VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD ZITTING 2012-2013
Nr. 12
INTEGRAAL VERSLAG Vergadering van vrijdag 24 mei 2013 Ochtendvergadering
INHOUD ONTWERPEN VAN VERORDENING (R.v.O., art.43 en 44) ..................................................... 3 Ontwerp van verordening houdende een overkoepelend kader voor VGC-subsidies voor Welzijn – Stuk 506 (2012-2013) - Nrs.1, 2 en 3 Algemene bespreking ............................................................................................................3 Sprekers : Carla Dejonghe,verslaggever, Brigitte Grouwels,collegelid, Elke Roex, Greet Van Linter, Brigitte De Pauw, Walter Vandenbossche ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN .................................................................11
Ontwerp van verordening houdende een overkoepelend kader voor subsidies binnen het beleidsdomein Gezin – Stuk 507 (2012-2013) - Nrs.1, 2 en 3 Algemene bespreking ..........................................................................................................13 Sprekers : Carla Dejonghe,verslaggever, Brigitte Grouwels,collegelid, Elke Roex, Greet Van Linter, Dominiek Lootens-Stael ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN .................................................................16
-2Ontwerp van verordening houdende de wijziging van de verordening houdende de oprichting van een begrotingsfonds kinderdagverblijven – Stuk 508 (2012-2013) - Nrs.1, 2 en 3 Algemene bespreking ..........................................................................................................17 Sprekers : Carla Dejonghe,verslaggever, Elke Roex, Greet Van Linter, Brigitte Grouwels,collegelid, Jef Van Damme, Walter Vandenbossche ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN .................................................................21
ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O., art.61) ...............................................................................22 van mevrouw Elke Roex aan mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin, Media en Patrimonium, betreffende de basisfinanciering voor personen met een handicap in Brussel
INTERPELLATIES (R.v.O., art. 62) ..................................................................................... 23 van mevrouw Bianca Debaets tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende het behalen van de eindtermen door Nederlandstalige leerlingen in Brusselse scholen Sprekers : Bianca Debaets, Jef Van Damme, Dominiek Lootens-Stael, Paul De Ridder, Guy Vanhengel,collegevoorzitter van mevrouw Elke Roex tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende het beroepenhuis Sprekers : Elke Roex, Guy Vanhengel, collegevoorzitter
VRAGEN (R.v.O., art. 59) ....................................................................................................33 van de heer Jef Van Damme aan de heer Bruno De Lille, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Ambtenarenzaken, betreffende de werking van de adviesraad Cultuur en andere adviesraden van de heer Jef Van Damme aan de heer Bruno De Lille, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Ambtenarenzaken, betreffende het zwembad van de VUB
BIJLAGEN ..... ...................................................................................................................... 39
TREFWOORDENREGISTER ...................................................................................................41
-312e vergadering
Vergadering van vrijdag 24 mei 2013 OCHTENDVERGADERING De vergadering wordt om 9.38 uur geopend. Voorzitter: De heer Jean-Luc Vanraes
Ontwerp van verordening houdende een overkoepelend kader voor VGC-subsidies voor Welzijn – Stuk 506 (2012-2013) - Nrs.1 tot 3 Algemene bespreking Mevrouw Carla Dejonghe, verslaggever.- De commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin besprak tijdens haar vergadering van 22 mei 2013 het ontwerp van verordening houdende een overkoepelend kader voor VGC-subsidies voor Welzijn. Collegelid Brigitte Grouwels benadrukte dat de ontwerpverordening een overkoepelend, eenduidig en overzichtelijk kader schept voor de erkenning en subsidiëring van welzijnsvoorzieningen. De verordening brengt algemene principes en criteria naar voren: een Nederlandstalige werking hebben; bijdragen tot de welzijnsverhoging van iedereen die gebruik wenst te maken van het initiatief in kwestie; rekening houden met de Brusselse grootstedelijke context; aansluiten bij de beleidsopties Welzijn. De concrete vertaling gebeurt via uitvoeringsbesluiten gebaseerd op de beleidsnota’s Welzijn, Gezondheid en Gezin en op de algemene bepalingen voor de VGC-subsidies van het organiek reglement. 6 verordeningen worden opgeheven. Mevrouw Brigitte De Pauw was tevreden met de verankering van het gebruik van de Nederlandse taal als criterium, met het feit dat de VGC haar regierol opneemt, dat pilootprojecten het signaal krijgen zich te conformeren aan reguliere regelgeving en met het feit dat de sector wordt betrokken bij het beleid. Commissielid Greet Van Linter stelde dat het veralgemenen en afzwakken van de criteria en de verschuiving van het zwaartepunt naar de uitvoeringsbesluiten van het College of de collegelidbesluiten, een blanco cheque voor het College inhouden. De Raad heeft geen controlemogelijkheid en wordt buitenspel gezet. Het feit dat het Nederlands niet als enige communicatietaal, maar slechts ‘hoofdzakelijk’ moet worden gebruikt, doet afbreuk aan het Nederlandstalig karakter van de VGC-initiatieven. Commissievoorzitter Elke Roex wees erop dat de veralgemening en de verbreding tot doel hebben het College vrij spel te geven via de uitvoeringsbesluiten en wijst op de onzekerheid die dat incorporeert voor de sector. Er wordt gevraagd naar de betrokkenheid van de sector, naar de reden waarom de subsidiëring wordt verengd tot werkingssubsidies, projectsubsidies en investeringssubsidies en de reden waarom de vzw-vereiste wegviel, evenals het verplichte correspondentieadres in Brussel en de verplichte Brusselse werking. Ik denk dat mevrouw Elke Roex toen aan het polsen was of het collegelid het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet wilde uitbreiden. (Glimlachjes)
-4-
Bijkomend werd gepeild of de bestaande sectoren garantie van bestaan hebben en of de initiatieven die op winst uit zijn, geweerd kunnen worden. Verder pleit mevrouw Elke Roex ervoor om de verordening Lokale Dienstencentra niet op te heffen. Deze verordening omschrijft duidelijke criteria en biedt garanties aan het werkveld inzake loonsubsidies, die met de nieuwe verordening weggenomen worden. De spreker vraagt een debat over de lokale dienstencentra inzake inhoud en inplanting. Het collegelid antwoordt dat er overleg met de sector was, dat het organiek subsidiereglement van de VGC geldt voor alle verordeningen, dat de verordening de kans biedt flexibel in te spelen op nieuwe noden en nieuwe Vlaamse regelgeving, dat er geen sectoren zullen sneuvelen, dat de uitvoeringsbesluiten in de Raad zullen worden besproken en dat de Raad te allen tijde de controle heeft via de begroting en de geijkte parlementaire controlemiddelen. Het collegelid zei eveneens dat er geen hiaat is in de subsidiëring, dat de werking van de welzijnsinitiatieven Nederlandstalig is, maar de communicatie ook anderstalig kan verlopen, dat de bezorgdheid inzake commerciële initiatieven opgenomen zal worden in de uitvoeringsbesluiten, dat de lokale dienstencentra vragende partij waren voor een kaderverordening en het niet de bedoeling is af te bouwen, dat uitvoeringsbesluiten door het voltallige College worden genomen en dat de delegatiebevoegdheid beperkt is tot 5.000 euro via een collegebesluit. De amendementen van mevrouw Elke Roex op de artikelen 2, 3, 4 en 5 worden verworpen. De artikelen van 1 tot en met 7 worden aangenomen. Het geheel wordt aangenomen met 3 stemmen voor en 2 tegen. Tot zover mijn korte samenvatting. Het verslag geeft zeer gedetailleerd de werkzaamheden weer. Ik dank de diensten voor het uitstekende werk dat ze hebben verricht. Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- Ik dank de verslaggever voor het goede verslag en de leden van de commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin voor de bespreking van de voorliggende verordeningen. In aanvulling op mijn antwoorden in de commissie, wens ik nog toe te voegen dat de verordening Welzijn effectief werd besproken in de adviesraad Welzijn, namelijk op 24 september 2012. Er werd de nodige verduidelijking gegeven bij de werkwijze – met name de opmaak van de verordening en de bijhorende uitvoeringsbesluiten – alsook bij alle artikels. Hoewel de aandacht voor kansengroepen al impliciet verweven zit in het welzijnsbeleid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, werd dit op vraag van de adviesraad geëxpliciteerd in de toelichting bij deze verordening. De adviesraad gaf, na bespreking, zijn goedkeuring aan de verordening. Zoals ik heb uiteengezet in de commissie, was de huidige, eerder versnipperde regelgeving inzake welzijnsinitiatieven aan herziening toe. Het bleek noodzakelijk deze te harmoniseren en de transparantie ervan te verhogen. Dit streven werd reeds aangegeven in de meest recente Beleidsnota Welzijn, Gezondheid en Gezin. De huidige verordeningen binnen het beleidsdomein Welzijn dateren van 1995, 2002 en 2005. Zij zijn niet meer aangepast aan de actuele context. Daarenboven heeft de Vlaamse regelge-
-5ving sedertdien heel wat wijzigingen ondergaan, zoals bijvoorbeeld het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009, en is de gebruikte terminologie niet meer geheel in overeenstemming. De verordening zelf behandelt algemene principes en criteria. De concrete vertaling hiervan en het bepalen van specifieke kwalitatieve en kwantitatieve criteria zal in de verschillende hieraan gekoppelde uitvoeringsbesluiten gebeuren. Deze zullen gebaseerd zijn op de algemene prioriteiten, zoals bepaald in de Beleidsnota van Welzijn, Gezondheid en Gezin, en op de algemene bepalingen voor de VGC-subsidies. We hebben daartoe namelijk een organiek reglement opgesteld. Met de komst van deze nieuwe verordening zullen 6 verordeningen worden opgeheven, wat het zowel voor initiatiefnemers als voor beleidsvoerders een stuk overzichtelijker en vooral ook eenvoudiger zal maken. Het doel is en blijft immers een versterking, uitbreiding en vernieuwing van het huidige aanbod van Nederlandstalige welzijnsvoorzieningen en -initiatieven in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Mevrouw Elke Roex.- Het College vindt het tijd om de verordeningen aan te passen en geeft als redenen meer transparantie en vereenvoudiging. Ook wij zijn voorstander van duidelijke en transparante subsidieregels voor de sector, want daar heeft iedereen baat bij. Dit ontwerp van verordening is echter niet duidelijk of transparant. Dezelfde werkwijze wordt aangewend als deze voor de verordening inzake Sociaal-Cultureel Werk, waardoor dit ontwerp van verordening een lege doos is. Het ontwerp is zodanig vaag opgesteld dat alles nog moet worden vastgelegd in uitvoeringsbesluiten, dus buiten de democratische controle van de Raad. Het ontwerp streeft naar een duidelijker en doorzichtiger subsidiebeleid en heft tegelijkertijd 6 verordeningen op waarin het subsidiebeleid en de subsidievoorwaarden voor bepaalde sectoren goed afgebakend waren: maatschappelijke welzijnsbevordering, welzijnsinitiatieven voor bejaarden, voor personen met een handicap, voor initiatieven in de bijzondere jeugdzorg, voor de lokale dienstencentra en de investeringssubsidies aan de welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. In dit ontwerp van verordening wordt die opdeling veralgemeend en verbreed tot ‘subsidies voor Welzijn’. Verder wordt er niets gedefinieerd, behalve dat men in het Nederlands moet werken. Er is geen onderverdeling in sectoren en geen verplichting om aparte basisallocaties te maken en bij de begroting duidelijkheid te scheppen over de subsidiepot waarover elke sector zal beschikken. Zal de bijzondere jeugdzorg nog evenveel ondersteuning krijgen als voorheen? Hoeveel subsidies zullen naar dienstencentra gaan? We hebben er voortaan het raden naar. Eigenlijk geeft het College zichzelf carte blanche om te doen wat het wil. Alle macht wordt in handen van het College gelegd via uitvoeringsbesluiten. Bovendien kan het College ook nog machtiging aan het bevoegde collegelid geven. Dat is heel ondemocratisch. Hoe kunnen de sectoren nog zeker zijn van ondersteuning als alles in 1 pot wordt gegooid? Aan welke regels worden zij vanaf nu onderworpen? Welk soort subsidie kan worden aangevraagd? De sector krijgt een koude douche en valt terug in totale onzekerheid.
-6Wanneer worden de uitvoeringsbesluiten bepaald? Wat zullen de criteria zijn? Zal de Raad ook inspraak hebben? Zit er een andere beleidskoers in? Waar mag de sector zich aan verwachten? Het ontwerp geeft hierop geen enkel antwoord. Vandaar dat sp.a een aantal amendementen indient. Het eerste amendement strekt er toe te verwijzen naar het organiek reglement over de toekenning en de controle op de aanwending van subsidies. Het collegelid zei in de commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin dat dit automatisch van toepassing is. We kunnen dit dan best duidelijk maken door een verwijzing naar dit reglement in de verordening op te nemen. Een tweede amendement is nodig aangezien 2 voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidies uit de vorige verordeningen, wegvallen. In eerste instantie moet een organisatie niet langer noodzakelijk een vzw zijn. Vroeger was dat wel een verplichting. We begrijpen dat dit voor coöperatieven soms een probleem is, maar we pleiten ervoor te vermelden dat het om organisaties moet gaan die geen winstoogmerk tot doel hebben. Zij moeten daarentegen een sociaal doel hebben. Ik denk dat dit normaal is, want we willen toch niet de commerciële sector subsidiëren? Ten tweede was het vroeger verplicht om minstens een correspondentieadres te hebben in Brussel en om een 'Brusselse werking' uit te bouwen. In dit ontwerp van verordening worden die verplichtingen niet meer opgenomen. Wij pleiten ervoor om die terug in te voeren. Ik heb ook bedenkingen bij de bepalingen rond dienstencentra. Eén van de verordeningen die wordt opgeheven, handelt over de erkenningsvoorwaarden, subsidiemogelijkheden en subsidiebedragen van de lokale dienstencentra. Ondermeer de loonkost van de centrumverantwoordelijke van elk lokaal dienstencentrum wordt daarin betoelaagd. De VGC heeft steeds de verdienste gehad om personeel aan te stellen in de lokale dienstencentra. Zonder dat personeel zijn de centra ten dode opgeschreven. De opheffing van deze verordening brengt het voortbestaan van de lokale dienstencentra in gevaar. Zij hebben niet meer de garantie dat de loonkost van hun centrumverantwoordelijke gesubsidieerd blijft. Het collegelid heeft het lot van de centrumverantwoordelijken in handen, en kan met hen doen wat ze wil zonder een parlementaire procedure te moeten doorlopen. Dat is een laakbare praktijk. Ik benadruk dat ik niet wens dat een uitvoeringsbesluit oordeelt over de subsidiëring van de lokale dienstencentra, en dien dan ook een amendement in tot schrapping. Ik denk dat we de lokale dienstencentra uit deze verordening moeten halen. Er zijn inderdaad verschillen tussen de dienstencentra en de subsidieregeling zou daar rekening mee moeten kunnen houden. Laat ons daarover debatteren in de Raad. Laat ons in dit plenum spreken over de criteria waar de lokale dienstencentra moeten aan voldoen om in de toekomst nog middelen te krijgen. Het collegelid neemt de Raad dit recht af door de meerderheid de voorliggende verordening te laten goedkeuren. Ik ben het niet eens met deze werkwijze. De dienstencentra, die hun nut bewijzen in Brussel, hebben recht op een duidelijk kader en moeten weten welke verwachtingen het beleid van hen heeft. Vandaar wordt ons derde amendement ingediend. Wij beogen hiermee de regeling voor de dienstencentra uit de voorliggende verordening te halen. We wensen tot een debat te komen in de Raad om een serieuze verordening op te stellen voor de dienstencentra.
