195 5,0% 8.157 1,0% 125.580 15,3% 4.627 0,6% 28.769 3,5% 79.392 9,7% 9.355 1,1% 19.489 2,4% 316.564
2010 Receptief 80.435 9,8% 26.578 3,2% 183.196 22,3% 5.354 0,7% 71.254 8,7% 34.188 4,2% 17.583 2,1% 86.613 10,5% 505.201
Totaal 121.630 14.8% 34.735 4.2% 308.776 37.6% 9.981 1.2% 100.023 12.2% 113.580 13.8% 26.938 3.3% 106.102 12.9% 821.765
38,5%
61,5%
100%
Eigen 36.589 4,4% 6.896 0,8% 128.204 15,3% 4.417 0,5% 31.775 3,8% 88.321 10,6% 9.108 1,1% 21.626 2,6% 326.936
2011 Receptief 84.894 10,1% 23.640 2,8% 195.603 23,4% 8.058 1,0% 65.722 7,9% 30.694 3,7% 16.021 1,9% 85.317 10,2% 509.949
Totaal 121.483 14,5% 30.536 3,7% 323.807 38,7% 12.475 1,5% 97.497 11,7% 119.015 14,2% 25.129 3,0% 106.943 12,8% 836.885
39,1%
60,9%
100%
Lexicon Eigen activiteiten Onder ‘eigen activiteit’ verstaan we een activiteit die aan de volgende twee voorwaarden voldoet: - De activiteit wordt georganiseerd door het gemeenschapscentrum en wordt ook zo in de promotionele acties aangekondigd. - Het gemeenschapscentrum is organisatorisch, inhoudelijk én financieel verantwoordelijk voor de activiteit. De locatie is geen bepalende factor, de activiteit mag plaatsvinden buiten de muren van het gemeenschapscentrum. Receptieve activiteiten Activiteiten die niet aan de hierboven opgesomde voorwaarden voldoen en dus niet als eigen activiteit kunnen worden beschouwd, registreert men als receptieve activiteit. Omkaderingsactiviteiten Omkaderingsactiviteiten hebben een apart aanvangsuur en worden vooraf aangekondigd in een publicatie van het gemeenschapscentrum. Het gaat hier niet om het normale educatieve aanbod van het gemeenschapscentrum, maar om activiteiten die een andere activiteit omkaderen en de ervaring van de toeschouwer verder intensifiëren, verdiepen of verrijken. Educatieve activiteiten Educatieve activiteiten zijn activiteiten waarbij deelnemers, onder deskundige begeleiding, kennis, inzicht, vaardigheden, het vermogen tot expressie verwerven op het gebied van een duidelijk vooropgestelde thematiek. De nadruk ligt op het leren, het leerproces, ongeacht de inhoud of de doelgroep.
67
1.5. Indicator 7: Bereik speelpleinen naar woonplaats, school, culturele achtergrond en taal Situering In 2009 en 2010 organiseerde de VGC 9 speelpleinen. Door het stopzetten van de werking Windmolen in Evere waren er in 2011 en 2012 telkens 8 speelpleinen. Speelpleinen worden georganiseerd tijdens 3 vakantieperiodes (kerstvakantie, paasvakantie en zomervakantie). Zowel in 2011 als in 2012 waren er 5 speelpleinwerkingen voor kleuters en 3 voor lagereschoolkinderen. Naast die VGC-speelpleinen zijn er ook nog 7 Nederlandstalige gemeentelijke speelpleinen die subsidies krijgen van de VGC. Oorsprong van de gegevens De statistieken van de VGC-speelpleinen zijn opgesteld op basis van een lijst van kinderen die voor minstens 1 dag waren ingeschreven gedurende de kalenderjaren 2010, 2011 of 2012. Die inschrijvingen worden behandeld en verwerkt op de jeugddienst van de VGC. Ten opzichte van het vorige voortgangsrapport heeft de jeugddienst van de VGC de inschrijfprocedure gewijzigd en verbeterd. Er werd een tijdelijke toepassing ontwikkeld om de inschrijvingen efficiënter te kunnen verwerken. Ook de kwaliteit en de volledigheid van de inschrijvingsgegevens zijn gestegen. Het was niet mogelijk om dezelfde soort gegevens, met name het aantal uniek ingeschreven kinderen per kalenderjaar, te ontvangen van de 7 gemeentelijke speelpleinen. Zij registreren immers alleen dagaanwezigheden. Evaluatie Voor de speelpleinen kunnen we stellen dat het bereik ervan, samengeteld bij het bereik van andere soortgelijke initiatieven, inderdaad de zichtbaarheid van het Nederlandstalige netwerk zou kunnen weerspiegelen. Wie zijn kind inschrijft voor de VGC-speelpleinen, moet alleen woonplaats en geboortedatum verplicht vermelden. Gegevens over school, culturele achtergrond en taal worden niet systematisch opgevraagd. Om die reden hebben we die gegevens niet opgenomen in dit rapport. De gegevens hieronder zijn betrouwbaar en onderling vergelijkbaar, dankzij de centrale en uniforme registraties. Toekomstblik Ondanks de goede stroomlijning van de dataverzameling met sjablonen en uniforme methoden en instrumenten, zou de algemene werking baat hebben bij een omvattend registratiesysteem. Dat zou tijd- en arbeidsbesparend werken op alle momenten in het dataverzamelingsproces. Daarnaast bekijkt de VGC hoe ze gegevens over de school, de culturele achtergrond en de thuistaal van de kinderen op een systematische en betrouwbare manier kan opvragen. Rapport 2010-2012 In 2010, 2011 en 2012 bereikten de VGC-speelpleinen in totaal respectievelijk 2.166, 1.247 en 1.381 kinderen. De daling sinds 2011 is in de eerste plaats te wijten aan de nieuwe inschrijfmodaliteiten, met een maximum aantal beschikbare plaatsen per speelplein. Daarnaast werd er sinds 2011 geen speelplein meer georganiseerd in Evere.
68 Aantal ingeschreven kinderen voor de VGC-speelpleinen tussen 2008 en 2012 Speelplein 2008 2009 2010
2011
2012 139 (Sint-PietersWoluwe)
Brouckère (Oudergem)
227
204
158
124 (Haren)
Girabella (Ganshoren)
239
245
257
182
211
Kastanjes (Ukkel)
105
125
298
136 (Anderlecht)
183 (Anderlecht)
Parasol (Schaarbeek)
175
199
187
158
198
Populieren (SintPieters-Woluwe)
337
347
412
179 (Ukkel)
169
Sippelberg (SintAgatha-Berchem)
273
310
270
190
165
Watermolen (Vorst)
145
165
139
114
145 (Ukkel)
Windmolen (Evere)
215
240
299
-
-
Veeweyde (Anderlecht)
173
-
-
-
-
Linde (Anderlecht)
202
-
216
164
164
Wayez (Anderlecht)
165
-
-
-
-
-
456
-
-
-
2.256
2.294
2.166
1.247
1.381
Reynaert (Anderlecht) Totaal
Uit de onderstaande tabel blijkt dat het merendeel van de deelnemers in het Brussels Gewest woont, wat in de lijn der verwachtingen ligt voor lokale jeugdinitiatieven. Aandeel ingeschreven kinderen met woonplaats in BHG voor de VGC-speelpleinen tussen 2008 en 2012
Aandeel voor alle VGC-speelpleinen
2008
2009
2010
2011
2012
90,3%
89,2%
88,8%
90,4%
91,4%
69
1.6. Indicator 8: Gebruikers van het Huis van het Nederlands Situering In Vlaanderen en Brussel zijn er in totaal 8 Huizen van het Nederlands, waarvan 1 in Brussel. De Huizen van het Nederlands zijn aparte vzw’s en zijn een samenwerking tussen alle aanbodverstrekkers Nederlands Tweede Taal (NT2) in het werkingsgebied. De Huizen van het Nederlands (7 in Vlaanderen en 1 Brussel) helpen anderstaligen die Nederlandse taalles willen volgen op weg: een consulent van het Huis van het Nederlands voert een intakegesprek met de kandidaat-cursist en neemt eventueel enkele testen af. Samen met de anderstalige wordt dan de meest geschikte cursus gezocht. De Huizen van het Nederlands zijn aparte vzw’s. Ze organiseren zelf geen cursussen, maar ze beschikken wel over een volledig overzicht van alle cursussen NT2 (Nederlands als tweede taal) die worden georganiseerd in hun werkingsgebied. Er wordt niet doorverwezen naar één specifieke school, maar de kandidaat-cursist wordt geïnformeerd over alle mogelijkheden die aansluiten bij zijn/haar profiel. Oorsprong van de gegevens Het Huis van het Nederlands verzamelt de kerninformatie over kandidaat-cursisten tijdens intakegesprekken. Deze gegevens worden bewaard in Matrix, een registratiesysteem dat wordt gedeeld door een netwerk van verwante partnerorganisaties, zoals bon vzw, het CBE en CVO’s. Op vraag van de VGC heeft het Huis van het Nederlands, net zoals bij het vorige Stedenfondsrapport, een overzicht van de aangemelde personen doorgegeven, met als profielvariabelen geslacht, woonplaats, nationaliteit en leeftijd. Aangemelde personen zijn personen die in de loop van een kalenderjaar een intakegesprek hebben gevoerd bij de antenne Brussel. Evaluatie Het Huis van het Nederlands maakt deel uit van het Nederlandstalige netwerk. Daarom is het aantal gebruikers een relevante indicator voor de zichtbaarheid van dat netwerk. Door de taalgerichte acties kan men voor deze indicator ook veronderstellen dat hij een positieve uitstraling van het Nederlands weerspiegelt. Met profielgegevens zou men gerichter kunnen nagaan voor wie het Huis voldoende zichtbaar en toegankelijk is. De profielvariabelen die in andere indicatoren terugkeren (woonplaats, thuistaal, culturele achtergrond) zijn goede vertrekpunten, maar er zijn ook andere mogelijkheden, zoals een beschrijving van de mate waarin naar bepaalde organisaties wordt doorverwezen, de richtgraad, de sociale situatie en dergelijke. Het cliëntvolgsysteem Matrix is een gestandaardiseerd en uniform instrument dat alle mogelijkheden biedt voor een nauwgezette en betrouwbare registratie en opvolging. Richtlijnen over het gebruik van sommige velden zijn niet altijd sluitend, wat kan leiden tot een significant aantal missings (nietingevulde velden) of onnauwkeurige registratie. Bij de hieronder gepresenteerde gegevens stellen deze problemen zich slechts in geringe mate. Het dataverzamelingsproces verloopt bijgevolg doorgaans goed, maar zelden zonder verbetermogelijkheden. ‘Deelnemers’ interpreteren we als personen die een intakegesprek hebben gevoerd. Deze afbakening is een lichte onderschatting van het totale aantal personen met wie het Huis van het Nederlands werkt, aangezien het Huis personen en organisaties ook op andere manieren helpt. Er kunnen geen uitspraken worden gedaan over het eventuele traject dat de kandidaat-cursisten al dan niet met succes hebben afgelegd.
70 Rapport 2010-2012 In 2012 heeft het Huis van het Nederlands in Brussel 13.388 intakegesprekken gevoerd. Zowel in 2009 als in 2012 bestond die groep intakers voor 89% uit inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De verdeling volgens geslacht blijkt tamelijk evenwichtig, met een licht overwicht van vrouwen: 54% in 2009 tot 52% in 2012. Zoals we uit de tabellen hieronder kunnen afleiden, bereikt het Huis in de eerste plaats personen die al de Belgische nationaliteit bezitten. Marokkanen vormen zowel in 2009 als in 2012 een omvangrijke groep. Wat betreft nationaliteit stellen we verder vast dat Afrikanen een relatief groot aandeel vertegenwoordigen. 10 meest voorkomende nationaliteiten onder de gebruikers van het Huis van het Nederlands, in 2009 en 2012 2009 2012 Aandeel Aandeel België België 27,7% 34,4% Marokko 20,9% Marokko 10,2% Congo (Kinshasa, ex-Zaïre) Frankrijk 3,6% 4,4% Frankrijk Guinea 3,5% 4,1% Algerije Congo (Kinshasa, ex-Zaïre) 3,4% 3,5% Guinea Spanje 2,1% 3,1% Spanje 1,7% Italië 2,2% Turkije Afghanistan 1,6% 1,9% Kameroen Kameroen 1,4% 1,9% Italië Roemenië 1,3% 1,8% Totaal aantal gebruikers Totaal aantal gebruikers 13.004 13.388
We kunnen ten slotte nog vaststellen dat zowel in 2009 als in 2012 een ruime meerderheid van de gebruikers (57%) jongvolwassenen (22 tot 35 jaar) zijn. Aandeel gebruikers van het Huis van het Nederlands volgens leeftijdscategorie, in 2009 en 2012 70 60 50 40 30 20 10 0 16 tot 21 jaar
22 tot 35 jaar aandeel 2009
36 tot 60 jaar
Ouder dan 60 jaar
Aandeel 2012
Lexicon bon vzw Brussels onthaalbureau CBE Centrum voor Basiseducatie
CVO Centrum vr Volwassenenonderwijs NT2 Nederlands als tweede taal
71
1.7. Indicator 9: Aantal en profiel van de gebruikers van de sociale infopunten Het lokaal sociaal beleid is geheroriënteerd ten opzichte van het voortgangsrapport 2008-2009. Die heroriëntering komt aan bod in Addendum 2 bij de beleidsovereenkomst Stedenfonds. De sociale infopunten (SIP’s) werden stopgezet en er werd voor gekozen om te werken met onthaalpunten in bestaande voorzieningen. Sinds januari 2012 is er in elke zone van het lokaal sociaal beleid een laagdrempelig onthaalpunt actief. De visie en de implementatie van het Lokaal Sociaal beleid wordt opgevolg in een stuurgroep. Daarnaast werd een backoffice uitgebouwd, met 5 onderdelen: vorming, consult, onthaal (mobiel), opvolging-terugkoppeling, intervisie. Mobiel onthaal is eigenlijk een vorm van gedecentraliseerd werken: men onthaalt op een andere plaats. De VGC organiseerde een bevraging bij de onthaalpunten. Daaruit bleek dat de voornaamste troeven voor de onthaalpunten zijn: het kunnen oplossen van hulpvragen, de tevredenheid van de cliënten en positieve ervaringen bij samenwerking. De voornaamste knelpunten situeren zich op het vlak van de verhouding tussen het aantal personeelsleden en de werklast (tijdsinvestering – beschikbaar personeel) en de beschikbaarheid van organisaties waarnaar men wil doorverwijzen. Het is moeilijk om een zicht te krijgen op het bereik van de onthaalpunten. Om daar iets aan te doen, bereidt de Stuurgroep LSB een nieuw en gedeeld registratiesysteem voor de LDC’s voor. Op dit moment zouden cijfers over het bereik overigens nog geen goede indicator zijn voor het welslagen van de heroriëntering. De promotie en de bekendmaking van de onthaalpunten is immers nog niet gebeurd. Om dezelfde reden vindt de lezer in dit rapport ook geen vergelijking met het voorgaande voortgangsrapport.
