STUK 584 (2014-2015) – Nr.1
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD
ZITTING 2014-2015
23 JUNI 2015
VRAGEN OM UITLEG Commissie voor Cultuur, Jeugd en Sport van dinsdag 23 juni 2015
INTEGRAAL VERSLAG
Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen: Vaste leden: de heer Jef Van Damme, voorzitter, de heer René Coppens, de heer Stefan Cornelis, mevrouw Annemie Maes, mevrouw Cieltje Van Achter Ander lid: mevrouw Brigitte Grouwels 1358
-2INHOUD
1.
Vragen om uitleg (R.v.O.,art.60) -
Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende de ondersteuning van lokale jeugdparticipatie
-
Vraag om uitleg van mevrouw Brigitte Grouwels aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, met betrekking tot de erkenning van sociaal-culturele verenigingen in Brussel
-
Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, over de vermindering van de subsidies aan de AB
-
Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende het VGC-traject (Pro)sportclubs 2020
-3Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende de ondersteuning van lokale jeugdparticipatie Mevrouw Annemie Maes (Groen): Begin maart kondigde u aan dat u Karuur op een structurele manier wil verankeren en financieren om bij te dragen aan jeugdparticipatie in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Wij vinden dit een mooi voornemen: jongeren verdienen het ook om politiek een stem te krijgen en het is logisch dat ze hierbij ondersteund worden. De jeugdraad die eind 2014 startte in Sint-Jans-Molenbeek heeft op de korte termijn dat hij bestaat al aangetoond dat hij een meerwaarde betekent voor het beleid. U kondigde ook aan dat u de werking van Karuur verder wilde open trekken en daarover zou overleggen met Vlaams minister Sven Gatz. U wees erop hoe belangrijk deze lokale jeugdraden waren om uiteindelijk een draagvlak te creëren voor een overkoepelende Brusselse jeugdraad. Wij geloven ook dat lokale jeugdraden hier aan kunnen bijdragen, al blijft het jammer dat een echt gewestelijk en overkoepelend project als Het werkt / ça marche is afgeschaft. U kent onze mening daarover. De Molenbeekse jeugdraad is één van de projecten waar Karuur zijn schouders onder zette. Al enkele jaren gaat de organisatie in Vlaanderen en in Brussel op zoek naar mogelijkheden en kansen om lokale beleidsparticipatie een extra duwtje in de rug te geven en de participatiekansen van kinderen en jongeren aan het beleid te verhogen. Ook in andere Brusselse gemeenten lopen er al projecten met jeugdraden. Jette, Anderlecht, Ukkel e.a. hebben al een tijd een jeugdraad en in heel wat andere Brusselse gemeenten zijn er projecten op til. Er zal dus werk genoeg zijn om al deze initiatieven voor lokale jeugdparticipatie te ondersteunen. In Jette hebben we heel erg gepleit om over de gemeenschappen heen te werken in die jeugdraden. Het gaat eigenlijk over het jeugdbeleid. Het is eveneens belangrijk om met Franstalige actoren rond de tafel te gaan zitten. Wat is de uitkomst van het overleg met Vlaams minister Gatz? Welke beslissingen hebt u genomen om het project de komende jaren te versterken? Welke doelstellingen moet Karuur de komende jaren realiseren op vlak van beleidsparticipatie? Zullen zij ook de leegte opvullen die achterblijft op overkoepelend gewestelijk niveau sinds het verdwijnen van Het werkt / ça marche? Is er overleg geweest met de Cocof om die beleidsparticipatie structureel taalgrensoverschrijdend aan te pakken? Een van de sterke punten van het project van Karuur in SintJans-Molenbeek is immers precies dat taalgrensoverschrijdende aspect. Ook de rol van de gemeenten is niet onbelangrijk. Als er gemeenten zijn die openstaan voor dergelijk beleid is het natuurlijk belangrijk eerst met die gemeenten proberen projecten te ontwikkelen. Collegelid Pascal Smet: De gesprekken met de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten (VVJ), waar Karuur sinds kort deel van uitmaakt, zijn nog bezig. Het leek me een goed idee om hierbij een werkgroep van de Jeugdraad te betrekken. Het eerste gesprek vond plaats op 16 juni 2015. Het is mijn voornemen op korte termijn een werkingssubsidie voor 2015 te kunnen toekennen om dit in het najaar te verankeren in een structurele financiering op basis van een
-4meerjarenconvenant. Op deze manier geven we zowel Karuur als de ondersteuning van lokale jeugdparticipatie zekerheid op lange termijn. Dat was helaas niet het geval bij Het werkt / ça marche. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Wij hebben daar een andere mening over. Collegelid Pascal Smet: Dat weten we. Ook met de Vlaamse minister bevoegd voor Jeugd en Brussel zijn er gesprekken bezig om vanuit de Vlaamse Gemeenschap het project van Karuur, voor wat hen betreft, nog éénmaal te ondersteunen. Karuur werkt inderdaad op maat en waar mogelijk en wenselijk ook “taalgrensoverschrijdend”. Ik geloof hier zeer sterk in omdat dit de realiteit is in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Jongeren weten dit als geen ander. Dergelijke manier van werken is ook evidenter voor een vzw. Ik ben daarom voorstander van het behoud van de naam Karuur. Het is niet aan mij om hierover te beslissen. VVJ zou misschien wat minder deuren kunnen openen. Ook dat is een realiteit die we vanuit de VGC moeten durven erkennen. De bevoegdheden van de Cocof lopen niet volledig symmetrisch met die van de VGC. Op vlak van jeugd zijn er wel aanknopingspunten bij Cohesion Sociale of Famille. Dit is een van de reden waarom het project Het werkt / ça marche in het verleden vanuit de Franse Gemeenschap werd ondersteund. Ik blijf geloven in jongerenparticipatie, ook op gewestniveau. Wat de jeugdraad mij verteld heeft, is dat het belangrijk is dat het ontstaat vanuit het lokale. Daar zullen ze ook wat tijd voor nodig hebben. Onze houding is: laat het ons verankeren. Laten we lokaal beginnen en daarop gewestelijk verder bouwen. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik heb begrepen dat u in het najaar een meerjarenconvenant zal afsluiten. Collegelid Pascal Smet: Dat klopt. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Gaat u voor het afsluiten van de convenant met Karuur ook overleggen met een aantal andere actoren om te zien in welke richting ze gaan? Karuur heeft tot op heden weinig kennis over Brussel. Het is mooi wat er in Sint-JansMolenbeek is. Ik denk dat het toch nog te beperkt is. Er is toch ook wat input nodig van degene die al lang op het terrein bezig zijn. Maar ik zal u hier later over ondervragen.