-7Het collegelid gaf in de commissie aan dat de adviesraad Welzijn op de hoogte is van deze verordening en dat ze werd doorgepraat met de sector. De mensen van de sector, waarvan sommigen hier in de zaal, vielen toch uit de lucht wanneer ze werden geconfronteerd met dit ontwerp van verordening. Ik zou dan ook graag een verslag krijgen van deze adviesraad, liefst door de betrokkenen gehandtekend. Hopelijk betrekt het collegelid in de toekomst het werkveld wel en belooft zij vandaag dat er inspraak wordt gegeven bij het bepalen van de uitvoeringsbesluiten. Nog beter zou zijn om dit er volledig uit te laten. Naast deze algemene beschouwing heb ik nog een fundamenteel juridische opmerking. De juristen in de zaal zullen hier ongetwijfeld meer duidelijkheid over kunnen scheppen. Het collegelid verklaarde in de commissie dat er geen hiaat zal zijn in de subsidies wanneer de oude verordening wordt opgeheven. De oude uitvoeringsbesluiten zouden volgens haar nog van toepassing zijn. Dit lijkt mij vreemd, want in elk van de oude uitvoeringsbesluiten wordt verwezen naar de verordening die men vandaag opheft. Ik denk dus dat de subsidies gewoon wegvallen. Men verwijst naar de criteria en subsidievoorwaarden die in de oude verordening staan. Elk artikel verwijst naar de oude verordening, die wordt opgeheven zonder nieuwe subsidiecriteria of erkenningsvoorwaarden. Volgens mij is dit juridische nonsens. Ik stel dan ook voor dit ontwerp van verordening niet goed te keuren. Mevrouw Greet Van Linter.- De memorie van toelichting stelt dat de te vervangen verordeningen uit 1995, 2002 en 2005 ‘niet meer aangepast zijn aan de huidige context en dienen te worden opgeheven’. Er wordt echter niet expliciet uitgelegd waarom die verordening niet meer actueel is. Wat is ‘een doelgerichter en eenvormiger subsidiebeleid, waarbij rekening wordt gehouden met de veranderende maatschappelijke vragen en eisen’? Een gedegen toelichting zou dat uitleggen. Verder vermeldt de memorie van toelichting dat er conform het collegebesluit van 25 april 2013, 3 soorten subsidies kunnen worden toegekend, namelijk een werkingssubsidie, een projectsubsidie en een investeringssubsidie. Waarom dit wordt vermeld in de algemene toelichting is niet duidelijk. Het komt immers niet terug in de artikelsgewijze toelichting of in de artikelen zelf. Deelt het College aan de Raad zijn subsidiesoorten mee? Is het normaal dat het College op 25 april 2013 reeds een besluit heeft genomen, terwijl de verordening die het College moet machtigen om een besluit te nemen nog niet eens aangenomen is? Wat de inhoud van het ontwerp van verordening betreft, kunnen we enkele punten van kritiek leveren. De subsidiecriteria zijn te summier, wat onduidelijkheid en mogelijke willekeur tot gevolg kan hebben. Er is een te grote delegatie aan het College zonder controlemogelijkheden voor de Raad. Verder is er de vervanging van oude verordeningen met duidelijkere criteria door nieuwe verordeningen met vagere criteria. De gevolgen zijn een blanco cheque aan het College om subsidies uit te delen en een gebrek aan transparantie. Het ontwerp bevat naar onze mening te weinig criteria om subsidies te verkrijgen. Om subsidies te verkrijgen is het voldoende om een Nederlandstalig karakter te hebben, aansluiting te vinden bij het VGC-beleid, rekening te houden met de grootstedelijke context en bij te dragen tot welzijnsverhoging in Nederlandstalige instellingen. Voor de overige criteria en voorwaarden wordt simpelweg verwezen naar het College en de te nemen besluiten. Er is dus onduidelijkheid over de andere criteria waaraan verenigingen moeten voldoen om erkend te worden en om subsidies te ontvangen. Dit moet toch door de Raad in verordeningen worden bepaald? Te summiere criteria en wolligheid over criteria leiden tot
-8onduidelijkheid over de subsidieprocedure, wat kan leiden tot mogelijke willekeur bij het toekennen van subsidies. We kunnen ons bovendien de vraag stellen waarom er geen duidelijke criteria worden vastgelegd. Volgens welke andere criteria zullen er subsidies worden toegekend? Hierover staat niets in het ontwerp. Welke kosten komen in aanmerking voor subsidiëring? Ook daarover staat niets in het ontwerp. Welke controlemogelijkheden zijn er voor de Raad inzake het aanwenden van de subsidies? Zal het College de VGC hierover spontaan en op periodieke basis inlichten? Ook dit staat niet in het ontwerp. Samenhangend met het gebrek aan duidelijke criteria is de te grote delegatie aan het College, zonder controlemogelijkheden van de Raad, ons tweede punt van kritiek. Buiten de 4 voorvermelde summiere voorwaarden is het College bevoegd voor het eigenhandig bepalen van alle andere criteria. Dit wordt als dusdanig gesteld in de memorie van toelichting. De heer Walter Vandenbossche.- Ik wil even iets vragen ter verduidelijking. Waarom zegt u dat de Raad geen controle meer kan uitoefenen? Dat begrijp ik niet. Vandaag worden alle criteria gerespecteerd en kunnen we vrijelijk alle vragen stellen. Ik zie niet in waar het probleem ligt. (Opmerkingen van mevrouw Sophie Brouhon en de heer Jef Van Damme omdat de heer Vandenbossche de spreker onderbreekt.) Ik wil gewoon begrijpen wat men zegt. De voorzitter.- Ik vind een debat altijd welkom. Ik heb nog nooit iemand gedwarsboomd om tussen te komen. Mevrouw Greet Van Linter.- Ons standpunt is dat de Raad duidelijke criteria moet vastleggen en dat het College louter uitvoerend de erkennings- en subsidieaanvragen moet toetsen aan de door de Raad vastgelegde erkennings- en subsidiecriteria en vervolgens de subsidies moet toewijzen. Via deze verordeningen ondergraaft de Raad zijn eigen werking en laat hij toe dat het College zelf bepaalt welke criteria van belang zijn om subsidies te verkrijgen. Met de grote almacht van het College hangt het gebrek aan controlemogelijkheden in hoofde van de Raad samen. Onze derde kritiek is dat oude verordeningen met ruimere subsidiecriteria en diverse subsidiesoorten vervangen worden door een nieuwe verordening met vagere criteria, met als gevolg een blanco cheque aan het College om subsidies uit te delen en onvoldoende transparantie. De nieuwe verordening geeft de Raad een vrijgeleide om subsidies uit te delen volgens de zienswijze van de meerderheid zonder dat de oppositie nog iets kan inbrengen, vermits ze zelfs aan het College de bevoegdheid heeft gegeven om de toewijzingscriteria te bepalen. Een totaal gebrek aan transparantie in hoofde van de Raad over de subsidiecriteria, over de kosten die in aanmerking komen voor subsidies en over de subsidiehoogte is hier dan ook het gevolg van. Wij zullen deze verordening dan ook niet goedkeuren. Mevrouw Brigitte De Pauw.- We hebben de verordeningen vorige woensdag tijdens de commissievergadering uitgebreid besproken. Het collegelid heeft voldoende kenbaar gemaakt dat het hier om een kaderverordening gaat. Ze heeft de diverse opmerkingen van de oppositie, evenals de amendementen die door de oppositie werden ingediend, duidelijk beantwoord.
-9Sommige verordeningen gaan al heel lang mee. Intussen is de situatie in de Vlaamse Gemeenschap flink geëvolueerd. Het is tijd om deze ‘oude’ verordeningen en uitvoeringsbesluiten aan te passen. Dat is niet meer dan logisch om de contiunuïteit voor de verenigingen te kunnen waarborgen. Ik deel absoluut niet de mening van de voorgaande sprekers dat het parlement buitenspel wordt gezet. Het gaat hier om de concretisering van een verordening via uitvoeringsbesluiten. Iedereen heeft inzagerecht in de collegebesluiten. Samen met de begrotingsbesprekingen, vinden we dat er voldoende democratische controle is voor de uitvoering van de voorliggende verordening. Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- Mevrouw Greet Van Linter vroeg waarom de huidige regelgeving niet langer aan de context van vandaag is aangepast. Daar heb ik al op geantwoord. We willen nu via uitvoeringsbelsuiten werken omdat deze veel flexibeler kunnen worden aangepast dan een verordening. We zitten met een reeks verordeningen die niet eenvoudig te wijzigen zijn als de nood zich voordoet. Dat is een heel omslachtige procedure, vandaar onze keuze voor uitvoeringsbesluiten. Ik wil benadrukken dat de Raad zijn volledige controlebevoegdheid behoudt met interpellaties, begrotingsgesprekingen en hoorzittingen. Dat is de gebruikelijke taakverdeling tussen een executieve en het parlement dat deze executieve controleert. Het is duidelijk dat mevrouw Elke Roex of mevrouw Greet Van Linter graag in de rol van de executieve zouden zitten. We komen graag met onze uitvoeringsbelsuiten naar de Raad, maar wel nadat ze door het College zijn goedgekeurd. Uiteraard kunt u altijd uw mening vertolken en via stemmingen en andere middelen uw goedkeuring of afkeuring laten blijken. Deze manier van werken is zeker de gebruikelijke wijze waarop een parlement functioneert. De inhoudelijke aspecten - mevrouw Elke Roex haalde dat aan - zullen in de uitvoeringsbesluiten aan bod komen. Ik herhaal dat we nieuwe mogelijkheden maximaal willen kunnen benutten. Mevrouw Elke Roex gaf zelf het voorbeeld van de coöperatieven. Zo doen zich misschien nog andere mogelijkheden op het terrein voor. Daar kunnen we niet op inspelen als we alles in detail in verordeningen vastleggen. Dan duurt het veel langer omdat allerlei procedures moeten worden gevolgd. Ik wil de uitvoeringsbesluiten aan de Raad voorleggen, maar ik moet u iets concreets kunnen voorstellen. Ik moet het akkoord hebben van het hele College en dan kom ik graag naar de Raad. Ik heb al gezegd dat de verordening in de adviesraad van 24 september 2012 aan bod is gekomen. De adviesraad ging akkoord om met een kaderverordening te werken. Er is geen hiaat wat de subsidiëringen betreffen. Dat hebben we met de sector besproken. In overleg met de sector worden er misschien wel nieuwe financieringssystemen ontwikkeld. Er is geen enkele reden om ongerust te zijn. De VGC heeft een organiek reglement voor subsidies uitgevaardigd. Dat geldt sectoroverschrijdend, voor alle beleidsdomeinen dus. De subsidieregels zijn duidelijk voor iedereen.
- 10 Daardoor wordt ook komaf gemaakt met alle vermoedens van willekeur. Daar ben ik jaren geleden nog van beschuldigd, vanuit de oppositie. Toen golden te weinig regels voor subsidies in de welzijnssector, vooral in de gehandicaptensector. We hebben dat allemaal rechtgezet. De VGC heeft nu dus een organiek reglement voor alle beleidsdomeinen en dat biedt voldoende garantie voor gelijke behandeling. Er zullen ook geen hiaten in de subsidiëring vallen. Mevrouw Elke Roex.- Ik heb op mijn vragen geen antwoord gekregen. Waarom beperkt collegelid Brigitte Grouwels het niet tot vzw’s? Waarom verwijzen we niet naar het kaderreglement? Wat is het overleg met de sector geweest? Kan ik een verslag krijgen van het advies van de adviesraad? Ik betwijfel het nog altijd of alles wel correct is verlopen. Ik vraag geen details, maar dit is echt geen kaderverordening. Het is een eenvoudig delegatiebesluit dat zegt dat het College voortaan alles kan bepalen. Als we onszelf als Raad ernstig nemen, mijnheer Vandenbossche, dan keuren we dergelijke lege dozen niet goed. Dan kunnen we morgen net zo goed een kaderverordening opstellen waarin het volgende staat: artikel 1: vanaf nu mag het College alles bepalen bij collegebesluit en gaan we geen verordeningen meer opstellen; arikel 2: dit treedt in werking vanaf publicatie in het Belgisch Staatsblad. Dan stel ik voor dat we een dergelijke kaderverordening goedkeuren. Er moet dan verder geen enkele andere verordening meer worden uitgevaardigd. Een kaderverordening legt tenminste een kader vast dat zegt waarover het gaat, aan welke voorwaarden men moet voldoen, over welke sector het gaat, op welke steun men kan rekenen. Niet tot in de details, want misschien was de vorige regelgeving te gedetailleerd. Daar wil ik het zeker over hebben, maar dit is een lege doos, dit zegt niets. U zegt dat het toelaat om flexibeler te werken. Dit goedkeuren betekent dat de sector bij elke collegevergadering schrik moet hebben, want elke keer dat het College samenkomt, kunnen de regels worden aangepast. Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- U moet stoppen met de sector ongerust te maken. Daar is geen enkele reden toe. Mevrouw Elke Roex.- Het College kan alle regels voor de financiering van dienstencentra, bijzondere jeugdzorg, personen met een handicap , over kinderdagverblijven, waarover straks nog wordt gestemd – veranderen. Elke collegevergadering kan dat gebeuren en dan treden de nieuwe regels de volgende dag in werking. Een kaderverordening geeft op zijn minst een basiszekerheid aan de sector. Die geeft collegelid Brigitte Grouwels hier vandaag niet. Een basiszekerheid wordt in de Raad besproken en niet in het College. De heer Walter Vandenbossche.- In niets wijzigt een verordening het democratische recht van een raadslid. Daar maakt u een verkeerde redenering, mevrouw Roex. Het is heel duidelijk dat deze manier van reglementeren toelaat om soepeler in te spelen op de noden van het terrein. Niemand van de meerderheid of van de oppositie zou indien hij of zij beleidsverantwoordelijkheid draagt, ervan uitgaan dat er beleid wordt gevoerd vanuit volledige willekeur.
- 11 De hele discussie hier gaat erom een juist evenwicht te vinden tussen de reglementering en de soepele werking op het terrein. Dat heeft me als jurist aangesproken. Er bestaat rechtspraak, die stelt dat de continuïteit van het bestuur vereist dat de regelgeving gehandhaafd blijft tot het uitvoeringsbesluit is getroffen. U kunt dus gerust zijn. Ik sluit mij aan bij wat mevrouw Brigitte Grouwels zegt. U moet ophouden met mensen ongerust te maken door fictieve verhalen de wereld in te sturen. We moeten gewoon een realistisch en hedendaags beleid voeren. Dat is de rechtsgrond achter wat hier voorligt. Wij verschillen daarin van mening. Er mogen geen zaken worden geinsinueerd die er niet staan en waar niemand juridisch of politiek de bedoeling van heeft. Mevrouw Elke Roex.- Deze kaderverordening heeft zelfs geen inhoud. Het is alsof het College niet weet waar het naartoe wil. Als een kaderverordening iets moet aangeven, is het wel een richting, duidelijk maken welke keuze men maakt. Dit gebeurt niet. In deze kaderverordening zegt men alleen dat de zaken worden overgelaten aan het College. Maar het gaat hier om jobs en die zet je niet op het spel bij elke collegevergadering. Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- Collega Elke Roex volhardt in de boosheid met allerlei verzinsels, die de mensen in het werkveld enkel ongerust maken en daar is geen enkele reden toe. Mevrouw Elke Roex.- Laat ons dan mijn laatste amendement steunen en tenminste de regeling van de dienstencentra - die vroeger recht hadden op een structurele subsidiëring, goedgekeurd in de plenaire vergadering – hier uit halen. Ik ben bereid om heel flexiebel om te springen met mijn agenda en heel snel in de commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin een debat op te starten over een echte verordening en een echte flexibele subsidiëring van de dienstencentra, die is aangepast aan hun noden en specifieke situatie. Maar carte blanche geven, is gewoon schandalig. - De algemene beraadslaging is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking en stemmingen -
Artikel 1 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 6.
De voorzitter.- Op artikel 2 werd een amendement ingediend door mevrouw Elke Roex en de heer Jef Van Damme. Mevrouw Elke Roex.- Met dit amendement voegen we een passage toe, die verwijst naar het organiek reglement betreffende de toekenning en de controle op de aanwending van subsidies. Het lijkt me logisch dat als men daar toch naar verwijst, we dat ook in artikel 2 schrijven. Vanaf dan is er een koppeling, want de memorie van toelichting vormt daartoe geen voldoende juridische basis. Ik zou die verwijzing voor alle duidelijkheid in de artikels zelf inbrengen. -
Met een meerderheid van 9 stemmen tegen 6 wordt het amendement niet aangenomen. Artikel 2 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 6.
