VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD ZITTING 2001-2002
Nr. 5
HANDELINGEN VERGADERING VAN VRIJDAG 21 DECEMBER 2001
INHOUD Blz. SIF-VOORTGANGSRAPPORT 2000 Indiening en verwijzing .........................................................................................
128
ONTWERP VAN INTENTIEVERKLARING Indiening ...............................................................................................................
128
SPOEDBEHANDELING ........................................................................................
128
VERSLAG Indiening ...............................................................................................................
128
SCHRIFTELIJKE VRAGEN Indiening ...............................................................................................................
128
WIJZIGINGAGENDA ...........................................................................................
128
ONTWERP VAN INTENTIEVERKLARING Ontwerp van intentieverklaring van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie betreffende de opmaak van een cultuurbeleidsplan in uitvoering van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid 228 (2001-2002) nr. 1
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
125
Blz. Algemene bespreking Sprekers : de heren Robert Delathouwer, collegevoorzitter bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, Sven Gatz, Walter Vandenbossche, Robert Delathouwer, collegevoorzitter bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken .............................................
129
Hoofdelijke stemming ......................................................................................
131
SIF-BELEIDSPLAN 2000-2002 : VOORTGANGSRAPPORT 2000 SIF-beleidsplan 2000-2002 : voortgangsrapport 2000 227(2001-2002) nr. 1 Bespreking Sprekers : de heren Jos Chabert, collegelid bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, Erik Arckens, Jan Béghin, Jos Chabert, collegelid bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, mevrouw Adelheid Byttebier ................................................
131
Hoofdelijke stemming ......................................................................................
134
BELEIDSBRIEF (R.v.O., art. 46bis) Beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden : Bruggen Bouwen, ingediend door de heer Jos Chabert, collegelid bevoegd voor Welzijn en Gezondheid 226(20012002) nrs. 1 en 2 Bespreking Sprekers : mevrouw Brigitte Grouwels, verslaggever, de heren Walter Vandenbossche, Jos Chabert, collegelid bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, Guy Vanhengel, collegelid bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, Erik Arckens, Sven Gatz, Dominiek Lootens-Stael, Jos Chabert, collegelid bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, Jos Van Assche .................
134
INTERPELLATIE (R.v.O., art. 54) Interpellatie van de heer Sven Gatz tot de heer Guy Vanhengel, collegelid bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, in verband met de problematiek van meertalig onderwijs in de Nederlandstalige Brusselse scholen Sprekers : de heer Sven Gatz, interpellant, mevrouw Brigitte Grouwels, de heren Guy Vanhengel, collegelid bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, Rufin Grijp, Jos Chabert, collegelid bevoegd voor Welzijn en Gezondheid .....................................................................................................
126
142
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Blz. ACTUALITEITSVRAGEN (R.v.O., art 53) Actualiteitsvraag van mevrouw Brigitte Grouwels tot de heer Robert Delathouwer, collegevoorzitter voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende de eindejaarspremie van de VGC-ambtenaren ...................
146
Toegevoegde actualiteitsvraag van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Robert Delathouwer, collegevoorzitter bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende het al dan niet toekennen van een eindejaarspremie aan het VGC-personeel .................................................................
147
VRAGEN (R.v.O., art. 52)
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Vraag van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Guy Vanhengel, collegelid bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, betreffende de problemen van de scholen, kinderen en ouders naar aanleiding van de Europese topontmoeting in Brussel........................................................................
149
Vraag van de heer Jos Van Assche tot de heer Guy Vanhengel, collegelid bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, betreffende de hygiëne in de schoolkeukens van de Vlaams-Brusselse onderwijsinstellingen ............
151
REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN ..........................................................
152
BIJLAGE ...............................................................................................................
153
TREFWOORDENREGISTER .................................................................................
154
127
5e vergadering
VOORZITTER : De heer Jean-Luc Vanraes.
Vrijdag 21 december 2001
van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid 228 (2001-2002) nr. 1.
bracht door mevrouw Brigitte Grouwels over de beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden : Bruggen Bouwen 226 (2001-2002) nr. 2.
URGENTIE
SCHRIFTELIJKE VRAGEN De voorzitter. Schriftelijke vragen zijn ingediend door de heer Dominiek Lootens-Stael.
De voorzitter. Het volgende SIF-rapport is ingediend :
De voorzitter. Dames en heren, bij brief van 14 december 2001 vraagt collegevoorzitter Delathouwer de spoedbehandeling van het ontwerp van intentieverklaring van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie betreffende de opmaak van een cultuurbeleidsplan met uitvoering van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, aangezien het decreet van 13 juli 2001 in werking treedt op 1 januari 2002.
SIF-beleidsplan 2000-2002 : voortgangsrapport 2000 227(2001-2002) nr 1
Uit mijn rondvraag is gebleken dat de bespreking niet al te veel tijd in beslag zou nemen.
Verwezen naar de openbare vergadering.
Stemt de Raad in met de spoedbehandeling ? (Instemming.)
De notulen van de jongste vergadering worden ter tafel gelegd. De vergadering wordt geopend om 9.35 uur. De voorzitter : Dames en heren, de vergadering is geopend.
SIF-VOORTGANGSRAPPORT 2000 Indiening en verwijzing
ONTWERPVAN INTENTIEVERKLARING Indiening De voorzitter. Het volgende ontwerp van intentieverklaring is ingediend : Ontwerp van intentieverklaring van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie betreffende de opmaak van een cultuurbeleidsplan met uitvoering
128
Dan is aldus beslist. De Raad behandelt het ontwerp van intentieverklaring in de openbare vergadering van vandaag, vrijdag 21 december 2001. VERSLAG Indiening De voorzitter. Het volgende verslag is ingediend : Verslag namens de commissie voor Gemeenschapsaangelegenheden uitge-
Bericht van verhindering Ingekomen stukken Wijziging agenda
WIJZIGING VAN DEAGENDA De voorzitter. Dames en heren, ik heb een ordemotie van de CD&V-fractie conform artikel 29, b), van het Reglement van Orde van de Raad, met een voorstel tot agendawijziging. Zij vraagt de bespreking van en de stemming over het SIFvoortgangsrapport 2000, als eerste punt te agenderen. Aangezien de spoedbehandeling werd verleend aan het ontwerp van intentieverklaring van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie betreffende de opmaak van een cultuurbeleidsplan met uitvoering van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, stel ik voor dat agendapunt eerst af te handelen en vervolgens het SIF-voortgangsrapport 2000 ter bespreking en ter stemming te brengen. Nadien volgt dan de bespreking van de beleidsbrief en wordt de rest van de agenda afgewerkt. Stemt de Raad hiermee in ? (Instemming.) Dan is aldus beslist.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
ONTWERP VAN INTENTIEVERKLARING Ontwerp van intentieverklaring van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie betreffende de opmaak van een cultuurbeleidsplan met uitvoering van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid 228 (2001-2002) nr. 1 De voorzitter. Aan de orde is de bespreking van en de stemming over het ontwerp van intentieverklaring van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie betreffende de opmaak van een cultuurbeleidsplan met uitvoering van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid. De bespreking is geopend. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College, heeft het woord. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, vorige keer hadden we het hier reeds kort over het kerntakendebat dat minister Anciaux heeft gelanceerd, en het nieuwe cultuurdecreet. Welnu, met de intentieverklaring doen de Raad en het College van de VGC een eerste formele stap om in dat nieuwe decreet te kunnen instappen. We hebben overigens al een paar keer vergaderd met de bevoegde Vlaamse minister en met vertegenwoordigers van gemeenschapscentra. Voorts hebben we ook al enkele cultuurschepenen ontmoet van gemeenten met een door de Vlaamse Gemeenschap erkende bibliotheek. Herinner u dat de colleges aldaar dezelfde stappen moeten doen om te kunnen profiteren van de bepalingen van het cultuurdecreet. Een aantal gemeenten hebben ondertussen de vereiste procedure ook ingeleid. Hierbij - daar heb ik mij toe geëngageerd - zal ik namens het College geregeld met de gemeenschapscentra en de gemeenten overleggen om
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
het cultuurbeleidsplan dat wij moeten indienen, in te vullen, zelfs al zullen ze rechtstreeks met Vlaanderen kunnen onderhandelen. Wat de gemeenten zonder erkende bibliotheek betreft, zijn we bereid dat in hun plaats te doen. Daar zijn we trouwens decretaal toe verplicht. Het is in ieder geval een goede methode om ons samen met de lokale politieke mandatarissen en de gemeenschapscentra op dat pad te begeven. Ik vraag vandaag dan ook de goedkeuring van de intentieverklaring. De voorzitter. De heer Sven Gatz heeft het woord. De heer Sven Gatz (op het spreekgestoelte). Mijnheer de voorzitter, mijnheer de collegevoorzitter, collegas, zoals terecht is opgemerkt, is het een decretale verplichting de procedure via de indiening en goedkeuring van een intentieverklaring te volgen. Ik heb daar dan ook geen enkel probleem mee, te meer daar we vrij veel verwachten van de invulling van het lokaal cultuurplan op het terrein in de fameuze driehoek gemeenschapscentrum-bibliotheekVlaamse schepenen. Dat moet een meerwaarde op het lokaal vlak betekenen. Ik noteer dat een aantal gemeenten er al duchtig werk van maakt, zoals Jette en Sint-Pieters-Woluwe, volgens Brussel Deze Week van gisteren. Met enige hoop kijken wij vooruit naar een nieuwe etappe in de ontwikkeling van een Vlaams cultureel leven in de gemeenten. Ik heb slechts één vraag, mijnheer de collegevoorzitter. Tegen wanneer zult u het plan, zoals het in het decreet moet worden ingepast, kunnen voorleggen ? De voorzitter. De heer Walter Vandenbossche heeft het woord. De heer Walter Vandenbossche. Mijnheer de voorzitter, ik betreur dat ik het document met de intentieverklaring
pas nu op mijn bank vind. Misschien is een en ander met de postbedeling verkeerd gelopen. Dit terloops. Mijnheer de collegevoorzitter, over het lokaal cultuurbeleidsplan heeft de Conferentie van Vlaamse schepenen in Brussel zich onlangs beraden. Natuurlijk staan wij positief tegenover de ratio legis van de decreetgever en de nieuwe verhouding die hij vooropstelt. Toch blijft een aantal vragen open. Indien ik de methode van de decreetgever goed begrepen heb, zullen lokale besturen met een door de decreetwetgever erkende openbare bibliotheek of ermee gelijkstelde instelling, zoals een filiaal van de hoofdstedelijke bibliotheek zich, mits er een gemeentelijke cultuurplan bestaat, rechtstreeks tot de Vlaamse decreetgever kunnen richten. Dat plan moet wel passen in het algemene cultuurbeleidsplan van de VGC. Een eerste vraag die rijst, is of zon instrument wel werkbaar is. Er is namelijk nog onduidelijkheid onze collegevoorzitter kan daar niet op antwoorden, maar hij zal ongetwijfeld mijn zorg delen over het statuut van de cultuurcoördinator die op kosten van de Vlaamse Gemeenschap zal kunnen worden aangesteld. In het decreet gaat het om een cultuurambtenaar van de cultuurdiensten. In de Brusselse gemeenten zijn er evenwel Nederlandstalige en Franstalige cultuurafdelingen op de gemeenten. Ten tweede, voor de bepaling van de werkingsmiddelen hanteert de Vlaamse regering het bevolkingsaantal. Gaat het om werkingsmiddelen voor de gemeenten voor het cultuurbeleid, of voor de koepelverenigingen wat wij gemeenschapscentra noemen, in het decreet culturele centra of voor de verenigingen zelf ? Ten derde is er de vraag welke rol de VGC, het gemeentebestuur respectievelijk het gemeenschapscentrum zal spelen. Een en ander is dus nog volkomen onduidelijk. Ik pleit dan ook voor een nauwe betrokkenheid van de VGC, de beleidsmensen
Ontwerp van intentieverklaring cultuurbeleidsplan 129
Walter Vandenbossche en politici op gemeentelijk niveau bij de vastlegging van de diverse criteria over de inhoud van de beleidsplannen en de verdeling van de werkingsmiddelen, vraag waarop ik trouwens tijdens een informeel contact met de collegevoorzitter al enige geruststelling heb gekregen. Ik denk dat we hoe dan ook ons zullen moeten uitspreken over onze verhouding met de 19 Brusselse gemeenten en hun Vlaamse inwoners, dan wel of we ons beperken tot het cultureel beleidsplan. We stemmen vandaag over een intentieverklaring, zoals vele collega-schepenen er een in de gemeenteraden hebben ingediend. Daarin wordt enkel gezegd dat we bereid zijn tot participatie in het Vlaams model. De komende maanden zal de VGC haar verantwoordelijkheid op zich moeten nemen en haar rol spelen. Daarnaast zal ze de rol van de Vlamingen op het gemeentelijk niveau moeten erkennen en de gemeenschapscentra een plaats geven in de driehoek die wat mij betreft een vierkant is, want het beleid wordt ook gedragen door de lokale verenigingen, in casu het werkveld. Het hoeft geen betoog dat het gemeenschapscentrum niet altijd de facto de uitsluitende spreekbuis is van het lokale verenigingsleven. Ook met dat spanningsveld moeten wij terdege rekening houden. De CD&V-fractie keurt het ontwerp van intentieverklaring, zoals ingediend door het College, goed, maar voegt er onmiddellijk de vraag aan toe om nauw te overleggen met de raadsleden in de commissie, de lokale politici en de gemeenschapscentra als derde partner. De voorzitter. Dames en heren, het is duidelijk dat de aangelegenheid voort zal worden behandeld in de commissie voor Gemeenschapsaangelegenheden. Hier bespreken we enkel een ontwerp van intentieverklaring. De heer Dominiek Lootens-Stael heeft het woord.
