STUK 515 (2012-2013) – Nr. 1
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD
ZITTING 2012-2013
2 OKTOBER 2013
HOORZITTING Interculturele ouderenzorg VERSLAG namens de commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin uitgebracht door mevrouw Elke VAN DEN BRANDT
Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen: Vaste leden: mevrouw Carla Dejonghe, ondervoorzitter, mevrouw Elke Van den Brandt, mevrouw Greet Van Linter Plaatsvervanger: de heer Fouad Ahidar 1246
-2-
Dames en heren, De Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin agendeerde op woensdag 2 oktober 2013 een hoorzitting met als thema ‘Interculturele ouderenzorg’. Gastsprekers waren de heer David Talloen, deskundige verbonden aan de Dienst Maatschappelijke Participatie van de provincie Oost-Vlaanderen en de heer Didier Boone, hoofd van de vormingsdienst van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding. Commissievoorzitter Elke Roex, verhinderd voor deze vergadering, werd vervangen door mevrouw Carla Dejonghe, ondervoorzitter. Mevrouw Elke Van den Brandt werd aangeduid als verslaggever. 1.
Uiteenzetting door de heer David Talloen, deskundige verbonden aan de Dienst Maatschappelijke Participatie van de provincie Oost-Vlaanderen
De heer David Talloen start zijn exposé met de melding dat de term ‘allochtone ouderen’ beter vervangen wordt door ‘Belgische ouderen met een migratieachtergrond’. Deze term geeft juister weer welke groep mensen wordt bedoeld. Vooreerst schetst hij welke mensen ressorteren onder de groep ‘Belgische ouderen met een migratieachtergrond’. Het gaat om ouderen (60-plussers) die omwille van hun etnische achtergrond en minderheidspositie een aantal specifieke noden en behoeften hebben: ouderen uit arbeidsmigratie, komende uit Zuid-Europa, Turkije en Maghreb (Marokko, Algerije, Tunesië). ouderen uit de vroegere Belgische kolonies ouderen uit meer recente immigraties De groep allochtone ouderen is divers en zal in de toekomst nog meer divers worden omdat studies aantonen dat er een groeiende migratie is uit Midden- en Oost-Europa en ook uit verder gelegen delen van de wereld. Met betrekking tot de groep Belgische ouderen met een migratieachtergrond, kunnen een aantal vaststellingen worden geformuleerd, gestoeld op gespecialiseerde literatuur, wetenschappelijk onderzoek en ervaring. Het aantal Belgische ouderen met een migratieachtergrond stijgt snel. In Brussel gaat het om 1/3 van de ouderen en betreft het hoofdzakelijk ouderen uit arbeidsmigratie (Marokko en Zuid-Europa). Er is een grotere impact van de ouderdom. Dat betekent dat typische ouderdomsverschijnselen zich sneller manifesteren bij de Belgische ouderen met een migratieachtergrond. De groep loopt een groter risico op armoede. Ze hebben de laagste pensioenen ingevolge laaggeschoolde arbeid en een onvolledige loopbaan. Verder kampt de groep met een afbrokkelende mantelzorg door de familie. Dit hangt nog in de taboesfeer en naar buiten uit wordt vaak gezegd dat Belgen met een migratieachtergrond de zorg voor hun bejaarden integraal op zich nemen, maar dat strookt niet meer met de realiteit. Deze afbrokkeling is het gevolg van de Westerse context waar een gezin in leeft : grotere werkdruk en dus minder tijd voor mantelzorg. Daarenboven is de informele zorg algemeen gesproken
-3geen langdurige zorg. Door de medische vooruitgang zijn steeds meer mensen gedurende langere tijd zwaar zorgbehoevend. De integrale mantelzorg staat dus onder druk. Bovendien was het de bedoeling van de eerste migranten (gastarbeiders) om na hun pensioen terug te keren naar hun land van herkomst, waardoor ze zich niet hebben voorbereid op hun pensionering hier. Inmiddels leven hun kinderen en kleinkinderen hier en zijn ze niet meer geneigd terug te keren, hoewel het terugkeerdilemma soms nog speelt. De werking van de dienstverlening is onvoldoende bekend, er leven een aantal vooroordelen tegenover professionele zorg en daarenboven staat de groep voor taal- en communicatieproblemen. Belgische ouderen met een migratieachtergrond denken dat Belgische ouderen massaal in woonzorgcentra worden ondergebracht, terwijl het maar 6% van de Belgische ouderen zijn die in een woonzorgcentrum opgevangen worden. Zij kennen het gefragmenteerde aanbod aan hulp niet en denken direct aan rusthuizen als over hulp wordt gesproken. De huidige generatie Belgische ouderen met een migratieachtergrond arriveerde in ons land op een moment dat er geen taalcursussen Nederlands bestonden, geen inburgertrajecten, geen opvang voor mensen van een andere taal- en cultuur. Pas in de jaren ’80, ’90 startte de overheid met doelgerichte programma’s. Dit heeft voor gevolg dat vele migranten van