De heer Jean-Luc Vanraes, voorzitter.- Op artikel 3 werd een amendement ingediend door mevrouw Elke Roex en de heer Jef Van Damme.
- 12 Mevrouw Elke Roex.- In de vorige verordening was er na de eerste paragraaf nog sprake van de verplichting van een zetel en/of correspondentieadres in het Brussels hoofdstedelijk gewest, het ontwikkelen van een werking in het Brussels hoofdstedelijk gewest en een vzwstructuur. Sp.a heeft daar nu aan toegevoegd: “…een vzw, een feitelijke vereniging of een andere bedrijfsvorm met sociaal oogmerk,” omdat we toch een openheid willen bewaren naar nieuwe bedrijfsvormen, maar tegelijkertijd willen voorkomen dat de subsidies direct naar de commerciële sector gaan en bijvoorbeeld wegvloeien in uitkeringen aan aandeelhouders. Het lijkt me vanzelfsprekend dat we vragen om een werking in het Brussels hoofdstedelijk gewest te ontwikkelen. Het lijkt me niet opportuun om vanuit Brussel iets te gaan subsidiëren in pakweg de Vlaamse Rand. Gezien de logica van deze toevoegingen, kan ik me niet inbeelden dat iemand daar bezwaren tegen zou hebben. Ik ga hier uit van een constructieve samenwerking tussen meerderheid en oppositie. -
Met een meerderheid van 9 stemmen tegen 6 wordt het amendement niet aangenomen. Artikel 3 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 6.
De heer Jean-Luc Vanraes, voorzitter.- Op artikel 4 werd een amendement ingediend door mevrouw Elke Roex en de heer Jef Van Damme. Mevrouw Elke Roex.- Met dit amendement halen we de dienstencentra uit het bereik van dit voorstel en we behouden de oude verordening voor de dienstencentra. Ik stel voor dat we in de commissie heel snel het debat opstarten over de wijzigingen die we moeten aanbrengen aan die verordening. Ik denk dat we aan een sector - die vroeger recht had op een structurele subsidiëring en daarvoor kon stoelen op een stevige juridische basis in een verordening die is goedgekeurd door deze Raad - nog altijd die juridische zekerheid bieden en dit niet overlaten aan het College. Dit kan volgens mij ook op een constructieve manier gebeuren over meerderheid en oppositie heen. Ik sta open voor alle voorstellen ter zake. -
Met een meerderheid van 9 stemmen tegen 6 wordt het amendement niet aangenomen. Artikel 4 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 6. Artikel 5 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 6. De overige artikelen worden aangenomen met dezelfde stemming.
-
Het ontwerp van verordening houdende een overkoepelend kader voor VGC-subsidies voor Welzijn wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 6, geen leden hebben zich onthouden.
Hebben ja gestemd: Els Ampe, René Coppens, Bianca Debaets, Carla Dejonghe, Brigitte De Pauw, Annemie Maes, Walter Vandenbossche, Elke Van den Brandt, Jean-Luc Vanaes Hebben neen gestemd: Sophie Brouhon, Paul De Ridder, Dominiek Lootens-Stael, Elke Roex, Jef Van Damme, Greet Van Linter
- 13 Ontwerp van verordening houdende een overkoepelend kader voor subsidies binnen het beleidsdomein Gezin – Stuk 507 (2012-2013) – Nrs 1, 2 en 3 Algemene bespreking Mevrouw Carla Dejonghe, verslaggever.- Het tweede ontwerp van verordening dat de commisie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin besprak, gaat over de oprichting van een overkoepelend kader voor subsidies binnen het beleidsdomein Gezin. Het collegelid lichtte toe dat het VGC-gezinsbeleid inzet op bekendmaking, toegankelijkheid, capaciteit, kwaliteit en investeringen. De verordening tekent het overkoepelend kader uit, de uitvoeringsbesluiten bieden ruimte voor specifieke kwantitatieve en kwalitatieve criteria. Uitgangspunten zijn de beleidsnota, beleidsplannen, organieke regelgeving over subsidiëring en transversale visieteksten. De verordening bepaalt doelgroep, doelstellingen en minimale voorwaarden voor de subsidiëring. Commissielid Greet Van Linter herhaalt de kritiek die ze had op het vorige ontwerp namelijk het verplaatsen van het zwaartepunt van de verordening naar uitvoeringsbesluiten dat alle macht geeft aan het College. De passage over het gebruik van het Nederlands zet de deur op een kier voor het gebruik van andere talen. Mevrouw Brigitte De Pauw zegt dat ze dezelfde appreciatie heeft als bij het vorige ontwerp van verordening en is tevreden met de extra aandacht voor kwetsbare gezinnen. Mevrouw Elke Roex vindt in de artikelen weinig terug over de doelstellingen die ten grondslag liggen aan de beoordeling van de projecten. Ze verbaast zich erover dat niet wordt verwezen naar de Vlaamse decreten voor het gebruik van het Nederlands, ze heeft vragen bij de afbakening van de doelgroep en het negeren van de BHG-behoeftestudie op wijkniveau inzake gezinsbeleid, bij het weglaten van: de passage “erkend door de VVGC of de Vlaamse Gemeenschap”, de vzw-vereiste, het verplichte correspondentieadres en de Brusselse werking. Uit de antwoorden van collegelid Brigitte Grouwels blijkt dat het subsidieplan overbodig wordt, de VGC geen bijkomende voorwaarden wil opleggen buiten die van de Vlaamse Gemeenschap en haar regierol inzake gezinsbeleid wil opnemen. De doelgroep zijn gezinnen die Nederlands spreken of die belangstelling hebben voor Nederlandstalige dienstverlening. De studie van Kind&Gezin biedt dezelfde uitgangspunten als die van het Brussels Hoodstedelijk Gewest. De uitvoeringsbesluiten die zullen worden gefaseerd, zullen in de Raad worden besproken. Inzake het gebruik van het Nederlands herhaalt ze wat ze zei bij de vorige verordening. De amendementen van mevrouw Elke Roex op de artikelen 2 en 3 worden verworpen. De 8 artikelen worden aangenomen. Het geheel wordt aangenomen met 3 stemmen voor en 2 stemmen tegen. Mevrouw Elke Roex.- Collegelid Brigitte Grouwels stelt ons een nieuwe verordening voor rond het beleidsdomein Gezin. Maar opnieuw is dit een vage verordening. Opnieuw, zoals bij de verordening Welzijn, trekt het College de macht naar zich toe door de subsidiëringscriteria te bepalen in uitvoeringsbesluiten buiten deze vergadering om. Ik vind in de artikelen weinig terug over de doelstellingen op basis waarvan de projecten worden beoordeeld. Ik vind evenwel enkele rare kronkels terug. De verordening legt een aan-
- 14 zienlijke klemtoon op het gebruik van het Nederlands. Op zich is dat niet vreemd, maar opmerkelijk is evenwel dat het College zich concentreert op een sector waar al Vlaamse decreten gelden – ik dacht dat het collegelid die ook zeer belangrijk vond - die ook focussen op het gebruik van het Nederlands. Ik vraag me dan ook af waarom collegelid Brigitte Grouwels niet gewoon verwijst naar het heel specifieke Vlaamse decreet. Het gevaar bestaat dat het College bijkomende taalvoorwaarden oplegt voor Brusselse initiatieven, of erger nog, andere voorwaarden oplegt die strijdig zijn met het Vlaamse decreet. De voorwaarden in de Vlaamse decreten zijn volgens mij nochtans al streng genoeg en ik zou het dus houden bij een verwijzing naar die decreten. In deze verordening merk ik ook op dat de doelgroep afgebakend wordt tot wie de VGC zich kan richten, in tegenstelling tot de verordening die het overkoepelend orgaan voor de subsidies voor Welzijn regelt. Men specifieert namelijk dat er een prioriteit is voor kinderen die opgroeien in een gezin waar men Nederlands spreekt en daarnaast ook voor gezinnen die kiezen voor een Nederlandstalige dienstverlening. Ik mag toch ten stelligste hopen dat de VGC in geen geval het principe zal laten varen om haar Nederlandstalige dienstverlening open te stellen voor iedereen? Waarom wordt dat hier überhaupt gespecifieerd? Wat is er zo specifiek in deze verordening dat men hier plots moet zeggen tot wie we ons zullen richten. Is dat voor welzijn en kinderdagverblijven dan specifieker dan in alle andere sectoren? Daarom stel ik een amendement voor dat er toe strekt de tweede paragraaf van artikel 2 te vervangen door de volgende tekst : "De Vlaamse Gemeenschapscommissie richt een Nederlandstalige dienstverlening in, open voor iedereen en met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen". Groen zal daar volgens mij geen probleem mee hebben. Verder valt het op dat er sprake is van een “fijnmazig en behoeftedekkend aanbod”. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest maakte een behoefteanalyse op wijkniveau inzake kinderopvang en gezinsbeleid in Brussel. Waarom wordt niet verwezen naar die analyse, tenminste in de memorie van toelichting, die focust op de wijken die het meeste nood hebben aan bijkomende initiatieven? Het zou tenminse duidelijk de richting aangeven waarin men wil gaan en aantonen dat men wil investeren in die wijken waar de nood het hoogst is aan kinderopvang. De verordening die wordt opgeheven, bevatte goed geformuleerde voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidies. In de huidige verordening krijgt het College macht en heeft het vrij spel. Alle richtinggevende voorwaarden zijn immers verdwenen. Deze verordening bevat vooral waardebepalingen, en geen juridische bepalingen. Dat leidt tot onzekerheid op het terrein en zet de deur open voor een politiek “á la tête du client”. Er rest ons nog steeds de vraag hoe subsidies nu toegekend zullen worden want deze verordening geeft hier geen antwoord op. Mevrouw Greet Van Linter.- Dit ontwerp van verordening vervangt de verordening van 14 mei 2004 houdende de toekenning van investeringssubsidies aan voorzieningen van het beleidsdomein Kind en Gezin. Dit nieuwe ontwerp bepaalt slechts 2 criteria om VGC-subsidies binnen het beleidsdomein Gezin te bekomen en geeft het College opnieuw alle macht om al de rest te bepalen. De memorie van toelichting legt bepaalde zaken onvoldoende uit. Zo bevat artikel 2 een loutere omschrijving van het opzet van de verordening en geen enkele wetgevende normering. Dat zou wel in de algemene toelichting thuis horen. De artikelsgewijze toelichting bij artikel 3 bevat een toelichting over de taalvoorwaarden die we helemaal niet terugvinden in het artikel
- 15 zelf, zoals onder meer het taalgebruik op de opgesomde vlakken of Nederlands als taal van de medewerkers. De opgesomde voorwaarden in de artikelsgewijze toelichting zouden beter in het artikel zelf opgenomen geweest zijn. Over de inhoud kan ik verwijzen naar de kritiek bij het vorige ontwerp, namelijk te summiere subsidiecriteria en onduidelijkheid met mogelijke willekeur tot gevolg, een te grote delegatie aan het College en de vervanging van oude verordeningen met duidelijkere criteria door nieuwe verordeningen met vagere criteria met als gevolg een blanco cheque aan het College om subsidies uit te delen en een gebrek aan transparantie. Dit ontwerp van verordening bevat slechts 2 summiere criteria om gezinssubsidies te verkrijgen, namelijk dat de voorziening Nederlandstalig georganiseerd is en hoofdzakelijk het Nederlands gebruikt in de werking en in alle communicatie en dat de werking aansluit bij de beleidsopties Gezin van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Dat zijn toch wel heel summiere en bijzonder lakse voorwaarden. Het zou toch wel erg zijn dat een voorziening subsidies zou ontvangen voor een werking die niet aansluit bij de VGC-visie of voor een werking die niet Nederlands georiënteerd is. Bovendien wordt het gebruik van het Nederlands al gerelativeerd door het woordje ‘hoofdzakelijk’! Deze beperkte criteria staan in schril contrast met de te vervangen verordening van 2004, die niet minder dan 9 subsidiecriteria bevatte. In de verordening van 2004 werd bepaald welke kosten in aanmerking komen voor subsidiëring en wat de subsidiehoogte was. Er werd ook een jaarlijks door het College op te maken subsidieplan opgelegd. Al die duidelijke normeringen worden nu vervangen door 2 vage criteria. Dat komt neer op het buitenspel zetten van de Raad. Die had met de oude verordening een veel duidelijker zicht op de subsidiëring. Een tweede punt van kritiek is een te grote delegatie aan het College zonder controlemogelijkheden van de Raad. Zoals bij de vorige verordening maakt ook dit ontwerp het College bevoegd voor het eigenhandig bepalen van alle andere criteria en voorwaarden. We herhalen nogmaals dat we ons daarin niet kunnen vinden. Bovendien was het College in het verleden verplicht om een jaarlijks subsidieplan op te stellen, terwijl daar in dit ontwerp van verordening niet meer over gesproken wordt. Een derde punt van kritiek is dat de oude verordening met ruimere subsidiecriteria vervangen wordt door een nieuw ontwerp van verordening met vagere criteria met als gevolg een blanco cheque aan het College om subsidies uit te delen. De Vlaamse Democraten kunnen zich niet vinden in dit ontwerp van verordening en zullen het niet goedkeuren. Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- Ik ga niet te veel ingaan op alles wat hier gezegd is. Kritiek is vaak zinvol, maar er zijn toch ook grenzen. Zoals altijd wordt gezegd is het “the duty of the opposition to oppose”, zelfs als dat tot in het absurde gaat. Daar is echter niemand mee gebaat en ik denk dat we hier met dit fenomeen werden geconfronteerd. Wat het gebruik van het Nederlands betreft, stel ik vast dat de opmerkingen van mevrouw Greet van Linter tegenovergesteld zijn aan die van mevrouw Elke Roex. Dat wil waarschijnlijk zeggen dat we wat taalgebruik betreft het goede evenwicht gevonden hebben. Hoe dan ook wil ik onderlijnen dat wij aansluiten bij de decreetgeving van de Vlaamse Gemeenschap.
- 16 Wat betreft de dekkingsgraad wil ik zeggen dat wij blijven uitgaan van de cartografie van de UGent, die de Nederlandstalige dekkingsgraad in Brussel in kaart brengt en niet de algemene dekkingsgraad. Dat is iets anders dan de studie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die het heeft over de gemiddelde dekkingsgraad. Artikelsgewijze bespreking en stemmingen - De vergadering, geschorst om 10.35 uur, wordt hervat om 10.38 uur. -
Artikel 1 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 3; 2 leden hebben zich onthouden.