De heer Dominiek Lootens-Stael. Mijnheer de voorzitter, wij gaan het debat ten gronde nog niet voeren. Ik zal eerst mijn kennis meetkunde nog wat aanscherpen, want ik kan niet goed volgen wanneer men zegt dat driehoeken eigenlijk vierkanten zijn. Ik denk dat ik nog wat studie nodig heb om collega Vandenbossche te kunnen volgen. Alle gekheid op een stokje, ik heb met plezier het pleidooi van collega Vandenbossche aanhoord om een open debat over de aangelegenheid te organiseren alvorens het definitieve cultuurbeleidsplan wordt opgesteld. Ik denk ook dat het nuttig zou zijn dat er eerst een debat komt alvorens het College ons een tekst voorschotelt, een open debat in commissie dat alle mogelijkheden openlaat, ook wat de concrete invulling van het lokaal cultuurbeleid betreft, op welke wijze dat moet gebeuren, ten aanzien van gemeenschapscentra, lokale besturen, verenigingsleven enzovoort. De goedkeuring van een intentieverklaring is een decretale verplichting, wat we ook zullen doen. Dat betekent absoluut niet dat wij het College carte blanche voor het cultuurbeleidsplan zelf geven. Integendeel, wij spreken alleen de hoop uit dat het College van de gelegenheid gebruik zal maken om volledig te breken met het vroegere cultuurbeleid en met een schone lei een cultuurbeleid uittekent in het belang van de Brusselse Vlamingen. De voorzitter. Robert Delathouwer, voorzitter van het College, heeft het woord. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College. Mijnheer de voorzitter, ik zal proberen zeer kort te antwoorden op de vele vragen die zijn gesteld. Ten eerste, het is absoluut geen verplichting om een intentieverklaring af te leggen, zoals de laatste spreker opmerkte. Men kan perfect het cultuurdecreet aan Brussel laten voorbijgaan. Dan zegt men wel neen aan voor de
Ontwerp van intentieverklaring cultuurbeleidsplan 130
gemeenten een envelopfinanciering voor de aanwerving van een cultuurcoördinator en aan voor de VGC een cultuurcoördinator plus 1 euro per inwoner. Dat betekent ongeveer op grond van een inwoneraantal van 300.000 ongeveer 12 miljoen Belgische frank. Bovendien herinner ik eraan dat het beleidsplan van de gemeenten in dat van de VGC moet worden ingepast. Indien de VGC vandaag beslist niet mee te stappen in het cultuurdecreet, dan kunnen de gemeenschapscentra niet als culturele centra worden erkend. Dan krijgt de VGC het geld niet en dan kunnen de gemeenten, zelfs indien ze met hun erkende bibliotheek voldoen aan de voorwaarden om te profiteren van het cultuurdecreet geen aanspraak maken op een erkend cultuurcentrum, aangezien de afspraak is dat tussen de VGC en Vlaanderen een convenant wordt gesloten, waarbij het cultuurcentrum voor Brussel, zoals wij het ondertussen hebben voorgesteld, het netwerk van gemeenschapscentra zou zijn en dat de VGC met de gemeenten die bij het cultuurdecreet willen aansluiten dat is trouwens gisteren in het College ook beslist een bijkomende convenant zal sluiten, mits natuurlijk de nodige inspraak van het gemeenschapscentrum en een intentieverklaring van de betrokken gemeente. Anders is er geen enkele reden dat de VGC een gemeenschapscentrum als onderdeel van dat Brussels cultureel centrum door de gemeente zou laten erkennen. Indien we vandaag de intentieverklaring niet goedkeuren, wat we perfect kunnen, dan ontglipt dat alles aan Brussel. Nochtans hebben we de afgelopen jaren steeds getracht de gemeenten voor hun verantwoordelijkheid te plaatsen en een beleid voor de Vlamingen te voeren, ook inzake cultuur. Ik denk dus dat het een goede zaak is. We kunnen lang discussiëren over het positief of negatief effect van de Lambermont- en Lombardakkoorden, het feit is dat er binnenkort in elke Brusselse gemeente een Vlaamse schepen op het gemeentecollege kan
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Robert Delathouwer wegen om dat inderdaad te doen. De intentieverklaring is een eerste formele stap en niets meer. De heer Vandenbossche heeft een aantal vragen gesteld, waarop ik vooralsnog niet kan antwoorden, zeker niet wanneer hij het heeft over de verdeling van de VGC-middelen, behalve dat ze eventueel aan de gemeenten zullen worden toegekend om het lokaal cultureel beleid te steunen. Mijns inziens moeten alle gemeenten van in het begin van de opmaak van het cultuurbeleidsplan van de VGC betrokken zijn en niet alleen de gemeenten die rechtstreeks met Vlaanderen een beroep op het cultuurdecreet zullen kunnen doen. Ook de gemeenten die vooralsnog niet aan de voorwaarden voldoen doordat ze bijvoorbeeld geen erkende bibliotheek huisvesten of er gewoonweg geen zin in hebben, moeten we via bijvoorbeeld de Vlaamse schepen bij het plan betrekken. We moeten daarbij een formule vinden om daar ook de gemeenschapscentra bij te betrekken, maar niet bij voorrang. Eerst zullen we het woord geven aan de gemeentepolitiek, anders hebben we 30 jaar voor niets gevochten. Ten slotte een woordje over het tijdschema. Het decreet stelt een periode van zes maanden tot een jaar voorop, maar intussen hebben we al met een aantal gemeentemandatarissen afgesproken hen te ontmoeten, vooraleer voorstellen te doen. Normaal gezien zullen we voor de zomer van 2002 hier in de Raad een voorstel van lokaal cultuurbeleidsplan moeten kunnen indienen en bespreken. Dat zal dan door Vlaanderen ongeveer in september van volgend jaar moeten kunnen worden beoordeeld. Als het van mij afhangt, zal de timing natuurlijk zoveel mogelijk gelijklopen met die van de gemeenten. Het is nu aan ons om te bewijzen dat de methode succesvol zal zijn. Voor de ma-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
nier van verdeling van de middelen zullen we met de gemeenten rond de tafel moeten gaan zitten. De voorzitter. Vraagt nog iemand het woord ? De bespreking is gesloten. Hoofdelijke stemming De voorzitter. Aan de orde is de hoofdelijke stemming bij naamafroeping over het ontwerp van intentieverklaring. Er wordt bij naamafroeping gestemd. Ziehier het resultaat van de stemming : 9 leden hebben aan de stemming deelgenomen. 9 leden hebben ja geantwoord. Hebben ja geantwoord : De heren Erik Arckens, Jan Béghin, mevrouw Adelheid Byttebier, de heren Jos Chabert, Sven Gatz, Rufin Grijp, mevrouw Brigitte Grouwels, de heren Dominiek LootensStael, Jos Van Assche. De voorzitter. De Raad neemt aan : het ontwerp van intentieverklaring van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie betreffende de opmaak van een cultuurbeleidsplan met uitvoering van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid. SIF-BELEIDSPLAN 2000-2002 : VOORTGANGSRAPPORT 2000 SIF-beleidsplan 2000-2002 : voortgangsrapport 2000 227 (2001-2002) nr. 1 De voorzitter. Aan de orde is de bespreking van en de stemming over het voortgangsrapport 2002 van het SIFbeleidsplan 2000-2002. De bespreking is geopend.
Ontwerp van intentieverklaring cultuurbeleidsplan SIF-voortgangsrapport 2000
De heer Jos Chabert, lid van het College, bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, heeft het woord voor de toelichting. De heer Jos Chabert, lid van het College. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, het voortgangsrapport van het jaar 2000 dat volgens de regels van de Vlaamse Gemeenschap in het kader van het Sociaal Impulsfonds aan de Raad ter goedkeuring wordt gelegd, bevat de afrekening van de fondsen die wij voor de SIF-projecten ontvangen. Het document, dat zeer technisch is en veel cijfermateriaal bevat, werd opgesteld op basis van de indicatoren en de resultaten die de SIF-projecten gehaald hebben in 2000. Het heeft tot doel om aan de Vlaamse Gemeenschap te bewijzen dat de SIF-projecten in Brussel effectief en heel concreet op het terrein bijdragen tot de stadsontwikkeling zoals wij die gedefinieerd hebben in het SIF-beleidsplan dat de Raad reeds heeft goedgekeurd. Het rapport bevat uiteraard geen toekomstperspectieven, omdat het enkel verslag uitbrengt over de rekeningen uit het verleden. Het moet worden beschouwd als een afrekening met het oog op de ontvangst van de definitieve subsidies voor de verschillende Brusselse SIF-initiatieven. Over de toekomst van het Sociaal Impulsfonds, die u allen ook na aan het hart ligt, hebben we intense contacten met Vlaanderen, des te meer omdat eind 2002 het SIF-decreet teneinde loopt en de Vlaamse Gemeenschap bij monde van mijn collega-minister Van Grembergen een nieuw zogenaamd Stedenfonds aan het uittekenen is. Mijn administratie heeft twee weken geleden op mijn verzoek aan mijn Vlaamse collega Van Grembergen en zijn administratie haar evaluatie en bevindingen van het Brusselse SIF uitvoerig kunnen toelichten. Hoewel de Vlaamse Regering nog werkt aan de concrete invulling van het nieuwe Stedenfonds hebben de bespre-
131
Jos Chabert kingen van mijn administratie en mijn verdere contacten reeds geresulteerd in twee duidelijke werkafspraken. Ten eerste, ook vanaf 2003 zal de Vlaamse Gemeenschapscommissie de preferentiële partner blijven van de Vlaamse Gemeenschap om het stedelijk beleid in Brussel gestalte te geven. De Vlaamse Gemeenschap zal ook vanaf 2003 minstens een identiek bedrag als nu, zijnde 330 miljoen, hiervoor ter beschikking stellen Ten tweede, de zeer logge administratieve procedure, waarvan het voorliggend voortgangsrapport een onderdeel is, zal nader worden bekeken. Tot slot kan ik u meedelen dat op mijn verzoek de drie VGC-kabinetten op 10 januari toekomend een afspraak hebben met het kabinet van minister Van Grembergen om de procedure en de verdere invulling van het nieuwe Vlaams stedelijk beleid in dialoog met de Vlaamse Gemeenschap te ontwikkelen. Het spreekt voor zich dat ik u op de hoogte zal houden van de ontwikkelingen. De voorzitter. De heer Erik Arckens heeft het woord. De heer Erik Arckens (op het spreekgestoelte). Mijnheer de voorzitter, heren collegeleden, collegas, tot mijn spijt moet ik vaststellen dat de commissie voor Gemeenschapsaangelegenheden nog steeds geen vergadering heeft gewijd aan het SIF in Brussel. Ik meen onthouden te hebben uit een vorige vergadering van die commissie eind 2000 dat de voorzitter zinnens was om minstens professor Kesteloot, architect van het SIF, uit te nodigen. Ik heb daar onmiddellijk aan toegevoegd dat ik graag tegelijkertijd een grondige analyse van bijvoorbeeld het Centrum voor Sociaal Beleid of een ander vrij onafhankelijk instituut zou hebben besproken. Het Sociaal Impulsfonds bestaat nu al langer dan vijf jaar en er zijn al bijzonder veel gelden heen gedraineerd. Naar de
effectiviteit van het fonds en het plan dat er achter steekt, kunnen we nog steeds raden. Wat we wel weten, is dat het SIF-opzet een duidelijk politiek motief heeft. In een beleidsbrief van toenmalig SP-minister Leo Peeters van 1996 lezen we : Verval en verpaupering tasten het maatschappelijk weefsel aan en vormen een voedingsbodem voor sociale uitsluiting, armoede, stijgende criminaliteit, afkeer van de democratie. Men moet geen jaren aan politiek doen, om de ware bedoeling achter het jargon te achterhalen. Het sleutelbegrip is en was kansarmoede. Het SIF is in de eerste plaats een politiek instrument ter bestrijding van het Vlaams Blok, hetgeen niet betekent dat alle initiatieven in dat kader te plaatsen zijn. In het verleden hebben we er hier verschillende malen op gewezen hoe onder die mantel talrijke vreemdelingenprojecten werden opgezet, waarvan niemand de bedoeling of de efficiëntie ervan kent. Het SIF is verworden tot een ongelooflijke wirwar van initiatieven, projectjes en plannetjes, waarvan ik me eigenlijk afvraag wie nu eigenlijk nog weet hoe dat alles samenhangt. Vanuit een totaal andere politieke hoek is mij een tijdje geleden gevraagd om, indien mogelijk, de talrijke initiatieven en vzw s eens in kaart te brengen en dit in een historisch perspectief. Ik heb dat onmiddellijk afgewezen, want ik reken uiteraard niet op enige medewerking van het bevoegde kabinet, en ik druk mij nog eufemistisch uit. We kunnen ons afvragen en daarmee sluit ik mijn betoog; ik zal niet meer uitweiden over de theorie die ik vorig jaar heb ontwikkeld hoe de gelden precies worden besteed. We hebben er het raden naar. Op 2 juli 2000, om 15.30 uur, poneerde de heer Vanhengel, toenmalig raadslid in de commissie voor Gemeenschapsaangelegenheden in de zaal hiernaast, vanop de bank, het volgende : Het is hoe dan ook een feit dat een groot gedeelte van de SIF-middelen naar personeelskosten gaat. Onmiddellijk daarna kwam bij mij de bedenking op : dan wordt er toch nog iemand beter van.
SIF-voortgangsrapport 2000 132
Het Vlaams Blok zal zich blijven verzetten tegen het SIF en de verdere proliferatie van SIF-initiatieven totdat wij overtuigd worden van het nut van het fonds. De voorzitter. De heer Jan Béghin heeft het woord. De heer Jan Béghin. Mijnheer de voorzitter, vandaag maken we geen evaluatie ten gronde van het SIF, te meer omdat het hier slechts gaat om de afrekening voor 2000. Ik verneem alvast met genoegen dat de Vlaamse regering heeft toegezegd om het bedrag waarover we nu al uit het SIF kunnen beschikken, met name 330 miljoen, en waarmee we aan het maximum zitten dat in het decreet waarvoor ik ooit het voorstel in het Vlaams Parlement heb ingediend, de komende jaren minstens te behouden. Dat is zeer goed nieuws. Het Sociaal Impulsfonds dient ik herhaal het ter attentie van de heer Arckens om belangrijke noden te lenigen. De naam spreekt voor zichzelf. Overigens wens ik ook een evaluatie, maar dan met het oog op de beste besteding van de middelen. Ik ben ervan overtuigd dat degenen die uit het Fonds putten, het geld zo goed mogelijk besteden. Dat neemt niet weg dat wij geregeld evaluaties maken, want het gaat om aanzienlijke bedragen. Vandaar mijn pleidooi om zon evaluatie-oefening in een van de volgende commissievergaderingen in januari te doen. Dat zal ons alvast toelaten om suggesties te formuleren, die we aan de Vlaamse regering kunnen meegeven bij de opmaak van haar nieuw decreet over wat het Stedenfonds zal worden genoemd. Het bedrag waarop de VGC uit het SIF nu een beroep kan doen, is niet onaardig. Toch herinner ik eraan dat de Vlaamse regering destijds heeft beloofd dat in alle decretale bepalingen rekening zou worden gehouden met een inwoner-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Jan Béghin aantal van 300.000 in Brussel. Passen we dat criterium toe op het SIF, dan zouden wij nog veel meer middelen moeten ontvangen. Dat punt wordt best door het College tijdens komende besprekingen met de Vlaamse Gemeenschap beklemtoond. De voorzitter. De heer Jos Chabert, lid van het College, heeft het woord. De heer Jos Chabert, lid van het College. Mijnheer de voorzitter, voorafgaandelijk doe ik de heer Arckens opmerken dat hij zich grondig vergist wanneer het SIF enkel en alleen zou bedoeld zijn om zijn partij moeilijkheden te bezorgen. De middelen uit het SIF zijn bestemd voor initiatieven waarmee belangrijke sociale noden in diverse wijken van onze stad worden gelenigd. Dat wordt niet alleen bewezen aan de hand van voorliggend document. Zelf heb ik vastgesteld tijdens mijn bezoeken op het terrein dat de projecten, die overigens worden begeleid en uitgevoerd door betaalde medewerkers, een aanzienlijk impact hebben op de samenleving, goed onthaald worden in de betrokken wijken en het geld terechtkomt bij degenen die het het meeste nodig hebben. Dit gezegd zijnde, bevestig ik ten zeerste tevreden te zijn over het feit dat de decretale bepalingen, zoals de heer Jan Béghin ze destijds heeft voorgesteld, voort zullen worden gerespecteerd en dat het tot nu toe uitgekeerde bedrag ten belope van 330 miljoen zal worden gehandhaafd. Dat geld wordt gebruikt om de mensen meer welvaart en welzijn te geven, wat uiteraard een harmonische samenleving ten goede komt. Toch moet het geld goed worden gecontroleerd. De administratie is daar permanent mee bezig. U hebt in de documenten kunnen vaststellen dat elk initiatief grondig wordt onderzocht. Die werkwijze zullen we blijven volgen. Nu moeten we samen met Vlaanderen werken aan het nieuwe decreet. Het lijkt
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
er trouwens op dat het gunstig evolueert. Bovendien zullen wij onze initiatieven, samen met de Vlaamse Gemeenschap, zoals we dat jaarlijks doen, grondig evalueren. De initiatieven die niet helemaal hebben opgeleverd wat we ervan verwachtten, zullen worden stopgezet of zullen minder subsidies ontvangen. De resultaten zullen nu natuurlijk worden geanalyseerd in het perspectief van het nieuwe Stedenfonds. Uiteraard ben ik bereid dat ook in een commissie van de Raad van de VGC te doen. Dan kunnen wij bijvoorbeeld de diverse initiatiefnemers en medewerkers van de projecten en al wie u wenst, horen. Met die idee van de heer Jan Béghin heb ik helemaal geen probleem. Laten we de mensen op het terrein de kans geven hun zeg te doen en uit te leggen hoe zij met het geld van de gemeenschap omspringen ten bate van degenen die er nood aan hebben. Mag ik bijgevolg uw vertrouwen en dus de goedkeuring van onderhavig document vragen ? De voorzitter. Mevrouw Adelheid Byttebier heeft het woord. Mevrouw Adelheid Byttebier. Mijnheer de voorzitter, als voorzitter van de commissie voor Gemeenschapsaangelegenheden heb ik de suggestie van de heer Béghin over een evaluatie genoteerd en zal ik er een vergadering aan wijden. Het lijkt dat zulks inderdaad onoverkomelijk is, hoewel daartoe geen enkele verplichting bestaat. Ik herinner eraan dat wij vorig jaar een hoorzitting hebben georganiseerd met de mensen uit het werkveld, waarmee het engagement van de initiatiefnemers en medewerkers duidelijk werd aangetoond. De exponentiële groei van de middelen in een kort tijdbestek geeft evenwel een heel ander ampleur en roept de vraag op naar een nieuw soort beleid. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat een reflectie nodig is over de vele kleinere
projectjes die de voorbije jaren zijn opgeborreld, gelet op het feit dat wordt gewerkt met een veel grotere begroting. Wij moeten ons inderdaad beraden over de manier waarop we dat alles zullen sturen en welke prioriteiten wij moeten leggen. Vandaag bespreken we uiteraard het voortgangsrapport. Ik maak evenwel van de gelegenheid gebruik om eens naar de toekomst vooruit te kijken. Binnenkort buigen we ons over een stappenplan van het collegelid. Dat lijkt me een goede kapstok om er een ruimere bespreking in commissie aan vast te knopen. Of we professor Kesteloot moeten uitnodigen, daarover moeten we toch even van gedachten wisselen. Ik vraag me af of het uitgangspunt in verband met de achtergestelde wijken, die professor Kesteloot inderdaad in kaart heeft gebracht en wat een diepe impact op het SIF had, nog wordt behouden. Immers, zeker de Vlaamse Gemeenschap lijkt een andere weg in te slaan, denken we maar aan haar stadsvernieuwingsprojecten en het plan om het Sociaal Impulsfonds te veranderen in een Stedenfonds. Dat zal aanleiding geven tot belangrijke discussies in 2002. Er wordt immers gedacht aan het opleggen van nieuwe voorwaarden aan stadsvernieuwingsprojecten, met name een privé-inbreng van 30 procent in Vlaanderen. Dat criterium zal evenwel moeilijker in Brussel kunnen worden gehanteerd gelet op een verschillende dynamiek in ons gewest. Dat zal ons dan ook nopen tot een onderzoek hoe een gelijkaardige doelstelling in Brussel kan worden verwezenlijkt. Mijnheer het collegelid, samenvattend kan ik stellen dat mijn fractie het voortgangsrapport prima vindt, maar ik maak u nu al attent op te verwachten nieuwe reflecties begin volgend jaar. Dat gebeurt best in commissie. De agenda van onze commissie zal daar ook rekening mee houden. De heer Jos Chabert, lid van het College. Ik ben het volkomen met u eens, mevrouw Byttebier.
