VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD ZITTING 2004-2005
Nr. 12
INTEGRAAL VERSLAG VERGADERING VAN VRIJDAG 22 APRIL 2005 OCHTENDVERGADERING
INHOUD
BERICHT VAN VERHINDERING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
359
SPOEDBEHANDELING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
359
Stemming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
359
ONTWERP VAN VERORDENING (R.v.O. art. 42 en 43) TOT VASTSTELLING VAN DE REKENING OVER HET DIENSTJAAR 2003 – 7 (2004-2005) – nrs 1 tot 3 Algemene bespreking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
359
Sprekers : de heren Jan Béghin, verslaggever en Guy Vanhengel, collegevoorzitter Stemmingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
360
MOTIE VAN OVEREENSTEMMING (R.v.O. art. 54) Stemming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
361
BELEIDSNOTA 2004-2009 (R.v.O. art. 49) “CULTUUR-SPORT-JEUGD”, ingediend door de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur en Patrimonium – 301 (2004-2005) – nr 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
361
ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O. art. 58) van mevrouw Brigitte De Pauw tot de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur en Patrimonium, met betrekking tot het jeugdtheater Bronks Bespreking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
361
Sprekers : de heer Pascal Smet, collegelid, de heer Dominiek Lootens-Stael, mevr. Carla De Jonghe, mevr. Adelheid Byttebier, mevr. Marie-Paule Quix, mevr. Brigitte De Pauw, de heer Erland Pison, de heer Frederic Erens, mevr. Valérie Seyns, de heer Erik Arckens, Vlaams volksvertegenwoordiger, de heer Steven Vanackere, Vlaams volksvertegenwoordiger de heer Pascal Smet, collegelid. BIJLAGE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
387
TREFWOORDENREGISTER . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
400
12e vergadering
Vergadering van vrijdag 22 april 2005
Vrijdag 22 april 2005
tot spoedbehandeling van de heer Jos Van Assche voor ter stemming.
OCHTENDVERGADERING – De vergadering wordt om 9u.10 geopend. Voorzitter : de heer Jean-Luc Vanraes
Stemming – Met een meerderheid van 8 stemmen tegen 2 wordt het voorstel tot spoedbehandeling niet aangenomen.
BERICHT VAN VERHINDERING De voorzitter.– Heeft zich verontschuldigd voor deze vergadering : de heer Walter Vandenbossche.
Hebben ja gestemd : Erland Pison, Jos Van Assche Hebben neen gestemd : Fouad Ahidar, Jan Béghin, Adelheid Byttebier, Jos Chabert, Carla Dejonghe, Brigitte De Pauw, Marie-Paule Quix, Jean-Luc Vanraes
SPOEDBEHANDELING De heer Jos Van Assche.– Ingevolge artikel 31 van het Reglement, meer bepaald de punten b en h van het 1ste lid, verzoek ik de spoedbehandeling van een voorstel tot resolutie van onze fractie betreffende de houding van het College tegenover de splitsing van de ongrondwettelijke tweetalige kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Het is immers hoog tijd dat het voltallige College en de voltallige Raad hieromtrent een duidelijk en gezamenlijk standpunt innemen. De voorzitter.– Ik herinner de Raad eraan dat een voorstel van resolutie normaal gezien wordt doorverwezen naar de commissie, tenzij er om een spoedbehandeling wordt gevraagd. Ik leg de vraag
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
ONTWERP VAN VERORDENING (R.v.O. art. 42 en 43) TOT VASTSTELLING VAN DE REKENING OVER HET DIENSTJAAR 2003 – Stuk 7 (2004-2005) – nrs 1 tot 3 Algemene bespreking De heer Jan Béghin, verslaggever.– De bespreking in de commissie was erg kort, maar het is belangrijk om enkele cijfers te citeren uit de uiteenzetting van de collegevoorzitter over het begrotingsresultaat 2003. Het verschil tussen het totaal van de globale netto vastgelegde rechten en de globale vastgelegde uitgaven bedraagt 6.425.840 euro. Het algemeen boekhoudkundig resultaat bedraagt
359
Brigitte De Pauw, Marie-Paule Quix, Jean-Luc Vanraes
Béghin 16.356.096 euro, wat betekent dat er 9.930.256 euro wordt overgedragen naar de volgende jaren voor de betaling van verrichte vastleggingen. Het buitengewoon begrotingsresultaat sluit af met een positief saldo van 6.408.587 euro. In 2003 werd voorzien om 4.065.800 euro op te nemen als lening, maar er werden slechts leningen aangevraagd ten belope van 3.572.895 euro. Tijdens de bespreking in de commissie werden enkele vragen gesteld over het niet volledig benutten van de leningscapaciteit. Voorts waren er vragen over belangrijke transfers van 2003 naar volgende jaren in het DIGO-dossier, het stedelijk impulsbeleid, de buitenschoolse opvang van Kind en Gezin en het inburgeringsdecreet. De leningscapaciteit werd niet volledig aangewend omdat bepaalde dossiers niet tijdig werden afgewerkt. De planning van de andere vermelde dossiers liep eveneens vertraging op. De artikelen 1 tot en met 11 werden zonder opmerkingen aangenomen met 3 stemmen tegen 2. Dezelfde stemming gold voor het gehele ontwerp van verordening. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.– Ik verwijs naar het verslag van de heer Jan Béghin en naar de discussies in de commissie. –
De algemene bespreking is gesloten.
Hebben neen gestemd : Johan Demol, Dominiek Lootens-Stael, Jos Van Assche
MOTIE VAN OVEREENSTEMMING (R.v.O., art. 54) De voorzitter.– Conform artikel 54 van het Reglement van Orde van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie dient de Raad een motie van overeenstemming in om te bevestigen dat de tabellen, gevoegd bij het ontwerp van verordening tot vaststelling van de rekening over het dienstjaar 2003 in overeenstemming zijn met de inhoud en de doelstellingen van die verordening en er als zodanig een integrerend deel van uitmaken. De motie van overeenstemming werd ingediend door mevrouwen Carla Dejonghe, Brigitte De Pauw en de heer Fouad Ahidar. De tekst werd op de banken rondgedeeld en luidt als volgt : “Motie van overeenstemming betreffende de tabellen gevoegd bij de rekening 2003” De Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, 1. Gelet op het ontwerp van verordening tot vaststelling van de rekening over het dienstjaar 2003,
Stemmingen – De artikelen worden zonder opmerkingen aangenomen.
2. Gelet op de door het College ingediende tabellen bij het ontwerp van verordening tot vaststelling van de rekening over het dienstjaar 2003,
– Het ontwerp van verordening wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 3.
3. Gelet op het onderzoek van de ontwerpen en tabellen in de Commissie voor Algemene Zaken, Financiën en Begroting,
Hebben ja gestemd : Fouad Ahidar, Jan Béghin, Adelheid Byttebier, Jos Chabert, Carla Dejonghe,
4. Gelet op artikel 54 van het Reglement van Orde van de Raad,
360
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Voorzitter Verklaart dat de tabellen die gevoegd zijn bij de verordeningen tot vaststelling van de rekening over het dienstjaar 2003 in overeenstemming zijn met de inhoud en de doelstellingen van deze verordening en er als zodanig een integrerend deel van uitmaken. Stemming – De motie van overeenstemming wordt aangenomen met 8 stemmen ; 4 leden hebben zich onthouden. Hebben ja gestemd : Fouad Ahidar, Jan Béghin, Adelheid Byttebier, Jos Chabert, Carla Dejonghe, Brigitte De Pauw, Marie-Paule Quix, Jean-Luc Vanraes Hebben zich onthouden : Johan Demol, Dominiek Lootens-Stael, Erland Pison, Jos Van Assche – De vergadering, geschorst om 9u.25, wordt hervat om 9u.35.
BELEIDSNOTA 2004-2009 (R.v.O., art. 49) “CULTUUR – JEUGD – SPORT” ingediend door de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur en Patrimonium – Stuk 301 (2004-2005) – nr 1 ACTUALITEITSVRAAG (R.v. O., art. 58) over Bronks Bespreking De heer Pascal Smet, collegelid.– De diverse decreten in de beleidsdomeinen jeugd, cultuur en sport leggen ons een vrij intensieve beleidsplanning op. Zo is er een beleidsplan in verband met jeugdwerking, een beleidsplan voor sportpromotie, een meerjarenplan rond erfgoed, een beleidsplan voor het cultuurcentrum van Brussel en voor het lokaal cultuurbeleid. Verder is er ook nog het meerjarenplan voor streekgericht bibliotheekbeleid en zijn er nog diverse jaar- en actieplannen.
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Voor mij is dit een voldoende reden om mijn beleidsnota vandaag te beperken tot krachtlijnen en acties over concrete realisaties. Ik zal het niet hebben over de voorwaarden die een beter beleid mogelijk moeten maken. Deze voorwaarden zijn voor de VGC immers altijd afhankelijk van de beschikbare middelen. Ze zijn dus onlosmakelijk verbonden met afspraken met andere overheden en met samenwerking met het middenveld. Ik zal in mijn inleiding de beschouwingen weglaten en aangeven waar de veranderingen voor de komende legislatuur verwacht mogen worden. Vooreerst zal ik op het vlak van informatie, communicatie, inspraak en advies een aantal punten naar voor brengen. We willen advieswerkgroepen die meer gericht zijn op het voeden dan op het uitvoeren van het beleid. Verder moet er ook een duidelijke taakverhouding komen tussen de inspraak van de werkgroepen en de uitspraak door de beleidsverantwoordelijke. Voorts moeten er specifieke categoriale adviesorganen voor jeugd en senioren komen. Deze adviesorganen moeten advies geven over de grenzen van cultuur en welzijn heen. Het aantal advieswerkgroepen dat grotere gehelen adviseert, moet verminderen. Op die manier willen we de samenhang tussen de beleidsdomeinen versterken. Het Monnaiehuis moet de hoofdstedelijke en lokale informatie centraliseren en de HOB moet uitgebouwd worden tot een moderne stadsbibliotheek. Wat mij persoonlijk betreft, mag de HOB uitgroeien tot dé bibliotheek van Brussel en Vlaanderen. We willen ook tot een rationalisatie van de publicaties komen en een participeren in de uitbouw van een Steunpunt Brussel. Dit steunpunt moet een wetenschappelijke onderbouw voor het beleid leveren. Ten slotte moet ook een systeem worden ingevoerd voor de registratie van de bezoekers van de gemeenschapscentra en moeten onze inspraakmethodes in gewestelijke beleidsacties toegepast worden. Dit laatste wordt vergemakkelijkt door het feit dat ik twee petjes draag. Als verantwoordelijke voor
361
Smet Openbare Werken kon ik tussen beide komen voor de werken op het Flageyplein. Op het vlak van regionale ondersteuning en sturing van het VGC-beleid willen we voor de gemeenschapscentra een publieksonderzoek voeren dat het bereikte en niet bereikte publiek in kaart zal brengen. Tegen februari 2006 willen we hier zicht op hebben. Voorts zullen we tegen juli 2005 een meerjarenplan infrastructuur uitwerken. Tevens zullen we ter verbetering van de efficiëntie op het vlak van organisatie, exploitatie en beheer een externe audit laten uitvoeren. Deze moet in februari 2006 beëindigd zijn. Voor de jeugdcentra in kansarme buurten willen we de kinderwerking meer afstemmen op het Nederlandstalig onderwijs. Op het beheersvlak moet er minstens een fusie komen. Voorts willen we inzake jongerenwerking tot meer samenwerking komen en willen we versterkte inspanningen leveren voor de meisjeswerkingen. Ten slotte willen we volgehouden inspanningen leveren voor de doorstroming van jongeren naar vrijwillig engagement op het vlak van begeleiding en leiding. Voor de cultuurhuizen willen we een inbedding in het beleid van de Vlaamse Gemeenschap bereiken. Dit moet gebeuren door ons beleid af te stemmen op het kunstendecreet en door samenspraak op het vlak van exploitatie. Voorts willen we samenwerking ondersteunen via het Kunstenoverleg en door overleg met Franstalige cultuurhuizen. Voor de volkshogeschool willen we een convenant afsluiten. In dit convenant zullen de gemeenschapscentra een bijzonder plaats bekleden en zal de relatie met de andere vormingsorganisaties bepaald worden. Verder willen we een vormingsaanbod uitbouwen voor een meertalig en multicultureel publiek. In dit vormingsaanbod moet het Nederlands echter een duidelijke plaats bekleden. Voor de hoofdstedelijke openbare bibliotheek willen we tijdens deze legislatuur het personeelskader
362
met twee voltijdse en één halftijdse medewerker uitbreiden. Verder willen we de infrastructuur van de bibliotheek jaarlijks met een verdieping in het Monnaiehuis vernieuwen. De plaatselijke bibliotheken zullen geautomatiseerd worden. Tevens willen we een gemeenschappelijke ledenkaart voor alle bibliotheken invoeren. Ten slotte zullen we ook een basispakket uitbouwen en zullen we opleiding voor niet-Nederlandstaligen aanbieden. Verder zullen we differentiatie invoeren bij de plaatselijke bibliotheken en uitleenfaciliteiten voor minder mobiele lezers organiseren. Voor het seniorencentrum willen we, in samenspraak met de senioren en de welzijnssector, een seniorenplan of een zilverplan uitwerken. Dit laatste moet tegen juni 2006 gebeurd zijn. Komt er huis voor de sport ? We willen de sportdienst uitbouwen tot een regionaal steunpunt voor de schoolsport. Verder willen we de werking van de vzw Buurtsport loskoppelen van de opleidingsdoelstellingen. Ten slotte zullen we een onderzoek voeren naar de verzelfstandiging van de steunpuntfuncties van de sportdienst en de integratie van externe steunpuntfuncties zoals aangepast sporten en buurtsporten. Voor de socio-culturele organisaties willen we een searchconferentie organiseren. Samen met de sector willen op zoek gaan naar traditionele en nieuwe verschijningsvormen van ontmoeting, ontplooiing, ontspanning en gemeenschapsvorming. We zullen ons beleid bijsturen op basis van de bevindingen van de conferentie. Voor de fysieke ruimte zal in juli 2005 een gedetailleerd meerjarenplan voorgesteld worden. In deze beleidsbrief besteden we aandacht aan de beleidsdomeinen cultuur, jeugd en sport. De uitbreiding van de infrastructuur zal onderworpen worden aan een onderzoek naar de behoeften van de gebruikers. Verder zal er, in functie van herbestemming of verkoop, een inventaris worden opgemaakt van de ongebruikte of ongeschikte infrastructuur. Via wijkcontracten en Europese fondsen zal ook een intensievere zoektocht worden ondernomen naar mogelijkheden tot co-financiering.
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Smet Voor zover dit mogelijk is, zullen we investeringen in schoolinfrastructuur koppelen aan de terbeschikkingstelling van deze infrastructuur na de schooluren. Verder zullen we ook een sportzaal bouwen op de Elishoutcampus en zullen we op zoek gaan naar co-financiering voor de sportinfrastructuur in Emanuel Hiel in Schaarbeek. In functie van een gemeenschappelijk beheer van gewestelijke middelen en van het gewestelijke beleid in verband met het beheer van zwembaden, wordt momenteel overlegd gepleegd met de Cocof. We zullen jeugdtheater realiseren gekoppeld aan samenspraak met de Vlaamse Gemeenschap over de exploitatiekosten van de podiumkunsten. We zullen daar straks dieper op ingaan naar aanleiding van een actualiteitsvraag van mevrouw De Pauw. We zullen een omvattend veiligheidsplan uitvoeren en de aangevatte bouwdossiers voor de gemeenschapscentra afwerken. We onderhandelen op dit ogenblik met de Vlaamse Gemeenschap over de hernieuwing van de buitengewone dotatie voor de instandhouding van de overgehevelde infrastructuur. We maken een kadaster voor de tijdelijk beschikbare ruimtes voor creatie. We willen een actievere inspanning van mensen en middelen voor de autonome jeugdinfrastructuur, in het bijzonder de jeugdhuizen in de tweede kroon. We zullen het avontuurlijke stadsspeelplein in SintJoost afwerken. In de culturele ruimte komt er een sterkere profilering van het VCA naar de Brusselse amateurkunsten. Kunst zal worden gebruikt als hefboom voor de dialoog tussen wijkbewoners en de versterking van de aanwezigheid van kunst in de publieke ruimte. We hebben het daar al uitvoerig over gehad in de commissie naar aanleiding van het poëzieproject. Dergelijke projecten zijn voorbeelden van hoe mensen in een stad betrokken kunnen worden bij het beleid. Het verfraait de stad die opnieuw als ontmoetingsplaats wordt gewaardeerd. De cultuurwaardebon zal vanaf 2006 inhoudelijk worden bijgestuurd. Samen met het Kunstenover-
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
leg zullen we een cultuureducatief netwerk realiseren. Weliswaar binnen dezelfde enveloppe. De samenwerking met de Brusselse Museumraad wordt voortgezet. Kinderen krijgen permanente aandacht in de musea. Stadsverhalen zijn heel belangrijk immaterieel erfgoed. Ze blijven een culturele prioriteit binnen het Stedenfonds. We moeten de verhalen van de mensen in deze stad bewaren. Oudere Vlamingen in deze stad willen dat hun verhalen worden beluisterd, opgeschreven en bewaard voor de volgende generaties.We zullen daar heel veel aandacht aan besteden. We zullen samenwerken met andere overheden. We streven naar een transparante en versterkte plaats van de sportdienst in het sport- en schoolsportbeleid van de Vlaamse Gemeenschap. We willen een samenwerkingsakkoord met de Cocof met het oog op een gecoördineerd gewestelijk beleid op het vlak van subsidiëring en beheer van sportinfrastructuur, met bijzondere aandacht voor de gemeentelijke zwembaden. We willen een evaluatie en bijsturing van het lokale cultuurbeleid met bijzondere aandacht voor de meting van de meerwaarde, vereenvoudiging van procedures, uitklaring van de relaties tussen de lokale partners. We willen de inspanningen structureren met het oog op een cultureel samenwerkingsakkoord met de Franse Gemeenschap en dit zowel ten aanzien van artistieke processen zoals Zinneke, het artistieke aanbod zoals BXLBRAVO als ten aanzien van het publiek met last minute tickets en acties van de Museumraad. We zullen ons blijven inspannen opdat de gemeenten zelf zorgen voor een lokaal vakantieaanbod. We willen mee zoeken naar alternatieven voor de speelpleinwerking voor de jongste kleuters. We willen overleggen over de oprichting van een Brussels aanspreekpunt voor kinderrechten en -inspraak. De beleidsnota focust op verandering. Dat betekent niet dat alles op de helling wordt gezet. Wat blijft, wordt niet beschreven. Wie goed leest, merkt dat 80 procent van de verandering betrekking heeft op het rationaliseren van het eigen beleid en niet op de inspanningen en het engagement van wie dat
363
Smet beleid in de praktijk moet brengen. Het is mijn overtuiging dat het engagement, samen met het enthousiasme van de VGC om het te honoreren, de afgelopen jaren geleid heeft tot beslissingen, waarvan we de uitvoering kritisch moeten durven benaderen. Dat zal ons alleen maar sterker maken. Niet omdat de keuzes op zich verkeerd waren, maar omdat de optelsom ervan de draagkracht van de VGC overstijgt. Ik ben er van overtuigd dat we met rationaliteit en creativiteit er samen met de Vlaamse Gemeenschap in zullen slagen onze doelen te realiseren, ondanks de relatieve schaarste. Ik vind samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap en met Vlaams minister voor Cultuur, Bert Anciaux, heel belangrijk. We maken deel uit van hetzelfde kartel wat de communicatie vergemakkelijkt. Los daarvan is het heel belangrijk dat we samenwerken. Onze middelen komen immers grotendeels uit Vlaanderen. We kunnen er alleen maar bij winnen door goed met Vlaanderen samen te werken. De heer Dominiek Lootens-Stael.– Het zal hier wel niemand ontgaan zijn dat mijn partij onlangs in het Vlaams Parlement het debat is aangegaan over de stadstheaters KVS, het Toneelhuis en NT Gent. Eén interpellatie van de heer Arckens en zijn bijdrage aan de bespreking van de beleidsnota Cultuur, hebben zoveel stof doen opwaaien, hebben aanleiding gegeven tot zoveel krantenstukken en TV-debatten dat ik me afvraag of één en ander nog wel in proportie tot elkaar staat. Knack van deze week, gaat zelfs zover te beweren dat alles paste in een meesterlijke zet van Filip Dewinter, fractievoorzitter van het Vlaams Belang in het Vlaams Parlement, om op geplande wijze – samen met de heer Arckens – een pijnlijke fase van onze partij te verdoezelen en door met het zogezegde debat over de stadstheaters een mistgordijn te spuiten, waar jammer genoeg weer iedereen is ingetrapt. Operatie geslaagd, aldus Knack. Welke dwaasheid ! Heel het gedoe over de stadstheaters in de pers is en was niets anders dan het onvermogen van de weldenkenden om over een cruciaal thema van onze maatschappij – namelijk de verhouding tussen kunst en politiek – te debatteren. Tekenend is bijvoorbeeld dat buiten de Gazet van Antwerpen, geen enkele krant contact heeft opgenomen met de heer Arckens zelf. Alleen
364
het Algemeen Nederlands Persbureau heeft hem uitvoerig ondervraagd. Blijkbaar staat men in Nederland verder met dit soort van debatten. Ander merkwaardig fenomeen : buiten De Standaard, De Morgen, de GVA, Knack en de tirades van Tom Lanoye in Humo, is geen enkel ander geschreven medium op de zaak ingegaan. De vraag stellen naar de reden daarvan, is ze beantwoorden. Ik kan alleen maar zeggen dat ik verbaasd heb toegekeken op dit tumult. In Vlaanderen vindt een meerderheid van politici – ten minste deze die in bevoegde commissies zitting hebben – dat we alleen vragen kunnen stellen over het technische aspect van culturele dossiers, bijvoorbeeld de culturele infrastructuur. Het inhoudelijke aspect behoort echter tot het domein van de artistieke vrijheid. Uiteraard is die artistieke vrijheid een verworvenheid van onze Westerse maatschappij. Betekent dit dan ook dat men in de stadstheaters, die op zijn minst dienen open te staan voor het geheel van de bevolking, zakelijke en artistieke directeurs mag neerplanten die voor de volle honderd procent eten uit de hand van de belastingbetaler, maar voor de rest zelf beter weten dan die belastingbetaler wat er op de scène dient gebracht te worden ? Dienen stadstheaters, zoals de KVS, geen diversiteit te bieden in hun programmatie en dienen zij bijgevolg niet het te éénzijdige pad van de experimentele kunst gedeeltelijk te verlaten ? Voor die experimentele kunst – sommigen spreken van complexe kunst – bestaat in Brussel al genoeg aanbod. Ik denk aan het Kaaitheater, dat overigens ook rijkelijk wordt overgoten met subsidies. Er zijn uiteraard nog meer afgeleide vragen. Waar kunnen gewone volksmensen, mensen die geen zin hebben in de complexe podiumkunsten of mensen die enkel schoonheid en vertroosting willen zoeken in de cultuur, nog heen ? Is het niet mogelijk van onze Vlaamse stadstheaters oorden te maken waar zowel de complexe podiumkunsten als volks en klassiek repertoiretheater wordt gebracht ? Is de directie van stadstheaters gemandateerd om eenzijdige politieke standpunten in te nemen en door de programmatie één welbepaald maatschappijbeeld op te leggen ? Moet men zo nodig altijd provoceren in moderne theaterstukken door de Vlaamse symboliek te bespotten en zijn toevlucht nemen tot het scabreuze ?