toen vandaag de taal vaak onvoldoende beheersen om te begrijpen en inzicht te verwerven in wat er aan zorg wordt aangeboden, wat een zorgverlener doet en waarom dat gebeurt. Er zijn natuurlijk een flink aantal migranten die de taal wel beheersen en op minder problemen stuiten. Sommige migranten zijn analfabeet in hun eigen taal, dus dat bemoeilijkt het aanleren van een nieuwe taal. Tenslotte is het duidelijk dat de zorgvraag van deze specifieke groep mensen in de toekomst sterk zal toenemen en dat aan specifieke problemen en drempels het hoofd dient te worden geboden. Voor wie denkt dat Vlamingen zich in het buitenland gemakkelijker aanpassen, verwijst de spreker naar een documentaire over Nederlanders die zich in de jaren ’50 vestigden in Australië. Ze plooiden op zichzelf terug, sommigen kenden geen woord Engels, ze hadden weinig contact met de Australiërs, ze leven zoals Nederlanders leefden in de jaren ’50. Dit toont aan dat inburgering los staat van nationaliteit, religie of cultuur. De Belgische ouderen met een migratieachtergrond dreigen een risicogroep te worden. Zij komen terecht in een vicieuze cirkel van wederzijdse onbekendheid : geen vraag, geen aanbod. Dit is geen verwijt aan de ouderen, noch aan de voorzieningen. Het is een gegeven. De migrantenouderen vallen tussen de afbrokkelende mantelzorg in familieverband en het onaangepaste hulp- en opvangaanbod. Er is nood aan een toegankelijker aanbod, dat drempels wegwerkt en inspeelt op de behoeften. De heer David Talloen schuift een aantal elementen van specifieke kennis over en aandachtspunten inzake dient- en zorgverlening met betrekking tot deze groep: - taal- en communicatie - voeding - scheiding man-vrouw - ziektebeleving en -gedrag - traditionele geneeswijzen - religieuze opvattingen en gebruiken: religieuze feesten, ramadan, rituele reiniging, overlijden…. - aangepaste inrichting
-4-
vrijetijdsbesteding 29-dagenclausule
Deze opsomming is het resultaat van de antwoorden die naar voor kwamen bij een bevraging van 1.500 respondenten/ouderen. Brede informatie hierover werd verwerkt in het boek “Zorg voor allochtone ouderen”, van de hand van de spreker. De spreker pleit ervoor zorgvuldig om te springen met deze kennis en 2 klassieke valkuilen te vermijden : het gevaar voor overculturaliseren en het gevaar van een receptenbenadering. Beide vergroten ze de kloof tussen hulpverlener en hulpvrager. Bij het overculturaliseren wordt cultuur gezien als een onveranderlijk standaardpakket van normen en waarden. Cultuur wordt als enige verklaring beschouwd in wat er fout loopt in het contact. Cultuur wordt verkeerdelijk gezien als iets monolithisch, onveranderbaar en alles overstijgend. Cultuur is echter dynamisch, in beweging. Persoonlijke en sociale factoren worden buiten beschouwing gelaten. De verschillen worden benadrukt, niet de raakpunten en er is geen oog voor uitsluitmechanismen. De Belgische ouderen met een migratieachtergrond vormen niet de meest mondige en economisch sterkste groep. Regelmatig constateert men overdreven simplificatie, vooroordelen en culturele misverstanden. Soms blokkeren zeer competente hulpverleners wanneer ze met een hulpvrager met een migratieachtergrond en een andere cultuur worden geconfronteerd en weten ze niet meer hoe te reageren, verliezen ze hun spontaneïteit en competenties. Allochtone ouderen vertegenwoordigen een enorme diversiteit. Een persoon is niet enkel een lid van een bepaalde culturele groep, maar vooral een individu met een eigen persoonlijkheid, eigen ervaringen en eigen zorgnoden. Het is belangrijk om steeds rekening te houden met het persoonlijk levensverhaal van de oudere. Cultuurverschil verliest vaak zijn belang in het dagelijkse leven. Het gaat om mensen die elkaar ontmoeten, en geen culturen (Hoffman). Een tweede valkuil die moet worden vermeden, is de receptenbenadering. De receptenbenadering steunt op de idee dat het doornemen van een handboek over hoe men met allochtone zorgvragers moet omgaan, voldoende is om te komen tot goede zorg. Mensen worden gereduceerd tot karikaturen van hun cultuur. Kennis van andere culturen heeft geen exact voorspellende waarde. Het is bovendien onmogelijk om alles te weten over andere culturen, respect en kunnen omgaan met verschillen zijn minstens even belangrijk. Cultuurgevoelige zorg is meer dan het aanleren van weetjes. Succesvol werken met allochtone ouderen kan enkel worden verworven via interactie en dialoog. Succesvol werken met allochtone ouderen is dus niet alleen een kwestie van culturele kennis, maar ook van een geschikte houding en geschikte vaardigheden. De heer David Talloen bracht de 3 evenwaardige competentie onder in het volgende schema.