De voorzitter.- Op artikel 2 werd een amendement ingediend door mevrouw Elke Roex. Mevrouw Elke Roex.- Ik vind het vreemd dat er een bepaling is over welke doelgroep de VGC het heeft. Ik wil niet dat er een juridisch precedent wordt gecreëerd. In dit artikel staat: “De Vlaamse Gemeenschapscommissie richt zich prioritair tot gezinnen met kinderen die thuis ook Nederlands spreken en tot gezinnen die kiezen voor een Nederlandstalige dienstverlening met bijzondere aandacht voor kwetsbare gezinnen” Ik ga ervan uit dat dan in elke verordening een gelijkaardige bepaling moet worden toegevoegd. Ik denk dat dit overbodig is en stel voor om dit te vervangen door:“De Vlaamse Gemeenschapscommissie richt een Nederlandstalige dienstverlening in, open voor iedereen en met bijzondere aandacht voor kwetsbare gezinnen.” Zo zijn we er zeker van dat het principe behouden blijft dat de VGC staat voor een open dienstverlening. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Het Vlaams Belang zal tegen dit amendement stemmen, omdat het onzinnig is. Wanneer er wordt gezegd dat de VGC zich prioritair richt tot gezinnen met kinderen die thuis ook Nederlands spreken en tot gezinnen die kiezen voor een Nederlandstalige dienstverlening, dan gaat het over iedereen. De VGC staat dus open voor iedereen. Ik vind dit dan ook een overbodig amendement. Ik had liever gezien dat het College duidelijker in de tekst had laten aanvoelen dat de VGC zich prioritair richt tot Nederlandstaligen. Mevrouw Elke Roex.- Deze meerderheid had volgens mij toch gekozen om echt een open politiek te voeren. Dat lees ik toch in de pers over zowel Groen als Open Vld. Ik ga er dus van uit dat die partijen mijn amendement zullen steunen. Tot nu toe heb ik enkel van CD&V gehoord dat die zich beperken tot een engere doelgroep. Groen en Open Vld zouden het echter normaal moeten vinden om de bepaling in dit artikel opnieuw te definiëren en te bevestigen wat zij steeds in de pers verkondigen, namelijk dat zij kiezen voor een dienstverlening die open staat voor iedereen. De heer Paul De Ridder.- Een dienstverlening die open staat voor iedereen, moet ons niet beletten om de nadruk te leggen op het goed aanleren van het Nederlands op alle mogelijke vlakken. Dat is bevorderlijk voor alle mensen, vanwaar ze ook mogen komen, om hen kansen te geven in deze stad. Mevrouw Elke Roex.- Ik stel vast dat de meerderheid een bondgenoot vindt aan de rechterzijde.
- 17 De heer Walter Vandenbossche.- Er zijn nog mensen die durven zeggen dat ze Vlaming zijn. -
Met een meerderheid van 12 stemmen tegen 3 wordt het amendement niet aangenomen. Artikel 2 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 6.
De voorzitter.- Op artikel 3 werd een amendement ingediend door mevrouw Elke Roex. Mevrouw Elke Roex.- Dit is een gelijkaardig amendement als bij het eerste ontwerp van verordening. We pleiten ervoor om te vermelden dat het gaat om organisaties die geen winstoogmerk tot doel hebben en dat het toch gaat om organisaties die minstens een correspondentieadres in Brussel hebben en een Brusselse werking hebben. Wij willen dus verenigingen uitsluiten die aan winstuitkering doen, omdat we vinden dat zoiets niet strookt met een subsidiebeleid. -
Met een meerderheid van 9 stemmen tegen 6 wordt het amendement niet aangenomen. Artikel 3 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 6. Artikel 4 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 6. De overige artikelen worden aangenomen met dezelfde stemming.
-
Het ontwerp van verordening houdende een overkoepelend kader voor subsidies binnen het beleidsdomein Gezin wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 6.
Hebben ja gestemd: Els Ampe, René Coppens, Bianca Debaets, Carla Dejonghe, Brigitte De Pauw, Annemie Maes, Walter Vandenbossche, Elke Van den Brandt, Jean-Luc Vanraes Hebben neen gestemd: Sophie Brouhon, Paul De Ridder, Dominiek Lootens-Stael, Elke Roex, Jef Van Damme, Greet Van Linter
Ontwerp van verordening houdende de wijziging van de verordening houdende de oprichting van een begrotingsfonds kinderdagverblijven Stuk 508 (2012-2013) - Nrs.1 tot 3 Algemene bespreking Mevrouw Carla Dejonghe, verslaggever.- De commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin besprak nog een derde ontwerp van verordening, namelijk dat houdende de wijziging van de verordening houdende de oprichting van een Begrotingsfonds Kinderdagverblijven. Het collegelid wees erop dat dit ontwerp nauw aansluit bij dat over de oprichting van het Gezinsfonds en dat de wijzigingen in het verlengde van het Lambertmontfonds liggen. In de algemene bespreking merkte mevrouw Greet Van Linter het ontbreken van een duidelijke memorie van toelichting en een artikelsgewijze toelichting op. Ze vroeg naar de definitie van niet-structurele uitgaven en oordeelde dat het College zichzelf een blanco cheque toekent. Mevrouw Elke Roex klaagde aan dat de begrenzing van de definitie van het Gezinsbeleid ontbrak, alsook de definitie van niet-structurele uitgaven, wat neerkomt op een carte blanche
- 18 voor het College. Ze vond het jammer dat het VGC-beleid afstand neemt van het beleid van de Vlaamse Gemeenschap. Het collegelid onderstreepte dat de wijziging het mogelijk maakt dat het VGC-beleid evolueert naar een bredere invulling van investeringssubsidies en de VGC toelaat vernieuwend te kunnen optreden in hoofde van de grootstedelijke context van Brussel. Belangrijk is dat opbrengsten uit beleggingen kunnen terugvloeien naar het Gezinsfonds. Niet-structurele uitgaven reiken verder dan de kinderdagverblijven. Het gaat over niet-recurente middelen en de Raad kan altijd het College controleren via de begroting. De amendementen op artikel 4 en 6 van mevrouw Elke Roex werden verworpen. Vervolgens werden alle artikelen ongewijzigd aangenomen. Het geheel werd aangenomen met 3 stemmen voor en 2 stemmen tegen. Mevrouw Elke Roex.- Dit ontwerp van verordening houdt eerst en vooral een naamswijziging in. Die begrijp ik en ik sta er ook achter, want via het Begrotingsfonds Kinderdagverblijven kan men bijvoorbeeld geen Initiatieven Buitenschoolse Opvang (IBO's) of ontmoetingsruimten subsidiëren. Toch heb ik ook bij dit ontwerp mijn bedenkingen. Het collegelid verandert artikel 2 volledig: het buitengewoon reservefonds voor investeringen in het beleidsdomein Kind en Gezin verandert eveneens in Gezinsfonds, terwijl de VGC binnen het reguliere en experimentele beleid van Kind en Gezin wil blijven. Ik snap dat de term kinderdagverblijven problematisch is omdat ze te eng is, maar binnen het beleidsdomein Kind en Gezin wordt er een zeer brede definiering toegepast. Als het collegelid dat verlaat en er een Gezinsfonds van maakt, neemt ze afstand van wat de Vlaamse Gemeenschap doet en plant. Van een prominent voorvechtster van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel vind ik dat zeer vreemd. Zo krijgt men opnieuw een brede bepaling en wordt nergens gedefinieerd wat de begrenzing van het gezinsbeleid is. De term Gezinsfonds bestaat juridisch eigenlijk niet en in de verordening wordt er ook geen definitie van gegeven. In feite wil het collegelid opnieuw carte blanche. Ze wil zelf kunnen beslissen wat voor haar onder gezinsbeleid valt en wat niet. Daar krijgen wij geen enkele duidelijkheid over. Ik vind het jammer dat het VGC-beleid zich verwijdert van het beleid van de Vlaamse Gemeenschap door niet meer te verwijzen naar Kind en Gezin. Daarom heb ik enkele amendementen ingediend die teruggrijpen naar de oorspronkelijke, duidelijkere verordening. Nu wordt er enkel nog gesproken over niet-structurele uitgaven, maar die term wordt opnieuw nergens gedefinieerd. In de vorige verordening was die definitie er wel nog: investeringen in infrastructuur en uitrusting voor voorzieningen in de sector kind en gezin. Dat was duidelijk. Een begrotingsfonds is eigenlijk een spaarpot en kan enkel dienen om infrastructuur en uitrusting te subsidiëren. Het is niet de bedoeling om er one shotoperaties mee te financieren, ook niet op het vlak van de werking. Dat is het uithollen van de verordening en van het begrotingsfonds. We lopen daardoor grote risico's. Daarom dien ik een amendement in om terug te gaan naar de oorspronkelijke versie. Mevrouw Greet Van Linter.- Als we het ontwerp bekijken, dan stellen we vast dat men de oorspronkelijke verordening bijna volledig inhoudelijk verandert en zelfs de titel wijzigt. Het
- 19 was dan ook veel beter geweest een volledig nieuwe verordening te schrijven en te bepalen dat de verordening van 19 februari 1998 wordt opgeheven. De cursus wetgevingstechniek van de Raad van State bepaalt immers: “Wanneer de beoogde wijzigingen echter zodanig omvangrijk zijn dat er nagenoeg niets overblijft van de oorspronkelijke tekst, moeten de nieuwe regels niet voorgesteld worden als wijzigingsbepalingen, maar als op zichzelf staande bepalingen waarbij een opheffingsbepaling wordt gevoegd die de oorspronkelijke tekst in zijn geheel opheft.” Ook een duidelijke memorie van toelichting ontbreekt in de voorliggende verordening. Een gedegen memorie geeft aan waarom het ontwerp aan de wetgevende vergadering wordt voorgelegd, de uitgangspunten, de doelstellingen die ermee worden nagestreefd en de essentiële wijzigingen die er in het bestaande recht mee worden aangebracht. Het is bijvoorbeeld niet onmiddellijk duidelijk waarom dit nieuwe ontwerp van verordening nodig is. Dat is wellicht omdat ‘Gezinsfonds’ ruimer is dan ‘begrotingsfonds kinderdagverblijven’, maar dan dient men dat te zetten in de memorie van toelichting. Het is ook niet onmiddellijk duidelijk in welke zin deze regelgeving in het verlengde ligt van de verordening over het Lambermontfonds. Dat moet men dan ook in de memorie van toelichting uitleggen. Ook een gedegen artikelsgewijze toelichting ontbreekt. Wat het inhoudelijk aspect van de nieuwe verordeningen betreft, verwijs ik naar de kritiek bij de vorige ontwerpen. Een voorbeeld van onduidelijkheid is de vervanging van de tekst van artikel 4 van de oorspronkelijke verordening van 19 februari 1998. Zo wordt de zin “De middelen van het begrotingsfonds worden aangewend voor investeringen in infrastructuur en uitrusting voor voorzieningen in de sector kind en gezin. Het betreft zowel investeringen in infrastructuur beheerd door privaatrechtelijke initiatieven, eigen of gemeentelijke en andere initiatieven” vervangen door de simpele zin “De middelen van het begrotingsfonds worden aangewend voor niet-structurele uitgaven”. Wat wordt daar precies onder verstaan? Zijn dat niet-jaarlijks terugkerende uitgaven of toevallige, niet-voorziene uitgaven? Gaat het om zaken die niet in de begroting zijn opgenomen? Een juiste definitie is van belang omdat in het ontwerp wel degelijk wordt bepaald voor welke uitgaven de middelen van het fonds mogen worden gebruikt. Dat is dus niet voor structurele uitgaven. Over welke uitgaven gaat het concreet? Dat is niet duidelijk. Bovendien beperkte de oorspronkelijke verordening van 19 februari 1998 de aanwending tot investeringen in infrastructuur en uitrusting voor voorzieningen in de sector kind en gezin beheerd door privaatrechtelijke initiatieven, eigen of gemeentelijke en andere initiatieven. Nu is het veel ruimer: alle niet-structurele uitgaven door eenieder. Dat is eigenlijk opnieuw het geven van een blanco cheque aan het College. Volgens welke criteria zullen de middelen van het fonds aangewend worden? Dat is onduidelijk in dit ontwerp. Zal het College de VGC op periodieke basis inlichten? Ook dat is onduidelijk. Om al deze redenen kunnen de Vlaamse Democraten dit ontwerp niet goedkeuren. Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- Mensen kunnen verschillende hersenkronkels hebben. Ik herken mij niet in de hineininterpretierung van mevrouw Elke Roex. Haar indruk is dat ik mij verwijder van de Vlaamse Gemeenschap, maar dat klopt niet. Het VGC-beleid is
- 20 aanvullend op dat van de Vlaamse Gemeenschap. Dat is al lang de opdracht die de VGC zichzelf heeft gegeven en dat doen we hier ook met het gezinsbeleid. Mevrouw Greet Van Linter wil ik nogmaals gerustellen. De controle door de Raad blijft intact via onder meer de begrotingsbesprekingen. Er wordt niet geraakt aan zijn controlerende taak. De heer Jef Van Damme.- Het is niet de eerste keer dat sp.a dit standpunt, vertolkt door mevrouw Elke Roex, inneemt. Blijkbaar wordt het de gewoonte van het College om via delegatiebesluiten alle macht naar zich toe te trekken en controle te weren. Dat vind ik een ondemocratische en niet-transparante manier van werken. Het is ook heel jammer en verarmend voor het politieke debat dat we zelfs niet meer over de krijtlijnen van een beleid kunnen debateren. De meerderheid zet deze Raad volledig buitenspel en behoudt voor hem geen enkele bevoegdheid. Het College voert een politiek waarbij het alle macht opeist en achter gesloten deuren onder elkaar alles wil beslissen. Dat is een verontrustende tendens. In het twintigjarig bestaan van de VGC is dat nog niet voorgevallen. Maar we zagen het al bij de verordening sociaal-cultureel werk en we zien het opnieuw bij deze 3 voorliggende ontwerpen van verordening. Dat is zeer problematisch voor de toekomst van de VGC. Ik begrijp niet dat de meerderheidspartijen zo’n verarming van het politieke debat steunen. De heer Walter Vandenbossche.- Met dit wetgevend werk wordt op geen enkele wijze geraakt aan het democratisch controlerecht van de Raad en de raadsleden. De ratio legis is immers de keuze voor een soepele toepassing van de wetgeving in een veranderend werkveld. Gelijktijdig is er een zeer sterk engagement van het College om de zorg en de dienstverlening voor de Brusselse Vlaming en wie zich betrokken voelt te verzekeren. Hier wordt een amalgaam van een aantal feiten gemaakt. Het is politiek niet correct te beweren dat deze Raad zijn controlebevoegdheid niet zou kunnen uitoefenen. Zelfs in het verleden werd deze Raad niet betrokken bij de toekenning van middelen aan het werkveld. Dat is altijd al de rol van het College geweest. Wat hier beweerd wordt, is onjuist. Het zou bijvoorbeeld kloppen als via een verordening wordt beslist om beslissingen van het College voortaan niet meer te communiceren. Maar nu zijn de uitspraken over ‘buitenspel zetten’ bedoeld voor de media. Wij willen een opening creëeren om beter aan te sluiten bij het werkveld door de criteria iets minder strictu sensu te hanteren en daarbij toch de Nederlandse taal als hefboom te behouden. Ik verzet me uitdrukkelijk tegen deze uitspraken van sp.a. De heer Jef Van Damme.- De meest soepele vorm om in te spelen op de wensen van het werkveld is de dictatuur. De dictatuur is de makkelijkste vorm om te reageren. De heer Walter Vandenbossche.- Ik heb al geantwoord. De heer Van Damme moet zwijgen. Hij houdt zijn onzin beter voor zichzelf. Wat hij vertelt, is larie en apekool. De voorzitter leidt deze vergadering. De heer Jef Van Damme.- Ik dacht al de heer Vandenbossche hier het heft in handen nam. Hij nam daarnet immers het woord en gaf, in de hoedanigheid van de wijze moraalridder op het witte paard, een lange uiteenzetting. De heer Walter Vandenbossche.- Het zal de heer Jef Van Damme niet lukken om me te jennen.
- 21 -
Mevrouw Elke Roex.- Ik sluit me aan bij wat de heer Jef Van Damme zo treffend verwoordde en stel voor dat de meerderheidspartijen een verordening maken die stipuleert dat voortaan alle beslissingen door het College kunnen worden genomen en waarbij de prioriteit bij het Nederlands komt te liggen. De meerderheidspartijen kunnen ons dit de volgende keer gewoon voorleggen. Een dergelijke werkwijze zou ons in ieder geval heel wat werk besparen. Men kan dan onbeperkt vragen stellen en op alle mogelijke manieren inspelen op wat er bij de sector leeft. Ik sta er dan echter wel ook op dat elke vraag van de sector voortaan positief wordt gehonoreerd. Blijkbaar staan de meerderheidspartijen zo dicht bij de sector dat zij elke verordening zullen aanpassen aan de vragen en wensen van de sector. - De algemene bespreking is gesloten. Artikelsgewijze bespreking en stemmingen -
De artikelen 1 tot 5 worden aangenomen met 9 stemmen tegen 6.
