STUK 626 (2015-2016) – Nr. 1
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD
ZITTING 2015-2016
4 MEI 2016
VRAAG OM UITLEG INTEGRAAL VERSLAG
***
HOORZITTING CARTOGRAFIE VAN DE NEDERLANDSTALIGE BRUSSELSE KINDEROPVANG Uiteenzetting door de heer Jan Verbelen, Meet- en Weetcel VGC-administratie
SAMENVATTEND VERSLAG Uitgebracht namens de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin door mevrouw Elke Roex
Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen: Vaste leden: mevrouw Liesbet Dhaene, voorzitter, mevrouw Brigitte Grouwels, mevrouw Elke Roex, de heer Arnaud Verstraete, mevrouw Khadija Zamouri 1422
2 INHOUD
1.
INTEGRAAL VERSLAG - Vraag om uitleg (R.v.O., art.60) -
2.
Vraag om uitleg van de heer Arnaud Verstraete aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen, over intimiteit en seksualiteit in de zorg voor ouderen
SAMENVATTEND VERSLAG - Hoorzitting: Brusselse Kinderopvang op wijkniveau -
Benoeming van een verslaggever
-
Presentatie door de heer Jan Verbelen, Meet- en Weetcel VGC-administratie
3 1.
INTEGRAAL VERSLAG - Vraag om uitleg (R.v.O., art.60)
Vraag om uitleg van de heer Arnaud Verstraete aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen, over intimiteit en seksualiteit in de zorg voor ouderen De heer Arnaud Verstraete (Groen): Het is tijd om eens een ander onderwerp aan te snijden: seks. Maslow zei al dat het een basisbehoefte is. Toch is het vaak nog een taboe. Zeker bij senioren. De mythe van de aseksuele senior is hardnekkig en waart ook rond in de woonzorgcentra, zo blijkt. Zorgnet Vlaanderen heeft hierover een ethisch advies geformuleerd en in het najaar verschijnt er een publicatie van een aantal onderzoekers van Odisee over seksualiteit in de woonzorgcentra. Kortom, een hot item. En hopelijk niet te hot om dit in de waardige cenakels van de Raad te bespreken. Het punt is dat oudere mensen ook een intimiteits- en seksualiteitsbeleving hebben, maar onze instituten – wat de woonzorgcentra zijn – maken het moeilijk om dit te beleven. Belemmerende factoren zijn onder meer het gebrek aan privacy en de overwegend negatieve houding van hulpverleners en ook wel van familieleden. Opvallend is dat uit de enquête die de hogeschool Odisee in 2015 heeft gevoerd, blijkt dat er in de woonzorgcentra maatregelen worden genomen om seksueel gedrag van bewoners af te remmen. Maar algemeen ontbreekt er in de woonzorgcentra een duidelijk beleid rond seksualiteit en intimiteit. De vraag is hoe zit dat in onze Brusselse Nederlandstalige woonzorgcentra? Hebben deze een beleid rond seksualiteit en intimiteit? Maken ze het mogelijk dat hun bewoners hun seksualiteit kunnen beleven? Is er vorming voor de medewerkers? Mevrouw Brigitte Grouwels (CD&V): Ik sluit me graag aan bij de vraag van collega Arnaud Verstraete. Senioren hebben hun seksualiteitsbeleving. Hun privacy moet worden gerespecteerd. Een duidelijk beleid rond seksualiteitsbeleving in woonzorgcentra is noodzakelijk. Dat beleid moet ook grensoverschrijdend gedrag tegengaan. Er kunnen misbruiken voorkomen. Daarenboven beseffen sommige senioren – al dan niet dement – niet meer dat bepaald gedrag grensoverschrijdend is. Dat moet zeker in de gaten gehouden worden. In de Verenigde Staten zijn er een aantal studies gevoerd over seksualiteitsbeleving bij senioren in woonzorgcentra. Die onderzoeken laten zien dat bij senioren het hoogste aantal seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) voorkomen, net na de groep 18 tot 35 jarigen. Hiervoor bestaan verschillende verklaringen. Vrouwelijke senioren zien niet in waarom ze voorbehoedsmiddelen zouden gebruiken, aangezien er geen gevaar meer is voor ongewenste zwangerschappen. Mannen hebben de neiging om geen voorbehoedsmiddelen te gebruiken als ze Viagra of andere stimulerende medicamenten gebruiken. Woonzorgcentra zijn zoals een studentencampus.