SIF-voortgangsrapport 2000 133
De voorzitter. Vraagt nog iemand het woord ? (Neen.) De bespreking is gesloten. Hoofdelijke stemming De voorzitter. Aan de orde is de hoofdelijke stemming over het voortgangsrapport 2002 van het SIF-beleidsplan 2000-2002. Er wordt bij naamafroeping gestemd. Ziehier het resultaat van de stemming : 9 leden hebben aan de stemming deelgenomen. 6 leden hebben ja geantwoord; 3 leden hebben neen geantwoord. Hebben ja geantwoord : De heer Jan Béghin, mevrouw Adelheid Byttebier, de heren Jos Chabert, Sven Gatz, mevrouw Grouwels en de heer Guy Vanhengel. Hebben neen geantwoord : De heren Erik Arckens, Dominiek Lootens-Stael en Jos Van Assche. De heer Jan Béghin. Mijnheer de voorzitter, ik heb met veel overtuiging het voortgangsrapport goedgekeurd. Mevrouw Adelheid Byttebier. Ik heb het rapport met dezelfde overtuiging goedgekeurd. De heer Jos Chabert, lid van het College. Ik heb het voortgangsrapport met laaiend enthousiasme goedgekeurd. (Hilariteit.) De voorzitter. Mijnheer Gatz, hebt u nog een superlatief ? De heer Sven Gatz. Ik heb niets meer of niets minder dan ja gezegd aan het voortgangsrapport.
134
Mevrouw Brigitte Grouwels. Ik heb het voortgangsrapport natuurlijk goedgekeurd. De heer Dominiek Lootens-Stael. Mijnheer de voorzitter, om het enthousiasme te temperen, onderstreep ik dat de stem van de meerderheid van de Vlamingen in Brussel neen is. De heer Sven Gatz. Ik herinner u er wel aan dat de meerderheid aan deze kant van de zaal zit ! De heer Dominiek Lootens-Stael. Als u de Vlaamse Brusselaars eens hun mening over het thema vroeg, dan zou daaruit wel wat anders blijken. Maar de documenten worden niet in grote oplagen verspreid. De heer Jos Van Assche. Wegens de onnuttigheidswaarde van het geheel heb ik neen gezegd. De voorzitter. De Raad neemt aan : het voortgangsrapport 2002 van het SIFbeleidsplan 2000-2002. BELEIDSBRIEF (R.v.O. art. 46bis) Beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden : Bruggen Bouwen, ingediend door de heer Jos Chabert, lid van het College bevoegd voor Welzijn en Gezondheid 226 (2001-2002) nrs. 1 en 2 De voorzitter : Aan de orde is de bespreking van en de stemming over de beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden : Bruggen Bouwen, ingediend door de heer Jos Chabert, lid van het College bevoegd voor Welzijn en Gezondheid. De bespreking is geopend. Mevrouw Brigitte Grouwels, verslaggever, heeft het woord. Mevrouw Brigitte Grouwels, verslaggever. Mijnheer de voorzitter, ik verwijs graag naar het schriftelijke verslag en dank de diensten voor het puike werk.
SIF-voortgangsrapport 2000 Beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden
De uiteenzettingen werden volgens thema gerangschikt, wat het document tot een heel overzichtelijk en bruikbaar verslag maakt. Tegelijk bedank ik het collegelid dat hij het nodige cijfermateriaal dat was gevraagd, heeft bezorgd. Mijnheer de voorzitter, sta me toe het standpunt van de CD&V-fractie nu te verwoorden. De heer Walter Vandenbossche. Mijnheer de voorzitter, vooraleer mevrouw Grouwels ons standpunt toelicht, wens ik melding te maken van het advies van de commissie Brusselaars van buitenlandse oorsprong. Het zal aan alle raadsleden worden toegestuurd. In ieder geval komt het erop neer dat de beleidsbrief er met zeer veel enthousiasme is besproken. Het College wordt aangemoedigd om op de ingeslagen weg voort te gaan. Het enige probleem dat de commissie had, was met de definitie van allochtonen die zij nogal kwetsend vond voor de gemengde huwelijken, ook al heeft het collegelid opgeworpen dat het de definitie is die door de Vlaamse decreetgever is aanvaard. Dat noopt toch, zeker in het Vlaams Parlement, tot enig onderzoek. Ik zal niet gedetailleerd ingaan op het advies over de beleidsbrief die zeer gunstig is onthaald. De voorzitter. Hiermee heeft de heer Vandenbossche een aanvulling gegeven bij het rapport. Mevrouw Brigitte Grouwels heeft het woord. Mevrouw Brigitte Grouwels. Mijnheer de voorzitter, de CD&V-fractie is net zoals de commissie zeer tevreden met de beleidsbrief. Zij juicht dat positief advies trouwens toe. Aangezien we in commissie ruimschoots van gedachten hebben gewisseld over
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Brigitte Grouwels het thema, is het onnodig om de discussie hier over te doen. Toch onderstreep ik graag de drie volgende punten. Ten eerste, in de beleidsbrief wordt duidelijk geopteerd voor samenwerking met de etnisch-culturele minderheden. Zelf hebben we ervoor gepleit dat wordt gestreefd naar echte integratie. De de facto segregatie tussen de diverse bevolkingsgroepen in Brussel, zoals onder andere tussen de Vlamingen en Franstaligen, moet worden vermeden. Daarom moeten we zo snel mogelijk komen tot een beleid dat de specifieke politiek ten aanzien van etnisch-culturele minderheden overbodig maakt. Het collegelid heeft ook rechtstreekse ontmoetingen met de bevolkingsgroepen van buitenlandse afkomst in het vooruitzicht gesteld. Ten tweede herinner ik aan het belang van het inburgeringsbeleid. Wij betreuren met het College dat de middelen voor dat beleid in Brussel al te beperkt zijn. Het komt erop aan bij de Vlaamse Gemeenschap aan te dringen op meer inburgeringstrajecten in Brussel. Overigens zijn wij van oordeel dat het inburgeringsbeleid het gezicht van de Vlaamse gemeenschap in Brussel moet hebben, zodanig dat de etnisch-culturele minderheden die ervan gebruikmaken, weten met wie zij tot emancipatie en integratie kunnen komen. Ten derde, almaar vaker stellen we vast dat leden van etnisch-culturele minderheden aansluiting zoeken bij de Vlaamse gemeenschap in Brussel, zij het via onderwijs of via andere voorzieningen die wij aanbieden. Gelet op de beperkte middelen waarover de VGC beschikt, moeten wij onze inspanningen concentreren op de personen die spontaan de stap naar het Vlaamse netwerk in Brussel hebben gezet. Ik denk in het bijzonder aan de kinderen van buitenlandse origine in ons onderwijs. Wij moeten zorgen voor
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
extra omkadering, zodanig dat de talrijke allochtone kinderen in ons onderwijs onze taal echt goed onder de knie kunnen krijgen. Hierdoor zullen ze ook alle kansen krijgen voor ontplooiing en kunnen ze rekenen op maximale en optimale toekomstperspectieven. Zon beleid betekent alvast ook dat de VGC-middelen niet worden versnipperd. Mijnheer het collegelid, mijn conclusie luidt dat onderhavige beleidsbrief een juiste basis vormt en de juiste opties bevat, waarop het beleid verder moet worden uitgebouwd. De voorzitter. De heer Jos Chabert, lid van het College, heeft het woord voor een toelichting. De heer Jos Chabert, lid van het College. Mijnheer de voorzitter, we hoeven inderdaad niet opnieuw ten gronde te discussiëren over de beleidsbrief, want ik kan ongeveer dezelfde antwoorden verstrekken als in commissie, waar we een zeer interessant debat hebben gevoerd. Ik herinner er even aan dat we ook met de migrantengemeenschap over het thema van gedachten hebben gewisseld. In verband met het inburgeringsbeleid tekent zich een nieuwe evolutie af. Uit onze contacten hebben we vernomen dat de Vlaamse regering zinnens is het inburgeringsbeleid zeker wat onderwijs betreft via andere paden te voeren. Daar moeten we ons over beraden. Vanochtend lees ik in de krant : De Vlaamse onderwijsminister krijgt een nieuwigheid in het inburgeringsparcours. Via de onthaalbureaus in de steden of de gemeenten zullen minderjarigen worden doorgestuurd naar speciale klassen. In het basisonderwijs wordt een halftijdse leerkracht voorzien per zes leerlingen; in het secundair onderwijs komen drie voltijdse leerkrachten per 25 jongeren. Dat is natuurlijk een interessante piste om jongeren onze taal aan te leren en bovendien maatschappelijke oriëntatie-
lessen te geven. Gelet op het groot aantal migranten in Brussel is dat niet zon eenvoudige klus. In ieder geval beantwoorden zulke maatregelen perfect aan wat mevrouw Grouwels vooropstelt, met name dat de beste toekomst voor de jongeren erin bestaat om talen te leren, onder andere het Nederlands. De VUB heeft een onderzoek bij 2.500 personen gepubliceerd. Welnu, daaruit blijkt dat in meer dan de helft van de aanbiedingen de kennis van minstens twee landstalen vereist is. Dat is bijna een onontbeerlijke voorwaarde geworden om in Brussel aan werk te geraken. Wij moeten ons daar dus toespitsen op het talenonderwijs. De vraag is waar we het geld zullen halen. Mevrouw Grouwels pleit ervoor het vooral te concentreren op degenen die al spontaan aansluiting bij onze gemeenschap hebben gevonden. Ik denk dat onze ambities nog verder mogen reiken, niet dat het onze bedoeling moet zijn om assimilatie op te dringen. Ik bedoel alleen maar dat we meer jongeren kansen moeten geven door bijvoorbeeld Nederlands aan te leren. Hoe zullen we het aanpakken ? Het inburgeringsbeleid blijft een belangrijke prioriteit. Er is 10 miljoen extra uitgetrokken op de SIF-begroting voor supplementaire inburgeringsprojecten. De samenwerking met de andere gemeenschappen lijkt meer dan ooit wenselijk. Daarom wacht ik op meer informatie van de Vlaamse regering over haar plannen voor Brussel en wacht ik ook op het geld dat zij voor Brussel over heeft. Het is alvast duidelijk dat het om een kostbare operatie gaat, die alleen in nauwe samenwerking met Vlaanderen kan slagen. De voorzitter. De heer Guy Vanhengel, lid van het College, heeft het woord. De heer Guy Vanhengel, lid van het College. Mijnheer de voorzitter, voor zover mijn informatie reikt, kan ik zeggen dat de Vlaamse regering heeft beslist om via de bestaande onthaalbureaus in steden en gemeenten extra
Beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden 135
Guy Vanhengel ondersteuning in de scholen aan te bieden in de vorm van bijkomende opleiding aan kinderen van buitenlandse origine met onvoldoende kennis van het Nederlands. Willen we die beslissing in Brussel toepassen, dan moet eerst onze begeleiding van de inburgeringstrajecten op punt staan. Zoals voor vele maatregelen van het Vlaams Gewest kunnen wij niet verwachten dat de Brusselse gemeenten de taak op zich zullen nemen om te komen tot een vlotte samenwerking. In Vlaanderen, en zeker in de steden en gemeenten met onthaalbureaus voor inburgeringsbeleid, is dat gemakkelijker te organiseren. Pas nadat onze begeleiding van de inburgeringstrajecten vorm heeft gekregen, zullen we moeten nagaan hoe die beslissing in Brussel valt toe te passen, rekening houdend met de aantallen. Wij hebben natuurlijk heel veel nieuwkomers, alleen nog maar wegens de aantrekkingskracht dat het Nederlandstalig onderwijs uitoefent op de talrijke anderstalige gemeenschappen in ons gewest. Er zal dus grote vraag naar dergelijke initiatieven zijn. Onmiddellijk rijst de vraag hoe we de beslissing praktisch en financieel zullen kunnen implementeren. We moeten ons nu de moeite getroosten om na te gaan hoe we voldoende leerkrachten kunnen inzetten. Nu wenst de Vlaamse regering bijkomende leerkrachten in te schakelen gelast met extra begeleiding. Wij moeten ze echter ook nog vinden. In ieder geval, de Vlaamse regering heeft een belangrijke beslissing genomen en er kredieten voor vrijgemaakt. Het is nu aan ons om in gemeenschappelijk overleg te zorgen dat het vrijgemaakte geld op een zo oordeelkundige wijze wordt aangewend, ook in Brussel. De voorzitter. De heer Erik Arckens heeft het woord.