De voorzitter.- Op artikel 6 werd een amendement ingediend door mevrouw Elke Roex. Mevrouw Elke Roex.- In artikel 6 staat: “De middelen van het begrotingsfonds worden aangewend voor niet-structurele uitgaven.” In de vorige verordening stond er: “De middelen van het begrotingsfonds worden aangewend voor investeringen in infrastructuur en uitrusting voor voorzieningen in de sector kind en gezin. Het betreft zowel investeringen in infrastructuur beheerd door privaatrechtelijke initiatieven, eigen of gemeentelijke en andere initiatieven.” De vorige verordening verwoordde dit perfect. Ik stel dan ook voor dat men hier op terugkomt en het artikel 6 hier schrapt. -
Het amendement wordt niet aangenomen met 9 stemmen tegen 6. Artikel 6 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 6. De overige artikelen worden aangenomen met 9 stemmen tegen 6.
-
Het ontwerp van verordening houdende de oprichting van een begrotingsfonds kinderdagverblijven wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 6.
Hebben ja gestemd: Els Ampe, René Coppens, Bianca Debaets, Carla Dejonghe, Brigitte De Pauw, Annemie Maes, Walter Vandenbossche, Elke Van den Brandt, Jean-Luc Vanraes Hebben neen gestemd: Sophie Brouhon, Paul De Ridder, Dominiek Lootens-Stael, Elke Roex, Jef Van Damme, Greet Van Linter
REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN De voorzitter.- Ik stel voor om de actualiteitsvraag van mevrouw Elke Roex voor de interpellaties te behandelen. Op die manier kan collegelid Brigitte Grouwels haar agenda voor vandaag afsluiten. Is iedereen het hiermee eens? (Instemming)
- 22 ACTUALITEITSVRAAG (R. v.O., art 61) Basisfinanciering voor personen met een handicap in Brussel Mevrouw Elke Roex.- De Vlaamse minister van Welzijn, Jo Vandeurzen, stelde onlangs zijn plannen voor over de basisfinanciering voor personen met een handicap. De sp.a juicht dat initiatief toe. Elke persoon met een handicap zou voortaan immers recht hebben op een basisfinanciering. Naargelang de zorgnoden zou deze basisfinanciering dan nog eens kunnen worden aangevuld met zorg of zorgvouchers. Voor de uitkering van die basisfinanciering zou men echter een beroep doen op de zorgkassen. Daar knelt het schoentje. Dat laatste roept immers enkele belangrijke vragen op in de Brusselse context. Elk jaar daalt het aantal Brusselaars dat aangesloten is bij de zorgverzekering in Brussel. Bijgevolg daalt ook het aantal mensen dat bij een zorgkas is aangesloten. Niet iedere persoon die erkend is als persoon met een handicap en aangesloten is bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, is ook in orde met de betaling van de zorgverzekering. De koppeling van beide komt eigenlijk neer op een subnationaliteit of gemeenschapskeuze. De sp.a-fractie heeft zich hiertegen steeds verzet. Het lijkt me logisch dat de Gemeenschappelijke Gemeenschapcommissie (GGC) in deze haar rol opneemt, zodat men concurrerende zorgsystemen kan vermijden. Hoe zal de basisfinanciering georganiseerd worden in Brussel? Heeft collegelid Brigitte Grouwels overlegd met Vlaams minister Jo Vandeurzen over de toepassing in Brussel? Wat is haar visie op de mogelijke knelpunten bij de toepassing in Brussel? Ziet zij in dit alles een rol voor de GGC weggelegd? Heeft zij cijfers van het aantal personen met een handicap die in het Brussels hoofdstedelijk gewest wonen en waarvoor de zorgverzekering vandaag in een tussenkomst voorziet? Hoeveel van deze personen zijn jonger dan 26 jaar en hoeveel zijn er ouder dan 26 jaar? Hoe staat het met de verhoudingen tussen beide groepen? Zijn de personen met een handicap, los van het feit dat we een dergelijke koppeling ongeoorloofd vinden, daadwerkelijk aangesloten bij de zorgverzekering? Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- De conceptnota ‘Persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap’ van Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen is, binnen het Perspectiefplan 2020, een eerste aanzet tot voorbereiding van een nieuw decretaal kader waarin een nieuw ondersteuningsbeleid voor personen met een handicap wordt uitgetekend. Ik beklemtoon daarbij dat het om een eerste aanzet gaat. We bevinden ons immers nog in een uiterst vroeg stadium van een innovatief concept van regelgeving en vooral van de uitvoering op het terrein. De effectieve uitwerking van deze toekomstige regelgeving daarover heeft nog een bijzonder lange weg te gaan. Nadat de Vlaamse Regering haar principieel akkoord over de nota gaf, zal vervolgens het Raadgevend comité van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) in de loop van deze maand zijn advies over de conceptnota uitbrengen. Dat is voor de bevoegde minister een eerste oriënteringspunt. Daarna zal een brede aftoetsronde plaatsvinden bij alle betrokken actoren. Ook het Brussels Regionaal Overleg Gehandicaptenzorg (BROG) zal daarbij worden betrokken. Ikzelf heb trouwens ook al overlegd met die instantie. Het ging daarbij om een eerste gedachtewisseling. Die vond echter wat in het ijle plaats omdat men nog niet over de conceptnota beschikte. BROG wordt zeker betrokken bij het aftoetsen. Alle
- 23 elementen die uit de aftoetsronde worden gepuurd, zullen dienen om een eerste voorstel van ontwerpdecreet uit te werken. Kortom, het is bijzonder voortijdig om nu reeds uitspraken te doen over de exacte toepassing in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Er zijn daarover trouwens al informele contacten geweest tussen mijn medewerkers en de medewerkers van Vlaams minister Jo Vandeurzen. Die is zich wel degelijk bewust van het feit dat Brussel in deze materie een belangrijk aandachtspunt zal zijn, ongeacht de concrete uitwerking van het huidige voorstel. Aangezien de financiering van het basisondersteuningsbudget volgens de eerste teksten via die kanalen zou gebeuren, legt mevrouw Elke Roex in haar vraag de focus op de zorgkassen. De situatie van de Vlaamse zorgverzekering en de toepassing ervan in het Brussels hoofdstedelijk gewest kadert in een veel breder debat dan wat er in dit voorstel voorligt. De aansluiting bij de zorgverzekering in Brussel is, in tegenstelling tot in Vlaanderen, facultatief. Mevrouw Elke Roex weet dat. Dat wil zeggen dat het om een vrijwillige aansluiting gaat. Mevrouw Roex focust daarbij op de ongelijkheid tussen Brusselaars. Voor mij staat dit haaks op het concept ‘vrijwillig’. Ik heb in ieder geval een andere kijk dan mevrouw Roex op de mogelijkheden van de Vlaamse zorgverzekering. Wat haar vraag naar cijfers betreft, was het onmogelijk om binnen het korte tijdsbestek van enkele uren de nodige details te kunnen bezorgen. Ik kan haar echter wel al meegeven dat volgens het jaarverslag 2011 van het Vlaamse Zorgfonds er 49.531 Brusselaars aangesloten waren bij de Vlaamse zorgverzekering. Van hen hadden er 1.468 een te lasteneming in de thuiszorg en 2.575 in de residentiële zorg. Die laatsten zijn naar alle waarschijnlijkheid bijna allemaal 65-plusers. Mevrouw Elke Roex.- In deze materie zal men zich toch moeten hoeden voor de gevaren. Voor mensen die geboren worden met een handicap, zal het geen probleem zijn. Zij kunnen zich immers onmiddellijk aansluiten bij de zorgverzekering. Bovendien hoeven ze geen wachttijd te doorlopen. Voor mensen die echter in de loop van hun leven een handicap oplopen, zal de situatie er heel anders uitzien. Zij zullen gestraft worden omdat zij hun zorgverzekering niet hebben betaald. Bovendien zullen zij, in het kader van de gehandicaptenzorg, niet op een uitkering kunnen rekenen. Dat is echt wel een stap in de richting van de subnationaliteit. Ik vraag dan ook aan het hele College om daar heel waakzaam voor te blijven.
INTERPELLATIE (R.v.O., art 62) van mevrouw Bianca Debaets tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter, bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende het behalen van de eindtermen door Nederlandstalige leerlingen in Brusselse scholen Mevrouw Bianca Debaets.- De VGC voert een actief flankerend beleid door tal van educatieve programma’s en projecten op te starten. Die dragen bij tot de kwaliteit van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Hoe definieert men dat? Kwaliteitsvol onderwijs is onderwijs dat erin slaagt de eindtermen te bereiken en een maximale leerwinst te creëren bij alle kinderen. Dat resulteert uiteraard in een goede doorstroming op de arbeidsmarkt.
- 24 Over het al dan niet bereiken van de eindtermen in de Nederlandstalige scholen in Brussel zijn de meningen verdeeld. Het Centrum Taal en Onderwijs presenteerde in maart 2010, tijdens een gemeenschappelijke commissie Onderwijs in de Raad, nog een synthese waarin een aantal bevindingen werden gedeeld. Daarin werd een vergelijking getrokken tussen de analyse van de beginsituatie uitgevoerd voor de periode 2000-2001 door mevrouw Magda Deckers en latere peilingen voor de periode 2003-2006. Bij de eerste peiling bleek dat Brusselse leerkrachten kampten met een hoge externe doelmatigheidsbeleving en een gevoel van onmacht. Het behalen van de eindtermen bleek in Brussel vrij onbereikbaar. Uit de nulmeting bleken de scores van de Brusselse kinderen bovendien zorgwekkend ten opzichte van de rest van Vlaanderen. Men kan dit trouwens allemaal in het syntheseverslag terugvinden. Tijdens latere metingen kwam naar voren dat het taalniveau van de Brusselse leerlingen er, onder meer dankzij de ondersteuningsmaatregelen van Voorrangsbeleid Brussel, duidelijk op vooruit was gegaan. Dat was positief. Toch stelde professor Kris Van den Branden dat, wanneer men de Vlaamse normen als maatstaf nam, de Brusselse leerlingen overwegend in de categorie middelmatig-zwak tot zwak scoren. Naast het wetenschappelijk onderzoek is het ook interessant na te gaan wat de ervaringen van de mensen zijn, die in de dagelijkse praktijk staan. Op 24 april 2013 vond in de Raad het lerarenparlement plaats. Dat was een groot succes. Ik wens een pluim te geven aan iedereen die dit parlement heeft mogelijk gemaakt. Het is zeker voor herhaling vatbaar. De aanwezigen gaven immers zelf aan dat ze nood hadden aan debatteren. De zaal zat vol, ook al was het een van de weinige zonnige namiddagen van de afgelopen weken. Dat zegt genoeg. Bovendien was het een interessant debat over talen en de wijze waarop leerkrachten moeten worden ondersteund. Een van de discussiepunten ging natuurlijk weer over de eindtermen. Op de vraag of de school de eindtermen haalt, antwoordden 14 leerkrachten negatief, onthielden 19 zich en antwoordden er slechts 3 positief. Voor zover dit antwoord wetenschappelijke relevantie heeft, is het toch interessant om er eens bij stil te staan. Welke initiatieven heeft de collegevoorzitter al genomen of zal hij nemen om de aan beleidsaanbeveling van de rondetafelconferentie tegemoet te komen? Hoe zal hij, met andere woorden, scholen ondersteunen en stimuleren om in het raam van een kwaliteitszorgsysteem outputgegevens systematisch bij te houden en de doelmatigheid van de kwaliteitszorg te analyseren? Het mag geen nattevingerwerk zijn. Meten is weten. We gaan die bevindingen enkel kunnen staven of tegenspreken als we daar cijfermateriaal over hebben. Sinds 2002 onderzoekt de Vlaamse overheid aan de hand van periodieke peilingen de mate waarin leerlingen de eindtermen of ontwikkelingsdoelen daadwerkelijk beheersen. Lijkt het u nuttig dat de VGC daarvoor een eigen instrumentarium ontwikkelt of bijkomende steekproeven voor Brussel uitvoert om een evaluatie te kunnen maken? De VGC ondersteunt, onder meer via het Onderwijscentrum Brussel, tal van initiatieven om de kwaliteit van het onderwijs te versterken. In uw beleidsnota stelt u dat de VGC ruimte zal moeten bieden “aan goed onderbouwde én aan de Brusselse context aangepaste projecten om beter in te spelen op de taaldiversiteit”. Welke projecten heeft de collegevoorzitter al kunnen uitwerken? Met welke andere initiatieven wil hij bekomen dat zoveel mogelijk Brusselse leerlingen de eindtermen behalen, op een niveau equivalent aan Vlaanderen?
- 25 De heer Jef Van Damme.- Het behalen van de eindtermen is voor iedereen die betrokken is bij het onderwijs, de eerste doelstelling. Ik denk dat het terecht is dat men daar bezorgd over is. Zelf ben ik actief geweest als schepen van Onderwijs, heb ik dat van dichtbij ervaren en gemerkt dat daarover vragen kunnen gesteld worden. We weten allemaal dat de basis voor iemands carrière vooral in het lager onderwijs wordt gelegd. In de eerste tien jaar van iemands leven wordt de essentie van zijn of haar leerprestaties en tewerkstelling bepaald. De eindtermen in het lager onderwijs zijn essentieel en fundamenteel voor alle kinderen. Er bestaat al een groot instrumentarium om te testen of de eindtermen gehaald worden. Ik pleit dus niet voor een eigen VGC-instrumentarium. Hoewel de voorstanders van een puur gewestelijk onderwijs dat waarschijnlijk wel zullen vinden, denk ik niet dat het een oplossing is. Een veralgemening van het gebruik en de manier waarop de test wordt afgenomen, is echter wel een goede zaak. Heel wat scholen nemen in het zesde leerjaar, de test niet correct of helemaal niet af. Zo kan men niet objectief vaststellen of aan de eindtermen wordt voldaan. Het is een andere discussie of de resultaten openbaar moeten worden gemaakt. De doelstelling moet zijn dat de eindtermen effectief gehaald worden en dat moeten we meten. Het hoofd in het zand steken is geen optie. Ik sluit mij aan bij de vragen van mevrouw Bianca Debaets. Welke initiatieven neemt de VGC al inzake de eindtermen en welke bijkomende plannen hebt u? De voorzitter.- Ik ben blij dat we de heer Fouad Ahidar in goede gezondheid kunnen verwelkomen. De heer Fouad Ahidar.- Ik wil jullie allemaal bedanken voor de bloemen en de chocolade. Die was gelukkig suikervrij want ik mocht geen suiker eten. (Glimlachjes) De heer Dominiek Lootens-Stael.- Het debat dat we hier vandaag voeren, is natuurlijk niet nieuw. Meer dan 15 jaar geleden voerden wij jaar na jaar debatten – toen nog in het Huis van de Parlementsleden – over de kwaliteit van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Toen al kwam men in de Raad met zegebulletins. Telkens was men blij met de toename van het aantal leerlingen. Toen al merkte ik op dat men niet alleen moest kijken naar de kwantiteit, maar vooral naar de kwaliteit. Daar zat toen al het probleem. Al bijna 20 jaar zeg ik dat er een proleem is. Ik heb dat niet uitgevonden. Dat is niet alleen ingegeven door eigen ervaringen, maar ook door ervaringen van andere ouders en leerkrachten. Vaak zeggen leerkrachten mij dat er een probleem is in onze scholen dat moet worden aangepakt. In het verleden zag ik bij de meerderheidspartijen spijtig genoeg eerst een ontkenning van de realiteit. Men had een roze bril op en alles was goed. De problemen werden afgedaan als hersenspinsels, doemdenken en zwartkijken van de oppositie. Men ging zelfs zover om een artikel van De Standaard over de problemen van het behalen van de eindtermen in het Brussels hoofdstedelijk gewest af te doen als flauwe kul. Nochtans werd er mij ook dan door leerkrachten bevestigd dat er een probleem was.