4 Een groep mensen van dezelfde leeftijd zit permanent bij elkaar, waardoor de kans groot is dat ze intieme momenten beleven. Ten slotte speelt ook isolement een belangrijke rol. Een weduwnaar krijgt plots heel veel aandacht in woonzorgcentra. Het omgekeerde bestaat ook. Dat verhoogt de kans dat ze verschillende partners hebben. Het Amerikaanse ministerie van Gezondheid heeft daarom beslist om campagnes op te starten rond veilige seksualiteitsbeleving bij senioren. Een beleid rond seksualiteit bij senioren is noodzakelijk. We moeten wel naar alle gevolgen kijken die daarmee gepaard gaan. Is er een beleid rond seksualiteitsbeleving in woonzorgcentra? Hoe gaat men om ongewenst seksueel gedrag in woonzorgcentra? Bestaan er campagnes rond veilige seksualiteitsbeleving bij senioren? Beschikken we over cijfers van SOA in woonzorgcentra?
Collegelid Bianca Debaets: Uit navraag bij de Nederlandstalige woonzorgcentra in Brussel blijkt dat zij geen structureel beleid hebben rond dit thema. Dat wil niet zeggen dat het thema wordt uit de weg gegaan. In de woonzorgcentra komt het onderwerp regelmatig aan bod op het multidisciplinair overleg. Als er vragen zijn, worden er stappen ondernomen. Een voorbeeld hiervan is woonzorgcentrum Pagode. Dat centrum werkt nauw samen met vzw Anahata, het kennis- en ervaringscentrum dementie. Die vzw is lid van de vzw Aditi die advies, informatie en ondersteuning geeft over seksualiteit bij ouderen en personen met een beperking. U hebt gelijk dat dit onderwerp nog altijd in de taboesfeer ligt. Dat is ten onrechte. Zeker voor mensen met een beperking in voorzieningen. Het is niet altijd gemakkelijk om een juiste houding aan te nemen of een gepast beleid uit te stippelen. Deze vzw kan - op vraag - een observatie komen uitvoeren in een centrum én vormingen geven. Belangrijk om weten is dat de verschillende woonzorgcentra ‘niet storen’-bordjes voorzien voor de kamers van de bewoners. Dat klinkt eenvoudig en evident, maar biedt soms al een oplossing. Ik heb het Kenniscentrum Woonzorgcentra de opdracht gegeven om – met een partner – een onderzoek te voeren naar seksuele diversiteit in woonzorgcentra. De uitgangsvraag hier was “nagaan hoe mensen hun identiteit beleven, ongeacht hun seksuele geaardheid”. Uit de antwoorden blijkt dat er in de woonzorgcentra geen problemen zouden zijn met betrekking tot de seksualiteitsbeleving van de senioren. Wanneer men dan doorvraagt, is het antwoord steevast dat dit komt omdat er in de woonzorgcentra geen holebisenioren aanwezig zouden zijn.