De heer Erik Arckens (op het spreekgestoelte). Mijnheer de voorzitter, mijnheer het collegelid, collegas, u kent ongetwijfeld het verschil tussen een industrieel en een burgerlijk ingenieur .Een industrieel ingenieur bouwt een brug. Die brug blijft recht staan, maar de industrieel ingenieur weet niet waarom. Wanneer een burgerlijk ingenieur daarentegen een brug bouwt en die valt in mekaar, weet hij wel waarom. Het komt mij voor dat u, mijnheer het collegelid, tot geen van beide categorieën behoort. U bouwt immers bruggen of zal ik zeggen luchtbruggen dat is althans uw voornemen die in mekaar zullen storten. U zal niet weten waarom. U behoort tot de derde categorie : de sociale ingenieurs. Met betrekking tot uw beleidsbrief Bruggen bouwen en de etnisch-culturele minderheden heb ik een aantal fundamentele bezwaren. U mag dat mij niet kwalijk nemen : in een democratie zijn er tal van opinies, een werkelijk pluralisme dus, en die verdienen allemaal aan bod te komen. Geen van de opinies heeft het alleenrecht op het begrip menselijkheid. Hetgeen mij fundamenteel stoort in uw discours over het Brussels welzijnsbeleid en het welzijnsbeleid in het algemeen is dat u uw politieke tegenstanders meteen diskwalificeert, door ze een gebrek aan menselijkheid toe te schrijven. U stelt zoiets nooit in extreme vorm, maar het is altijd latent aanwezig. De tegenstander en in die zin deelt u gewoon het vigerend antiracistisch vulgaat is dan ook ongenuanceerd; hij heeft het verkeerd begrepen; hij heeft vooroordelen; misschien is hij wel slecht opgevoed. Dat zegt u niet. U blijft overigens altijd zeer minzaam. Misschien denkt u dat wél. Welnu, ik betwist hier en nu eens en voorgoed dat noch u, noch iemand anders het patent heeft op het goede, het ware en het schone. Dat moet maar eens gedaan zijn. Met dezelfde stelligheid poneer ik hier dat het openlijk ter discussie durven te stellen van de multiculturele maatschappij met alle daaraan verbonden factoren
Beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden 136
een verworvenheid moet zijn. Die multiculturele maatschappij valt immers lang niet altijd samen en dikwijls helemaal niet met het goede, het ware en het schone. We moeten dat durven te onderzoeken, dat durven toe te geven, waar nodig, en de nodige taboes daaromtrent doen sneuvelen. Er is geen enkele finaliteit in de geschiedenis die erop wijst dat het eindproces van ons sociaal handelen aan het begin van de 21ste eeuw een zogeheten multiculturele maatschappij zou zijn, die een verrijking zou betekenen, en dat we elke dag voort zouden evolueren in de goede richting. Er is niks of niemand die mij als geboren Brusselaar ervan kan overtuigen dat het maatschappelijk leven dat ik elke dag mag ervaren, een nieuwe dynamiek op gang zou gebracht hebben in onze stad, die in die zogezegde goede richting gaat. Er is niets of niemand die mij ervan kan overtuigen dat Brussel daardoor complexer zou zijn geworden, dus beter voor fijnproevers en daardoor juist een summum, of om het met uw woorden te zeggen een laboratorium van het toekomstig Europa. Er is niks of niemand die mij ervan kan overtuigen dat ik géén respect zou opbrengen voor ieder menselijk wezen, omdat ik dat laboratorium afwijs. Ik heb respect voor elk menselijk wezen. Voor iedereen. Dat wij de immigranten destijds hierheen hebben gehaald, is slechts gedeeltelijk waar. U weet als lid van de vakbondsvleugel van uw partij zeer goed hoe dat destijds is besloten in verschillende fases, in samenspraak met wat we gemeenzaam het grootkapitaal noemen en met totale veronachtzaming van de latere gevolgen van een dergelijke gastarbeiderpolitiek voor alle lagen van de bevolking. Niks of niemand heeft mij tot nu toe het fundamentele inzicht gebracht waarom na 1974 het jaar van de zogenaamde immigratiestop het aantal immigranten spectaculair is beginnen te stijgen. Hetgeen in 1974 nog zeer kleine migrantengemeenschappen waren, is momenteel uitgegroeid tot hele wijken en gemeen-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Erik Arckens ten, waar nog nauwelijks iemand u krijgt zeker de koude rillingen van deze uitdrukking van het eigen volk woont. Echt niémand meer ? Neen, dat is overdreven. Neem s morgens de tram en ik ga van de veronderstelling uit dat u dat niet doet, maar ik kan mij vergissen tussen 9 en 11 uur en u zult ze in desbetreffende wijken zien : de laatste bange blanke mannen en vrouwen die vlug hun krant gaan kopen en boodschappen gaan doen. Het gaat om personen die niet de mogelijkheid hebben gehad om tijdig de buurt, en de gemeente te ontvluchten, zoals reeds enkele honderdduizenden andere autochtone Brusselaars hen vroeger in de voorbije dertig jaar hebben voorgedaan. Na de zogenaamde immigratiestop was er uiteraard de gezinshereniging, daarna de clandestienen en illegalen, de politiek vluchtelingen, de snel-Belg-wet en binnenkort het sublieme grapje van het stemrecht voor vreemdelingen. Met verbijstering lees ik zelfs in uw beleidsbrief over bruggen bouwen dat de eerste generatie vreemdelingen de terugkeergedachte nooit los heeft gelaten en dat u zulks betreurt ! De mouwen vielen van mijn jas toen ik dat las. Straks binnen enkele jaren bestaat Brussel voor de helft uit inwoners van allochtone afkomst. Ik weet dat u dat zult pareren door te vertellen dat uw naam Provençaals is en iedereen dus eigenlijk allochtoon is, in mindere of meerder mate. Indien dat zo is, sluit dan de discussie, maar stel ook geen nota meer op over etnisch culturele minderheden, want er zijn geen minderheden. Iedereen is een minderheid in die optiek. U maakt nog een fout tegen de logica. Indien de Brusselse Vlamingen zelf ook een minderheid zijn hetgeen in de feiten zo is; talrijke auteurs hanteren het getal van 100.000 , dan moet het College van de VGC dat getal niet omhoogtrekken tot 300.000, want die wonderbaarlijke vermenigvuldiging niet der
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
broden maar van de Brusselse Vlamingen zorgt ervoor dat wij in de Brusselse optiek een meerderheidsgroep zouden vormen. Maar in die piste wilt u zeker niet meestappen, want Brussel is een microkosmos van minderheden, en geen enkele groep zou althans weer volgens het adagium van het College van de VGC hier een meerderheid zijn. Dat is een zeer gevaarlijke begoocheling, want er is hier wel degelijk een meerderheidsgroep en die is er altijd geweest. Ik heb het nooit anders geweten. Het gaat om de Franstaligen die zeer mooi verschanst zitten in hun bolwerken in het zuidoosten van Brussel. U mag van mij voor uzelf het conflictdenken in de politiek en het sociale gerust naar de prullenmand verwijzen, maar met eenzelfde stelligheid beweer ik dat het conflict eigen is aan de politiek. We kunnen dat betreuren, maar het is zo. Er is een permanente strijd om macht, op het gebied van het politieke, sociale, culturele enzovoort. Wilt u dat niet inzien, dan maakt u uzelf zinsbegoochelingen. Het ideaal van een grenzenloze pacificatie waar alles met iedereen te verzoenen valt, en dit in een sfeer van permanente dialoog, die u nastreeft, is een utopische wensdroom die haaks staat op de werkelijkheid. Utopieën zijn gevaarlijk. Droom, maar met mate. De etnisch-culturele minderheidsgroepen zijn absolute meerderheidsgroepen geworden in tal van wijken en gemeenten in Brussel. Op hen passen wij nu, als vertegenwoordigers van de Brusselse Vlamingen, ons sociologisch jargon toe met termen als multiculturalisme, interculturalisme, assimilatie, integratie, participatie, interactionistisch proces. Hoe groter die minderheidsgroepen worden, hoe groter ons vocabularium van volstrekt nietszeggende, uitgeholde begrippen om er verbaal greep op te krijgen. De minderheidsgroepen zijn per definitie kansarm; ze moeten zelfredzaam worden in een sfeer van permanente interactie enzovoort. Er moet overleg en inspraak komen. De onwetendheid van de autochtonen moet
worden weggewerkt en uiteraard het steeds maar in uw ogen althans groeiend racisme. Niet te vergeten, het chauvinisme moet worden bestreden, het etnocentrisch wereldbeeld al evenzeer, misschien het Machisme en misschien binnenkort alle andere ideologieën waarover het politiek correcte denken in Amerika momenteel over spreekt. De beleidsbrief bevat geen enkele, maar dan ook geen enkele term of begrip of formulering die we niet allen van s morgens tot s avonds ingelepeld krijgen en dus nog niet gehoord zouden hebben. Ondertussen bloeit u helemaal open wanneer u een gesprek hebt met een imam, hier in Brussel; bent u totaal vertederd wanneer Koffie Annan in Noorwegen de Nobelprijs krijgt, U wacht met veel ongeduld op telefoontjes van de president van Algerije en u wilt het Brussel-model uitdragen naar Sarajevo en naar Jeruzalem. En zo gaat dat maar door. Even een terzijde, mijnheer het collegelid. Het lot heeft ervoor gezorgd dat ik maanden in de Levant heb mogen vertoeven in uitstekend gezelschap van een Arabisch sprekend iemand. Gedreven door mijn curiositeit heb ik een stad als Caïro - met voorsteden thans goed voor 22 miljoen inwoners - zeer grondig mogen verkennen tot in de armste achterbuurten. Wanneer ik hier hoor spreken van de kansarme migranten, kansarme Arabieren in Brussel, denk ik bijvoorbeeld aan het miljoen mensen dat in Caïro op de kerkhoven woont, verstoken van alles wat maar enigszins het leven enige zin zou kunnen geven. Mensen kruipen errond tussen de graven, tussen het ongedierte van schorpioenen en slangen; ze hebben geen stromend water of wat dan ook en zijn verstoken van alle medische zorg, en kinderen bedelen om een balpen om hun huiswerk voor school te kunnen maken. Toen ik daar rondliep onder escorte en niet verkleed als minister of vertegenwoordiger des volks, bloedde mijn hart. Wanneer ik dan terugkom, kan ik niet anders dan meewarig het hoofd schudden wanneer ik hoor over de zogenaamd armtierige
Beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden 137
Erik Arckens situatie waarin migranten uit die landen hier wonen. Ik heb in Caïro misschien honderd moskeeën bezocht, talrijke gesprekken gevoerd met muezzins, imams, zelfs een generaal van het leger, met Egyptische Kopten. Welnu, mijn dorst naar kennis van het waarom van een vitale godsdienst als de islam is er steeds maar groter op geworden. Maar ik ben er niet door vertederd, zoals u. Evenmin voel ik enige superioriteit, zoals Berlusconi dat zou zeggen. Goed en kwaad in absolute morele zin is in die context niet vast te leggen, wat u leert door veel te reizen. Al evenzeer heb ik mogen ontdekken op welke institutionele wijze in een Arabisch land Egyptische christenen onderdrukt worden. Er worden absoluut geen bruggen naar hen gebouwd. Ik beveel u een bezoek aan een stad als Alexandrië en de kosmopolische Tel Aviv aan. U bent al in Jeruzalem geweest waar de drie grote monotheïstische godsdiensten mekaar trachten te vinden op strikt gescheiden basis. Op elke tien meter van de straat staat iemand met een mitraillette. Wie dat allemaal mag zien als man of vrouw van rechts, zoals ikzelf en dus per definitie geïnteresseerd in de culturen van alle 5.000 volkeren op aarde, mag zich terecht multiculturalist noemen. Hij mag terecht met een klein beetje misprijzen neerkijken op het multicultureel gedoe, een term van Alouis Gerlo, van hen die niet eens respect kunnen opbrengen voor de cultuur van het eigen volk. U weet wel, zij die denken multicultureel te zijn door eens op de thee te gaan bij de Arabische buur, wat te luisteren naar wereldmuziek en diepe en ellenlange gesprekken te hebben over integratie als interactionistisch proces, enzovoort. In uw beleidsbrief behandelt u een ander fenomeen, het zogenaamd groeiend racisme. Het wordt met de dag duidelijker - ik merk dat vooral in het Parlement hier - dat er een officieel antiracisme ontstaat dat de problemen in verband met de enorme toestroom van niet-Europese
vreemdelingen naar onze Westerse steden moet bestrijden. Dat antiracisme is dé ideologie van onze tijd geworden. We menen verkeerdelijk te denken dat we leven in een maatschappij zonder ideologie. Er is er wel degelijk een. In verbrede vorm dient deze ideologie zich aan als de totale strijd tegen het Kwaad dat alom tegenwoordig wordt geacht en de hevigste bestrijdingsmiddelen wettigt. De uitgetrokken verdelgingsbudgetten zijn duizelingwekkend, maar blijken telkenmale weer ontoereikend te zijn. Er zijn waarnemingscentra, opvoedingsprogramma s en sensibiliseringscampagnes ontstaan met natuurlijk ontelbaar goedbedoelende medewerkers die constant in de weer zijn. Hoofd- en bijzaken, oorzaken en gevolg worden niet meer uit mekaar gehouden. Een goed voorbeeld hiervan is dat precies de bevolkingsgroepen die in onze landen het meest te vrezen hebben van de mondialisering en van de vervreemding van onze steden, het proletariaat of de volksklasse, precies degenen zijn wier zogenaamde vooroordelen, of gebrek aan openheid voor andere culturen moet worden bekampt. Antiracisme wordt in deze context niet zelden aangewend ter sociale distinctie, door het stigmatiseren van de onwetende, slecht opgevoede volksmens die maar moet begrijpen dat het in de lijn van de geschiedenis ligt, waarom hij of zij in zijn zolderkamertje alleen moet achterblijven in een buurt waar hij of zij is opgegroeid, heeft gewerkt en gearbeid en die nu totaal vervreemd is. Schrijnende toestanden die ik elke dag zie, maar u blijkbaar niet, als ik uw beleidsbrief correct lees. Het rapport- Van San doorbreekt op verschillende vlakken het heersende politiek correcte denken over migranten en criminaliteit. Ik ga er hier niet op in. Ik wil in dat verband slechts verwijzen naar de maffiabenden die uit Oost-Europa komen overgewaaid, de groepsverkrachtingen door etnische jongeren (term uit het minderhedendiscours) en heel recent in Anderlecht en in Antwerpen, joden die afgetuigd worden door alweer andere etnische jongeren. Welke brug-
Beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden 138
gen kunnen in godsnaam nog worden gelegd in buurten en gemeenten in Brussel, waar men na zes uur s avonds niet meer naar buiten durft te gaan, waar men blij is heel laat in de avond heelhuids de tram te kunnen verlaten, enzovoort. Het komt mij voor dat daar in allereerste instantie stante pede veiligheid moet worden gebracht en met harde hand, repressief en dus zeker niet met een nabijheidspolitie moet worden opgetreden. Ik doe overigens opmerken dat tal van oudere vreemdelingen van Marokkaanse afkomst, alsook imams, niets liever wensen dan een streng repressief beleid voor hun losgeslagen jongeren. Lange tijd heeft de politiek zichzelf voorgehouden dat alles wel los zou lopen met het migrantenbeleid. Een beetje meer inspanning, meer planning, wat meer goede wil en alles zou in orde komen. Wat blijkt ? In het meest vooruitstrevende land op dat gebied komen de jongste jaren de meest politiek incorrecte reacties los. Ik heb het over Nederland. De stroom publicaties aldaar in tijdschriften, dagbladen, boeken enzovoort is niet meer bij te houden. Ik raad de lectuur ervan ten zeerste aan. In het bijzonder vermeld ik wel Pieter Lakeman. Binnen zonder kloppen. Nederlandse immigratiepolitiek en de economische gevolgen. Het betreft hier een apolitiek economist die heel zijn leven niets anders dan audits heeft gedaan en nu op zakelijk, nuchtere wijze stap voor stap aantoont wat de migratie, in de verschillende golven, Nederland na de Tweede Wereldoorlog heeft gekost, wie daar voorstander van was én wie ervoor heeft mogen opdraaien. Voorts is er de niet-aflatende stroom van onderbouwde opiniestukken in tal van bladen tot zelfs in Vrij Nederland toe die ernstige vragen stellen bij de toekomst van Nederland, gezien vanuit het standpunt van de steeds maar wassende migratie. Inburgering in Nederland is een mislukking, schrijft Bert Wildenburg vanuit Den Haag voor De Financieel Economische Tijd in november. De ondertitel luidt : Autochtonen nemen steeds meer afstand van migranten. Dat is heel wat anders dan brug-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Erik Arckens gen bouwen, en dat in een land dat de voorbije twee decennia niets anders heeft gedaan dan alle mogelijke bruggen te bouwen naar nieuwkomers. Van de 16 miljoen Nederlanders zijn er momenteel een kleine drie miljoen van buitenlandse herkomst. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid prikt, zo schrijft Wildenburg, de politiek correcte opvattingen door: ik citeer : Ondanks strengere regels blijft men binnenstromen, het terugkeerbeleid stelt niets voor en mensensmokkelaars opereren dat het een lieve lust is. Ondanks allerlei inburgerings- en integratiepogingen blijven allochtonen vasthouden aan hun traditionele rolpatronen, hebben heimwee naar hun land, en hebben niet nagelaten blijkens verschillende incidenten na 11 september hun sympathie te betuigen voor Bin Laden. Er werd in Ede en in Rotterdam feest gevierd. Ik lees voort : Treinmachinisten weigeren soms op gevaarlijke stations te stoppen. Een zwembad moest worden gesloten na terreur van Marokkaanse jongeren. Op scholen werden leraren in elkaar geslagen door allochtone jongeren of hun vaders. Dat is niet geschreven door Dominiek Lootens, maar door Wildenburg. Overigens, wanneer de term inburgering valt, ook in Vlaams-Brusselse context, hoor ik altijd maar spreken van twee pijlers. Ik ben niet tegen het concept as such en ik volg dat met grote aandacht. De twee pijlers zijn het taalbad en de sociale begeleiding. Het derde element echter, waarvoor ik pleit, is namelijk het burger worden, het Vlaming worden. Dat ontbreekt in het discours. Nog veel instructiever is het artikel van de ondertussen bekende Paul Scheffer, die in NRC Handelsblad van 17 november, 2001, schrijft onder de titel Vernis van verdraagzaamheid bladdert af. Ook Scheffer heeft het over de zogenaamde Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in Nederland en citeert uitvoerig uit een recent rapport van die