***
-5Vraag om uitleg van mevrouw Brigitte Grouwels aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, met betrekking tot de erkenning van sociaal-culturele verenigingen in Brussel Mevrouw Brigitte Grouwels (CD&V): Op woensdag 26 mei 2015 werd in samenwerking met het Minderhedenforum een activiteit georganiseerd door de Raad van de VGC. Het was een zogenaamde ‘speeddate’ waarbij de aanwezige raadsleden vragen kregen van verschillende sociaal-culturele organisaties. Verwijzend naar dit zeer interessant contactmoment wil ik hier een aantal bekommernissen uiten m.b.t. het voortbestaan van een aantal sociaal-culturele organisaties. Verschillende van die organisaties hebben, zo zeiden ze, nog steeds geen antwoord gekregen naar aanleiding van het dossier dat zij reeds indienden in september 2014 met betrekking tot hun erkenning en subsidiëring. Vooral kleine vzw’s, die een beslissing krijgen via collegelidbesluit zijn hierbij in het ongewisse. De deadline voor het indienen van een aanvraag was oktober 2014. De vzw’s hadden in maart 2015 al een beslissing moeten krijgen. Tot nu toe, we zijn eind juni, wachten deze organisaties nog steeds het resultaat af. Graag had ik het bevoegde collegelid het volgende willen vragen: Wat is de reden van de vertraging van de erkenning? Wat is de verklaring hiervoor? Wanneer zullen de organisaties die nog in het ongewisse zijn een antwoord krijgen? Welke sociaal-culturele verenigingen, die erkend worden via collegelidbesluit, worden vandaag ondersteund? Zijn er verenigingen die in de toekomst uit de boot zullen vallen? Zijn er nieuwe verenigingen die erkend en betoelaagd zullen worden? Welke en waarom? Kunt u een duidelijke opsomming geven? Kunt u ook een duidelijke opsomming geven van de criteria voor de erkenning van sociaalculturele verenigingen waarbij u een duidelijk onderscheid maakt tussen lokale en bovenlokale verenigingen. De heer René Coppens (Open Vld): De sociaal-culturele verenigingen in het Brusselse liggen ons allemaal nauw aan het hart. Het verenigingsleven is immers één van de hoekstenen van de grootstedelijke samenleving. Ik treed mevrouw Grouwels dan ook volledig bij in haar vraag om uitleg. Dat verenigingen niet weten waar ze aan toe zijn, brengt onrust en frustratie teweeg. De erkenning en subsidiëring van sociaal-culturele verenigingen wordt geregeld door de verordening van 29 november 2012 en het collegebesluit van 20 november 2014. Het reglement onderscheidt lokale, bovenlokale en regionale verenigingen, en is onderverdeeld in 4 categorieën: de sociaal-culturele verenigingen, verenigingen van amateurkunsten, seniorenverenigingen en etnisch-culturele verenigingen. Kan het collegelid aangeven hoe het aantal sociaal-culturele verenigingen zich verhoudt tot die 3 andere categorieën van verenigingen? Ik heb daar geen goed zicht op. Er worden meer en meer verenigingen opgericht en door de VGC erkend. Ze schieten niet als paddenstoelen uit de grond, maar er komen er toch veel bij. Het is echter niet altijd duidelijk hoe die culturele verenigingen omgaan met het Nederlands en wat hun precieze band is met
-6de VGC. Ik weet dat dit allemaal niet gemakkelijk is. Welke rol speelt taal en taalgebruik in de erkenning van de verenigingen en hoe kijkt het collegelid daar tegenaan? Er bestaat een onevenredigheid tussen het aantal erkende verenigingen en het beschikbare budget. Het aantal erkende verenigingen is toegenomen, maar het budget is nauwelijks gestegen. Hoe zal het collegelid zijn beleid hierop afstemmen? Wat is uw structurele visie? Men kan het beschikbare budget niet blijven versnipperen. Om te vermijden dat de werking van de klassieke sociaal-culturele verenigingen zoals het Willemsfonds en het Davidsfonds onder druk komt te staan, zal men het kaf van het koren moeten scheiden. Ik heb uw Beleidsnota ‘Cultuur, Jeugd en Sport’ aandachtig gelezen. Er wordt ook aandacht besteedt aan de sociaal-culturele verenigingen. U vermeldt dat u in dialoog zal treden met de sociaal-culturele verenigingen om tot een nieuw beleidskader te komen. Hoe ver staat het met dat overleg? Tot welke resultaten heeft dat reeds geleid? Verenigingen moeten hun vrijheid blijven behouden om zich inhoudelijk te ontplooien en om ongedwongen hun doelstellingen te kunnen realiseren, maar daar bent u het roerend mee eens. Het is aan het collegelid om het sociaal-culturele verenigingsleven zoveel mogelijk stabiliteit en continuïteit te garanderen. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Bij het horen van de woorden van de heer Coppens maak ik mij de bedenking dat men toch niet terug moet gaan naar de 20ste eeuw. We zijn in de 21ste eeuw. De 20ste eeuw werd heel erg gekenmerkt door de verzuiling. Van bij de geboorte tot aan het graf leefde men volgens 1 zuil. Dat gaat over de mutualiteiten, over de schoolkeuze, maar ook over de sociaal-culturele activiteiten. Daarom wil ik ook niet op een negatieve manier kijken naar organisaties die hetzij van liberale strekking, het Willemsfonds, of van christendemocratische, het Davidsfonds, of de socialistische strekking Curieus zijn. Maar dit zijn organisaties die eigenlijk stammen uit een periode waar alles verzuild was. Ondertussen is onze maatschappij veranderd, gelukkig maar zou ik zeggen. Verandering is niet altijd negatief. Maar dat betekent wel dat het beleid ook moet worden aangepast aan die veranderde maatschappij. Overheden hebben de neiging om meestal achter te lopen op maatschappelijke ontwikkelingen. Het is zeer belangrijk om rekening te houden met een hele groep mensen die zich niet tot 1 van de 3 klassieke zuilen wil bekennen. Men mag de klepel niet terugdraaien naar plaatsen waar hij zat. Los van het feit dat ik ook waardering heb voor de klassieke organisaties. Er moet een goed evenwicht zijn tussen de verenigingen. In welke mate gaat het geld doorslaggevend zijn? Ik hoor een pleidooi voor een gesloten enveloppe voor de sociaal-culturele sector. In welke mate gaat dit ten nadele zijn van al de andere verenigingen wanneer het geld terug aan de verzuilde organisaties wordt gegeven. Welke zijn de criteria? Collegelid Pascal Smet: Eerst en vooral vraag ik me af of het een ‘NSA’ (no strings attached) speeddate was. Mevrouw Grouwels snapt het, de anderen niet. Zij heeft dus urban street credibility. Dat toont aan dat ze jong van geest is.
-7NSA’ (no strings attached) kan 2 betekenissen hebben. Enerzijds kan het betekenen dat je iets voor iemand doet zonder er iets voor terug te krijgen. Anderzijds betekent het dat je enige vrijheid hebt en dat je een speciale ontmoeting kan hebben zonder dat er enig gevolg aan is. Verenigingen moeten inderdaad vrij zijn. Zoals u weet ondersteunt de Vlaamse Gemeenschapscommissie het Nederlandstalig verenigingsleven in het Brussels hoofdstedelijk gewest op lokaal, bovenlokaal en regionaal niveau. Dit baseert zich op de verordening nr. 02-004 van 29 november 2012. Verenigingen worden erkend als lokale sociaal-culturele verenigingen als uit het erkenningsdossier blijkt dat ze als Nederlandstalig kunnen beschouwd worden, een zetel en/of correspondentieadres in het Brussels hoofdstedelijk gewest hebben, voornamelijk in het Brussels hoofdstedelijk gewest actief zijn en zich richten tot een in hoofdzaak Brussels publiek. Verenigingen worden erkend als bovenlokale verenigingen als uit het erkenningsdossier blijkt dat ze als Nederlandstalig kunnen beschouwd worden, zetel en correspondentieadres in het Brussels hoofdstedelijk gewest hebben, voornamelijk in het Brussels hoofdstedelijk gewest actief zijn en zich richten tot een in hoofdzaak Brussels publiek en in het jaar van de aanvraag minstens 15 open activiteiten verspreid over minstens 3 hoofdstedelijke gemeenten ontplooid hebben. De statuten moeten in het Nederlands zijn. Op de werkingstaal zit een marge. Verenigingen worden wel gestimuleerd om het Nederlands te gebruiken. Dit wil niet zeggen dat het exclusief gebruikt moet worden. De erkenningsdossiers zijn verwerkt. Er werd een analyse en financiële analyse gemaakt. Nu donderdag aanstaande zal ik een voorstel van beslissing voorleggen aan het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Donderdag zal een beslissing genomen worden waardoor verenigingen voor de zomer op de hoogte zullen zijn van hun dossier. Tot op heden kan ik nog helemaal niets zeggen. Er komen verenigingen bij en de enveloppe is wat ze is. Ik heb het pleidooi van de heer Coppens anders geïnterpreteerd dan mevrouw Maes zijnde dat hij niet pleit om naar een gesloten enveloppe te gaan. Ik ben blij dat mijn coalitiepartner, die ook de financiën beheert, op dezelfde lijn zit. De financiering zal ook ten gronde besproken worden in het najaar want dan wordt de bestaande verordening geëvalueerd. Niet om deze te veranderen om te veranderen, maar bij te sturen waar nodig. In het College en nadien in de commissie zal er hierover een grondig debat gevoerd kunnen worden. Ik ben het ook eens met de heer Coppens. De traditionele verenigingen spreken vaker oudere mensen aan die toch een belangrijke groep vormen in Brussel. Er wordt een belangrijke strijd gevoerd tegen de vereenzaming in een stad als Brussel. Het verenigingsleven is een belangrijke manier om vereenzaming – en vaak ongelukkig zijn – tegen te gaan. In die zin begrijp ik de vraag en nemen we dit zeker mee in de analyse en voorstellen die ter zake gedaan zullen worden. We hebben inderdaad wat tijd genomen, maar voor de zomer zullen de verenigingen uitsluitsel krijgen.
