STUK 511 (2012-2013) – Nr. 1
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD
ZITTING 2012-2013
17 JUNI 2013
HOORZITTING Herwaardering van het technisch en beroepssecundair onderwijs VERSLAG namens de Commissie voor Onderwijs en Vorming uitgebracht door mevrouw Elke VAN DEN BRANDT
Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen: Vaste leden: mevrouw Bianca Debaets, voorzitter, de heer Fouad Ahidar, mevrouw Elke Van den Brandt Andere leden: mevrouw Carla Dejonghe, de heer Dominiek Lootens-Stael, de heer Paul De Ridder Verontschuldigd: de heer Johan Demol 1238
-2Dames en Heren, De commissie voor Onderwijs en Vorming organiseerde op maandag 17 juni 2013 een hoorzitting over de “Herwaardering van het technisch en beroepssecundair onderwijs”. De heer Steef Corijn, coördinator Tracé Brussel, de heer Wannes Schoeters, projectverantwoordelijke bij Audi Brussels, de heer Jan Van Hyfte, Senior manager Agoria en professor Dirk Jacobs, socioloog, werden uitgenodigd als gastsprekers. Mevrouw Elke Van den Brandt wordt aangeduid als verslaggever. 1.Uiteenzetting door de heer Steef Corijn, coördinator Tracé Brussel Vaker niet of onvoldoende bekend, soms onbemind, is het deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso). De heer Steef Corijn was aangenaam verrast als voorzitter van het “Regionaal Overlegplatform Leren en Werken van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest” in het debat over de herwaardering van het technisch en beroepssecundair onderwijs, een bijdrage te mogen brengen omtrent het dbso. Hij dankt de commissievoorzitter voor de aandacht en de ruimte die ze voorzag om het deeltijds onderwijs aldus ook aan bod te laten komen. Een onderwijsvorm die ook door collegevoorzitter Guy Vanhengel een warm hart wordt toegedragen, een leerstelsel dat de afgelopen jaren vaker op ondersteuning kon rekenen vanuit de Vlaamse Gemeenschapscommissie, zelfs lang voor het Vlaamse decreet er kwam in juli 2008. Niet alle jongeren vinden hun draai in het voltijds secundair onderwijs. En precies voor hen kan het stelsel van leren en werken een uitweg bieden. Naast het voltijds secundair onderwijs kunnen jongeren vanaf 15 of 16 jaar overstappen naar het stelsel van leren en werken. Ze kunnen daarvoor terecht in de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs (CDO), in de centra voor deeltijdse vorming (CDV), maar ook in de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, namelijk de leertijd binnen Syntra. Het stelsel “Leren en Werken” hecht veel belang aan het creëren van kwaliteitsvolle opportuniteiten voor onder andere zwakkere leerlingen in het onderwijsveld, zodat voor hen solide bruggen gebouwd kunnen worden voor een sociale en economische integratie. Sterke en kwalitatief hoogstaande tewerkstellingsgerichte trajecten voor de meest kwetsbare jongeren bieden immers de beste garanties op arbeidsmarktgerichte perspectieven. Daarom worden ook hoge kwaliteitseisen gesteld voor iedere stap die de jongere in dit totaaltraject aflegt. Dit moet leiden tot meer kwaliteitsvolle opleidingen. Door te investeren in de kwaliteit kan het deeltijds beroepssecundair onderwijs ook opgewaardeerd en geherwaardeerd worden waardoor het vaker nog negatieve imago van deze onderwijsvorm geleidelijk aan zou kunnen verdwijnen. Door het opleggen van hoge kwaliteitseisen moet voor de verschillende projectluiken een strikte afbakening van de doelgroepen gerealiseerd worden in functie van de doelstellingen, die gerelateerd zijn aan de doorstroming naar de arbeidsmarkt. De rode draad doorheen “Leren en Werken” is een methodische, transparante en kwaliteitsvolle trajectlijn, ondersteund door trajectbegeleiding. Via een preventieve en sluitende aanpak streeft dit stelsel naar een voltijds engagement en tracht het mislukkingen op de werkvloer te voorkomen. Ongetwijfeld zal het Vlaams decreet van 10 juli 2008, betreffende het stelsel “Leren en Werken” in de Vlaamse Gemeenschap, als een mijlpaal beschouwd worden in de geschiedenis
-3van het deeltijds onderwijs in Vlaanderen. Dit decreet was meer dan nodig. Het was de plicht van de overheid om een oplossing te vinden voor 30 tot 35% jongeren uit het deeltijds onderwijs, die naast de 2 dagen les in een centrum, geen tijdsinvulling hadden sinds de verlenging van de leerplicht van 14 naar 18 jaar (1983). Dit decreet streeft naar een voltijds engagement voor zoveel mogelijk jongeren die participeren aan deze onderwijsvorm. Elke jongere moet op weekbasis een invulling hebben van ten minste 28 uren. Dit kan enerzijds bestaan uit 15 uren leren in een CDO, gecombineerd met een persoonlijk ontwikkelingstraject of een andere vorm van werkplekleren. Pas bij de combinatie van leren en werken kan deze opleidingsvorm leiden naar een volwaardige certificering. Voor een jongere uit het deeltijds onderwijs kan, indien hij dezelfde voorwaarden vervult als een jongere uit het voltijds onderwijs, het centrum eenzelfde studiebekrachtiging afleveren. M.a.w. ook de jongeren uit het deeltijds onderwijs of de jongeren uit de leertijd kunnen het diploma volwaardig secundair onderwijs behalen. Naast inschrijven in het deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso) waar een leerling 2 dagen les volgt in een centrum voor deeltijds onderwijs (CDO), kan een leerling zich ook inschrijven als leerjongere voor de leertijd. Hij volgt dan 1 dag les in een SYNTRA-campus (c.q. de Stallestraat in Ukkel). Dat is een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen. Per week leert de leerling gedurende 4 dagen een vak in een onderneming en volgt hij 1 dag per week een theoretische opleiding in een SYNTRA-campus. Dit voldoet aan de leerplicht. Ongeveer 85% van de leerjongeren heeft meteen een job na zijn opleiding. De term Deeltijds Onderwijs mag de aanwezigen zeker niet op het verkeerde been zetten. Zoals reeds aangehaald, sinds 1 september 2008 bestaat het 'voltijds engagement'. Dit betekent dat elke jongere in het systeem “Leren en Werken” naast zijn 2 dagen opleiding op school (of één op de Syntra-campus), een bijkomend op maat gesneden traject moet volgen. Voor de invulling van de 28 uren komen volgende trajectonderdelen in aanmerking: een voortraject, een brugproject of een tewerkstelling in het Normaal Economisch Circuit (NEC). Daarnaast werd voor de meest kwetsbare jongeren het persoonlijk ontwikkelingstraject in het leven geroepen. De Persoonlijke Ontwikkelings-Trajecten (POT) zijn trajecten voor jongeren uit het deeltijds onderwijs die nog niet arbeidsgericht denken. Het is voor jongeren die nog niet klaar zijn om te gaan werken en voor wie een voortraject of een brugproject nog niet zou lukken. In zo’n POT-traject kan de jongere op eigen tempo werken aan een aantal vaardigheden en terug tot zichzelf komen. De jongere kan er even al zijn problemen vergeten of er juist over praten met één van de begeleiders. Er bestaan 3 verschillende soorten trajecten, in combinatie met brug- of voortrajecten. De duur van een persoonlijk ontwikkelingstraject kan er een zijn van 13 uur, van 15 uur of van 28 uur per week. Om de 2 maanden wordt het traject van de jongere geëvalueerd en wordt er samen met de begeleiders van de POT-aanbieder, de school en het CLB beslist of de betrokkene terug kan gaan naar een voortraject, brugproject of naar het CDO. In het Brussels hoofdstedelijk gewest worden deze trajecten verzorgd door Groep Intro – regio Brussel in Anderlecht of het Vormingscentrum Foyer in Sint-Jans-Molenbeek, beide centra ook beter gekend als centra voor deeltijdse vorming (cdv’s), actief in het sociaal-cultureel vormingswerk. De persoonlijke ontwikkelingstrajecten zijn er vooral op gericht om de band met het onderwijs niet volledig of onnodig door te knippen, op maat van de jongeren te
-4werken en een zo snel mogelijke door- of terugstroom naar een kwalificatiegericht traject als ultiem doel. Naast het POT is er het voortraject. Het voortraject is een trajectonderdeel bedoeld voor jongeren die ingeschreven zijn als regelmatige leerling in een Centrum voor Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs of cursist in een Syntra-lesplaats in Vlaanderen, alsook ingeschreven zijn als deeltijds lerende bij VDAB en/of ACTIRIS. Deze jongeren hebben nog onvoldoende basisattitudes, onvoldoende motivatie om te leren en/of te fungeren in de samenleving en zijn weinig keuzebekwaam. Voortrajecten voor deze jongeren, vormen de eerste stappen in het arbeidsgericht denken en situeren zich buiten de verplichte schooltijd. Het gaat om een arbeidsmarktgericht traject voor deeltijds lerende jongeren die nog niet aan werk toe zijn. Een aanbod op basis van aandachtsgebieden biedt hen de mogelijk om in te spelen op individuele noden. Het voortraject biedt een aantal modules aan met doelgerichte en arbeidsmarktgerichte activiteiten. Deze voortrajecten worden meegefinancierd door het Europees Sociaal Fonds. Na het voortraject kan de deeltijds leerplichtige jongere eventueel instappen in een brugproject. Hier kan de jongere werken aan het opbouwen van juiste arbeidsattitudes. Er wordt beroep gedaan op plaatselijke promotoren. Dit zijn steeds derdenorganisaties met rechtspersoonlijkheid, vb. vzw's, cv's, OCMW's, gemeentebesturen die bereid zijn om netoverschrijdend en structureel volledig onafhankelijk van de CDO’s een brugtraject aan te bieden. De promotor verbindt zich er toe om gedurende maximaal 10 maanden en gedurende maximaal 20 uur per week een begeleide praktijkopleiding aan te bieden aan een groep jongeren met het oog op een spoedige inschakeling in het gewone arbeidscircuit. Dit project wordt ook gerealiseerd met steun van het Europees Sociaal Fonds. Een belangrijke doelstelling is een bijdrage te leveren aan het verzekeren van het voltijds engagement van deze jongeren via het aanbieden van een aangepast traject met als finale doelstelling de kansen op reguliere tewerkstelling verhogen. Tenslotte is er de reguliere tewerkstelling, het leren op de werkplek zelf. Jongeren, werkwillig en arbeidsrijp, volgen 2 dagen een algemene vorming en technische en praktische opleiding in een centrum deeltijds onderwijs en 3 dagen per week gaan ze werkervaring opdoen in een bedrijf. Reguliere werkgevers uit alle sectoren van het bedrijfsleven kunnen een opleidingsvergoeding krijgen als ze één (of meerdere) jongere(n) tewerkstellen met een werknemersleercontract of met een deeltijdse arbeidsovereenkomst, en hen op die manier een praktijkopleiding verschaffen die aansluit op een schoolopleiding, vandaar het alternerende. Ook dit project wordt gerealiseerd met steun van het Europees Sociaal Fonds. Voor het tewerkstellingsgedeelte wordt het statuut verder bepaald door de contractvorm waarmee invulling wordt gegeven aan de component arbeidsdeelname. De vigerende regelgeving en de arbeidswetgeving is uiteraard van toepassing. De mogelijkheid tot blijvende tewerkstelling na de opleiding is een belangrijk streefdoel.