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Lootens-Stael Zulke vragen is de progressieve incrowd niet gewend. Tot nader order bepaalt links in onze contreien wat cultuur en kunst is, wie als kunstenaar erkend kan worden en gesubsidieerd. Links bepaalt wat artistiek oubollig is, wie het beleid van de cultuurhuizen mag dirigeren en wie er mag optreden. En uiteraard vindt links het ook de logica zelve dat het dit alles kan doen op kosten van de belastingbetaler. (Opmerking van de heer Sven Gatz, Vlaams Volksvertegenwoordiger) In de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement, tijdens de bespreking van de beleidsnota Cultuur, stelde een lid van Groen! aan de heer Erik Arckens de vraag wat hij zou doen mocht het Vlaams Belang het voor het zeggen hebben. Zou de subsidiekraan van de KVS toegedraaid worden ? Ik citeer zijn antwoord uit het Beknopt Verslag van het Vlaams Parlement : “Het Vlaams Belang zou een bezinningsperiode inbouwen tijdens dewelke de subsidiekraan zou worden toegedraaid, als incentive”. Niks meer, niks minder. De Morgen kopte één dag later op pagina één : Vlaams Belang wil KVS afschaffen. De mouwen vielen uit mijn jas van verbazing. Ten eerste is dat een grote leugen, maar zo kennen we die krant. Ten tweede, laten de krant en de lobbygroep die hij vertegenwoordigt, hiermee verstaan dat niet-gesubsidieerde cultuur niet kan overleven. Flauwekul natuurlijk. Vraag het maar aan de organisatoren van Nekka, aan Music-hall van Geert Allaert, aan de talrijke amateurgezelschappen die door de mazen van het subsidienet glippen en toch blijven bestaan. Dat was het startschot van het zogeheten debat waar zelfs die arme Vlaamse minister voor Cultuur, de heer Bert Anciaux, geen greep op kreeg, en waar hij enkele weken later al zelf het slachtoffer van werd. De heer Bert Anciaux had het in het jaar 2000 immers aangedurfd enkele gezelschappen op te vissen die de beoordelingscommissie had afgewezen. Op 11 maart volgde een petitie waarin boudweg gesteld werd dat Vlaams minister Bert Anciaux’s uitval van enkele jaren geleden waarbij hij de zogeheten ascetische elite van cultuurmensen de wacht aanzegde, in feite de munitie leverde voor de goed georganiseerde aanval op de stadstheaters van het Vlaams Belang. Zijn verwijt van elitarisme is een eigen leven gaan leiden en wordt nu door Vlaams Belang als argument gebruikt, zo stond te lezen in
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
de petitie die door liefst dertig theaters was ondertekend. Ik keer terug naar de KVS. Het is zonneklaar dat met de gedwongen verhuis naar de Bottelarij en de komst van de nieuwe intendant, de heer Marijnen, in 1999 een wissel werd getrokken op de toekomst van het theater dat voortaan in het teken zou staan van het multiculturele. De Bottelarij werd alleszins voorgesteld als een intercultureel ontmoetingsoord, waaruit door de wederzijdse bevruchting van de cultuur van de buurtbewoners en deze van het gezelschap, een totaal nieuwe dimensie zou ontstaan. Het resultaat lag voor de hand : het traditionele theaterpubliek liet het ’s avonds afweten in deze groezelige buurt. En om duidelijk te maken aan het andere deel van het traditionele Vlaamse publiek dat die “V” van Vlaamse Schouwburg eigenlijk maar een akkefietje was, werd bij de opening van het nieuwe gebouw aan de Lakensestraat het stuk “Massis the Musical” opgevoerd van Johan Heldenbergh. Dit stuk eindigt met het in brand steken van de Vlaamse Leeuw – zij het een Vlaams leeuwtje van 16 bij 16 centimeter. De huidige KVS-leiding is zeer opgetogen over dit stuk, want in oktober wordt het opnieuw gebracht met Franse boventiteling. Het perverse van dit stuk zit in het feit dat van het leven van Massis, een zodanige karikatuur gemaakt wordt dat het als aanleiding kan worden gebruikt om uit te razen tegen zij die voor het eigen volk willen opkomen. Een zeer vrijelijke interpretatie van de feiten, want in feite was John Massis zeer Vlaamsgezind. De heer Heldenberg zou nogal schrikken mocht hij de realiteit kennen. De heer Pascal Smet, collegelid.– Wanneer komt de beleidsnota aan bod ? Totnogtoe heb ik alleen enkele algemene beschouwingen gehoord over de Vlaamse cultuur. De heer Dominiek Lootens-Stael.– Er volgen nog sprekers uit mijn fractie. Ik heb het inderdaad over cultuur in het algemeen. Ik kan me best voorstellen dat de heer Smet dat niet graag heeft. De heer Pascal Smet, collegelid.– Ik zou liever hebben dat het debat over mijn beleidsnota handelt. De heer Dominiek Lootens-Stael.– Ik kom tot mijn slotbeschouwingen. Ze zijn verwant met de vragen die mijn collega Erik Arckens heeft gesteld
365
Lootens-Stael in het Vlaams Parlement, en die ook hier wel eens aan bod mogen komen. De VGC bedeelt de KVS immers eveneens rijkelijk met subsidies. De voorzitter.– Mijnheer Lootens, gelieve af te ronden. De heer Dominiek Lootens-Stael.– Men onderbreekt mij voortdurend. De voorzitter.– Ik houd mij aan de afspraken die we hebben gemaakt in het Bureau in verband met de spreektijden. De heer Dominiek Lootens-Stael.– De politiek moet zich inderdaad niet bemoeien met cultuur, maar dat wil niet zeggen dat de volksvertegenwoordigers geen mening mogen hebben over de besteding van het belastinggeld. De kunstenaars die een deel van dat geld krijgen, moeten dat maar eens beseffen. Uit dit alles moeten uiteindelijk een zo groot mogelijke diversiteit en cultuurparticipatie volgen. Stadstheaters zoals de KVS horen onmiddellijk te worden gedepolitiseerd. Dat wil zeggen dat mensen zoals mevrouw De Gucht en de heer Geysels uit de raad van bestuur moeten verdwijnen. Daarbij moet zowel de zakelijke als de artistieke leiding van de KVS zich onthouden van politieke analyses. Aanvallen op een politieke partij zijn uit den boze. Organisaties zoals Blokwatch mogen niet opereren vanuit de lokalen van de KVS. Tot slot een opmerking in verband met het “Vlaamse” karakter van de KVS. We zouden graag zien dat alle drukwerk van de KVS de benaming “Koninklijke Vlaamse Schouwburg” vermeldt. Dat zou een duidelijk teken van continuïteit zijn. In de werking van de KVS zou ook daadwerkelijk continuïteit moeten zijn van het einde van de negentiende eeuw tot nu. De KVS zou een ankerplaats moeten zijn van de Vlaamsbewuste inwoners van Brussel. Hij zou zich in de eerste plaats tot die mensen moeten richten – dat is zijn kerntaak. Het getuigt van totaal onvermogen om die opdracht niet in te zien. Mevrouw Carla De Jonghe.– In deze beleidsnota worden drie beleidsdomeinen samengebracht. Het lijkt ons duidelijk dat er binnen deze drie domeinen kansen bestaan om te komen tot dwarsverbin-
366
dingen, om zodanig het Nederlandstalige socio-culturele netwerk verder uit te bouwen en te versterken. Tegelijk zijn cultuur, sport en jeugdwerk de beleidsdomeinen bij uitstek die een positieve invloed kunnen hebben op integratie en samenwerking. Dat wordt een ware evenwichtsoefening. Op het gebied van cultuur zijn de uitdagingen al jaren enorm. Hoe kunnen wij als Vlamingen in Brussel onze cultuurbelevenis inhoud geven ? Die vraag moeten wij ons voortdurend stellen. Zoals het collegelid terecht aanhaalt, hebben we te maken met een Nederlandstalig socio-cultureel netwerk dat voortdurend verandert. Daarom is het belangrijk dat we kort op de bal spelen. Brussel is de internationale kapstok om de Vlaamse cultuur beter bekend te maken in het buitenland. Het is positief dat deze beleidsnota pertinente vragen stelt, maar we mogen niet te snel conclusies trekken. Het decreet op het lokaal cultuurbeleid heeft tot doel het plaatselijke karakter van cultuurmanifestaties te ondersteunen en tot een cultuurbeleid te komen dat dichter bij de mensen staat. De indienstneming van de cultuurbeleidscoördinatoren speelt daarbij een belangrijke rol. We moeten ernaar streven om zo iemand aan te stellen in elke Brusselse gemeente. De impulsen van deze kenners van wat er omgaat in de praktijk, zorgen er immers voor dat de VGC en de Vlaamse Gemeenschap beter kunnen inspelen op de vragen en wensen van de mensen en verenigingen. De beleidsnota stelt vragen bij de impact en de realisaties van de lokale beleidsplanning. Ze noemt die ‘klein’. Ik kan natuurlijk niet voor alle gemeenten spreken, maar ik denk dat het na twee jaar nog te vroeg is om al met een dergelijke tussentijdse evaluatie op de proppen te komen. Er wordt nergens gewag gemaakt van de enorme planlast waaronder de cultuurbeleidscoördinatoren gebukt gaan. Ik vrees dat daar nauwelijks rekening mee wordt gehouden. Overigens zijn lang niet alle middelen voor het lokaal cultuurbeleid van de VGC afkomstig. Veel gemeenten doen hun duit in het zakje, niet alleen op het gebied van infrastructuur, maar ook wat subsidies betreft. Het lokale cultuurbeleid zorgt voor een dynamiek. Een voldoende gevarieerd aanbod moet gepaard kunnen gaan met de specialisering van bepaalde centra. Het is misschien een goed
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
De Jonghe idee om in Brussel te werken met zones. De culturele centra in een zone moeten hun programma’s dan op elkaar afstemmen. En waarom daar ook de Rand niet bij betrekken ? De inwoners van de Rand zijn niet alleen geïnteresseerd in cultuurwaardebons, maar ook in wat er gebeurt in het gemeenschapscentrum van de naburige parochie. Het collegelid spreekt over bruggen bouwen tussen Vlaanderen en Brussel. Wel, bruggen bouwt men doorgaans op de plaats waar de afstand tussen de twee oevers het kleinst is. Het lijkt me vanzelfsprekend dat er een evaluatie van het cultuurbeleid volgt, maar we horen de cultuurbeleidscoördinatoren en de bevoegde schepenen eerst de kans te geven om een beleid uit te tekenen. Dit beleid hoort een lokaal, Vlaams-Brussels karakter te hebben dat in harmonie is met een meer grootstedelijke, gewestelijke aanpak, met een nationale en zelfs internationale uitstraling. De beleidsnota besteedt nauwelijks aandacht aan de lokale bibliotheken. Welke toekomst hebben zij ? Wat zal het college doen om ervoor te zorgen dat elke Brusselse gemeente een Nederlandstalige openbare bibliotheek heeft ? Hoe staat het nu eigenlijk met het Monnaiehuis ? Het is raadzaam om bij de evaluatie van het cultuurbeleid niet over één nacht ijs te gaan. De vraag is welke methoden er moeten worden gebruikt voor die evaluatie. Cultuur is geen afgebakende entiteit. Het is daarom moeilijk om kwantitatieve en kwalitatieve parameters te bepalen voor de evaluatie. Er zijn geruchten dat het project met jeugdtheater Bronks op de helling komt te staan. Is daar wat van aan ? Ik heb gezien dat er een actualiteitsvraag over deze kwestie op de agenda staat. We zullen onze nieuwsgierigheid nog even bedwingen. Ik wijs het collegelid op zijn dubbele bevoegdheid. De beleidsnota bespreekt ook de cultuurparticipatie van senioren. Hier is ook de fysieke toegankelijkheid van belang. De beleidsnota heeft amper aandacht aan de participatie van oudere mensen die moeilijk uit voeten kunnen en mensen met een handicap. Zij moeten ook in staat zijn om te participeren. Vaak zijn het heel eenvoudige zaken die
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
hen letterlijk de weg belemmeren, zoals drempels. Deze mensen hebben evenveel recht op ontspanning en cultuurbeleving als anderen. We zijn blij dat de beleidsnota aandacht besteedt aan de evaluatie van jeugdcentra in kansarme buurten. Uit de nota blijkt dat deze centra het niet gemakkelijk hebben om kansarme en allochtone jongeren aan te trekken – de reden waarom ze zijn opgericht. Recent onderzoek van de katholieke hogeschool van Mechelen bevestigt dit. Het onderzoek wees uit dat het zeer moeilijk is om die doelgroep te bereiken. De enige oplossing is om zelf actief op zoek te gaan naar deze jongeren. Een fusie van de bewuste centra en hun budgetten moet erop gericht zijn een werking op te bouwen die deze doelgroep permanent aanspoort kennis te maken met de jeugdcentra. Dat kan hen misschien de kans geven om te ontsnappen aan de vicieuze cirkel van kansarmoede. We benadrukken dat de werking ten gunste van kansarme jongeren ook heel wat heeft verwezenlijkt. Zo werd er overleg gepleegd met het voorrangsbeleid en het schoolopbouwwerk in Brussel om de onderwijstaken die een WMKJ op zich moet nemen, duidelijk af te bakenen. Een belangrijk punt daarbij is de taalstimulering in de vrije tijd. Ook sporen de WMKJ’s via het project ‘Koplopers’ jongeren aan om verantwoordelijkheid te nemen. Hiervoor werken verschillende WMKJ's samen. Er werd de laatste jaren voor gekozen om meer inhoudsgericht te werk te gaan. Een tijd geleden werd de werking doorgelicht. Een van de conclusies was dat de sector in een overgangsfase verkeert. Op dit ogenblik wordt er een visie ontwikkeld waarop ze kunnen voortbouwen. Het is belangrijk dat we die positieve verwezenlijking niet onvermeld laten. Tegelijk mogen we niet uit het oog verliezen dat er inzake jeugdwerk nog veel te doen is voor de VGC, onder meer op het gebied van infrastructuur voor jeugdverenigingen en ruimte voor kinderen en jongeren. Dat wordt wel vermeld in de beleidsnota, maar wat zal eraan worden gedaan ? De speelpleinwerking komt in het gedrang door een gebrek aan polyvalente ruimte. Welke maatregelen zal het college nemen om daar iets aan te doen ? Welk budget trekt het daarvoor uit ? We steunen alvast van harte het initiatief om in overleg met het gewest en de gemeenten multisportterrein-
367
De Jonghe tjes te creëren waar kinderen naar hartelust kunnen voetballen, basketballen of volleyballen. Dat brengt me bij het laatste punt : sport. Laten we hopen dat de sport niet stiefmoederlijk wordt behandeld. Sport is immers een bijzonder veelzijdig en veeleisend beleidsdomein. Sport spoort mensen aan om samen te werken, wat verzuring tegengaat. De positieve effecten van sport op de gezondheid zijn intussen bekend. Het is voor Brusselse sporters en sportverenigingen moeilijk om zichzelf sportief in de kijker te werken. De enige sportvereniging met internationale uitstraling die het Brussels Gewest rijk is, voetbalclub RSC Anderlecht, heeft het elk jaar moeilijker om zich op het internationale vlak te meten met buitenlandse ploegen. Zonder in te gaan op de verschillen in budget tussen de Belgische en de buitenlandse sportclubs, merk ik op dat Anderlecht nauwelijks overheidssteun krijgt. Dat is vreemd, vooral gezien de grote uitstraling die onder meer de gemeente Anderlecht ontleent aan de club. Er wordt in de beleidsnota gepleit voor de ontwikkeling van buurtsportinfrastructuur. Dat is zonder twijfel een goed initiatief, maar we moeten er ook voor waken dat we onze blik niet louter richten op sport in de breedte. Topsport moet steeds een plaats in Brussel behouden. Ik benadruk dat sportverenigingen en individuen met een nationale of internationale uitstraling de nodige ondersteuning verdienen en dat de voorwaarden gecreëerd moeten worden om de sportieve eer van Brussel in het buitenland succesvol te verdedigen. Ik hoop en verwacht dat het collegelid hiertoe de nodige inspanningen zal leveren en in overleg met het Parlement Bruxellois Francophone en de andere betrokken overheden zal streven naar een betere sportieve toekomst van het gewest. Mevrouw Adelheid Byttebier.– De vorige spreker bracht haar opmerkingen op een heel vriendelijke manier. Ik kookte nog van woede over de uitlatingen van de heer Dominiek Lootens-Stael, die zijn extremistische kant weer eens heeft getoond – wat op zich een goede zaak is. We weten weer met wie we te doen hebben. Deze week zond de televisie nog een prachtige film uit, ‘The Pianist’, die toonde hoe het nazi-regime cultuur onder de knoet hield.
368
Het is voor alle democratische fracties van groot belang om ons daartegen te wapenen. Het beste wapen is een sterk beleid. Ik behoor tot de oppositie, maar mijn kritiek is er steeds op gericht het beleid te verbeteren. Dat is de enige manier om te ontkomen aan een reactionair beleid. Traditioneel begin ik bij de bespreking van beleidsnota’s graag met de positieve punten. Het collegelid heeft een visie op cultuur uitgeschreven waarbij participatie een belangrijke rol speelt. Hij heeft het over inspraak voor kinderen en jongeren. Er wordt heel concreet gesproken over 250.000 euro voor infrastructuurnoden bij verenigingen. Deze invalshoek treedt Groen! graag bij. Tussen woorden en daden is er echter een lange weg af te leggen. Daarom sprak ik over een krachtig beleid. Eigenlijk verwachtte ik dat er in de beleidsnota meetbare ambities zouden zijn opgenomen, maar net als zijn collega’s speelt het collegelid op veilig. Misschien is de reden een gebrek aan ambitie, misschien weet hij nog niet wat hij tegen het einde van deze regeerperiode wil bereiken. Het collegelid wil heel eigengereid werken. Hij heeft plannen, maar lanceert zijn ideeën zonder de pioniers op dit vlak naar waarde te schatten en zonder hen te betrekken bij zijn ambities. De dynamiek en ambities zijn goed, maar ze zijn niet meetbaar. Het collegelid schoffeert verschillende partners. Ik denk onder meer aan het lokaal beleid met de Vlaamse schepenen, aan de WKJ’s en aan het pionierswerk dat Bronks in Brussel verzet. Tussen 2000 en 2010 moet de VGC van gemeentevervangend werk evolueren naar een samenwerking met de gemeenten. Dankzij een sociaal lokaal cultuurbeleid kunnen onze schepenen effectief een cultuurbeleid voeren. Het collegelid vindt de toegevoegde waarde echter klein. Hij heeft waarschijnlijk het cultuurbeleidsplan van de stad Brussel of van Schaarbeek niet gezien. Hij moet toch weten wat de schepenen met de cultuurcoördinatoren kunnen realiseren. Ze vangen zelfs het gebrek aan een lokaal jeugdbeleidsplan op door onder het mom van cultuur heel wat voor jongeren te doen. Schaarbeek is bijvoorbeeld de enige Brusselse gemeente waarin Bloso investeert om sportactiviteiten voor jongeren te organiseren. Toen de gemeenschapscentra werden opgericht, de vroegere SKR’s, hadden we de Agglomeratieraad voor het Sociaal-Cultureel Werk (de APSKW). Die
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Byttebier moest de link leggen tussen de pioniers van sociaal-culturele raden. De raad is omgevormd tot Stad en Cultuur. Ik begrijp niet dat het collegelid niet spreekt over een Stad en Cultuur die én de gemeenschapscentra én de lokale schepenen een plaats geeft. Die laatste krijgen geen politiek draagvlak. De term ‘schepen’ staat in de beleidsnota, maar ik zie niet welke plaats er concreet aan wordt gegeven in het beleid. Op het vlak van de Werking Maatschappelijk Kwetsbare Jeugd (WMKJ) schoffeert het collegelid nog meer. Een recent onderzoek bevestigt dat kansarme jongeren onbereikbaar zijn. WMKJ’s bewijzen dat ze dit wel doen. Ze gaan netwerken aan, wat het collegelid impliciet betwijfelt. Ze zoeken naar mogelijke fusies en zorgen ervoor dat mensen die bij hen verantwoordelijkheid krijgen, ambassadeurs worden van de allochtone jongeren. Het collegelid schrijft dat ze een wisselende tot bedroevende kwaliteit hebben en dat hij een onderzoek zal bestellen. Hij zal even orde op zaken stellen. Dit is ongelooflijk gênant voor de mensen die met hun twee voeten in de modder staan, en dag en nacht het werk op zich nemen. Voor Bronks zou er nu ineens geen huis komen, hoewel er in de beleidsnota staat dat het de enige belangrijke investering is. Bronks is al jarenlang aan het nadenken hoe de participatie van jongeren ook naast de voorstellingen mogelijk kan worden gemaakt en hoe het gebouw er het best uitziet om die participatie de meeste kansen te bieden. Deze daden worden gewoon naar de prullenmand verwezen.
getreden paden zomaar te blijven bewandelen, maar durft het gevoerde beleid in vraag te stellen. Uit de nota komt duidelijk naar voren dat de VGC nauw moet samenwerken met de Vlaamse Gemeenschap. Cultuur, Jeugd en Sport zijn drie beleidsdomeinen die voor Brussel een ware uitdaging betekenen. Of men het nu graag hoort of niet, alleen kan de VGC deze uitdaging niet aan. Dit blijkt overigens ten overvloede uit de nota, waarin een tiental keer wordt verwezen naar de financieel precaire situatie en naar het noodzakelijke overleg hierover met de Vlaamse Gemeenschap. Dit betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt. Dit is niet altijd gemakkelijk, want een politicus wil het liefst iedereen behagen. Iets wat niet mogelijk is wanneer er keuzes moeten worden gemaakt. Zo konden we gisteren in Brussel Deze Week lezen dat het Monnaiehuis duur en onhandig is. Dit Monnaiehuis op het Muntplein, waarin de Hoofdstedelijke Openbare Bibliotheek (HOB) is gehuisvest, bevindt zich inderdaad op een toplocatie. Het prijskaartje doet echter wel de wenkbrauwen fronsen. Het gebouw werd door middel van een erfpachtformule verworven, wat betekent dat gedurende 27 jaar anderhalf miljoen euro moet worden opgehoest. Daarbij komt nog de renovatie.