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
raad : Het nettoprofijt van de totale immigratie voor een economie als de Nederlandse is onder de huidige omstandigheden klein, zo niet verwaarloosbaar. Scheffer, iemand van links, leidt daar het volgende uit af. Nederland is helemaal geen immigratieland, dat wil zeggen een land dat duidelijk opteert voor immigratie, als duurzame bijdrage aan de welvaart, zoals men altijd heeft voorgehouden. Nederland is zo geworden tegen wil en dank. Inmiddels heeft de regering in Nederland de conclusie van het niet-rendement van immigratie tot de hare gemaakt, zegt Scheffer en legt ze dan ook maar de nadruk op culturele verrijking. Wanneer het economische argument niet meer opgaat, wordt het humanitaire bespeeld. Ik citeer Scheffer nog even : De vaststelling dat het economisch rendement verwaarloosbaar is, maakt van immigratie en asiel uiteindelijk een humanitaire verplichting, die voortvloeit uit internationale verdragen. Maar dat morele motief biedt onvoldoende legitimatie voor de demografische omslag in grotere steden die zulke ingrijpende gevolgen heeft. De onzekerheid wordt niet bezworen met multiculturele gemeenplaatsen als we moeten ons in elkaars achtergrond verdiepen. In ieder geval, mijnheer het collegelid, in het licht van het voorgaande roep ik u op de beleidsbrief Bruggen Bouwen in te trekken en u bezig te houden met het lot van de 100.000 Vlamingen in Brussel. U zult er uw handen meer dan vol mee hebben. Die 100.000 Vlamingen zijn een kleine kwetsbare groep waarvan er iedere dag tientallen verhuizen of sterven. Zorg ervoor dat de brugjes in die Vlaamse gemeenschap behouden worden en bouw er enkele bij, zelfs al weet u niet waarom. Word industrieel ingenieur ! De voorzitter. De heer Sven Gatz heeft het woord. De heer Sven Gatz (op het spreekgestoelte). Mijnheer de voorzitter, mijnheer het collegelid, collegas, ik zal bondiger zijn dan de voorgaande spreker en
uit een ander vaatje tappen. Dat zal u niet verwonderen. Het moet mij in ieder geval van het hart dat één punt voor de vorige spreker pleit, namelijk dat hij zijn betoog duidelijk zelf creëert en schrijft, zelfs al is het doorspekt van vele citaten, in tegenstelling tot andere leden van de Vlaams Blok-fractie. Er spreekt een diepe gedrevenheid uit, waar ik bevreesd tegen aankijk. Dit gezegd zijnde begin ik mijn uiteenzetting met een kleine technische opmerking. Die is overigens ook bedoeld voor de andere collegeleden. Graag zag ik dat de volgende beleidsbrieven ietwat minder de feitelijke toestand beschrijven en meer vooruitkijken. Ik heb dat reeds in commissie te berde gebracht. Een reactie hoef ik niet direct, maar ik zal zeker op die nagel blijven kloppen. Daarnaast ga ik even in op de drie sporen die in de beleidsbrief terug te vinden zijn en waarop we verder moeten gaan. Er is een spoor getrokken in verband met de allochtonen als groep, een ander in verband met allochtonen als individu en een derde van permanente zelfbevraging. Ten eerste, de VGC is in haar beleid, dat intussen al tien jaar oud is, begonnen met de allochtonen als groep te benaderen. Daarbij is ze van start gegaan met integratieprojecten, later samenlevingsinitiatieven, om nadien subsidies te verlenen aan zelforganisatie. Het standpunt is dat de Vlaamse gemeenschap bereid is binnen bepaalde grenzen de eigenheid van de allochtone gemeenschappen het is inderdaad geen monolithisch geheel te aanvaarden. Dat is een goede zaak, al was het maar omdat het aansluit bij ons eigen emancipatieverleden, zowel in de Belgische als in de VlaamsBrusselse context. Inderdaad, de voorbije 30 jaar hebben de Vlamingen hier heel wat vooruitgang kunnen boeken, zelfs al resten er nog vele problemen en worden we steeds met nieuwe geconfronteerd, precies dankzij een dynamisch verenigingsleven. Daarom moeten we ook op de bij de verenigingen van de
Beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden 139
Sven Gatz allochtone gemeenschappen bestaande groepsdynamiek inspelen. Een tweede spoor is de benadering van de allochtoon als individu. Hiermee kom ik bij de inburgeringstrajecten terecht. Ik zal daar nu niet even diep op ingaan, als in commissie. Als wij dankzij doorgedreven lessen over maatschappelijke oriëntatie en extra taallessen die deel uitmaken van het inburgeringstraject, erin slagen de betrokkenen naar de arbeidsmarkt toe te leiden dat is natuurlijk afhankelijk van de omvang van de middelenstroom vanuit Vlaanderen , dan zal de inburgering slagen. Ik laat even buiten beschouwing dat mensen nooit alleen maar individu zijn, maar steeds tot een groep behoren. In dat geval zullen zij een volwaardige burger van onze maatschappij worden : zij spreken de taal; zij weten hoe het hieraan toegaat en het is de bedoeling dat zij in de arbeidsmarkt worden ingeschakeld. Kan men meer vragen ? Wanneer ik sommigen hoor opwerpen dat de kandidaten ook echt Vlamingen moeten worden, dan is dat evengoed een oproep aan andere Vlamingen ook meer Vlaming te worden. Nogmaals, mensen maakt men niet gelukkig tegen hun wil, Vlamingen niet en allochtonen evenmin. Er zal altijd een individuele vrijheidskeuze in onze samenleving nodig blijven. Tot slot moeten wij inderdaad een spoor van openheid bewandelen. Ik ontken niet dat het om een moeilijke materie gaat en we hoeven mekaar niet om de oren te slaan met voldongen feiten : de multiculturele samenleving is er of zal er ooit zijn. Eigenlijk brengt men hiermee een permanent bevragingsproces op gang over wat daarmee precies wordt bedoeld. Dat gaat ook op voor ons beleid. Volgens sommige allochtonen is de term integratie niet correct, omdat het uitgaat van een zeker paternalisme. Ik deel die mening niet. Er is namelijk altijd een situatie van wie was hier al een tijd en wie komt er daarna bij. Dat betekent niet dat de eerste groep het recht heeft
de andere te paternaliseren. Er is gewoon de feitelijkheid waarvan moet worden uitgegaan, met name een niet volstrekt neutrale gelijke situatie. Vanuit dat oogpunt moeten wij nagaan hoe de verschillende bevolkingsgroepen het best op mekaar kunnen inspelen. Dat is dan de pragmatische kant van het verhaal. Anderzijds ben ik bereid de evolutie in het denken terzake te erkennen. De eerste beleidsinstrumenten ten aanzien van de toenmalige gastarbeiders zijn niet meer geschikt voor de huidige gemeenschappen, of die nu uit nieuwkomers dan wel uit allochtonen van de tweede en derde generatie bestaan. Kortom, we moeten onszelf permanent afvragen hoe we kunnen komen tot een soort gelijke status tussen autochtonen en allochtonen, wetende dat de absolute gelijkheid een abstract gegeven is. In de commissie heb ik het voorbeeld aangehaald van eventuele criteria om zelforganisaties te subsidiëren. Willen die worden gesubsidieerd, dan kan de verplichting worden opgelegd om een aantal activiteiten samen met Vlaamse verenigingen te ontwikkelen. Daarover moeten we van gedachten kunnen wisselen. De allochtonen zelf zijn daar niet echt tegen, maar zij wensen daar veeleer een bonus aan vast te knopen en er geen verplichting van te maken. Daar ben ik nog niet uit. De allochtonen hebben ons een spiegel voorgehouden en onze redenering ook omgekeerd toegepast. We zouden ons, indien we toch kiezen voor de verplichting, best kunnen afvragen waarom we Vlaamse verengingen ook niet de verplichting opleggen om met hen activiteiten te ontwikkelen. Zon methode is confronterend en er wordt best over die suggestie nagedacht. Dat is trouwens wat ik bedoel wanneer ik aandring op openheid en zelfbevraging. Ik denk dat mijn standpunten in meerdere mate in de beleidsbrief aanwezig zijn. Ik heb daarstraks misschien ietwat te weinig enthousiasme betoond bij de stemming van het voortgangsrapport inzake het SIF. Dat was niet doelbewust.
Beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden 140
Daarom zeg ik nu alvast dat ik met enthousiasme de beleidssporen van het College zal volgen. De voorzitter. De heer Jos Chabert, lid van het College, heeft het woord. De heer Jos Chabert, lid van het College. Mijnheer de voorzitter, ik heb met aandacht geluisterd naar de standpunten van de diverse sprekers. Meer dan ooit ben ik ervan overtuigd dat, hoewel de intellectuele spankracht die de heer Arckens heeft opgebracht, waardering verdient, ze volledig in de verkeerde richting gaat. Ik betreur dat ze volkomen ingaat tegen de bedoelingen van onze beleidsbrief. Natuurlijk ben ik verheugd erover dat vele anderen hun steun aan de beleidsbrief en hun enthousiasme ervoor hebben betoond. De heer Arckens had het er steeds over dat niets of niemand hem kan overtuigen. Zon houding is typisch voor degenen die denken in termen van het grote gelijk. Hij gebruikt woorden als bolwerk, waarmee hij duidelijk een grens trekt : wij in de ene en de andere in de andere groep. Hij concludeert dat het conflict bij de maatschappij hoort. Dat is uiteraard waar. Waar mensen samenleven, zijn er spanningen, des te meer wanneer ze tot verschillende groepen behoren. Het is precies de taak van de politiek om uit die bolwerken te treden en te zorgen u noemt zulks ongetwijfeld utopisch dat eenieder de ander met uitgestoken hand benadert om naar zijn waarheid te informeren en nagaat hoe ze ondanks uiteenlopende standpunten kunnen samenleven. Dit is de kern van onze beleidsbrief : we leven niet meer naast mekaar, maar samen. De allochtonen wonen in Brussel. U hebt overigens zelf toegegeven dat ze hierheen zijn gekomen op onze vraag. De heer Dominiek Lootens-Stael. Hij heeft dat wel genuanceerd. De heer Jos Chabert, collegelid. Hij heeft het in ieder geval toegegeven. Het
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Jos Chabert kan geen kwaad toe te geven. Uw ideologisch jargon is zo ongenuanceerd als dat in de geschriften in de eerste lokalen rechts van het Anne Frank-museum. (Luid protest van het Vlaams Blok.) U poneert altijd maar stellingen; ik durf bijna te zeggen dat u ze moet poneren, want u mag er kennelijk niet van afwijken. Indien iemand van u toegeeft dat de migranten hierheen zijn gehaald, dan corrigeren de anderen dat met te zeggen dat hij het zo niet heeft bedoeld. De heer Dominiek Lootens-Stael. Hij zei dat ze hierheen zijn gebracht in samenwerking met het grootkapitaal. Dat hoor ik u niet herhalen. De heer Jos Chabert, collegelid. Zon samenleving zoals in Brussel en andere steden, vergt aanzienlijke inspanningen van het beleid opdat ze niet tot een hel wordt omgevormd, maar harmonisch blijft. Voor die uitdaging staan we allemaal. Dat slorpt geld op en vergt een dagelijkse inzet. Doen we dat niet, dan komen we terecht in een spiraal van geweld, met wederzijds wantrouwen. De heer Arckens beweert dat het conflict onvermijdelijk is. Welnu, ik zeg dat zulks niet onvermijdelijk is. Wij moeten de moed opbrengen de consequenties te dragen van de stelling dat we samenleven en iedereen dus de wetten moet naleven. Dat betekent dat wij de allochtone gemeenschappen daartoe alle hulp moeten bieden. Natuurlijk moeten we rekening houden met onze inwoners van oudsher. Ook zij moeten zich kunnen ontplooien en hebben recht op veiligheid. Onze democratische samenleving moet veilig zijn. Om dat te verwezenlijken moeten we ons alle moeite getroosten. De heer Arckens gaat er prat op in de Levant te hebben gewoond, er de armenwijken te hebben gezien en er geld te hebben uitgedeeld. Dat lijkt me niet de beste manier en is ietwat paternalistisch. Wij zetten daarentegen programmas op.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Overigens, ik hoef u er toch niet meer op te wijzen dat mensen zich steeds hebben verplaatst, kijk maar naar de geschiedenis van de 20ste eeuw. Wie honger had, gaat steeds op zoek naar waar ze een boterham en dus werk kunnen krijgen. Migratiestromen zijn er over heel de wereld. U kunt het niet hard maken dat Brussel een bolwerk moet zijn, dat gesloten blijft voor die mensen. Dat kan niet. Wie in de miserie leeft, zal zorgen dat het voor de kinderen beter wordt. Ouders zullen de boot nemen en zeeën overvaren, net zoals bijen op zoek gaan naar bloemen om er honing uit te puren. Dat is de wereld en daarin leven wij. De heer Arckens en zijn partijgenoten leven in de veronderstelling dat zij de cocon waarin ze met anderen die hard voor hun toekomst hebben gewerkt, leven, van de rest kunnen afsluiten. Onze wereld is er een van vele culturen en talen. Wandel maar eens rond in Brussel; onze stad is helemaal anders dan 50 jaar geleden. Dat is zo; daar kan niets meer aan worden veranderd. Wat mij opvalt, is dat hij nog steeds droomt in termen van terugkeer. Hij en zijn medestanders moeten de realiteit erkennen. Wie vrijwillig wil terugkeren, mag dat natuurlijk. Intussen zorgen we voor degenen die hier blijven en waken wij erover dat de mensen in Brussel kunnen samenleven. Ik heb vastgesteld dat niets of niemand u van het tegendeel zal kunnen overtuigen. Desalniettemin zullen wij zorgen voor een solidaire samenleving waarin iedereen op gelijke voet wordt behandeld met groot en wederzijds respect voor de diverse talen en culturen. Solidariteit is trouwens een term die de heer Arckens nog nooit heeft gebruikt. Hij beweert dat verdraagzaamheid een utopie is. Dat is het niet. Wanneer we dat niet proberen te realiseren, maar de extremismen hun gang laten gaan, maken we van Brussel een onleefbare stad. Dan zult u zeggen : Das haben wir nicht gewollt. Meer dan ooit zal ik blijven vechten in Brussel opdat mijn beleidsbrief in de
praktijk wordt omgezet. Ik zal inderdaad even fier zijn te kunnen spreken van een imam of een andere godsdienst. Luister naar al die verschillende allochtonen. De heer Erik Arckens. Ik heb dat gedaan. De heer Jos Chabert, collegelid. Hier moet u dat ook doen. Dan zult u merken wat er hen allemaal op het hart ligt, hoe ze vernederd worden... De heer Dominiek Lootens-Stael. Hetzelfde geldt voor de Vlaamse bejaarden in de buurt van het Sint-JansBaptist-Voorplein. Ga daar maar eens mee praten. De heer Jos Chabert, collegelid. Dat doe ik ook. De voorzitter. U krijgt straks het woord, mijnheer Lootens. De heer Dominiek Lootens-Stael. In het gemeenschapscentrum kunt u zelfs niet binnen zonder bellen. Waarom is dat allemaal ? Die inwoners leven dagelijks in een hel in de onleefbare stad die Brussel geworden is. U bent daar mee verantwoordelijk voor. De voorzitter. Mijnheer Lootens, we voeren hier een discussie, wat wil zeggen dat iedereen het woord krijgt om zijn standpunt te verwoorden, maar na mekaar. De heer Jos Chabert, lid van het College, heeft het woord. De heer Jos Chabert, collegelid. Mijnheer Lootens, ik praat met zeer vele mensen, allochtonen, bejaarden. Ik ken hun problemen die soms reëel zijn. Veiligheid is inderdaad een belangrijk aspect van welzijn. Maar tussen de primaire voorstellen die u doet en de mensen nog meer opjagen, en onze oplossingen om de situatie te verbeteren, is een groot verschil. Onze maatschappij kan worden verbeterd. In onze maatschappij van mensen wordt er gemenst. Wij moe-
Beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden 141
Jos Chabert ten erover waken eenieder in dat proces te betrekken. En dat zal met vallen en opstaan gebeuren, maar we gaan op de ingeslagen weg voort. Ik heb alvast geen enkele valabele reden gehoord om mijn beleidsbrief in te trekken. Integendeel, ik zal de lijnen ervan met groot enthousiasme de komende maanden en jaren in de praktijk omzetten. De voorzitter. De heer Jos Van Assche heeft het woord. De heer Jos Van Assche. Mijnheer de voorzitter, het collegelid heeft geen valabele reden gehoord om zijn beleidsbrief in te trekken. Laten we aannemen dat het betoog van collega Arckens hem niet heeft overtuigd of tot andere inzichten heeft gebracht. De man die beweert open te staan voor iedere mening die wordt geventileerd, zou ten minste twijfels moeten hebben bij bepaalde passages van de beleidsbrief, wanneer hij rekening houdt met de kritische opmerkingen van de gemengde commissie met inwoners van buitenlandse oorsprong. Ik denk onder meer wanneer hij zich verzet tegen een paternalistisch optreden van de overheid en pleit voor zelfredzaamheid. Een van de vrouwelijke deelnemers van de commissie had daar sterke bezwaren tegen en staafde dat aan de hand van haar wedervaren in het gemeenschapscentrum Essegem. Daar was ze door personen die blijkbaar leven van het geïnstitutionaliseerd allochtonenbeleid, in het hoekje gedrumd en mocht ze nauwelijks initiatieven ontplooien. Ik heb bijgevolg de indruk dat het allesbehalve koek en ei is bij degenen die bij de meerderheid aanleunen over de te volgen politiek. Vandaar dat ik mijn twijfels heb bij het collegelid zijn vermeende bereidheid tot dialoog. De dame werd mijns inziens vrij vlug de mond gesnoerd met enkele gemeenplaatsen. Zij was, zo leek het mij, overigens bijzonder weinig overtuigd
142