Jongeren kunnen in het reguliere arbeidscircuit bij een werkgever tewerkgesteld worden met verscheidene soorten contracten: - De deeltijdse arbeidsovereenkomst;
-5-
De industriële leerovereenkomst; Een individuele beroepsopleiding (IBO) in samenwerking met de VDAB; De beroepsinlevingsovereenkomst (BIO’s); Het interimcontract.
In het bijzonder verwijst de spreker naar de startbaanovereenkomsten type II (SBO – federale maatregel “Rosetta”) die gerealiseerd worden in samenwerking met de Brusselse gemeentebesturen, die vanuit het gewestelijk budget subsidies kunnen genieten om Brusselse jongeren uit de CDO’s of uit de CEFA’s in te schakelen in de gemeentelijke diensten. (cfr. gewestelijke omzendbrief betreffende de aanwerving van jonge stagiairs binnen de gemeenten van het BHG). De CDO’s organiseren het deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso). Deze centra kunnen autonoom zijn, maar zijn meestal verbonden aan een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs. Het Brussels hoofdstedelijk gewest telt 3 centra, nl. 1.Het CDO Laken gevestigd in de Louis Wittouckstraat 13, verbonden aan het Instituut Anneessens – vanuit het stedelijk onderwijs. 2.Het CDO van het GO , verbonden aan het atheneum Emanuel Hiel te Schaarbeek-Evere, met vestigingsplaatsen in de Groenstraat 260 te Vilvoorde en de Leon Delacroixstraat 26 te Anderlecht. 3.Het CDO Don Bosco in Sint-Pieters-Woluwe, verbonden aan het Technisch Instituut Don Bosco van het vrije net. In het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt de component leren altijd aangevuld met een component werkplekleren. Samen vormen ze een voltijds engagement van minimaal 28 uren per week. De component werkplekleren wordt – in afwachting van en als voorbereiding op tewerkstelling – ingevuld met een voortraject of een brugproject. Ook bestaat de mogelijkheid tot het volgen van een van een persoonlijk ontwikkelingstraject (POT ). Jongeren kunnen in het deeltijds beroepssecundair onderwijs volgende studiebewijzen behalen: — een attest van verworven competenties; — een deelcertificaat voor een module; — een certificaat voor een opleiding; — een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; — een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs — een diploma van secundair onderwijs; — een getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer (bij Syntra). Het zijn de CDV’s die de POT’s organiseren. Een POT is een traject voor kwetsbare jongeren in problematische situaties.
Jongeren die een praktische opleiding wensen en een beroep als zelfstandige overwegen, kunnen een leerovereenkomst afsluiten met een ondernemer-opleider binnen het systeem van de leertijd. Het regionale opleidings- en vormingsaanbod wordt besproken op het ROP, het Regionaal overlegplatform voor leren en werken van het Brussels hoofdstedelijk gewest. Daarin zetelen
-6afgevaardigden van elk CDO, van elk CDV, van Syntra Brussel en Syntra Vlaanderen (trajectbegeleider), een afgevaardigde van VDAB en Actiris, van elk CLB, van het BNCTO, één waarnemer van het Brussels hoofdstedelijk gewest, Directie Werkgelegenheid, een waarnemer van de VGC, algemene directie O&V en tenslotte ook een waarnemer van het departement Onderwijs/DBO. Binnen het platform worden: - de noden van het regionale opleidings –en vormingsaanbod besproken; - is er een uitwisseling en het benutten van knowhow en deskundigheid; - wordt de toeleiding, oriëntering en doorverwijzing van jongeren naar en binnen het stelsel leren en werken besproken; - worden initiatieven genomen om een voltijds engagement te realiseren; - gaat men over tot het kwalitatief en kwantitatief afstemmen van vraag en aanbod POT, Voortraject, Brugproject en Arbeidsdeelname; - worden de maatregelen om problematische afwezigheden te bestrijden besproken. Sinds de invoering van het nieuwe decreet stijgt het aantal leerlingen in het DBSO in Vlaanderen en in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Bij de leertijd is er een gestage achteruitgang in Vlaanderen behalve in het Brussels hoofdstedelijk gewest, waar de cijfers de laatste 3 jaar stegen mede dankzij de steun van de VGC – Onderwijs en Vormig. Deze hervorming van het deeltijds leerstelsel laat zich voelen. Jaar na jaar zien we het aantal leerlingen in dit leerstelsel toenemen. In het schooljaar 2010-2011waren er 413 ingeschrevenen, in het schooljaar 2012-2013 loopt dit aantal op tot 472. Volgens de Centra Leren en Werken verandert de doelgroep. Waar voorheen vaker jongeren met attitudeproblemen terecht kwamen in deze leervorm , of jongeren die moeilijk te motiveren waren om voltijds op school te zitten, zien we dat steeds meer jongeren uit het voltijds onderwijs voor deeltijds kiezen omdat ze in dit stelsel eenzelfde diploma kunnen behalen. Een traject op maat voor alle jongeren, een volwaardige kwalificatie, … het leerstelsel biedt heel wat kansen. Sinds de hervorming is men er evenwel nog niet in geslaagd om voldoende werkervaringsplaatsen voor deze deeltijds leerplichtigen te voorzien. Zonder een voldoende kwalitatief aanbod van werkplekleren wordt het stelsel leren en werken ondergraven. De Brusselse Centra Leren en Werken leveren de volgende spreiding op: De meeste jongeren hebben een voltijds engagement: 76,2%; Het aantal jongeren dat een werkervaringsplaats heeft in het Normaal Economisch Circuit bedraagt 27,9%, ruim onder het gemiddelde van Vlaanderen. Toch is het opmerkelijk dat heel wat werkwillige jongeren er in niet in slagen om een werkervaringsplaats te vinden.