Wie in deze stad pionierswerk wil verwezenlijken, krijgt van het collegelid stank voor dank.
Het collegelid heeft dit dossier geërfd en hij zal moeten proberen om in overleg met zijn Vlaamse collega er het beste van te maken. Daarmee bedoel ik een uitbreiding van de HOB tot een echte stadsbibliotheek en een kwaliteitsvol Nederlandstalig communicatiecentrum. Kan het collegelid meedelen welke de timing is ? Welke invloed kunnen eventuele plannen van de Stad Brussel hebben in verband met de heraanleg van het Muntplein ?
Mevrouw Marie-Paule Quix.– Na deze tirade, durf ik het collegelid bijna niet meer te feliciteren met deze moedige nota, die van een weinig rooskleurige financiële situatie uitgaat. Er worden geen grote beloftes gedaan, want de financiële middelen zijn beperkt en bijgevolg ook de budgettaire ruimte. Voor een beleidsverantwoordelijke is het altijd aantrekkelijker om met grootse projecten op de proppen te komen. Dit gebeurt hier niet en dat siert het collegelid. Hij stippelt een beleid uit, waarbij datgene wat goed functioneert bestendigd kan worden. Hij is ook niet te beroerd om de plat-
In deze context kan ik het grote ongenoegen begrijpen over de evolutie in het dossier van het jeugdtheater Bronks. Toen ik gisteren het nieuws vernam dat de bouw van dit jeugdtheater aan de Varkensmarkt zou worden afgeblazen, moet ik toegeven dat ook ik van mijn stoel viel. Bronks heeft een uitstekende reputatie opgebouwd en brengt vaak baanbrekend werk. Over een eigen theater beschikken, is bijgevolg de evidentie zelf. Gedurende jaren werd het bouwdossier van dit nieuwe jeugdtheater voorbereid en werden heel wat obstakels overwonnen. De grond aan de Varkensmarkt
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
369
Quix is gekocht, de plannen zijn gemaakt, de vergunningen aangevraagd en de budgetten vastgelegd, maar die volstaan blijkbaar niet. Ik wil duidelijk namens de fractie stellen dat wij niet 100 maar 200 procent achter het jeugdtheater staan. Bronks verdient een eigen plek in onze hoofdstad. Is het niet aan de Varkensmarkt, dan in ieder geval op een andere aantrekkelijke locatie. Bronks is jarenlang als een nomade door onze stad getrokken op zoek naar een plek om te spelen. Daaraan moet een einde komen. We willen er bij het collegelid en minister Bert Anciaux op aandringen om Bronks een vaste stek te geven. Indien de Beursschouwburg als locatie zou worden behouden, dan mag Bronks hier niet ‘op een schopstoel’ zitten, maar moet het in staat zijn een werking uit te bouwen en een programmatie op te zetten. Met andere woorden, het moet er op een volwaardige manier onderdak vinden. Het is duidelijk dat er op dit moment grote ongerustheid heerst bij het personeel van de Beursschouwburg. Het zou goed zijn indien het collegelid ons kan garanderen dat er geen sociaal bloedbad komt. Ik wil ook een oproep doen om in eigen boezem te kijken, want dit dossier sleept al jarenlang aan. Sommigen die nu strijdvaardige taal gebruiken, hadden in het verleden beter steviger aan de kar getrokken, zodat het theater er al had gestaan. Het is al te gemakkelijk om nu op de pianist te schieten. Mevrouw Adelheid Byttebier.– Als mevrouw Marie-Paule Quix daarmee het parlementaire werk bedoelt dat tijdens de vorige regeerperiode werd geleverd, dan vraag ik haar om de stukken te raadplegen. Ik aanvaard deze insinuatie niet, want het parlement heeft altijd aangedrongen op een snelle behandeling van dit dossier. Mevrouw Marie-Paule Quix.– U voelt zich duidelijk aangesproken, hoewel ik geen namen heb genoemd. Ik vind het sterk wat mevrouw Adelheid Byttebier daarnet heeft verkondigd. Ze richt haar pijlen steeds op de verkeerde persoon. Ik wil ook een lans breken voor het Brussels Volkstejoêter en de amateurkunsten in het algemeen. In de beleidsnota wordt gesteld dat verenigingen de beste waarborg tegen verzuring en extremisme
370
zijn, dus verbaast het me dat de amateurkunsten nauwelijks aan bod komen. Zij spelen een belangrijke rol op het vlak van emancipatie, de individuele ontwikkeling en het samenbrengen van mensen. Ik pleit dan ook vurig voor voldoende aandacht voor een amateurkunstenbeleid in de VGC. Over de KVS wil ik kort zijn. Er wordt hier gesproken over experimentele kunst. Wat is dat ? De schouwburg heeft begrepen dat men zich in een internationale, meertalige en multiculturele context bevindt en probeert daarbinnen te functioneren als Vlaams theater. De zalen zitten vol, zodat niet kan worden beweerd dat er enkel voor een elitair publiek wordt gespeeld. Zoals de heer Sven Gatz net zei, vind ook ik het goed dat de politiek geen inspraak krijgt in de artistieke werking van deze instelling. Ik heb de film ‘The pianist’ gezien, die onzalige tijden oproept, waarin bepaalde kunstvormen als ‘entartete Kunst’ werden bestempeld. Wie heeft het stuk over John Massis, waarin een Vlaamse leeuw wordt verbrand, eigenlijk gezien ? Vaak doen de wildste verhalen de ronde zonder dat men persoonlijk heeft gezien waar het over gaat. In dit stuk wordt de haat-liefdeverhouding van John Massis ten aanzien van Vlaanderen tot uiting gebracht en vooral de ontgoocheling over de richting die Vlaanderen uitgaat. Dit moet in de KVS kunnen getoond worden. Ik wil nog kort op enkele punten ingaan. De gemeenschapscentra verdienen eveneens onze blijvende aandacht. Er komt een publieksonderzoek en een externe audit. De centra hebben al gedurende enkele decennia een belangrijke plaats in onze gemeenten. Het is goed dat men ze beter wil laten functioneren, maar ze mogen niet worden beschadigd. Overleg is hier hoe dan ook aan de orde. Er is ook hier behoefte aan investeringen, zodat ik hoop dat de onderhandelingen met de Vlaamse Gemeenschap bijkomende middelen zullen opleveren. Ik ga akkoord met de intentie om samen te werken met Franstalige instellingen, op voorwaarde dat er een co-communautair beheer is waarbij elke Gemeenschap een evenredige inbreng doet. Het initiatief BRXLBRAVO is daarvan een goed voorbeeld, maar elke Gemeenschap moet participeren vanuit haar eigenheid. Hoever staat het overigens met het akkoord met de Franse Gemeenschapscommissie ?
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Quix De samenwerking met de gemeenten moet worden geëvalueerd. In de nota wordt letterlijk gezegd dat het decreet op het lokaal cultuurbeleid nauwelijks een toegevoegde waarde betekent voor de lokale beleidsplanning. Hoe wil het collegelid de samenwerking met de gemeenten activeren, of denkt hij dat dit onbegonnen werk is ? Ik denk daarbij ook aan gemeenten die weigeren een Nederlandstalige gemeentebibliotheek te financieren, waardoor zij, ondanks de vaak heroïsche inspanningen van de Vlamingen ter plaatse, niet in het decreet op het lokaal cultuurbeleid kunnen instappen. Zal de VGC de Vlamingen in deze gemeenten in de kou laten staan, of wordt er een alternatieve oplossing bedacht ? De meeste Brusselse gemeenten krijgen momenteel dankzij het Lambermontakkoord geld voor een Vlaamse schepen. De stad Brussel krijgt bijvoorbeeld ruim 4,1 miljoen euro, maar weigert op de cover van haar cultuurbeleidsplan het woord ‘Vlaams’ te vermelden. In hoeverre kunnen deze middelen terugvloeien naar Nederlandstalige initiatieven ? De samenwerking met de gemeenten laat overigens ook op andere domeinen te wensen over. Ik denk daarbij aan de Nederlandstalige jeugdhuizen, waarvan wordt beweerd dat de gemeenten er geen affiniteit mee hebben omdat de meerderheid van de jongeren niet in de betrokken gemeenten woont. Dit klopt slechts gedeeltelijk. Is het niet zo dat de gemeenten met hun Franstalige besturen vaak geen aandacht hebben voor Nederlandstalige initiatieven en geen ervaring hebben in het ondersteunen van een dergelijk verenigingsleven ? Dit geldt ook voor de WMKJ’s. De VGC heeft een beleid ten aanzien van kansarme kinderen en tieners, maar mistoestanden moeten worden aangepakt. Via het Belirisakkoord wordt 7 miljoen euro voor sportinfrastructuur uitgetrokken. In welke mate zal dit geld ook aan Nederlandstalige sportbeoefenaars ten goede komen en zal de toegang voor Nederlandstalige sportclubs worden verzekerd ? Wij kunnen ons goed vinden in deze beleidsnota, want niets is perfect wanneer men met een financieel onaantrekkelijke realiteit wordt geconfronteerd. Wij zullen deze beleidsnota steunen. Mevrouw Brigitte De Pauw.– Het eerste thema dat in de beleidsnota aan bod komt, namelijk de be-
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
trokkenheid van het werkveld bij het uittekenen van het beleid, ligt mij bijzonder na aan het hart. In de beleidsnota worden enkele vaststellingen gedaan met betrekking tot de werking en de samenstelling van alle advieswerkgroepen. Er wordt niet alleen gesproken over adviesgroepen die onder de bevoegdheid vallen van collegelid Pascal Smet. In de beleidsnota wordt vermeld dat er in samenspraak met de andere collegeleden een geïntegreerd voorstel voor de advieswerkgroepen zal worden opgesteld. Ik richt mij dan ook tot de andere collegeleden en hoop dat men de werking van de advieswerkgroepen met de grootste voorzichtigheid zal evalueren en bijsturen. Het werkveld moet volgens mij zoveel mogelijk worden betrokken bij de uittekening van de taken en de uitvoering van het beleid. Er wordt al jarenlang gefluisterd over het risico op belangenvermenging onder de leden van de advieswerkgroepen, maar dit werd nooit bewezen. Ik heb steeds vertrouwd op de werking van de advieswerkgroepen, en zal dat ook blijven doen. Ik hoop dat we het aangekondigde initiatief om de advieswerkgroepen te wijzigen in de Raad kunnen bespreken. Kan het collegelid mij meedelen of de beleidsnota werd voorgelegd aan de verschillende advieswerkgroepen of organen die het werkveld vertegenwoordigen ? Het collegelid gebruikt vaak de uitdrukking ‘het primaat van de politiek’. We waren was recent aanwezig op een uiteenzetting in het Vlekho met als titel ‘Thuis in de stad’. Professor Kesteloot pleitte voor ‘participatieve democratie’ in plaats van het ‘primaat van de politiek’. Ieders mening moet aan bod kunnen komen. In de beleidsnota wordt gesteld dat de 22 gemeenschapscentra zullen worden doorgelicht op het vlak van hun publieksbereik, efficiëntie en infrastructurele noden. Ik heb niets tegen een grondige evaluatie van de werking van de gemeenschapscentra. Zij zijn belangrijke ankerpunten van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel en zijn al jarenlang een krachtige motor voor de uitbouw van een harmonieus gemeenschapsleven. De aangekondigde onderzoeken kunnen een basis vormen om beleidsmaatregelen te nemen die de werking van alle gemeenschapscentra versterken. In welke mate zullen de vrijwilligers, beheerders en gebruikers bij die onderzoeken worden betrokken ? Hun visie is erg belangrijk. Wie zal worden belast met de externe audit ?
371
De Pauw Het Brusselse kunstenoverleg zal in de toekomst meer worden ondersteund. Het overleg is inderdaad belangrijk om een gedragen cultuurbeleid te voeren. In hetzelfde hoofdstuk wordt echter onomwonden gezegd dat de VGC de exploitatiekosten van de KVS en Bronks niet alleen kan dragen. Mijnheer de voorzitter, ik stel voor om nu mijn actualiteitsvraag te stellen aan collegelid Pascal Smet. Ik heb in de wandelgangen vernomen dat er een voorstel zou circuleren om het jeugdtheater van Bronks toch niet te bouwen. Er wordt voorgesteld om dit jeugdtheater onder te brengen in de Beursschouwburg. Er is kritiek dat dit dossier niet is vooruitgegaan, maar we weten allemaal dat het realiseren van een infrastructuur van die omvang enige tijd vergt. De zoektocht naar geschikte panden – soms met onteigeningen – neemt nu eenmaal tijd in beslag en dat is een van de redenen voor de trage gang van zaken, niet de een of de andere onwil. Ik zeg het op deze manier, want ik houd niet zo erg van ruzie maken. Mevrouw Marie-Paule Quix.– Ik heb enkel gezegd dat dit dossier veel te lang heeft aansleept. Ik heb geen enkele naam genoemd, maar iedereen voelt zich blijkbaar aangesproken ! Mevrouw Adelheid Byttebier.– U zegt dat het dossier ‘veel te lang’ heeft aangesleept, mevrouw De Pauw en ik erkennen dat het ‘lang’ heeft aangesleept omdat dat nu eenmaal eigen is aan het dossier. ‘Veel te lang’ is duidelijk een insinuatie en het is dus logisch dat wij daarop reageren. Mevrouw Brigitte De Pauw.– Jarenlang zijn er plannen gemaakt en nu krijgen we dit. Ik denk dat het geen goede zaak is om het Bronkstheater samen met de Beursschouwburg te huisvesten. Beide instellingen hebben een totaal andere inhoudelijke roeping. Bronks is ooit begonnen in de Beursschouwburg en is er weggegaan. Nu zouden we dus terug naar af gaan. Ik heb vernomen dat er vandaag om 11.00 uur een persconferentie plaatsvindt over dit thema in de Beursschouwburg. Kan het collegelid bevestigen of ontkennen dat het Jeugdtheater Bronks op de Varkensmarkt niet zal
372
worden gebouwd en dat het gezelschap in de Beursschouwburg wordt ondergebracht ? Ik kom nu terug op uw beleidsnota.In uw nota haalt u het probleem aan van de betaalbaarheid van de exploitatiekosten van de KVS en het Bronkstheater. Ik meen dat het vinden van een oplossing voor die kosten een opdracht is voor elk van ons. Het is wraakroepend om enerzijds de KVS te restaureren en – laten we hopen – een nieuw jeugdtheater te bouwen op de Varkensmarkt, maar anderzijds geen werkingsmiddelen te kunnen geven. Er moeten daarom onmiddellijk gesprekken worden aangeknoopt met de Vlaanderen. Het collegelid suggereert in zijn nota dat hij wil wachten op het nieuwe kunstendecreet van 2006, maar ik vrees dat dit te laat zal zijn. Ik doe daarom een oproep aan onze collega’s in het Vlaams Parlement om dit dossier mee te verdedigen binnen de Vlaamse Gemeenschap. In het hoofdstuk over de bibliotheken stelt de minister dat de HOB de motor is van een permanent streekgericht bibliotheekbeleid en een onmisbare partner is in de opbouw van een netwerk van lokale en mobiele bibliotheekvoorzieningen. Ik mis echter een visie op en noodzakelijke steun aan de plaatselijke bibliotheken. We stellen immens meer en meer vast dat de leeszalen van die plaatselijke bibliotheken graag worden bezocht door jongeren. Zij hebben er toegang tot geschreven informatiebronnen en het Internet, en ze vinden er vaak rust om hun huistaken te maken, rust die ze thuis niet vinden gezien de slechte kwaliteit van de woningen waarin ze verblijven. Ik pleit dan ook voor de nodige steun aan de plaatselijke bibliotheken. In het hoofdstuk over het verenigingsleven formuleert het collegelid weinig concrete beleidsinitiatieven om verenigingen de nodige steun en ontplooiingskansen te geven. Al de aandacht gaat naar de zoekconferentie die de minister zal organiseren. Ik hoop dat het collegelid het verenigingleven en de vrijwilliger voldoende bij die conferentie zal betrekken en dat de organisatie ervan geen extra werkdruk op de verenigingen en het sociaal-culturele veld zal leggen. Ik mis ook de noodzakelijke steun aan de jeugdbewegingen, de uitdrukkelijke steun aan de georganiseerde vrijwilliger en alle verbonden. Net als andere collega’s wil ik hier de WMKJ’s ter sprake brengen. Er zijn natuurlijk zaken misgelo-
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
De Pauw pen, denken we maar aan Montana. Maar ondertussen hebben de werkingen toch al een erg lange weg afgelegd. Ik ken de verantwoordelijken nogal goed en zij weten ondertussen ook waar de problemen zitten. Ik pleit er dus voor om het proces dat er in deze sector gaande is en het overleg dat wordt gepleegd, voldoende aandacht te geven. Wat betreft het hoofdstuk Infrastructuur kijk ik vooral uit naar het beleidsplan dat de minister ter bespreking zal voorleggen aan de Raad. Ik hoop dat de beleidskeuzes zullen worden getoetst aan de beschikbare middelen en dat duidelijke cijfergegevens de opties zullen staven. De volgende hoofdstukken van de beleidsnota heeft het collegelid geschreven met zijn meest poëtische pen. Met lyrische zinnen, prozaïsche overwegingen en filosofische beschouwingen onderhoudt hij ons over de leegte die niet geleidt, de chaos die niet produceert. Toch zie ik te weinig visie op de beeldende kunsten, de podiumkunsten, de dans of op de relatie met het cultuurbeleid van de stad. Ik lees wel dat het cultuureducatieve centrum dat het Brussels Kunstenoverleg voorstelt, moet worden gefinancierd binnen de enveloppe van de cultuurwaardebon. Ik betreur dat enorm, maar er moeten blijkbaar keuzes worden gemaakt. Wat de cultuurwaardebon voor mensen die buiten Brussel wonen betreft, geeft de minister nergens aan dat daarover overleg zal plaatsvinden met de Vlaamse Gemeenschap. Nochtans had hij naar aanleiding van een interpellatie in deze Raad aangekondigd dat hij contact zou opnemen met minister Bert Anciaux. Ik feliciteer het collegelid met het hoofdstuk over de samenwerking met andere overheden. Ik ben ervan overtuigen dat een cultuurbeleid van de VGC pas zin heeft als het, geïnspireerd op het Vlaamse cultuurbeleid, samenwerkingsverbanden opzet met de Franstalige cultuurhuizen en kunstinitiatieven en met de verschillende overheden die in Brussel een cultuurbevoegdheid hebben. Met betrekking tot het sportbeleid pleit ik voor de subsidiariteit. Ik meen dat het niet tot de kerntaak van de sportdienst van de VGC behoort om sportactiviteiten te ontwikkelen en die te laten uitvoeren door de clubs. Het is wel de taak van de sportdienst om de clubs te ondersteunen. Het initiatief moet bij de verenigingen liggen. Bij de mening van
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
het collegelid over de sportinfrastructuur wil ik enkele nuanceringen aanbrengen. Hij zegt dat de gemeentelijke sportinfrastructuur in Brussel overbezet is door voornamelijk Franstalige scholen. Als hij daarmee insinueert dat Nederlandstalige scholen en verenigingen te weinig aan bod komen, ligt daar een bijzondere taak weggelegd voor het collegelid bevoegd voor Sport. Bovendien ben ik ervan overtuigd dat de minister samen met de Vlaamse Gemeenschap of in het kader van Beliris kan zorgen voor de bouw en het onderhoud van diverse sportcomplexen waarbij alle sporttakken hun rechtmatige plaats krijgen. Vlaams minister Bert Anciaux meldt trouwens in zijn sportbeleidsnota dat beslissingen over de investeringen in de sportinfrastructuur in het eerste deel van de regeerperiode zullen worden genomen. Collegelid Pascal Smet zegt dat de contracten voor het gebruik van de sportinfrastructuur zullen worden herzien. Ik ben blij dat hij garandeert dat er in voldoende middelen zal worden voorzien opdat de sportinfrastructuur door alle verenigingen kan worden gebruikt. Ook de vraagprijs van de beheerders van de infrastructuur moet volgens mij strikt in de hand worden gehouden. Het collegelid zegt een samenwerking te zullen aangaan met zijn collega van de CoCoF. Ik hoop dat de VGC met betrekking tot de administratieve en technische behandeling van de dossiers als een gelijkwaardige partner wordt behandeld. Tot slot wil ik nog iets zeggen over het lokaal cultuurbeleid. Gisteren heeft de conferentie van de Vlaamse schepenen plaatsgevonden. De schepenen waren verrast door de snelle eerste analyse van het collegelid, terwijl het lokaal cultuurbeleid nog maar twee jaar aan de gang is. Zij dringen er in ieder geval op aan dat zij er nauw bij zullen worden betrokken. De heer Erland Pison.– Sinds de kritieken van de heer Erik Arckens in het Vlaams Parlement is over cultuur nog nooit zo existentieel gediscussieerd. De schok en de klassieke reacties van bepaalde ‘culturelen’ in de kunstensector toonden aan dat het tijd was dat er eens aan de boom werd geschud en aan bepaalde heilige huisjes werd geraakt. Deze schok is blijkbaar aan de opstellers van de beleidsnota voorbijgegaan. Over fundamentele vragen, zoals de vraag over de positie van de hedendaagse kunst in Vlaanderen, over participatie
373
Pison en diversiteit, de vraag of het publiek en dus de belastingbetaler een oordeel mag hebben over gesubsidieerde kunst, over subsidies en democratie rept men met geen woord. Het enige wat het beleidsplan in die context vaststelt, is dat er inderdaad een risico is voor belangenvermenging in de adviesgroepen, bevolkt door de vertegenwoordigers van belanghebbende – lees gesubsidieerde – organisaties. Ook wijst het beleidsplan op het primaat van de politiek. Jammer genoeg is dit ook een politieke klasse die de subsidiestroom gebruikt om haar maatschappijbeeld op te dringen aan de immer onwetende burger. Wanneer het Vlaams Belang hiertegen ageert, zou het de onafhankelijkheid van de kunstenaar niet respecteren. Uiteraard vallen wederom de antidemocratische maskers af. Het tegendeel is waar. Er is één alleszeggend voorbeeld, namelijk de KVS. De KVS wil zich niet meer de Koninklijke Vlaamse Schouwburg noemen. Men vindt nergens de ontstaansgeschiedenis van het hernieuwde Vlaamse bewustzijn terug. De KVS stelt de – uiteraard gesubsidieerde – infrastructuur ter beschikking voor welgerichte openlijke aanvallen tegen het Vlaams Belang, de enige oppositiepartij. Bij de restauratie worden de historische fresco’s, die getuigen van het Vlaamse volkse karakter, met veel plezier overschilderd met een – oh ironie – niet beschadigende verf. De taalwetgeving is passé, omdat de toepassing ervan niet zou getuigen van openheid naar andere gemeenschappen. Het collegelid, dat mede verantwoordelijk is voor de exploitatie van de KVS, juicht deze praktijken trouwens toe en veegt zo bewust de vloer aan met de taalwetgeving en met de grondwet. Dit ene voorbeeld is een duidelijk staaltje van de gehanteerde quid pro quo : het collegelid geeft de centen en de organisatie zegt aan het publiek dat hij als politicus goed links ‘anti-identitair' bezig is. Het openlijk of subtiel ‘bashen’ van de oppositie op kosten van de belastingbetalers zorgt voor goedkeurend gemonkel bij de culturele en politieke linkerzijde.Wie er hier wiens slippen draagt, is niet helemaal duidelijk. Het Vlaams Belang staat trouwens niet alleen met deze analyse. Zelfs vanuit linkse hoek durft men deze ‘apparatsjiks’ terug te fluiten. Er is het voorbeeld van de heer Tom Naegels, niet toevallig van
374