van zijn bereidheid om naar haar te luisteren. De voorzitter. Vraagt nog iemand het woord ? (Neen.) De bespreking is gesloten. INTERPELLATIE (R.v.O. art. 54) Interpellatie van de heer Sven Gatz tot de heer Guy Vanhengel, lid van het College bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, in verband met de problematiek van meertalig onderwijs in de Nederlandstalige Brusselse scholen De voorzitter. Aan de orde is de interpellatie van de heer Sven Gatz tot de heer Guy Vanhengel, lid van het College bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, in verband met de problematiek van meertalig onderwijs in de Nederlandstalige Brusselse scholen. De heer Sven Gatz, interpellant, heeft het woord. De heer Sven Gatz (op het spreekgestoelte). Mijnheer de voorzitter, dames en heren, nu collegelid Vanhengel op scherp staat, is het een geschikt ogenblik om een onderwerp aan te snijden dat ons wellicht nog veel zal bezighouden in de toekomst. De heer Guy Vanhengel, collegelid. Na nieuwjaar zal ik nog scherper staan. De heer Sven Gatz. De Vlaams-Brusselse scholen barsten uit hun voegen. Er volgen steeds meer kinderen Nederlandstalig onderwijs en bovendien komen veel kinderen uit niet-Nederlandstalige of taalgemengde gezinnen. Het beleid kan op verschillende manieren inspelen op die complexe taalsituatie. Een eerste optie - nog altijd een droombeeld voor sommigen - zou kunnen zijn terugkeren naar de vroegere situatie waarbij alleen Nederlandstalige kinderen
Beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden Meertalig onderwijs
worden aanvaard. Scholen voor alleen witte kinderen met andere woorden. Daar pleit ik niet voor, want dan riskeren de Vlamingen terecht te komen in een terugtrekkingstrategie, terwijl we precies met onze Nederlandstalige scholen op een relevante manier sociaal en politiek willen aanwezig zijn. De terugkeeroptie zou op korte termijn het einde van de Nederlandstalige scholen betekenen. Daarenboven denk ik dat scholen een afbeelding moeten zijn van de samenleving, wat vandaag het geval is. Een tweede optie is de bestaande beleidsmaatregelen versterken en beter op elkaar afstemmen. Daar zijn we nu al twee jaar mee bezig. Dat gebeurt in het kader van het voorrangsbeleid. Dat beleid begint vruchten af te werpen. Ik heb een kleine, volkomen onwetenschappelijke enquête gehouden in Vlaams-Brusselse lagere scholen om te weten hoe ze tegenover het voorrangsbeleid staan. De grote meerderheid van de scholen is daar resoluut voorstander van. Een derde optie is die van het meertalig onderwijs. Die optie wordt steeds meer naar voren geschoven. Dat blijkt uit experimenten in het gemeenschapsonderwijs en kwam ook sterk aan bod op het colloquium van het Regionaal Integratiecentrum Foyer over het onderwerp. Het was naar aanleiding van dat colloquium dat ik peilde naar de houding van de scholen tegenover het meertalig onderwijs. Het lijkt me niet verstandig bestaande tendensen te negeren of zomaar op de scholen te laten afkomen. Uit de kleine enquête die ik over die derde optie in de scholen heb gehouden, blijkt dat een kleine meerderheid van 51 à 52 procent meertalig onderwijs onontkoombaar vindt, terwijl een aanzienlijke minderheid van 49 procent daar radicaal tegen is. Met die polarisatie zullen we zeker rekening moeten houden. De tegenkanting is vooral merkbaar in het basisonderwijs waar leerkrachten vinden dat de kinderen nu al overbelast zijn door de problemen van meertaligheid. Die opvatting staat dan weer in schril contrast met de zienswijze van
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Sven Gatz sommige pedagogen die juist vinden dat kinderen op jonge leeftijd gemakkelijk talenkennis verwerven. In het secundair onderwijs stond men positiever tegenover meertalig onderwijs. De filosofie is daar dat de kinderen basistaalkennis hebben verworven in het Nederlands en het Frans, waarop voort kan worden gebouwd. Naast de scholen kiezen ook de ouders een positie in het talendebat. Gisteren is op de VUB een onderzoeksrapport in boekvorm voorgesteld. Het onderzoek gaat over de taalverhoudingen en taalidentiteiten in Brussel. Daaruit blijkt dat een significante groep van Brusselaars voorstander is van meertalig onderwijs. De heer Jos Chabert, collegelid. 80 procent ! Maar dat moet natuurlijk worden geïnterpreteerd. De heer Sven Gatz. Inderdaad. Mensen willen zo veel mogelijk toekomstkansen voor hun kinderen en zo weinig mogelijk problemen en maken niet graag keuzes. Verschillende talen leren op school is een comfort. Het VUB-onderzoek is wel wetenschappelijk gefundeerd in tegenstelling tot mijn peilingen, en dus kunnen we het ook niet negeren. Uit wat ik kom te zeggen blijkt dat de vlag van het meertalig onderwijs verschillende ladingen dekt. Er zijn verschillende varianten mogelijk. We kunnen zelfs zeggen dat er vandaag in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel al een feitelijke meertaligheid bestaat. Dat is de lichtste variant. Een tweede variant bestaat in het gemeenschapsonderwijs waar er experimenten lopen waarbij scholen een aantal uren vrij kunnen invullen en die gebruiken voor herhalingslessen in een andere taal. Dat is een actief experiment. Een derde variant is het zogenaamde bicultureel onderwijs. Het wordt al twin-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
tig jaar toegepast. Het is een optie die verregaande implicaties heeft voor een school. In de praktijk is het niet zo simpel omdat er op een school meestal meer dan 1 vreemde taal aanwezig is. Het nobele doel van evenwaardig bicultureel onderwijs dreigt daarom na een tijd te verwateren. De ene taalgroep doet er misschien nog zijn voordeel mee; de andere niet. Ten slotte is er het model van de Europese scholen waarbij leerlingen zelf hun curriculum in de verschillende talen samenstellen. We moeten de vraag durven te stellen wat meertalig onderwijs betekent en wat we ermee willen bereiken. Ik steek mijn hoofd niet in het zand en vind het tijd om een positie in te nemen. We moeten het debat over meertalig onderwijs aangaan en alle aspecten moeten daarbij aan bod komen. Bij de voorstanders zijn er aprioris evengoed als bij de tegenstanders. Er zijn ook valkuilen waar we niet blind voor mogen zijn. Taalonderwijs is altijd ingebed in een maatschappelijke context. Dat betekent dat rekening moet worden gehouden met aspecten als sociaal niveau en statustaal. We zien dat in een maatschappij de ene taal meer status heeft dan de andere, dus meer als een troef wordt aangezien. Tijdens onze studiereis u zult merken dat het wel degelijk om een studiereis ging naar Zuid-Afrika hebben we kennisgemaakt met een interessant onderwijssysteem. De politieke keuze is daar dat in elke provincie drietalig onderwijs wordt georganiseerd. Op het programma staat altijd Engels, ten tweede de meest gesproken taal in de provincie in kwestie, en ten derde de tweede meest gesproken taal. In Kaapstad legde de minister van Onderwijs ons uit dat in die provincie het ging om het Engels, het Afrikaans en het Xhosa. Tot eenieders verwondering stellen ze daar vast dat de meeste Afrikaans- en Xhosasprekenden eigenlijk het liefst Engels leren.
Engels is daar de statustaal, zoals Frans in Brussel. Hoewel de status van het Nederlands gestaag groeit, zoals blijkt uit het gisteren voorgestelde VUB-rapport, blijft Frans nog altijd de lingua franca in Brussel. Met die vaststelling moeten we rekening houden als we een nieuw taalbeleid uitstippelen. Een vertegenwoordigster van het centrum voor basiseducatie Brusseleer wees mij er ook op dat het sociale niveau van het kind een grote rol speelt. Meertaligheid invoeren in een school voor kinderen van de gegoede middenklasse ligt veel meer voor de hand dan in een school met kinderen van een laag sociaal niveau. Die vaststelling moeten we in het achterhoofd houden, anders trappen we in een valkuil. Nu kom ik tot mijn vragen, die overigens heel braaf zijn, deels omdat ik zelf nog geen uitgesproken mening heb. Ik ben geen tegenstander van meertalig onderwijs, maar ook geen klakkeloos voorstander. Ik vind dat we als minderheidsgroep in Brussel nog te weinig over het concept weten. Ik ben echter wel bereid de discussie aan te gaan. Een rondetafelconferentie met de beleidsmensen en specialisten terzake ik denk o.m. aan mevrouw Magda Deckers en eventueel ook aan Vlaams minister Vanderpoorten lijkt mij een goed idee. Er bestaan lovenswaardige initiatieven en experimenten aan de basis. Het wordt tijd dat het beleid een positie inneemt. Ten slotte zou ik graag vernemen of collegelid Vanhengel bereid is zo een conferentie - in welke vorm ook - te organiseren met de levende krachten van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. De voorzitter. Mevrouw Brigitte Grouwels heeft het woord. Mevrouw Brigitte Grouwels (op het spreekgestoelte). Mijnheer de voorzitter, geachte collegeleden, mevrouw, mijne heren, het thema van het meertalig onderwijs staat weer eens op de agenda,
Meertalig onderwijs 143
Brigitte Grouwels maar ik stel vast dat het in een gewijzigde context is. Er loopt thans een concreet experiment in Brussel, dat we met veel belangstelling volgen. Binnenkort zal hier over onderwijsvoorrangsbeleid en meertalig onderwijs een vergadering worden georganiseerd met leden van de commissie Onderwijs van het Vlaams Parlement en met Vlaams minister Vanderpoorten. Meertalig onderwijs in de Nederlandstalige scholen in Brussel moet een meerwaarde betekenen in het aanbod. Brussel is een meertalig gebied. De vraag is hoe we van meertalig onderwijs een troef kunnen maken. Tot op vandaag wordt het nog te veel als een probleem gezien. Als er meertalig onderwijs wordt ingevoerd, mag het naar mijn mening niet veralgemeend worden in alle klassen en alle scholen, maar moet het een keuzemogelijkheid blijven. De commissie Onderwijs van het Vlaams Parlement heeft een studiereis georganiseerd naar Zweden. Daar hebben we kennisgemaakt met een systeem van tweetalig onderwijs Zweeds-Engels. Dat wordt daar als optie aangeboden aan kinderen die eerst op hun taalmogelijkheden worden getest. We hebben daar kinderen van tien jaar voortreffelijk Engels horen spreken. Elders in Europa bestaat ook tweetalig onderwijs. In Nederland wordt langs de grens met Duitsland les gegeven in het Nederlands en het Duits. In Frankrijk in de omgeving van Straatsburg wordt les gegeven in het Frans en het Duits. In Marokko bestaat tweetalig onderwijs Frans-Arabisch. Er bestaat heel wat meertalig onderwijs in de wereld. We hebben ons te rigide opgesteld in het verleden. Meertalig onderwijs kan een troef zijn, maar het moet soepel worden georganiseerd. Het Europees jaar voor de Talen loopt op zijn einde. Het heeft te weinig aandacht gekregen. De optie van de Euro-
pese Unie om alle burgers drietalig te maken, is heel waardevol. De doelstelling is dat iedereen zijn moedertaal kent, plus twee andere Europese talen. In Brussel, de hoofdstad van Europa, zou die doelstelling zeker actief moeten worden gepromoot. Met de keuze van drietaligheid wil de Europese Unie voorkomen dat er statustalen ontstaan. Ik zou niet te veel het accent leggen op de splitsing van de geesten, omdat een onderzoek heeft uitgewezen dat ongeveer 50 procent voor meertalig onderwijs is en ongeveer 50 procent tegen. Vijftig procent voorstanders is een vaststelling die maakt dat het de moeite is om na te gaan wat in de realiteit mogelijk is op voorwaarde dat de vrije keuze wordt gerespecteerd. De voorzitter. De heer Jos Chabert, lid van het College, heeft het woord. De heer Jos Chabert, lid van het College. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, zonder in de plaats te willen treden van collega Vanhengel, wil ik een bedenking meegeven in het debat. Uit het VUB-onderzoek blijkt dat de Brusselse samenleving achter meertaligheid staat. De algemene opvatting is dat we diverse talen moeten kennen. In tegenstelling tot vroeger bestaat er vandaag een draagvlak voor meertalig onderwijs. Toen ik een tijdje geleden op bezoek was in Slovenië, was ik onder de indruk van het tweetalig onderwijs dat daar wordt georganiseerd. Langs de grens Slovenië-Italië wordt in een strook van 30 kilometer langs weerskanten van die grens tweetalig onderwijs gegeven, enerzijds Sloveens-Italiaans en anderzijds Italiaans-Sloveens. Aan de grens met Oostenrijk wordt onderwijs in het SloveensDuits en Duits-Sloveens gegeven. Ook langs de grens met Hongarije bestaat er tweetalig onderwijs. De spanningen aan de grenzen zijn daardoor sterk afgenomen. Die voorbeelden illustreren dat meertalig onderwijs de harmonie in de
Meertalig onderwijs 144
samenleving kan bevorderen. Er ontstaat een dialoog en flexibiliteit met aandacht voor identiteit. Meertalig onderwijs biedt dus een positieve maatschappelijke waarde. Ik ben het evenwel eens met mevrouw Grouwels dat meertalig onderwijs geen verplichting mag zijn. Het nieuwe gegeven van meertalig onderwijs moet zich geleidelijk aan integreren in de maatschappelijke context. De voorzitter. De heer Guy Vanhengel, lid van het College, heeft het woord. De heer Guy Vanhengel, lid van het College. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, het was een boeiend debat over een boeiend onderwerp dat meer dan ooit actueel is door de concrete initiatieven van onder meer professor Van de Craen en de studie van de VUB. Allereerst wil ik een paar kanttekeningen maken bij de enquête van de heer Gatz in het Brusselse onderwijsveld. In een vorig professioneel leven heb ik mij nog beziggehouden met enquêtes en ook eens met een groot referendum waaraan 400.000 personen hebben deelgenomen en dat mijn partij veel geld heeft gekost, onder meer omdat we zelf de port moesten betalen. De heer Rufin Grijp. Wat vond penningmeester Goovaerts daarvan ? De heer Guy Vanhengel, collegelid. Dat was het begin van de miserie. Maar goed, ik wil maar zeggen dat ik enige ervaring heb met enquêtes. Ik weet dan ook dat sommige enquêtes genuanceerd moeten worden beoordeeld. Om wetenschappelijk verantwoord te zijn, moet een enquête aan een aantal voorwaarden beantwoorden. Een ervan is de representativiteit van de respondenten. De heer Gatz heeft zich tot alle scholen gericht, maar slechts een derde heeft geantwoord, wellicht vanuit een bepaalde motivatie. De vraag die meteen rijst, is waarom de overige twee derden niet hebben geantwoord. De vraag is ook hoe representatief de groep is die ge
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Guy Vanhengel antwoord heeft, voor het geheel. Normaal gezien wordt bij enquêtes of onderzoeken op zoek gegaan naar een steekproef die representatief is voor het geheel. De heer Sven Gatz. Ik zal zeker niet beweren dat mijn enquête wetenschappelijk is. De scholen hadden wel de mogelijkheid om de enquête anoniem in te vullen of met naam en toenaam. De scholen waren gespreid over alle gemeenten en alle netten, moeilijke buurten zowel als niet moeilijke. Aan het representativiteitscriterium is nagenoeg voldaan, aangezien de scholen-respondenten afkomstig zijn uit alle gemeenten in Brussel. De heer Guy Vanhengel, collegelid. Een ander criterium is de vraagstelling. Zo zijn er open en gesloten vragen. Voorts is ook de definitie van bepaalde begrippen belangrijk. Elke school geeft een eigen invulling aan het begrip meertalig onderwijs. We doen dat zelf ook. Mochten we alle respondenten rond de tafel zetten, dan zouden we heel uiteenlopende antwoorden krijgen over meertalig onderwijs. Het zou een goed idee zijn om in de komende maanden terwijl we het debat voeren over meertalig onderwijs, een diepteonderzoek te doen met de hulp van specialisten. In de plaats van een kwantitatieve bevraging zoals de heer Gatz gedaan heeft, lijkt een diepteonderzoek voor de beperkte groep waarover het gaat, mij meer aan te bevelen, met dieptegesprekken in de plaats van antwoorden op standaardvragen. Dat kan de analyse nadien gemakkelijker maken. Nuancering is essentieel in het debat over meertalig onderwijs. De situatie van het Nederlandstalig onderwijs is immers bijzonder heterogeen. De situatie van het Sint-Jan-Berchmanscollege in Brusselstad is totaal verschillend van die van een gemeenteschool in Sint-Joost-tenNode. Dat zijn twee verschillende werelden en daar tussenin zit een gamma van heel verschillende schooltypes.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Dan is er nog een andere vraag, namelijk wat verstaan we onder meertalig onderwijs. Er zijn vier denksporen om het begrip in te vullen. Ten eerste is er een de facto situatie waarbij we zien dat er naast het Nederlands verschillende talen in onze scholen worden gesproken. Ten tweede is er het meertalig onderwijs volgens de definitie van professor Van de Craen. Die academicus, met wie ik onlangs een heel boeiend gesprek had, voert experimenten uit in Brussel en ook in Wallonië waarbij de lessen die in de voertaal worden gegeven, volgens hetzelfde stramien herhaald worden in een andere taal onder begeleiding van native speakers. Het enthousiasme van kinderen, ouders, directie en leerkrachten is enorm groot. De methode heeft als voordelen dat niet alleen de kennis van de twee talen erop vooruitgaat, maar ook de kennis van het vak zelf. Het nadeel van de methode-Van de Craen in tegenstelling tot die van Magda Deckers, is dat er geen nulmeting gebeurt. Hij zei mij dat daarvoor geen tijd is, wat mij wat verwonderde. Maar al bij al stellen de leerkrachten vast dat de leerlingen vooruitgang maken. De experimenten van professor Van de Craen worden begeleid door een doctoraal assistente. Haar voornemen voor een doctoraatsthesis ligt in feite aan de basis van de experimenten. Over twee jaar hoopt zij met dat doctoraat klaar te zijn waarin de eindconclusies van haar onderzoek zullen worden opgenomen. Het kan moeilijk vlugger gaan. Al die experimenten vragen immers tijd. Overigens stellen we vast dat ook het Voorrangsbeleid aan het evolueren is. Mevrouw Magda Deckers past haar methodologie voortdurend aan aan de specifieke situatie van elke school, wat heel interessant is. Als gewezen leerkracht ben ik erg aangesproken door het tweede denkspoor, zijnde de methode-Van de Craen. Een derde denkspoor is het bicultureel onderwijs. Degenen die daar nog mee bezig zijn, moeten het mij niet kwalijk nemen, maar volgens mij is dat onderwijs in de Brusselse context achterhaald.