-7Werkgevers hebben nog te vaak een negatieve indruk van dit leersysteem. Jongeren die het moeilijk hebben, worden eerst intensief begeleid in hun traject alvorens zij stappen naar de arbeidsmarkt zetten. Aan werkgevers moet meer en beter worden uitgelegd hoe dit leersysteem in elkaar zit. Good practices zijn hierbij o.a. de samenwerking met BE. Face, een netwerk van maatschappelijk betrokken ondernemingen. Be.Face helpt jongeren om de ondernemingswereld te ontdekken, stageplaatsen te vinden. Het helpt leerkrachten om zich bij te scholen, hun kennis op te frissen en zich minder alleen te voelen in hun taak als opleider, door openingen te scheppen naar de bedrijfswereld. Ten slotte geeft het de scholen en de bedrijven de kans om elkaar beter te leren kennen. Op 22 mei 2013 vierde Be.face nog samen met de CDO’s en de CEFA’s het feest van de alternering met o.a. bedrijven als Bnp Paribas, Electrabel, Solvay, Cofely Services, Gdf Suez, … Tracé Brussel vertegenwoordigt ook de Brusselse Centra Leren en Werken in het startbaanproject van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Jaarlijks wordt een budget vrijgemaakt voor de 19 Brusselse gemeenten waarmee ze jongeren uit een CDO of een Franstalig CEFA werkervaring kunnen laten opdoen in het openbaar ambt. Het deeltijds leerstelsel moet kwalitatief verder worden uitgebouwd. Technologie evolueert, de lessen op school moeten sneller worden geupdated. Ook in de tijd dat jongeren op school leren moet de overheid verder investeren. Voor sommige aspecten van de opleiding kan een kwaliteitsvolle component werkplekleren garanderen dat alle opleidingsdoelen toch aan bod komen. Maar dan moet er sprake zijn van een geïntegreerde beroepsopleiding en dat is lang niet altijd het geval. Leerkrachten aantrekken die het bedrijfsleven goed kennen, is noodzakelijk, evenals aangepast studie- en didactisch materiaal is zodat dat de jongeren hun beroep op een passende manier kunnen aanleren. En indien dit er niet is, waarom de klas niet verhuizen naar de werkvloer of samenwerken met VDAB-competentiecentra of de Brusselse Referentie Centra, of met het centrum volwassenenonderwijs. Een minderheid van de Brusselse jongeren uit het deeltijds leerstelsel spreekt thuis het Nederlands. De meertaligheid van de jongeren uit het deeltijds onderwijs is zowel een troef voor de werkgevers als een knelpunt voor de jongeren. Jongeren die zowel Frans, Nederlands als een derde andere taal kennen, kunnen aantrekkelijk zijn voor werkgevers. Jongeren die weinig tot geen basiskennis van het Nederlands hebben moeten echter de nodige ondersteuning krijgen. Zowel jongeren, werkgevers als leerkrachten hebben nood aan taalondersteuning (in de lessen en op de werkvloer). Hiervoor verwijst de spreker naar het VGC-project van taalcoaching voor leerkrachten, trajectbegeleiders en begeleiders op de werkvloer, dat de afgelopen 3 jaar liep. Heel wat beroepen zijn voor jongeren niet aantrekkelijk. Het is daarom belangrijk dat jongeren proeven van een divers aanbod. Het is een kunst om dit op een aantrekkelijke manier te organiseren. Sinds dit schooljaar werkt bijvoorbeeld het team van ‘Jump naar Werk’ (Tracé Brussel), samen met de VDAB-RDB, om jongeren tijdens doe-dagen kennis te laten maken met beroepsopleidingen zoals loodgieter, kok, vrachtwagenchauffeur. Dit ging telkens door
-8in de competentiecentra van de VDAB in Anderlecht of in de Brusselse Referentiecentra. Het moet niet aan het einde van het leer-werktraject gebeuren, maar ervoor. Tenslote zegt de heer Corijn: meten is weten. De schoolverlatersstudie van de VDAB heeft enkel betrekking op Vlaanderen. Voor de jongeren die school lopen in het Brussels hoofdstedelijk gewest zijn er geen doorstroomcijfers. De spreker pleit voor meer monitoring in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Want hoe verloopt de doorstroom van de Brusselse leerlingen naar de arbeidsmarkt? Kunnen deze gegevens eventueel worden gebruikt om het studieaanbod van de Centra Leren en Werken aan te passen? Aangezien het duurzaam tewerkstellen van jongeren uit “Leren en Werken” vaak een complexe zaak is, is de ondersteuning in de uitbouw van een tewerkstellingsbeleid van groot belang. De functie van trajectbegeleiding is cruciaal. Het regelmatig reflecteren over tewerkstellingsbeleid zorgt voor de uitbouw van een visie en filosofie op kansen op tewerkstelling voor elke leerling. De betrokken actoren kunnen zorgen voor uitwisseling tussen de centra met gelijkaardige kenmerken. Er moeten voldoende werkervaringsplaatsen beschikbaar zijn zodat maatwerk mogelijk is. VLOR en SERV pleiten ervoor om de werkgevers die een stuk opleiding op zich willen nemen, te “soigneren”. Dit met een aanbod, vanwege de overheid en/of vanuit de centra, om de pedagogische en didactische kwaliteit van de werkplek te verhogen. De band met de CDO’s en de leertijd moet grondiger over de netten heen worden uitgebouwd. Nog vaak wijzen CLB’s door naar CDO’s van hun eigen net. Uitwisseling tussen werkgevers over succesverhalen en valkuilen kan leerrijk zijn en moet gefaciliteerd worden. Inspiratie kan geput worden uit initiatieven uit het buitenland, waar veel nadruk ligt op professionalisering van de begeleiding op de werkvloer door werkgevers. Misschien moet er hoe dan ook meer ingezet worden op en de netwerkvorming met welzijn. Er is nood aan aangepaste structuren voor die jongeren die meer baat hebben bij welzijnsversterkende acties. Dit moet verder onderzocht worden, rekening houdend met de decretaal vastgelegde draaischijffunctie van het CLB, om te vermijden dat er teveel leerlingen dreigen terecht te komen in de groep “niet onmiddellijk beschikbaar” (NOB). De spreker verwijst naar het voorval van afgelopen voorjaar bij JES. In het kader van een voortraject hebben jongeren het gebouw in brand gestoken. Dit leidt tot nadenken over de jusite doorverwijzing. Voor de jongere is het van cruciaal belang dat, na het beëindigen van de schoolloopbaan, een ‘warme overdracht’ gebeurt tussen het Centrum en de VDAB/Actiris. Dit is de overdracht van arbeidsmarktgerichte gegevens van de jongere met het oog op het verder zetten of opnieuw opstarten van een individuele begeleiding. Op deze wijze krijgt de Actiris/VDAB zicht op de geleverde inspanningen en verdwijnt de jongere niet uit het vizier. Het is essentieel dat de Actiris- en VDAB-consulenten voldoende vertrouwd zijn met de doelgroep van “Leren en Werken”. Actiris lanceerde in 2012 een projectoproep voor tewerkstellingsbegeleiding van werkzoekenden ingeschreven in een Brussels CDO. Artikel 141 van het Vlaams decreet leren en werken stelt dat de Vlaamse Regering opdracht krijgt om een samenwerkingsovereenkomst met de Brusselse Regering af te sluiten, opdat Actiris dezelfde opdrachten en bevoegdheden krijgt als de VDAB. Hetzelfde geldt voor de
-9opdrachten en bevoegdheden van de regionaal sociaal-economische overlegcomités (RESOC) en hun Brusselse tegenhanger, het BNCTO. We zijn 5 jaar verder en op dit ogenblik is er nog geen samenwerkingsprotocol afgesloten. Dit betekent een opschorting van de bepalingen die betrekking hebben op VDAB en RESOC. Voor de Brusselse centra voor DBSO en de centra voor deeltijdse vorming heeft dit verstrekkende gevolgen. Zij bevinden zich momenteel in een juridisch vacuüm. Dit is het advies van de SERV en de VLOR. Het is evenmin duidelijk welke modaliteiten de ‘Brusseltoets’ inhoudt. Tot slot: leren en werken. Maak er een positieve keuze van. Te lang heeft het systeem van leren en werken zich onderaan in die hiërarchie bevonden. Een maatschappelijke appreciatie bleef ondermaats. Voor te weinig jongeren is de keuze voor leren en werken een positieve keuze. Nochtans is voor tal van jongeren deze leervorm een goed alternatief voor het voltijds secundair onderwijs. Verder rekent de spreker nog op blijvende steun van de VGC om samen met het ROP het deeltijds leerstelsel en de leertijd kwalitatief uit te bouwen. Hij roept op werk te maken van: - het Protocol tussen de Vlaamse Regering en de Brusselse Regering; - van het initiatief dat ook vanuit de VGC genomen werd om 2-maandelijks samen met Actiris en de VDAB te vergaderen om te matchen wat er in de scholen aan opleiding wordt gegeven, waar jongeren terechtkomen en wat de arbeidsmarkt vraagt. - Tot slot sppoort hij aan te kijken naar het aanbod in de CDO’s en in de leertijd en na te gaan of dit wel degelijk aansluit bij de noden van de arbeidsmarkt. 2.Uiteenzetting door de heer Wannes Schoeters, projectverantwoordelijke van het geassocieerd onderwijs, een samenwerking tussen Audi Brussels De heer Wannes Schoeters is binnen Audi Brussels verantwoordelijk voor de selectieprocedures en de personeelsmarketing. Personeelsmarketing heeft betrekking op alle activiteiten die de attractiviteit van de werkgever bekend maken. In 2010 stelde Audi Brussels een duidelijke visie en missie op. Eind 2010 heeft Audi Brussels de opdracht gekregen om een project van geassocieerd onderwijs op te starten. In 2011 werd een eindwerk voorgesteld om het Duitse en Belgische systeem te vergelijken. In het voorjaar 2012 werd het hele project voorbereid (zie bijlage 1). Momenteel is er een project in samenwerking met 2 technische scholen. Het is een jong project, gestart in september 2012 en is nog volop in ontwikkeling. Audi Brussels is de meest succesvolle productievestiging in het hart van Europa en is een gegeerde werkgever. Audi Brussels is het enige bedrijf in de wereld dat de Audi A1 produceert en kreeg hiervoor vorig jaar een prijs. Onlangs kreeg het bedrijf ook de prijs voor ‘employer of the year 2013’ omdat Audi Brussels investeert in talent. Deze prijs werd uitgereikt door Vacature, Acerta en Vlerick. Personeelsmarketing is absoluut noodzakelijk want Audi Brussels functioneert in een hoogtechnologische arbeidsomgeving en heeft nood aan gemotiveerde en competente medewerkers.