72
1.8. Indicator 16: Kennis en perceptie van het Nederlands en de Nederlandstalige voorzieningen Situering Om een beeld te krijgen van de kennis van het Nederlands en de evolutie ervan in Brussel is de Taalbarometer van BRIO, het Brussels Informatie-, documentatie- en Onderzoekscentrum, de voornaamste bron. Die Taalbarometer is een zesjaarlijkse bevraging van een representatieve steekproef van Brusselaars tussen 18 en 70 jaar oud. Een eerste bevraging vond plaats in 1999-2000; een vervolgonderzoek werd in 2006 uitgevoerd. Een derde uitgave verschijnt in de loop van 2013. Voor de kennis en perceptie van Nederlandstalige voorzieningen verwijzen we naar de bespreking van indicator 18 onder maatschappelijk effect 3. Behalve de gegevens uit de survey van de VGC zijn er geen algemene gegevens hierover voorhanden. Rapport 2012 De meest recente Taalbarometer bracht aan het licht dat 23% van de Brusselaars het Nederlands goed tot uitstekend beheerst. In 2006 ging het om 28%. Het aandeel Brusselaars dat het Frans goed tot uitstekend spreekt, daalde sterk van 96% tot 89%. Tussen 2001 en 2013 verloor ook het Engels terrein met een daling van 33% tot 30%, zoals blijkt uit de onderstaande tabel. Taalbeheersing bij de Brusselse bevolking (Vlaamse Overheid, Coördinatie Brussel) Taalbarometer 1 (2001) Taalbarometer 2 (2006) Taalbarometer 3 (2013) Frans 95,5% 95,6% 88,5% Nederlands 33,3% 28,2% 23,1% Engels 33,3% 35,4% 29,7% Arabisch 9,9% 6,4% 17,9% Duits 7,6% 5,6% 7,0% Spaans 6,9% 7,4% 8,9% Italiaans 4,7% 5,7% 5,2% Turks 3,3% 1,5% 4,5%
Uit het onderzoek van 2006 blijkt dat het gebruik van het Nederlands tegen de achtergrond van een groeiende pluriculturele context globaal genomen stand houdt en dit in verschillende sferen: privé, op de werkvloer, in de publieke ruimte … Uit de taalbarometer van 2013 blijkt dat er in het publieke en het privédomein ten opzichte van de twee vorige taalbarometers meer Nederlands wordt gesproken in een meertalige stedelijke omgeving en dat dit vaak wordt gecombineerd met Engels en Frans. Het aandeel Brusselaars dat in zijn huidige gezin Nederlands spreekt (al dan niet in combinatie met andere talen), is gestegen van 13% naar 22%. Steeds minder Brusselaars spreken thuis Frans. Dat aandeel is gedaald van 87% tot 78%. Opvallend is vooral de stijging van het aandeel personen dat thuis noch Nederlands, noch Frans praat. Thuistaal van de respondenten in het gezin van oorsprong en in het huidige gezin, 2013 (Vlaamse Overheid, Coördinatie Brussel) Gezin van oorsprong Huidige gezin Nederlands 5,4% 5,2% Frans 48,5% 61,3% Nederlands/Frans 14,1% 17,0% Andere 32,0% 16,5%
73
Uit de tweede Taalbarometer blijkt ook nog dat Nederlandskundigen vaker Nederlands gebruiken, maar dat er een daling is van het aantal Nederlandskundigen in zijn globaliteit. Deze daling is echter relatief. Hoewel het aantal mensen dat goed tot uitstekend Nederlands spreekt afneemt, neemt ook het aantal Brusselaars dat helemaal geen Nederlands spreekt af. Dat betekent dat er een aanzienlijke groep is die toch wel noties heeft van de taal. Verder wijst de Taalbarometer uit dat talenkennis en kennis van het Nederlands voor steeds meer functies op de arbeidsmarkt een belangrijke voorwaarde is geworden.
74
2. Maatschappelijk effect 2: Versterken van de kansen voor maatschappelijk kwetsbare groepen 2.1. Indicator 2: Schoolse achterstand Situering Over het aantal leerlingen met schoolse achterstand in het Brussels Nederlandstalig onderwijs zijn amper gegevens te vinden. Onderstaande gegevens zijn gebaseerd op de leerlingendatabank van het departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (hierna: het departement Onderwijs). De gegevens gaan niet zozeer over schoolse achterstand maar eerder over schoolse vertraging. Door een ‘normaal’ schooltraject louter kwantitatief te vergelijken met het effectieve traject van een leerling blijft men in het ongewisse over de reden van de vertraging. Het concept ‘schoolse achterstand’ gaat alleen over leerlingen die door slechte studieresultaten achterstand hebben opgelopen. Zij vormen slechts één onderdeel van de groep leerlingen die nu in kaart worden gebracht. In onderstaand rapport over schoolse achterstand gaat het met andere woorden om een overschatting van wat men aanduidt als schoolse vertraging. Oorsprong gegevens De gegevens zijn afkomstig van het departement Onderwijs. In dit rapport rapporteren we steeds gegevens volgens de gemeente van de vestigingsplaats, niet van de woonplaats van de leerling. Evaluatie De schoolse achterstand is een relevante indicator om de evolutie van maatschappelijk kwetsbare groepen op te volgen. Twee bedenkingen daarbij: ten eerste is het eigenlijk beter om te spreken over schoolse vertraging. Daarnaast valt het ook te overwegen om het aantal vroegtijdige schoolverlaters als relevantere indicator toe te voegen of in de plaats hiervan te stellen. De gegevens van het departement Onderwijs schatten we als zeer betrouwbaar in, door de systematische en goed gedocumenteerde dataverzameling. Zoals hierboven aangegeven geven de statistieken echter niet helemaal accuraat weer wat de indicator wil benoemen. Om te bepalen of een leerling schoolse vertraging heeft opgelopen, wordt gewerkt met 3 variabelen: het geboortejaar van de leerling, het schooljaar en het leerjaar waarin de leerling les volgt. Daarna gaat men voor elke leerling na of het geboortejaar van een leerling (in een bepaald leerjaar in een bepaald schooljaar) overeenkomt met wat verwacht wordt tijdens een ‘normaal’ schooltraject. De schoolse vertraging of schoolse achterstand: - is het aantal leerjaren vertraging dat een leerling oploopt ten aanzien van het leerjaar waarin hij normaalgezien zou moeten zitten; - is niet noodzakelijk een gevolg van zittenblijven, maar kan ook veroorzaakt worden door een verlate instap in het lager en/of secundair onderwijs; - geeft een beeld over hoeveel achterstand een leerling in zijn totale schoolloopbaan heeft opgelopen. Een voorbeeld: in het schooljaar 2009-2010 zou een leerling in het 3de leerjaar van het secundair onderwijs volgens een ‘normaal’ schooltraject 14 jaar moeten zijn of worden, ofwel moeten geboren zijn in 1995. Alle leerlingen in dat leerjaar die vóór 1995 zijn geboren, beschouwt men volgens deze methode als leerlingen met schoolse vertraging. De andere leerlingen hebben geen schoolse vertraging.
75 Toekomstblik Aangezien het departement Onderwijs deze gegevens verzamelt en verspreidt, plant de VGC hierrond geen acties. Er zal bekeken worden in welke mate statistieken over vroegtijdige schoolverlaters beschikbaar en relevanter zijn om deze indicator in te vullen. Rapport 2010 – 2012 In de 2de en de 3de graad wordt de schoolse vertraging alleen berekend voor leerlingen in het 1ste en het 2de leerjaar van de 2de en de 3de graad19. Het 3de leerjaar van de 3de graad, Se-n-Se20 en modulair onderwijs worden in deze berekening buiten beschouwing gelaten. Tabel: Aandeel leerlingen met schoolse vertraging in de 2de en de 3de graad van het secundair onderwijs (1) 2007-2008 tot 2011-2012 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 ASO 25,10% 26,20% 26,40% 26,40% 26,10% BSO 81,40% 82,40% 81,20% 80,00% 78,83% KSO 55,30% 55,40% 53,90% 55,00% 55,90% TSO 69,50% 70,50% 74,40% 75,50% 73,60% Totaal 7.593 7.660 7.652 7.600 7.733 Bron: Vlaams Ministerie voor Onderwijs en Vorming, Stafdiensten Onderwijs en Vorming Het secundair onderwijs in Brussel heeft een hoog aandeel leerlingen met schoolse vertraging. De verschillen tussen de onderwijsvormen ASO, KSO, TSO en BSO zijn groot, zoals overal in Vlaanderen. In het schooljaar 2007-2008 had ongeveer één kwart van de leerlingen in de 2de en de 3de graad van het ASO schoolse vertraging opgelopen. Dat aandeel is licht gestegen in het schooljaar 2011-2012 (26%). Voor het KSO, maar vooral voor het TSO en het BSO is het aandeel leerlingen met schoolse vertraging aanzienlijk groter. Het is door de jaren heen wel min of meer stabiel gebleven.
Tabel: Aantal leerlingen met schoolse vertraging in de 2de en de 3de graad van het ASO, 2007-2008 tot 2011-2012 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 BHG 25,1% 26,2% 26,4% 26,4% 26,1% Antwerpen 25,5% 26,0% 25,2% 25,6% 26,1% Gent 16,2% 17,3% 17,4% 17,2% 15,7%
Sinds 2002 is het aandeel ASO-leerlingen met schoolse vertraging zowel in het Brussels Nederlandstalig onderwijs als in Antwerpen licht gestegen.
19
Deze tabellen moeten als volgt worden gelezen/geïnterpreteerd: van alle leerlingen die ingeschreven zijn in de 2de en 3de graad (afbakening: zie hierna) van het Nederlandstalig secundair onderwijs én in een vestigingsplaats ingeschreven zijn die op het grondgebied van resp. het BHG, Antwerpen of Gent ligt, hebben in de loop van hun schoolloopbaan x procent schoolse achterstand opgelopen. 20 Secundair-na-secundair onderwijs
76 Tabel: Aantal leerlingen met schoolse vertraging in de 2de en de 3de graad van het TSO, 2007-2008 tot 2011-2012 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 BHG 69,5% 70,5% 74,4% 75,5% 73,6% Antwerpen 60,4% 60,4% 61,5% 61,6% 60,3% Gent 53,6% 53,2% 53,9% 54,6% 54,1%
In Antwerpen en Gent ligt de schoolse vertraging in het TSO lager dan in Brussel. In Brussel stellen we in de periode 2007-2012 een stijging vast van het aantal leerlingen met schoolse vertraging. In Antwerpen en Gent blijft het aantal eerder stabiel in dezelfde periode.
Tabel: Aantal leerlingen met schoolse vertraging in de 2de en de 3de graad van het BSO, 2007-2008 tot 2011-2012 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 BHG 81,4% 82,4% 81,2% 80,0% 78,8% Antwerpen 79,4% 79,3% 78,6% 78,5% 77,8% Gent 74,6% 75,3% 74,0% 75,6% 74,8% In het BSO zitten 4 op de 5 leerlingen minstens 1 jaar achter op een ‘normaal’ schoolloopbaantraject. De laatste 3 jaren merken we een lichte daling in Brussel en in Antwerpen. In Gent blijft het aandeel BSO-leerlingen met schoolse vertraging op hetzelfde niveau steken.