De Standaard, die stelt dat sommige artiesten zich zo actief verbonden hebben met één sociale klasse, één denkstroming, één politiek project, dat ze niet verwonderd moeten zijn als ze niet meer door het hele volk erkend worden als autoriteit inzake democratisch denken. De tweedeling tussen de artistieke elite en de rest van de bevolking neemt, indien mogelijk, nog toe door de politici en culturelen die opkomen tegen de zogenaamde verzuring van de maatschappij. Als het ging over sport, hebben we hier vandaag regelmatig het codewoord ‘verzuring’ horen vallen. Wat blijkt nu echter ? De Morgen, zelf eigenlijk het lanceerplatform van de term ‘verzuring’, heeft een studie gepubliceerd waaruit blijkt dat de Vlaming niet verzuurd is. Het is klinkklare onzin om telkens te trachten daarin een argument te vinden, want dat is complete fictie. Het politieke project waarin de culturelen en politici elkaar vinden is het dogma van de multiculturele samenleving. In Brussel vertaalt dit zich in de zogenaamde 300.000-norm en de zogenaamde openheid naar andere gemeenschappen. Het resultaat van dit alles is dat ook in de kunstensector de VGC zich niet ten dienste stelt van de gemeenschap. Deze vaststelling is in strijd met een goed begrepen democratie en het is dan ook onterecht dat de culturelen zich durven te beroepen op de democratie om de autonomie en de onafhankelijkheid van de kunst te claimen. In alles wat zij doen, laten zij net het tegenovergestelde zien. Zoals een onverdachte bron, namelijk Rik Van Cauwelaert van Knack, het stelt, heeft de culturele sector gaandeweg op staatskosten een eigen kaste in het leven geroepen van vaak prinselijk betaalde prelaten, die vastbesloten is vooral zichzelf in stand te houden. De beleidsnota is mak en weinigzeggend om het publieke debat uit de weg te gaan. Het collegelid heeft het lef niet gehad om openlijk te zeggen waar het op staat en waarvoor hij de kunsten wil gebruiken. Mocht hij dit gedaan hebben, dan zou het voor iedereen duidelijk zijn dat zijn subsidiepolitiek zorgt voor de ontkenning van onafhankelijke kunst. De heer Frederic Erens.– Door het korte tijdsbestek dat me werd toegewezen, kan ik niet uitweiden over alle aspecten van de beleidsnota van collegelid Pascal Smet. De beleidsnota over Cultuur, Jeugd en Sport omvat wel een paar goede zaken die ten voordele zijn van onze volksgemeenschap, maar staat spijtig genoeg vol met beleidsinitiatie-
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Erens ven die onze volksgemeenschap niet dienen. In het besluit van het collegelid, dat vrij dichterlijk was, kunnen we het volgende lezen : “Brussel is het terrein bij uitstek voor reflectie over de verhouding tussen taal en identiteit. Taal kan er een troost zijn voor een onvermijdelijk verlies aan nestwarmte.” Als ik het collegelid goed begrijp, stelt hij hier twee zaken vast, namelijk dat de Vlamingen in Brussel worden geconfronteerd met een onvermijdelijk verlies aan nestwarmte of identiteit, maar dat er gelukkig nog een Nederlandstalige taalgemeenschap bestaat, waarvan de leden elkaar terugvinden op kleine eilandjes in deze grootstad om zich te troosten over het verlies aan nestwarmte. Is dat nu eens geen uitdaging voor het beleid ? Het verlies aan nestwarmte dat de Vlamingen in Brussel ondervinden, trachten op te vullen en om te buigen. Werken aan een stad met veel nestwarmte, een stad waar Vlamingen graag naartoe komen en waar ze willen wonen, omdat ze er zich veilig voelen, omdat ze het er gezellig vinden, omdat ze merken dat ze er fijn kunnen werken, omdat ze ervaren dat er aandacht wordt besteed aan de problemen die ze ondervinden. Dat zou een mooie uitdaging zijn voor het beleid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, maar spijtig genoeg werd deze optie niet gevolgd en spreekt deze beleidsnota over multiculturele initiatieven die niet ten bate zijn van de Brusselse Vlamingen. (Opmerking van de heer Steven Vanackere, Vlaams Volksvertegenwoordiger) De Brusselse Vlamingen moeten maar troost vinden in hun taalbeleving. Daarvoor kunnen ze onder andere naar de HOB. Wij stellen met blijdschap vast dat de nodige aandacht wordt besteed aan de uitbouw en de professionalisering van deze hoofdstedelijke bibliotheek, niet alleen door het personeelsbestand te vergroten of door meerdere filialen te plannen over het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar ook door rekening te houden met kleinere, praktische problemen, zoals de compatibiliteit tussen de verscheidene uitleendiensten. Hoewel wij de invoering van een gemeenschappelijke lidkaart voor alle bibliotheken die aangesloten zijn op het Bruno-systeem, het geautomatiseerde netwerk van de Brusselse bibliotheken, zeer genegen zijn, betreuren we de inhoudelijke aandachtspunten in de nota voor de komende jaren in verband met de bibliotheek. Alle aandacht zou gaan naar klanten van wie het Ne-
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
derlands de tweede of de derde taal is. U ziet het, mijnheer Steven Vanackere, ik heb gelijk als ik zeg dat het weer gaat over multiculturele zaken. De heer Steven Vanackere.– Ik zou graag het volgende opmerken. De heer Frederic Erens had het daarnet over de overmatige aanwezigheid van acties die gericht zijn op mensen van allochtone afkomst. Dat was volgens mij een zin die werd geschreven voor de heer Frederic Erens de nota van collegelid Pascal Smet werkelijk had gelezen. De heer Frederic Erens.– Dat is niet waar. Trouwens, om plaats te maken voor een anderstalige collectie, verhuisden in de HOB zelfs de biografieën en de essays naar andere afdelingen. Na de recente uitbouw van het Turkse fictieaanbod, werd er onlangs zelfs begonnen met een collectie Arabisch. Wat beoogt men hier eigenlijk mee ? Van de geregistreerde leden hebben 0,43 procent de Turkse nationaliteit, nochtans is 8 procent van het krantenaanbod in de HOB in het Turks. Behoort het aankopen van kranten en collecties boeken in nietEuropese talen nu ineens tot de basisopdrachten van de Nederlandstalige HOB ? Voor het Vlaams Belang alleszins niet. Niet zo lang geleden had de HOB trouwens last van amokmakers. Jongeren uit andere culturen kwamen er met de regelmaat van de klok de rust verstoren en de klanten belagen. Zowel verbaal als fysiek geweld leidde tot regelmatige politieoptredens. Als er iets is wat een bibliotheek typeert, dan is het toch wel rust. De bibliotheekklant zoekt rust op. Rust is in een bibliotheek het synoniem voor nestwarmte. Ik weet niet of er een causaal verband bestaat tussen de marsrichting van het beleid ten aanzien van vreemdelingen en het volgen van vormingscursussen voor de medewerkers van de HOB. Het valt echter ongelooflijk op dat de door de personeelsleden meest gevolgde vormingstraining de titel ‘Omgaan met agressie’ draagt. De nestwarmte in de HOB lijkt dus in gevaar en de Vlamingen zijn gewaarschuwd. Nestwarmte staat in de beleidsnota ook centraal als het gaat over het verenigingsleven. Het Vlaamse verenigingsleven in Brussel is onafscheidelijk verbonden aan de infrastructuur die we het daarvoor bieden, namelijk de gemeenschapscentra. De 22 gemeenschapscentra zijn voor de Brusselse Vlamingen van onschatbare waarde en zijn totstandgekomen dankzij de inzet van honderden vrijwilli-
375
Erens gers. Jarenlang waren de gemeenschapscentra een open huis voor elke Vlaamse vereniging en elke Vlaming die in Brussel wou bijeenkomen. Jarenlang waren de gemeenschapscentra open huizen, maar nu niet meer. In ettelijke gemeenschapscentra voelen de Brusselse Vlamingen, waarvoor deze centra uiteindelijk bestemd zijn, zich niet meer thuis. Erger zelfs, er wordt nu in de Vlaamse gemeenschapscentra in Brussel gediscrimineerd. Het zijn gesloten huizen geworden waar meer dan 34 procent van de Brusselse Vlamingen niet welkom is. De vertegenwoordigers van de grootste Vlaamse partij in de hoofdstad werden geweerd uit de bestuursorganen. De gemeenschapscentra zijn ontoegankelijk voor de grootste Vlaamse partij in de hoofdstad om er activiteiten te organiseren of er zelfs ook maar te vergaderen. Alle partijen, zelfs de door de VGC gesubsidieerde stalinistische PVDA, mogen gebruik maken van de infrastructuur om er een etentje of een boekenbeurs te organiseren, maar niet het Vlaams Belang. Nochtans worden deze centra medegefinancierd met het belastingsgeld van meer dan 34 procent van de Brusselse Vlamingen die voor onze partij hebben gestemd. Laat ons dus een kat een kat noemen : het beleid wordt gekenmerkt door uitsluiting, discriminatie en politieke uitzuivering. Brusselse Vlamingen wier belastingsgeld men maar al te graag opeist, worden verder als paria’s behandeld en monddood gemaakt. Eenzijdigheid en gebrek aan pluralisme, dat is blijkbaar de concrete invulling van het begrip ‘democratie’ door het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Pluralisme is een basisprincipe in een democratische samenleving. Voor het Vlaams Belang is dit evident. Het wordt tijd dat ook de andere politieke partijen dit principe beginnen te respecteren, en zeker en vast in Brussel. De houding van de meerderheidspartijen, geïnspireerd door Groen!, dat nu afwezig is maar daarnet trouwens een zeer verzuurde toon aansloeg ten aanzien van de beleidsnota, zorgt uiteindelijk ook voor verzuring in de maatschappij. Het wordt hoog tijd om het gezonde verstand te laten zegevieren en eindelijk eens rekening te houden met de keuze van de kiezer. Ten slotte zou ik collegelid Pascal Smet graag een vraag stellen. Wat staat er eigenlijk niet geschreven in het beleidsplan ? Over het verenigingsleven kan ik namelijk lezen : “Verenigingen zijn de beste
376
waarborg tegen verzuring en extremisme”. Daarnaast staat er tussen haakjes : “stuk geschrapt”. Zijn er misschien zaken die het collegelid eigenlijk wel had geschreven, maar waarvan hij achteraf dacht dat hij het toch maar zou weglaten, aangezien hij toch niet iedereen van het Vlaams Belang constant kan schofferen ? Mevrouw Valérie Seyns.– De beleidsnota van collegelid Pascal Smet is opmerkelijk, zeker wat de gedeeltes Sport en Jeugd betreft, die ik hier wil behandelen. Enige tijd geleden kwam de beleidsnota van collegelid Guy Vanhengel in deze Raad aan bod. De nota Onderwijs telde amper acht bladzijden. De nota van collegelid Pascal Smet is lijviger, maar er staat minder in, toch als we kijken naar de aangereikte oplossingen. De analyse is wel zeer vaak correct. Dat is wat mij, toch zeker wat sport en jeugd betreft, enorm is opgevallen. Als er oplossingen moeten worden aangereikt, blijft het collegelid zeer vaag. In de nota en de beschreven beleidsintenties komen we meermaals tegen dat men ‘wil onderzoeken’ en dat men ‘graag te weten wil komen’. Er is dus blijkbaar nog niet zo veel geweten. Wat er wel geweten is, is dat er geen geld is, noch voor jeugd, noch voor sport. Op die twee vlakken is het een zeer sombere nota. De mensen uit de sportsector of uit de jeugdwerking zullen er bij het horen van deze beleidsopties in ieder geval niet vrolijker op geworden zijn. ‘Ruimte geven’ is het derde hoofdstukje in de beleidsnota. Als we dat op sportvlak bekijken, is dat een zeer triest verhaal. Ik citeer : "Voor eigen monocommunautaire sportinfrastructuur zijn er in de begroting 2005 geen afzonderlijke middelen geschreven" en verder : "De geplande investeringen in het Marshallplan uit de vorige legislatuur zijn bevroren." Ook de contracten voor sportinfrastructuur zijn volgens de nota geëvalueerd, maar omdat die worden gefinancierd met middelen uit het Lambermontfonds, is hun voorbestaan onzeker. Dat zijn geen prettige vooruitzichten. Doorheen de nota draagt het collegelid meermaals de samenwerking met onder andere de CoCoF aan als de oplossing voor al deze problemen. Hij geeft wel eerlijk aan dat er in verband met die samenwerking met de andere gemeenschappen, vooral dan wat de middelen betreft, weinig gereglementeerd is, dat een meerjarenplanning ontbreekt en dat de algemene criteria niet operationeel zijn.
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Seyns De modaliteiten voor de samenwerking met de CoCof zal het collegelid in de loop van 2005 bepalen. Wat zullen die modaliteiten zijn ? Het is duidelijk dat hij op de goodwill van de Franstaligen in deze stad moet rekenen, en daarmee hebben we – laat ons eerlijk zijn – eerder negatieve ervaringen. Met andere woorden : de VGC legt het lot van haar sportbeleid in handen van de CoCof, die – dat weet iedereen – niet snel geneigd zal zijn de Brusselse Vlamingen een plezier te doen. Die traditie bestaat al van het moment dat Brussel een derde Gewest werd. Hetzelfde geldt voor de stimulering van de door het collegelid bepleite intergemeentelijke samenwerking op sportgebied. De Brusselse gemeenten voeren een beleid voor de Franstaligen en voor de Vlamingen wordt er amper iets gedaan. Waarom zouden die gemeenten dan ineens gaan samenwerken om te zorgen dat de Brusselse Vlamingen aan sport zouden kunnen doen ? Het is nu al zo dat de Vlaamse sportverenigingen bij het gebruik van de sportinfrastructuur vrede moeten nemen met minder aantrekkelijke uren en dat de Franstaligen én anderstaligen eerst aan beurt komen. Een alternatieve oplossing voor het geldtekort inzake sportinfrastructuur ziet het College in systemen zoals PPS, waarnaar nog onderzoek dient te gebeuren. Op het gebied van sport valt er in Brussel de eerstkomende jaren dus weinig te verwachten. Ook het verhaal over jeugdwerking is al kommer en kwel, de vooruitzichten zijn allesbehalve rooskleurig. Voor de nochtans broodnodige verwezenlijkingen is er geen geld. De VGC wil de samenwerking met de gemeenten stimuleren, maar ook hier zijn de cultuurverschillen bij de subsidiëring van initiatieven opvallend. De Franstaligen hebben zich ter zake anders georganiseerd : ze ontwikkelen liever eigen overheidsinitiatieven, in plaats van particuliere initiatieven te ondersteunen. Het is dan ook grappig in het besluit, volgend op de paragraaf over samenwerking tussen de gemeenschappen, te lezen dat de taalgrens “vaak een denkbeeldige lijn is, een stippellijn die Brussel zigzag doorkruist”. Daarenboven stelt het collegelid – terecht – dat de gemeenten helemaal geen affiniteit hebben met Nederlandstalige jeugdhuizen. Daar is er dus een enorm probleem. Dat mag dan al een correcte analyse zijn, er wordt geen concrete oplos-
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
sing geboden en dat is nochtans net wat bijvoorbeeld de KAJ in Schaarbeek dringend nodig heeft. Het is duidelijk : er is geen groots sport- en jeugdbeleid. Er is geen geld en het collegelid is volledig afhankelijk van zijn Franstalige collega. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de nota weinig concrete zaken bevat. De analyses mogen dan wel juist zijn, oplossingen worden er niet geboden. Dat is niet meer dan logisch, want er is geen geld. Het collegelid zoekt de middelen dan maar door bij de duivel zelf te biechten te gaan. De heer Erik Arckens, Vlaams volksvertegenwoordiger.– Met enige vreugde meld ik u de oprichting van het ‘Steven Vanackerefonds’ dat zal volstort worden op volgende wijze : telkenmale een gemandateerde spreker een vergissing begaat betreffende elementaire regels van het grondwettelijke recht dient een euro te worden gestort in dat fonds. Dat kan gaan om het gebruik van 'Gemeenschap ' als ‘Gewest' wordt bedoeld, om het gebruik van ‘Waals’ in plaats van ‘Franstalig’ enzovoort. Over de bestemming van de gelden blijft de initiatiefnemer in het ongewisse, maar het zal ongetwijfeld gaan om een goed doel. Gisteren liet hij mij echter weten van mij – en waarschijnlijk van de gehele partij – geen gelden te kunnen ontvangen. Waarschijnlijk heeft de zaak-Bracke hem geïnspireerd tot enige voorzichtigheid. Niettemin wens ik mijn collega verder nog veel succes. Gisteren mocht hij trouwens zowel putten uit als storten in het fonds. In de commissie inzake Brussel en de Rand vond ik het nodig het bereikte akkoord over Flagey dat door minister Anciaux werd voorgelegd, te becommentariëren en het co-communautaire karakter ervan in vraag te stellen. Ik vond het vreemd : men valt – letterlijk – in de armen van een minister van de Franse Gemeenschap die enkele maanden daarvoor de vzw Flagey onder druk zette om geen Vlaams geld te aanvaarden. Na maandenlange bedisseling werd een constructie bedacht waarbij de Franstalige Gemeenschap met hetzelfde geld voor de dag komt als Vlaanderen. Ook Brussel deed een duit in het zakje, maar uiteraard niet op culturele basis. Ik heb zo mijn twijfels over het vertrouwen dat minister Anciaux in de Franstalige politici stelt. De minister stelde dat er geen reden was tot paniek : het akkoord was co-communautair en niet bi-communautair. Vervolgens kwam een ‘interessant debat’ op
377
Arckens gang over het verschil tussen beide. Binnen enkele weken kan u op eenvoudige vraag de tekst van de discussie in het Vlaams Parlement bekomen. Het zou goed zijn mocht iedereen die tekst eens lezen. De KVS kwam hier al enkele keren ter sprake, ik ben blij dat ik het debat op gang heb gebracht. Tijdens dit debat heb ik de heer Gérard Mortier onrecht aangedaan en dat wil ik hier rechtzetten. In het Vlaams Parlement heb ik gezegd dat de heer Mortier, als intendant van de Salzburger Festspiele, plots de Vlaamse Leeuw liet weerklinken waarop de spelers hun broek lieten zakken en het publiek hun bloot achterwerk lieten zien. Dat is in feite niet correct, zo liet de heer Josse De Pauw ons weten. Het gebeurde niet tijdens een opera van Mozart, maar in een stuk waaraan de heer De Pauw zelf meewerkte. De Vlaamse Leeuw werd niet gespeeld of gezongen, maar werd gescandeerd. Ook de chronologie had ik fout : het was pas daarna dat de spelers hun broek en onderbroek uitspeelden. Het scanderen gebeurde om het agressieve karakter van ons volkslied in vraag te stellen en de broek werd uitgetrokken om de kwetsbaarheid van de toneelspelers in de verf te zetten. Via Humo stelde de heer De Pauw voor dat ik het laatste persoonlijk ook zou doen. Hoewel ik piano en blokfluit heb gespeeld, ben ik echter geen artiest en ik zal het dan ook niet doen. Tijdens mijn aanvallen op het pseudo-elitaire karakter van de stadstheaters mengde ook de heer Tom Lanoye, voormalig Antwerps stadsdichter en auteur van Kartonnen Dozen, zich in het debat. Hij deed dat aan de hand van een 21 jaar oude tekst van mij waarin enkele zeer bezwarende dingen stonden die ik hier – ik wil niemand nodeloos kwetsen – niet zal herhalen. Het is zonneklaar waar de heer Lanoye deze teksten heeft gehaald. Kort na mijn tweede genadeloze aanval op de KVS liet de heer Marc Spruyt van Blokwatch mij weten te beschikken over alles wat ik ooit gezegd en geschreven heb, alles dat op papier van mij te vinden is. Hij beweerde ook alles gelezen te hebben. Een dag na mijn offensief in het Vlaams Parlement publiceerde de heer Spruyt doelbewust de tekst op zijn webstek. Ik heb op geen enkel ogenblik de behoefte gevoeld, en ik voel die behoefte ook vandaag niet, om
378
via een lezersbrief of via een recht van antwoord te reageren op de aanvallen die niet over de essentie van de zaak gingen, maar tegen mij persoonlijk waren gericht. Ik deed dat in de geest van het Churchilliaanse adagio : “never explain, never complain”. De heer Steven Vanackere, Vlaams volksvertegenwoordiger.– Collegelid Pascal Smet beëindigde zijn uiteenzetting met een verwijzing naar de noodzakelijke samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap. Mijn uiteenzetting moet in dit licht worden gezien. Ik heb de beleidsnota, in bijzonder het gedeelte over cultuur, vergeleken met de beleidsnota van Vlaams minister Bert Anciaux. Ik stel vast dat de VGC-nota enkele kansen laat liggen om in te spelen op wat de Vlaamse Gemeenschap naar voren schuift. Niet noodzakelijk op het niveau van de feiten, maar wat de teksten betreft had men op enkele zaken toch wat dieper kunnen ingaan. Ik geef enkele voorbeelden. De Vlaamse beleidsnota nodigt Brussel uit om “strategieën te ontwikkelen om rond afgelijnde kunst-speerpunten een sterker landelijk en internationaal profiel uit te bouwen, zoals Gent dat bijvoorbeeld doet voor de film”. Dit is een interessant concept : een helpende hand vanuit de Vlaamse Gemeenschap en de vraag om te definiëren waarin we op internationaal niveau kunnen uitblinken, om er vervolgens samen aan te werken. Ik vind dat een interessant idee en het zou goed zijn erop in te spelen. Een ander voorbeeld is het strategisch plan dat de Vlaamse minister van Cultuur met de VGC en met enkele Brusselse cultuurhuizen wil ontwikkelen met het doel “het hart van de Vlamingen te veroveren”. In de eerste plaats gaat het dan over de Vlamingen van buiten dit Gewest. Dit strategisch plan komt in de VGC-nota onvoldoende aan bod komen, de inhoud toont niet aan dat er, samen met de Vlaamse minister van Cultuur, echt aan gewerkt wordt. Het beleidsplan van minister Bert Anciaux spreekt van een convenant over de gemeenschapscentra, waarover ook in de VGC-nota veel wordt gesproken. De nota dringt aan op sterke diversiteit in het landschap ter zake en stelt dat Brussel gewrongen zit in “het spanningsveld tussen een betekenisvolle inhoud geven aan alle buurten en wijken enerzijds
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Vanackere en de onevenwichtige aanzuigkracht van het centrum anderzijds”. Dat zijn intelligente overwegingen en dat zeg ik niet enkel omdat ik in NederOver-Heembeek woon, waar de infrastructuur van het gemeenschapscentrum ondermaats is. Het debat over de gemeenschapscentra – dat heeft het collegelid ook gezegd – moet snel gebeuren, zeker als men hoopt op vers geld vanwege de Vlaamse Gemeenschap. Het zal ongetwijfeld een onderdeel van het kerntakendebat worden. Ook elders in de nota had ik verwijzingen verwacht naar initiatieven van de Vlaamse Gemeenschap. Zo lees ik dat de VGC een “geïntegreerde cultuurdatabank” wil uitbouwen. Ik hoop dat de VGC deze cultuurbank niet zal ontwikkelen naast het al bestaande Cultuurnet Vlaanderen, maar het er in zal integreren. De heer Pascal Smet, collegelid.– Wij waren de eersten om met Vlaanderen op dit vlak samen te werken. De heer Steven Vanackere, Vlaams volksvertegenwoordiger.– Dat is uitstekend en het stelt me gerust. Ik las het echter niet in de beleidsnota, dus ik ben blij dat u het bevestigt. De heer Pascal Smet, collegelid.– Die samenwerking bestond al. De heer Steven Vanackere, Vlaams volksvertegenwoordiger.– In de beleidsnota staat dat u een geïntegreerde cultuurdatabank zal uitbouwen. Indien daarbij de samenwerking expliciet was vermeld, zou ik geen reden tot ongerustheid hebben gehad. Maar dat is nu dus opgehelderd. De voorgenomen uitbouw van een “cultuureducatief netwerk” is, als we de timing bekijken, een verbazend initiatief. Ze komt net op het ogenblik dat de Vlaamse Gemeenschap een evaluatie maakt van haar steunpunten en netwerken, omdat de kostprijs van die bovenbouw niet steeds in overeenstemming is met de behaalde resultaten. Ik wil pleiten voor voorzichtigheid bij de uitbouw van nieuwe netwerken, zeker als – zoals ook collega De Pauw net zei – het ten koste zou gaan van het budget van de cultuurwaardebon.