Het is gericht op twee homogene groepen anderstaligen, bijvoorbeeld Vlamingen en Italianen, Vlamingen en Spanjaarden, Vlamingen en Marokkanen. Vandaag betekent anderstaligheid de aanwezigheid van heel veel verschillende talen, zodat bicultureel onderwijs niet meer beantwoordt aan de sociologische realiteit van vandaag. Vorige maand bezocht ik een school, het vijfde leerjaar, in de Masuistraat. Op de 20 leerlingen telde ik maar liefst 14 verschillende nationaliteiten. Er hing daar een wereldkaart waarop heel veel vlagjes waren geprikt, die overeenstemden met de nationaliteiten van de kinderen. Gewoon indrukwekkend ! Een vierde denkspoor is het concept van de Europese scholen. De kinderen die daar school lopen, hebben een hoog sociaal niveau en het is ongelofelijk te zien hoe die kinderen omspringen met een veelheid van talen. Ik betwijfel echter dat het concept kan worden toegepast in alle wijken van Brussel. Het experiment dat mij het meest aanspreekt voor de Brusselse situatie, is dat van professor Van de Craen. Het sluit aan bij de actuele noden en de doelstelling is duidelijk de kwaliteit van het onderwijs te verhogen en meertalig uit het onderwijs te komen. Het experiment-Van de Craen is op alle taalcombinaties toepasbaar. Mevrouw Grouwels heeft erop gewezen dat we in het verleden misschien te rigide zijn geweest. Ze heeft gelijk. We zitten met een taalwetgeving die bijzonder rigide is, maar dat hebben we vroeger zelf zo gewild. Vandaag ervaren we die taalwetgeving dikwijls als een hinderpaal. Toch heeft de federale overheid het tweekoppig inspectiekorps dat de naleving van de taalwetten moet controleren, weer geactiveerd. Die inspecteurs ondervinden de grootste moeilijkheden op het terrein. Een van de problemen waarmee de scholen het vaakst te maken hebben, is de aanwerving en eventueel benoeming van native speakers. Die kunnen niet worden benoemd
Meertalig onderwijs 145
Guy Vanhengel indien ze niet slagen in het examen voor de voertaal van de school. Het wordt stilaan tijd dat we dat soort hindernissen, die we vroeger zelf gewild hebben, wegwerken en de taalwetgeving versoepelen, maar we weten allemaal dat dat federale materie is. De commissievergadering van 15 januari zal een primeur zijn. Zowel Vlaams minister Vanderpoorten, mevrouw Deckers als de leden van de commissie Onderwijs van het Vlaams Parlement zullen naar hier komen. We mogen die vergadering zeker niet zien als een tussendoortje. We moeten ze grondig voorbereiden, omdat we erin moeten slagen onze genodigden een duidelijk beeld te geven van de Brusselse situatie. Ze moeten intreden in onze denkwereld, zodat zij daarmee rekening kunnen houden bij het uitstippelen van het onderwijsbeleid in de toekomst. Mevrouw Brigitte Grouwels. In elk geval heeft de reis naar Zweden een denkproces op gang gebracht bij de Vlaamse politici van buiten Brussel. Mensen die vroeger tegen dat soort initiatieven waren, zien dat nu anders. De voorzitter. De heer Rufin Grijp heeft het woord. De heer Rufin Grijp. Mijnheer de voorzitter, geachte collegeleden, dames en heren, ik heb het debat aandachtig gevolgd. Ik heb al meermaals zowel met de heer Van de Craen als met mevrouw Deckers gesproken. Beiden komen trouwens helemaal niet overeen wat taalonderwijs en het onderwijs in de tweede taal betreft. Dan wil ik verwijzen naar nog een expert, iemand die twaalf jaar schepen is geweest van Onderwijs en tien jaar Brussels minister ! Die man is hier aan het woord ! Welnu, ik heb vele scholen bezocht en heb zelf kleinkinderen waarvan de ouders niet allebei Nederlandstalig zijn. Die kleinkinderen, die Nederlands-
146
talig onderwijs volgen, kunnen zich vlot uitdrukken in het Nederlands en in het Frans, maar in beide talen is hun woordenschat beperkt. Ik heb tegen professor Van de Craen die zich dan kwaad maakt, al gezegd dat ik de indruk heb dat kinderen snel een woordenschat van een duizend woorden verwerven 600 in het Nederlands en 400 in het Frans of omgekeerd maar die barrière niet gemakkelijk overstijgen. Twee van mijn kleinzonen lopen school in het Koninklijk Atheneum van Koekelberg. Het gros van de kinderen daar spreekt onder elkaar Frans, ook kinderen van Nederlandstaligen huize. Die kinderen zijn wel vlot tweetalig, maar niettemin stel ik taalarmoede vast, ook in het Nederlands. Dat is het onderwerp van mijn dispuut met professor Van de Craen en ik geraak daar niet uit. De heer Guy Vanhengel, collegelid. Net zoals de heer Grijp heb ook ik lang met dat probleem geworsteld, maar ik stel vast dat professor Van de Craen zijn experimenten heeft bijgestuurd, misschien wel ingevolge de gesprekken die hij had met de heer Grijp ! Vroeger dacht hij dat de verschillende vakken in verschillende talen moesten worden gegeven, met bijvoorbeeld als resultaat dat een leerling aardrijkskundige begrippen in het Frans kende en wiskundige begrippen in het Nederlands, maar ze niet kon vertalen. Vandaag pleit hij voor herhalingslessen in een andere taal dan de voertaal. Ik denk dat hij nu op het juiste spoor zit en we moeten die evolutie dan ook van heel nabij volgen. De heer Rufin Grijp. Is er dan geen risico dat door al dat herhalen humaniorastudenten uit het zesde jaar eindigen met het niveau van het derde ? De heer Guy Vanhengel, collegelid. In geen geval. Elke goede pedagoog weet dat herhalen essentieel is in het onderwijsproces. Na verloop van tijd genereren de herhalingslessen een dubbel effect en spelen de kinderen met de woorden in beide talen.
Meertalig onderwijs Eindejaarspremie VGC-ambtenaren
De heer Rufin Grijp. Is het daarom dat onze collegeleden alles zo vaak herhalen ? Omdat we het na zoveel jaar eindelijk zouden weten ? De heer Guy Vanhengel, collegelid. Dat hebt u goed begrepen. (Hilariteit op de banken.) De voorzitter. De heer Sven Gatz heeft het woord. De heer Sven Gatz. Ik vind het goed dat we in de commissie over het onderwerp op een permanente basis van gedachten zullen kunnen wisselen, maar komt er ook een rondetafelconferentie of een ander initiatief om de aanwezige knowhow te mobiliseren ? De heer Guy Vanhengel, collegelid. Ik heb daar geen probleem mee. Ik stel wel voor in een eerste fase Vlaams minister Vanderpoorten te ontmoeten op een grondig voorbereide commissievergadering. Laten we niet vergeten dat we in de materie niet zelf bevoegd zijn, maar afhankelijk van het Vlaamse Parlement dat de programmas vastlegt. De heer Jos Chabert, collegelid. De Vlaamse Gemeenschap staat nu herhalingslessen toe. De heer Guy Vanhengel, collegelid. Inderdaad. Ik ben het met de heer Gatz eens om na de commissievergadering een rondetafelconferentie te plannen. De voorzitter. Vraagt nog iemand het woord ? (Neen.) Het incident is gesloten. ACTUALITEITSVRAGEN (R.v.O. art. 53) Actualiteitsvraag van mevrouw Brigitte Grouwels tot de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betref-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
fende de eindejaarspremie van de VGCambtenaren Toegevoegde actualiteitsvraag van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenaren, betreffende het al dan niet toekennen van een eindejaarspremie aan het VGC-personeel De voorzitter. Aan de orde is zijn de samengevoegde actualiteitsvragen van mevrouw Brigitte Grouwels en van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende de eindejaarspremie van de VGC-ambtenaren. Mevrouw Brigitte Grouwels heeft het woord. Mevrouw Brigitte Grouwels. Mijnheer de voorzitter, geachte collegevoorzitter, mevrouw, mijne heren, de Vlaamse regering heeft onlangs beslist dit jaar nog de eindejaarstoelage van haar ambtenaren te verhogen en vanaf volgend jaar een verhoogd vakantiegeld toe te kennen. De ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschapscommissie vragen een soortgelijke aanpassing. Naar verluidt zou de collegevoorzitter die vraag willen doorschuiven naar de toezichthoudende overheid. Het is niet duidelijk hoe dat moet verlopen. In ieder geval lijkt het niet wenselijk dat de VGC-ambtenaren statutair achterop geraken tegenover hun collegas van de Vlaamse administratie. We mogen geen waardevol personeel verliezen. Ik heb twee concrete vragen. Zal het College ervoor zorgen dat de VGC-ambtenaren dezelfde eindejaarstoelage en hetzelfde vakantiegeld genieten als de Vlaamse ambtenaren ? Is het geen tijd om inzake het statuut van de VGC-ambtenaren definitief de
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
knoop door te hakken en te kiezen voor een statuut dat geënt is op dat van de Vlaamse Gemeenschap ? De voorzitter. De heer Dominiek Lootens-Stael heeft het woord. De heer Dominiek Lootens-Stael. Mijnheer de voorzitter, geachte collegevoorzitter, dames en heren, ingevolge de recente beslissing van de Vlaamse overheid om de eindejaarstoelage nog dit jaar en het vakantiegeld vanaf volgend jaar te verhogen, vragen ook de VGC-ambtenaren dezelfde verhogingen. Het statuut van de VGC-ambtenaren is al jaren een punt van discussie. In feite hebben ze een autonoom statuut, maar de vakbonden zouden graag zien dat hun statuut wordt geënt op dat van de Vlaamse ambtenaren. Wat de verhoging van beide toelagen betreft, heeft collegevoorzitter Delathouwer al laten weten dat hij de hete aardappel doorschuift naar Vlaams minister Anciaux. Het is lang niet zeker dat Vlaanderen de verhoging voor de VGCambtenaren zal bijpassen. Zal de VGC zelf betalen als Vlaanderen weigert ? Zo ja, kunnen de VGC-ambtenaren dan dit jaar nog rekenen op een verhoogde eindejaarspremie of moeten ze wachten tot volgend jaar ? Is het mogelijk om het VGC-statuut te enten op dat van de ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap ? De voorzitter. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College, heeft het woord. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, het statuut van de VGC-ambtenaren is in feite al geënt op dat van de Vlaamse ambtenaren. Dat werd eens te meer duidelijk gemaakt toen recent de Vlaamse minister bevoegd voor de lokale besturen wat de syndicale onderhandelingen betreft, de VGC wou gelijkschakelen met de lokale besturen. Het College heeft toen duidelijk gezegd
dat het statuut van onze ambtenaren zoveel mogelijk dat van de Vlaamse ambtenaren moet benaderen. We willen wel eigen accenten leggen die politiek verantwoord zijn. Zo rekruteren we zelf onze ambtenaren en passeren we niet langs Selor. Zo betalen we in tegenstelling tot Vlaanderen de kosten voor het woonwerkverkeer niet volledig terug, omdat wij er de voorkeur aan geven onze ambtenaren aan te sporen in Brussel te komen wonen. Zo hebben onze ambtenaren sedert dit jaar gratis recht op het volledige MIVB-aanbod, een maatregel die voor de Vlaamse administratie niet geldt. Anderzijds werd op Vlaams niveau recent een aantal beslissingen genomen waar we ons niet aan kunnen onttrekken. Zo is op vraag van de vakbonden beslist om de terugbetaling van hospitalisatiekosten voor ambtenaren van 50 tot 100 procent op te trekken; voor de familieleden blijft de terugbetaling beperkt tot 50 procent. Die eis is naar ons doorgespeeld. In het kader van een intersectoraal akkoord is beslist de wedden te verhogen met 1 procent. Dat akkoord geldt voor alle overheden van het land. Daarnaast werd in dat akkoord ook beslist om het vakantiegeld gespreid over verschillende jaren, op het niveau van de privé-sector te brengen. Hier is het geen kwestie van eigen accenten te leggen. Het zijn gewoon beslissingen die we moeten uitvoeren in overleg met de vakbonden. In Vlaanderen is de eindejaarstoelage voor ambtenaren in het kader van een Vlaams sectoraal akkoord verhoogd. Gisteren heeft het College, hoewel het daartoe niet verplicht is, daar principieel mee ingestemd. We hebben er wel drie voorwaarden aan verbonden. Ten eerste willen we daarover overleg plegen met de vakbonden. De verlangenlijst van de vakbonden is immers lang en we willen niet zomaar een nieuwjaarscadeau uitdelen. Ten tweede moet het in de begroting worden ingeschreven. Ten derde moeten we weten hoeveel Vlaanderen precies voor zijn rekening neemt. Ik heb
Eindejaarspremie VGC-ambtenaren 147
Robert Delathouwer nooit gezegd dat Vlaanderen alles moet betalen. Vlaanderen heeft zich wel geëngageerd om de wedden van het VGCpersoneel te indexeren en weet ook dat de maatregelen die het voor de Vlaamse ambtenaren neemt, gevolgen hebben voor de VGC-administratie. Ik wacht dus nog wat af om te zien wat Vlaanderen zal doen. Voor de eindejaarspremie die ons dit jaar 6 miljoen frank zal kosten, is geld ingeschreven op de begroting. Aangezien over de concrete uitvoering nog onderhandelingen moeten plaatsvinden met de vakbonden, is het onmogelijk die nog vóór het einde van het jaar uit te keren. De voorzitter. Het incident is gesloten. De heer Rufin Grijp treedt als voorzitter op. Actualiteitsvraag van mevrouw Brigitte Grouwels tot de heer Jos Chabert, lid van het College bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, over de schuldenproblematiek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest De voorzitter. Aan de orde is de actualiteitsvraag van mevrouw Brigitte Grouwels tot de heer Jos Chabert, lid van het College bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, over de schuldenproblematiek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Mevrouw Brigitte Grouwels heeft het woord. Mevrouw Brigitte Grouwels. Mijnheer de voorzitter, geachte collegevoorzitter, collegas, elk jaar vraagt Welzijnszorg in het kader van de advent aandacht voor nog bestaande onrechtvaardigheden of sociale problemen. Dit jaar is dat de schuldoverlast, een probleem dat vooral de zwaksten in de samenleving treft. De slogan van de
148
adventsactie is : Schulden. Wie wordt er beter van ?. Zoals elk jaar spreekt Welzijnszorg daarbij ook de politieke wereld aan met de vraag om gepast op de schuldenproblematiek te reageren. Vandaar dat ik hier aandacht voor dat probleem vraag. Schuldoverlast is een groeiend probleem in België. Bij de Centrale voor kredieten aan particulieren die bijhoudt wie afbetalingsproblemen heeft, bleek dat eind 2000 ongeveer 385.000 mensen met afbetalingsproblemen geregistreerd zijn. In 2001 is dat cijfer nog gestegen. Schuldoverlast treft alle lagen van de bevolking, maar toch vooral de sociaal zwaksten. Dikwijls is het oorzaak van nieuwe vormen van armoede. Het is niet de eerste keer dat het thema hier aan de orde is. Eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat vooral collega Grijp zich de problematiek sterk aantrekt en zijn collegas daarvoor herhaaldelijk heeft gesensibiliseerd. Zijn belangstelling voor het onderwerp heeft geleid tot gedachtewisselingen en hoorzittingen over het probleem. De hoorzitting van 18 juni 2001 over schuldbemiddeling in Brussel toonde aan dat schuldopstapeling in ons gewest een omvangrijk probleem is. De bestaande diensten doen hun uiterste best om de nood te lenigen, maar bereiken slechts een fractie van de gezinnen. Slechts enkele OCMWs hebben beslist een dienst voor schuldbemiddeling op te richten. Aan Nederlandstalige kant heeft de privésector twee schuldbemiddelingsdiensten opgericht, namelijk het CAW Archipel en het CAW Leger des Heils. Die twee diensten zijn erkend door de Vlaamse overheid, maar zijn voor hun werk volledig afhankelijk van de subsidiëring van de VGC, omdat de Vlaamse Gemeenschap enkel in erkenning voorziet, maar niet in subsidiëring. Ik zal hier niet uitweiden over hoe mensen in een spiraal van schulden terechtkomen. Er zijn vele oorzaken. Het is wel een feit dat zonder professionele hulp die mensen of gezinnen vaak voorbe-
Eindejaarspremie VGC-ambtenaren Schuldenproblematiek BHG
stemd zijn om in de armoede terecht te komen. En dat kunnen we niet aanvaarden. Efficiënte schuldbemiddeling en schuldpreventie kunnen mensen helpen om zelf hun situatie te verbeteren. Ik herinner nog even aan de organisaties die het platform vormen dat samen met Welzijnszorg de aandacht van de politieke wereld vraagt voor de schuldproblematiek : het Vlaams Forum voor Armoedebestrijding, ATD Vierde Wereld, de Beweging van mensen met een laag inkomen en kinderen, de Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten, het Steunpunt algemeen welzijnswerk, TestAankoop, het Verbruikersatelier. Die organisaties hebben samen een politiek manifest opgesteld dat zich tot alle beleidsniveaus richt. Vooral het federale niveau en de gemeenschappen moeten de meeste initiatieven nemen. De VGC is een beleidsniveau met beperkte mogelijkheden, die de hele problematiek zeker niet alleen kan oplossen, maar we kunnen toch een wezenlijke bijdrage leveren. Laten we nagaan wat de VGC kan doen. Wij betreuren dat de Vlaamse Gemeenschap echt geen stappen doet naar een performant schuldbemiddelingsbeleid. De VGC doet haar best om de twee erkende schuldbemiddelingsdiensten in Brussel financieel te ondersteunen. Toch is die ondersteuning niet groot genoeg in verhouding tot de noden. Een uitbreiding van het personeelskader dringt zich op. Dat wordt ook benadrukt in de actie van welzijnszorg. Via een nieuwe federale wet zal binnenkort een financiële ondersteuning van schuldbemiddelingsdiensten bij de OCMWs mogelijk worden. Ook in Brussel. Er zullen dan middelen naar de Brusselse OCMWs komen, maar de vraag is hoeveel en welke OCMWs die functie zullen opnemen. Voor sommige mensen en gezinnen is het OCMW niet de geschikte weg om hulp te vragen. Meer dan 50 procent van de mensen met schuldproblemen leven van een vervangingsinkomen, dikwijls van het OCMW.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Brigitte Grouwels Door het feit dat zij afhankelijk zijn van het OCMW en het OCMW soms schuldeiser is, wenden ze zich liever tot privéschuldbemiddelingsdiensten, waarmee ik niet het nut van de schuldbemiddelingsdiensten van het OCMW in twijfel wil trekken. Het CAW Archipel en het CAW Leger des Heils zijn de twee grote diensten in Brussel. Kan de bezetting van het CAW Archipel van 3 halftijdse basiswerkers en één jurist niet worden uitgebreid ? In de hoorzittingen werd dat ook gevraagd. Buiten de schuldbemiddelingsdiensten van de CAWs en OCMWs zijn er ook advocaten, notarissen, deurwaarders enzovoort actief bezig met schuldbemiddeling. Om als schuldbemiddelaar erkend te worden, moet een opleiding worden gevolgd. Is het niet nuttig om meer mensen naar die opleidingen te sturen en is dat geen taak voor de VGC ? Ik heb drie concrete vragen. Kan en wil het College van de VGC een eventuele uitbreiding van het personeel van de erkende Vlaamse schuldbemiddelingsdiensten ondersteunen en financieren ? Zal het College een initiatief nemen om naar bepaalde doelgroepen toe een bewustmakingsactie rond de schuldproblematiek te voeren ? Is het College bereid advocaten, notarissen, deurwaarders enzovoort te ondersteunen bij het volgen van een schuldbemiddelingsopleiding ? De voorzitter. De heer Jos Chabert, lid van het College, heeft het woord. De heer Jos Chabert, lid van het College. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, ook ik heb kennis genomen van de adventsactie van Welzijnszorg en wens de instelling daarvoor trouwens te feliciteren. Terecht wordt de problematiek onder de aandacht van het ruime publiek gebracht. Er bestaat in ons land
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
heel wat verdoken armoede, armoede ten gevolge van een groeiende schuldenlast die niet meer in verhouding staat met het beschikbaar inkomen. In mijn beleid binnen de Vlaamse Gemeenschapscommissie tracht ik die problematiek ook aan te pakken. Zo ondersteun ik onder andere de schuldbemiddelingsdiensten van het Leger des Heils en CAW Archipel. Zij zijn door Vlaanderen erkend als schuldbemiddelingsdienst, maar krijgen hiervoor geen middelen. In aansluiting bij de actie van Welzijnszorg, ben ik bereid om in overleg met de sector, een aantal nieuwe maatregelen te onderzoeken. Maar ik blijf ook herhalen dat de Vlaamse Gemeenschap in die aangelegenheid verantwoordelijkheid moet opnemen. Het is goed om diensten te erkennen, maar de Vlaamse Gemeenschap moet ook de nodige middelen ter beschikking stellen, zoals dat in Vlaanderen gebeurt. Een degelijk en structureel personeelskader lijkt mij noodzakelijk. Daar kan de VGC binnen haar beperkt budgettair kader niet voor instaan. De suggestie om bijvoorbeeld een bewustmakingsactie te voeren voor bepaalde doelgroepen, vind ik interessant. Ik zal dan ook vragen aan mijn administratie om dat voorstel, uiteraard na een uitvoerige consultatie, verder te onderzoeken en te verfijnen en een concreet initiatief voor besluitvorming voor te leggen.