77
2.2. Indicator 3: Aantal GOK-leerlingen Situering Het decreet Gelijke Onderwijskansen-I voorzag een ondersteuningsaanbod voor scholen om ‘de onderwijsachterstand van kansarme leerlingen weg te werken en de integratie te bevorderen’. Concreet hield dat in dat scholen aanvullende lestijden kregen21. De scholen moesten een schoolspecifieke visie met een aantal concrete doelen uitschrijven, dat zich vertaalde in een GOKbeleid22 op maat van de school met 6 thema's: a) preventie en remediëring van ontwikkelings- en leerachterstanden; b) taalvaardigheidsonderwijs; c) omgaan met diversiteit; d) socio-emotionele ontwikkeling; e) leerlingen- en ouderparticipatie; f) doorstroming en oriëntering. Scholen kunnen ook een beroep doen op de netgebonden pedagogische begeleidingsdiensten, zowel bij de opmaak, de uitvoering als de evaluatie van het GOK-beleid, en dus ook bij een ongunstige evaluatie door de inspectie. Bovendien kunnen scholen hun nascholingsmiddelen vanuit de overheid hiervoor inzetten. In Brussel kunnen scholen bovendien een beroep doen op het Onderwijscentrum Brussel en Voorrangsbeleid Brussel vzw in het basisonderwijs en BROSO vzw in het secundair onderwijs. De verschillende ondersteunende diensten maken in het kader van hun begeleidingstrajecten of vormingen de link met het GOK-beleid op de school, net zoals bij het taalbeleid. Een leerling wordt beschouwd als een GOK-leerling als een van de volgende omschrijvingen van toepassing is: 1. Een ouder is binnenschipper, foorreiziger, circusuitbater, circusartiest of woonwagenbewoner. 2. De moeder heeft geen diploma of studiegetuigschrift van het secundair onderwijs (of hiermee gelijkgesteld). 3. De leerling verblijft tijdelijk of permanent buiten het eigen gezin. 4. Het gezin leeft van een vervangingsinkomen. 5. De taal die de leerling thuis spreekt, is niet het Nederlands. Een leerling die aan minstens een van deze kenmerken voldoet, noemen we een GOK-leerling. Een niet-GOK-leerling is een leerling die aan geen enkel kenmerk voldoet. Voor Brussel is dat lichtjes anders. In Brussel moet een leerling aan minstens een van de eerste vier kenmerken voldoen om een GOK-leerling te zijn. Een niet-GOK-leerling in Brussel is een leerling die aan geen enkel kenmerk voldoet of alleen aan het vijfde kenmerk voldoet. Oorsprong van de gegevens Deze gelijkekansenindicatoren zijn af te leiden uit de gegevens van het departement Onderwijs. De VGC ontvangt alleen de gegevens over het aandeel GOK-leerlingen per school.
21
Deze worden vanaf 1 september 2012 geïntegreerd in het nieuwe omkaderingssysteem van het (gewoon) basisonderwijs. 22 Dit GOK-beleidsplan wordt vanaf 1 september 2012 geïntegreerd in het schoolwerkplan.
78 Evaluatie De toename of de afname van het aantal GOK-leerlingen is relevant om het aantal maatschappelijk kwetsbare jongeren in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel in te schatten. Het geeft meteen ook een indicatie van onderwijsmiddelen die worden vrijgemaakt om hun kansen te verbeteren. Er zou kunnen bekeken worden aan welk profiel (culturele achtergrond, thuistaal, woonplaats) deze jongeren beantwoorden. We beschikken niet over informatie over de manier waarop het departement Onderwijs de GOKcijfers verzamelt. We weten wel dat de berekeningswijze sinds het schooljaar 2008-2009 gewijzigd is. Om die reden vindt u hieronder slechts gegevens vanaf het schooljaar 2009-2010. Toekomstblik Aangezien het departement Onderwijs deze gegevens verzamelt en verspreidt, plant de VGC hierrond geen acties. Vanaf 1 september 2012 start een nieuw omkaderingssysteem in het basisonderwijs. De GOKlestijden worden vervangen door lestijden op basis van socio-economische leerlingenkenmerken. Het nieuwe beleid wordt ook het SES-beleid genoemd, waarbij SES staat voor Socio-EconomischeStatus. Rapport 2010-2012 In het Brussels Nederlandstalig onderwijs is meer dan helft van de leerlingen in het lager onderwijs een GOK-leerling. Dat aandeel is de laatste 3 jaar constant gebleven. Het aandeel GOK-leerlingen in Brussel ligt tussen dat van Gent en Antwerpen. Er bestaan grote verschillen tussen de gemeenten in het gewest. In de minder dichtbevolkte gemeenten met een relatief laag aandeel niet-Belgen, personen met een lage scholingsgraad en personen met een laag inkomen, bedraagt het GOK-aandeel minder dan 25%. De sociaaleconomische typering van (de inwoners van) de Brusselse gemeenten is ook herkenbaar in de GOKaandelen in de andere richting. In gemeenten als Sint-Joost-ten-Node, Sint-Jans-Molenbeek en Koekelberg ligt het aandeel GOK-leerlingen in het lager onderwijs boven 75%.
79 Tabel: Aandeel GOK-leerlingen in het Brussels Nederlandstalig lager onderwijs, naar vestigingsplaats van de school en schooljaar 2009-2010
2010-2011
2011-2012
Watermaal-Bosvoorde Sint-Pieters-Woluwe Sint-Lambrechts-Woluwe Ukkel Elsene Oudergem Etterbeek Sint-Agatha-Berchem Jette Ganshoren Evere Brussel Vorst Schaarbeek Koekelberg Anderlecht Sint-Jans-Molenbeek Sint-Gillis
15,3% 14,0% 18,7% 22,3% 31,6% 25,9% 37,9% 46,2% 53,5% 52,8% 62,2% 60,1% 66,0% 69,6% 70,5% 66,3% 76,5% 82,6%
13,9% 16,7% 19,0% 22,4% 33,9% 28,3% 37,3% 45,9% 52,8% 53,6% 63,2% 60,6% 63,0% 67,2% 71,8% 68,1% 76,2% 79,0%
13,8% 18,7% 19,7% 22,0% 27,6% 29,2% 37,2% 43,6% 51,0% 53,6% 61,3% 61,50% 62,1% 64,7% 66,8% 66,9% 75,1% 77,1%
Evolutie 2010-2012 -1,5% 4,7% 1,0% -0,3% -4,0% 3,3% -0,7% -2,6% -2,5% 0,8% -0,9% 1,4% -3,9% -4,9% -3,7% 0,6% -1,4% -5,5%
Sint-Joost-ten-Node
87,7%
87,2%
88,5%
0,8%
BHG TOTAAL
53,9%
54,3%
53,9%
0,0%
Antwerpen
60,1% 46,3%
60,3% 46,0%
60,4% 44,9%
0,3% -1,4%
GOK-leerlingen in het lager onderwijs
Gent
Voor het aandeel GOK-leerlingen in het kleuteronderwijs gelden ruwweg dezelfde conclusies als voor het lager onderwijs. Op gewestniveau ligt het aandeel GOK-leerlingen in het kleuteronderwijs echter iets lager dan in het lager onderwijs, namelijk 48%. De laatste 3 schooljaren is dat aandeel met 3% gedaald. Vooral in de gemeenten met een hoog GOK-aandeel ontvangen de scholen minder GOK-kleuters dan tevoren.
80 Tabel: Aandeel GOK-leerlingen in het Brussels Nederlandstalig kleuteronderwijs, naar vestigingsplaats van de school en schooljaar 2009-2010
2010-2011
2011-2012
Watermaal-Bosvoorde Sint-Pieters-Woluwe Sint-Lambrechts-Woluwe Ukkel Etterbeek Elsene Oudergem Sint-Agatha-Berchem Ganshoren Jette Evere Brussel Vorst Schaarbeek Koekelberg Anderlecht Sint-Jans-Molenbeek Sint-Gillis
8,30% 15,80% 17,40% 21,70% 29,40% 32,70% 23,20% 43,10% 45,30% 48,40% 58,70% 58,50% 62,00% 62,20% 64,80% 63,20% 70,60% 76,40%
9,40% 17,10% 19,70% 20,50% 32,00% 32,20% 24,30% 37,80% 44,30% 49,30% 56,40% 56,60% 60,50% 58,80% 63,20% 61,40% 68,30% 72,70%
8,60% 16,70% 18,80% 18,90% 28,30% 30,30% 31,20% 35,40% 44,30% 45,00% 53,80% 54,80% 56,20% 57,00% 59,10% 59,60% 66,90% 67,10%
Evolutie 2010-2012 0,30% 0,90% 1,40% -2,80% -1,10% -2,40% 8,00% -7,70% -1,00% -3,40% -4,90% -3,70% -5,80% -5,20% -5,70% -3,60% -3,70% -9,30%
Sint-Joost-ten-Node
74,30% 50,7%
72,30% 49,4%
69,10% 47,6%
-5,20% -3,1%
56,9% 43,3%
57,3% 42,8%
57,3% 41,6%
0,4% -1,7%
GOK-leerlingen in het kleuteronderwijs
BHG TOTAAL Antwerpen Gent
81 In het Brussels Nederlandstalig secundair onderwijs is minder dan de helft van de leerlingen GOKleerling. Ook hier zijn de intergemeentelijke verschillen groot.
Tabel: Aandeel GOK-leerlingen in het Brussels Nederlandstalig secundair onderwijs, naar vestigingsplaats van de school en schooljaar Evolutie GOK-leerlingen in het secundair onderwijs 2009-2010 2010-2011 2011-2012 2010-2012 Etterbeek 27,10% 25,90% 25,20% -1,90% Oudergem 24,70% 30,00% 31,80% 7,10% Sint-Pieters-Woluwe 33,30% 33,10% 33,80% 0,50% Brussel 39,70% 39,50% 38,80% -0,90% Koekelberg 34,40% 36,50% 40,80% 6,40% Jette 51,60% 52,60% 51,30% -0,30% Anderlecht 58,30% 61,20% 61,10% 2,80% Schaarbeek 59,20% 63,10% 62,90% 3,70% Ukkel 65,80% 73,80% 70,10% 4,30% Sint-Jans-Molenbeek 86,40% 80,00% 77,90% -8,50% Evere 87,20% 87,80% 86,20% -1,00% Sint-Agatha-Berchem
84,80%
87,10%
90,20%
5,40%
BHG TOTAAL
46,9%
47,9%
47,7%
0,8%
Antwerpen
56,4% 40,1%
57,0% 40,5%
57,0% 39,7%
0,6% -0,4%
Gent
82
2.3. Indicator 10: Aantal deelnemers tweedekansonderwijs Situering Het CVO Brussel organiseert alle tweedekansonderwijs (TKO) in Brussel. We baseren ons alleen op hun cijfers. De registratie gebeurt met Matrix, het registratiesysteem dat ook door de Huizen van het Nederlands gebruikt wordt. Het TKO is volwassenenonderwijs voor mensen die een diploma secundair onderwijs willen behalen. CVO Brussel organiseert opleidingen TKO binnen de studiegebieden Zorg en Handel. Binnen deze studiegebieden worden meerdere opleidingen ingericht. Het is mogelijk om een secundair diploma te behalen door een opleiding Algemene Vorming te combineren met een specifieke opleiding uit een studiegebied van het secundair onderwijs, en om die specifieke opleiding in een ander CVO te volgen. Oorsprong van de gegevens Het CVO Brussel rapporteert jaarlijks over het aantal cursisten en over een aantal profielvariabelen van deze cursisten. Zij werken met het cliëntvolgsysteem Matrix, een registratiesysteem dat wordt gedeeld door een netwerk van verwante partnerorganisaties, zoals bon vzw, het CBE en CVO’s.. Evaluatie Het tweedekansonderwijs scoort goed op relevantie wanneer het gaat om versterken van de kansen voor maatschappelijk kwetsbare groepen. Behalve het aantal deelnemers zou echter ook een profielbeschrijving relevant kunnen zijn om na te gaan wélke kansengroepen men wel of niet bereikt. Het cliëntvolgsysteem Matrix is een gestandaardiseerd en uniform instrument dat alle mogelijkheden biedt voor een nauwgezette en betrouwbare registratie en opvolging. Richtlijnen over het gebruik van sommige velden zijn niet altijd sluitend, wat kan leiden tot een significant aantal missings (nietingevulde velden) of onnauwkeurige registratie. Het dataverzamelingsproces verloopt bijgevolg doorgaans voldoende betrouwbaar, maar zelden zonder verbetermogelijkheden. We opteren er daarom voor om alleen basisgegevens en trends mee te geven, waarop de ruis in principe beperkt zou moeten zijn. Toekomstblik In een dataprotocol leggen het CVO Brussel en de VGC vast welke gegevens het CVO jaarlijks rapporteert en aan welke voorwaarden de dataset moet voldoen. Rapport 2010-2012 Het aantal cursisten dat deelneemt aan een TKO-opleiding is sinds 2007-2008 in alle studiegebieden continu gestegen. In totaal volgden in 2011-2012 589 cursisten een TKO-opleiding bij het CVO Brussel. Het studiegebied Personenzorg, dat 6 deelopleidingen omvat, trekt het meeste cursisten aan (276 in 2011-2012). De studiegebieden Handel (142 cursisten in 3 deelopleidingen) en Algemene vorming (156 cursisten, 1 opleiding) zijn ongeveer even populair. Het studiegebied Mechanica-elektriciteit telt het minst aantal cursisten (15 in 2011-2012).