componenten van interculturele
-5-
KENNIS Verwerven van specifieke kennis over verschillende groepen: gedrag, ideeën, andere kenmerken…
VAARDIGHEDEN
HOUDING
• Luisteren
• Respect
•Vragen stellen
• Empathie
• Onderhandelen
• Zichzelf in vraag kunnen stellen
• Zijn eigen gedrag kunnen aanpassen
•Alert zijn van eigen vooroordelen
De spreker besluit met betrekking tot de valkuilen dat culturele kennis nuttig is, maar dat dient te worden afgestapt van een receptenbenadering. Een geschikte houding en vaardigheden overstijgen vaak het culturele aspect en laat mensen in dialoog treden. Een geschikte houding en vaardigheden zijn ook nuttig om sociaal economische groepsverschillen te overbruggen. Dialoog en een relatie op basis van vertrouwen, wederzijds respect en gelijkwaardigheid zijn zeer belangrijk en leiden tot inzicht krijgen in de leefwereld van de oudere en het zoeken naar oplossingen die voor beide partijen aanvaardbaar zijn. Vervolgens heeft de haar David Talloen het over de uitdaging voor de zorg- en dienstverlening. Toegankelijke en kwaliteitsvolle zorg voor iedereen kan maar worden gerealiseerd via interculturaliseren. Vooreerst definieert de spreker de term ‘interculturaliseren’. Interculturalisering is maatwerk. Het werkt in op 4 domeinen : - Organisatiebeleid: o.a. ontwikkeling van visie en strategische doelen - Personeelsbeleid: o.a. verhogen van interculturele competenties, diversifiëren van het personeelsbestand - Cliënteel: o.a. aantrekken van allochtone ouderen, huidig cliënteel leren omgaan met verschillen - Aanbod: o.a. afstemming van vraag en aanbod (vraaggestuurd werken), overbruggen van de taalkloof Vervolgens duidt de heer David Talloen waarom interculturaliseren noodzakelijk is. Allochtone ouderen zijn niet alleen allochtone ouderen, maar ook en vooral onze ouderen en hebben recht op een volwaardige plaats in de samenleving. Zij kwamen hier op vraag van de overheid, werkten hier, betaalden hier belastingen. Hij pleit ervoor gebruik te maken van de bestaande expertise van de zorgsector (geen aparte zorgstructuren). Interculturaliseren leidt tot een verhoging van de kwaliteit van de zorgsector: wegwerken van drempels, adequaat stellen van diagnoses, adequaat afhandelen van een vraag… Dit is in het belang van de allochtone cliënt, maar ook van de hulpverlener en organisatie.
-6Tot slot wordt uitgelegd hoe interculturaliseren wordt omgezet in de praktijk. Ten eerste is dat via een evenwicht tussen inclusieve en categoriale maatregelen. ‘Goede zorg’ is niet identiek hetzelfde voor iedereen en specifieke maatregelen voor allochtone ouderen zijn soms aangewezen. Reguliere zorginstanties beslissen zelf al dan niet een inclusieve dan wel (tijdelijke) categoriale benadering te voeren. Specifieke initiatieven voor allochtone ouderen ontplooien zich binnen of met de reguliere zorginstanties. Het zijn niet de integratiesector of de zelforganisaties die deze maatregelen moeten nemen. Ten tweede is dat via samenwerking met de diversiteitssector : allochtone zelforganisaties (www.minderhedenforum.be) voor Brussel is er Ovallo; integratiesector (www.kruispuntmi.be); opleidingscentra, bureaus, particulieren … (zie Interculturaliseringsgids: www.oost-vlaanderen.be); resoc’s (www.werk.be); jobkanaal (www.jobkanaal.be); tolk- en vertaaldiensten (www.tolkenenvertalen.be). In het derde luik van zijn uiteenzetting belichtte de heer Talloen diverse inzichten voor de zorg- en dienstverlening, op basis van 15 jaar werken met en voor allochtonen. Inzicht 1 : zoek naar praktisch haalbare oplossingen Allochtone senioren kunnen verschillen van autochtone senioren en deze verschillen kunnen soms het contact tussen hulpverlener en de allochtone oudere bemoeilijken. Het is zinloos te blijven steken in grote politieke discussies (“zij” moeten zich maar aan “ons” aanpassen), maar er moet vooral worden gezocht naar een oplossing die praktisch haalbaar is. Het belang van goede communicatie indien er niet kan ingegaan worden op een specifiek verzoek, kan niet genoeg worden onderstreept. Op alle wensen en verzoeken ingaan is niet haalbaar, ongeacht over het allochtone of autochtone ouderen gaat. Een hulpverlener moet zich bewust zijn/haar van de eigen culturele waarden, de neiging te denken in stereotypen en zijn/haar vooroordelen. Zo staat een hulpverlener soms afwijzender tegen halalvoeding dan tegen vegetarische voeding, suikervrije voeding…. Cruciaal zijn een open en respectvolle houding en de wil om tot oplossingen te komen . Inzicht 2 : de zorgbehoeften bij allochtone ouderen verschillen in wezen weinig van de behoeften bij andere ouderen Beiden geven voorkeur aan mantelzorg, hulp in het huishouden, hulp met lichaamsverzorging, hulp voor verplaatsingen, administratieve bijstand, zinvolle vrijetijdsbesteding…Enkel de concrete invulling van de zorgbehoefte is verschillend. Alle ouderen hebben behoefte aan een plaats waar men zichzelf, zijn verleden, vertrouwde elementen en mensen kan terugvinden. Allochtone ouderen zijn niet fundamenteel anders en behoeven geen verschillende houding dan t.a.v. autochtone ouderen. Iedereen wil een persoonlijke en respectvolle houding. Inzicht 3 : er is nood aan goede praktijkvoorbeelden uit de dienst- en zorgverlening voor ouderen De spreker pleit er voor niet te blijven doorgaan met behoefteonderzoeken, maar vooral te handelen. Hij citeert de Nederlander Harry Mertens, vooraanstaand op het vlak van interculturele ouderzorg :“80 % van wat wij moeten weten m.b.t. allochtone senioren, weten wij al, en als wij 25 % van die kennis ook daadwerkelijk gaan gebruiken in de zorg voor allochtone ouderen, dan zal hun situatie met 100 % verbeteren”. Men hoeft niet alles te weten en te kunnen. Al doende leert men en er valt veel te leren uit samenwerking met de integratie/diversiteitsector. Het is aangewezen ook de ouderen als belangrijke gesprekspartners te zien (pioniers in het ouder worden). Cultuurgevoelige zorg moet zich dus vooral in de praktijk opbouwen. De expertise moet bij de zorgsector liggen, nu ligt ze nog teveel in de diversiteitsector.