- 26 Ik herinner mij dat tijdens een vergadering met leerkrachten in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement – toen nog in het Huis van de Parlementsleden – er één enkele leerkracht de algemene consensus durfde te doorbreken. In de wandelgangen werd hij later nog bijgetreden door heel wat collega-leerkrachten. Ze waren blij dat ik de problemen aankaartte. Toen al was er een probleem dat onderkend werd door de leerkrachten, maar dat kon niet openlijk gezegd worden. We gaan een stap vooruit. De meerderheidspartijen worden wakker en dat maakt me blij. De partijen van het politiek correcte denken gaan nu ook inzien en luidop zeggen dat er een probleem is. Ze nemen de analyse over, nu nog de remedie. Als we spreken van vrijheid van onderwijs, moeten we in Brussel dezelfde kwaliteit aanbieden als in de rest van Vlaanderen, als in Oudenaarde, Oostende of Maaseik. Om dat te bereiken moeten we een aantal stappen zetten. Het Vlaams Belang spreekt al lang over de taalbadklassen. Die zijn namelijk een absolute noodzaak. Wij moeten ervoor zorgen dat anderstalige leerlingen die in het Nederlandstalig onderwijs instromen, eerst voldoende de taal kennen. Alleen dan zullen zij op een behoorlijk niveau onderwijs kunnen volgen en geen rem zijn op het onderwijs van de rest van de groep. Ik stel vast dat sommige partijen van het politiek correcte denken die remedie overnemen. Nu de rest nog. Wij zeggen al lang dat er absolute voorrang moet gegeven worden aan Nederlandstaligen. Ook daarin worden we nu gevolgd door een aantal meerderheidspartijen. Het kan niet dat Nederlandstalige leerlingen vanuit Brussel naar de Rand moeten uitwijken omdat er in Brussel geen plaats is in de school van hun keuze. Wij kunnen ons niet permitteren dat de eindtermen niet worden gehaald. Wij moeten een afdoend niveau kunnen halen. Wij zitten nu al met een torenhoge jongerenwerkloosheid. Als het onderwijs jongeren aflevert die geen voldoende hoog opleidingsniveau behalen, dreigt de situatie dramatisch te worden. Na het volgen van de analyse is de tijd gekomen om de remedies over te nemen. De heer Paul De Ridder.- Tijdens het recente bezoek van de leerkrachten aan het Brussels Parlement hoorden wij een aantal interessante uitspraken. De Brusselse leerkrachten pleiten voor meer uitwisseling tussen het Nederlandstalig en het Franstalig onderwijs. Maar slechts een minderheid is voorstander van immersie- of tweetalig onderwijs. Uit de getuigenissen van enkele leerkrachten blijkt echter overduidelijk dat de taalachterstand bij Brusselse kinderen groot is. Ook in het middelbaar onderwijs kunnen vele leerlingen niet al hun talenten ontplooien omdat zij onvoldoende Nederlands kennen. In Brussel is de vlotte kennis van het Nederlands en andere talen de conditio sine qua non, niet alleen voor integratie maar ook voor sociale promotie. De 18de eeuwse denker Jan-Baptiste Verlooy wees erop dat onderwijs en taalvaardigheid er voor kunnen zorgen dat kinderen uit minderbegoede milieus hun sociale achterstand kunnen te boven komen en hun talenten ontwikkelen.
- 27 In 1788 schreef Verlooy letterlijk: “ ’t zyn deze (vlotte taalkennis) die best zullen dienen om ware begaeftheyd die de tegenspoedige fortuen, zoo dikwils in’t duyster houd, t’ontdekken”. N-VA-collega Willy Segers heeft de problematiek van de taalachterstand en van het dalend onderwijsniveau reeds aangekaart in het Vlaams Parlement. Op 8 mei laatstleden antwoordde Vlaams minister Freya Van den Bossche, in naam van minister Pascal Smet, het volgende : “Minister Smet is van mening dat dit zeker moet worden uitgespit. Het is ons ook opgevallen wat er is gezegd in dat leerkrachtenparlement. Om die reden zal minister Smet de verantwoordelijke voor het Brusselse onderwijs, de onderwijsverstrekkers, de inrichtende macht, de onderwijskoepels en het gemeenschapsonderwijs daarover bevragen. Wanneer uit die bevraging blijkt dat er kwaliteitsproblemen zijn, dan heeft de minister een aantal mogelijkheden om maatregelen te nemen. Hij zal ook niet aarzelen dit te doen.” De Vlaamse Gemeenschapscommissie heeft een dubbele opdracht ten aanzien van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Eerst en vooral voert de VGC een netoverschrijdend onderwijsbeleid dat complementair is aan dat van de Vlaamse Gemeenschap. Bovendien ondersteunt de VGC de lokale scholen. Ten slotte is de Vlaamse Gemeenschapscommissie sinds 1995 ook de inrichtende overheid van eigen scholen. In die hoedanigheid heeft de VGC rechtsreeks te maken met de problematiek van het al of niet halen van de eindtermen, kortom met het niveau van het onderwijs want daar gaat het ten slotte om. Werd de collegevoorzitter reeds gecontacteerd door Vlaams minister Pascal Smet i.v.m. deze problematiek? Welke maatregelen heeft hij als inrichtende macht van een aantal scholen en als collegelid dat de lokale scholen ondersteunt, getroffen om ervoor te zorgen dat de leerlingen de eindtermen halen? Is hij er zeker van dat in scholen waarvan de VGC inrichtende macht is, enkel scholieren die de eindtermen halen hun diploma krijgen? Wij moeten waken over de kwaliteit van het onderwijs en het niveau niet laten dalen. Wel integendeel! Leerlingen met schoolachterstand moeten bijgewerkt worden. Dat is in hun eigen belang. Enkel met een goede opleiding krijgen zij kansen in onze maatschappij en daar gaat het om. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Het bepalen van de eindtermen en het bewaken van het behalen van de eindtermen in het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, zijn een exclusieve bevoegdheid van die Vlaamse Gemeenschap. Het debat in de Raad van de VGC op 24 april 2013, het al vaker aangehaalde ‘leerkrachtenparlement’, handelde onder meer over de diversiteit in de klassen, het behalen van de eindtermen, het Nederlands in het Brusselse onderwijs enzovoort. Dat zijn allemaal elementen die deel uitmaken van de dagelijkse uitdagingen waarvoor Brusselse leerkrachten staan. In de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement op 8 mei 2013 liet de bevoegde Vlaamse minister voor Onderwijs, de heer Pascal Smet, het volgende optekenen: “de verantwoordelijke voor het Brusselse onderwijs, de onderwijsverstrekkers, de inrichtende macht, de onderwijskoepels en het gemeenschapsonderwijs zullen worden bevraagd”. Minister Pascal Smet zal dus alle verantwoordelijken inzake het behalen van de eindtermen bevragen. Indien nodig, en ik citeer verder, zal hij “niet aarzelen om de nodige maatregelen te nemen, moesten er problemen rijzen wat betreft het behalen van de eindtermen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs”. Het naleven van de pedagogische stappen die moeten worden gezet om die eindtermen te behalen, wordt overigens ook systematisch geëvalueerd door de zogenaamde ‘inspec-
- 28 ties’, die regelmatig neerstrijken in scholen en die, naargelang het niveau en de vakken, nagaan of wat er gegeven wordt inderdaad leidt tot het behalen van die eindtermen. De VGC voert in dit kader een flankerend onderwijsbeleid, binnen onze financiële mogelijkheden. Door een doorgedreven subsidiebeleid en een brede dienstverlening probeert de VGC, waar kan, het Brussels Nederlandstalig onderwijs te versterken, en dit steeds met de bedoeling de kwaliteit van het onderwijs verder op te trekken. Men heeft het in het debat vaak over kwaliteit en kwantiteit. Het vele geld dat we investeren in infrastructuur is veel essentiëler dan men zou kunnen denken. Het behalen van eindtermen, het creëren van het klimaat waarin alle factoren gunstig zijn om aan kennisoverdracht te doen, maakt deel uit van ons beleid. Ervoor zorgen dat dit gebeurt in een nette omgeving, in een goede en comfortabele infrastructuur, die het welbehagen van zowel leerlingen als leerkrachten vergroot, leidt ertoe dat we de meest gemotiveerde leerkrachten kunnen aantrekken. Hoe zijn we zelf? Wij zitten ook liever in een mooi parlement dan in een lelijk. Investeren in infrastructuur leidt ertoe dat kinderen meer respect opbrengen voor de investeringen die worden geleverd om hen kennis aan te leren en maakt dat er een sfeer onstaat die deze kennisoverdracht bevordert. Dat gaat tot en met de investeringen in iets waar men soms met een knipoog naar verwijst: ‘plassen met klasse’. Deze week nog werd in het Maria-Boodschaplyceum een nieuw sanitair blok geopend. Op een vijftal jaar tijd hebben we, dankzij jullie goedkeuring, 5 miljoen euro geïnvesteerd in dat soort punctuele ingrepen in ondertussen 89 scholen. Op die kleine punten levert de VGC bijzonder interessant en baanbrekend werk, dat men overigens nergens anders in dit land terugvindt. Als ik hierover spreek met de collega’s uit Antwerpen of Gent, kijken ze daar met grote ogen naar. De werking van het OCB, in feite ontstaan uit tal van punctuele initiatieven die dan op een zeker moment gegroepeerd zijn om voldoende kritische massa te hebben om nog meer resultaat te kunnen boeken met de geïnvesteerde middelen, is ook een van die typische voorbeelden waaruit blijkt dat we met de VGC, dankzij jullie, baanbrekend werk hebben geleverd. We moeten daar trots op zijn. Mevrouw Debaets, u vroeg me wat we hieraan doen. Wel, we werken feitelijk dag in dag uit in onze stad met iets wat men ons benijdt. Men komt me nu vragen: zouden wij in de Rand alstublieft ook gebruik mogen maken van jullie expertise? Zou u wat u de voorbije 10 jaar hebt ontwikkeld, alstublieft ook ter beschikking willen stellen van anderen in dit land die daarvan gebruik willen maken? Over een ding wil ik wel heel duidelijk zijn, mijnheer Lootens-Stael: als we daarin geslaagd zijn, dan is dat niet omdat we uw analyse hebben gedeeld, maar vooral omdat we ze niet hebben gedeeld. Wij zijn er altijd van uitgegaan dat het probleem niet bij de kinderen ligt, maar dat de overheid, de leerkrachtengemeenschap en de schoolteams ervoor moeten zorgen dat het onderwijs zich aan de kinderen aanpast. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Zeggen wij misschien iets anders? De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Wat u ons 10 jaar lang, en ook weer vandaag, hebt gezegd, is dat het probleem in ons onderwijs bij de kinderen ligt. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Uw probleem is dat u zegt dat er geen probleem is. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Anderstaligen en andersgekleurde kinderen halen de kwaliteit naar beneden, zegt u al 10 jaar.
- 29 De heer Dominiek Lootens-Stael.- Anderstaligen halen de kwaliteit inderdaad naar beneden. Ik ben niet de enige die dat zegt, dat wordt ondersteund door studies, onder andere van de OESO. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Dat is niet zo. De kinderen kunnen nooit het probleem vormen. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Dat heb ik ook niet gezegd. Men moet inspelen op de problemen die zich aandienen in plaats van te zeggen dat er geen probleem is. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Elk individueel kind in dit land heeft het recht te kiezen voor het beste onderwijs en heeft het recht om dat beste onderwijs te krijgen. Wij moeten er allen samen voor zorgen dat dat ook lukt. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Ik zeg al 20 jaar dat de Vlamingen in Brussel recht hebben op hetzelfde kwaliteitsvol onderwijs als de Vlamingen in Torhout of in Maaseik. U zegt al 20 jaar lang dat er geen probleem is. U bent gewoon blij omdat er meer leerlingen voor het Nederlandstalig onderwijs kiezen in Brussel. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Het verschil tussen u en mij is dat u zegt dat alle Vlamingen recht hebben op goed onderwijs en dat ik zeg dat alle Brusselaars recht hebben op goed onderwijs. Alle Brusselaars die kiezen voor ons onderwijs omdat het degelijk onderwijs is, zijn bij ons welkom. Als overheid zullen we iedereen helpen om het best mogelijke onderwijs te krijgen, zodat ze alle kansen krijgen wanneer ze de leerplicht hebben vervuld. In heel het verhaal is het nu fundamenteel om – en dat is natuurlijk ook de boodschap van de nieuwe Brusselse minister-president – samen met de collega’s, de inrichtende machten en de pedagogische teams, binnen de eindtermen die bepaald zijn, in Brussel absolute prioriteit te geven aan die eindtermen die te maken hebben met talenkennis. We moeten eisen dat die eindtermen absoluut op nummer 1 komen te staan in de pedagogische projecten. Wij moeten eisen dat men in heel het leertraject eindigt met jongeren van 18 die minstens Frans, Nederlands en Engels kunnen spreken. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Dat zeggen wij ook al 15 jaar. De essentie van het verhaal is dat men geen les kan geven in een klas waar 20 van de 23 leerlingen de taal niet verstaan. U zegt dat er geen probleem is en dat het goed gaat omdat er weer meer leerlingen zijn. U moet de analyse maken en de remedies volgen. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Ik zeg dat het niet gemakkelijk is en dat we er daarom alles aan moeten doen om ervoor te zorgen dat de mensen die we inschakelen er in de best mogelijke omstandigheden voor kunnen zorgen dat wat niet gemakkelijk is, toch lukt. Dat is wat ik wil. Als we erin slagen om wat niet gemakkelijk is toch te doen slagen, helpen we de bevolking van deze stad er met rasse schreden op vooruit. Had men dat eerder gedaan – en het is ook nieuw dat men dat nu eindelijk toegeeft – in het Franstalig onderwijs, dan hadden we niet de problemen gekend die we nu kennen. U weet ook dat ik dat altijd met enige voorzichtigheid zeg, want ik wil niemand schofferen. Je kan ook de verantwoordelijkheid niet leggen bij een welbepaalde groep of partij. Het algemene klimaat zat verkeerd in het Franstalig onderwijs. Dat men dat nu eindelijk onderkent en dat men toegeeft dat wij het beter doen, is toch nieuw. Dat vind ik een geweldige stap vooruit, want het is pas door dat te erkennen dat
- 30 men daar nu eindelijk werk zal kunnen maken van mijn stelling dat de allereerste doelstelling van elk pedagogisch project in Brussel moet zijn 18-jarigen af te leveren die 3 talen kennen. Laten we eerlijk zijn: in het Brussels Nederlandstalig onderwijs lukt dat behoorlijk goed. Dat is ook de reden waarom zoveel mensen voor het Brusselse Nederlandstalige onderwijs kiezen. In het Franstalige onderwijs lukt dat nog altijd niet. Hoeveel 18-jarigen uit het Franstalige onderwijs kennen jullie waarmee je een praatje kan maken in het Frans, het Nederlands en het Engels? Soms is het zelfs moeilijk in het Frans. Laten we eerlijk zijn: dat is het probleem. Dus zeg ik u: wij doen ons uiterste best. We moeten blijven werken volgens de methode van de pedagoog Coué, die zei dat er maar 1 middel was om sommige dingen te doen verstaan, namelijk ze altijd blijven herhalen en altijd op dezelfde nagel blijven kloppen. Dat doet de heer Lootens-Stael ook, maar hij klopt op de verkeerde nagel. (Hilariteit) Hij klopt op het bloknageltje, terwijl we op die lange, dikke spijker moeten kloppen. Dankzij die methode Coué zijn we erin geslaagd de Franstaligen ervan te overtuigen dat er een probleem is. Nu moeten we op die nagel blijven kloppen en zeggen dat er teveel eindtermen zijn. Trouwens, in heel dat debat over de eindtermen is het mijn ervaring dat men, ook in het pedagogische speelveld, die eindtermen onvoldoende kent, waardoor men niet genoeg focust op wat essentieel is. Maar dat is een ander verhaal. In dat debat over de eindtermen moeten wij nu zeggen: wat men ook doet, in welk niveau of in welke taalrol men ook zit, de eerste doelstelling is om Nederlands, Frans en Engels te kennen aan het einde van de leerplicht. Ik zeg dat overal waar ik kom. Daar moeten we allemaal op focussen. Wat ook de richting zal zijn waarvoor die leerlingen kiezen, ik zweer dat ze nadien allemaal een job zullen vinden, zelfs als ze niet voortstuderen. Mevrouw Bianca Debaets.- Ik dank de collegevoorzitter voor zijn antwoord. Ik zie echt wel het nut en het belang in van het voorrangsbeleid in Brussel. Er worden echt wel resultaten geboekt. We moeten ook de inspanningen van de leerkrachten erkennen, die elke dag het beste van zichzelf geven in die scholen. Met mijn pleidooi wilde ik vooral de bestaande situatie benoemen. Als het goed is, is het goed. Als nu blijkt dat bepaalde zaken moeten worden bijgeschaafd, dan moeten we dat ook durven toegeven. Ik kijk dan ook uit naar het overleg dat uw Vlaamse collega, Pascal Smet, zal organiseren en de eventuele maatregelen die daaruit zullen voortvloeien. Ik deel namelijk uw mening dat we ervoor moeten zorgen dat we drietalige scholieren afleveren. Ze moeten die 3 talen dan echter ook goed kennen. We hebben het hier al eerder gezegd: met leerlingen die een beetje hun thuistaal, een beetje Nederlands en een beetje Frans spreken, is niemand geholpen. Op de arbeidsmarkt is men niet op zoek naar dat profiel. We moeten er alles aan doen, en ik weet dat u dat doet, samen met uw Vlaamse collega, om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van het Brussels onderwijs even goed is als in Vlaanderen. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Ik ben het met u eens, maar zou een kleine nuance willen maken. U zegt dat het niet goed is wanneer leerlingen slechts een beetje Nederlands, Frans en Engels kennen. Ik heb liever dat het beetje kennis al deel uitmaakt van een doelstelling dan dat er geen kennis is. Ik probeer dat ook vaak aan ouders uit te leggen. Men heeft de neiging om bij het behalen van eindtermen erg streng te zijn en perfectie na te streven. Perfectie is echter niet van deze wereld, de kennis moet zo goed mogelijk zijn. Naast kennis die men heeft of theoretische kennis die men verwerft bij kennisoverdracht, zijn sociale vaardigheden van essentieel belang. Wat ik vaststel is dat dankzij de grote diversiteit in
- 31 onze scholen onze kinderen meer sociale vaardigheden hebben dan anderen. Als zij dan een talenkennis hebben die niet perfect is, dan heb ik toch nog liever dat ze meerdere talen minder perfect spreken dan er één goed te kennen. Dat is trouwens de fout die in het Franstalig onderwijs werd gemaakt. Men heeft steeds te veel aandacht besteed aan de perfecte kennis van het Frans, waardoor een minder perfecte kennis van andere talen werd verwaardloosd. Mijn Engels is niet perfect. Ik vind van mezelf dat ik goed tweetalig ben, maar ik kan ook een klein beetje Italiaans spreken. Al die kleine beetjes geven een meerwaarde, waarover men niet laatdunkend mag doen. Elke taal die men een beetje beheerst is gewonnen. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Nochtans heeft men wel een serieus probleem op de arbeidsmarkt indien men het Nederlands of zijn eigen moedertaal niet perfect beheerst. -
Het incident is gesloten.