-8Mevrouw Brigitte Grouwels (CD&V): Inderdaad het verenigingsleven is heel belangrijk om de anonimiteit, eenzaamheid tegen te gaan en de solidariteit in de stad te bevorderen. Dat verdient echt onze aandacht. Ik blijf een beetje op mijn honger zitten betreffende de reden waarom de beslissing zo lang op zich heeft laten wachten. Ik ben blij dat het nu wordt beslist. Het waren vooral verenigingen met kleine dossiers die opmerkingen maakten tijdens de speeddate. Kleine verenigingen waarover met collegelidbesluit beslist kan worden. Collegelid Pascal Smet: Deze dossiers komen nu ook op het College. Omwille van redenen van financiële aard moet dit nu zo gebeuren. Er werd een goed voorstel uitgewerkt waarover het College zich moet uitspreken. Zolang het College geen uitspraak heeft gedaan, kan ik niets zeggen. Mevrouw Brigitte Grouwels (CD&V): U kan misschien zeggen of er een groei is in het aantal aanvragen? Of blijft het ongeveer stabiel? Welke tendens stelt u vast? Collegelid Pascal Smet: Er is een uitgesproken groeiende tendens. Mevrouw Brigitte Grouwels (CD&V): Er waren vooral verenigingen van etnisch-culturele minderheden aanwezig tijdens de speeddate. Dus niet de klassieke organisaties die goed hun weg kennen. Ik heb veel ervaring met dit soort van verenigingen. Zelfs van voor ik parlementslid was. We begrijpen soms niet hoe moeilijk het voor die organisaties is om de regelgeving te begrijpen. We denken dat deze makkelijk is te verstaan, maar voor hen is dat niet zo. Ze begrijpen niet goed wat de regelgeving vraagt. Als men bovenlokaal wil werken, moet men minstens in 3 gemeenten actief zijn. Dit roept ook vragen op. Wordt er vanuit de administratie hulp geboden om deze verenigingen wegwijs te maken in de regelgeving? Krijgt u genoeg feedback van de administratie om de regelgeving eventueel wat bij te sturen om voldoende toegankelijk te zijn voor verenigingen? De drempel is voor hen soms toch te hoog. Collegelid Pascal Smet: Dit is een vraag die we meenemen in de hele evaluatie.
***
Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, over de vermindering van de subsidies aan de AB Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik verneem dat de AB te horen kreeg geen subsidie meer te zullen ontvangen voor het project “aanvullend Brusselprogramma 2015”. Dit betekent concreet voor de AB dat het geheel van de subsidies van de VGC met ongeveer 1/3 worden
-9verminderd. De lovende woorden van de administratie van de VGC voor de werking van de AB in de brief waar de besparing werd aangekondigd, klinken dan ook een beetje wrang. Blijkbaar is er ondertussen contact geweest tussen de AB en het kabinet van het collegelid bevoegd voor Cultuur en zou men nu toch van mening veranderen. Het besluit zou ingetrokken worden en de subsidie zou toegekend worden. Klopt dit? Ter verduidelijking: de VGC-subsidies voor de AB zijn bedoeld om een eigen Brusselbeleid te ontwikkelen en te steunen. De afgelopen jaren heeft de AB dan ook sterk en met succes ingezet op het ontwikkelen van dat Brussels beleid. De VGC-subsidies mogen volgens mij dan ook niet afhankelijk zijn van de subsidies van de Vlaamse Gemeenschap. Net omdat de VGC geen "aanvullend" bestuur wou zijn maar een eigen Brussels beleid wil ontwikkelen – iets wat gesteund werd door vele partijen hier vertegenwoordigd en getuige ook de titel van het Bestuursakkoord “Goesting in Brussel” – is het onverklaarbaar dat dit College haar VGC-subsidies laat afhangen van de grootte van de besparing die Vlaanderen doorvoert. Bovenop moet de vraag worden beantwoord waarom dit halverwege het jaar wordt beslist. Misschien wordt het beleid van het collegelid halverwege het jaar opgemaakt, maar het is niet gebruikelijk van pas op dat ogenblik ingrijpende wijzigingen in de subsidiebedragen aan te kondigen. Voor de meeste organisaties ligt de jaarwerking dan al vast. Dit getuigt niet van behoorlijk bestuur. Zelfs als de beslissing ongedaan zou worden gemaakt, stelt zich nog de vraag naar de toekomst. Geldt het terugdraaien van deze beslissing enkel voor dit lopende jaar en mag de AB dit beschouwen