-7-
Inzicht 4 : opgedane inzichten inzake allochtone ouderen komen de algemene kwaliteit van de zorg ten goede en dus ook die van autochtone ouderen. Problemen in de zorg- en dienstverlening zijn zelden uniek voor allochtone ouderen. Aandacht voor allochtone cliënten legt algemene knelpunten in de bestaande werking en aanpak bloot. Ook de diversiteit bij autochtone ouderen neemt toe. De inzichten die men momenteel verwerft inzake allochtone ouderen zijn interessant om voor iedereen een toegankelijke en kwaliteitsvolle zorg- en dienstverlening te ontwikkelen. Het vierde onderdeel van de uiteenzetting van de heer David Talloen handelt over het project “Ouder worden in Vlaanderen en Brussel II”. De initiatiefnemers zijn de provincies Oost-Vlaanderen, Limburg en het Brussels Integratiecentrum Foyer vzw. Het steunt op het project “Ouder worden in Vlaanderen” uit 1998 en behelst zowel de integrale als de inclusieve benadering. Het uitgangspunt van de probleemstelling is de vicieuze cirkel van wederzijdse onbekendheid tussen de ouderen en de voorzieningen. Twee doelgroepen worden voor ogen gehouden : de kwetsbare ouderen met hun sociaal-economische of cultuurgebonden vragen en de lokale reguliere instanties die niet weten hoe hiermee om te gaan. Het is de bedoeling de ouderen zelf bij het project te betrekken, evenals alle organisaties die een rol kunnen spelen. De algemene doelstelling is te zorgen voor een toegankelijke en kwaliteitsvolle lokale zorgen dienstverlening en te werken aan een sterkere sociale buurtcohesie. Aan (kwetsbare) ouderen wordt informatie en voorlichting verstrekt over het bestaande netwerk aan voorzieningen in de buurt. De behoeften van de ouderen moeten doorstromen naar het juiste organisatieniveau en binnen de ouderengroepen is het de bedoeling een reflectie teweeg te brengen. Verder moet er een communicatiesysteem tussen ouderen, familie, kinderen en de professionele voorzieningen tot stand worden gebracht (bv. zorgschriftje). Inzake de methodiek onderstreept de spreker dat het pedagogisch concept is opgebouwd uit 3 fasen : het kanaliseren van emoties, het verlenen van informatie, het opvragen van de wensen. Er wordt op 2 sporen gewerkt : voorlichting voor ouderen en werkgroepvergaderingen met de lokale aanbodverstrekkers. Voorlichting voor ouderen • 6 wekelijkse bijeenkomsten • maximaal 20 deelnemers • modulair aanbod: in functie van de groep waarmee men werkt (sociaal-economische situatie, knelpunten, taal…) • gebruik van film- en fotomateriaal en toegankelijke taal (belangrijk voor laaggeletterden) • geen waardeoordeel voor een bepaald zorgsysteem (wel bestrijden van vooroordelen) • focus om ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen en actief te blijven betrekken in het maatschappelijk leven (vrijwilligerswerk, sport, vrije tijd…) Werkgroepvergaderingen met de lokale aanbodverstrekkers • informeren over doelgroep en doelstelling van het project • medewerking vragen tijdens de sessies • signalen en behoeften van de ouderen laten doorstromen zodat hierop kan worden ingespeeld
-8De kracht van het project, dat in september 2014 van start gaat, ligt in het tegemoetkomen aan alle praktische problemen van de ouderen, de inventarisatie van hun noden en behoeften, de praktische aanknooppunten voor de diensten en voorzieningen, het scheppen van een kader waarin vervolginitiatieven kunnen worden ontwikkeld en het werken naar een meer vraag gestuurd aanbod.
2.