- 10 -
In de praktijk wordt gewerkt met 2 doelgroepen. De eerste is een algemene oproep, actief of latent werkzoekenden. Het bedrijf bij hen kenbaar maken is de doelstelling en daarom is Audi vaak aanwezig op beurzen en worden er regelmatig advertenties geplaatst. Ook bij schoolgaande jongeren wil het bedrijf zich bekend maken. Zo worden er presentaties in scholen gegeven, mogen leerlingen op bedrijfsbezoek komen enz. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden aan schoolgaande jongeren om een stage te volgen bij Audi. Audi merkte dat de scholingsmogelijkheden die overheden aanbieden niet ver genoeg gaan. Jongeren uit technische scholen zijn vaak breed opgeleid, maar ontbreken praktische kennis. Bij de aanwerving van pas afgestudeerden is dit duidelijk merkbaar. Er wordt bijgevolg 9 maanden opleiding voorzien in het bedrijf. Dit is veel te lang. Dat zijn tevens extra kosten voor het bedrijf. De Directie van de Audigroep lanceerde de vraag om de mogelijkheden van duaal onderwijs te onderzoeken. In overleg met de bevoegde instanties werd nagegaan hoe dit gerealiseerd kon worden. Er werd een project uitgewerkt waarbij Audi samenwerkt met 2 partnerscholen: het Institut Don Bosco (Sint-Pieters-Woluwe) en KTA Pro Technica Halle. Over het 5de en 6de jaar heen worden 600 opleidingsuren vertaald naar Audi technieken. Deze vorm van geassocieerd onderwijs bestaat uit 4 pijlers: ► Normaal onderwijs op de schoolbanken dat blijft doorlopen zoals het was; ► Onderwijs op de schoolbanken met Audi materiaal ; ► Opleiding in de robotscholingsruimtes van Audi Brussels ; ► Stage in de productiehallen van Audi Brussels.
- 11 Vervolgens maakt de gastspreker een vergelijking met het Duits onderwijssysteem.
Geassocieerd onderwijs - Projectoverzicht
Studiejaar
Alter
Jahrgangsstufe
Bildungsbereich
Deutschland
Onderwijsniveau
Vergelijking onderwijssystemen
België
22
Universität
21
Tertiär
Hochschule
Duale Ausbildung
Berufsaufbauschule
Orientierungsstufe Grundschule
Kindergarten
Unterstufe Gymnasium
Sekundar II
Gesamtschule
Realschule
Hogeschool
19
Oberstufe FachBerufs- FachoberGymnasium gymnasium schule fachschule
Hauptschule
Hoger onderwijs
20
Sekundar I
Primar
Elementar
13
18
7
12
17
6
11
16
5
10
15
4
9
14
3
8
13
2
7
12
1
6
11
6
5
10
5
4
9
4
1
6
1
5
3
3
1
4e graad SO 3e graad SO 2e graad SO
Deeltijds BSO Beroeps secundair onderwijs
Universiteit
Technisch secundair onderwijs
Algemeen secundair onderwijs
1e graad SO
Observatiejaar
Lagere school
Basisonderwijs
Kleuterschool
Kleuteronderwijs
2 5
Wannes Schoeters, B/SE, 17.06.2013
In Duitsland kan een leerling een specifiek beroep kiezen waarvoor hij een opleiding van 3,5 jaar volgt. De leerling is 4 dagen per week in een bedrijf aanwezig en volgt 1 dag les in de school. In België is dit andersom. In het 5de en 6de leerjaar kan een leerling 1 profiel kiezen, nadien heeft hij de mogelijkheid zich te specialiseren in een 7de jaar. Eerst kan een leerling bv. installatietechnieker worden om zich nadien eventueel te specialiseren tot onderhoudstechnieker. De samenwerking met Audi start in het 5de middelbaar (zie bijlage 2). De leerling krijgt in het eerste semester een introductiedag in het bedrijf, nadien volgen 4 dagen stage om de productieomgeving te leren kennen. In het 2de semester volgt hij 9 dagen stage, 14 dagen blokonderwijs en worden er 2 remediëringsdagen voorzien. In het 6de jaar volgen er meerdere dagen stage waardoor de leerling in totaal meer dan 500 uur Audi-technieken aanleert. In bijlage 3 wordt een overzicht gegeven van de planning 2012-2013. De opleiding bij Audi gebeurt in de robotruimte en de lessen worden gegeven door de leverancier van de technieken of door een medewerker van de VDAB. Dit gebeurt onder begeleiding van de leerkracht. Er mogen maximaal 15 leerlingen tegelijkertijd stage volgen.
- 12 De trainers die de leerlingen begeleiden tijdens de praktijkstage, hebben zich vrijwillig aangemeld en werden op basis van kennis en motivatie gekozen. Ze zijn op voorhand geschoold en hebben een bijkomende opleiding van 2 dagen gevolgd. De coördinatie gebeurt door de afdeling personeelsontwikkeling. Cruciaal is een constante communicatie met alle betrokken partijen. Het project bij Audi heeft de nodige aandacht gekregen in de media en vanuit de politiek kwamen er veel reacties op. Om het belang van dit project “geassocieerd onderwijs” te onderstrepen, werd op 8 juni 2012, in aanwezigheid van eerste-minister, de heer Elio Di Rupo, door de betrokken onderwijsministers, de directies van Audi en de partnerscholen een samenwerkingsovereenkomst ondertekend. De 12 leerlingen uit het 5de jaar hebben een heel schooljaar stage gelopen bij Audi. Volgend jaar zullen er naast deze 12 leerlingen, die in het 6de jaar zullen zitten, opnieuw leerlingen uit het 5de jaar stage volgen. Voor het schooljaar 2014-2015 zullen de leerlingen, die voor een 7de jaar opteren opnieuw bij Audi stage kunnen lopen, waardoor er dan zowel leerlingen uit het 5de, 6de en 7de jaar een stage volgen. Ondertussen werkt Audi verder aan de structuur van de opleidingen. In samenwerking met Agoria werd een visietekst uitgewerkt rond de samenwerking schoolonderneming. Nadien werd deze visietekst aan BASF, Essencia, VOKA, de Confedereatie Bouw en binnen de Vlaamse Industrieraad voorgesteld. Verder is volgt Audi continu de taskforce Onderwijs op en wordt er een parallel traject uitgewerkt voor Wallonië. 3.Uiteenzetting door de heer Jan Van Hyfte, Agoria Agoria wordt meestal gelinkt aan grote bedrijven, maar dit is volgens de heer Jan Van Hyfte niet correct. In werkelijkheid werkt Agoria voor 1.750 bedrijven, waarvan 82% KMO’s. Geassocieerd onderwijs moet daarom niet alleen mogelijk zijn in grote bedrijven, maar ook in kleinere. Agoria telt een 6-tal expertisecentra, waarvan ‘Talent en arbeidsmarkt’ er één is. Agoria werkt op basis van individuele dienstverlening. De medewerkers werken niet alleen op kantoor, maar gaan ter plaatse in heel dat spectrum van bedrijven. Agoria houdt zich met 3 opdrachten binnen het bedrijf bezig: - Aantrekken van talent; - Benutten van talent; - Talentontwikkeling. De bedrijven worden opgedeeld in 3 doelgroepen: - Productieondernemingen; - Bedrijven die te maken hebben met services, bv. contracting & maintenance is hierin een bloeiende sector; - ICT-sector.
- 13 -
Binnen alle bedrijven zal Agoria haar 3 belangrijkste opdrachten proberen te vervullen. Per bedrijf wordt zo doelgericht mogelijk gewerkt. Agoria komt regelmatig in de media en benadrukt telkens dezelfde thema’s: Een tekort aan gekwalificeerde en competente medewerkers; Verschuiving van ‘lifelong employment’ naar ‘employability’. Het valt de medewerkers van Agoria op dat het aantal mensen dat uit interesse de stap naar een bepaalde studiekeuze en later naar een bepaalde beroepskeuze maakt, zeer beperkt is. De helft van de actieve arbeidsmarkt wordt nauwelijks bereikt. Bovendien zijn er een aantal studies, bv. het betamentalitymodel in Nederland, die er op wijzen dat qua intrinsieke interesse in techniek en technologie meisjes eigenlijk niet zoveel afwijken van jongens. Toch zijn er slechts heel weinig meisjes die voor dergelijke opleidingen kiezen. Het cliché dat wie in de fabriek terechtkomt, instaat voor de productie is een redenering die zeer kort door de bocht gaat. Binnen een bedrijf zijn er verschillende soorten functies te vervullen. De lijst met knelpuntberoepen verkort niet, integendeel ze wordt ieder jaar langer. Ongeveer 2/3 van de beroepen vermeld op deze lijst, zijn gerelateerd aan sectoren die onder Agoria ressorteren. Dit kadert het kwantitatief probleem, gecombineerd met het feit dat het TSO een doorstroomrichting wordt. Het aantal jongeren dat een TSO-opleiding volgde om nadien een graduaatopleiding te volgen, is de laatste jaren sterk gestegen. Het aantal leerlingen dat uit een TSO-richting afstudeert en in contact komt met arbeidsmarktfinaliteit, meer nog met finaliteit in de industrie, is drastisch gedaald. Bovendien weegt de vergrijzingsproblematiek ook sterk. Het aantal werknemers in bedrijven die de komende 3-6 jaar op pensioen gaan is groter dan het aantal leerlingen in het TSO. Bedrijven moeten op zoek gaan naar manieren om werknemers aan te trekken. Het geassocieerd onderwijs is een van de middelen. Het probleem wordt niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief geschetst. Enerzijds moeten mensen zich kunnen ontplooien, maar anderzijds moeten ze specifieke vaardigheden aanleren op school. Planlezen, meettechnieken enz. zijn basisvaardigheden die zeer snel vervagen. Werknemers die met pensioen gaan, hebben de automatisatieperiode grotendeels meegemaakt en kunnen snel reageren en redeneren in geval van problemen. De huidige generatie jongeren is heel sterk op de hoogte van de laatste technologie. Hierdoor kunnen ze minder goed redeneren of reageren indien nodig, wat nadelig kan zijn voor de uitoefening van hun functie. Bedrijven vragen nu meer mobiliteit en wendbaarheid van hun werknemers waardoor mensen multi-inzetbaar zijn. Bedrijven evolueren veel sneller dan vroeger.