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
In de VGC-nota staat ook dat Vlaanderen luidop denkt aan een systeem van vrijetijdscheques. Het idee staat echter nergens in het regeerakkoord en evenmin in de beleidsnota Cultuur. Wat men dan precies bedoelt met “luidop denken” weet ik niet. Ook de toon van de twee nota’s is verschillend. Bij minister Anciaux klinkt het zo : “Als uitgangspunt kiezen we resoluut voor een offensieve, positieve benadering, vertrekkend van een geloof in de kracht van – en niet de klacht over – mensen en hun projecten. Deze kracht vinden we bij uitstek in het rijke verenigingsleven dat onze beleidsnota’s verbindt.”. De warmte in die zin spreekt me aan. Die warmte vind ik – met gevoel voor nuance – toch iets minder terug in de VGC-nota, ook al stelt de nota correct dat verenigingen een goede bescherming zijn tegen verzuring. In de VGC-nota wordt regelmatig verwezen naar het primaat van de politiek, ik herken een zekere argwaan tegenover de “belanghebbende organisaties en verenigingen in advieswerkgroepen” en het accent ligt op “een meer wetenschappelijke onderbouw van de inspraak”. Ik hoop dat men rekening zal houden met wat een professionele kracht van een Brussels gemeenschapscentrum recent verklaarde : “Misschien moeten de vrijwilligers – waarvoor ik een lans wil breken – na dertig jaar opnieuw een stem en meer ruimte krijgen in het inhoudelijk debat tegenover de bureaucratisering en de dominantie van de VGC-administratie, waarvan slechts één derde van de personeelsleden in Brussel woont. Hoe kun je het beleid adviseren als je het kloppend hart van een lokale gemeenschap niet aanvoelt of kent ?” Met dit soort overwegingen moet mijns inziens rekening worden gehouden. In het hoofdstukje over volkshogescholen staan waardevolle dingen, maar het is jammer dat de werking van twee Nederlandstalige vormingsinstellingen, dat van de VUB en het Centrum voor Christelijk Vormingswerk, niet langer gesubsidieerd worden door de VGC. Ik onderschrijf wat collegelid Pascal Smet zegt over zelforganisaties. VLD-voorzitter Bart Somers lanceerde hierover een discussie in het Vlaams parlement, waarin hij die zelforganisaties wilde ‘openbreken’. CD&V vindt dat men verenigingen niet moet betuttelen, maar moet ondersteunen. Het is niet aan de politiek om uit te maken wat een goed
379
Vanackere middenveld is en wat niet. De beleidsnota zit ook op de lijn van het respect voor het recht op vereniging. Dat is zeer goed. De beleidsnota bevat enkele zinnen over erfgoed. Ik herhaal wat ik al zei bij de bespreking van de VGC-beleidsnota Erfgoed. De VGC zou er goed aan doen om in te spelen op het initiatief dat de Vlaamse Regering vanaf volgend jaar neemt. De Vlaamse regering zal immers, naar het voorbeeld van Frankrijk en Zwitserland, een Week van de Smaak organiseren. Zoals verwacht werd daarover hier wat lacherig gedaan. Het gaat hierbij echter over een belangrijk initiatief dat verwijst naar levend erfgoed, met dwarsverbanden naar toerisme, educatie, welzijn en gezonde levensstijl. Het zou jammer zijn mocht Vlaams Brussel niet inspelen op deze campagne. Een boeiende passage in de beleidsnota gaat over de kwestie van de Brusselse instellingen die niet kunnen beschouwd worden als uitsluitend behorend tot één Gemeenschap. Recent ondervond ik nog dat het Stripmuseum, het zogenaamde Centrum voor het Beeldverhaal, moeilijkheden ondervindt om steun te krijgen van de Vlaamse Gemeenschap. Zelfs voor een tentoonstelling over iets oerVlaams als ‘Vijftig jaar Jommeke’ werden er geen financiële middelen gevonden. De beleidsnota zegt er niets over. Uit het antwoord van minister Bert Anciaux heb ik echter opgemaakt dat er al een tweetal jaren ook geen subsidies aan het stripmuseum meer worden uitgekeerd vanuit de VGC. Ik vind dat jammer. Wat er ook van zij : de beleidsnota wijst op een verschil in visie tussen Vlaamse Gemeenschap en de VGC over de gewenste sturing voor dat soort instellingen : bi of co-communautair of, om het met een neologisme uit uw beleidsnota te zeggen, transcommunautair. In een nota met concepten als ‘zoekconferenties’, ‘het gebrek aan schaarste’ en de ‘niet-geleidende leegte’ kan de verleiding groot zijn om te zeggen dat dit maar een semantische discussie is. Maar zoals recent bleek uit de oplossing voor het cultuurhuis Flagey, is er wel degelijk verschil tussen bi-communautaire en co-communautaire initiatieven. Bij co-communautaire initiatieven werken de Gemeenschappen, elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, samen. Op bi-commu-
380
nautaire initiatieven wordt dan weer door een officieel tweetalige overheid aangestuurd. Laat ons in dat verband spiegelen aan wat Deng Xiaoping ooit zei. Hij kende Brussel niet maar hij stelde wel : “Het maakt niet uit welke kleur de kat heeft, zolang ze maar muizen vangt”. In cultureel Brussel worden muizen maar gevangen of – beter geformuleerd- men kan er maar aan een duurzaam cultuurbeleid doen, als men vertrekt vanuit een doorleefd respect voor de verschillende gemeenschappen die deze veelzijdige stad gestalte geven. Men begaat soms de vergissing te denken dat een monocommunautair initiatief per definitie ook wel ‘gesloten’ zal zijn. Voorbeelden zoals Ancienne Belgique tonen aan dat men, ook ten aanzien van andere gemeenschappen, wel degelijk een open en warmhartige uitstraling kan hebben. Het is hierbij van geen tel dat men beheersmatig van slechts één overheid, in casu de Vlaamse, afhangt. Het is de uitdaging om dat soort van doorleefd respect ook mogelijk te maken in instellingen die beroep doen op verschillende overheden tegelijkertijd. Ik ben ervan overtuigd dat de VGC daarin ook een stevige rol kan spelen. (Applaus) De heer Pascal Smet, collegelid.– Vooreerst wens ik alle collega’s te danken die op een constructieve manier zijn tussengekomen in dit belangrijke debat. Ik weiger ondertussen het VB voluit het Vlaams Belang te noemen. De tirades van deze partij op de beleidsnota gingen nauwelijks over de inhoud zelf. De heer Dominiek Lootens-Stael.– Deze beleidsbrief bevat immers een aantal fenomenale lacunes. Er mag toch ook eens gesproken worden over wat er niet in staat ? De heer Pascal Smet, collegelid.– Ik stel enkel vast dat het VB of – zo u het hebben wil : het Vlaams Blok- blijkbaar een KVS-trauma heeft opgelopen. Van de vijfentwintig minuten dat het VB aan het woord was, gingen er liefst twintig over de KVS ! Daarover wil ik twee zaken zeggen. Vooreerst ben ik een beetje verbaasd dat de heer Dominiek Lootens-Stael blijkbaar een aantal koninklijke trekjes heeft. Hij staat er immers op dat het adjectief ‘Koninklijk’ overal vermeld wordt. Dit is iets nieuws. Veel fundamenteler is mijn overtuiging dat de politiek de kunst moet mogelijk maken. Politiek moet
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Smet zelf echter niet aan kunst doen. Politici mogen niet bepalen wat kunstenaars moeten doen en laten en welke optredens er al dan niet mogen plaatsvinden. Dit is niet de taak van de politici. Politici moeten zaken mogelijk maken, infrastructuur ter beschikking stellen en ervoor zorgen dat kunstenaars hun programmatie kunnen uitwerken. Ik weiger in een verhaal mee te stappen waarbij politici zich gaan moeien met de inhoud van de kunst. Dit laatste is echter datgene wat het VB precies wil. Dit verbaast me ook niet. Het is immers precies datgene wat de geestesgenoten van het VB in Frankrijk en Oostenrijk gedaan hebben. In deze beide landen zuiverden de geestesgenoten van het VB de bibliotheken uit, sloten ze theaters en veranderden ze de programmaties van de cultuurhuizen. De heer Frederic Erens.– U bent degene die aan uitsluiting en discriminatie doet in de gemeenschapscentra. De heer Pascal Smet, collegelid.– Het VB speelt graag de slachtofferrol, maar eigenlijk is deze partij heel gevaarlijk. Ik ben bijzonder blij dat men dit eindelijk in Vlaanderen begint vast te stellen. Lees de geschiedenisboeken er maar eens op na ! De heer Dominiek Lootens-Stael.– Los van de leugens die collegelid Smet hier verkondigt, ben ik ervan overtuigd dat politici er moeten over waken dat belastingsmiddelen op een nuttige, efficiënte wijze worden aangewend. Dit impliceert dat, als men openbare middelen ter beschikking stelt voor kunst, deze kunst ook door het volk moet gedragen worden. Indien dit niet het geval is, doet er zich een probleem voor. De heer Jan Béghin.– In Brussel zitten alle zalen vol. De heer Pascal Smet, collegelid.– In Brussel zitten alle zalen inderdaad vol. De heer Frederic Erens gebruikte in zijn tussenkomst het woord ‘volksgemeenschap’. Dergelijke terminologie werd in een bepaalde tijdsperiode ook gebruikt. Alles wat niet tot het bloed en de bodem behoort, hoort er niet bij. Ik vind dit een bijzonder gevaarlijke redenering. De heer Frederic Erens.– De heer Pascal Smet hanteert hier een kronkelredenering. Zijn grote
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
voorbeeld is Josef Stalin. Dit weerspiegelt zich overigens in zijn beleid. Het Vlaams Belang heeft het niet over ‘bloed en bodem’. De heer Smet beweert dit alleen maar. En ik behoor inderdaad tot de Vlaamse volksgemeenschap. Ik kom daarvoor uit. De heer Pascal Smet.– Gelet op de hevige reacties van het VB heb ik het blijkbaar bij het rechte eind. Het mes wordt op de juiste manier in de wonde gedraaid. Voor het overige formuleerde het VB eigenlijk weinig opmerkingen. Ter verduidelijking wens ik te benadrukken dat de werknemers van de KVS puik werk leveren. Ik hoop dat ze ook de komende weken, maanden en jaren op dezelfde manier kunnen verder werken. In een nieuw gebouw moeten ze een optimale werking kunnen ontplooien. Ik kan me vinden in de door mevrouw Carla Dejonghe geformuleerde opmerkingen.Voor het lokale cultuurbeleid moeten we inderdaad samenwerken met de lokale schepenen. De zin van het beleidsplan die op deze samenwerking alludeert, wijst er precies op dat we onszelf ook bevragen over wat de VGC allemaal vraagt aan de lokale schepenen. We moeten wel attent zijn voor een bepaalde tendens bij bepaalde Vlaamse schepenen. Jarenlang hebben we ons in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest afgezet tegen de baronieën van de gemeenten en de burgemeesters die zich beschouwden als lokale baronnen. Ik kan me vinden in de lokale cultuurbevoegdheid. We moeten echter oppassen dat sommigen niet de neiging krijgen om de gemeente als het nec plus ultra te gaan beschouwen. Ik herken een dergelijke reflex bij een aantal mandatarissen. Ik stel dit vast en wil hiervoor waarschuwen. Als Vlamingen hebben we er de afgelopen jaren op gewezen dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in feite één stad is. Deze stad heeft weliswaar verschillende wijken en kent verschillende bevolkingsgroepen, maar we mogen niet in deze val trappen. Niemand mag op zijn eigen eilandje, ter verheerlijking van zichzelf, zijn eigen politiek ontwikkelen. Mevrouw Adelheid Byttebier.– Collegelid Pascal Smet laat die mensen precies op een eilandje achter. Hij laat hen eigenlijk in de steek. Nu verwijt hij hen dat ze helemaal alleen pionierswerk uitvoeren.
381
De heer Pascal Smet, collegelid.– Luister toch maar even naar de rest van mijn antwoord ! Ik ben verbaasd dat mevrouw Adelheid Byttebier hier durft te beweren dat wij deze lokale mandatarissen op een eilandje achterlaten. Zowel ikzelf als de VGC-ambtenaren hebben deze lokale mandatarissen enorm goed begeleid en ondersteund. Meer nog : wij hebben aan de Conferentie van Vlaamse Schepenen voorgesteld om de VGC hun secretariaatswerk te laten uitvoeren en om op regelmatige tijdstippen samen te komen met de VGC. De eersten die afwijzend stonden tegenover dit voorstel waren precies deze Vlaamse schepenen zelf. Ze beweerden immers dat de VGC zich niet moest moeien met hun bevoegdheden. De heer Erland Pison.– Misschien moet het karakter van deze Vlaamse schepenen ook eens in vraag gesteld worden. De heer Pascal Smet, collegelid.– Ik ben blij dat er gisteren op een conferentie gesteld werd dat de VGC moet vergaderen met de Vlaamse schepenen. De VGC vraagt dit al jarenlang. Laat ons maar een vergadering beleggen en samenwerken. We mogen niet in de val van de ‘eiland’-strategie trappen. Dit impliceert echter niet dat de Vlaamse schepenen, waar het maar kan, geen lokale accenten mogen leggen. Ik heb daarmee geen probleem. Ik wens er trouwens op te wijzen dat de VGC de stad Brussel geholpen heeft met 300.000 euro voor de KVS. Mevrouw Adelheid Byttebier.– Maar daar hingen financiële middelen, programma’s en doelstellingen aan vast. De heer Pascal Smet, collegelid.– Probeer nu toch eens even te luisteren, mevrouw Byttebier. Mevrouw Marie-Paule Quix.– Men heeft 300.000 euro van de KVS weggenomen om ze te herverdelen over andere Nederlandstalige verenigingen. Men heeft nagelaten om meer geld te vragen. Mevrouw Adelheid Byttebier.– Maak eens een plaatje van de evolutie van de lokale financiële middelen tussen 2000 en 2005. Ik hoop dat we voor de periode 2005-2010 op de steun van collegelid Pascal Smet zullen mogen rekenen.
382
De heer Pascal Smet, collegelid.– We zullen hier wel voor zorgen. De Franstaligen hebben het over Le Parlement bruxellois des francophones. De VGC mag dergelijke terminologie niet overnemen. Ik vraag dan ook aan mevrouw Carla Dejonghe om dit voortaan ook niet meer te doen. Dit is immers fout en zelfs ongrondwettelijk. De voorzitter.– De Franstaligen hebben zelf beslist om deze term te hanteren. De heer Pascal Smet, collegelid.– Ik weet het. Dit betekent niet dat wij, als Vlaamse gekozenen, deze term daarom moeten gebruiken. De officiële, wettelijke terminologie is anders. De voorzitter.– Iedere assemblee kan vrij de gekozen terminologie hanteren. Als men een decreet goedkeurt waarbij men in een naamsverandering voorziet, moet men dit decreet nakomen. De heer Pascal Smet, collegelid.– Dit betekent echter nog niet dat wij die terminologie moeten hanteren. Een term als ‘Communauté Wallonie-Bruxelles’ gebruiken wij toch evenmin. Het Monnaiehuis kost geld. We moeten zoeken naar een oplossing om de bibliotheek er een volwaardige plaats in te geven. We moeten ook zorgen dat er een communicatiecentrum komt voor Vlamingen die in Brussel wonen, voor Vlamingen die Brussel bezoeken en voor toeristen. We maken daar werk van. Het evolueert in de goede richting. Ik hoop over enkele weken voor duidelijkheid te kunnen zorgen. Ik vind niet dat wij RSC Anderlecht moeten steunen. Het is een professionele voetbalploeg. Zij hebben genoeg geld. Ik investeer liever in buurtsport en op lokaal niveau. De opmerking over de cultuurparticipatie van ouderen heeft mij verbaasd. Op bladzijde 14 van de beleidsnota staat identiek hetzelfde. Ik ben het eens met mevrouw Byttebier dat een sterk beleid een wapen is tegen extremisme. In de talrijke beleidsplannen staan wel meetbare doelstellingen. Ik heb ze opgesomd. De beleidsnota
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Smet bevat de krachtlijnen en uitgangspunten van het beleid.
Mevrouw Brigitte De Pauw.– Politici moeten dan wel bereid zijn te luisteren naar wat er leeft. Dat is nu niet altijd het geval. De heer Pascal Smet, collegelid.– Dat klopt.
Ik ben het volledig oneens met de opmerking dat wij mensen zouden schofferen omdat wij vragen durven te stellen. Vragen stellen is ons recht. We zoeken bovendien samen met de betrokkenen naar een oplossing. Ik voel mij alvast nooit geschoffeerd omdat me een vraag gesteld wordt. Schofferen wij de WKMK’s ? De afgelopen jaren lagen sp.a en Groen! samen aan de basis van dit beleid. Alles wat zij doen komt overeen met wat wij voor ogen hadden. Ik geef toe dat onze vragen, samen met de opmerkingen in de pers, de indruk zouden kunnen wekken dat we twijfelen aan hun werking. We hebben dat uitgepraat en zitten nu op dezelfde golflengte. Er is dus geen enkel probleem. Zij erkennen trouwens als eersten dat ze versterkt moeten worden. Omdat de gemeenschapscentra zo belangrijk zijn, laten we drie studies uitvoeren, studies die bedoeld zijn om de centra nog te versterken. Een bedrijf is pas succesvol als het zichzelf op regelmatige basis in vraag stelt. Een succesvol bedrijf moet regelmatig nagaan wat zijn sterke en zwakke kanten zijn, welke mogelijkheden er zijn en waarin de bedreigingen precies schuilen. Dat doen we nu, samen met de gemeenschapscentra. Mijn medewerkers hebben vergaderd met hun vertegenwoordigers.We waren vooraf wel bevreesd voor een moeilijke vergadering, maar uiteindelijk viel alles heel goed mee. Omdat de gemeenschapscentra overtuigd zijn van onze goede bedoelingen zijn ze bereid om mee te werken. Ik weet nog niet wie de audit zal uitvoeren. Daarover beslist het College volgende week. De advieswerkgroepen worden aangepakt in het meerjarenplan, dat er voor deze zomer moet zijn. Ik blijf voorstander van het primaat van de politiek. Dat betekent niet dat de politiek alles weet en beslist. Dat betekent niet dat de politiek niet moet luisteren naar verenigingen. De verenigingen moeten betrokken worden bij het beleid, maar de politiek heeft het laatste woord. Dat betekent concreet dat we moeten samenwerken. Het klopt ook dat we voorzichtig moeten zijn. Op de bewuste debatavond aan de Vlekho heb ik ook gehoord dat er genoeg politici zijn in Brussel. Adviesgroepen zouden daarom niet meer nodig zijn.