83
Aantal cursisten TKO
700 600 500 400 300 200 100 0 2007-2008
2008-2009
2009-2010
2010-2011
2011-2012
Mechanica-elektriciteit
5
7
13
12
15
Handel
79
103
121
130
142
Algemene vorming
103
108
123
146
156
Personenzorg
136
161
168
252
276
Personenzorg
Algemene vorming
Handel
Mechanica-elektriciteit
De onderstaande tabel bevat een profielbeschrijving van de cursisten TKO. Tijdens de 3 laatste schooljaren waren er telkens iets meer mannen dan vrouwen onder de cursisten. Het percentage mannen schommelde tussen 52% en 57%. Iets meer dan de helft van de cursisten woont in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Meer dan 10% van de cursisten zijn niet-Belgen; hun aandeel stijgt lichtjes doorheen de jaren. Wat de leeftijdsverdeling betreft, valt op te merken dat het aandeel 18- tot 21-jarigen de laatste 3 jaren zeer sterk is toegenomen. 2009-2010 57,0%
2010-2011 52,3%
2011-2012 54,9%
Aandeel niet-Belgen
11,6%
13,8%
16,9%
Aandeel inwoners van BHG
52,1%
52,3%
53,5%
Aandeel 18 tot 21 jaar Aandeel 22 tot 25 jaar Aandeel 26 tot 30 jaar Aandeel ouder dan 30 jaar
10,7% 60,3% 14,9% 14,0%
30,0% 46,2% 11,5% 12,3%
41,5% 43,0% 9,9% 5,6%
Aandeel mannen
84 Behalve het aantal cursisten kunnen ook het aantal inschrijvingen en het aantal personen die slagen voor hun opleiding of studiegebied, aangeven of de kansen van maatschappelijke kwetsbare groepen worden versterkt. In de onderstaande figuren wordt voor elk studiegebied aangegeven hoeveel inschrijvingen het CVO heeft geregistreerd, hoeveel daarvan ‘financierbaar’23 zijn en hoeveel cursisten er uiteindelijk afstuderen. In de 4 studiegebieden komen we tot dezelfde globale vaststellingen. Parallel aan het stijgende aantal cursisten stijgt ook het aantal inschrijven en het aantal geslaagden. Alleen in 2011-2012 zien we overal een lichte daling van het aantal geslaagden. Personenzorg 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0
Inschrijvingen
Financierbaar
Geslaagden
2007-2008
1.250
1.235
1.075
2008-2009
1.492
1.428
1.223
2009-2010
1.504
1.467
1.278
2010-2011
2.170
2.083
1.736
2011-2012
2.199
2.043
1.869
2007-2008
2008-2009
2009-2010
2010-2011
2011-2012
Algem ene vorm ing 1.000 800 600 400 200 0
Inschrijvingen
Financierbaar
Geslaagden
2007-2008
618
591
482
2008-2009
651
627
508
2009-2010
724
676
557
2010-2011
871
803
671
2011-2012
948
813
607
2007-2008
23
2008-2009
2009-2010
2010-2011
2011-2012
Een inschrijving wordt als financierbaar beschouwd (en levert dus lesurencursist en leraarsuren voor het volgende schooljaar op) als de cursist op het ‘éénderdemoment’ van de module voldoet aan de decretale toelatingsvoorwaarden (inschrijving, betaling en voldoende participatie aan de lessen). De meest voorkomende reden voor niet-financierbaarheid is zonder twijfel het onvoldoende participeren door vroegtijdig afhaken door de cursist.
85
Handel 1.000 800 600 400 200 0
Inschrijvingen
Financierbaar
Geslaagden
2007-2008
531
518
520
2008-2009
703
668
668
2009-2010
744
693
692
2010-2011
808
731
727
2011-2012
779
635
639
2007-2008
2008-2009
2009-2010
2010-2011
2011-2012
Mechanica-elektriciteit 80 60 40 20 0
Inschrijvingen
Financierbaar
Geslaagden
2007-2008
20
19
19
2008-2009
26
23
23
2009-2010
38
34
34
2010-2011
39
33
33
2011-2012
74
48
48
2007-2008
2008-2009
2009-2010
2010-2011
2011-2012
86
2.4. Indicator 11: Aantal ouders (met kinderen in het Nederlandstalig onderwijs) in NT2-cursus Situering NT2-cursussen zijn cursussen Nederlands als Tweede Taal. Oorsprong van de gegevens Het Huis van het Nederlands verzamelt de kerninformatie over kandidaat-cursisten tijdens intakegesprekken. Deze gegevens worden bewaard in Matrix, een registratiesysteem dat wordt gedeeld door een netwerk van verwante partnerorganisaties, zoals bon vzw, het CBE en CVO’s. Sinds 2009 hebben de Huizen van het Nederlands een veld toegevoegd: ‘Kinderen volgen Nederlandstalig onderwijs’. Op vraag van de VGC heeft het Huis van het Nederlands een overzichtsbestand doorgegeven van de aangemelde personen die kinderen in het Nederlandstalig onderwijs hebben, met als profielvariabelen woonplaats, geslacht, nationaliteit en woonplaats. Aangemelde personen zijn personen die in de loop van een kalenderjaar een intakegesprek hebben gevoerd bij de antenne Brussel. Evaluatie Het volgen van een NT2-cursus kan iemands kansen op allerlei levensdomeinen verbeteren. Toch is de relevantie van deze indicator ten opzichte van het maatschappelijk effect ‘versterken van kansen voor maatschappelijk kwetsbare groepen’ niet zo voor de hand liggend. We kunnen immers moeilijk alle NT2-cursisten per definitie tot een maatschappelijk kwetsbare groep rekenen. Dat men op de ouders van kinderen in het Nederlandstalig onderwijs focust, vraagt ook om beleidstheoretische uitleg. Als men bijvoorbeeld wil nagaan in welke mate de inschrijving van nietNederlandstalige leerlingen een effect heeft op de ‘vernederlandsing’ van hun ouders, ressorteert deze indicator beter onder maatschappelijk effect 1. De relevantie van deze cijfers met betrekking tot het maatschappelijk effect is voornamelijk groot in relatie tot andere cijfers, bijvoorbeeld het aantal kinderen in het Brussels Nederlandstalig Onderwijs die Nederlands niet als thuistaal hebben, of het aantal Brusselaars die Nederlands niet als thuistaal hebben. Louter het aantal cursist-ouders zegt weinig, onder meer door demografische evoluties. Voor analyse zouden de profielgegevens van deze mensen nuttig zijn, om bijvoorbeeld te weten welke ouders men wel of niet bereikt. Een evaluatie van het cliëntvolgsysteem Matrix staat al beschreven bij Indicator 10. Het nieuwe veld ‘Kinderen volgen Nederlandstalig onderwijs’ wordt nog niet consequent ingevuld door trajectbegeleiders. Dat resulteert zeer waarschijnlijk in een onderschatting van het aantal cursisten met kinderen in het Nederlandstalig onderwijs. De gegevens zijn daarom in grote mate onbetrouwbaar. Omdat het veld pas sinds 2009 is ingevoerd, bestaan er uiteraard geen cijfers voor 2008. Toekomstblik De VGC onderhoudt contacten met het Huis van het Nederlands om een betrouwbaardere meting van het aantal NT2-cursisten met kinderen in het Nederlandstalig onderwijs te bekomen. Rapport 2008 en 2009 In 2012 registreerde het Huis van het Nederlands bij 67,5% van de 9.246 aangemelde NT2-cursisten of ze al dan niet kinderen hadden die les volgen in het Nederlandstalig onderwijs. Van die deelgroep had 8,9% van de personen effectief kinderen in het Nederlandstalig onderwijs.
87
2.5. Indicator 12: Aantal begeleidingstrajecten voor werkzoekenden Situering Via inschakelingstrajecten probeert men de intrede van werkzoekenden in de arbeidsmarkt te verbeteren. Deze trajecten – in de vorm van een opleidings- of werkervaringstraject – bereiden de deelnemers voor op hun doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt. Concreet geeft de VGC aanvullende subsidies voor 8 werkervaringsprojecten: 3 in de bouwsector (Schoolinterventieteam, Casablanco, Baita), 4 in de zorgsector (Familiehulp, Solidariteit voor het gezin, Elmer, De Buiteling) en 1 in de horecasector (eat). De VGC stelt voor elke sector ook een uitstroombegeleider ter beschikking, die ten dienste staat van de begeleiding van deelnemers De uitstroombegeleiders maken kennis met de deelnemers 6 maanden voor het einde van hun traject en begeleiden hen tot 6 maanden na afloop van hun traject, of in sommige gevallen nog langer. In totaal waren er in 2010-2011 24 opleidings- en werkervaringspartners aangesloten bij het samenwerkingsverband: o 8 partners in de sector bouw: de bouw- en onderhoudsinitiatieven van het Schoolinterventieteam, Casablanco, Baita, Klimop van Atelier Groot eiland, Buurtwerk Chambery, JES, Buurthuis Bonnevie, EVA-bricoteam o 9 partners in de sector zorg: de zorginitiatieven van De Buiteling, Elmer, Familiehulp, Solidariteit voor het gezin, dienstencentrum Aksent, dienstencentrum Vaartkapoen, dienstencentrum Cosmos, De Ketjes, De Overmolen o 7 partners in de sector horeca: de horeca-initiatieven van eat, de Welvaartkapoen, JES, Recyclart, dienstencentrum Cosmos, Heksenketel van Atelier Groot Eiland, Buurtwerk Chambery. Vzw Tracé Brussel, ondersteunende partner voor de sector en inrichter van de 3 Brusselse werkwinkels, werd nauw betrokken bij de 3 samenwerkingsverbanden. Oorsprong van de gegevens De 8 werkervaringsprojecten, die worden ondersteund door de VGC, rapporteren jaarlijks over de vorderingen op het vlak van in- en uitstroom van de deelnemers. Daarnaast leveren zij ook gegevens op het vlak van het opleidingstraject, het taalbeleid, de dienstverlening en de samenwerkingsverbanden. Samen met de uitstroombegeleiders en de 24 aangesloten partners zijn er sinds 2008 bijzondere inspanningen geleverd om te komen tot een meer uniform rapporteringsformulier voor de in- en uitstroom van de deelnemers. De in- en uitstroomgegevens worden sinds 2008 geregistreerd per deelnemer. Op basis daarvan wordt een samenvatting gemaakt per project, en daarna één per sector. Resultaat is een tweejaarlijks (indicatief) totaaloverzicht van de in- en uitstroomresultaten van verschillende trajecten in de sectoren bouw, zorg en horeca. In het vorige voortgangsrapport werden de cijfers opgenomen van de werkjaren 2008-2009, in het huidige rapport gaat het over de werkjaren 2010-2011. Evaluatie van de gegevens De inschakelingstrajecten vormen een relevante maatregel om de kansen van maatschappelijk kwetsbare groepen te verbeteren. Als indicator voor een maatschappelijke evolutie zijn ze echter minder relevant. De registratie gebeurt sinds 2008 op een meer uniforme manier dan voorheen. Bij wijze van controle worden de doorstroomresultaten van de doelgroepmedewerkers in een DSP-contract sinds 2008 door ACTIRIS ook vergeleken met de gegevens in de NWP-databank. Daardoor wordt de ruis op de cijfers beperkt. Het materiaal is ook nuttig als gespreksstof voor de promotoren van de trajecten. De bespreking van de gegevens leidt bijvoorbeeld tot het zoeken naar verbeterpunten of de uitwisseling van expertise.
88 Nadeel is wel dat de registratie een intensief werk is voor alle betrokken partners. De cijfers bieden ook slechts één invalshoek op de behaalde resultaten van de projecten. Die cijfers zeggen immers niets over de meerwaarde van de gerealiseerde dienstverlening zoals bijvoorbeeld de kinderzorg, de thuishulp, de renovatie van schoolgebouwen en sociale woningen … De projecten bieden de deelnemers ook een meerwaarde die zich niet altijd onmiddellijk vertaalt in de tewerkstellingscijfers, zoals de taalvorderingen van de deelnemers, de behaalde opleidingskwalificaties … Rapport 2010-2012 Rekening houdend met het aantal plaatsen dat de verschillende initiatiefnemers gemiddeld ter beschikking hebben en met de gemiddelde duur van een traject, werd begin 2010 geschat dat er in 2010-2011 grosso modo 376 deelnemers hun traject potentieel konden beëindigen. In de sector bouw was er een potentieel van 120 deelnemers (werkervaring), in de sector zorg 66 deelnemers (werkervaring) en 98 deelnemers (opleiding), en in de sector horeca 91 deelnemers (werkervaring). In 2012 werd nagegaan hoeveel deelnemers in de loop van 2010-2011 hun opleidings- of werkervaringstraject effectief hebben beëindigd: dat waren er uiteindelijk 438, meer dus dan aanvankelijk werd geschat. 92 deelnemers daarvan (=21%) zijn echter afgevallen wegens ontslag of medische problemen. De overige 347 deelnemers (=79%) die hun traject (al dan niet vroegtijdig) beëindigden, konden potentieel wel doorstromen naar de arbeidsmarkt. Effectieve uitstroom voor inschakelingstrajecten in 2010 en 2011, naar sector en type traject
Van de 347 deelnemers die hun traject beëindigden, kregen 291 deelnemers (84%) een vorm van begeleiding door de uitstroombegeleider. Vooral deelnemers die minder evidente tewerkstellingsmogelijkheden hebben, krijgen een uitstroombegeleider toegewezen. Het vooropgestelde aantal ‘te begeleiden deelnemers’ werd aanvankelijk vastgelegd op 300. De uitstroombegeleiders bereikten dus gemiddeld 97% van het streefdoel dat werd vooropgesteld, met respectievelijk 88% voor de bouw, en 76% voor de horeca. De zorgsector overtrof het streefdoel ruimschoots (115%). Voor de weergave van de tewerkstellingsresultaten werd ervoor gekozen om de meting te doen 6 maanden nadat deelnemers hun traject beëindigd hebben. Op één deelnemer na hadden alle deelnemers op het meetmoment hun traject al 6 maanden beëindigd. De resultaten van deze 346 deelnemers (gemeten op 6 maanden dat een deelnemer zijn of haar traject heeft beëindigd) zijn op basis van deze meetwijze als volgt:
89 -
-
220 deelnemers (64%) zijn aan het werk; 41 deelnemers (12%) zijn doorgestroomd naar verdere opleiding (minimaal 20 uur per week); 33 deelnemers zijn op het tijdstip van meting niet (onmiddellijk) bemiddelbaar (10%). Redenen hiervoor zijn: zwangerschap of medische ongeschiktheid, verhuis, geen kinderopvang of een sociale of administratieve problematiek; 52 deelnemers (15%) hebben 6 maanden na het beëindigen van hun traject geen resultaat op het vlak van doorstroom naar werk of opleiding, of het resultaat is niet gekend.