Uiteenzetting door de heer Didier Boone, hoofd van de vormingsdienst van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding
De heer Didier Boone stelt vooreerst het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding voor. Het Centrum is een onafhankelijke federale overheidsdienst opgericht bij wet in 1993, het is geen administratie of ministerie, evenmin een ngo. Het Centrum werkt volgens 2 pijlers: - Discriminatie en gelijke kansen • De strijd tegen discriminatie • De bevordering van diversiteit en gelijke kansen - Migratie • Waken over de fundamentele grondrechten van vreemdelingen • De overheid inlichten over de aard en de omvang van de migratiestromen • Het beleid van de strijd tegen mensenhandel stimuleren, coördineren en opvolgen De missies zijn: - Behandeling van individuele meldingen die betrekking hebben op discriminatie of de fundamentele rechten van vreemdelingen - Informeren, sensibiliseren en opleiden - Het formuleren van aanbevelingen en advies op vraag of op eigen initiatief. De doelstellingen zijn: - Functioneren als onafhankelijke openbare instelling - Dialoog aangaan met politieke en andere actoren - Een expertisecentrum zijn - Inspelen op actuele maatschappelijke vraagstukken De discriminatiegronden zijn vastgelegd in 3 wetten: - Genderwet geslacht - Antidiscriminatiewet leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, taal,, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, handicap, fysieke of genetische eigenschap, sociale afkomst, syndicale overtuiging - Antiracismewet nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming In 2006 organiseerde de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een colloquium over ‘Immigratie en ouder worden’. Het thema van het colloquium ging na wie in Brussel onder de noemers 3de leeftijd en etnisch-culturele ouderen valt en hoe deze groep het oud(er) worden in Brussel beleeft. Het was de bedoeling een staalkaart tot stand te brengen.
-9De conclusies van het colloquium waren: - complexiteit van financieringscriteria - complexiteit van regels voor management - noodzaak aan correct informatie - belang van een goede voorbereiding op het leven in een rusthuis - werken aan het (negatieve) beeld dat men van rusthuizen heeft - werken aan het (negatievere) beeld dat men van zorg- en hulpverleners heeft - werken aan de communicatie tussen zorgverleners en instellingen, tussen zorgverleners en zorgvragers - werken aan de opleidingen van zorg- en hulpverleners - werken aan kennis rond diversiteit voor verantwoordelijken - noodzaak aan meer materiële middelen Op de voorlaatste conclusie, ‘werken aan kennis rond diversiteit voor verantwoordelijken’, gaat de heer Didier Boone dieper in. In 2008 organiseerde het Centrum i.s.m. de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een tweedaags seminarie over het thema ‘Werken aan diversiteit in Brussel in rusthuizen en rust- en verzorgingstehuizen’. Het opzet was de beheerders van rusthuizen informeren en opleiden met betrekking tot diversiteit. De diversiteitskwestie werd theoretisch en praktisch vanuit 3 verschillende standpunten benaderd: - de opvang van bejaarde personen (structuren) van uiteenlopende herkomst, cultuur, overtuiging of seksuele geaardheid en de vraag hoe structuren voor bejaarde personen aan deze diversiteit kunnen worden aangepast - de omgang met diversiteit bij het personeel - de communicatie over diversiteit met bejaarde mensen en hun familie De opleiding focuste op verschillende aspecten. Vooreerst werd diversiteit gedefinieerd (grondbeginselen, bijzonderheden, definities, actoren, hefbomen en strategie) en werd nagegaan hoe en waarom in rust- en verzorgingstehuizen aan diversiteit kan worden gewerkt (pijlers van een geslaagd gediversifieerd personeelsbeleid). Vervolgens kwamen ervaringen en getuigenissen aan bod en werden de middelen en mogelijkheden in perspectief geplaatst. In maart 2010 maakte het Centrum een tussentijds rapport over de diversiteit in de Brusselse Thuishulpsector. Dit rapport steunde op een consultatieronde in de thuishulpsector (94 personen) van huishoudelijke helpsters en gezinshelpsters, sociaal assistenten en directeurs, adjunct-directeurs, coördinatoren en verantwoordelijken. Het was de bedoeling gegevens, adviezen en aanbevelingen te verzamelen betreffende de uitdagingen van de thuishulpsector met betrekking tot diversiteit. Volgens de verantwoordelijken zijn de drempels en problemen: • Versnippering (N/F) • Toegankelijkheid • Mobiliteit in de stad • Interne diversiteit (weinig hulpverleners van andere origine) • Communicatie
- 10 -
Volgens de sociaal assistenten zijn de drempels en problemen: • Praktijken en waarden • Vooroordelen bij zorgverlener en -ontvanger • Opvoeding, rollenpatroon bij zorgverlener en -ontvanger • Discriminatie • Nieuw element (gekleurde vergrijzing) Volgens de hulpverleners zijn de drempels en problemen : • Buurt, in termen van mobiliteit en moeilijkheid om job uit te oefenen • Symbolen Volgens de huishoud- en gezinshelpsters zijn dit de drempels en problemen: • Tijdsaspect • Praktijken en waarden • Discriminatie De sector stelde de volgende oplossingen/pistes voor: opleiding, informatie/bewustmaking, vertaling en nabijheid, communicatie. Het Centrum kwam tot de volgende aanbevelingen/pistes : externe sensibilisering (VGCproject bruggenbouwers is zeer waardevol), vorming en opleiding, interculturele bemiddeling. In oktober 2011 vond het colloquium ‘Care en transculturele vaardigheden’ plaats. Tijdens deze studiedag werd de problematiek van discriminatie en racisme binnen de care-sector onderzocht binnen de 4 care-fasen: Caring about:
Een nood herkennen
Taking Care of:
Verantwoordelijkheid (hulp/zorg) opnemen ten opzichte van een bepaalde nood
Care giving:
Aan een nood voldoen via een werk dat vaardigheden vereist
Care receiving:
De afstemming nood-reactie nagaan
Onder transculturele vaardigheden worden verstaan : de vaardigheden om de cultuur/relatie tussen zorg/hulpverlener en cliënt/patiënt te optimaliseren.