als een aangekondigde besparing op haar subsidies voor de volgende jaren? Of is de AB nu toch verzekerd van deze subsidies voor een eigen Brussels beleid? Is de vermindering van de subsidies voor de AB er wegens een negatieve evaluatie van de Brusselwerking van de AB? Zo niet, waarom is er dan een vermindering van de subsidies doorgevoerd of was men van plan ze door te voeren? Werd de beslissing inderdaad teruggedraaid? Welke elementen speelden een rol om de subsidie eerst stop te zetten en vervolgens opnieuw toe te kennen? Steunt het College de Brusselwerking van de AB? En moet hetgeen recent gebeurde, beschouwd worden als een aankondiging van besparingen voor de AB voor de komende jaren? Is het de politiek van dit College om de VGC-subsidies afhankelijk te maken van de subsidies die de Vlaamse Gemeenschap voorziet voor culturele initiatieven in Brussel? Waarom wordt deze beslissing halverwege het werkjaar genomen, gelet op het feit dat de werking voor het hele jaar reeds een geruime tijd vastligt? Mevrouw Brigitte Grouwels (CD&V): Ik vraag me af of andere grote cultuurhuizen, waar er een Brusselwerking is, ook worden geëvalueerd. Gebeurt dit frequent? Het is merkwaardig dat die evaluatie midden in een werkjaar valt.
- 10 Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Ik heb de subsidiebesluiten er eens bij genomen. Momenteel is er gewoon een voortzetting van het vorige beleid. Komt er een evaluatie of is het de bedoeling gewoon het beleid verder te zetten? Collegelid Pascal Smet: Tot 2012 bedroeg de subsidie van de VGC aan de AB 73.000 euro, via de verordening kunsten. In 2012 adviseerde de werkgroep kunsten een lichte daling van de subsidie via deze verordening. Het toenmalig bevoegd collegelid besliste, na een gesprek met de AB, en zonder advies van zijn werkgroep, een bijkomende projectsubsidie van 40.000 euro te geven. Dat is wel merkwaardig, maar daar kunnen redenen voor zijn. Die 40.000 euro werd gefinancierd via algemeen cultuurbeleid, en met eenmalige overschotten. De subsidie van 73.000 euro had geen inhoudelijk oogmerk, de bijkomende 40.000 euro werden bestemd voor een Brusselproject. In 2013 werd die projectsubsidie voor een “Brusselwerking” 2 maal toegekend, telkens met eenmalige middelen: een keer voor het lopende begrotingsjaar in februari en een keer voor 2014 in december 2013. Dit is, kan ik u verzekeren, een werkwijze die in Vlaanderen de toets van Inspectie Financiën en het begrotingsakkoord niet haalt. In de begroting 2014, die ik na de verkiezingen van mijn voorganger overnam, was dus geen spoor van die 40.000 euro, en ook niet van een projectaanvraag terug te vinden. Dit kwam er wel in januari 2015, nadat de begroting was opgemaakt. Omdat die 40.000 euro steeds met overschotten gefinancierd werd, en de begroting 2015 gebaseerd werd op die van 2014, waren die niet voorzien. Bij begrotingswijziging 1 hebben we, in het kader van goed bestuur, geprobeerd om met eenmalige middelen ook enkel facultatieve uitgaven te financieren. Ik vind het niet goed dat men probeert structurele uitgaven te doen met eenmalige middelen. Er is altijd iemand die de rekening betaalt en dat is meestal het volgende collegelid. Daardoor werd de AB laat, te laat, op de hoogte gebracht van het gegeven dat die 40.000 euro projectmiddelen niet zouden toegekend worden. De administratie heeft geen enkele fout gemaakt. Ze heeft dit meegedeeld. Misschien valt er wel te discussiëren over de motivering ervan, maar dat is iets anders. Aangezien het nogal laat op het werkingsjaar is, heb ik afgesproken met de AB dat dit jaar die 40.000 euro toegekend zal worden. In begrotingswijziging 2 zullen we 40.000 euro voorzien voor de AB. Voor de subsidie 2016 worden er in het najaar gesprekken gevoerd. Het toekennen van eenmalige middelen voor structurele uitgaven is niet goed. Bovendien moet men oppassen met het creëren van de perceptie dat facultatieve middelen voor projecten structureel worden. In dit geval is er een probleem gecreëerd door projectmiddelen niet in de tijd te beperken (in Vlaanderen is dat maximaal 3 jaar), of, door de structurele subsidie om te zetten in recurrente middelen. Het probleem wordt voor dit jaar opgelost. Hun reactie was terecht. De komende weken en maanden gaan we in dialoog met de AB voor de structurele ondersteuning voor de komende jaren, vertrekkend vanuit de prioriteiten in mijn Beleidsnota Cultuur, Jeugd en Sport. Ik weet op dit moment nog niet of het bedrag hetzelfde zal blijven. Mevrouw Annemie Maes (Groen): U heeft niet geantwoord op de inhoudelijke kwestie. Steunt het College de Brusselwerking van de AB, want u doet er nogal denigrerend over? Wil