5 Dat is op zijn zachtst gezegd wel merkwaardig. We weten dat in Brussel 10 tot 15% van de bevolking tot de LGTB-groep behoort. Die mensen verdwijnen niet plotseling als ze de seniorenleeftijd bereiken of hun intrek nemen in een woonzorgcentrum… Praten of communiceren over seksualiteit en holebisenioren in het bijzonder ligt blijkbaar nog altijd moeilijk. Daarom hebben wij ook beslist om hieraan bijzondere aandacht te besteden. Mijn collega, Vlaams minister Jo Vandeurzen, bereidt momenteel een studiedag voor om het woonklimaat binnen een woonzorgcentrum meer holebi- en transgendersensitief te maken. Hier zal ook de beleving van seksuele gevoelens aan bod komen. De studiedag is gepland voor januari 2017 en wil onder meer het taboe rond seksualiteit in het woonzorgcentrum helpen doorbreken. Het is de bedoeling om de visie van beleid, directie en zorgpersoneel te verruimen en op te roepen om binnen de werking en de zorgverlening meer gendersensitief te handelen. Vanuit deze denkoefening zal dan een instrument worden ontwikkeld om een gendersensitieve benadering van de bewoners in het woonzorgcentrum te implementeren. Intussen onderzoeken we de mogelijkheid om een specifiek vormingsaanbod te ontwikkelen voor de lokale dienstencentra in samenwerking met het Brussels Ouderenplatform. Seksualiteitsbeleving speelt niet alleen in woonzorgcentra een rol. Ook in lokale dienstencentra wordt men hiermee geconfronteerd. Het gaat dan wel over zelfstandig wonende senioren, maar ook zij hebben te maken met een veranderend lichaam of komen misschien alleen te staan. Ook voor hen moeten er deskundigen ter beschikking zijn om over die problematiek te praten. Seksualiteit verdient niet enkel aandacht binnen ouderenvoorzieningen. Ook binnen voorzieningen voor personen met een beperking moet daar aandacht voor zijn. Vzw Zonnelied, die het dag- en verblijfscentrum in Sint-Jans-Molenbeek uitbaat, besteedt hier heel wat aandacht aan. Zij maken dit onderwerp onder meer tijdens groepsgesprekken bespreekbaar en voeren het gesprek met ouders van kinderen die in de voorziening verblijven. Als conclusie geef ik u mee dat er geen structureel beleid bestaat om seksualiteit in woonzorgcentra te benaderen. Er wordt wel aandacht aan besteed. Verschillende woonzorgcentra zorgen ervoor dat de bewoners hun intimiteit met de nodige privacy kunnen beleven. Tegelijk werken we aan een specifiek vormingsaanbod rond die problematiek. Mevrouw Grouwels stelde een vraag over veilige seksualiteitsbeleving. Ik moet echter het antwoord schuldig blijven. Ik weet niet of hiervoor specifieke campagnes bestaan voor senioren. De cijfers die genoemd werden verbaasden evenzeer. Er bestaat wel een beleid rond seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen de Vlaamse gezondheids- en woonzorgcentra. Dat beleid wordt voorgeschreven door de Vlaamse Regering: dat gaat dan over registratie en melding van eventuele incidenten. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Eigenlijk is het niet mijn beurt om te spreken, maar ik zou toch graag een verduidelijking krijgen. In het Vlaams parlement bestaat er een Brusseltoets: die toets gaat na welke de gevolgen zijn voor Brussel bij de invoering van Vlaamse regelgeving. Zouden we in dat verband geen diversiteitstoets kunnen invoeren? Binnen afzienbare tijd zullen we ook te maken krijgen met mensen met een andere religieuze overtuiging, die op hun eigen manier omgaan met seksualiteitsbeleving. U spreekt over LGTB of holebi’s, maar ook andere overtuigen spelen een rol.