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
We onderhandelen met de Vlaamse Gemeenschap en met de stad Brussel over de exploitatiekosten van de KVS. Deze beleidsnota bevat krachtlijnen. Ik had deze beleidsnota kunnen stofferen met grote beschouwingen over beeld, kunst en dans. Misschien moet dat eens op een ander moment. Deze beleidsnota noopt ook tot bescheidenheid. Het is niet in Brussel dat we het grote beleid zullen uitstippelen. De sportdienst moet activiteiten kunnen blijven organiseren. Als de sportdienst niets meer organiseert, valt 50 procent van het Nederlandstalige aanbod weg. Dat cijfer heeft mij ook verrast. Ik zou voorzichtig zijn met te beweren dat de sportdienst dat niet meer mag doen. De sportdienst levert goed werk. Laat ze daarom maar verenigingen ondersteunen. Ik vind ook dat de sportdienst niet de enige organisator mag zijn. We overleggen op dit ogenblik met de Vlaamse Gemeenschap over de cultuurwaardebon. Ik onderhandel binnenkort met Vlaams minister Vandenbroucke die bevoegd is voor de Rand. Ik heb eveneens een afspraak met de gouverneur van Vlaams-Brabant. Het VB merkt op dat er naar oplossingen gevraagd wordt. Van twee zaken één. We zoeken naar oplossingen, en doen dat samen met het middenveld. Alle oplossingen aanbieden in deze beleidsnota, zou niet ernstig zijn. Dat zou betekenen dat ik niet meer luister naar het middenveld. Omdat we samen met het middenveld naar oplossingen zoeken, kan ik die vandaag niet geven. De beleidsnota geeft aan hoe we dat zullen doen. Alle initiatieven zijn van start gegaan. Over enkele maanden komen we met oplossingen. De heer Lootens probeerde in de commissie voor Infrastructuur het openbaar vervoer af te schilderen als een oord waar criminelen de plak zwaaien. De heer Dominiek Lootens-Stael.– Omdat er leugens waren verteld : de cijfers van de heer Smet verschilden van de MIVB-cijfers !
383
De heer Pascal Smet, collegelid.– Ik zou graag hebben dat de woorden van de heer Lootens in het verslag worden opgenomen. De cijfers die ik heb gegeven, had ik van de MIVB gekregen. De heer Lootens had zijn cijfers uit de krant gehaald.
tatiekosten van Bronks worden op 300.000 euro geraamd op jaarbasis. Sommigen hebben het zelfs over 500.000 euro. Laat het ons op 300.000 euro houden. Dat geld is evenmin beschikbaar op de begroting. Er is een budgettair probleem.
De heer Dominiek Lootens-Stael.– Wie heeft die cijfers dan gegeven aan de pers ?
Tegelijk zit de VGC ook in een moeilijke financiële situatie. De VGC kan niet alle beloftes uitvoeren. Misschien heeft de VGC de afgelopen jaren te veel beloftes gedaan of heeft de VGC haar beloftes niet opgeteld. Ik word daar nu mee geconfronteerd en daarom moet ik samen met Vlaams minister Bert Anciaux nagaan wat er mogelijk is.
De voorzitter.– Dit is een discussie die thuishoort in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. De heer Pascal Smet, collegelid.– De heer Lootens schilderde de metro dus af als een oord van verderf waar criminelen de plak zwaaien. Nu doet zijn partij weer alsof bibliotheken oorden van agressie zijn, waar de Vlamingen niet meer zouden durven komen. De heer Frederic Erens.– Ik heb gezegd dat ze er last hadden van amokmakers. Ik wil niet dat collegelid Smet mijn woorden voortdurend verdraait. De heer Pascal Smet, collegelid.– In het verslag zullen we wel lezen wat de heer Erens gezegd heeft. Hij wil opnieuw de indruk wekken dat er alleen maar zware problemen zijn. Ik ontken niet dat er problemen zijn. Ik woon en werk al lang genoeg in Brussel om dat te weten. Wie echter zegt dat mensen niet meer durven komen in de buurt van de bibliotheek overdrijft. De heer Frederic Erens.– Maar dat heb ik niet gezegd ! De heer Pascal Smet, collegelid.– Zoveel te beter dan. Ik heb letterlijk gehoord dat mensen een cursus moeten volgen die hen leert om te gaan met agressie. Soms heb ik hier het gevoel dat ik ook ooit zo een cursus zal moeten volgen. De dag dat ik een afspraak had met de mensen van de Beurs en van Bronks, was niet mijn leukste dag. Ik geef dat toe. Ik kan niet antwoorden op de vraag of het theater al dan niet gebouwd zal worden. Ik wil daar heel eerlijk in zijn. Op dit ogenblik weet ik het echt niet. Op de VGC-begroting is 5 miljoen euro vrijgemaakt voor de bouw van een theater aan de Varkensmarkt. Herberekeningen tonen aan dat de bouw 6,6 miljoen euro zal kosten. Er ontbreekt dus 1,6 miljoen euro op de VGC-begroting. De exploi-
384
Mochten we genoeg geld hebben, dan zouden we het theater zeker bouwen. Ik wil dat dit duidelijk is. Niemand twijfelt aan de goede werking van Bronks, wel in tegendeel. Wij willen absoluut dat Bronks een eigen zaal krijgt in Brussel. (Opmerkingen) Ik wil dit verhaal graag in alle duidelijkheid uiteenzetten, uit respect voor de mensen van Bronks. Ten tweede is de Beursschouwburg op zoek naar een nieuwe identiteit. Ze hebben twee specialisten aangezocht om mee na te denken over een nieuwe invulling voor de Beurs. Op een zeker moment hebben we voorgesteld om Bronks een vaste stek te geven in de Beursschouwburg. Dat zou heel wat problemen oplossen. Het biedt de mogelijkheid om de Beurs uit te bouwen tot een kinderkunstencentrum met internationale reputatie. Bronks kan daar een heel prominente rol in spelen. Het klopt dat we op die manier de volwassenen een plaats afnemen om de kinderen er een te geven, en dat er dan een einde komt aan de Beurs zoals die tot nu toe heeft bestaan. We vragen ons overigens af of de KVS de huidige rol van de Beurs niet gedeeltelijk kan overnemen. Deze mogelijkheid ligt nog steeds ter bespreking. Enkele dagen geleden hadden we leden van de raad van beheer van de Beurs uitgenodigd om het idee voor te stellen. De afspraak was dat dit vertrouwelijk zou blijven. Dat was misschien een beetje naïef. Er is geen enkele beslissing genomen. Het ging er gewoon om eens goed na te denken over deze mogelijkheid en om de voor- en nadelen af te wegen. Ook aan mensen van Bronks hebben we gevraagd deze optie in overweging te nemen. De bedoeling was om het uiteindelijk met zijn allen te
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Smet bespreken en samen een keuze te maken. Voor dat hele proces wilden we rustig onze tijd nemen. Vlaams minister Bert Anciaux en ik beseffen heel goed dat dit idee voor veel mensen, in de eerste plaats de medewerkers van Bronks, schokkend is. Het is heel begrijpelijk dat ze ontgoocheld zijn en zich vragen stellen. Dat viel te verwachten. Als ze die reactie niet hadden gehad, dan zouden ze helemaal geen nieuwe zaal nodig hebben, als u begrijpt wat ik bedoel. In het bijzonder bij Oda Van Neygen kwam de boodschap hard aan. Bronks werkt heel hard en in moeilijke omstandigheden. Al jaren is het gezelschap een zaal beloofd. De recente mededeling is menselijk gezien heel onplezierig. Voor mij was het ook geen pretje om die boodschap over te brengen. We zijn echter niet alleen verkozen om leuke dingen te doen, en per slot van rekening gaat het om geld van de belastingbetaler. We zijn moreel verplicht om alle mogelijkheden te onderzoeken. Een dergelijk onderzoek is niet mogelijk zonder de betrokkenen in te lichten. Zoals gezegd heb ik het volste begrip voor de verbijsterde en verontruste reacties. Ik vraag wel om rustig na te denken over dit voorstel, zodra de schokgolf is weggeëbd. Ons uitgangspunt is alleszins dat Bronks een eigen stek moet krijgen in Brussel. Dat is ook het motief achter ons voorstel : er is namelijk te weinig geld. Ik ben daar eerlijk over. Voor een nieuw theater is er 1,6 miljoen euro nodig, de werking kost nog eens 300.000 euro. De exploitatiekosten van de KVS worden in het maximale scenario geraamd op 1,5 miljoen euro. Die bedragen moeten worden betaald door de VGC, de Vlaamse Gemeenschap en misschien de stad Brussel en zijn niet begroot. De voorbije jaren is het budget voor cultuur met 3 procent geslonken. We kunnen er niet omheen om alle mogelijkheden te onderzoeken die minder kosten en kwalitatief toch evenwaardig zijn. Ik benadruk dat laatste. Minister Bert Anciaux en ik zijn ervan overtuigd dat de omvorming van de Beurs tot een kinderkunstencentrum enorme mogelijkheden biedt en Brussel internationaal een heel grote uitstraling kan geven. Bij ons heeft dit plan echter kunnen rijpen, voor de anderen kwam het als een schok. Eens te meer : er is geen beslissing genomen en ik heb niets dan be-
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
grip voor de ontstelde reacties. Ik herhaal mijn verzoek om het idee in overweging te nemen. Achteraf zullen we dan in overleg een keuze maken. Mevrouw Brigitte De Pauw.– Het antwoord van het collegelid heeft mij enigszins gerustgesteld. Ik wijs erop dat de Beursschouwburg nog maar pas geleden totaal is vernieuwd en opnieuw werd ingericht met een heel andere visie in gedachten. Het interieur is vormgegeven op basis van een straatmodel en niet bepaald kindvriendelijk. De schouwburg is gericht op een stadspubliek. Maar ik laat het over aan de medewerkers van de betrokken organisaties om argumenten in stelling te brengen. Het is een nobel idee om infrastructuur voor volwassenen nu voor kinderen te bestemmen, maar ik weet niet of het personeel van de Beursschouwburg daar zo gelukkig mee zou zijn en persoonlijk zou ik het betreuren als de goede werking van de Beursschouwburg zoals ze nu is, verdween. Het is nu een kwestie van afwachten en nog andere mogelijkheden te bedenken. Zo vraag ik me af, of het niet mogelijk is om de prijs van een nieuw theater te verminderen. De heer Pascal Smet, collegelid.– Het bedrag dat ik u noemde, is de prijs van het herziene en gereduceerde bouwprogramma. Er is al geschrapt in de plannen. Mevrouw Brigitte De Pauw.– Misschien kan er geld worden geput uit het Vlaams Brusselfonds. Wat de exploitatiekosten betreft, lijkt het mij dat de Vlaamse Gemeenschap wel eens haar steentje mag bijdragen, in de hypothese dat de VGC een inspanning doet van 5 miljoen euro om de Vlamingen in Brussel een centrum te bezorgen waar heel veel ouders en kinderen terecht zullen kunnen. Ongetwijfeld geeft de Vlaamse Gemeenschap vergelijkbare subsidies aan theaters in Vlaanderen. Brussel moet een gelijkwaardige behandeling krijgen. De heer Pascal Smet, collegelid.– Dat klopt, maar minister Bert Anciaux en ik hebben afgesproken geen beslissingen meer te nemen waarvan we de factuur naar elkaar doorschuiven. Vergis u niet : Bert Anciaux moet elke week knokken in de Vlaamse regering voor elke frank die naar Brussel gaat. Dat is de teneur in Vlaanderen. Die houding is niet aan bepaalde partijen gebonden, overigens. Antwerpen en Gent onderzoeken met een vergro-
385
Smet tende loep elke uitgave voor Brussel. Vandaar dat we een globale aanpak moeten hanteren en dat ik in voortdurende samenwerking met Vlaams minister Bert Anciaux oplossingen probeer te vinden. Dat is niet meer dan goed bestuur. Mevrouw Adelheid Byttebier.– Ik heb geen antwoord gekregen op mijn voorstel om de schepenen op lokaal vlak te steunen via Stad en Cultuur en daar een formele regeling voor te treffen. Is het collegelid dan tegen de rol van de Vlaamse schepenen terzake ? De heer Pascal Smet, collegelid.– Neen, maar ik vind niet dat Stad en Cultuur dat moet doen. Mevrouw Adelheid Byttebier.– Maar u doet ook geen suggestie voor een andere administratie die deze taak op zich kan nemen. In uw antwoord hebt u tevens de schepenen nog eens een veeg uit de pan gegeven, terwijl zij gewoon roeien met de riemen die ze hebben. Groen! is ervan overtuigd dat er een Vlaams jeugddecreet op lokaal vlak moet komen. Tot zover de onderwerpen waarover we een uitgebreider antwoord hadden verwacht. Wat nu het jeugdtheater betreft : de manier waarop het collegelid zijn inlevingsvermogen probeerde over te brengen op ons, was bijna aandoenlijk. Wat hier gebeurt, tart alle verbeelding. Een investering die werd opgenomen in het regeerakkoord en vastgelegd in de begroting, wordt van de ene dag op de andere geschrapt. Ik ben eigenlijk heel benieuwd wat het collegelid zal doen met al dat uitgespaarde geld, in totaal 5,3 miljoen euro. De heer Pascal Smet, collegelid.– Ik heb niet gezegd dat ik het schrap. We hebben alles op een rijtje gezet en we hebben gezien dat er misschien een
386
andere oplossing mogelijk is. We hebben de mensen van Bronks en de Beurs gevraagd om daar samen met ons over na te denken. Pas wanneer die oefening is gemaakt, zullen we een beslissing nemen. Mevrouw Marie-Paule Quix.– Ik heb met belangstelling geluisterd naar de uitleg over Bronks. Ik had gevraagd om in elk geval een sociaal bloedbad te vermijden en daarop had ik graag nog een reactie gekregen. Het collegelid zegt dat er 5 miljoen gebudgetteerd is binnen de VGC. Ik meen me te herinneren dat men destijds dit project volledig binnen de VGC wou houden. Vlaanderen heeft aangeboden om mee in het project te stappen, maar dit werd geweigerd. Het is daarom niet eerlijk om nu de zwarte piet integraal naar Vlaanderen te schuiven omdat er bijkomend geld nodig is. (Onderbrekingen van mevrouw De Pauw) Er moeten keuzes worden gemaakt. Ik betreur ten zeerste wat er gebeurt met Bronks. De Vlaamse regering heeft beslist dat er moet worden bespaard. Laat ons, indien er geen geld is, naar aanvaardbare oplossingen zoeken. Uit het antwoord van het collegelid heb ik begrepen dat hij de mensen van Bronks en de Beursschouwburg heeft samengeroepen, maar dat er nog geen beslissing werd genomen. Ik vind dat er in elk geval de nodige realiteitszin aan de dag moet worden gelegd. We werken met belastinggeld en indien het er niet is, dan is het er niet. – De bespreking is gesloten. – De vergadering wordt om 12u.20 gesloten.
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Bijlage MEDEDELINGEN VAN HET GRIFFIESECRETARIAAT 1. Ingekomen stukken Beleidsnota (R.v.O., art. 49) Beleidsnota 2004-2009 “Cultuur – Jeugd – Sport”, ingediend door de heer Pascal Smet, collegevoorzitter bevoegd voor Cultuur en Patrimonium – 301 (2004-2005) – nr 1 Doorverwezen naar de plenaire vergadering.
2. Commissievergaderingen Commissie voor Algemene Zaken, Financiën en Begroting – 18 april 2005 – 14u30 – Ontwerp van verordening tot vaststelling van de rekening over het dienstjaar 2003 – 7 (20042005) – nr 1 Verslaggever : de heer Jan Béghin. Algemene bespreking, artikelsgewijze bespreking en stemmingen.
Voorstel van resolutie (R.v.O, art. 45)
Aanwezig : de heren Jean-Luc Vanraes, voorzitter, Jan Béghin, Johan Demol, Dominiek LootensStael, Walter Vandenbossche.
Voorstel van resolutie van mevrouwen Brigitte De Pauw, Marie-Paule Quix en Carla Dejonghe houdende de promotie van Brussel als Kunstenstad – 302 (2004-2005) – nr 1
Commissie voor Onderwijs en Beroepsopleiding – 19 april 2005 – 14u30
Doorverwezen naar de Commissie voor Cultuur, Jeugd en Sport Verslagen
1. Interpellatie van de heer Walter Vandenbossche tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, over de controle van de schoolplicht in de Brusselse scholen en de spijbelpreventie
– Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Cultuur, Jeugd en Sport door mevrouw Carla Dejonghe een ‘Het Poeziëparcours’ – 304 (20042005) – nr 2
2. Interpellatie van de heer Jos Van Assche tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, betreffende nieuwe evaluatiemethodes van leerkrachten in het onderwijs
– Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Algemene Zaken, Financiën en Begroting, door de heer Jan Béghin over het ontwerp van verordening tot vaststelling van de rekening over het dienstjaar 2003 – 7 (2004-2005) – nr 2
3. Interpellatie van de heer Walter Vandenbossche tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, over de controle van de schoolplicht in de Brusselse scholen en de spijbelpreventie
Schriftelijke vragen
Aanwezig :
Schriftelijke vragen werden ingediend door mevrouw Valérie Seyns, de heren Fouad Ahidar, Dominiek Lootens-Stael, Walter Vandenbossche en Jean-Luc Vanraes.
Vaste leden : de heer Fouad Ahidar, mevrouw Carla Dejonghe, de heer Walter Vandenbossche
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Ander lid : de heer Jos Van Assche
387
Verslag van de interpellaties Interpellatie van de heer Walter Vandenbossche tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, over de controle van de schoolplicht in de Brusselse scholen en de spijbelpreventie De heer Walter Vandenbossche, interpellant, stelt dat VGC en Cocof werken aan een samenwerkingsakkoord, waarbij een mogelijk samenwerkingspunt de spijbelpreventie is. Het tegengaan van het spijbelen op school is een actiepunt dat de goedkeuring van de interpellant wegdraagt. Zonder abstractie te willen maken van de maatschappelijke consequenties van spijbelen, wil ziet de interpellant de benadering van dit probleem toch in de eerste plaats gebeuren vanuit het standpunt van het kind en de jongere zelf. Een globale aanpak en sluitende preventieve maatregelen hebben zonder twijfel baat bij een doorgedreven samenwerking tussen de gemeenschappen in Brussel. Maar dergelijke aanpak veronderstelt dat men de problematiek kan benoemen en dus in kaart brengt. In het verleden is gebleken dat het juist dáár schort in Brussel. De reden : een totaal gebrek aan samenwerking tussen het Franstalig en het Nederlandstalig onderwijs. In het voorjaar van 2004 ondervroeg de interpellant de Vlaamse minister van onderwijs naar aanleiding van wilde verhalen in de Franstalige pers : ‘il y avait 3000 élèves dans la nature’, het Franstalig onderwijs schatte dat ongeveer 3000 schoolplichtigen in Franstalig België niet in haar scholen was ingeschreven. Of die dan eventueel in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel terug te vinden waren ? De minister moest het antwoord schuldig blijven. Het Franstalig onderwijs keek ‘bij gebrek aan middelen’ blijkbaar enkel na of ingeschreven leerlingen ook effectief over een rijksregisternummer beschikten. Reden : de federale verdeling van de onderwijsmiddelen op basis van het aantal ingeschreven leerlingen tussen de gemeenschappen. Nakijken of alle bij de federale overheid geregistreerde schoolplichtige minderjarigen ook ergens in een school zijn ingeschreven, deden de Franstaligen niet in Wallonië en niet in Brussel. De Vlaamse Gemeenschap deed die controle wel, zo wist de
388
Vlaamse onderwijsminister, behalve… in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De reden is eenvoudig en daarom ook des te pijnlijker : omdat het rijksregisternummer niet aangeeft tot welke taalrol men behoort (liberté du père de famille), en men dus niet a priori kan uitmaken of een leerling in een Nederlandstalige of Franstalige school thuishoort, controleert men in Brussel gewoon NIET of een schoolplichtige ook effectief zijn schoolplicht vervult. Dat brengt de interpellant tot de volgende vragen aan het collegelid : – Kan het collegelid deze gang van zaken bevestigen ? In hoeverre is dit ook vandaag nog realiteit ? – Erkent het collegelid de nood aan een gezamenlijke ‘controle op de schoolplicht’ door de Franse en Vlaamse gemeenschap in Brussel ? Hoe denkt het collegelid hierover tot een sluitende strategie te komen met de Franse en Vlaamse Gemeenschap ? – Hoe komt men op dit ogenblik in het Brussels Nederlandstalig onderwijs wél tot een omschrijving van de groep ‘spijbelaars’ ? Beschikt het collegelid over cijfermateriaal (aantal spijbelaars) en kan op basis van de huidige analyses worden vastgesteld welke de voornaamste oorzaken van spijbelen zijn ? – In hoeverre verschilt de Brusselse ‘spijbel’realiteit van de Vlaamse en Waalse ? – Welke preventieve maatregelen neemt men vanuit het Nederlandstalig onderwijs in Brussel en welke rol speelt de VGC daarin ? Welke verschillen zijn er met de aanpak aan Franstalige kant ? – Welke samenwerking heeft de VGC qua preventie met de ministeries van onderwijs en externe partners (ocmw’s, gemeenten, politiezones, sociale actoren…), welke samenwerking zal men in de toekomst zoeken ? – Welke resultaten kan de huidige aanpak nu al voorleggen ?