Momentopname van de tewerkstellingssituatie van de deelnemers (na 6 maanden), 2010 en 2011, naar sector
Uit deze cijfers blijkt dat er een positief resultaat is voor 261 van de 346 deelnemers (=75%): 220 deelnemers zijn aan het werk (64%) en 41 deelnemers volgen een opleiding (12%). Het gemiddelde tewerkstellingsresultaat voor de drie sectoren is 64%, het streefdoel van 70% wordt dus net niet behaald. De opleidingsprojecten zorg kennen de hoogste tewerkstellingscijfers (80%) gevolgd door de werkervaringsprojecten zorg (66%). De werkervaringsprojecten horeca en de werkervaringsprojecten bouw behaalden lagere doorstroomcijfers naar werk (respectievelijk 54% en 53%) op het tijdstip van de meting. De resultaten zijn uiteraard onderhevig aan verschillende factoren: zowel de selectie van de deelnemers bij instroom, de kwaliteit van het traject, de begeleiding van de instructeurs op de werkvloer en van de trajectbegeleiders van de individuele projecten, en de nieuwe sectorale uitstroombegeleiding spelen een rol. Daarnaast is ook de persoonlijke situatie van elke deelnemer zeer bepalend voor de uitkomst. Met het streefdoel van 70% wordt de lat hoog gelegd. Ook de huidige crisis bemoeilijkt de tewerkstelling van kansengroepen. De trajecten kunnen ook tewerkstellingskansen bieden op langere termijn, sommige deelnemers krijgen na 6 maanden uitstroom nog steeds begeleiding.
90 Lexicon Art.60-contract
DSP-contract
ACTIRIS
VDAB
NWP
Dit is een werkervaringscontract met het OCMW als werkgever, gericht op doorstroming naar werk en maatschappelijke integratie. De naam verwijst naar artikel 60 in de organieke wet op de OCMW’s. De duur van het traject is gemiddeld 1 à 2 jaar (afhankelijk van de leeftijd van de werknemer). DSP staat voor een doorstromingsprogramma voor personen die gedurende lange tijd zonder onderbreking wacht- of werkloosheidsuitkeringen ontvangen, gericht op doorstroming naar werk. De voorziene duur van het contract is in de meeste gevallen 2 jaar. ACTIRIS, de Brusselse dienst voor arbeidsbemiddeling, is belast met het uitvoeren van het gewestelijke werkgelegenheidsbeleid en moet zorgen voor de goede werking van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. In Brussel is VDAB wel bevoegd voor beroepsopleiding, maar niet voor arbeidsbemiddeling (cfr. ACTIRIS) Netwerk Werkgelegenheidsplatformen (NWP), het centrale opvolgingsysteem voor werkzoekenden in het Brussels Gewest
91
2.6. Indicator 13: Bereik WMKJ’s naar woonplaats, school, culturele achtergrond en taal Situering Een WMKJ is een werking met maatschappelijk kwetsbare jongeren. In Brussel zijn er 9 Nederlandstalige WMKJ’s in een aantal van de meer achtergestelde buurten in Brussel: Zwarte Vijvers in Molenbeek, Chicagowijk, Anneessenswijk en Oud-Laken in Brussel-Stad, Peterbos en Kuregem in Anderlecht, Wijk Chambéry in Etterbeek en de Brabantwijk in Schaarbeek. De fusie-vzw D’BROEJ coördineerde vanaf de start 7 WMKJ’s. Vanaf januari 2013 treedt ook Chambéry toe tot vzw D’BROEJ. WMKJ’s bieden een positieve belevingsruimte waarin jongeren hun talenten en competenties verder kunnen ontplooien. De WMKJ’s vertrekken daarbij vanuit de leefwereld van de kinderen en jongeren uit de Brusselse wijken. Een WMKJ-groep doorloopt een jaarwerking en bestaat gemiddeld uit zo’n 15 jongeren. De VGC sloot in 2010 een convenant af met de fusie-vzw D’BROEJ en de WMKJ Foyer voor een periode van 5 jaar. Het convenant geeft de krijtlijnen aan waarbinnen een meerjarenplan werd uitgewerkt. Het meerjarenplan ging van start in januari 2012 en loopt tot 2015. De krachtlijnen van het meerjarenplan kunnen als volgt worden samengevat: 1. Ownership (jongeren worden mee eigenaar van het jeugdhuis); 2. Samen verantwoordelijk voor de jongeren in de buurt; 3. Een kwaliteitsvolle werking; 4. Groeimogelijkheden voor ieder lid door opvolging en trajectbegeleiding; 5. Organisatieontwikkeling; 6. Diversiteitsbeleid. Oorsprong van de gegevens Jongeren schrijven zich bij de start van een werkjaar in voor een WMKJ. Op basis van de inschrijvingsformulieren rapporteren de WMKJ’s jaarlijks in een werkingsverslag over het aantal deelnemers en hun profiel. De hieronder gerapporteerde gegevens zijn gebaseerd op die verslagen. Evaluatie De relevantie van deze indicator is duidelijk: de WMKJ’s richten zich inderdaad op het versterken van kansen voor maatschappelijk kwetsbare jongeren en de profielkenmerken van de deelnemers zijn relevante indicatoren om na te gaan of men de beoogde doelgroep wel degelijk bereikt. Positief is ook dat men niet zozeer focust op het aantal deelnemers, maar wel op hun profiel, ook al is niet verduidelijkt welke profielgegevens gewenst zijn. De WMKJ’s in Brussel hebben voorlopig geen uniform registratie-instrument. Elk afzonderlijk maken zij wel gebruik van een min of meer gestandaardiseerd systeem van inschrijvingen. De WMKJ’s beschikken dus niet over een uniform meetinstrument en de vereiste profielgegevens. Omdat de jeugddienst van de VGC via het uniforme rapporteringsformulier die profielgegevens wel opvraagt, baseren de meeste WMKJ’s zich voor het rapporteren van culturele achtergrond en taal op gissingen. Ook de woonplaats en de school vragen de jongerenverenigingen niet op uniforme wijze op. Door die onduidelijkheid over de accuraatheid en de uniformiteit vermelden we hieronder geen profielgegevens. Toekomstblik Vzw D’BROEJ is op dit ogenblik bezig met de aanpassingen van het registratiesysteem op maat van de werkingen en zal met dit systeem aan de slag gaan vanaf januari 2013.
92 Rapport De 9 WMKJ’s verschillen sterk in grootte. Omvang is uiteraard geen indicator voor de kwaliteit van de werking. De deelnemersaantallen lagen in 2009 tussen 27 en 403 jongeren op jaarbasis. Het meerjarenplan heeft onder meer als uitgangspunt dat iedere deelwerking in staat moet zijn kinderen te laten doorgroeien van een kinderwerking naar een tiener- en jongerenwerking. Dit was of is bij een aantal kleinere werkingen niet mogelijk. Er wordt naar gestreefd om in iedere deelwerking een minimale personeelsbezetting te voorzien van 3,5 VTE. Dat gebeurt vanuit het solidariteitsprincipe waarbij grote werkingen personeel afstaan via een herverdeling. Voorlopig is dat het geval bij de deelwerking Ratatouille, wat ook het verhoogde deelnemersaantal verklaart. Ten opzichte van 2009 is er één WMKJ stopgezet (Mini-Anneessens). Ter compensatie werd de in 2009 opgerichte en goedwerkende deelwerking BBA (die grenst aan de Anneessenswijk) versterkt. Het totaal aantal jongeren dat aan een WMKJ participeert, is tussen 2008 en 2012 gestegen, van 1.705 tot 2.321 jongeren. Aantal deelnemers aan de WMKJ’s in 2008-2012 naar leeftijdscategorie Vereniging
2008
2009
2010
2011
2012
/
44
99
102
105
Centrum West (Sint-JansMolenbeek)
312
403
433
462
467
Chambery (Etterbeek)
345
345
345
345
345
Chicago (Brussel)
357
324
350
375
370
Foyer (Sint-Jans-Molenbeek)
31
27
29
30
3124
Mini-Anneessens (Brussel)
114
114
55
/
/
Peterbos (Anderlecht)
232
232
230
239
234
/
/
250
303
328
Ratatouille (Schaarbeek)
34
47
72
134
144
VMJ (Sint-Jans-Molenbeek)
280
288
292
304
297
1.705
1.824
2.155
2.294
2.321
A Place to Live (Laken)
BBA
Totaal
24
De cijfers van Foyer hebben betrekking op de dagelijkse bezetting van twee leeftijdsgroepen (12-15j en 1619j). Het totaal aantal kinderen en jongeren ligt hoger. Voor 2012 zijn er dat ongeveer 150.
93
2.7. Indicator 14: Aantal en profiel van de gebruikers van de inloopteams Situering ‘Inloopteam’ staat voor ‘integraal laagdrempelig opvoedingsondersteuningspunt’. Inloopteams organiseren activiteiten over zorg en opvoeding voor aanstaande ouders en ouders van kinderen tussen 0 en 3 jaar in kansarme buurten. Als dat nodig blijkt, kunnen de inloopteams ouders ook bijstaan met individuele ondersteuning, bemiddeling en begeleide doorverwijzing. Oorsprong van de gegevens In de periode 2010-2012 waren er 2 inloopteams in Brussel die door Kind en Gezin erkend en gesubsidieerd zijn (ILT Kind en Preventie Dansaert en ILT Huis der Gezinnen). De inloopteams rapporteren aan Kind en Gezin. Sinds 2010 worden de kwantitatieve gegevens op een uniforme manier geregistreerd. Ze biedt een overzicht van het aantal deelnemers en de frequentie van de verschillende activiteiten tijdens een kalenderjaar. Ook de kwalitatieve gegevens worden bevraagd. Het gaat om een aftoetsing van vooropgestelde resultaten: visie, activiteiten inloopteam, personeelsbeleid, financieel beleid, rapportage… Groepswerkingen uit de verschillende inloopteams zijn weinig vergelijkbaar door de verschillende werkvormen en frequenties van groepswerkingen uit beide organisaties. Evaluatie van de gegevens De indicator is relevant in het licht van maatschappelijk effect 2 (het versterken van kansen voor maatschappelijk kwetsbare groepen), maar schiet tekort als indicator voor een maatschappelijke evolutie. Rapport 2010 en 2011 Zowel in 2010 als in 2011 werden in de 2 door Kind en Gezin erkende inloopteams samen ongeveer 340 gezinnen bereikt tijdens de weerkerende groepswerkingen. Het gaat niet om 340 unieke gezinnen, maar om een optelsom van het aantal bereikte gezinnen in de groepswerkingen. In 2011 ging het om een dertiental groepswerkingen, zoals een moedergroep, een praatgroep Nederlands, een toeleidingsgroep babymassage, een kookgroep, een groep kleuterparticipatie… Een klein aantal gezinnen (ongeveer 10%) werd in 2010 en 2011 (ook) op een andere manier geholpen, met name via doorverwijzing.