6
Collegelid Bianca Debaets: Ons diversiteitsbeleid gaat breder dan alleen de LGTBgemeenschap. Dat zit vervat in de diversiteitstrajecten die opgestart zijn door het kenniscentrum, samen met de vzw Divers. Die organisatie beschikt over de nodige deskundigheid om bedrijven en organisaties te leren omgaan met diversiteit, en dat gaat niet alleen over LGTB. Onlangs ben ik in Nederland gaan kijken hoe men met die thematiek omgaat. Daar worden labels uitgereikt wanneer instellingen een beleid voeren rond diversiteit. Dat gaat dan zowel over seksuele, culturele of religieuze diversiteit. De heer Arnaud Verstraete (Groen): Ik dank collega Brigitte Grouwels voor de aanvulling. Het antwoord van het collegelid was zeer uitgebreid. Het verhaal maakt duidelijk dat er heel wat werk aan de winkel is. Op dit ogenblik zijn er vooral losse acties, afhankelijk van de instellingen. Maar er ontbreekt wel een globale benadering. Uit het antwoord blijkt dat er nog altijd een taboe bestaat: wat niet gezien wordt, bestaat niet. En dus moet er ook niets aan gedaan worden. Er bestaan wel al een aantal nuttige initiatieven, een deel daarvan werden hier opgenoemd. Misschien kan er een initiatief genomen worden om die goede praktijken uit te wisselen, zodat die voorbeelden kunnen overgenomen worden, misschien zijn de bestaande overlegplatforms hiervoor geschikt?. De aanleiding voor mijn vraag was een persartikel, dat aangaf dat er problemen bestaan rond dit onderwerp. Het probleem bestaat niet alleen in Brussel. Daarom ben ik van oordeel dat het aandacht verdient. Het collegelid heeft er al aandacht voor. Nu moet dit alleen nog ingebed worden in het beleid.
Het incident is gesloten
***
7 2.
SAMENVATTEND VERSLAG - Hoorzitting: Brusselse Kinderopvang op wijkniveau
Dames en Heren, Op woensdag 4 mei 2016 werd in de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin de Brusselse Kinderopvang op wijkniveau voorgesteld. Toelichting hierbij werd verschaft door de heer Jan Verbelen, deskundige-coördinator van de Meet- en Weetcel bij de VGCadministratie. De aanleiding voor deze hoorzitting is de presentatie van de Cartografie van de Nederlandstalige gezinsvoorzieningen in Brussel door Professor Michel Vandenbroeck. Die voorstelling gaf een beeld over de voorzieningen in de verschillende gemeenten. De uiteenzetting van vandaag gaat dieper in op het wijkniveau en verduidelijkt de binnengemeentelijke verschillen. De spreker maakte gebruik van kaarten online en van een powerpoint die als bijlage is toegevoegd. Mevrouw Elke Roex is verslaggever.
Presentatie Vooraleer de uiteenzetting te beginnen stelt de heer Jan Verbelen zijn beide collega’s voor die meegewerkt hebben aan de dataverzameling voor dit onderzoek: mevrouw Hanne Op De Beeck en de heer Dieter Demey. Tijdens de presentatie gaat hij dieper in op de Cartografie van de Nederlandstalige kinderopvang en zal hij meer duidelijkheid scheppen over de situatie op wijkniveau. Hiervoor schetst hij een technisch kader over de data die gediend hebben om de cartografie te stofferen. De uiteenzetting moet duidelijkheid verschaffen over de bronnen van de gegevens, hoe ze gebruikt worden en hoe ze verwerkt zijn in het onderzoek. Met deze gegevens werden verschillende kaarten gemaakt voor deze vergadering. De kaarten geven een zeer sterk beeld van de situatie op het terrein volgens een aantal kenmerken. De Meet- en Weetcel heeft de kaarten gebundeld en ontsloten via de link https://meet-en-weetcel.cartodb.com/me. De presentatie begint waar de vorige – de Cartografie van de Nederlandstalige gezinsvoorzieningen in Brussel door professor Michel Vandenbroeck – eindigt. Om kaarten te ontwikkelen doet de Meet- en Weetcel beroep op verschillende bronnen. Voor dit onderzoek werd voornamelijk gebruik gemaakt van gegevens afkomstig van het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA) en data van Kind&Gezin (K&G). BISA is een structurele dataleverancier met wie de cel vaak samenwerkt. Het instituut speelt een belangrijke rol in het kader van de federale wet op de Statistiek, die onder meer bewaakt wordt door een Hoge Raad voor Statistiek.