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
– Hoe worden de 114.000 euro voorzien voor de initiatieven op dit vlak van het Brusselse hoofdstedelijk gewest verdeeld over Nederlandstalige en Franstalige projecten ? Vervolgens houdt de heer Fouad Ahidar een tussenkomst. Hij stelt dat de heer Walter Vandenbossche in zijn interpellatie o.m. de spijbelpreventie aan. In dat kader wijst de spreker erop dat misschien best de evaluatie wordt afgewacht die minister Vandenbroucke tegen 30 juni 2005 beloofde, vooraleer maatregelen te nemen. Een mogelijk interessante maatregel lijkt de heer Fouad Ahidar de oprichting van een ‘Centraal Meldpunt Risicojongeren’ zoals dat in Antwerpen sinds 1 september 2003 bestaat. Het Antwerpse Meldpunt beperkt zich niet tot spijbelaars, maar is er ook voor jongeren met grensoverschrijdend gedrag of jongeren die schoolmoe zijn. Het meldpunt overkoepelt de bestaande CLB’s. Dat biedt het voordeel dat je leerlingen kan blijven volgen, ook als ze van school veranderen. Bovendien moeten de leerlingen hun verhaal niet telkens opnieuw doen. De opdracht van het Antwerpse Meldpunt is drievoudig. Ten eerste begeleidt het jongeren dit uitvallen of dreigen uit te vallen. Ten tweede verzamelt het Meldpunt data over onder andere de profielen van risicojongeren. Ten derde verricht het Meldpunt onderzoek over opvangstructuren voor deze jongeren. Daarnaast worden ook begeleidingsmodellen voor scholen inzake spijbelopvolging onderzocht. Is de collegevoorzitter bereid te onderzoeken of een dergelijk Centraal Meldpunt risicojongeren ook voor het Brussels Nederlandstalig onderwijs zou kunnen worden opgericht ? Idealiter zou er ook een gegevensuitwisseling met het Brussels Franstalig onderwijs dienen plaats te vinden. Op die manier kunnen we een leerling steeds blijven volgen, ook als die van het Nederlands naar het Franstalig onderwijs overstapt of omgekeerd. Het is natuurlijk niet zo dat er in Brussel nog niets gebeurt op vlak van spijbelpreventie. Zo is er sinds 2000 een gewestelijk Programma Preventie Schoolverzuim, in het kader waarvan gemeenten preventieprogramma’s voor het Nederlands- en het Franstalig onderwijs kunnen indienen. Ik vind dit een lovenswaardig project, maar zou graag over wat meer informatie beschikken. Zou de collegevoorzitter mij een lijst kunnen bezorgen met de projecten die de laatste jaren werden ingediend en geselecteerd en met per project, de vermelding van de betrokken scholen ?
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Behalve over spijbelen, heeft de heer Vandenbossche het in zijn interpellatie ook over de leerplichtige minderjarigen die niet naar school gaan. Dat probleem moet vanzelfsprekend worden opgelost, stelt de heer Fouad Ahidar. Even belangrijk lijkt mij dat kinderen zo vroeg mogelijk regelmatig naar school gaan. Terzake zijn de ministers Vandenbroucke en Vanhengel het erover eens dat de leerplichtleeftijd tot 5 jaar dient te worden verlaagd. De Vlaamse minister van onderwijs pleit daarnaast voor een vroegtijdige effectieve deelname aan het onderwijs van de meest ontwikkelingsbedreigde kinderen. De spreker vindt dit heel belangrijk om een mogelijke algemene of taalachterstand te voorkomen en heeft terzake volgende vragen en suggesties : – Heeft de collegevoorzitter cijfers omtrent het aantal Brusselse kinderen tussen 3 en 5 jaar die niet of niet regelmatig naar school gaan ? Zoja, wat is het sociaal-economische profiel van de ouders ? – Is de collegevoorzitter van plan maatregelen te nemen om de betrokken ouders te motiveren om hun kind wel of regelmatiger naar school te sturen ? Wat denkt hij van het idee om samen met Kind&Gezin, de vzw Schoolopbouwwerk of andere partners een informatiecampagne voor de ouders op te zetten ? Ideaal gesproken zou een dergelijke campagne samen met de Franstaligen worden opgezet. Men weet immers niet vooraf of ouders van jonge kinderen voor het Nederlands of het Franstalig onderwijs zullen kiezen. De ouders zouden er in deze campagne ook op kunnen worden gewezen dat ze best voor een kinderdagverblijf en een school van dezelfde taalrol kiezen om mogelijke taalachterstand te voorkomen. Wat denkt de collegevoorzitter van deze suggesties ? Collegevoorzitter Guy Vanhengel zal de interpellatie van de heer Vandenbossche deelvraag per deelvraag beantwoorden. Leerplichtcontrole is een bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap voor het Nederlandstalig onderwijs, en van de Franse Gemeenschap voor het Franstalig onderwijs.
389
Voor Vlaanderen, respectievelijk Wallonië, is het relatief eenvoudig : vergelijk de lijst van leerplichtige leerlingen en de lijst van leerlingen die ingeschreven zijn in een school of huisonderwijs genieten. In Brussel ligt het moeilijker : leerplichtige leerlingen kunnen in meerdere systemen (Nederlandstalig onderwijs, Franstalig onderwijs, Europese scholen, huisonderwijs) te vinden zijn. Op dit moment is het inderdaad zo dat een leerplichtige Brusselse leerling die niet ingeschreven is in een school door de mazen van het net kan glippen. De Vlaamse Gemeenschap kan veronderstellen dat die in het Franstalig onderwijs is ingeschreven, en omgekeerd. Het antwoord van gewezen Minister Vanderpoorten hierop : “In de scholen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de leerplichtcontrole op basis van het Rijksregisternummer onmogelijk. Via het Rijksregister kan immers niet nagegaan worden welke taalkeuze het hoofd van het gezin heeft gemaakt. Bijgevolg hebben wij enkel zicht op de leerlingen die in het Nederlandstalig onderwijs in het Brussels hoofdstedelijk gewest les volgen, maar kunnen we deze leerlingen niet refereren aan de totale leerplichtige leerlingenpopulatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Er is geen overleg tussen de administraties van beide gemeenschappen. Enkel de cd-rom met de gegevens van de leerplichtige leerlingen wordt uitgewisseld.” Binnen het departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap evalueert men op dit moment de leerplichtcontrole. Er is inderdaad nood aan een controle op de leerplicht in Brussel (vraag 2), waardoor het duidelijk wordt hoeveel leerlingen in Brussel niet voldoen aan de leerplichtwet. Schoollopen, of in dit geval totaal geen schoollopen, legt immers zware beperkingen op de kansen op een succesvol leven later. Leerplichtcontrole is echter een zaak van de gemeenschappen in dit land : de Vlaamse en de Franstalige Gemeenschap. Het akkoord tussen de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de Cocof is van een andere orde. De persmededeling gaat niet over ‘leerplichtcontrole’, maar over een ‘gemeenschappelijke informatiecampagne tegen het spijbelen’.
390
Spijbelen is iets anders dan leerplicht. Wie in een school ingeschreven is, doch niet komt opdagen en daar geen geldige reden voor heeft, is een spijbelaar. Wie niet ingeschreven is, kan niet spijbelen. Vandaar dat er wel degelijk ‘spijbelcijfers’ zijn voor het Brussels Nederlandstalig onderwijs. Het departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap houdt een overzicht bij van de zware spijbelaars in het secundair onderwijs. Wie op één schooljaar tijd meer dan dertig halve dagen spijbelt, is ‘problematisch afwezig’. (In het deeltijds onderwijs is de norm gezet op twintig halve dagen.) In het schooljaar 2003-2004 waren er in het Brussels Nederlandstalig secundair onderwijs 179 ‘problematisch afwezigen’, waarvan 152 in het gewoon onderwijs, 15 in het deeltijds onderwijs en 12 in het buitengewoon onderwijs. Op basis van meldingen van secundaire scholen heeft het Vlaamse departement Onderwijs een reeks spijbeloorzaken opgelijst. De top 5 ziet er als volgt uit : – Zwakke motivatie m.b.t. school ; – Onmacht van ouders m.b.t. de opvoedingssituatie ; – Familiale problemen ; – Onwil leerlingen t.a.v. school ; – Geen of verstoord contact ouders-school. Let wel, het gaat om meldingen vanuit het standpunt van de school. Hier zijn de meest aangeduide oorzaken leerling – of oudergebonden. Waarschijnlijk zou men een ander resultaat krijgen als men aan de leerlingen (of ouders) zou vragen waarom ze spijbelen. In vergelijking met de Vlaamse cijfers (=Vlaanderen en Brussel) zijn er in het Brussels Nederlandstalig gewoon secundair onderwijs procentueel meer spijbelaars, maar minder dan het Vlaams gemiddelde in het buitengewoon en deeltijds secundair onderwijs. Over spijbelen in het Brussels Franstalig onderwijs, laat staan in Wallonië, zijn geen cijfergegevens gevonden. De maatregelen die de Vlaamse Gemeenschap neemt inzake spijbelpreventie en -opvolging lopen
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
ook in het Brussels Nederlandstalig onderwijs. Zo worden de Brusselse CLB’s betrokken in het opvolgen en begeleiden van jongeren die tien halve dagen afwezig zijn in de loop van een schooljaar. Enkele jaren terug werden de regelgeving rond de registratie en opvolging van afwezigheden verfijnd, dit geldt onverkort ook in het Brussels Nederlandstalig onderwijs. De directie Onderwijs gaat er – net zoals de Vlaamse Gemeenschap – van uit dat een deugdelijk kwaliteitsvol onderwijs waar leerkrachten en leerlingen zich goed voelen, de beste remedie is tegen spijbelen. De VGC-kwaliteitsondersteuning van het Brussels Nederlandstalig onderwijs is dus tevens een spijbelpreventieve maatregel. Ik ben er dan ook van overtuigd dat een goede schoolloopbaan begint in de kleuterklas (of zelfs daarvoor nog). In 2003-2004 liep een campagne ‘elke dag naar school’, gefinancierd vanuit het Impulsfonds voor Migrantenbeleid, wat ouders (en grootouders) op het belang van elke schooldag wees, in het bijzonder op de (eerste) schooldagen na elke vakantie. Andere specifieke spijbelpreventiemaatregelen vanuit de Vlaamse Gemeenschapscommissie worden niet genomen. Wel zijn er acties die zijdelings kunnen bijdragen tot een afstemming thuismilieu (ouders) en school : – Naar ouders toe zijn er inspanningen van Vlaamse Gemeenschapscommissie : de brochure ‘Naar een Nederlandstalige basisschool’ informeert ouders over verwachtingen van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel en biedt directies een ‘kapstok’ om verder op in te gaan ; – Naar minder kansrijke ouders toe, die niet altijd vertrouwd zijn met de onderwijsstructuren en –verwachtingen, heeft het Schoolopbouwwerk haar rol te spelen. De onderwijsgidsen, die een duidelijk overzicht bieden van het aanbod van het Brussels Nederlandstalig onderwijs, worden naar de hele sociale Brusselse wereld gestuurd, waaronder gemeentelijke en politiediensten. Zo kunnen deze diensten kennis nemen van het volledige Nederlandstalig aanbod in Brussel, en eventueel doorverwijzen en/of suggesties doen.
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
Over het Franstalig onderwijs : – In “Le Contrat stratégique pour l’Education est sur les rails” van Marie Arena wordt een groot pleidooi gehouden om de leerachterstanden in het Franstalig onderwijs (die volgens dit contract groter zijn dan in het Nederlandstalig onderwijs) weg te werken door meer inspanningen te leveren om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. – In het Franstalig onderwijs zijn er ook de ‘médiateurs’ van de ‘Service Médiation Scolaire Wallonie-Bruxelles'. Deze dienst moet, en ik citeer : ‘prévenir la violence et le décrochage scolaire dans les établissements d'enseignement secondaire’. De 28 Brusselse medatieurs, verbonden aan 22 secundaire scholen, hebben als taak 'favoriser, conserver ou rétablir le climat de confiance qui doit prévaloir dans les relations entre l'élève, ses parents ou la personne investie de l'autorité parentale, s'il est mineur, et l'établissement scolaire'. (In Brussel zijn mediateurs aan een school verbonden, in Wallonië bestrijkt een mediateur een bepaalde ‘zone’.) Er is dus een belangrijk verschil : in het Nederlandstalig onderwijs krijgen de school en zijn onderwijspartners (CLB) zelf de hoofdrol. In het Franstalig onderwijs is er een schoolexterne dienst op school die dit moet opnemen, waardoor de school zich van deze taak ontheven zou kunnen voelen. In het werkstuk van Minister Aréna wordt deze piste voor een stuk verlaten : de beste spijbelen afhaakpreventiemaatregel is immers een goed kwaliteitsvol onderwijs. Ook het Gewest ontplooit spijbelinitiatieven. – Er zijn de mediateurs scolaires in het kader van het veiligheids- en preventiecontract (zoals in Anderlecht, waar het SteunPunt voor Schoolproblematiek bestaat). – Er is het ‘Programma Preventie Schoolverzuim’ (PPS) van het Gewest, een initiatief dat zich naar de scholen richt. Het PPS, zoals het heet, kan echter slechts operationeel zijn buiten de schooluren. De Vlaamse Gemeenschapscommissie verleent hier logistieke steun, door de communicatie naar de Nederlandstalige scholen, CLB’s, Nederlandstalige schepenen en schepenen bevoegd voor Nederlandstalig onderwijs
391
te ondersteunen. Voor dit gewestelijke project is gemeentelijke medewerking noodzakelijk : de aanvragen en subsidies moeten immers via de gemeente lopen. In 2004-2005 dienden 11 scholen een projectaanvraag in (waaronder geen enkele gemeentelijke Anderlechtse school) . Vanuit de Vlaamse Gemeenschapscommissie zijn er volgende samenwerkingen : – De gidsen met het aanbod van het Brussels Nederlandstalig onderwijs worden verspreid naar de sociale diensten binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. – De VGC verleent medewerking aan het gewestelijke PPS-initiatief, door de informatie te verspreiden naar de Nederlandstalige scholen, CLB’s, Nederlandstalige schepenen en schepenen bevoegd voor Nederlandstalig onderwijs. – In 2003-2004 liep de campagne ‘elke dag naar school’ in samenwerking met het Federaal impulsfonds voor Migrantenbeleid. De rechtstreekse link tussen preventiemaatregelen en spijbelen in het onderwijs is niet eenvoudig te maken. Steeds kunnen tussenliggende factoren een rol spelen. Of bijvoorbeeld de inspanningen van Voorrangsbeleid Brussel, inzake taalvaardigheidsonderwijs die zich manifesteren in een verbeterde taalverwerving, zich over een half decennium zullen vertalen in minder spijbelgedrag in het secundair onderwijs, zal niet eenduidig vast te stellen zijn. Inzake de leerplichtcontrole zal de directie Onderwijs, in het kader van het bestendig overleg met het departement Onderwijs, de evoluties inzake de evaluatie van leerplichtcontrole opvolgen. Vanuit het VGC-CLB wijst men op de rol die gemeentelijke diensten zouden kunnen opnemen in het nagaan of hun leerplichtige inwoners in een school ingeschreven zijn. (In het Vlaams Gewest hebben de gemeenten een dergelijke rol : “De diensten van de Vlaamse gemeenten zullen medewerking verlenen aan de controle op de leerplicht. De Vlaamse regering bepaalt de procedure” (art3 § 4 van de Wet betreffende de leerplicht).) De verantwoordelijkheid in Brussel ligt echter bij de ge-
392
meentelijke overheid, meer bepaald de schepenen van onderwijs of jeugd. Een VGC-accent is het vasthouden aan het belang van ‘elke dag naar school’ in het kleuteronderwijs. (Spijbelen strictu sensu is daar niet mogelijk, omdat er geen leerplicht is.) Het zijn net de meest kwetsbare ouders – ongeacht hun taal – of cultuurachtergrond- die hun kinderen niet of te weinig naar de kleuterklas sturen vandaar dat in de beleidsnota 2004-2009 van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel opgenomen staat : “vanuit de Vlaamse Gemeenschapscommissie wordt er dan ook op federaal niveau aangedrongen om de leerplichtleeftijd te verlagen tot 5 jaar.” Spijbelen wordt dan wel mogelijk in het kleuteronderwijs, maar de kans op leerachterstanden zou hierdoor kunnen worden teruggedrongen. Inzake het Programma Preventie Schoolverzuim zou er – vanuit het Gewest – de mogelijkheid geopend kunnen worden ook “niet-scholen” projecten te laten indienen. Zo kunnen – bijvoorbeeld – ondersteunende diensten een project opstellen. Tot hiertoe blijft het PPS-project immers veelal beperkt tot voor- en naschoolse opvang. De kwaliteit van het Brussels Nederlandstalig onderwijs is geen zaak en bevoegdheid van het departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap en de VGC alleen. Binnen de lijnen die ik reeds heb geschets, wens ik te verwijzen naar de projectgroep “Nederlands in VGC-initiatieven buiten de school(m)uren” die in mijn beleidsnota is aangekondigd . De directie onderwijs kreeg de opdracht om de deskundigheid, verworven in het Nederlandstalig onderwijs en projecten als ‘De Taalspeler’, ruimer aan te wenden. Het is daarbij de bedoeling om ervaringen rond taalstimulering en taalverwerving uit te wisselen tussen de onderwijssector en de andere VGCsectoren. Deze projectgroep, samengesteld uit de VGC-directies Onderwijs, Cultuur, Welzijn en Gezondheid, en de dienst Communicatie van de directie Financiën en Algemene Zaken, werkt een visietekst uit over het “Nederlands als omgangstaal in VGC-initiatieven en in initiatieven die door de VGC worden ondersteund”, samen met een werkplan om deze visie te implementeren in initiatieven. Uitgaande van deze werkgroep zal de Taalspeler tijdens de zomervakantie 2005 een intensievere taalondersteuning uitbouwen op twee speelplei-
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
nen. Dergelijke initiatieven kunnen ook de onderwijstaal voor (een aantal) leerlingen levendiger en aantrekkelijker maken. Wat de tussenkomst van de heer Fouad Ahidar betreft, antwoordt collegevoorzitter Guy Vanhengel dat het installeren van een Meldpunt Risicojongeren naar Antwerps model in het Brusselse hoofdstedelijk gewest moeilijk realiseerbaar is. Door de aanwezigheid van een Franstalig en een Nederlandstalig onderwijsnet zou het Meldpunt moeten ondergebracht worden in de bicommunautaire sector, omdat men niet weet of de spijbelaars in het Nof F-onderwijs ingeschreven zijn. De collegevoorzitter zal in elk geval de vraag voorleggen aan de LOP’s en aan de adviesgroep Onderwijs. Een lijst van de spijbelprojecten zal schriftelijk overgemaakt worden. Alle andere suggesties worden in elk geval verder onderzocht. De heer Walter Vandenbossche concludeert dat er inderdaad een groot cultureel verschil is in de benadering van Franstaligen en Nederlandstaligen met betrekking tot onderwijs en opvoeding. Mede dit verschil doet veel anderstalige ouders kiezen voor Nederlandstalig onderwijs voor hun kinderen. De interpellant pleit ervoor om zowel preventief als curatief te werk te gaan en kwalitatieve keuzes te maken. Hij neemt de suggestie in verband met het gemeentelijk onderwijs mee, maar benadrukt dat de administratieve ondersteuning van het gemeentelijk onderwijs beperkt is in menskracht. In sommige gemeenten denken de schepenen bevoegd voor het Franstalig onderwijs grondig na over de spijbelproblematiek, maar ze kampen met meer urgente problemen zoals de islamisering van sommige schoolgaande jongeren in de puberfase die zich afzetten tegen het pedagogisch project van de onderwijsinstelling. Uit een onderwijsbevraging die de heer Vandenbossche hield bij 1062 personen met grote respons, blijkt dat 89% voor het Nederlandstalig onderwijs kiest omwille van sociaal-economische redenen : de reële kans op een job. De heer Fouad Ahidar denkt dat de keuze voor het Nederlandstalig Onderwijs gemaakt wordt om de latere arbeidskansen te verhogen, maar dat men niet bewust nadenkt over de kwaliteit van het onderwijs. Collegevoorzitter Guy Vanhengel is van oordeel dat dergelijke afweging toch wel een kwaliteitsbeoordeling inhoudt.
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
De commissievoorzitter sluit het incident.
Interpellatie van de heer Jos Van Assche tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, betreffende nieuwe evaluatiemethodes van leerkrachten in het onderwijs De interpellant stelt dat volgens recente persberichten de Vlaamse onderwijsminister overweegt om een nieuw evaluatiesysteem voor leerkrachten in te voegen. Het wordt een systeem waarbij leerlingen de leerkrachten kunnen evalueren, en waarbij leerkrachten na twee slechte evaluaties kunnen worden aan de deur gezet. Dit is uiteraard een gevaarlijk systeem, waarbij regelrechte afrekeningen niet uitgesloten kunnen worden ; en waarbij leerkrachten die zich “sympathiek” weten te maken belangrijker worden dan leerkrachten die op een degelijke en correcte manier lesgeven. Vandaag de dag houden schooldirecties met hun leerkrachten nog gewoon “functioneringsgesprekken” waarbij men kijkt of de leerkracht doet wat van hem of haar wordt verwacht. Als het van de Vlaamse onderwijsminister afhangt zal dat systeem vanaf 1 september 2006 dus vervangen worden door een evaluatiegesprek, waarbij sancties (ontslagen) mogelijk zullen zijn. De interpellant had graag geweten of dit systeem ook in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel zal worden ingevoerd ; en of dit ook per 1 september 2006 zal gebeuren. Hoe zal zulks praktisch worden georganiseerd ; en vooral : hoe zal vermeden worden dat dit toch wel pseudo-progressief systeem niet zal vervallen in misbruiken en afrekeningen ? Hoe staat de Collegevoorzitter tegenover dit systeem ? Werd hierover reeds overleg gepleegd met de betrokken leerkrachten en directies in Brussel ?