- 11 dit zeggen dat u negatief tegenover het feit staat dat de AB een specifieke Brusselwerking heeft? Ik heb u niets duidelijks horen antwoorden. Het kan inderdaad zijn dat de subsidie het eerste jaar niet structureel was omdat men dingen wou uitproberen. Ik spreek me echter niet uit over de beslissing van het toenmalige College. Heeft het zin dat de AB nog verder een specifiek Brusselbeleid heeft en daar specifieke middelen voor krijgt? Ik ben ook verbaasd dat dit halverwege het werkingsjaar gebeurt. De administratie moet toch perfect op de hoogte zijn geweest. U maakt me niet wijs dat ze niet wisten dat er ieder jaar 40.000 euro opzij werd gezet voor de AB. Aangezien u dit nu pas hoort, heeft de administratie u niet voldoende geïnformeerd bij de begrotingsopmaak. Ik wil de verantwoordelijkheid niet op de ene of de andere steken. Ik denk dat er iets fout is gelopen op het vlak van de communicatie en de duidelijkheid. Het is logisch dat er een evaluatie komt. Wat is uw antwoord over het beleid zelf? Collegelid Pascal Smet: Ik maak de administratie geen verwijten en raad ook niet aan dit te doen. De filosofie waar men het mee eens was, was dat het projectmiddelen waren. Ik denk dat in hoofde van de AB een andere perceptie is gecreëerd. Daar werden we nu mee geconfronteerd. Aangezien het te laat in het werkjaar is gecommuniceerd, hebben we het rechtgezet. Ik zou er geen issue van maken. Ik heb me ook niet denigrerend uitgelaten. U hoort soms de verkeerde dingen. U begreep dat de heer Coppens pleitte voor een gesloten enveloppe terwijl hij gewoon een open vraag heeft gesteld en een pleidooi hield voor een wat meer opener enveloppe. Ik ben er zeker niet denigrerend over geweest. Ik heb alleen gesproken over een Brusselwerking. Als men kijkt naar de volledige historiek weet men dat de subsidie van 73.000 euro toch ook voor een Brusselwerking dient. Waarom zou de VGC anders aan een grote Vlaamse instelling, die concerten in Brussel organiseert, extra geld geven? Als je daar heel nuchter en rationeel over nadenkt, is dit in principe toch ook al voor een Brusselwerking. Samen met de AB zal gekeken worden waar de 73.000 en 40.000 euro aan werden besteed de afgelopen jaren. Hoe kan de AB in de toekomst een toegevoegde waarde zijn voor de VGC? Ik ben daar niet tegen voor alle duidelijkheid. We moeten het debat ten gronde voeren en we gaan daar de tijd voor nemen. De AB is eveneens vragende partij. Er zal nagegaan worden waar het geld in het verleden aan besteed werd en of dit prioritair, wenselijk enz. was. Ik bekijk dit helemaal niet denigrerend, negatief of wat dan ook. Ik bekijk dat heel open, neutraal, rationeel, enz. Dit moeten we zo doen, zeker voor grote cultuurinstellingen in Brussel. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik vind dat er duidelijkheid moet komen. Ik hoor u nu zeggen dat die 73.000 euro eigenlijk volstaat voor het Brusselbeleid.
- 12 -
Collegelid Pascal Smet: Heb ik dat nu gezegd? U formuleert dingen die ik niet gezegd heb. Mevrouw Annemie Maes (Groen): 73.000 euro krijgt de AB vanuit de verordening Kunsten. Dit is misschien nog een ander categorie dan Brussel. Vandaar dat er een evaluatie moet komen. Wat doen ze met die 73.000 en 40.000 euro? U zegt dat met die 73.000 euro al aan Brusselwerking wordt gedaan. Collegelid Pascal Smet: Ik zeg dat ik dat vind. Dat is de logica zelf. Als de VGC extra geld geeft moet er een toegevoegde waarde zijn voor Brussel. Laat ons de tijd nemen om alles te bestuderen. Samen met de AB zal alles bekeken worden.