In mei 2012 ging een pilootproject (GGC) van start dat voorzag in een opleiding interculturele communicatie voor werknemers uit de hulp- en verzorgingssector. Er werd vooraf een inventaris opgemaakt via een onderzoek (interviews en focusgroepen 155 personen) en er werden 6 sessies gegeven in het kader van de pilootopleiding ‘interculturele communicatie’.
Hoe werd de opleiding opgevat ? Er zijn 3 componenten.
- 11 -
- 12 -
- 13 -
Wat het Centrum opvalt, is het gebrek aan regels, taakafbakening en structuur binnen de organisaties. Wanneer bereikt de hulpvraag een limiet en mag een hulpverlener neen zeggen ? Daar zijn geen regels of afspraken over. Een tweede aspect is dat er geen communicatie bestaat tussen de zorgverleners. De ene weet meestal niet van de andere welke zorghandelingen werden uitgevoerd. Een informatieschrift zou heel veel kunnen oplossen inzake informatiedoorstroming, zowel voor hulpverleners als familie. De mensen op het terrein werken geïsoleerd, kunnen hun ervaringen quasi nooit delen met collega’s en kunnen zo goed als nooit een intervisie tot stand brengen. Dit element van uitwisseling van ervaring ontbreekt en nochtans is er vraag naar. Daarnaast vielen een resem organisatorische aspecten op die het werk bemoeilijken. De werkroosters en de kantooruren verschillen en na de kantooruren is er geen permanentie voorzien, zodat een hulpverlener die voor een specifieke crisissituatie staat nergens terecht kan met een dringende vraag. Er is nood aan back-up. Er is evenmin voldoende psychologische begeleiding voor zorgverleners na een confrontatie met crisissituaties of traumatische ervaringen. Vaak moet de zorgverstrekker zijn plan trekken. Een andere vaststelling is dat in de sector in hoofdzaak vrouwen werken die zich persoonlijk in zeer precaire situaties bevinden, wat het uitoefenen van hun job bemoeilijkt. Wat zal het beleid doen met elders verworven diploma’s en competenties in de zorgsector om tot een meer divers zorgverleneraanbod te komen ?
- 14 -
Zorgverleners dragen soms veel leed dat samenhangt met de uitoefening van hun job en daar wordt gemakkelijk te licht over gegaan. De werklast, de tijdsdruk maakt dat de kwaliteit onder druk staat en dat zorgvragers met een andere achtergrond algauw als ‘lastig’ worden beschouwd omdat ze meer tijd nodig hebben om bepaalde zaken in te schatten. Tot slot meldt de heer Didier Boone dat het Centrum ook in 2013 focust op de bewustmaking en het opleiden van directeurs en personeel van rust- en verzorgingsinstellingen in een diversiteitscontext. Alle rapporten en informatie met betrekking tot interculturele ouderenzorg zal het Centrum graag ter beschikking stellen van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
3.
Bespreking
De commissievoorzitter en alle raadsleden bedanken de sprekers voor hun boeiende en verhelderende uiteenzetting. Raadslid Fouad Ahidar wijst er op dat er tal van vooroordelen bestaan. Dat 6% van de Vlaamse bejaarden in een woonzorgcentrum verblijft, is voor hem een verrassend gegeven. Bij Belgische ouderen met een migratieachtergrond leeft dus onterecht de idee dat Belgen hun ouders erg snel en vaak in een woonzorgcentrum onderbrengen en weinig mantelzorg op zich nemen. De spreker ontwaart de tendens om voor mensen met een migratieachtergrond aparte voorzieningen te creëren : aparte scholen, aparte begraafplaatsen, aparte ouderenzorg,…. Het verschil tussen de diverse groepen ouderen draait telkens om de religie. Hij vraagt aan de heer Talloen of hij vindt dat Belgische ouderen met een migratieachtergrond eerder thuishoren in een apart rusthuis dan in een rusthuis zoals we het vandaag kennen, waar mannen en vrouwen met een andere culturele traditie, verblijven en samenleven. De heer David Talloen antwoordt dat hij in de praktijk weinig verschil ziet tussen de bekommernissen van moslimouderen en ouderen die een andere religie aanhangen. De waarden en normen van de ouderen zijn gelijklopend en staan los van religies. Dat bleek uit studiemateriaal van de provincie Oost-Vlaanderen (Turkse moslim-migratieouderen) en de provincie Limburg (Italiaanse katholieke migratieouderen). Allemaal blijven ze stilstaan bij de scheiding man/vrouw en vertrouwd voedsel. Er is een verschil tussen overheidsinitiatieven en privé-initiatieven. De spreker is van oordeel dat privé-initiatieven vrij zijn om hun opvang invulling te geven zoals zij dat willen, maar dat overheidsinitiatieven moeten openstaan voor eenieder en in hun aanpak rekening moeten houden met de eigenheid van hun doelpubliek. De overheid mag zich niet achter het bestaan van privé-initiatieven verschuilen om niets hoeven te doen op het vlak van interculturaliseren. Hij pleit voor overheidsinstellingen of – initiatieven die toegankelijk zijn voor iedereen, ongeachte overtuiging of geaardheid, en een tussenvorm aanbieden tussen inclusief en categoriaal werk. Initiatieven die enkel gericht zijn op een zeer specifieke doelgroep (bv. moslimouderen) zijn vaak projectmatig. In economisch minder goede tijden met krappe budgetten sneuvelen vaak de projectmatige initiatieven. Raadslid Fouad Ahidar benadrukt dat de spreker het had over omgaan met verschillen. Dat betekent dat er toch wel een (cultureel) verschil is. Dat wordt aangeleerd aan de zorgverstrekkers. Leren de zorgontvangers dat ook ?