8 De Statistiekwet erkent dat er per gewest en gemeenschap een instantie bevoegd is om de overheidsinstellingen te voorzien van de officiële juiste cijfers en statistieken. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is dat BISA. Voor dit specifieke onderzoek zijn ook data van K&G gebruikt. Voor andere thema’s wordt dan weer beroep gedaan op de gegevens van andere instellingen of organisaties. Er zijn verschillende manieren om data te verzamelen. Eén ervan is de open data. Hiervan zijn er steeds meer voorhanden. Maar niet alle mogelijke gegevens zijn op die manier verkrijgbaar. Vaak moet de Meet- en Weetcel gebruik maken van ‘data op aanvraag’. Hiervoor moet een procedure bij een instelling opgestart worden. Data of cijfergegevens worden op heel veel verschillende niveaus ter beschikking gesteld. Hier ligt de focus op de wijk: een afgebakende geografische entiteit waarbinnen cijfers worden gebundeld die kunnen gebuikt worden om kaarten te maken. De spreker benadrukt dat het wijkniveau een zeer laag niveau is om gegevens te verzamelen en te ordenen. Dat niveau loopt achter tegenover hogere niveaus. Met andere woorden, de gegevens op gemeentelijk niveau over 2015 worden eerlang ontsloten, terwijl deze over het wijkniveau pas binnen ongeveer 2 jaar beschikbaar zullen zijn. De reden hiervoor ligt in de prioriteitenbepaling bij het NIS en de verwerking door BISA. Voor de presentatie is gebruik gemaakt van bevolkingsgegevens van 2013, terwijl de gebruikte kinderopvangdata van K&G van 2015 dateren. Het mengen van gegevens van 2 verschillende jaren zorgt wel voor een afwijking. Maar de verschuiving op het niveau van de bevolking is dermate klein dat er geen fundamenteel verschil is voor de resultaten van het onderzoek dat door UGent werd uitgevoerd. Vervolgens gaat de deskundige-coördinator dieper in op het begrip wijk. De Meet- en Weetcel hanteert het begrip als een geografisch gebied dat op een wetenschappelijke manier gedefinieerd wordt op basis van een analyse die gemaakt is aan de hand van diverse criteria om statische sectoren – dat is het niveau onder de wijk – te combineren. De hier gebruikte wijkomschrijving is dezelfde die gebruikt wordt door het BISA om de wijkmonitoring uit te voeren. Dat betekent dat dezelfde methodiek gebruikt wordt het Gewest. De algemene URL voor wijkmonitoring van BISA is https://wijkmonitoring.irisnet.be. De methodiek van het BISA verdeelt het grondgebied van het Brussels hoofdstedelijk gewest in 145 wijken, waarvan er 118 beschreven worden als woonwijken. De kaart van die wijken is te vinden via https://wijkmonitoring.irisnet.be/indeling-brussels-hoofdstedelijk-gewest-inwijken. De wijken die niet als woonwijk gedefinieerd worden zijn 6 industriegebieden en stations, 3 kerkhoven en 18 groene zones. Hij raadt de toehoorders aan om de kaarten rustig te bestuderen en er een duidelijke beschrijving te vinden over het begrip wijk. De Meet- en Weetcel ontvangt van BISA geen kaarten, maar wel geografische gegevens over een bepaalde onderwerpen die gebruikt worden om een kaart te maken. Voor de opmaak van de cartografie heeft de cel gebruik gemaakt van data over een twintigtal onderwerpen, afkomstig van verschillende leveranciers: K&G, ADSEI (het vroegere NIS), FP (federaal planbureau), ACTIRIS, VDAB en vooral BISA. Slechts 3 van die onderwerpen