- 14 Audi doet aan ‘personal marketing’ en ‘employer branding’ om zo attractief mogelijk te zijn. Volgens de heer Van Hyfte is het de taak om vanuit de hoogtechnologische industrie op een geïntegreerde manier een positieve boodschap te brengen. Ieder bedrijf probeert dit zo goed mogelijk te doen, maar misschien kan in de toekomst meer samengewerkt worden, misschien zelfs over de sectoren heen. Er ligt bovendien een specifieke opportuniteit om mogelijkheden met betrekking tot tewerkstelling, leerkansen, enz. te benadrukken. Dit geldt zowel voor ouders, leerlingen, maar ook voor leerkrachten. Uit ervaring weet de spreker dat een studie vaak wordt gekozen op basis van de parameter: is dit leuk? Niet op basis van: hoe zal mijn toekomst eruit zien? Soms worden er keuzes gemaakt die een gemiste kans voor de toekomst zijn. Daarnaast denken de medewerkers van Agoria dat er mogelijkheden zijn om het STEMonderwijs (Science – Technology – Engineering – Mathematics) te versterken. Vooral Science en Mathematics komen veel aan bod in het onderwijs. Daarnaast liggen er toch nog belangrijke opportuniteiten in Technology en Engineering, die vaak niet in het taalgebruik van de vakken voorkomen, maar die wel een brug kunnen zijn tussen het abstracte en het theoretische. Belangrijk is na te gaan hoe we mensen kunnen leren om vanuit de intrinsieke motivatie de link te leggen naar wat ze ermee zouden kunnen doen. Wanneer men spreekt over de STEM-vakken is de bijkomende opportuniteit het aantal integratiemogelijkheden. Momenteel zijn er veel ambassadeurs in de industrie die op een geïntegreerde manier over hun werk kunnen vertellen. Er zit zeker potentieel in om mensen van bedrijven uit te nodigen in de klas. Het is aan te raden om hiermee al vroeg in de schoolopleiding te starten. Volgens Agoria kan ook het overleg tussen onderwijs en de bedrijfswereld beter. Het ontbreekt niet aan goede initiatieven, maar het overleg is te versnipperd en er ontbreekt coördinatie. In Vlaanderen worden er goede projecten opgestart, maar de instroom naar de industrie is redelijk beperkt. In het overleg wordt onmiddellijk de nadruk gelegd op de beroepskeuze en niet zozeer op het aanwakkeren van interesse. Jongeren van 12-14 jaar zijn nog niet bezig met een beroepskeuze, maar meer met wat hun interesseert. Als Agoria het voortouw neemt in een aantal initiatieven, wil het geïntegreerd naar de jeugd toe overkomen om specifieke interesses voor techniek aan te wakkeren. Bovendien speelt de leerkracht hierin een aanzienlijke rol. De leerkracht is naast de ouders de primaire bron van studiekeuze. Agoria merkt op dat leerkrachten niet vaak deelnemen aan bijcursussen. Is het daarom niet beter om dit te verplichten, zodat leerkrachten op de hoogte blijven van nieuwe technologieën? Misschien moet er in de toekomst ook meer zij-instroom komen van know-how uit de praktijk. Werknemers moeten steeds langer werken, waardoor het niet evident is dat iemand jarenlang zijn zelfde job blijft uitoefenen. Voor bepaalde jobs is het fysieke kunnen een
- 15 belemmering bij een langere loopbaan. De oudere werknemers kunnen misschien ingeschakeld worden in het onderwijs om praktijk know-how ter beschikking te stellen. Dit is natuurlijk niet zomaar mogelijk. Er moet een betere omkadering komen zodat in de praktijk de overstap van een bedrijf naar het onderwijs makkelijker wordt. Agoria juicht de hervorming van het secundair onderwijs toe, maar heeft toch enkele bedenkingen. De hervorming is broodnodig om onder andere de maatschappelijke perceptie TSO/BSO te verbeteren, de ongekwalificeerde uitstroom terug te dringen en de wildgroei van richtingen tegen te gaan. Agoria stelt zich wel vragen bij de opting out mogelijkheid. Het is niet dwingend en het tijdskader is nogal vaag. Het is noodzakelijk dat de hervormingen nu geconcretiseerd worden. In de nota over de hervorming van het secundair onderwijs wordt met geen enkel woord gerept over het geassocieerd onderwijs, hoewel dit toch een kans is om de hervorming kracht bij te zetten. Het geassocieerd onderwijs is in verschillende Europese landen al goed ingeburgerd. In België bestaat geen precies kader om dit zomaar over te nemen. Men moet in eerste instantie natuurlijk ook geen copy-paste doen, maar het is belangrijk dat er gestart wordt vanuit de huidige mogelijkheden. Nadien kan er stap voor stap verder gegaan worden. Pilootprojecten zijn hierin een noodzakelijke factor. Agoria zal zich in de toekomst meer en meer scharen achter bedrijven die een samenwerking met scholen aangaan. Geassocieerd onderwijs kan een volwaardig spoor zijn naast het regulier onderwijs en voor Agoria uit zich dat op 4 ijkpunten: Stages; Praktijksessies door bedrijfsmensen (4de jaar); Onderwijs in ondernemingen (5de en 6de jaar); Gerichte praktijkopleidingen organiseren. 4.Uiteenzetting door professor Dirk Jacobs, socioloog Professor Dirk Jacobs geeft een toelichting op basis van de resultaten van de PISA-studie. Hij maakt een onderscheid tussen de Vlaamse en Franse Gemeenschap. Het PISA-onderzoek bestaat uit gestandaardiseerde testen uitgevoerd bij 15-jarigen. Er werd getest op wiskundige kennis, leesvaardigheid en wetenschappelijke competenties. Het ging telkens over het probleemoplossend vermogen. Onderstaande grafiek geeft het verband weer tussen de sociaal-economische status en het leesniveau. De horizontale as geeft de sociaal-economische positie van de ouders weer en de verticale as de behaalde leesscore. Een bolletje geeft de leerling weer. Hoe linkser het bolletje op de horizontale as, hoe armer de ouders. Hoe rechtser, hoe rijker en beter opgeleid de ouders zijn.
- 16 -
De rode lijn geeft competentieniveau 2 aan. Niveau 2 is het minimumniveau dat 15-jarigen moeten behalen voor begrijpend lezen. Leerlingen die onder de rode lijn scoren, behalen niveau 2 niet. Dit zijn vaak probleemkinderen die ongekwalificeerd uitstromen. In de puntenwolk is een duidelijk patroon merkbaar. Er kan een diagonaal in worden getrokken. Kansrijke leerlingen scoren beter dan kansarme kinderen. Dit is niet in elk land het geval. In Scandinavische landen, zoals bv. Finland, is er een platte puntenwolk. Dit wil zeggen dat men niet op basis van de sociale status van de ouders kan voorspellen hoe kinderen zullen evolueren op school. Hiernaar streven is voor België een uitdaging. In België is de sociale achtergrond van de ouders vrij deteminerend. De 2 grafieken zijn niet identiek. De tendens dat kansrijkdom of kansarmoede een voorspellende kracht heeft op onderwijsprestaties zijn meer uitgesproken aan Franstalige kant dan aan Nederlandstalige kant. De volgende grafiek heeft dezelfde assen als de vorige grafieken, maar geeft het verschil tussen ASO en TSO/BSO meer specifiek weer voor de Vlaamse Gemeenschap. De blauwe bolletjes staan voor ASO, de groene voor TSO/BSO.
- 17 -
Er is een duidelijk patroon merkbaar waarbij de leesvaardigheid van kinderen in het ASO hoger is dan in het TSO/BSO. Dit mag eigenlijk niet want ieder kind, uit eender welk onderwijstype, zou een behoorlijk leesniveau moeten behalen. Hoe rijker ouders zijn, hoe groter de kans dat hun kind ASO volgt. Kansarme kinderen gaan eerder naar het TSO of BSO. Hier spelen een aantal tendensen. Éen tendens werd goed gedocumenteerd door mevrouw Mieke Van Houtte en de heer Simon Boone, beide onderzoekers aan de universiteit Gent. Bij de overgang van het lager naar het middelbaar onderwijs is er een sterk patroon aanwezig dat de aanwezigen zeker herkennen. Bij het maken van de studiekeuze proberen middenklas en hoger opgeleide ouders hun kind kost wat kost in te schrijven in het ASO. Ouders doen er ook alles aan zodat hun kind zo lang mogelijk ASO blijft volgen. Het watervalsysteem is hier een logisch gevolg van. Ouders met het statuut arbeider of zelfstandigen maken vaak een positieve keuze om hun kind bij de overgang naar het middelbaar in te schrijven voor een technische of beroepsrichting. Hierdoor krijg je een patroon waarbij één segment in het technisch onderwijs bestaat uit kinderen die de keuze voor technisch onderwijs als positief beschouwen. Een ander segment zijn leerlingen die in het technisch onderwijs belanden na een traject van falen. Naast het veranderen van studierichting, veranderen deze leerlingen ook vaak van school.