94
2.8. Indicator 15: Aantal taalondersteuningsacties in de IBO's en KDV's Situering Groeien in taal is een taalondersteuningsproject van de VGC (reguliere middelen) dat de Nederlandstalige taalontwikkeling van kinderen wil stimuleren met het oog op hun algemene ontwikkeling, schoolloopbaan en maatschappelijke carrière. Het project wil ook bijdragen tot de kwaliteit en de professionalisering van de sector. Het ondersteunt zowel Brusselse Nederlandstalige kinderdagverblijven (KDV’s) als Initiatieven voor Buitenschoolse Opvang (IBO’s). Groeien in taal vertrekt vanuit het principe van een doelgroepgerichte en ‘werkveldnabije’ ondersteuning. De volgende thema’s komen tijdens de ondersteuning aan bod: pedagogische fundamenten (begeleidingsstijl, indeling van de ruimte en dagindeling), Nederlandstalige taalontwikkeling, taalstimulering, taalgebruik en taalbeleid. De onderwerpen worden behandeld op maat van het KDV of het IBO. De visieteksten ‘Taalbeleid’ (VGC) en ‘Taalstimulering en meertaligheid’ (Kind & Gezin) worden gevolgd. De VGC zet 6 taalondersteuners in en doet een beroep op het Huis van het Nederlands voor ondersteuning, afstemming en samenwerking. Een VGC-taalondersteuner wordt voor een periode van 2 jaar aan een kinderdagverblijf toegekend. Gedurende die 2 jaar is de taalondersteuner op zeer regelmatige basis aanwezig in het kinderdagverblijf. De coaching bestaat uit teamvergaderingen, participatieve observaties en videocoaching. In de IBO’s gebeurt de ondersteuning op vraag. Het doel is om de Nederlandstalige interactie tussen kindbegeleiders en kinderen te stimuleren, bijvoorbeeld door intensieve coaching op de werkvloer tot het opzetten van een werkgroep ‘taal’. Oorsprong van de gegevens en evaluatie Het eerder beschrijvend rapport van de taalondersteuningsprojecten bij IBO’s en KDV’s werd samen met de VGC-taalondersteuners opgesteld. De taalondersteuners versterken de kansen voor maatschappelijk kwetsbare groepen. Desondanks zijn zij eerder een indicator van een relevant VGC-beleid dan van een maatschappelijke evolutie. Rapport 2012 Zowel het aantal taalondersteuners als het aantal ondersteunde kinderdagverblijven stegen jaarlijks tussen 2009 en 2012. Onderstaande tabel toont die verhoogde ondersteuningscapaciteit aan. Aantal KDV’s in een taalondersteuningstraject tussen 2009 en 2012 2009 2010 Nieuw (eerste ondersteuningsjaar) 4 8 Voortgezet (tweede ondersteuningsjaar) 3 4 Totaal 7 12
2011 10 8 18
2012 15 10 25
2011 2 6
2012 2 6
De ondersteuning in IBO’s is in de volgende tabel samengevat. Aantal IBO’s in een taalondersteuningstraject tussen 2009 en 2012 2009 2010 Intensieve ondersteuning 1 3 Ondersteuning op vraag 6 6
De taalondersteuners hebben hun traject verder verfijnd en op punt gesteld. Eind 2011 werd aansluiting gezocht bij het Onderwijscentrum Brussel om expertise uit te wisselen en om wederzijdse afstemming te vinden. Daarnaast werd ook afstemming gezocht binnen de sector. Nieuwe materialen en modellen werden ontwikkeld voor de taalondersteuning. Ook ging er tijd naar eigen vorming, vooral bij de nieuwe collega’s. Tot slot hebben de taalondersteuners in 2011 en 2012 ook het vormingsaanbod voor de sector op het gebied van taal vernieuwd en verder uitgebreid.
95 3. Maatschappelijk effect 3: Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is aantrekkelijk als leefstad voor jonge (Nederlandstalige) gezinnen met kinderen en voor ouderen 3.1. Indicator 17 en 18: de perceptie van Brussel als leefbare stad - Inleiding INDICATOR 17: Perceptie van Brussel als leefstad voor Nederlandstalige gezinnen of taalgemengde gezinnen met jonge kinderen, voor studenten, en voor ouderen INDICATOR 18: Tevredenheid bij gebruikers over de kwaliteit van het voorzieningenaanbod Inleiding Voor de invulling van indicatoren 17 en 18 organiseerde de VGC een grootschalige bevraging van de bevolking in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De selectie van de bevraagde personen gebeurde op basis van twee representatieve toevalssteekproeven: een van personen met een adres in het Frans en een andere van personen met een adres in het Nederlands. Minimumleeftijd voor deelname was 18 jaar. In totaal namen 2.643 mensen deel aan de enquête: 1.489 met een adres in het Nederlands en 1.154 met een adres in het Frans. De resultaten van deze bevraging werden herwogen naar de Brusselse populatiekenmerken: geslacht, leeftijd, woonplaats en de taal van het adres van de respondent in het Rijksregister. Het is de eerste keer dat een dergelijke grootschalige bevraging van de Brusselse bevolking plaatsvindt. De bevraging vormt zo een nulmeting van de manier waarop Brusselaars hun leefomgeving beleven. Een vergelijking wordt pas mogelijk bij een volgende meting. In de enquête krijgen de Brusselaars vragen over een reeks van thema’s over het (samen)leven in Brussel. Er werd onder meer gepeild naar de mate waarin Brusselaars tevreden zijn over het aanbod aan diverse culturele, zorg- en vrijetijdsvoorzieningen, naar de deelname aan culturele of vrijetijdsactiviteiten, naar de mate waarin mensen vertrouwen hebben in een reeks maatschappelijke en overheidsinstellingen, naar sociale contacten, betrokkenheid bij sociale netwerken of houding ten aanzien van diversiteit, naar de groenindruk, naar mobiliteit, naar overlast of onveiligheidsgevoelens, naar verhuisintenties … Elk van deze topics maakt deel uit van de tevredenheid van inwoners over hun leefomgeving. Op die manier peilt de enquête in zijn geheel naar de leefbaarheid van Brussel. De resultaten van deze survey worden verzameld in een publicatie. Die zal een quasi integrale weergave bevatten van de bevraagde leefbaarheidsindicatoren. De publicatie wordt voorgesteld tijdens een studiedag in mei 2013. In afwachting van deze publicatie worden hieronder een aantal eerste resultaten voorgesteld. Het gaat over een selectie van indicatoren die al een goed zicht geven op wat Brusselaars over Brussel denken. Voor indicator 17 komen de volgende topics aan bod: - Tevredenheid over de wijk en Brussel - De uitstraling van de publieke ruimte in Brussel (=Brussels Hoofdstedelijk Gewest) - Indruk van de netheid in de wijk - Groenindruk van de wijk - Wijkproblemen: vandalisme - Voldoende aanbod parkeerplaatsen wijk - Voldoende aanbod openbaar vervoer wijk - Wijkproblemen: verkeershinder (agressief verkeersgedrag en onaangepaste snelheid) - Onveiligheidsgevoelens in de wijk - Mijdgedrag in de wijk - Huisvesting in groot comfort - Huisvesting met gebrek aan woonkwaliteit - Verhuisintenties en -motivaties
96 Deze indicatoren laten toe om de opinie van de Brusselse bevolking over Brussel in kaart te brengen. Zo schetsen we de algemene tevredenheid over de eigen wijk en over het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, belichten we de ervaringen met openbare ruimte, mobiliteit, onveiligheidsgevoelens, huisvesting en het aandeel Brusselaars voor wie een verhuis een ernstige optie is. Voor een volledige overzicht van de leefbaarheidsindicatoren in het onderzoek verwijzen we naar de publicatie die in mei 2013 verschijnt. Voor indicator 18 komen de volgende topics aan bod: - Voldoende aanbod aan kinderopvang in de wijk - Voldoende scholen in de wijk - Tevredenheid over het aanbod aan bibliotheken in het Brussels hoofdstedelijk gewest - Tevredenheid over het aanbod aan gemeenschapscentra in het Brussels hoofdstedelijk gewest De survey laat toe om de tevredenheid over het aanbod aan diverse gemeenschapsvoorzieningen na te gaan. Voor een aantal gemeenschapsvoorzieningen werd aan de respondenten ook de vraag gesteld of zij er gebruik van maakten tijdens het jaar voorafgaand aan het interview. Voor deze voorzieningen zijn we in staat om de tevredenheid over het aanbod te vergelijken tussen gebruikers en nietgebruikers. Alleen de voorzieningen waar die vergelijking mogelijk is, komen hier aan bod. Om de appreciatie van de kwaliteit van bepaalde voorzieningen te meten, is specifiek onderzoek bij de gebruikers aangewezen. Voor elk van deze opgesomde indicatoren presenteren we behalve het geschatte percentage ook de betrouwbaarheidsintervallen. Omdat de score van de indicator gebaseerd is op een steekproef van de bevolking, bestaat de kans op afwijking. De betrouwbaarheidsintervallen geven aan hoe groot die afwijking kan zijn. Naast deze schattingen geven we ook de resultaten van een logistische regressie. Die analysetechniek stelt ons in staat om voor een reeks van socio-demografische kenmerken na te gaan of ze een invloed hebben op de geschatte percentages. Op die manier kunnen we nagaan of de kenmerken die verband houden met de doelgroepen van indicator 17, zoals leeftijd, het hebben van kinderen, het gebruik van het Nederlands in het huidige gezin en het al dan niet student zijn, samenhangen met de verschillende indicatoren. De volgende kenmerken werden telkens opgenomen in de analyse:
97 Tabel: Overzicht gebruikte kenmerken Kenmerken Operationalisering Geslacht 0= man 1= vrouw Leeftijd lineair (per 10 eenheden) Opleidingsniveau 1= personen met een diploma van ten hoogste lager secundair onderwijs 2= personen met een diploma hoger secundair onderwijs 3= personen met een diploma hoger onderwijs Student 0= geen student 1= student Functiebeperking 0= geen hinder van een functiebeperking 1= hinder van een functiebeperking Nederlandstalig/ 0= geen gebruik van Nederlands in huidig gezin taalgemengd 1= Nederlandstalig of taalgemengd (met o.a. Nederlands) gezin Woonstatuut 1= eigenaar van woonst 2= huurder van woning op privémarkt 3= huurder van sociale woonst Het hebben van 0= geen kinderen kinderen 1= minstens 1 kind Nationaliteit 1= Belg 2= niet-Belg Woonplaats 1= inwoners van Brussel-Stad (de gemeente Brussel, inclusief haar deelgemeenten Haren, Neder-over-Heembeek en Laken) 2= inwoners van gemeenten van de kanaalzone (Anderlecht, Vorst, Sint-JansMolenbeek, Schaarbeek) 3= inwoners van gemeenten van de eerste kroon (Etterbeek, Elsene, SintGillis, Sint-Joost-ten-Node) 4= inwoners van zuidoostelijke gemeenten (Oudergem, Ukkel, WatermaalBosvoorde, Sint-Lambrechts-Woluwe, Sint-Pieters-Woluwe) 5= inwoners van noordwestelijke gemeenten (Sint-Agatha-Berchem, Evere, Ganshoren, Jette, Koekelberg)
Opmerking: Tenzij expliciet Brussel-Stad wordt vermeld, bedoelen we met ‘Brussel’ het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
98
3.2. Indicator 17 – Brussel als leefbare stad Tevredenheid over de wijk en Brussel In het algemeen is 76% van de Brusselaars tevreden over de wijk waarin ze wonen. De tevredenheid over het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als plaats om te wonen is net iets minder groot, maar ook daar zien we een grote mate van tevredenheid. Tabel: Tevredenheid over de wijk en Brussel % mate van tevredenheid over … Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau Student Functiebeperking Nederlandstalig/ taalgemengd Woonstatuut Het hebben van kinderen Nationaliteit Woonplaats S= significant; -= niet significant
wijk 75,9 (74,2-77,5) S S S
Brussel 73,2 (71,5-74,9) S S S S S
Voor de tevredenheid over de wijk behouden na controle voor de tien kenmerken drie ervan hun invloed: - Opleidingsniveau: personen met een diploma hoger onderwijs zijn in meerdere mate tevreden over hun wijk dan personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. - Functiebeperking: mensen met hinder van een functiebeperking zijn minder tevreden over hun wijk dan mensen zonder hinder van functiebeperking. - Woonplaats: Inwoners van zuidoostelijke en noordwestelijke gemeenten zijn meer tevreden over hun wijk dan inwoners van Brussel-Stad. Voor de tevredenheid over het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behouden na controle voor de 10 kenmerken vijf ervan hun invloed: - Opleidingsniveau: hoger opgeleiden zijn meer tevreden over het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan lager opgeleiden. - Functiebeperking: mensen die hinder ondervinden van een functiebeperking zijn minder tevreden over het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan mensen zonder hinder van een functiebeperking. - Nederlandstalig/taalgemengd: personen uit Nederlandstalige of taalgemengde gezinnen zijn minder tevreden over het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan personen uit anderstalige gezinnen. - Nationaliteit: Belgen zijn minder tevreden dan niet-Belgen. - Woonplaats: zowel inwoners van de kanaalzone, van de gemeenten van de eerste kroon als van de noordwestelijke gemeenten zijn minder tevreden over het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als plaats om te wonen dan inwoners van Brussel-Stad.
99 Openbare ruimte Openbare ruimte Brussel Als het gaat over openbare ruimte in Brussel, stemt 43% van de respondenten ermee in dat de uitstraling van pleinen, parken, monumenten en gebouwen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest mooi of netjes is.