- 15 -
De heer David Talloen reageert hierop en onderstreept dat de samenleving bulkt van de verschillen : man/vrouw; jong/oud; hoogopgeleid/laagopgeleid; hetero/holebi; …. Het gaat om verschillen van diverse aard en niet enkel om culturele verschillen. Aparte structuren uitbouwen voor de verscheiden doelgroepen is onmogelijk en onbetaalbaar. De toenemende diversiteit in de vergrijzing vormt een uitdaging voor de ouderopvang en vergt creativiteit in de aanpak. Opvallend in de diverse culturen is dat ze allen benadrukken dat het belangrijk is in hun cultuur dat de familie ook zorg opneemt voor de ouderen. Stuk voor stuk denkt quasi elke cultuur dat daarmee een verschil wordt onderstreept, terwijl dit aspect over de culturen heen hetzelfde is. Wat als een verschil wordt naar voor geschoven, is eigenlijk gelijklopend. De heer Didier Boone stelt dat competenties cruciaal zijn : kennis, vaardigheden en attitudes. Hieruit vloeit een kwaliteitsverbetering voort voor zorgvertrekkers én zorgontvangers en hun familie. Het sluit aan bij de idee van ‘universal design’. Indien een ruimte toegankelijk wordt gemaakt voor een persoon die in een rolstoel zit, is dat meteen ook gemakkelijk voor een persoon met een kinderwagen. Kennis is noodzakelijk. Als in de kamer van een migratieoudere die moslim is, een steen (zuiveringsritueel) ligt, dienen alle verzorgende personeelsleden de symboliek ervan te kennen zodat ze de steen niet weggooien of op een andere plaats leggen. Kennis en competenties brengen inzicht in situaties, leiden naar genuanceerd begrijpen en voorkomen conflicten. Commissielid Elke Van den Brandt vindt dat er heel veel informatie werd verschaft in een kort tijdsbestek. Er is veel kennis, de noden zijn groot en nemen toe. We moeten ons voorbereiden op de toenemende vraag van Belgische ouderen met een migratieachtergrond naar zorg, onder alle mogelijke vormen. Cultuurintensieve zorg moet worden versterkt, zonder dat men zich daar op blind staart. Verschillen tussen ouderen van diverse achtergronden zijn even groot als verschillen tussen andere leeftijdsgroepen met een verschillende achtergrond. Opdelen en aparte structuren creëren is absurd, leren omgaan met verschillen is de enige methode om tot goede zorg voor eenieder te komen. De spreker meent dat deze aanpak via pilootprojecten kan worden uitgeprobeerd en dat er ruimte voor mislukking kan en moet zijn. Intervisie en uitwisseling zijn onontbeerlijk om de zorg te versterken. Belgische ouderen met een migratieachtergrond hebben het beeld van de ouderzorg van 40 jaar geleden in hun thuisland. Goede informatie voor zorgverleners en zorgontvangers over de (vroegere en huidige) zorg in het land van herkomst en de zorg in België is elementair. De heer David Talloen had het over de versnippering van de zorg, wat in Brussel nog een extra dimensie heeft omdat diverse overheden op eenzelfde grondgebied actief zijn. Anderzijds is er het pleidooi voor de diversiteit in het zorgaanbod. Het is noodzakelijk dat alle zorg in kaart wordt gebracht en dat alle zorgverstrekkers bijzonder goed weten welk zorgaanbod op wijkniveau aanwezig is. Moet er in Brussel een rationalisering van het aanbod doorgevoerd worden ? Waar wordt best op ingezet ? De experimentfunctie van Brussel is interessant om uit te leren. In welke mate beïnvloeden de precaire situaties van de Belgische oudere met een migratieachtergrond (armoede) de zorgvraag ? Commissielid Greet Van Linter onthoudt uit de uiteenzetting dat 1/3 van de Brusselse ouderen migratieouderen zijn, die kampen met afbrokkelende mantelzorg, taalproblemen hebben en zich niet hebben voorbereid op oud worden in België. Een gedegen verzorging is moeilijk als er geen volwaardige dialoog of communicatie mogelijk is. Dat is een
- 16 problematisch gegeven. De spreker vindt het belangrijk dat de heer Talloen pleit voor opvang in de huidige zorgstructuren en geen voorstander is van aparte zorgstructuren. Het is niet aangewezen om de ouderen in groepen in te delen, maar om individuen met hun eigenheid in te passen in bestaande structuren. Vraaggestuurd werken in de residentiële sector is moeilijk wegens de strakke dagindelingen en de tijdnood om een persoonlijke benadering mogelijk te maken. Er is weinig personeel en de handelingen zijn strikt verzorgend. Er is nauwelijks aandacht voor het psychische aspect van de oudere. Er is weinig aandacht voor alle ouderen, niet enkel voor allochtone ouderen. Extra aandacht voor ouderen met een migratieachtergrond