- 18 Scholen wijzen meer en meer probleemleerlingen subtiel de deur. Andere scholen aarzelen niet om leerlingen die van andere scholen komen te ontvangen. Hierin zal een hiërarchie optreden waarbij er een soort van watervalsysteem van scholen is. Onderaan de ladder zijn er scholen die bij wijze van spreken een opvangreservoir worden voor moeilijke leerlingen die al uit andere richtingen, andere scholen komen. Men moet ook niet verbaasd zijn dat in een aantal richtingen of scholen zeer povere resultaten worden behaald. Dit omdat er een accumulatie van problemen is waar noch de leerlingen, noch de ouders, noch de leerkrachten adequaat antwoorden op kunnen bieden. In onderstaande grafiek stellen de bolletjes niet de leerlingen, maar de scholen voor. Het betreft scholen van de Franse Gemeenschap.
De verticale as geeft de score weer voor leesvaardigheid (PISA-test). De horizontale as geeft het gemiddeld sociaal-economisch profiel van de leerlingen die zich in de school bevinden weer. In scholen die zich aan de linkerkant bevinden, zitten alleen maar kansarme leerlingen. De scholen aan de rechterkant worden bevolkt met kansrijke leerlingen. De scholen die zich in het midden bevinden hebben ofwel een sociale mix of hebben overwegend leerlingen uit de middenklasse. In deze grafiek is een duidelijk patroon waarneembaar. Hoe kansrijker het profiel van de leerlingen hoe hoger de gemiddelde leerlingenresultaten zijn.
- 19 In de grafiek stijgen de scholen, maar op een gegeven moment vlakt het af. Aan de top maakt het niet meer uit hoe groot het aantal kinderen uit kansrijke gezinnen is. Vanaf score 0,75 zijn alle scholen aan mekaar gewaagd. De volgende grafiek is identiek aan de vorige, maar heeft betrekking op scholen van de Vlaamse Gemeenschap.
Scholen met een even precair publiek in termen van kansarmoede kennen grote verschillen in leerprestaties. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de impact van de individuele thuissituatie, het sociaal-economisch profiel, en de school waarin het kind terechtkomt.
- 20 -
In bovenstaande grafiek worden de Nederlandstalige scholen aangeduid met een blauw driehoekje, de Franstalige met een groen. De verticale as geeft de score van de leestest weer en de horizontale as de sociaal-economische status. Op elk niveau is er een verschil tussen de prestaties die in de Nederlandstalige en Franstalige scholen wordt neergezet. Er is een groot kwaliteitsverschil tussen de 2 gemeenschappen. In Brussel rust er een enorme druk op het Nederlandstalig onderwijs. Als ouders een verstandige keuze willen maken, kiezen ze voor een Nederlandstalige school omdat die het beste zijn. In Brussel wordt voor een leerling in een Nederlandstalige school gemiddeld 18% meer uitgegeven dan voor een leerling in een Franstalige school. Dit is natuurlijk slechts een van de verschillen tussen de 2 onderwijssystemen. Ter afronding heeft professor Jacobs het over de impact van de individuele sociaaleconomische positie en het type school waarin kinderen terechtkomen. Onderstaande tabel geeft de resultaten weer van een multilevel-analyse waarbij de individuele sociaal-economische positie en het type school uit mekaar worden getrokken.
- 21 -
Als vertrekpunt wordt een leerling genomen die zo middenmaat mogelijk is, die in de meest gemixte school is ingeschreven en die een score van 520 punten heeft op de PISA-test. Wanneer men de ouders van deze leerling een beetje rijker maakt, wint de leerling gemiddeld 11 punten. Wanneer men de ouders armer maakt, verliest de leerling gemiddeld 11 punten in de leestest. Als men deze leerling verplaatst naar een school waar het gemiddeld profiel van de leerlingen sociaal-economisch gezien beter is, dan wint de leerling 100 punten. In een school waar het gemiddeld profiel van de leerlingen sociaal-economisch gezien slechter is, verliest men 100 punten. De conclusie is dat het type school waar kinderen gaan, heel belangrijk is. Dit noemt men het schoolcompositie-effect. Leerlingen kunnen mekaar collectief optrekken, maar ook collectief naar beneden halen. Er zijn scholen die ondanks de statistische modellen toch goed scoren. schoolcompositiemodel wordt momenteel verder onderzocht door de ULB.
Dit
In de onderzoeken treedt ook een patroon op waarbij er in scholen (TSO en BSO) met meer kansarme leerlingen veel jonge leerkrachten aan het werk zijn. Zodra deze leerkrachten de kans krijgen om naar een ander type school te gaan, doen ze dit ook. Er zijn ook situaties, waarbij in bepaalde type scholen met kansarme leerlingen, de leerkrachten blijven omdat ze geen andere uitwegmogelijkheden hebben.
- 22 Binnen het Franstalig lager onderwijs verlaat 52% van de leerkrachten binnen 5 jaar het onderwijs. Voor het secundair onderwijs is dit zelfs 63% Van de Nederlandstalige scholen zijn geen cijfers bekend. De uitval is het grootst in scholen waar de uitdagingen groter zijn. Scholen met kansrijkere leerlingen zijn stabieler en is er een minder verloop van de leerkrachten. De uitleg van professor Jacobs behelst pessimistische literatuur. Hij benadrukt dat de hetgene in de commissie besproken werd zeker niet vergeten mag worden tijdens de onderhandelingen over de hervormingen van het secundair onderwijs. Er moet voldoende steun worden gegeven aan de leerkrachten en men moet proberen leerkrachten in een school te behouden. Leerkrachtenverloop moet zoveel mogelijk vermeden worden. Gelukkig zijn er scholen die, waar problemen worden verwacht, een uitzondering vormen en een stabiel leerkrachtenteam hebben. Dit zijn vaak Brede Scholen. In deze scholen wordt een positieve dynamiek opgebouwd rond het schoolgegeven. De oplossingen die er moeten komen, hangen af van de beslissingen van politici. Een van de oplossingen kan komen door de sociale mix te forceren zodat het voor leerkrachten interessanter wordt om in verschillende types scholen les te geven. Men kan leerkrachten extra incentives geven om te gaan werken in scholen waar de uitdaging groter is, enz. Het onderwijs kampt eigenlijk met een probleem waar er niet enkel een informele hiërarchie is in richtingen, maar ook in scholen en die niet enkel speelt in de hoofde van de ouders en leerlingen, maar ook in hoofde van de leerkrachten. 5. Bespreking Raadslid Carla Dejonghe dankt de sprekers voor hun boeiende en leerrijke uitleg. De commissieleden begrijpen bepaalde begrippen beter en hebben een idee in welke mate de bedrijfswereld zich inzet en hoeveel energie en investeringen dit vergt. Volgens haar zijn jongeren niet erg geïnteresseerd in technische richtingen omdat die voor hen nogal abstract zijn. Alle gastsprekers waren het erover eens dat er meer geïnvesteerd moet worden in betere opleidingen, de doorstroming naar de arbeidsmarkt moet worden bevorderd, opleidingen geven die tegemoet komen aan de vraag op de arbeidsmarkt en de technische beroepen wat attractiever maken. In de eerste plaats moet er geïnvesteerd worden in de infrastructuur en de omkadering. De heer Corijn liet eveneens verstaan dat technologie constant evolueert. Dit geldt niet alleen in de beroepswereld, maar scholen moeten de nieuwe technologieën ook volgen. Dit kost echter veel geld. Maar gezien de tewerkstellingskansen die het technisch onderwijs biedt, zullen de investeringen zeker renderen en zijn ze zeker terecht. Er zijn reeds enkele bedrijven die technische scholen helpen door bv. materiaal uit te lenen.
- 23 Ten tweede verwijst mevrouw Dejonghe naar de tussenkomsten in verband met de leerkrachten. Er moeten zeker meer bijscholingmogelijkheden voor de leerkrachten komen. Daarnaast vindt ze het idee om te werken met ambassadeurs uit het werkveld positief. Ze stelt zich wel vragen bij de idee om leerkrachten aan te trekken die reeds werkervaring in een bedrijf hebben. Wat gebeurt er met hun anciënniteit? Misschien is het beter om een systeem van gastdocenten te gebruiken. Hiervoor moet er echter ook een kader gecreëerd worden. Bovendien was de spreker verbaasd over de uitspraak van de heer Dirk Jacobs. Hij zei dat het niet altijd de beste leerkrachtenteams zijn die in het TSO en BSO lesgeven. Zou bv. een ambassadeur of gastdocent in deze scholen geen stimulans kunnen geven? Ten derde vindt mevrouw Dejonghe dat er nog meer toenadering gezocht moet worden met de bedrijfswereld. Er moet sneller contact worden opgenomen met potentiële werkgevers. Het klopt dat men het meeste leert op de werkvloer. Hoe sneller en hoe langer jongeren de realiteit in een bedrijf kunnen ervaren, hoe beter voor hen. Vandaar dat er nagedacht moet worden over de duur van een stage. Een stage van 2 weken is zeker niet voldoende om een realistisch beeld te vormen van de werkmogelijkheden. Een stage van meerdere weken, zelfs maanden is misschien beter. Zijn blokstages beter? Hoe ervaren de gastsprekers de duur van de stages? De vertegenwoordigers van het onderwijs en de bedrijfswereld moeten zeker rond de tafel gaan zitten zodat er een beter evenwicht komt tussen wat jongeren kennen en kunnen. Er is nood aan meer coördinatie want iedereen heeft de beste bedoelingen voor de jongeren. Hoe denken de gastsprekers dat hieraan tegemoet kan worden gekomen? Vervolgens vraagt mevrouw Dejonghe hoe het studieaanbod beter aangepast kan worden. Ten slotte betreurt ze dat er op tv veel programma’s over koken worden uitgezonden, maar dat er geen programma’s zijn waar technische beroepen in de verf worden gezet. De heer Jan Van Hyfte zegt dat dit er na lang aandringen zal komen. Commissielid Elke Van den Brandt dankt eveneens de gastsprekers. Ze vindt het spijtig dat er geen scholen werden uitgenodigd en stelt voor een vervolghoorzitting te organiseren. Het is verbazingwekkend dat in het maatschappelijk debat ouders nog altijd willen dat hun kind betere kansen krijgt. Als dit enkel voor hen kan door hun kind in een klas te laten zitten met alleen maar de beste kinderen dan is dit voor hen maar zo. Dit is een discours in het debat dat de spreker niet had zien aankomen en waar ze heel erg door gechoqueerd is. Groen blijft ervan overtuigd dat onderwijs een hefboom moet zijn om gelijke kansen te bieden, sociale ongelijkheid weg te werken, enz. De onderwijshervorming is daarom hoognodig. Het ziet er spijtig genoeg niet naar uit dat er een grondige hervorming zal komen. Net zoals zoveel meisjes werd het commissielid ook naar het ASO en later naar de universiteit gedirigeerd. Ze is tevreden met haar diploma, maar de interesse voor techniek werd nooit geprikkeld. Tijdens haar schoolloopbaan is ze ook nooit in contact gekomen met technische vakken.