Tabel: Uitstraling van de publieke ruimte in Brussel Mooie of nette uitstraling van pleinen, parken, monumenten en gebouwen in Brussel % dat instemt 43,4 (41,5-45,3) Geslacht S Leeftijd S Opleidingsniveau S Student Functiebeperking S Nederlandstalig/ taalgemengd S Woonstatuut S Het hebben van kinderen Nationaliteit S Woonplaats S S= significant; -= niet significant
Na controle voor de 10 kenmerken behouden 8 ervan hun invloed: - Geslacht: mannen zijn het in mindere mate eens met de stelling dat pleinen, parken, monumenten en gebouwen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een mooie uistraling hebben dan vrouwen. - Leeftijd: oudere personen stemmen meer in met de stelling van een mooie uitstraling van de openbare ruimte in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan jongere personen. - Opleidingsniveau: mensen met een diploma hoger onderwijs zijn het in mindere mate eens dan mensen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. Mensen met een diploma hoger secundair onderwijs zijn het in meerdere mate eens dan mensen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. - Functiebeperking: mensen met hinder van een functiebeperking stemmen in mindere mate in met de stelling van een mooie uitstraling van openbare ruimtes in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan mensen zonder hinder van een functiebeperking. - Nederlandstalig/ taalgemengd: personen uit een Nederlandstalig of taalgemengd gezin stemmen minder in met de stelling van een mooie publieke ruimte in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan personen uit anderstalige gezinnen. - Woonstatuut: eigenaars van een woonst stemmen minder in dan huurders van een sociale woning. - Nationaliteit: Belgen zijn in mindere mate akkoord met de uitspraak over de publieke ruimte in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan niet-Belgen. - Woonplaats: inwoners van de gemeenten van de eerste kroon stemmen minder in dan inwoners van Brussel-Stad. Inwoners van de gemeenten van de kanaalzone zijn in meerdere mate akkoord dan inwoners van Brussel-Stad.
100 Openbare ruimte wijk 54% van de Brusselaars stemt ermee in dat de straten en voetpaden in hun wijk over het algemeen netjes zijn. 72% vindt dat er voldoende parken, bomen en grasvelden zijn in hun wijk. 19% heeft vaak of altijd last van vandalisme zoals bijvoorbeeld vernieling van straatmeubilair, telefooncellen of bus- en tramhokjes. Tabel: Mening over openbare ruimte in de wijk (Indruk van de netheid in de wijk; Groenindruk van de wijk; Wijkproblemen: vandalisme) % dat instemt: straten % dat vaak of altijd en voetpaden in de % dat instemt: last heeft van: wijk over het voldoende groen in de vandalisme in de wijk algemeen netjes wijk 53,7 72,0 19,4 (51,9-55,6) (70,3-73,7) (17,9-20,9) Geslacht S Leeftijd S Opleidingsniveau S S Student Functiebeperking S S S Nederlandstalig/ taalgemengd Woonstatuut S S Het hebben van kinderen Nationaliteit Woonplaats S S S S= significant; -= niet significant Voor de instemming met nette straten en voetpaden in de wijk behouden na controle voor tien kenmerken vier ervan hun invloed: - Geslacht: mannen stemmen meer in met de stelling over nette straten en voetpaden in hun wijk dan vrouwen. - Opleidingsniveau: personen met een diploma hoger onderwijs gaan minder akkoord met de stelling over nette straten en voetpaden in hun wijk dan personen met een diploma van ten hoogste lager secundair onderwijs. - Functiebeperking: mensen met hinder van een functiebeperking stemmen er minder mee in dat de straten en voetpaden in hun wijk over het algemeen netjes zijn dan mensen zonder hinder van een functiebeperking. - Woonplaats: inwoners van de zuidoostelijke en noordwestelijke gemeenten stemmen meer in met deze stelling dan inwoners van Brussel-Stad. Inwoners van de gemeenten van de eerste kroon stemmen er minder mee in dan inwoners van Brussel-Stad. Voor de stelling over voldoende groen in de wijk behouden na controle voor de tien kenmerken vijf ervan hun invloed - Leeftijd: ouderen stemmen er meer mee in dat er voldoende groenaanbod is in hun wijk dan jongeren. - Opleidingsniveau: hoger opgeleiden stemmen meer in met de stelling dat er voldoende groen is in hun wijk dan lager opgeleiden. - Functiebeperking: mensen die hinder ondervinden van een functiebeperking zijn minder vaak akkoord met de stelling over voldoende groen in hun wijk dan mensen die geen hinder ondervinden van een functiebeperking. - Woonstatuut: huurders van een woning op de privémarkt stemmen minder in met de stelling over het groenaanbod in hun wijk dan huurders van een sociale woonst.
101 -
Woonplaats: inwoners van de noordwestelijke gemeenten, de zuidoostelijke gemeenten en inwoners van de gemeenten van de kanaalzone gaan vaker akkoord met de stelling dat er voldoende groen is in hun wijk dan inwoners van Brussel-Stad.
Voor de hinder door vandalisme in de wijk behouden na controle voor de tien kenmerken drie ervan hun invloed: - Functiebeperking: mensen met hinder van een functiebeperking ondervinden meer last van vandalisme dan mensen zonder hinder van een functiebeperking. - Woonstatuut: eigenaars en huurders van een woonst op de privémarkt geven aan minder hinder te ondervinden dan huurders van een sociale woonst. - Woonplaats: inwoners van de zuidoostelijke en noordwestelijke gemeenten geven aan minder last te hebben van vandalisme dan inwoners van Brussel-Stad. Inwoners van de gemeenten van de eerste kroon en de kanaalzone daarentegen geven aan meer hinder te ondervinden van vandalisme dan inwoners van Brussel-Stad. Mobiliteit In het algemeen vindt 30% van de Brusselaars dat er voldoende parkeerplaatsen zijn in hun wijk. 84% van de Brusselaars is van mening dat er een voldoende aanbod aan openbaar vervoer is in hun wijk. Tabel: Voldoende aanbod van parkeerplaatsen in de wijk en voldoende openbaar vervoer in de wijk parkeerplaatsen wijk openbaar vervoer wijk % dat instemt met een 29,9 83,6 voldoende aanbod van … (28,1-31,6) (82,2-85,0) Geslacht Leeftijd S Opleidingsniveau S S Student S Functiebeperking S Nederlandstalig/ taalgemengd S Woonstatuut S S Het hebben van kinderen Nationaliteit S Woonplaats S S S= significant; -= niet significant Voor de stelling over voldoende parkeerplaatsen in de wijk behouden na controle voor de tien kenmerken zeven ervan hun invloed: - Leeftijd: ouderen stemmen meer in dan jongeren. - Opleidingsniveau: mensen met een diploma hoger onderwijs stemmen er meer mee in dat er voldoende parkeerplaatsen zijn in hun wijk dan mensen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. - Student: studenten stemmen meer in met de stelling over voldoende parkeerplaatsen in hun wijk dan niet-studenten. - Functiebeperking: mensen die hinder ondervinden van een functiebeperking gaan minder vaak akkoord met de stelling over voldoende parkeerplaatsen in hun wijk dan mensen die geen hinder ondervinden van een functiebeperking. - Woonstatuut: eigenaars en huurders van een privéwoning zijn het minder eens met de stelling over voldoende parkeerplaatsen in hun wijk dan huurders van een sociale woonst. - Nationaliteit: Belgen stemmen minder in met deze stelling dan niet-Belgen. - Woonplaats: inwoners van de noordwestelijke en de zuidoostelijke gemeenten stemmen meer in met deze stelling dan inwoners van Brussel-Stad. Inwoners van de gemeenten van de eerste kroon stemmen minder in met deze stelling dan inwoners van Brussel-Stad.
102 Voor de stelling over voldoende aanbod aan openbaar vervoer in de wijk behouden na controle voor de tien kenmerken vier ervan hun invloed: - Opleidingsniveau: Personen met een diploma hoger onderwijs stemmen minder in met deze stelling dan personen met ten hoogste een diploma lager secundair onderwijs. - Nederlandstalig/taalgemengd: personen uit een Nederlandstalig of taalgemengd gezin stemmen meer in met de stelling dan personen uit anderstalige gezinnen. - Woonstatuut: huurders van een privéwoning en eigenaars stemmen meer in dan huurders van een sociale woonst. - Woonplaats: inwoners van de gemeenten van de eerste kroon en van de kanaalzone stemmen meer in met de stelling dan inwoners van Brussel-Stad. Verkeershinder in de wijk Als het gaat over verkeershinder, geeft 40% van de Brusselaars aan vaak of altijd last te hebben van agressief verkeersgedrag in hun wijk. 46% van de Brusselaars ondervindt vaak of altijd last van onaangepaste snelheid in hun wijk. Tabel: Verkeershinder in de wijk
% dat vaak of altijd last heeft van … Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau Student Functiebeperking Nederlandstalig/ taalgemengd Woonstatuut Het hebben van kinderen Nationaliteit Woonplaats S= significant; -= niet significant
agressief verkeersgedrag in de wijk 39,9 (38,0-41,7) S S S S S S
onaangepaste snelheid in de wijk 46,1 (44,2-47,9) S S S
Voor wat betreft agressief verkeersgedrag in de wijk, behouden na controle voor de tien kenmerken zes ervan hun invloed: - Student: niet-studenten hebben meer last van agressief verkeersgedrag dan studenten. - Functiebeperking: mensen met hinder van een functiebeperking ondervinden meer last van agressief verkeersgedrag in hun wijk dan mensen zonder hinder van een functiebeperking. - Woonplaats: inwoners van de zuidoostelijke en de noordwestelijke gemeenten ervaren minder verkeersagressie dan inwoners van Brussel-Stad. Inwoners van de gemeenten van de kanaalzone geven aan meer last te hebben van verkeersagressie dan inwoners van Brussel-Stad. - Woonstatuut: eigenaars van een woonst ervaren meer verkeersagressie dan huurders van een sociale woonst. - Nationaliteit: Belgen hebben meer last van verkeersagressie dan niet-Belgen. - Kinderen: mensen met kinderen hebben in meerdere mate last van verkeersagressie dan mensen zonder kinderen. Voor wat betreft onaangepaste snelheid in de wijk, behouden na controle voor de tien kenmerken drie ervan hun invloed: - Student: niet-studenten ervaren meer last van onaangepaste snelheid dan studenten. - Functiebeperking: mensen met hinder van een functiebeperking ervaren meer last van onaangepaste snelheid dan mensen zonder hinder van een functiebeperking. - Woonplaats: inwoners van de noordwestelijke en de zuidoostelijke gemeenten ervaren minder hinder van onaangepaste snelheid dan inwoners van Brussel-Stad.
103 Onveiligheidsgevoelens in de wijk In het algemeen ervaart 10% van de Brusselaars vaak of altijd onveiligheidsgevoelens in hun wijk. 12% van de Brusselaars geeft aan dat ze vaak of altijd mijdgedrag vertonen.
Tabel: Onveiligheidsgevoelens en mijdgedrag in de wijk onveiligheidsgevoelens ervaart % dat in de wijk vaak of altijd … 9,9 (8,8-11,0) Geslacht S Leeftijd Opleidingsniveau S Student Functiebeperking S Nederlandstalig/ taalgemengd Woonstatuut Het hebben van kinderen Nationaliteit Woonplaats S S= significant; -= niet significant
mijdgedrag vertoont 11,9 (10,7-13,1) S S S S
Als het gaat over onveiligheidsgevoelens in de wijk, behouden na controle voor de tien kenmerken vier ervan hun invloed: - Geslacht: mannen ervaren in vergelijking met vrouwen minder onveiligheidsgevoelens. - Opleidingsniveau: hoger opgeleiden vertonen minder onveiligheidsgevoelens dan lager opgeleiden. - Functiebeperking: mensen die hinder ondervinden van een functiebeperking, ervaren meer onveiligheidsgevoelens dan mensen die geen hinder ondervinden van een functiebeperking. - Woonplaats: inwoners van de zuidoostelijke gemeenten ervaren in mindere mate onveiligheidsgevoelens dan inwoners van Brussel-Stad. Als het gaat over het vertonen van mijdgedrag, behouden na controle voor de tien kenmerken vier ervan hun invloed: - Geslacht: mannen vertonen in mindere mate mijdgedrag dan vrouwen. - Opleidingsniveau: mensen met een diploma hoger onderwijs mijden minder vaak plekken in hun wijk dan mensen met ten hoogste een diploma lager secundair onderwijs. - Kinderen: mensen met kinderen vertonen minder mijdgedrag dan mensen zonder kinderen. - Woonplaats: inwoners van de noordwestelijke en de zuidoostelijke gemeenten vertonen minder mijdgedrag dan inwoners van Brussel-Stad.
104 Wooncomfort en woningkwaliteit Definiëring: - Een woning met groot comfort beschikt over warm stromend water, toilet met waterspoeling in huis zelf, een bad of douche in de woning, centrale verwarming, geluidsisolatie en een tuin, terras of koer. - Een woning met een gebrek aan woningkwaliteit beschikt niet over elementair comfort, namelijk warm stromend water, toilet met waterspoeling in huis zelf en een bad of douche in de woning, of kampt met vochtproblemen, is te donker, heeft een te laag plafond of kampt met insecten of parasieten. In het algemeen woont 54% van de Brusselaars in een woning met groot comfort. 25% woont in een woonst met een gebrek aan woonkwaliteit. Tabel: wooncomfort en woningkwaliteit % gehuisvest in woning met … Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau Student Functiebeperking Nederlandstalig/ taalgemengd Woonstatuut Het hebben van kinderen Nationaliteit Woonplaats S= significant; -= niet significant
groot comfort 53,7 (51,8-55,6) S S S S S S
gebrek aan woonkwaliteit 24,9 (23,3-26,5) S S S S
Als het gaat over wonen in een woonst met groot comfort, behouden na controle voor de tien kenmerken zes ervan hun invloed: - Leeftijd: oudere leeftijdsgroepen wonen vaker in een woning met groot comfort dan jongere leeftijdsgroepen. - Opleidingsniveau: personen met een diploma hoger onderwijs wonen in meerdere mate in een woning met groot comfort dan personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. - Functiebeperking: mensen met hinder van een functiebeperking leven minder vaak in een woonst met groot comfort dan mensen zonder hinder van een functiebeperking. - Woonstatuut: eigenaars wonen vaker in een woning met groot comfort dan huurders van een sociale woonst. Huurders van een privéwoonst leven in mindere mate in woningen met groot comfort dan huurders van een sociale woonst. - Nationaliteit: Belgen wonen vaker in woningen met groot comfort dan niet-Belgen. - Woonplaats: inwoners van de gemeenten van de eerste kroon wonen in mindere mate in woningen met groot comfort dan inwoners van Brussel-Stad. Als het gaat over woningen met een gebrek aan woonkwaliteit, behouden na controle voor de tien kenmerken vier ervan hun invloed: - Leeftijd: oudere respondenten wonen minder vaak in een woning met een gebrek aan woonkwaliteit dan jongere respondenten. - Functiebeperking: mensen die hinder ondervinden van een functiebeperking, wonen vaker in woningen met een gebrek aan woonkwaliteit dan mensen zonder hinder van een functiebeperking. - Woonstatuut: huurders van een privéwoning leven in meerdere mate in een woning met een gebrek aan woonkwaliteit dan huurders van een sociale woonst. - Woonplaats: inwoners van de gemeenten van de eerste kroon leven vaker in woningen met een gebrek aan woonkwaliteit dan inwoners van Brussel-Stad.