***
Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende het VGC-traject (Pro)sportclubs 2020 Mevrouw Annemie Maes (Groen): Voorafgaand zou ik willen aangeven dat de vragen die werden gesteld misschien al gedeeltelijk aan bod zijn gekomen in een vorige commissie. Er is spijtig genoeg iets fout gelopen bij de indiening. Mijn excuses als er dubbele vragen bij zijn. In 2012 werd het decreet lokaal sportbeleid aangenomen door het Vlaams Parlement. Een van de doelen van het nieuwe sportdecreet was om het Vlaamse sportlandschap meer te organiseren rondom sportclubs, door sportclubs zowel op organisatorisch als sportief vlak te professionaliseren. Het decreet zou voor de VGC vanaf 2016 in werking treden. In 2013 werd het VGC-traject (Pro)sportclub 2020 opgestart om de sportclubs in Brussel voor te bereiden op de inwerkingtreding van het sportdecreet. Concreet werd er door de administratie van de VGC, in samenwerking met vzw ISB, een heel traject uitgetekend om de Brusselse sportclubs die onder de VGC vallen te begeleiden. De administratie van de VGC heeft trouwens in haar aanbevelingsrapport voor deze legislatuur aanbevolen om het traject verder te zetten. In de Beleidsnota Cultuur, Jeugd en Sport en het Bestuursakkoord wordt de professionalisering van de sportclubs meermaals aangehaald, maar het traject zelf wordt niet vermeld. We zijn ervan overtuigd dat de ondersteuning van sportclubs voorzichtig moet worden aangepakt. Onder de VGC vallen immers meer dan 200 sportclubs, waarvan de meeste nogal klein zijn. Hoe zal het collegelid de verdere professionalisering van de sportclubs aanpakken? Welke sportclubs spelen een prominente rol in de uitvoering van dit decreet en hoe gaan ze zich tot de andere clubs verhouden? Is er aandacht voor de spreiding van het aanbod? Zowel op geografisch vlak als op vlak van diversiteit van sportdisciplines? Hoe gaat de VGC-Sportdienst dit organisatorisch aanpakken en met welke resultaatsverbintenissen gaat men met de clubs in zee?
- 13 Hoe gaat men ervoor zorgen dat het eigenaarschap van vrijwilligers niet wordt versmacht? Zullen de mensen van de Sportdienst ter plaatse werken in de verschillende sporthallen van of uitgebaat door de VGC kiezen welke clubs zullen ze als uitvalsbasis nemen? Zijn er verdere aanpassingen nodig aan de sportinfrastructuur? Zo ja welke? De sportdienst is de voornaamste uitvoerende instantie, maar vzw Buurtsport heeft hier ook een rol in. Hoe verhouden deze 2 zich tot elkaar? Ik denk dat deze vraag de vorige keer ook ter sprake is gekomen. Maar dan is een stand van zaken misschien mogelijk. Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Dit is een hele goede vraag. Als mevrouw Maes ze niet had gesteld, had ik waarschijnlijk iets gelijkaardigs ingediend. Het is inderdaad belangrijk om verder te gaan op die ondersteuning van sportclubs en te zien hoe de VGC dit aanpakt. Ik ben heel benieuwd om te horen hoe de ondersteuning gebeurt. En hoe de olievlek van verenigingen in Brussel verder uitgebreid kan worden. Ik vind het spijtig dat ik op een eerdere vraag, in het kader hiervan, nog geen antwoord heb gekregen over het budget. De uitsplitsing van het budget is niet aan het vorig verslag toegevoegd geweest. Het organigram heb ik gekregen. Collegelid Pascal Smet: Het is normaal gezien onderweg. Het zal ook overgemaakt worden aan de griffie. (zie BIJLAGE 1) Mevrouw Brigitte Grouwels (CD&V): Ik wil me ook aansluiten bij de vraag. Sport is heel belangrijk. De verdere uitbreiding van de sportclubs om de geografisch blinde vlekken op te vangen is interessant. De diversiteit van de sporten is ook heel belangrijk. Ik zou bijzondere aandacht willen vragen voor de sporten, niet enkel voor jongens, maar ook voor meisjes. Hoe neemt het collegelid dit mee in het beleid? Het is belangrijk dat vanuit de VGC ingestapt kan worden in het Vlaamse beleid. Dit doet bij mij de vraag opwellen of dat na de effectieve start van het decreet lokaal sportbeleid in Brussel, vanaf januari in 2016, de VGC nog blijvend ondersteund zal worden door het ISB, het Vlaams Instituut Sportbeleid. Blijft dat? Ik denk dat er nu wel een wisselwerking is, maar gaat men daar dan nog verder op kunnen blijven rekenen? Collegelid Pascal Smet: Wat de laatste vraag betreft, ga ik ervan uit dat dat wel blijft. We zullen dit nog extra bekijken. Ik voel me een beetje verdeeld. Er worden hier heel veel vragen naar intenties gesteld. Commissievoorzitter Jef Van Damme (sp.a): Daar moet u niet op antwoorden. Collegelid Pascal Smet: Normaal zegt het reglement dat vragen inzake beleidsintenties niet beantwoord moeten worden. Ik wil me in deze ook aan het reglement houden.