- 24 Momenteel zijn er 800 studierichtingen wat veel te veel is. Een vereenvoudiging van het studieaanbod is zeker nodig, maar vraagt veel studiewerk. Er moet inderdaad nagedacht worden over stages, en zeker over stagemogelijkheden voor leerlingen uit het ASO. Het bepalen van de studierichting is niet gemakkelijk. Wie kiest waarom een bepaalde richting? Mevrouw Elke Van den Brandt benadrukt dat kinderen moeten kiezen wat ze leuk vinden. De studiekeuze moet gebaseerd zijn op het eigen kunnen en op de eigen talenten. Onderwijs op maat werd al aangehaald door de gastsprekers. Dit is zeker ideaal voor kinderen met problemen, maar kost echter veel geld. Toch moet men in het onderwijs investeren. Ieder kind is een investering waard. Technische opleidingen zijn dure opleidingen en daarom wordt in Brussel het aanbod van opleidingen vaak ingegeven vanuit economisch perspectief. Het project van Audi is inspirerend, maar zijn er geen risico’s aan verbonden? Wat zal er gebeuren wanneer een bedrijf, dat specifiek jongeren heeft opgeleid, wegvalt? Men moet vermijden dat men overgaat naar een onderwijsmodel waarbij jongeren opgeleid worden voor specifieke opdrachten in een bepaald bedrijf. Een algemene technische vorming blijft nog steeds belangrijk. Ten slotte zeg mevrouw Van den Brandt dat men rekening moet houden met de capaciteittalenten van het kind. Het is belangrijk de lange termijnvisie te behouden die rekening houdt met de realiteit. Commissielid Fouad Ahidar dankt de gastsprekers voor hun interessante uitleg. Zelf heeft hij 5 kinderen die allen verschillende capaciteiten en talenten hebben, hoewel ze in hetzelfde gezin opgroeien. In de jaren ’70,’80 volgden allochtone jongeren vaker beroepsonderwijs en hun ouders vonden dat prima. Nu willen allochtone ouders dat hun kind ASO of TSO volgt. Ze willen hiermee veranderen wat in hun generatie de gewoonte was. Dit komt niet altijd ten goede van het kind. Vinden de gastsprekers dat er genoeg geïnvesteerd wordt in campagnes om de mentaliteit van de ouders te wijzigen? Zelf heeft de heer Ahidar in het Franstalig onderwijs les gevolgd. Nadien heeft hij een intensieve cursus Nederlands gevolgd bij Tracé Brussel. Dankzij deze cursus is hij assertiever geworden. Gebrek aan assertiviteit is nog een probleem bij de huidige generatie. Ze moeten ook assertiviteit aangeleerd krijgen. De heer Schoeters van Audi zei dat nieuwe medewerkers 9 maanden opleiding krijgen. Al lachend zegt de heer Ahidar dat jongeren beter stoppen met school en hun opleiding bij Audi gaan volgen. Dit is een duidelijk voorbeeld dat het onderwijs beter afgestemd moet worden op de bedrijfswereld. Dergelijke langdurige opleidingen kosten bedrijven veel geld. Kan de heer Jan van Hyfte verduidelijken wat hij bedoelde met de sociale mix forceren? Er moet een gezonde mix zijn, maar wat houdt dit dan in? Tijdens de hoorzitting werd er veel gepraat over de band onderwijs- bedrijfswereld. Commissievoorzitter Bianca Debaets is 2 jaar geleden een schoolproject in Nederland gaan
- 25 bezoeken dat op een industrieterrein was gevestigd. Jongeren die afstudeerden vonden dadelijk een baan in een bedrijf op het industrieterrein. Onderwijsinstellingen in Nederland bieden bijna vormingen op maat van een bedrijf aan. In België is het nog niet zover. Maar wat gebeurt er als een bedrijf wegvalt? Is het niet moeilijk een evenwicht te vinden tussen een brede algemene basisvorming en de specifieke kennis die in technologische bedrijven nodig is? 10% meisjes volgen een technische opleiding. Wat kan men doen om meer meisjes toe te leiden naar dergelijke richtingen? Mevrouw Debaets meent zich te herinneren dat 2 jaar geleden meisjes bevraagd werden en de conclusie was dat ze zich wel een technisch beroep zagen uitoefenen. De heer Corijn liet verstaan dat veel jongeren niet op hun plaats zijn in bepaalde projecten. Is dit te wijten aan gemakzucht? Hoe kan de band met welzijn verstevigd worden? De band tussen de sociaal-economische status en de slechte resultaten hoeft er niet te zijn. In Scandinavische landen scoren kinderen uit een lagere sociaal-economische klasse zeker zo goed als andere kinderen. Wat is de mirakeloplossing in deze landen? De duur van de stage is volgens de heer Jan Van Hyfte ondergeschikt. Wat men leert en doet tijdens de stage is belangrijker. Vaak is er een kijkstage van 2 weken, die zeker niet het gewenste effect heeft. Als de leeromgeving ademt zoals de werkomgeving, krijg je volgens de spreker een versneld leereffect. Deze factor is veel belangrijker dan de duur van de stage. Meer en meer ziet men simulated workenvironment waarbij mensen op een zeer geïntegreerde vorm niet alleen skills, maar ook een attitude aanleren. Agoria wil zich inzetten zodat dergelijke praktijken veel meer draagvlak krijgen. Een mogelijke denkpiste is dat een simulated workenvironment terug te vinden zou zijn bij de VDAB, al dan niet mobiel. De heer Van Hyfte gaat helemaal akkoord met de stelling dat er geen maatopleiding voor bepaalde bedrijven moeten worden georganiseerd. Men moet mensen overdraagbare competenties bijbrengen. Om dit te bereiken is het belangrijk dat in concensus over de leerplannen wordt gediscussieerd. Voor Agoria zijn de beroepskwalificatieprofielen elementair. Het is belangrijk dat er een concensus bestaat over de vereisten waaraan men voor de uitoefening van een bepaald beroep moet voldoen. Op dit moment zijn er diverse arbeidsactoren die met verschillende normen en actieplannen werken. Deze normen en actieplannen moeten naar de toekomst toe meer op mekaar afgestemd worden. Agoria is lang terughoudend geweest, maar gaat nu ook de media-aandacht opzoeken. De media zijn ideaal om technische beroepen onder de aandacht te brengen.