393
Collegevoorzitter Guy Vanhengel antwoordt dat de Vlaamse Gemeenschap inderdaad een nieuwe evaluatieprocedure voert in het onderwijs in. Dat blijkt niet alleen uit recente berichtgeving, maar ook uit Vlaamse regelgeving sedert 1998. De modellen voor functieomschrijvingen en de aanbeveling om functioneringsgesprekken te houden waren er reeds eerder. Dit schooljaar (20042005) werden in het secundair onderwijs functieomschrijvingen voor personeelsleden ingevoerd. Een volgende stap is dat, vanaf 1 september 2006, er formele evaluatiegesprekken komen. Daarin wordt formeel getoetst of het personeelslid in kwestie op een goede manier uitgevoerd heeft wat verwacht werd. Het is de bedoeling dat een ‘onvoldoende’ wordt gesanctioneerd. Het zal echter steeds de directeur zijn die een leerkracht evalueert. Een systeem waarbij ‘leerlingen leerkrachten evalueren’ wordt niet opgelegd. Uiteraard kan de directie, wanneer hij of zij informatie verzamelt om een functioneringsgesprek of evaluatiegesprek voor te bereiden, eens zijn of haar oor te luisteren leggen bij de leerlingen van de school. Maar dat gebeurt ongetwijfeld nu ook al in het Brussels Nederlandstalig onderwijs, zowel als in Vlaanderen. Het gaat immers om het goed functioneren van een school, waarin leerlingen, leerkrachten, ouders én directie zich goed moeten voelen om goed te presteren. Wanneer dit evaluatiesysteem wordt ingevoerd in het Vlaamse onderwijs, geldt dit automatisch ook voor het Brussels Nederlandstalig onderwijs. Bij het opzetten van de Vlaamse regelgeving heeft er overleg met de vakbonden plaatsgevonden. VGCoverleg met Brusselse directies en leerkrachten is hier niet aan de orde.” Bijkomend vraagt interpellant Jos Van Assche of de bevraging van de leerlingen een doorslaggevend element kan vormen in de evalutie van de directie ? Collegevoorzitter Guy Vanhengel antwoordt dat een evaluatie van een leerkracht niet kan worden losgezien van de leerlingen (prestaties, algemene vooruitgang). Indien een bevraging van leerlingen nodig is om daar zicht op te krijgen, KAN dit maar het is geen verplichting. Dat de bevraging van de
394
leerlingen alleen doorslaggevend kan zijn, is mogelijk, maar weinig waarschijnlijk. De commissievoorzitter sluit het incident.
Interpellatie van de heer Walter Vandenbossche tot de heer Guy Vanhengel,collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, over de controle van de schoolplicht in de Brusselse scholen en de spijbelpreventie In ons land groeit 7,7 procent van de kinderen op in gezinnen met een inkomen dat onder de helft van het nationale gemiddelde ligt, zegt interpellant Walter Vandenbossche. Dat blijkt uit een rapport van Unicef dat door de media werd bekendgemaakt. Door de lage tewerkstellingsgraad en het grote aantal eenoudergezinnen, dreigt de kinderarmoede in ons gewest hoger cijfers te bereiken. Armoede is meer dan alleen een financieel gegeven : het gebrek aan sociale en culturele activiteiten, aan een eigen ruimte voor kinderen en aan optimale omstandigheden voor een succesvol leerproces, zijn ook vormen van armoede. In het Vlaams regeerakkoord en de beleidsnota van Minister Vandenbroucke is de kosteloosheid van het onderwijs manifest, dit impliceert dat “basisonderwijs voor ouders kosteloos moet zijn voor alles wat te maken heeft met het bereiken van de eindtermen en het nastreven van de ontwikkelingsdoelen”. De kosteloosheid van het onderwijs is nergens terug te vinden in de beleidsnota van Collegevoorzitter Vanhengel ; nochtans is de betaalbaarheid van het onderwijs een probleem voor een groot aantal ouders in ons gewest. Armoede kan het onderwijs bemoeilijken en het leerproces van kinderen beïnvloeden ; het succes op school kan niet losgekoppeld worden van het welzijn van leerlingen en de financiële situatie van het gezin. De vragen aan de collegevoorzitter zijn : – Beschikt de Collegevoorzitter over concrete cijfers over de (on)betaalbaarheid van het Nederlandstalig onderwijs bij arme gezinnen ?
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
– Bestaan al initiatieven vanuit de VGC om het onderwijs voor arme kinderen betaalbaar te maken ? – Welke maatregelen nemen de scholen in verband met dit probleem ? Worden die maatregelen door de VGC gesteund ? – Denkt de Collegevoorzitter aan een globale aanpak van de problematiek van de onbetaalbaarheid van het onderwijs bij arme gezinnen ? – Is er overleg met de Vlaamse Minister van Onderwijs omtrent de kosteloosheid van het onderwijs die in het Vlaams regeerakkoord staat ? Collegevoorzitter Guy Vanhengel zegt dat er zich inderdaad een groeiend probleem van sociale achterstelling aandient in het onderwijs, hoewel hij aanmaant voorzichtig om te springen met de cijfers die vrijgegeven worden in verband met het inkomen van gezinnen : inkomens afkomstig uit ‘de grijze zone’ worden niet mee vermeld. Uiteraard heeft onderwijs een functie tot opvoeden en voorbereiden op een betere toekomst en dit voor alle leerlingen, ongeacht hun sociale of culturele achtergrond. De overheid heeft immers als één van zijn belangrijkste opdrachten ervoor te zorgen dat alle burgers de kans krijgen deel te nemen aan de samenleving. In tegenstelling tot kenmerken zoals afkomst, sexe, geloof, huidskleur of woonplaats moeten kenmerken zoals belangstelling, ambitie en talent de toegangscriteria zijn voor een toekomstige positie in de samenleving. In mijn beleidsnota is dit trouwens één van de belangrijke redenen geweest om o.a. aandacht te besteden aan het Nederlands Taalvaardigheidsonderwijs. Een goede opleiding is immers het beste toegangskaartje voor een goede positie in de maatschappij. Onderwijs is dé hefboom die sociale mobiliteit mogelijk maakt. Het onderwijs is in onze complexe maatschappij van essentieel belang voor het voortbestaan en de ontwikkeling van de samenleving, voor de economie en de arbeidsmarkt, voor het evenwicht in de sociale verhoudingen en de kansen in de toekomst op het vlak van werk en inkomen. Het recht op onderwijs maakt deel uit van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. In de praktijk vertaalt de Belgische grondwet dit prin-
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
cipe in verplicht en kosteloos basisonderwijs. Het principe van kosteloosheid is als dusdanig nochtans niet in de grondwet opgenomen. Toch ligt het mee aan de basis van het Schoolpact van 1958. Het is tevens een tegenwicht voor de leerplicht. De kosteloosheid van het onderwijs wordt volgens de Grondwet in artikel 24 toegespitst op de “toegang” tot het onderwijs. Artikel 12 van de schoolpactwet bepaalt verder dat alle onderwijs met volledig leerplan kosteloos is en dat op geen enkele manier direct of indirect schoolgeld kan gevraagd worden. Het arrest van het Arbritagehof van 2 april 1992 verduidelijkt de term “kosteloos” en bepaalt dat kinderen en jongeren toegang tot het onderwijs moeten krijgen op basis van hun aanleg en wensen. De school mag wel een bijdrage vragen voor didactisch materiaal of voor bepaalde noodzakelijke activiteiten. Het spreekt natuurlijk voor zich dat bij het begin van het schooljaar hier duidelijk door de school met de ouders wordt over gecommuniceerd en overlegd. Een gelijk recht op toegang tot het leerplichtonderwijs, en overheidswaarborgen in de zin van bekostiging naar algemene maatstaven en het voorschrijven van een minimumkwaliteitsniveau zorgen slechts voor een formele gelijkheid. Doordat er maatschappelijk geconditioneerde verschillen bestaan (socio-economische positie en etnisch-culturele achtergrond van het gezin), moeten er echter meer inspanningen gebeuren door de overheid dan alleen de toegang tot het onderwijs garanderen voor elkeen. Tijdens het schoollopen van de leerplichtigen kan de overheid immers ook inspanningen leveren om de kostprijs van het onderwijs te verlagen. Ik zal hier later verder op ingaan door een beschrijving te geven van de inspanningen die wij vanuit de VGC reeds hebben genomen. Toch is het onmogelijk de kosteloosheid op een exacte wijze te definiëren. De grens is zeer moeilijk te trekken tussen strikte studiekosten, andere kosten voor de intellectuele, fysieke en artistieke ontwikkeling van kinderen en kosten in de marge van het onderwijs. Moet men bijvoorbeeld het schooluniform tot de studiekosten rekenen en de gewone schoolkledij niet ? En wat met de meerdaagse schooluitstap-pen ? De deelname eraan is weliswaar officieel niet verplicht, maar niet deelnemen bemoeilijkt de sociale integratie van de kinderen.
395
Daarom is, spijtig genoeg, het als kosteloos omschreven onderwijs niet altijd gratis. Anderzijds wil/zal de huidige Vlaamse regering, volgens hun beleidsnota, maatregelen nemen om het lager onderwijs, jaar na jaar en beginnend met het zesde leerjaar, kosteloos te maken. Het ligt dan ook voor de hand dat deze maatregelen ook gelden voor het Nederlandstalig lager onderwijs in Brussel, wat impliceert dat ik deze optie niet moest opnemen in mijn beleidsnota. Een kwestie van “ere wie ere toekomt”. Om op de concrete vragen terug te komen, er bestaan geen concrete cijfers over de (on)betaalbaarheid van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel bij kansarme gezinnen. Sinds geruime tijd heeft de VGC aanvullende maatregelen ontwikkeld om achterstanden, voortvloeiend uit exogene factoren (socio-economische), te compenseren : 1. Het urgentiefonds van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. De voorbije legislatuur trok de VGC 17,4 miljoen € uit om versneld dringende bouw- en verbouwingswerken te laten uitvoeren in het Nederlandstalig onderwijs te Brussel. Van 2005 tot 2009 zal de VGC opnieuw 18 miljoen € vrijmaken voor renovatiewerken aan schoolinfrastructuur in het Nederlandstalig vrij, officieel gesubsidieerd en Gemeenschapsonderwijs in Brussel. Voor scholen met hoge GOK-concentratiegraden (cf. Sint-Mariaschool, Schaarbeek) kan de tussenkomst in de subsidiëring van de bouw- en renovatiekosten oplopen tot de totaliteit van de subsidieerbare kosten. 2. Voorrangsbeleid Brussel (VBB). De VGC trekt in 2005 300.000 € uit (bovenop de inspanningen van de Vlaamse Gemeenschap) voor de ondersteuning en begeleiding van het Brussels Nederlandstalig basisonderwijs door ‘Voorrangsbeleid Brussel’. 3. Taalvaart. De VGC zet een team in van een 30-tal logopedisten en andere deskundigen om de verwerving van Nederlandse taalvaardigheid te bevorderen. In de begroting is hiervoor 1.023.000 € voorzien.
396
4. Het Schoolinterventieteam. De VGC zette een ‘Schoolinterventieteam’ op dat kleine(re) herstellingen aanpakt en aanpassingswerken uitvoert in het Nederlandstalig onderwijs. 5. Het gevelplan. De VGC stelt jaarlijks 1.000.000 € ter beschikking van Nederlandstalige scholen in Brussel, die hun gevel willen renoveren en herstellen. 6. Subsidies voor onderwijs De VGC keert jaarlijks onder verschillende noemers subsidies uit voor het Nederlandstalig Onderwijs te Brussel voor o.a. subsidie voor extra-muros activiteiten (174.000 €), subsidies voor begeleidingsprojecten (316.000 €), subsidies voor deelname aan educatieve activiteiten (125.000 €), subsidies aan verenigingen werkzaam in het onderwijs (134.000 €), subsidies voor projecten (50.000 €), subsidies voor naschoolse opvang (198.000 €) en diverse subsidies (100.000 €). Bij het toekennen van o.a. de subsidies voor extra-muros activiteiten is één van de belangrijkste criteria voor toekenning het feit dat alle leerlingen, onafgezien van hun financiële toestand, kunnen deelnemen van de klas of school. – Vanuit de Vlaamse Gemeenschap worden er eveneens maatregelen genomen op het vlak van de personeelsformatie die specifiek beantwoorden aan de Brusselse situatie. (Brusselnormen) – De berekening voor de Gok-ondersteuning is voor Brussel voordeliger dan voor de rest van Vlaanderen. (factor 1.5 voor Brussel) Het oprichten en behouden van scholen en vestigingsplaatsen is nog een voorbeeld waar Brussel extra mogelijkheden krijgt in vergelijking met Vlaanderen. – de scholen kunnen (en doen dit meestal) zelf actief rekening houden met de “financiële” draagkracht van hun leerlingen bij o.m. het aanbieden van didactisch materiaal, de organisatie van schoolse en buitenschoolse activiteiten. Om maar één voorbeeld te geven : een “openluchtklas” aan zee of in de Ardennen is even gezond
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
en leerrijk als een skiklas in Oostenrijk of Zwitserland … ;
Plaatsvervanger : mevrouw Carla Dejonghe Afwezig : de heer Erland Pison
– vermits de Vlaamse regering een globale aanpak voorziet van het kosteloos maken van het onderwijs, ook het Nederlandstalige in Brussel, zal de VGC hier niet onmiddellijk initiatieven nemen t.a.v. kansarme gezinnen in de hoofdstad. Trouwens, de VGC is bevoegd voor instellingen en diensten, niet voor personen. De commissievoorzitter sluit het incident.
Commissie voor Cultuur, Sport en Jeugd – 20 april 2005 – 9u00 Agendapunt 1 Het Poëzieparcours : – doelstellingen en wijze van aanpak – selectiecriteria voor de afbakening van de wijken Sprekers : – Het Beschrijf : – mevrouw Brigitte Neervoort, algemeen coördinator – mevrouw Hay-Chay Jiang, projectmedewerker – Collegelid Pascal Smet, bevoegd voor Cultuur en Patrimonium Agendapunt 2 Interpellatie van de heer Walter Vandenbossche tot de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur en Patrimonium, betreffende de ondersteuning van sportbeoefening voor Brusselaars
Verslag van de interpellatie Interpellatie van de heer Walter Vandenbossche tot de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur en Patrimonium, betreffende de ondersteuning van sportbeoefening voor Brusselaars Sport is gezond, daar twijfelt haast niemand aan. Sport en lichaamsbeweging moeten daarom gestimuleerd worden. Toch blijkt uit de Belgische gezondheidsenquête van 2001 dat van alle Belgen de Brusselaars het minst aan lichaamsbeweging doen. Dit zou vooral te wijten zijn aan verstedelijking. In de hoofdstad besteden mensen minder tijd aan lichaamsbeweging dan in de landelijke en semi – stedelijke zones. En in het Brussels Gewest blijken bovendien alle indicatoren in verband met lichamelijke beweging minder goed te scoren bij personen met een niet – Europese nationaliteit dan bij Belgen en niet – Belgen met een Europese nationaliteit. In Vlaanderen wordt duidelijk meer gesport dan in de rest van België. Zeventien procent van de Belgen ouder dan vijftien doet in zijn vrije tijd wekelijks minstens vier uur aan intensieve lichaamsbeweging. Drieëndertig procent doet minstens eens per week een lichamelijke inspanning die voldoende zwaar is om ervan te transpireren. De interpellant stelt de volgende vragen : – Wat is de mening van het Collegelid over deze negatieve resultaten van Brussel op vlak van sport ? – Wat werd gemeten in deze gezondheidsenquête en op waarop baseert men zich bij het meten van de Brusselse sportbeoefening ?
Aanwezig :
– Welke zijn de beleidslijnen van de VGC wat betreft sportbeoefening in Brussel ? Worden er extra inspanningen gedaan vanuit de VGC in het licht van de negatieve resultaten van de enquête, zo ja, welke ?
Vaste leden : mevrouw Brigitte De Pauw, voorzitter, de heer René Coppens, mevrouwen MariePaule Quix en Valérie Seyns
– Is het Collegelid van mening dat sportbeoefening door Brusselaars gepromoot moet worden ? Zo ja, op welke wijze ? Wat doet de
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
397
VGC omtrent buurtsportaccommodatie ? Worden sportclubs ondersteund door de VGC ? Zo ja, op welke manier ?
Het is niet meer vanzelfsprekend dat er verder inspanningen gedaan worden om de Brusselaars tot meer sportbeleving aan te zetten :
– Welke initiatieven onderneemt de VGC om jongeren op jonge leeftijd via het onderwijs in contact te brengen met sport ? Bestaan er initiatieven die jongeren uit lagere klassen een kans geven om deel te nemen aan sportbeoefening ?
– Primordiaal is de ondersteuning van sportclubs. Momenteel krijgen de erkende sportclubs zowel een werkingssubsidie als een huursubsidie. De club kan extra subsidies ontvangen voor bijzondere sportprojecten, de organisatie van sportkampen en kadervorming enz.
– Is er sprake van samenwerking en overleg met COCOF en de Brusselse gemeenten ?
Momenteel wordt gesleuteld aan de subsidiereglementen om de sportclubs aan te moedigen hun aanbod nog kwaliteitsvoller te maken.
– In welke mate zijn de inspanningen van de VGC complementair met die van de Vlaamse regering en de Brusselse regering ? Welk overleg bestaat er hier en wat zijn daarvan de resultaten ? In hoeverre beantwoorden de initiatieven in het kader van BELIRIS met betrekking tot sportinfrastructuur aan de prioriteiten in het sportbeleid van de VGC ? Collegelid Pascal Smet bevoegd voor Cultuur en Patrimonium antwoordt dat de gezondheidsenquête waarvan sprake de tweede Belgische gezondheidsenquête betreft, uitgevoerd door de afdeling Epidemiologie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Het veldwerk vond plaats in 2001 bij middel van interview. In de enquête werd gepeild naar een groot aantal thema’s die werden gekozen in functie van de algemene doelstellingen van de volksgezondheid en de internationale aanbevelingen. De thema’s zijn gegroepeerd in vijf grote groepen : gezondheidstoestand, leefstijl, preventie, medische consumptie en gezondheiden samenleving. Lichaamsbeweging wordt behandeld als onderdeel van het thema ‘leefstijl’. Er werden 12.111 personen via een gestructureerd interview aan huis bevraagd. Hoeveel personen er in Brussel bevraagd werden is niet duidelijk. Het resultaat is inderdaad dat in Brussel minder aan lichaamsbeweging gedaan wordt dan in semistedelijke en landelijke gebieden. Dit is evenzeer het geval in de grote steden van het Vlaams Gewest. Het is een gegeven dat daar waar de urbanisatiegraad stijgt, het tekort aan lichaamsbeweging toeneemt. Het is dus logisch dat Brussel, dat Brussel, waar de urbanisatiegraad het hoogst is, er minder aan lichaamsbeweging gedaan wordt.
398
– Een goede samenwerking bestendigen en/of uitbouwen met andere overheden zowel op Vlaams niveau als gewestelijk en gemeentelijk niveau, is zeker op sportvlak een beleidspunt. Met de Cocof wordt momenteel overlegd in functie van een kadaster en een cartografie van de Brusselse sportinfrastructuur, evenals omtrent de besteding van de gewestelijke investeringsgelden voor gemeentelijke sportinfrastructuur. De eigen middelen van de VGC voor sportinfrastructuur zullen deze legislatuur erg beperkt zijn. Enkel het urgentiefonds biedt perspectieven voor schoolinfrastructuur. – Het overleg met Vlaanderen verloopt voornamelijk via BLOSO. Aangezien de VGC-sportdienst door Vlaanderen erkend en gesubsidieerd wordt, is het logisch dat het VGC-sportbeleid ook rekening houdt met en grotendeels afgestemd wordt op het Vlaams sportbeleid. – De VGC werkt ook aan de uitbouw van een zo groot mogelijk kwalitatief sportaanbod : enerzijds door initiatieven van derden aan te moedigen en zo veel mogelijk te ondersteunen en anderzijds complementair zelf sportinitiatieven te nemen. Hierbij worden zo veel mogelijk partners betrokken. Op gemeentelijk vlak de sportclubs, de gemeente, het gemeenschapscentrum, de scholen enz. – In het sportpromotieplan 2005 van de VGC is een overzicht van de acties voor 2005 opgenomen. – De promotie van de naschoolse sportbeoefening is van groot belang. Initiatieven zoals het Kick-project in Anderlecht en de VGC-spor-
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
tacademies zijn ideaal om kinderen op jonge leeftijd in contact te brengen met de sport. – De VGC-sportdienst speelt tevens een grote rol in de uitbouw van gemeentelijke scholensportdagen, de werking van de stichting Vlaamse Schoolsport in Brussel, de uitbouw van lokale sportkampen, sportlessenreeksen enz. – De Brusselse regering gaf de opdracht de ministers Smet en Kir om een kadaster op te stellen van de Brusselse sportvoorzieningen, met het oog op een betere afstemming en coördinatie. Bovenstaande opsomming geeft de inspanning, maar meteen ook de beperkingen aan van de Vlaamse Gemeenschapscommissie om de Brusselaar aan het sporten te krijgen. De beleidsnota Cultuur – Sport – Jeugd bevat een aantal aanzetten om die inspanningen te optimaliseren. Het collegelid denkt dat de VGC daar vooral moet mikken op een verhoogde participatie van leerlingen aan para-en postscolaire sportactiviteiten. Het lijkt hem evenwel dat de resultaten van die inspanningen alleen geen of nauwelijks invloed zullen hebben op de volgende gezondheidsenquête. Die zullen wel mee bepaald worden door de mate waarin Brussel erin slaagt om Brussel terug te geven aan voetgangers en fietsers.
get uittrok voor de renovatie en aanpassingen van bestaande sportinfrastructuur. Het lijkt de spreker raadzaam eens te laten natrekken of er voldoende evenwicht is in de gebruiksmogelijkheid die geboden wordt aan Nederlandstalige en Franstalige sportclubs. Wat het gebruik van de sportinfrastructuur van scholen door sportverenigingen aangaat, wijst de spreker er op dat de nazorg het grootste struikelblok vormt. Een mogelijke oplossing ligt in het invoeren van een financiële garantie om er zeker van te zijn dat de lokalen netjes achtergelaten worden na gebruik door een sportclub. Heeft de VGC hier geen taak van serviceverlening ? Collegelid Pascal Smet antwoordt dat hij de eerste bemerking zal verwerken in het opstellen van het ‘sportkadaster’. Op de vraag naar serviceverlening door de VGC voor het opruimen van sportlokalen in scholen na gebruik door sportclubs, zegt het collegelid dat hij daar niet wenst op in te gaan. Hij kiest ervoor om de sportclubs voor hun verantwoordelijkheid te stellen en om van een financiële garantie de regel te maken om zeker te zijn dat lokalen netjes en verzorgd achtergelaten worden na gebruik door sportclubs. De commissievoorzitter sluit het incident.
De heer Walter Vandenbossche, interpellant, merkt op dat de vorige Brusselse regering een flink bud-
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005
399
Trefwoordenregister Actualiteitsvraag Zie Bronks Beleidsnota “Cultuur - Sport - Jeugd” Bespreking, blz. 361 Bericht van verhindering, blz. 359 Bronks Huisvesting, blz. 372 Motie van overeenstemming Bespreking, blz. 361 Hoofdelijke stemming, blz. 361 Ontwerp van verordening - rekening 2003 Algemene bespreking, blz. 359 Artikelsgewijze bespreking en stemmingen, blz. 359 Hoofstedelijke stemming, blz. 360 Spoedbehandeling, blz. 359
400
Raad van de VGC Integraal Verslag Nr. 12 22 april 2005