105 Verhuizen 38% van de Brusselaars is van plan om binnen de 5 jaar te verhuizen.
Tabel: Verhuisintenties % dat verhuisplannen heeft binnen de 5 jaar Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau Student Functiebeperking Nederlandstalig/ taalgemengd Woonstatuut Het hebben van kinderen Nationaliteit Woonplaats S= significant; -= niet significant
37,7 (35,8-39,5) S S S S S S
Als het gaat over verhuisplannen, behouden na controle voor de tien kenmerken zes ervan hun invloed: - Geslacht: mannen hebben in meerdere mate verhuisintenties dan vrouwen. - Leeftijd: oudere leeftijdsgroepen hebben minder verhuisplannen dan jongere leeftijdsgroepen. - Opleidingsniveau: personen met een diploma hoger onderwijs hebben vaker verhuisintenties in vergelijking met personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. - Functiebeperking: mensen die hinder ondervinden van een functiebeperking, hebben meer verhuisintenties dan mensen die geen hinder ondervinden van een functiebeperking. - Woonstatuut: huurders van een privéwoonst hebben meer verhuisintenties dan huurders van een sociale woonst. - Woonplaats: inwoners van de zuidoostelijke en de noordwestelijke gemeenten en inwoners van de gemeenten van de kanaalzone hebben minder verhuisintenties dan inwoners van Brussel-Stad. Onderstaande tabel geeft de top 5 weer van verhuisredenen die Brusselaars aanhalen. Het gaat daarbij alleen om Brusselaars die aangaven te willen verhuizen binnen de vijf jaar. De percentages in de tabel duiden aan in welke mate het argument in kwestie is aangehaald binnen de groep van Brusselaars met verhuisintenties.
Tabel: Verhuisredenen: top 5 meest aangehaalde argumenten % 1 Gewijzigde gezinssituatie 15,7 2 Beoogd eigenaarschap 13,6 3 Ontevreden huidige woning 11,4 4 Meer groen 7,9 5 Gewijzigde financiële situatie 7,2 Totaal aangehaalde argumenten 2.612
106
3.3. Indicator 18: Tevredenheid over het aanbod aan voorzieningen Voldoende kinderopvang in de wijk In het algemeen vindt 37% van de Brusselaars dat er voldoende kinderopvang is in hun wijk. Bij de gebruikers (de groep die minstens een kind heeft in de kinderopvang) stijgt dat aandeel tot 45%. Dat aandeel ligt significant hoger dan bij niet-gebruikers waar 37% vindt dat er voldoende kinderopvang is in hun wijk. Bij de gebruikers van kinderopvang in het Nederlands stemt 48% ermee in dat er voldoende kinderopvang is in hun wijk. Ook hier is het verschil met niet-gebruikers (de groep die alleen kinderen heeft in niet-Nederlandstalige kinderopvang) significant. De gebruikers van kinderopvang in het Nederlands vormen hier wel een kleine groep, namelijk 29 respondenten. Uitspraken over deze groep moeten met de nodige voorzichtigheid benaderd te worden. Tabel: % van de Brusselaars die vinden dat er voldoende kinderopvang is in hun wijk Kinderopvang (ongeacht de taal) Kinderopvang in het Nederlands Gebruiker Niet-gebruiker
45,0 (n=121) 37,4 (n=297)
48,0 (n=29) 38,8 (n=389)
Tabel: Overzicht van de kenmerken die een mogelijke invloed hebben op de mening over het aanbod kinderopvang in de wijk Geslacht Leeftijd S Opleidingsniveau S Student Functiebeperking Nederlandstalig/ taalgemengd S Woonstatuut Het hebben van kinderen S Nationaliteit S Woonplaats S S= significant; -= niet significant Als het gaat over het aanbod aan kinderopvang in de wijk, behouden na controle voor de tien kenmerken zes ervan hun invloed: - Leeftijd: oudere personen stemmen er in meerdere mate mee in dat er voldoende kinderopvang is in hun wijk dan jongere personen. - Opleidingsniveau: personen met een diploma hoger onderwijs stemmen in mindere mate in met de stelling over voldoende kinderopvang in hun wijk dan personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. - Woonplaats: inwoners van de gemeenten van de eerste kroon en van de kanaalzone stemmen in mindere mate in met de stelling over voldoende kinderopvang in hun wijk dan inwoners van Brussel-Stad. - Nederlandstalig/ taalgemengd: personen uit een gezin dat Nederlandstalig of taalgemengd is, stemmen in meerdere mate in met de stelling over voldoende kinderopvang in hun wijk dan personen uit anderstalige gezinnen. - Het hebben van kinderen: wie minstens één kind heeft, gaat in meerdere mate akkoord met deze stelling dan wie geen kind heeft. - Nationaliteit: Niet-Belgen gaan minder vaak akkoord met deze stelling dan Belgen.
107 Voldoende scholen in de wijk In het algemeen stemt 76% van de Brusselaars ermee in dat er voldoende scholen zijn in hun wijk. Bij de gebruikers (de groep die minstens één kind heeft in het basisonderwijs) blijft dat percentage nagenoeg constant: 77%. De mening van niet-gebruikers wijkt niet significant af van de mening van gebruikers. Bij de gebruikers van het Nederlandstalig basisonderwijs stemt opnieuw 77% ermee in dat er voldoende scholen zijn in hun wijk. Ook hier is het verschil met niet-gebruikers (de groep die alleen kinderen heeft in het niet-Nederlandstalig basisonderwijs) niet significant.
Tabel: % van de Brusselaars dat vindt dat er voldoende basisscholen zijn in hun wijk Basisonderwijs (ongeacht de taal) Nederlandstalig basisonderwijs Gebruiker 77,3 76,5 (n=367) (n=89) Niet-gebruiker 76,4 76,8 (n=479) (n=757)
Als het gaat over het aanbod aan basisscholen in de wijk, behouden na controle voor de tien kenmerken zeven ervan hun invloed: - Leeftijd: oudere leeftijdsgroepen vinden vaker dat er voldoende basisscholen zijn in hun wijk dan jongere leeftijdsgroepen. - Opleidingsniveau: hoger opgeleiden stemmen minder in met de stelling over voldoende basisscholen in hun wijk dan lager opgeleiden. - Functiebeperking: mensen met hinder van een functiebeperking stemmen minder in met de stelling over voldoende basisscholen in de wijk dan mensen zonder hinder van een functiebeperking. - Woonstatuut: huurders van een privéwoning stemmen in mindere mate in met deze stelling dan huurders van een sociale woning. - Nationaliteit: Belgen zijn het in meerdere mate akkoord met het voldoende aanbod aan basisscholen in hun vaker eens met deze stelling dan niet-Belgen. - Woonplaats: inwoners van de noordwestelijke en de zuidoostelijke gemeenten stemmen in meerdere mate in met de stelling over voldoende aanbod aan basisscholen in hun wijk dan inwoners van Brussel-Stad.
Tabel: Overzicht van de kenmerken die een mogelijke invloed hebben op de mening over het voldoende aanbod aan basisscholen in de wijk Geslacht Leeftijd S Opleidingsniveau S Student Functiebeperking S Nederlandstalig/ taalgemengd Woonstatuut S Het hebben van kinderen Nationaliteit S Woonplaats S S= significant; -= niet significant
Tevredenheid over het aanbod aan bibliotheken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest In het algemeen is 71% van de Brusselaars tevreden over het aanbod aan bibliotheken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Bij de gebruikers van bibliotheken (= mensen die minstens één bezoek brachten aan de bibliotheek in het jaar voorafgaand aan de bevraging) ligt dat aandeel op 77%. Niet-gebruikers zijn significant minder tevreden. Het aandeel tevreden Brusselaars bij de groep die gebruikmaakt van een bibliotheek in het Nederlands bedraagt 83%. Niet-gebruikers (alleen bibliotheekbezoeken in een andere taal dan het Nederlands) zijn significant minder tevreden. Tabel: % van de Brusselaars die tevreden zijn over het aanbod aan bibliotheken in het BHG Bibliotheken (ongeacht de taal) Nederlandstalige bibliotheken Gebruiker Niet-gebruiker
77,3 (n=920) 66,0 (n=915)
83,0 (n=261) 69,6 (n=1574)
Tabel: Overzicht van de kenmerken die een mogelijke invloed hebben op de tevredenheid over het aanbod aan bibliotheken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Geslacht S Leeftijd S Opleidingsniveau Student Functiebeperking Nederlandstalig/ taalgemengd S Woonstatuut Het hebben van kinderen S Nationaliteit S Woonplaats S Gebruik bibliotheek S S= significant; -= niet significant
Als het gaat over tevredenheid over het aanbod aan bibliotheken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, behouden na controle voor de elf kenmerken zeven ervan hun invloed: - Geslacht: mannen zijn minder tevreden over het aanbod aan bibliotheken dan vrouwen. - Leeftijd: oudere respondenten zijn meer tevreden over het aanbod aan bibliotheken dan jongere respondenten. - Nederlandstalig/ taalgemengd: personen uit een Nederlandstalig of taalgemengd gezin zijn meer tevreden over het bibliotheekaanbod dan personen uit een anderstalig gezin. - Het hebben van kinderen: mensen met kinderen zijn meer tevreden over dit aanbod dan mensen zonder kinderen. - Nationaliteit: Belgen zijn meer tevreden over het aanbod aan bibliotheken dan niet-Belgen. - Woonplaats: inwoners van de noordwestelijke gemeenten zijn meer tevreden over het aanbod aan bibliotheken dan inwoners van Brussel-Stad. Inwoners van de gemeenten van de eerste kroon zijn minder tevreden dan inwoners van Brussel-Stad. - Gebruik bibliotheek: gebruikers van een bibliotheek zijn meer tevreden over het aanbod ervan dan niet-gebruikers van een bibliotheek.
Tevredenheid over het aanbod aan gemeenschapscentra in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest In het algemeen is 41% van de Brusselaars tevreden over het aanbod aan gemeenschapscentra in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest. Bij de gebruikers van gemeenschapscentra (= mensen die minstens één bezoek brachten aan een gemeenschapscentrum in het jaar voorafgaand aan de bevraging) stijgt dat aandeel tot 77%. Bij de niet-gebruikers is 29% tevreden over het aanbod aan gemeenschapscentra. Het verschil tussen gebruikers en niet-gebruikers is significant. Tabel: % van de Brusselaars die tevreden zijn over het aanbod aan gemeenschapscentra in het BHG Gemeenschapscentra Gebruiker 76,9 (n=387) Niet-gebruiker 29,1 (n=464)
Tabel: Overzicht van de kenmerken die een mogelijke invloed hebben op de tevredenheid over het aanbod aan gemeenschapscentra in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Geslacht S Leeftijd S Opleidingsniveau S Student Functiebeperking S Nederlandstalig/ taalgemengd S Woonstatuut Het hebben van kinderen Nationaliteit Woonplaats S Gebruik gemeenschapscentrum S
Als het gaat over de tevredenheid over het aanbod aan gemeenschapscentra in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, behouden na controle voor de elf kenmerken zeven ervan hun invloed: - Geslacht: mannen zijn meer tevreden over het aanbod aan gemeenschapscentra dan vrouwen. - Leeftijd: oudere respondenten zijn meer tevreden dan jongere respondenten. - Opleidingsniveau: personen met een diploma hoger onderwijs zijn meer tevreden over het aanbod aan gemeenschapscentra in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs. - Functiebeperking: mensen met hinder van een functiebeperking zijn minder tevreden over dit aanbod dan mensen zonder hinder van een functiebeperking. - Nederlandstalig/ taalgemengd: personen uit een Nederlandstalig of een taalgemengd gezin zijn meer tevreden over het aanbod aan gemeenschapscentra dan personen uit een anderstalig gezin. - Woonplaats: inwoners van de zuidoostelijke gemeenten, van de gemeenten van de eerste kroon en van de kanaalzone zijn minder tevreden over het aanbod aan gemeenschapscentra dan inwoners van Brussel-Stad. - Gebruik gemeenschapscentra: Gebruikers zijn meer tevreden over het aanbod aan gemeenschapscentra in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan niet-gebruikers.