- 14 We zijn bezig met het traject. We zijn dat niet vergeten. Het eerste gedeelte van het participatief traject ‘Pro’clubsport 2020 is zo goed als afgerond. De sportclubs werden schriftelijk bevraagd en met een deel van de clubs hebben we, op hun vraag, ook een dieptegesprek gevoerd. Een klankbordgroep, bestaande uit experts, gaf tussentijdse feedback en een werkgroep van sportclubs deed samen met de sportdienst en onder begeleiding van ISB verscheidene werksessies. Dit allemaal vanuit de doelstelling ‘Een voldoende, kwalitatief, toegankelijk Nederlandstalig sportaanbod in clubverband voor diverse doelgroepen en in diverse disciplines verspreid over Brussel’ (met aandacht voor doorgroeiclubs en maatschappelijke meerwaarde van clubs). Het afgelopen jaar werden gesprekken gevoerd met zowel Vlaamse als Brusselse organisaties en intermediairen in functie van hun mogelijke toekomstige ondersteuningsrol van de sportclubs. Met vzw Buurtsport Brussel werd veel gepraat en loopt een traject rond de component ‘sociale verenigingsondersteuning’. In uitvoering van de Beleidsnota Cultuur, Jeugd en Sport is van start gegaan met een onderzoek naar de inkanteling van de professionele krachten binnen vzw Buurtsport Brussel rond o.a. sportclubondersteuning in de VGC-administratie/sportdienst. Het is een onderzoek dat lopende is. Intussen werkt de VGC-sportdienst aan een voorstel van kader m.b.t.: 1. (aan)gepaste (professionele) ondersteuning aan diverse types van sportverenigingen en/of voor bepaalde onderdelen van de werking / ambities van de sportverenigingen, rekening houdend met het doel en opzet van de sportvereniging zelf, rekening houdend met de hiaten binnen het Brusselse clubaanbod en rekening houdende met decretale verplichtingen en budgettaire middelen 2. het ontwikkelen van nieuwe sportclubs (of verruimen/aansluiten bij bestaande clubs) in disciplines die ontbreken of onvoldoende aanwezig zijn. 3. de vrijwilligerswerking, doorstromingswerking,… Dit zijn allemaal zaken die worden meegenomen. Die oefening is nog niet afgerond. Ik zou liever hebben dat u ons een beetje tijd geeft om de oefening af te ronden. Daarna wordt een voorstel van beslissing gemaakt dat voorgelegd kan worden aan het College om te bespreken en eventueel aan te passen. De uiteindelijke beslissing kan besproken worden in commissie. Ik denk dat dit de stand van zaken is. Ik begrijp uiteraard uw interesse en dat siert u ook. Op dit moment wil ik nog geen keuzes maken en moet er nog verder overlegd worden. Zodra de tijd rijp is om beslissingen te nemen, zal dat gebeuren. Dat kan dan hier besproken worden. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik vind het jammer dat we niet meer informatie krijgen. Ik heb er ook ergens begrip voor. Ieder zijn rol daarin. Wij kunnen onze rol als raadslid spelen door op gepaste tijdstippen te vragen in welke richting u gaat.
- 15 -
Het is jammer dat u niet meer van het tipje van de sluier oplicht over welke richting u gaat. U hebt al een deel van het traject afgelegd. U hebt dat gezegd, maar u wil pas meer informatie geven op het moment dat het volledige traject is afgelegd. Ik heb er begrip voor dat u dit op deze manier wilt aanpakken. In een eerdere commissie zei ik al dat er voldoende aandacht moet zijn voor diversiteit, voor sporten voor vrouwen. Collegelid Pascal Smet: Ik heb er geen probleem mee dat raadsleden mij in het kader van een commissie uitnodigen om een agendapunt te bespreken of om hun bezorgdheden of wensen mee te delen. Ik heb dat nog nooit geweigerd. Begrijp dan ook dat ik niet meteen wil, kan reageren. Ik ben uiteraard wel bereid om te luisteren, ook naar de oppositie. Ik ga ervan uit dat de meerderheid haar bezorgdheden via haar collegeleden doorgeeft. Als de oppositie over bepaalde thema’s vooraf een insteek wil doen, dan heb ik ook geen probleem om vooraf in de commissie een luister of inspiratiedebat te voeren. Ik ga dat niet weigeren. Ik wil het parlementair werk serieus nemen. In het Gewest werden voorafgaand aan beslissingen al debatten georganiseerd. Ik heb daar op zich geen problemen mee. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik dank u voor uw openheid en aanbod. Maar we moeten het natuurlijk kunnen doen op basis van een aantal elementen, maar die hebben we nu niet. Als er een traject wordt afgelegd en u heeft een luisterend oor, moeten we toch een aantal elementen krijgen om te weten welke richting u opgaat. Ik kijk naar de voorzitter en vraag hoe de input vanuit deze commissie gebruikt kan worden. Kan dit via een sneuvelnota, …? Commissievoorzitter Jef Van Damme (sp.a): Het staat u altijd vrij om zelf een sneuvelnota voor te stellen. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Dat weet ik, maar ik weet uit ervaring dat dit niet in de plenaire raakt. Commissievoorzitter Jef Van Damme (sp.a): U zit net zoals ik in het Uitgebreid Bureau en u weet dat daar de beslissingen worden genomen.
_________
- 16 BIJLAGE 1
Begroting 2015 - Sport: verhouding werkingskosten en overdrachten
-
Totaal werkingskosten: 650.500 euro waaronder o vergoedingen voor lesgevers (ook diegene die ten dienste gesteld worden van derden waaronder sportverenigingen, gemeenschapscentra, …) o kosten voor uitleendienst sportmateriaal o technische kosten voor sportpromotie en sportbeleid o verzekeringen o beheerskosten sportinfrastructuur
-
Totaal overdrachten/subsidies: 1.045.759 euro waaronder o huursubsidies aan organisaties en instellingen o subsidies aan sportverenigingen o subsidies voor vzw Buurtsport Brussel o subsidies voor sportpromotie en sportprojecten o subsidies voor sportorganisaties o subsidies voor kadervorming