9 werden opgevraagd via een specifieke procedure. De overige gegevens zijn voor iedereen toegankelijke via de websites van de genoemde instellingen. Vervolgens licht de heer Jan Verbelen de manier van analyseren van de data toe. De analyse is gebeurd in overleg met de onderzoekers van UGent. De Meet- en Weetcel heeft de data op bepaalde manieren gestructureerd en bewerkt om die vervolgens op gemeenteen/of wijkniveau te behandelen en uiteindelijk in gepaste datasets te gieten. Die datasets zijn gebruikt om kaarten te maken. Hiervoor worden de inhoudelijke, statistische data gekoppeld aan de geografische gegevens van hetzelfde niveau. Nadien gaat de spreker over tot een nadere toelichting van de wijkanalyses aan de hand van enkele kaarten. Hierbij gaat hij dieper in op de bevolkingskenmerken, de inplanting van de kinderopvang en de dekkingsgraad, de inkomensgerelateerde opvang (IKT) en de nietinkomensgerelateerde opvang (niet-IKT). Om af te ronden wordt ook de situatie in Gent en Antwerpen geplaatst tegenover die in het Brussels hoofdstedelijk gewest. De heer Jan Verbelen verduidelijkt, naar aanleiding van een vraag van mevrouw Brigitte Grouwels (CD&V), dat de kaarten alleen handelen over de Nederlandstalige kinderopvang, gebaseerd op data van Kind&Gezin. ONE komt niet aan bod. Als er over totale capaciteit gesproken wordt, gaat dit over de IKT en de niet-IKT van de opvang erkend door K&G. Op de opmerking van mevrouw Elke Roex (sp.a) antwoordt de spreker dat uit de kaarten niet kan afgeleid worden of opvanginitiatieven in de realiteit het Nederlands of het Frans gebruiken als voertaal. Hij benadrukt nogmaals dat het alleen over de door K&G erkende initiatieven gaat. Hieruit kan het feitelijk taalgebruik niet worden afgeleid. Mevrouw Brigitte Grouwels (CD&V) merkt op dat de wijkmonitoring van BISA alle opvanginitiatieven, ongeacht hun taalrol, weergeeft. Zij vraagt zich af of op basis van die gegevens een kaart kan gemaakt worden waar Franstalige en Nederlandstalige initiatieven herkenbaar te zien zijn. De heer Jan Verbelen kan de methodiek van werken van BISA niet zo ter plekke beoordelen, maar op basis van zijn deskundigheid en ervaring meent hij dat het mogelijk moet zijn om de gegevens van K&G en ONE zodanig te combineren dat ze een overzichtelijke kaart weergeven, waarbij duidelijk is welke initiatieven van K&G of van ONE afhangen. De cartografie en het onderzoek beperkt zich tot de Nederlandstalige opvang. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA) verwijst naar de presentatie van professor Michel Vandenbroeck, waarin hij aangaf dat het bijna onmogelijk is om over volledige en correcte gegevens voor het hele gewest, te beschikken. Volgens de professor is dat onder meer te wijten aan het verschil in de manier van registreren tussen K&G en ONE. Zij vraagt of de Meet- en Weetcel weet hoe BISA aan de informatie komt om dat soort kaart te maken. Hierop moet de spreker het antwoord schuldig blijven. Maar hij veronderstelt dat beide instanties de data zullen aanleveren aan BISA. Bij het overlopen van een aantal kaarten van de wijkmonitoring herhaalt de heer Jan Verbelen nog enkele vaststellingen: van de 145 wijken zijn er 118 als woonwijk omschreven. De
10 cartografie maakt duidelijk dat er een samenhang is tussen geografische gebieden en bevolkingskenmerken, evenals een samenhang met de nood aan kinderopvang. Een belangrijke conclusie die uit kaart https://meet-en-weetcel.cartodb.com/viz/0546e3ee16b1-11e6-a24f-0ecd1babdde5/public_map kan getrokken worden is dat de Kanaalzone of de zogenaamde ‘Banaan’ een hoog aantal 0 tot 2 jarigen kent en grote nood heeft aan kinderopvang. Die kaart toont ook dat er over het hele grondgebied locaties zijn die over meer of minder kinderopvanginitiatieven beschikken, maar dat daar niet noodzakelijk een samenhang is met aandeel 0 tot 2 jarigen. Mevrouw Brigitte Grouwels (CD&V) ziet op een kaart van wijkmonitoring dat in Neerpede