INTERPELLATIE (R.v.O. art. 62) van mevrouw Elke Roex tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter, bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende het beroepenhuis Mevrouw Elke Roex.- De herwaardering van het beroeps- en technisch onderwijs staat terecht op de publieke agenda. Ik ben zelf naar het technisch onderwijs gegaan, dus ik heb ervaren dat dit nog te vaak als minderwaardig wordt beschouwd in vergelijking met het algemeen secundair onderwijs. Een belangrijke schakel in dit herwaarderingsproces is het enthousiasmeren van kinderen voor technische beroepen. In 2010 kondigde de collegevoorzitter aan een beroepenhuis in Brussel op te richten. In een beroepenhuis worden kinderen geïnformeerd over een positieve beroeps- of studiekeuze en worden ze ook warm gemaakt voor technische beroepen. Een beroepenhuis bestaat reeds in Gent, waar het zeer succesvol is. Het Brussels Nederlandstalig Comité voor Tewerkstelling en Opleiding (BNCTO) zou mogelijke modellen voor een Brussels beroepenhuis analyseren. Samenwerking met de beroepsfederaties stond hierbij centraal. Uit de begroting 2013 leren we dan weer dat de VGC van plan is een ‘leerwinkel’ te openen in plaats van een beroepenhuis. Op de Brusselse arbeidsmarkt is er sprake van verschillende ‘mismatchen’. Niet alleen zijn Brusselse werkzoekenden te laag opgeleid voor veel beschikbare jobs, maar ook de technische jobs vinden vaak geen invulling. Het is duidelijk dat het Brussels potentieel onvoldoende wordt benut. Ik vond het dus een goed idee om ook in Brussel een beroepenhuis op te richten. Hoe ver staat het met de opening van het beroepenhuis? Wordt het beroepenhuis vervangen door een leerwinkel, of komen beide er? Tegen wanneer zal het beroepenhuis of de leerwinkel operationeel zijn? Wat zijn de doelstellingen? Hoeveel kinderen moeten er jaarlijks passeren en waar zal die gevestigd zijn? Hoe ver staat het met de opdracht van het BNCTO en het overleg met de beroepsfederaties? Met welke scholen werden er al afspraken gemaakt? De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Het BNCTO onderzocht in 2010 in opdracht van de VGC de mogelijkheden tot oprichting van een beroepenhuis in Brussel. De voornaam-
- 32 ste conclusie was dat de oprichting van een Brussels beroepenhuis niet kan zonder inhoudelijke en financiële samenwerking met de Franstalige Gemeenschap. De uitbouw van een beroepenhuis is gekoppeld aan 2 belangrijke voorwaarden: de financiële draagkracht en het bereiken van voldoende leerlingen. Het Nederlandstalig onderwijs in Brussel heeft een doelpubliek van een vierduizendtal leerlingen. Dit is duidelijk te beperkt om een permanente werking op te zetten die financieel verantwoord is. Ter vergelijking bereikt het beroepenhuis in Gent jaarlijks meer dan 10.000 leerlingen. De kwantiteit van de Brusselse Nederlandstalige schoolbevolking is ontoereikend om het conceptuele model van het beroepenhuis in Gent te kunnen volgen. Door de uitbreiding met het kwantitatief veel sterker Franstalige doelpubliek wordt de noodzakelijke investeringskost voor de ontwikkeling van een tweetalig beroepenhuis wel draagbaarder en gerechtvaardigd. Bijgevolg werd de piste voor een beroepenhuis in 2011 verlaten en opteerde de VGC voor het uitbouwen van een Brusselse leerwinkel. Sinds 2012 worden de mogelijkheden hiervoor samen met het Brusselse Consortium voor Volwassenenonderwijs (BruCoVo) onderzocht. Dit onderzoek loopt parallel met de ontwikkelingen in Vlaanderen aangaande leeradvies en oriëntering voor volwassenen. Op dit moment is de Vlaamse overheid de laatste hand aan het leggen aan het decreet aangaande de oprichting van een Vlaams Centrum voor Leeradvies en -Oriëntering (VCLO). Naast leeradvies en -oriëntering voor volwassenen – behandeld in het komende decreet - wil de VGC, naar analogie met "de Stap" in Gent en "Studiewijzer" in Antwerpen, deze diensten ook aanbieden voor kinderen en jongeren in het leerplichtonderwijs. BruCoVo vzw kreeg dan ook de opdracht om een voorstel voor de leerwinkel - inclusief werking rond het leerplichtonderwijs - uit te werken. Het idee hierbij is dat de leerwinkel in Brussel een fysiek studieadviespunt is waar informatie en oriëntatie over het Nederlandstalige aanbod aan educatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor iedereen beschikbaar is. Het opzet is vraaggestuurd. Het is belangrijk dat de leerwinkel neutraal, onafhankelijk, netoverschrijdend en onderwijsniveauoverschrijdend is. Aangezien er door de Vlaamse overheid zal worden geïnvesteerd in een leerwinkel voor volwassenenonderwijs en opleiding, lijkt het de VGC aangewezen om de leerwinkel voor leerplichtonderwijs hieraan te koppelen zodat beide pijlers een duidelijk geheel vormen. De Vlaamse overheid stelt in haar voorontwerp van memorie van toelichting in verband met het komende decreet betreffende leeradvies en -oriëntering voor volwassenen dat het VCLO operationeel zou zijn vanaf 1 januari 2014. De leerwinkel is er voor iedereen die in Brussel woont of werkt en die vragen heeft over het bestaande Nederlandstalige onderwijsaanbod in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het is de bedoeling dat in informatie, documentatie en oriëntatie wordt voorzien over studiemogelijkheden in het Brussels Nederlandstalig basis- en secundair onderwijs, het deeltijds onderwijs, de Syntra-leertijd en het beroepsgericht en diplomagericht onderwijs voor volwassenen. De beroepsfederaties worden jaarlijks betrokken bij de organisatie van de studiekeuzebeurs. Op deze beurs worden de studierichtingen secundair onderwijs en verschillende beroepen toegelicht. Aan de beroepenfederaties wordt gevraagd bij te dragen aan het uitbouwen van de studiekeuzebeurs door de activiteiten van de scholen mee vorm te geven of door logistieke steun te verlenen. In het verleden werd al samengewerkt met onder meer de sectoren bouw,
- 33 transport en logistiek en zorg. Het educatieve aanbod van de beroepsfederaties dat aansluit bij de doelstellingen van de studiekeuzebeurs wordt door de VGC ook gecommuniceerd aan de Brusselse scholen. Het idee rond het beroepenhuis waarmee we een aantal jaren geleden speelden, werd dus verlaten. Dat idee kwam voort uit de studiekeuzebeurs, die we oprichtten om het technisch onderwijs te promoten. Nergens anders in het land bestaat een soortgelijke beurs. Het beroepenhuis bleek financieel en organisatorisch niet haalbaar te zijn, maar nu richten we ons op de oprichting van de leerwinkel. We zullen hierin alle onderwijsvormen laten behandelen, wat verder gaat dan wat wordt bepaald in het Vlaamse decreet. De bedoeling is om met de nodige promotionele kracht het technisch- en beroepsonderwijs uit het hoekje te halen. -
Het incident is gesloten.
VRAGEN (R.v.O., art. 59) De werking van de Adviesraad Cultuur en de andere adviesraden De heer Jef Van Damme.- Ik wil eerst en vooral mijn collega’s die nog aanwezig zijn bedanken, zoals de voltallige sp.a-fractie, 2 leden van de oppositie en 1 lid van de meerderheid. Ik zou de voorzitter toch willen aanmoedigen om de collega’s een beetje enthousiaster te maken voor de werking van deze Raad. Dit zou getuigen van respect tegenover de andere raadsleden en van interesse in de materie. Ik heb toch de ambitie om te stellen dat de overblijvende vragen relevant zijn voor de werking van de Raad en van Brussel. De voorzitter.- Ik stel voor dat we dit op de volgende bijeenkomst van het Bureau bespreken. De heer Jef Van Damme.- Dat is een uitstekend idee. Mijn vraag handelt over de Adviesraad Cultuur en bij uitbreiding over alle andere adviesraden. Op 26 februari 2013 vond in de Raad een hoorzitting plaats. De voorzitter van de Adviesraad Cultuur, Hugo Vanden Driessche, maakte daar een aantal pertinente opmerkingen. De huidige adviesraad is ondertussen 2,5 jaar actief en toch blijft de manier van werken onduidelijk voor de leden van de adviesraad zelf. De adviesraad vroeg zich af voor wie ze nu eigenlijk werken. Is dit voor het bevoegde collegelid of voor de administratie, of wordt een adviesraad enkel ingeschakeld als er bijkomende gegevens nodig zijn? Uit de hoorzitting bleek dat de adviesraad zelf niet weet wat er met de adviezen gebeurt. De huidige manier van werken, waarbij het bevoegde collegelid de adviezen eventueel kan gebruiken of naast zich kan neerleggen, stimuleert de leden van de adviesraad zeker niet. Het reglement van 2005 vormt de basis voor de samenstelling en de werking van de adviesraden. Hieraan zijn zeker verbeteringen mogelijk. Men kan zich ook vragen stellen bij de huidige samenstelling van de Adviesraad Cultuur. Zo zoek ik bijvoorbeeld nog steeds naar de vertegenwoordiging van vrijwilligers en van Brusselaars van andere origine. De adviesraad is volgens mij niet altijd een mooie weerspiegeling van de Nederlandskundige Brusselse bevolking.
- 34 Het College heeft altijd gehamerd op ‘een transversaal beleid’. Ondanks de vraag van ondermeer de voorzitter van de Adviesraad Cultuur, is er blijkbaar weinig contact of overleg met andere adviesraden. Ik ben zelf al op zoek gegaan naar informatie over de andere adviesraden, maar op de VGC-website is hierover helemaal niets terug te vinden. Ik kan evenmin informatie terugvinden over de samenstelling en werking van de adviesraden of hun verslagen. De adviesraden van de Vlaamse overheid krijgen dit platform echter wel. Al hun verslagen zijn vrij te consulteren via het internet. De strategische Adviesraad Cultuur, Jeugd, Sport en Media uit Vlaanderen heeft zelfs een eigen website. Ik heb enkele vragen over het functioneren van de adviesraden. Welke stappen wil het collegelid nemen om de rol en werking van de adviesraden te verduidelijken? In welke mate houdt het collegelid rekening met de geformuleerde adviezen, en hoe wordt daarover gecommuniceerd? Welke stappen zijn er ondernomen om het reglement aan te passen en de samenstelling van de adviesraden te diversifiëren? Wat wordt er gedaan om de samenwerking tussen de verschillende adviesraden te stimuleren? Ik denk ook dat het een goede suggestie is om de adviezen online beschikbaar te stellen. Kan het collegelid dit ter harte nemen? De heer Bruno De Lille, collegelid.- Zoals u zelf aangeeft, is het reglement van 19 mei 2005 de basis voor de samenstelling en de werking van de adviesraden. Een evaluatie van de huidige werking wordt in 2014 gepland. De evaluatie moet wel passen binnen de bredere benadering van het inspraak- en participatiebeleid van de VGC. Daartoe zullen de voorzitters van de adviesraden bijeengeroepen worden. Het is de bedoeling dat zij een belangrijke bijdrage leveren. De huidige werking van de adviesraden wordt inzake de volgende thema’s geëvalueerd: de transparantie van de werking en van het adviserende werk en de communicatie hierover, alsook de weg die adviezen afleggen; de feedback van het College of collegelid op de adviezen en aanbevelingen en de vraag wat hier concreet mee wordt gedaan; de frequentie en de agenda van bijeenkomsten. De adviesraden werken voor het bevoegde collegelid of het hele College want soms worden immers transversale vragen gesteld. Het zijn natuurlijk adviezen en geen beslissingen. Het College kan altijd beslissen de adviezen naast zich neer te leggen, maar er wordt wel degelijk rekening mee gehouden. De adviesraad Cultuur is samengesteld uit deskundigen uit het brede culturele werkveld in Brussel en deskundigen-leden, afgevaardigd uit de sectorgebonden adviesraden. Daaronder bevindt zich de adviesraad Kunsten, Sociaal-cultureel werk en Erfgoed. De adviesraad heeft als opdracht een platform te zijn voor visie- en expertiseontwikkeling inzake culturele thema's voor Brussel en kan op eigen initiatief of op vraag van het beleid inhoudelijk adviseren inzake culturele materies. De raad adviseert het beleid tevens inzake decretale materies met een transversale culturele thematiek. Alle adviezen worden opgenomen in de stukken die ter beleidsvoorbereiding worden overgemaakt aan het bevoegde collegelid of de bevoegde collegeleden. Adviesraden kunnen ook op eigen initiatief advies verstrekken.