kan wrevel opwekken bij personeel en cliënteel in een woonzorgcentrum. De spreker benadrukt dat haar uitspraken geen vingerwijzing naar het personeel zijn. Zij vraagt wat wordt bedoeld met ‘alternatieve geneeswijzen’, ‘aangepaste inrichting’ en de ’29 dagen clausule’. Commissievoorzitter Carla Dejonghe vraagt de sprekers of ze ervaring hebben met het feit dat dementerende ouderen met een migratieachtergrond in een bepaald stadium van de ziekte teruggrijpen naar hun moedertaal of hun dialect. De heer Davy Verhard, verbonden aan het Centrum voor Gelijke van Kansen en Racismebestrijding, antwoordt dat het oplijsten van alle zorg in Brussel, zowel van Nederlandstalige, Franstalige, als anderstalige initiatieven, al een flinke stap vooruit zou zijn. De versnippering is een feit. Of de organisatie van de zorg anders moet, is van een andere orde. De versnippering is een verrijking, die niet door iedereen is gekend. In Brussel is het moeilijk om gericht door te verwijzen naar de juiste organisatie, die zich soms maar enkele straten verder bevindt, maar waarvan hulpvragers het bestaan niet afweten. Dit aspect is steeds terugkerend, zowel aan Nederlandstalige als Franstalige kant. Een eerste stap kan er in bestaan mekaar beter te leren kennen en een taakafbakening te definiëren. De heer David Talloen antwoordt aan mevrouw Van Linter dat veel Belgische of Vlaamse ouderen zich ook niet voorbereiden op een zorgsituatie in hun oude dag. De taal bemoeilijkt het vraaggestuurd werken, maar dat wordt vaak opgelost door verbale communicatie. Een gediversifieerd personeelsbestand kan eveneens veel verhelpen. Verder zijn er ook nog tolken, die ondersteunend werken. Een groep van de eerste generatie arbeidsmigranten kent de taal niet omdat ze best kunnen worden omschreven als een dankbare, stille groep, die tevreden is als er voor hen iets wordt gedaan. Wij haalden hen binnen als arbeidskrachten en voorzagen geen onthaalbeleid. Het is niet eerlijk als maatschappij om hen nu af te rekenen op het feit dat ze de taal niet of nauwelijks beheersen. De werkdruk in de zorgsector is inderdaad hoog. Vraaggestuurd werken kan enkel in een organisatiecultuur die ruimte laat voor flexibiliteit, waar personeelsleden zich goed voelen en inspraak hebben. Dit is vaak niet het geval en is een belemmering voor veranderingsprocessen. Het is geen verwijt aan de mensen werkzaam in de zorgsector. De ’29 dagen clausule’ houdt in dat iemand die meer dan 29 dagen in het buitenland vertoeft zijn inkomensgarantie voor ouderen verliest. De regel was bedoeld om de ouderen die verblijven aan de warmere ‘costa’s’ er uit te filteren. De Belgische ouderen met een migratieachtergrond, die oorspronkelijk van plan waren terug te keren na hun pensioen naar hun land van herkomst, gaan in de zomer enkele maanden naar hun familie, hebben de kleinste pensioenen en zijn het slachtoffer van deze maatregel. ‘Aangepaste inrichting’ kan gaan over een herkenbaar en vertrouwd tafelnapje, of een salontafel. Dit moet een groter aandachtspunt worden in de toekomst want de leefstijlen van de ouderen zijn zeer divers, los van hun achtergrond of herkomst.
- 17 ‘Alternatieve geneeswijzen’ gaat bijvoorbeeld over het geloven in ‘het boze oog’. Positief omgaan met dergelijke aspecten komt in de praktijk neer op wat tactvolle flexibiliteit om bepaalde gevoeligheden niet zondermeer neer te sabelen. De heer Didier Boone geeft mee dat de sociale stratificatie van de rusthuizen sterk schommelt. OCMW-rusthuizen vangen een ander publiek op dan privé rusthuizen. In de rapporten van het Centrum worden taal en communicatie in één adem genoemd. Taal en communicatie zijn met elkaar verbonden en versterken elkaar in een zorghandeling. Taalbarrières kunnen zich sterk nestelen en alle communicatie in de weg staan. Dat moet worden voorkomen. De heer David Talloen merkt op dat de migrantenmannen meer Nederlandskundig waren dan de vrouwen omdat zij dadelijk na hun aankomst in België op de werkvloer terechtkwamen. Als migratieouderen dementeren verliezen ze de taal die ze leerden in hun tweede land totaal en gebruiken ze enkel hun moedertaal als communicatiemiddel. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit de documentaire over Nederlanders die emigreerden naar Australië. Een Nederlandse dementerende vrouw communiceerde nog enkel in het Nederlands, hoewel ze het Engels uitstekend beheerste en jarenlang had gesproken.
De verslaggever, Elke VAN DEN BRANDT
De voorzitter, Carla DEJONGHE