- 26 Ten slotte heeft de spreker een kritische noot naar de werkgevers toe. Men moet niet alleen naar het onderwijs wijzen als het gaat over het feit dat mensen niet voor 100% aansluiten bij een gezocht profiel. In de industrie wordt er momenteel heel veel geld geïnvesteerd om mensen op een soort nulprofiel te brengen om hen Multi-inzetbaar te maken binnen de bedrijven. Maar een aantal werkgevers moet bewust worden gemaakt van het feit dat ze niet meer kunnen verwachten dat er ready made profielen afstuderen. Men moet realistisch zijn. De complexiteit in bedrijven is gestegen, de innovatiecyclussen zijn versneld, enz. De diversiteit van wat competentie is, is heel erg gestegen. Vandaar dat de spreker pleit voor een balans tussen technische vaardigheden en generieke competenties. Professor Dirk Jacobs zegt dat uit internationaal onderzoek gebleken is dat het mogelijk is om zowel excellentie aan de ene kant en gelijke kansen aan de andere kant te hebben. Finland is hier het modelvoorbeeld van. Finland staat in alle internationale onderzoeken aan de top, het heeft het hoogste gemiddelde per leerling, er zijn weinig achterblijvers, enz. In Finland werden met betrekking tot het onderwijs een aantal keuzes gemaakt waarbij het niet in de eerste plaats om geld gaat. Het bedrag dat in Finland per leerling wordt uitgegeven aan onderwijs is ongeveer equivalent aan wat er in België wordt uitgegeven. Het kiezen voor een bepaalde richting gebeurt als leerlingen 16 jaar zijn. Tot dan krijgen alle leerlingen dezelfde lessen en komen ze in aanraking met diverse vakken, ook technische, krijgen ze lessen handvaardigheid enz. Er wordt veel belang gehecht aan de kwaliteit van de leerkracht. Voor iedere klas staan er 2 leerkrachten die universitair geschoold zijn. Ouders kunnen zelf niet kiezen in welke school hun kinderen schoollopen. De overheid beslist dit. Er wordt gewerkt met een competentiemodel in plaats van een differentiemodel. Tot 14 jaar worden er geen punten gegeven. Bovendien hebben leerlingen zelf ook veel inspraak. Elke 2 weken mogen ze kiezen wat ze gedurende de volgende 2 weken willen leren, weliswaar binnen de opgegeven leerplannen. Leerlingen worden van jongs af aan geconfronteerd met succeservaringen. De schoolse context wordt als iets positiefs ervaren. Dit gecombineerd met de late studieoriëntering leidt tot een systeem waar positieve keuzes gemaakt worden. Er wordt ook minder dan in België neergekeken op beroepen als loodgieter, elektricien enz. Het beroep van leerkracht is een van de statusberoepen in Finland. In Scandinavische landen worden slechte scholen gesloten. In België mogen deze blijven bestaan. De heer Steef Corijn pleit ervoor om het studieaanbod in de centra deeltijds onderwijs aan te passen. Hij verduidelijkt dit met een voorbeeld. Aan 3 centra werd gevraagd een verhuisopleiding te organiseren aangezien de VDAB deze opleiding afgevoerd heeft. Zowel het CDO Laken en het centrum Schaarbeek-Evere zal volgend schooljaar deze opleiding organiseren. Naar tewerkstelling toe is deze opleiding vrij beperkt.
- 27 Het voltijds secundair onderwijs kijkt vaak naar wat het deeltijds onderwijs organiseert want er zou wel eens sprake van concurrentie kunnen zijn. Scholen moeten nieuwe programma’s aanvragen in oktober. Pas in april/mei krijgen ze de beslissing of het programma uitgevoerd kan worden. Dit is niet ideaal. Daarnaast moeten scholen meer overleggen met Actiris, de VDAB en andere sociale partners om na te gaan wat er precies aangeboden moet worden in het onderwijs. Er is een duidelijke toename van jongeren is in het deeltijds onderwijs die eerder in de jeugdpsychiatrie thuishoren. Dit omdat in de jeugdpsychiatrie momenteel te weinig plaats is. Jeugdrechters verwijzen jongeren te gemakkelijk door naar het deeltijds onderwijs, dat niet voor hen geschikt is. De begeleiders, leerkrachten enz. in het deeltijds onderwijs beginnen gemotiveerd aan hun baan, maar na een bepaalde periode zijn ze volledig opgebrand. Op 2 jaar tijd vertrokken 7 mensen die betrokken waren bij het voortraject bij JES. De discussie wat welzijn kan aanbieden staat open, maar handelt vooral over budgetten. De lopende projecten voor moeilijke jongeren worden gefinancierd met ESF-middelen, die op hun einde lopen. Volgens de spreker wordt het tijd dat dit gebeurt met reguliere middelen. Hij vreest echter dat als ESF niet wordt verder gezet, het deeltijds onderwijs in grote problemen komt. De heer Wannes Schoeters vindt het een goed idee dat bedrijven samen materiaal voor scholen financieren. Zo moet niet elke school hetzelfde materiaal aankopen. De duur van de stages is minder belangrijk dan de kennis die er opgedaan wordt. Op voorhand moet hier goed over nagedacht worden. 3 weken stage is goed voor een eerste ervaring, kennismaking met het vakgebied. Een stage van 3 weken kan wel de andere opleidingen in de school in gevaar brengen omdat in het 5de en 6de jaar nog veel basiskennis wordt aangeleerd. Vandaar de idee om in het 7de jaar meer stages te organiseren. De jongeren hebben de basisopleiding gehad en hebben behoefte aan meer praktijkervaring. Eerst enkele maanden theorie en nadien een stage, is een goed voorstel. De spreker beaamt dat het geven van specifieke opleidingen voor problemen kan zorgen. Vandaar dat het leerplan goed gevolgd moet worden. In het stageprogramma van Audi worden jongeren op regelmatige basis geëvalueerd. Assertiviteit komt dan ook ter sprake. Leerlingen die bij Audi een bepaalde techniek aanleren, zullen sneller andere technieken onder de knie krijgen. Bij Audi Brussels werken er zowel Frans-als Nederlandstaligen. Dit is positief voor de stagairs want zo leren ze ook de andere taal. Nieuwe werknemers 9 maanden opleiden is inderdaad lang, maar zeker nodig.
- 28 Vrouwen zijn zeker welkom bij Audi. vrouwen aan te trekken. De verslaggever, Elke VAN DEN BRANDT
Er worden regelmatig campagnes gevoerd om
De voorzitter, Bianca DEBAETS
Geassocieerd onderwijs - Projectoverzicht Projectafloop
Literatuurstudie:
Conceptualiseren, goedkeuring aanpak door minister / kabinetchef
Informeren + selectie ATers
Concretiseren + uitwerken praktische planning
Onderwijs systemen België en Duitsland
Uitwerking wettige aspecten + Veiligheidsaspecten Uitwerking evaluatiesystematiek en documenten Identificatie partnerscholen Info leerlingen + ouders
Start
Verdere interne afstemming Definitie HR parameters
April - Augustus
December
2011 1
Wannes Schoeters, B/SE, 17.06.2013
Januari
Februari
Maart
Opleiding leraars
April
Mei
2012
Juni
Juli
Augustus
September
Bijlage 2
Geassocieerd onderwijs - Projectoverzicht Planning 2012 - 13
KTA KTA Don Bosco de de 5 +6 November
September Oktober 1 1 1 1 KW 44 2 2 2 2 3 Start 3 3 3 4 4 4 4 5 5 Intro.dag 5 KW 40 5 6 6 6 6 7 7 7 KW 36 7 8 8 8 8 9 9 9 Intro.dag KW 45 9 10 10 10 10 11 11 11 11 12 12 12 Laser 1 12 13 13 13 KW 41 13 14 14 14 KW 37 14 15 15 15 15 16 16 16 Laser 1 KW 46 16 17 17 17 17 18 18 18 18 19 19 Laser 2 19 KW 42 19 20 20 20 20 21 21 21 KW 38 21 22 22 22 22 23 23 23 Laser 2 KW 47 23 24 24 24 24 25 25 25 25 26 26 Laser 3 26 KW 43 26 27 27 27 27 28 28 28 KW 39 28 29 29 29 29 Herfst 30 30 30 Laser 3 KW 48 30 KW 44 31 31
KTA Don Bosco de de 5 +6 December 1 2 Laser 4 3 4 5 6 Laser 4 KW 49 7 8 9 10 11 12 13 KW 50 14 15 16 17 18 19 20 KW 51 21 22 23 24 25 Kerst 26 KW 52 27 28 29 30 31
Don KTA Bosco 5de Januari 1 2 KW 1 3 4 5 6 7 8 9 10 KW 2 11 12 13 stage 1 14 15 16 17 stage 1 KW 3 18 19 20 stage 2 21 22 23 24 stage 2 KW 4 25 26 27 stage 3 28
Don KTA Don Bosco 5de Bosco Februari stage 3 KW 5 1 stage 6 2 3 stage 4 4 5 6 7 stage 4 KW 6 8 stage 7 9 10 11 12 Krokus 13 KW 7 14 15 stage 8 16 17 stage 5 18 19 20 21 stage 5 KW 8 22 stage 9 23 24 stage 6 25 26 27 28 29 stage 10 30 31
Semester 1: 2012
Weekend (za - zo)
1
Wannes Schoeters, B/SE, 17.06.2013
5
de
Don Bosco 6
de
Maart 6
groep 2 April
KUKA KUKA KUKA KUKA KUKA
1 2 3 4 5
KUKA KUKA KUKA TUCKER TUCKER
6 7 8 9 10
SCA SCA CMT CMT stage 7
11 12 13 14 15
Remed. Remed.
groep 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 KUKA 16 KUKA 17 KUKA 18 KUKA 19 KUKA 20 21 22 KUKA 23 KUKA 24 KUKA 25 TUCKER 26 TUCKER 27 28 29 SCA 30 SCA
Pasen KW 15
KW 15
CMT CMT TUCKER TUCKER stage 11
SCA SCA stage 12 KUKA KUKA
KUKA KUKA
Don Bosco KTA 5de
groep 1
groep 2
KTA 5de
Mei 1 Dag van de Arbeid 1 2 CMT KUKA 2 3 CMT KUKA KW 18 3 4 4 5 5 6 stage 11 KUKA stage 11 6 7 stage 12 KUKA stage 12 7 8 remediëring 1 stage 13 8 9 9 Hemelvaart KW19 10 10 11 11 12 12 13 remediëring 2 13 14 14 stage 8 15 15 16 16 17 stage 13 KW 20 17 18 18 19 KW 16 19 20 Pinkstermaandag 20 21 21 stage 9 22 22 23 23 24 KW 21 24 25 25 26 KW 17 26 27 27 28 28 stage 10 29 29 30 30 31 KW 22
Semester 2: 2013
Schoolvakanties
08:00 - 16:00 h
9:00 - 17:00 h
Blokstage 2 ploegen
Juni
KW 23
KW 24
KW 25
KW 26