- 35 Het College hecht veel belang aan inspraak en participatie. Het signaal van de adviesraad Cultuur dat u aanhaalt is betekenisvol, maar moet zeker worden genuanceerd. Ik voorzie hoe dan ook in 2014 een diepgaande evaluatie van de werking van de adviesraden en van de opmerkingen die door de adviesraden zijn gemaakt, onder meer de vraag naar meer transparantie. Wat de transparantie betreft, werkt de communicatiedienst van de VGC momenteel aan een nieuwe website. Daardoor zullen de gegevens toegankelijker worden. Ook in de verschillende nieuwe portaalsites zal dit aspect aan bod komen. Voor de jeugdsector werd recent de portaalsite “www.brusselbazaar.be” gelanceerd. De uitnodigingen, verslagen, adviezen en besproken documenten van de Jeugdraad en de werkgroepen zijn daar terug te vinden. In het kader van het recent gesloten inspraaktraject Stadspiratie, werden alle adviezen betreffende het stedelijk beleid ook publiek gemaakt op de website www.stadspiratie.be. Alle adviezen werden ook publiek gemaakt tijdens het slotmoment op 26 maart 2013 in een document van ruim 200 pagina's. Ook alle adviezen van alle adviesraden in het kader van het stedelijk beleid en het stedenfonds zijn online te vinden. Ook de samenstelling van de reflectiegroep stedelijk beleid is op de website www.stadspiratie.be terug te vinden. U ziet dat we heel wat stappen in de goede richting zetten. Het is de bedoeling dat ook te doen voor de andere adviesraden. Op basis van de geplande evaluatie over de werking van de adviesraden en de conclusies die eruit getrokken worden, zullen we de nodige aanpassingen doen aan bijvoorbeeld het reglement van 19 mei 2005. Het traject volgend op deze evaluatie zal natuurlijk in nauwe samenwerking gebeuren met de adviesraden zelf. Het zou heel vreemd zijn als we hen dan geen advies zouden vragen. Dat geldt niet alleen voor de adviesraad Cultuur, Jeugd, Sport, maar ook voor de adviesraden die actief zijn binnen Welzijn, Gezondheid en Gezin en het beleidsdomein Onderwijs en Vorming. Ook zij maken deel uit van onder meer de voorbereiding van het beleid. Voor deze domeinen verwijs ik u graag door naar mijn collega’s. De heer Jef Van Damme.- Ik dank u voor het uitvoerige antwoord. Ik ben blij dat u erkent dat er wat schort aan de werking van de adviesraden. Ik heb echter nog een vraag. U geeft voorbeelden van deeladviesraden die wel al hun adviezen publiceren. Zal dit binnen afzienbare tijd, dus nog dit jaar, ook het geval zijn voor de andere adviesraden? Zullen alle informatie en adviezen, bijvoorbeeld van de adviesraad Cultuur, online kunnen worden geconsulteerd? U plant een grote evaluatie van de adviesraden in 2014. Dat vind ik vreemd want in 2014 zijn er verkiezingen. We zijn nu in 2013 en dus hebt u nog een jaar de tijd om daarmee te beginnen. Het is raar dat u al niet vroeger de stap hebt gezet als de voorzitter van de adviesraad u zijn opmerkingen al heeft bezorgd. Ik begrijp die timing niet. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Voor de adviesraden die onder mijn bevoegdheid vallen, zijn we van plan de online plaatsing nog dit jaar in te voeren. Ik kan niet voor mijn collega’s spreken. Ik weet alleen dat zij dat ook voorbereiden, maar ik ken hun timing niet.
- 36 Ik wil de evaluatie in 2014 houden zodat het volgende College de nodige aanpassingen kan verrichten. U weet dat de adviesraden bij het begin van een nieuwe legislatuur opnieuw worden samengesteld. Het heeft geen zin om de laatste maanden nog aanpassingen te verrichten. We zullen ervoor zorgen dat het volgende College de beslissing kan treffen en alles zal voorbereiden. De heer Jef Van Damme.- Ik wens u veel inspiratie en succes toe. Ik zal mee opvolgen of nog voor het einde van het jaar alle communicatie online wordt geplaatst. Dat zou heel knap zijn. Zwembad van de VUB De heer Jef Van Damme.- Brussel kampt met een tekort aan zwembaden. Daarover is al veel gedebatteerd. Zeker in het dichtbevolkte en jeugdige noordwesten van Brussel zijn er te weinig publiek toegankelijke zwembaden. De gelijktijdige renovaties van een aantal zwembaden heeft de toestand alleen maar verergerd. Gelukkig is onlangs beslist om de renovatie van het zwembad van Sint-Jans-Molenbeek uit te stellen tot het zwembad van Ganshoren in oktober of november weer open gaat. Het is alleszins duidelijk geworden dat de verschillende Brusselse overheden hun inspanningen beter moeten coördineren. De kans bestaat dat ook het zwembad van de VUB in de nabije toekomst de deuren zal sluiten om gerenoveerd te worden. De VGC heeft de mogelijkheid deze renovatie mee te ondersteunen. Welke inspanningen levert de VGC om het aanbod aan zwembaden, maar ook aan andere sportinfrastructuur in Brussel, te verbeteren. Heeft de VUB effectief een subsidieaanvraag voor de renovatie van het zwembad ingediend bij de VGC? Is de VGC van plan die renovatie mee te subsidiëren? Welke grote andere dossiers inzake sportinfrastructuur heeft de VGC de voorbije jaren opgestart en afgewerkt? Wat is er gebeurd met de grote DBFM-procedure in het kader van het Vlaams sportinfrastructuurplan? De VGC had hier initieel op ingeschreven. Welke projecten heeft de VGC nu nog lopen in het kader van dit plan? In welke mate overlegt u vandaag nog met Vlaams minister Philippe Muyters over de subsidiëring van Brusselse sportinfrastructuur? Inzake het zwembad van de VUB is dat zeker een relevante vraag. Wat waren de resultaten van dit overleg? De heer Bruno De Lille, collegelid.- Ik stel voor het vooral over het zwembad van de VUB te hebben en wat meer uitleg te geven over de DBFM procedure en de samenwerking met Vlaanderen. De lijst met de infrastructuurwerken en de projecten zal ik u bezorgen. Wij vinden het VUB zwembad ook zeer belangrijk, zowel voor VUB-studenten en alumni als voor de omliggende scholen, die er recreatief gebruik van maken. Het is een zwembad dat zich veel breder dan enkel voor studenten openstelt. Concreet heeft de VUB tot nu toe voor de renovatie van het zwembad nog geen formele subsidieaanvraag bij de VGC-administratie ingediend. De heer Paul De Knop, rector van de VUB, voert wel verkennende gesprekken met politieke mandatarissen van diverse overheden om de mogelijkheden rond financiering van de renovatiewerken van het VUB-zwembad in
- 37 kaart te brengen. Mijn kabinet is daarover in regelmatig overleg met de beheerder en toetst de mogelijkheden rond generieke dossiervorming en PPS af op alle bevoegde politieke niveaus. We proberen dus mee aan de kar te trekken. Er zijn heel wat betrokken niveaus in het spel: Mevrouw Onckelinckx voor Beliris, de heer Muyters voor Sport Vlaanderen, de heer Smet voor Onderwijs en Brussel, de heer Vanhengel voor de VGC Onderwijs en Imago Brussel en de heer Madrane en de heer Vervoort voor gewestmiddelen. Er is wel goodwill aanwezig, maar het probleem is dat we met een privéeigenaar te maken hebben. Dat bemoeilijkt de zaak. De VUB valt daardoor wat tussen wal en schip. De gewestelijke subsidiëringmechanismen die voor gemeentelijke sportinfrastructuur in voege zijn, vereisen zoals de ministeriële omzendbrief van 18 juli 2002 vermeldt, dat een Brusselse gemeente eigenaar is. Vanuit het VGC-sportbeleid vind ik dat we eerder een flankerende rol op ons moeten nemen, flankerend in een groter investeringsbeleid. Alleen kunnen we een dergelijk project immers niet dragen. Dat gaat onze mogelijkheden ver te boven. We staan open voor samenwerking, maar er moeten garanties zijn dat andere overheden, en minstens de Vlaamse Overheid, hierin ook hun verantwoordelijkheid nemen. Dit kan enkel door een aanzienlijk gedeelte van de kost op zich te nemen. We hopen dat Vlaanderen dat zwembad ook breder ziet dan een louter universitair zwembad en erkent dat het zwembad ook een belangrijke taak te vervullen heeft in de sportpijler die de VUB wil ontwikkelen. Men wil daar ook een sporthotel optrekken. De VUB wil ook openstaan voor andere instanties, verenigingen en buurtbewoners. We vragen niet liever dan dat Vlaanderen zijn engagement toont, maar dat ligt op dit moment wat moeilijk. Ik heb overleg gepland met het kabinet van Vlaams minister Philippe Muyters over de manier waarop de Brusseltoets wordt toegepast binnen het sportbeleid. We vinden dat de Vlaamse Gemeenschap achterblijft. Er zijn verschillende voorbeelden van, van de investeringen die Bloso in Brussel doet, zien we niks. De DBFM-procedure loopt in Vlaanderen enkel nog voor de dossiers die destijds zijn goedgekeurd en in uitvoering zijn. De VGC heeft in dit kader geen projecten lopen. In 2008 zijn er 3 projecten ingediend en goedgekeurd, maar deze zijn omwille van diverse redenen zoals het gebrek aan partners, de kostprijs, logistiek of eigenaarschap niet realiseerbaar gebleken. Er is een oproep van Vlaanderen naar de lokale overheden gelanceerd. De VGC probeert daar een rol in te spelen. Het gaat voornamelijk over zaken zoals de renovatie van sportvloeren. We proberen daar ook op in te schrijven, maar dat gaat uiteindelijk over minimale budgetten. De heer Jean-Luc Vanraes, voorzitter.- Vlaams minister Philippe Muyters zal de Raad binnenkort een bezoek brengen. U kan hem die vraag dan stellen. De heer Jef Van Damme.- Ik zal hem die vraag zeker stellen. Het antwoord verbaast me enigszins, want enerzijds spreekt het collegelid van heel veel goodwill, maar anderzijds zegt hij dat de VGC dit niet alleen kan dragen en slechts in de marge zal optreden. Hoewel de VGC inzake onderwijs een flankerende rol speelt en jaarlijks mil-
- 38 joenen investeert in schoolinfrastructuur – wat ik ook goed vind – is het toch bizar dat we diezelfde inspanning niet kunnen doen voor sportinfrastructuur, temeer omdat er volgens mij geen andere grote projecten op stapel staan. De heer Bruno De Lille, collegelid.- In schoolinfrastructuur investeren we inderdaad miljoenen over heel Brussel, maar per school wordt ook een belangrijke bijdrage gevraagd, hetzij van de inrichtende macht, hetzij van Vlaanderen, via het fonds. Dat houdt in dat we ook daar flankerend werken, omdat het zo een dure projecten zijn. Hier zeggen we dat we willen bekijken wat we kunnen doen, maar eveneens flankerend. De heer Jef Van Damme.- Collegevoorzitter Guy Vanhengel heeft het altijd over miljoeneninvesteringen in onderwijs in Brussel door de VGC. Het zeer belangrijke investeringsbudget gaat voor 60% naar gelden voor scholen. Nogmaals, wij zijn daar niet tegen, maar we vinden het wel vreemd dat er dan blijkbaar geen groot budget kan worden vrijgemaakt voor de renovatie van een zwembad. Het collegelid heeft het over “hier en daar wat bijleggen”. Dat er zo weinig interactie is tussen Vlaams minister Philippe Muyters en zijn Brusselse collega is een probleem voor Brussel. Ik vind het ook de rol van de VGC om Brussel in Vlaanderen te verdedigen. Ten slotte vind ik het bizar dat die DBFM-projecten allemaal zijn geëindigd. Ik zou daarover graag wat meer informatie willen krijgen. De heer Jean-Luc Vanraes, voorzitter.- Ik stel voor dat we dit laatste punt in commissie bespreken. De heer Paul De Ridder.- Ik heb die vraag inderdaad al aan Vlaams minister Philippe Muyters gesteld. Hij heeft me geantwoord dat hij wacht op vragen van Brussel. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Misschien moet Vlaams minister Philippe Muyters eens nagaan of de informatie in zijn kabinet voldoende doorstroomt. Wij hebben in ieder geval gevraagd om met hem samen te zitten. De heer Jef Van Damme.- Blijkbaar blijft iemand hier dus in gebreke.
-
De vergadering wordt om 12.19 uur gesloten.
-
De Raad gaat tot nadere bijeenroeping uiteen.
- 39 BIJLAGEN 1. Ingekomen stukken Verslagen. – Indiening - Verslag uitgebracht namens de commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin door mevrouw Carla Dejonghe over het ontwerp van verordening houdende een overkoepelend kader voor VGC-subsidies voor Welzijn – Stuk 506 (2012-2013) - Nr.3 - Verslag uitgebracht namens de commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin door mevrouw Carla Dejonghe over het ontwerp van verordening houdende een overkoepelend kader voor subsidies binnen het beleidsdomein Gezin – Stuk 507 (2012-2013) - Nr.3 - Verslag uitgebracht namens de commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin door mevrouw Carla Dejonghe over het ontwerp van verordening houdende de wijziging van de verordening houdende de oprichting van een begrotingsfonds kinderdagverblijven – Stuk 508 (2012-2013) - Nr.3 Schriftelijke vragen. – Indiening Schriftelijke vragen werden ingediend door mevrouw Brigitte De Pauw en de heer Walter Vandenbossche. 2. Mededelingen van het secretariaat – Commissievergaderingen Commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting en Media - dinsdag 21 mei 2013 1.
Survey : “bevraging bij de Brusselaars over de aantrekkelijkheid van Brussel en hun perceptie op de stad als leefstad” - zie Stuk 501 (2012-2013) – Nr.1 en Stuk 504 (2012-2013) – Nr.1 Voortzetting van de bespreking.
Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen: Vaste leden: mevrouw Annemie Maes, ondervoorzitter, de heer Walter Vandenbossche Ander lid: mevrouw Carla Dejonghe Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin – woensdag 22 mei 2013 1.
Ontwerp van verordening houdende een overkoepelend kader voor VGC-subsidies voor Welzijn – Stuk 506 (2012-2013) - Nr.1 Benoeming van een verslaggever, algemene bespreking, artikelsgewijze bespreking en stemmingen
2.
Ontwerp van verordening houdende een overkoepelend kader voor subsidies binnen het beleidsdomein Gezin – Stuk 507 (2012-2013) – Nr.1 Benoeming van een verslaggever, algemene bespreking, artikelsgewijze bespreking en stemmingen
- 40 -
3.
Ontwerp van verordening houdende de wijziging van de verordening houdende de oprichting van een begrotingsfonds kinderdagverblijven – Stuk 508 (2012-2013) – Nr. 1 Benoeming van een verslaggever, algemene bespreking, artikelsgewijze bespreking en stemmingen
Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen: Vaste leden: mevrouw Elke Roex, commissievoorzitter, mevrouwen Carla Dejonghe, Brigitte De Pauw en Greet Van Linter
- 41 TREFWOORDENREGISTER Actualiteitsvraag Zie Basisfinanciering van personen met een handicap Basisfinanciering van personen met een handicap, blz.22 Behalen van de eindtermen door Nederlandstalige leerlingen in Brusselse scholen, blz.23 Beroepenhuis, blz.31 Interpellaties Zie Behalen van de eindtermen door Nederlandstalige leerlingen in Brusselse scholen Beroepenhuis Ontwerp van verordening houdende een overkoepelend kader voor subsidies binnen het beleidsdomein Gezin Bespreking, blz.13 Stemming, blz.16 Ontwerp van verordening houdende een overkoepelend kader voor VGC-subsidies voor Welzijn Bespreking, blz.3 Stemming, blz.11 Ontwerp van verordening houdende de wijziging van de verordening houdende de oprichting van een begrotingsfonds kinderdagverblijven Bespreking, blz.17 Stemming, blz.21 Vraag Zie Werking adviesraad Cultuur en andere adviesraden Zwembad VUB Werking adviesraad Cultuur en andere adviesraden, blz.33 Zwembad VUB, blz. 36