een laag aandeel 0 tot 2 jarigen aanwezig is, maar dat er toch veel kinderopvanginitiatieven zijn. Zij vraagt of dit dan Franstalige crèches zijn. Mevrouw Elke Roex (sp.a) verduidelijkt dat het in het geval van Neerpede gaat over bedrijfscrèches. De entiteit Gezin heeft de Meet- en Weetcel erop gewezen dat heel wat kinderopvanginitiatieven gekoppeld zijn aan de aanwezigheid van scholen. Kaart https://meet-enweetcel.cartodb.com/viz/f5e5d366-16b4-11e6-ab2e-0ecfd53eb7d3/public_map illustreert dat. Naar aanleiding van beide kaarten verwijst de heer Jan Verbelen naar een belangrijke conclusie uit de cartografie die zegt dat de socio-economische indicatoren gekoppeld zijn aan de kinderopvang. De wijken die het snelste groei kennen van kinderen op opvangleeftijd zijn dezelfde als die wijken met de minst gunstige situatie qua socio-economische indicatoren. Daarna geeft hij nog een verduidelijking over de dekkingsgraad op basis van kaart https://meet-en-weetcel.cartodb.com/viz/509b5c28-16b4-11e6-b2050e674067d321/public_map. Die kaart geeft een beeld van de totale dekkingsgraad van de door K&G erkende initiatieven, verrekend volgens de Brusselnorm (30% van het totale aantal 0-2 jarigen). Het gaat zowel over het aantal IKT- en niet-IKT initiatieven. Wanneer alleen de IKT-initiatieven bekeken worden, valt op dat de dekkingsgraad in de Kanaalzone eigenlijk laag is. Uit de cartografie van professor Michel Vandenbroeck heeft de heer Arnaud Verstraete (Groen) onthouden dat er net daar waar de behoefte het hoogst is aan IKT, het aanbod het laagst is. Hij vraagt zich af of er kaarten kunnen gemaakt worden waaruit af te leiden is hoe groot de behoefte is aan IKT-plaatsen in de wijken. De spreker antwoordt dat de Meet- en Weetcel dergelijke voorstellingen kan maken en dat dit gebeurd is op gemeenteniveau voor de cartografie. Maar omdat die conclusie duidelijk was in de cartografie is hier niet dieper op ingegaan. De wijkmonitoring van BISA kan hiervoor de nodige gegevens leveren. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA) vraagt of er een kaart beschikbaar is waarop zowel de gemeenten als de wijken te zien zijn. Zo kan gezien worden of er ook binnen gemeenten grote verschillen zijn tussen de wijken, niet alleen wat betreft K&G-opvang, maar ook ONE. De spreker antwoordt hierop bevestigend, maar wijst erop dat in het kader van deze vergadering alleen het wijkniveau bekeken is en ook alleen de initiatieven erkend van K&G.
11
Om af te ronden wordt de situatie van Antwerpen en Gent bekeken. Hiervoor wordt beroep gedaan op de gegevens van de stadsmonitor van de 13 centrumsteden. De gegevens zijn te bekijken via http://www.stadsmonitor.be/zorg-opvang/voorschoolse-kinderopvang. De cartografie toont aan dat de totale dekkingsgraad van de Nederlandstalige kinderopvang in het Brussels hoofdstedelijk gewest – rekening houdend met de Brusselnorm – 46% bedraagt. Dat betekent dat Brussel vergeleken kan worden met een stad als Gent of Kortrijk waar de dekkingsgraad op ongeveer 40% ligt. De stadsmonitor laat zien dat er grote verschillen zijn tussen de Vlaamse steden. Ten slotte trekt de heer Jan Verbelen een aantal conclusies: - er zijn grote verschillen vast te stellen op wijkniveau; - de gevisualiseerde datavoorstellingen bieden een meerwaarde om het beleid te onderbouwen; - cijfers en data alleen zijn onvoldoende om de realiteit te kennen, maar wel noodzakelijk; - het blijft noodzakelijk om beroep te doen op terrein- of sectorkennis, opportuniteiten en beleidskaders om de opvang op de juiste plaatsen in te planten.
Commissievoorzitter, Liesbet Dhaene
Verslaggever, Elke Roex
12 BIJLAGE
13
14
15