legas, ook ik betreur dat de Vlaamse Gemeenschap zo weinig inspanningen levert voor het oplossen van de geschetste problemen. Ik zal de schuldproblematiek nog op andere plaatsen aankaarten. Alleszins verheugt het mij dat het collegelid aan nieuwe initiatieven denkt en ik hoop dat we die in de VGC zullen kunnen onderzoeken. De voorzitter. Het incident is gesloten. VRAGEN (R.v.O. art. 52) Vraag van de heer Dominiek LootensStael tot de heer Guy Vanhengel, lid van het College bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, betreffende de problemen van de scholen, kinderen en ouders naar aanleiding van de Europese topontmoeting in Brussel De voorzitter. Aan de orde is de vraag van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Guy Vanhengel, lid van het College bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, betreffende de problemen van de scholen, kinderen en ouders naar aanleiding van de Europese topontmoeting in Brussel. De heer Dominiek Lootens-Stael heeft het woord.
De voorzitter. Mevrouw Brigitte Grouwels heeft het woord.
De heer Dominiek Lootens-Stael. Mijnheer de voorzitter, geacht collegelid, dames en heren, naar aanleiding van de Europese Top in Laken hebben de directies van verschillende scholen de koppen bij elkaar gestoken om de problemen die de Top voor hen meebrengt, te bespreken. Het grote probleem is dat sommige Nederlandstalige scholen in of net buiten de veiligheidszone liggen, en dus op donderdag 13 en vrijdag 14 december moeilijk of helemaal niet bereikbaar waren. Dat op zichzelf is al erg. Daar kwam echter nog bij dat die moeilijkheden zich voordoen op een ogenblik dat de leerlingen examens moeten afleggen.
Mevrouw Brigitte Grouwels. Mijnheer de voorzitter, geacht collegelid, col-
Examens werden verplaatst, soms zelfs tot na de kerstvakantie. Het resultaat is
Tevens wil ik overwegen of we een dergelijke actie en de opleiding tot schuldbemiddelaar niet kunnen uitwerken tot een initiatief in samenwerking met bijvoorbeeld de Brusselse OCMWs. Teneinde het voorstel in goede banen te leiden, zal ik hiervoor contact nemen met de Brusselse conferentie van OCMWvoorzitters.
Schuldenproblematiek BHG Europese topontmoeting
149
Dominiek Lootens-Stael dat sommige kinderen de vakantie ingaan met een onvolledig schoolrapport. Voor sommige kinderen werd de examenagenda serieus verzwaard. De kinderen zijn dus de grootste slachtoffers, maar ook de schooldirecties en ouders werden met serieuze problemen geconfronteerd. Door de aanpassing van de examenagendas werden de agendas van de directies chaotisch. Ouders dienden plots voor twee dagen opvang voor hun kinderen te zorgen. Dat zulks voor een overgroot deel van de ouders niet evident is, spreekt voor zich. Op het einde van het jaar nog twee extra dagen vrijaf vragen is zeker niet aangenaam. Die hadden ze liever in de kerstvakantie genomen. Veel schooldirecties zijn ook verbolgen over de veel te schaarse informatie die ze van de verschillende overheden ontvingen. Het Maria Assumpta Lyceum zag zich zelfs verplicht een brief naar alle ouders te sturen met onder meer volgende mededeling : Naarmate de Eurotop van Laken dichterbij komt, merken we dat verschillende bevoegde instanties elkaar tegenspreken of slechts onvolledige informatie kunnen geven. Het was de directies absoluut niet duidelijk of scholen nog bereikbaar zouden zijn, of het openbaar vervoer zou rijden, of de leerlingen de veiligheidszone binnen mochten enzovoort. Vele scholen vreesden ook dat de Brusselse burgemeester de risicos van de topontmoeting te laag had ingeschat. Zelf waren de meeste directies van scholen in of net buiten de veiligheidszone van oordeel dat op 13 en 14 december de scholen beter hun deuren hadden gesloten, aangezien het niet in te schatten was of de veelal extreem-linkse betogers voor eenzelfde orgie van geweld zouden zorgen zoals eerder in het Zweedse Göteborg en het Italiaanse Genua. In de toekomst zullen regelmatig Europese topontmoetingen in Brussel plaats-
vinden. Het laat zich al raden dat dergelijke problemen even regelmatig zullen terugkeren. Maatregelen om de schooldagen, en zeker de examens, van de kinderen zo vlot en ordelijk mogelijk te laten verlopen, dringen zich dus op. Ik had van het collegelid graag een antwoord gekregen op volgende vragen. Heeft het collegelid een overzicht van de problemen die een aantal Nederlandstalige scholen hadden ingevolge de topontmoeting ? Welke initiatieven heeft het College genomen om de directies en ouders duidelijk te informeren over de situatie op 13 en 14 december ? Welke concrete maatregelen zullen worden genomen opdat die toestanden, die nadelig zijn voor ouders, directies en leerlingen, zich in de toekomst bij andere topontmoetingen niet meer kunnen voordoen ? Zal het collegelid er bij de Brusselse gewestelijke en federale overheden op aandringen om in de toekomst meer rekening te houden met de problemen die zulke topontmoetingen meebrengen voor het onderwijs in Brussel ? De voorzitter. De heer Guy Vanhengel, lid van het College, heeft het woord. De heer Guy Vanhengel, lid van het College. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, het doet deugd vast te stellen dat de vraagsteller zich al op 12 december zorgen maakte over de gevolgen van een Europese topontmoeting die op 13 en 14 december moest plaatsvinden. Tussen de regels merken we dat hij op onheilspellende elementen rekende waarin hij zich dan achteraf zou hebben verkneukeld. Het is echter anders gelopen. Gelukkig zijn de Brusselse schooldirecties ook beleidsmensen in hun domein en zijn ze vooruitziend geweest.
Europese topontmoeting 150
Sinds geweten was waar en wanneer de top van Laken zou plaatsvinden, hebben de betrokken directies de nodige maatregelen genomen om de veiligheid van enerzijds de leerlingen en hun ouders, en anderzijds die van hun scholen te verzekeren. Al vóór het begin van het huidige schooljaar 2001-2002 namen zij de voorzorg om de school op 13 en 14 december mogelijk te sluiten en daarvoor namen ze de twee vrije dagen waarover de scholen zelf mogen beslissen. Hierbij werd uiteraard rekening gehouden met de organisatie en de planning van de examens. De vooruitziendheid sluit niet uit dat zij die sluitingsdagen vrij laat officieel bekendmaakten en dat zij ook enige ongerustheid hebben geuit. Ik kom nu tot de concrete vragen. Uit contacten met scholen in en nabij de veiligheidszone blijkt dat dankzij de vooruitziendheid en de puike organisatie er nagenoeg geen organisatorische problemen waren. Het VGC-College nam geen maatregelen om de scholen te informeren over de gebeurtenissen waarvan zij de facto op de hoogte waren en waarvoor zij de nodige maatregelen hadden genomen : directies en schoolteams zijn geen onbenullen. De vraag kan ook worden gesteld welke maatregelen de VGC had moeten nemen om de door de heer Lootens vermelde toestanden te voorkomen. Wat mij betreft, zie ik niet wat de rol of bevoegdheid van de VGC in deze zou kunnen zijn. Per definitie hebben topontmoetingen gevolgen voor al wie in en om de betogings- en beschermde zone leeft en werkt. Bij de organisatie van dergelijke tops wordt hiermee voldoende rekening gehouden. Het nagenoeg vlekkeloze verloop toont aan dat de nodige organisatorische pre-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Guy Vanhengel ventieve maatregelen werden genomen. We mogen trots zijn op het verloop van de top en alles daarrond. De voorzitter. Het incident is gesloten. Vraag van de heer Jos Van Assche tot de heer Guy Vanhengel, lid van het College bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, betreffende de hygiëne in de schoolkeukens van de Vlaams-Brusselse onderwijsinstellingen De voorzitter. Aan de orde is de vraag van de heer Jos Van Assche tot de heer Guy Vanhengel, lid van het College bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, betreffende de hygiëne in de schoolkeukens van de Vlaams-Brusselse onderwijsinstellingen. De heer Jos Van Assche heeft het woord. De heer Jos Van Assche. Mijnheer de voorzitter, geacht collegelid, dames en heren, na het verheven filosofisch en bij wijlen literair betoog van mijn collega over de beleidsbrief Bruggen Bouwen, zal ik een prozaïscher onderwerp aansnijden, waarmee ik geen variante wil brengen op het biefstukkensocialisme. In elk geval zal niemand kunnen zeggen dat voor ons vandaag de moraal niet vóór het eten kwam. Nu terzake. Uit een onderzoek door TestAankoop waarbij in achttien scholen de refter werd bezocht waar leerlingen s middags een warme maaltijd kunnen krijgen, bleek dat de hygiëne en de kwaliteit van de menus vaak te wensen overlaat. In zes op de tien gevallen werden de menus als onevenwichtig en te rijk aan vetten bevonden. Landelijk contacteerde Test-Aankoop 480 scholen, maar slechts een beperkt aantal stuurde het menu terug en slechts achttien scholen lieten een bezoek toe.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
In drie instellingen op de vier staat één tot zelfs drie keer per week gefrituurde producten klaargemaakt in dikwijls niet geregeld ververst frituurvet op het menu, en worden groenten al te vaak geserveerd in saus. Vis staat zelden op het menu. Zij die het menu opstellen, zijn niet noodzakelijk deskundig op het gebied van voeding. Uiteraard bleek de menukeuze ook steeds vrij gelimiteerd en zelfs ronduit beperkt door financiële overwegingen. In verschillende scholen werd trouwens bij het personeel in het algemeen een gebrek aan hygiëne vastgesteld, was de infrastructuur onaangepast tot zelfs ronduit smerig en werden in de onderzochte stalen ziektekiemen ontdekt. Ook bleek in de keuken van een Brusselse school bijna permanent een kat te zitten. Test-Aankoop vindt het onaanvaardbaar dat vier jaar na de invoering van EU-hygiëneregels in ons land er nog steeds een loopje wordt genomen met hygiëne en personeelsopleiding. De verbruikersorganisatie vraagt tevens de overheid, de scholen de nodige middelen ter beschikking te stellen om die maatregelen toe te passen en onder meer personeelsleden van schoolrefters een vorming aan te bieden inzake hygiëne en voedingswaarde. Graag kreeg ik een antwoord op volgende vragen. Heeft het collegelid betrouwbare gegevens over de hygiëne en de kwaliteit van het voedsel in de Vlaams-Brusselse schoolkeukens ? Wat zal hij ondernemen of welke besprekingen overweegt hij op te starten om de kwaliteit van de betrokken maaltijden te verbeteren ? Mag ik hem erop wijzen dat de probleemstelling van niet geringe aard is ? Het lijdt immers geen twijfel dat voor heel wat kinderen van wie de ouders allebei werken of uit onvermogende gezinnen tout court, het warme eten op school vaak de belangrijkste maaltijd is, met
Europese topontmoeting Hygiëne VGC-schoolkeukens
andere woorden het hoofdbestanddeel van hun voeding is. De voorzitter. De heer Guy Vanhengel, lid van het College, heeft het woord. De heer Guy Vanhengel, lid van het College. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, als collegelid bevoegd voor onderwijs ben ik niet bevoegd voor de schoolmaaltijden, al evenmin als TestAankoop. De overgrote meerderheid van de Nederlandstalige scholen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geeft zijn leerlingen geen warme maaltijden. Waar dat wel gebeurt, is dat een verantwoordelijkheid van de schoolbesturen. Tot op vandaag bereikte ons nog geen enkele klacht van leerlingen, ouders of leerkrachten. De meeste scholen beperken zich tot het geven van soep om te nuttigen bij de meegebrachte boterhammen. Ook over de soep en de balletjes geen klachten. Ik heb het onderzoek van Test-Aankoop doorgenomen en jammer genoeg stel ik vast dat geen enkele Nederlandstalige school van het Brussels Gewest op culinair gebied is doorgelicht. Waarover spreken we hier ? Dat wil niet zeggen dat we onze kop in het zand moeten steken, wel integendeel. Ik denk ook dat het heel goed is om nauwlettend toe te kijken op de hygiëne en de kwaliteit van onze schoolrefters en het keukenpersoneel. Wat onze eigen onderwijsinstellingen betreft kan ik het volgende meedelen. Onze onderwijsinstelling Kasterlinden zag de vergunning die ze kreeg van de Algemene Eetwareninspectie, verlengd tot 17 oktober 2003. Om die vergunning te verdienen, heeft ze belangrijke investeringen in het kader van de HACCPreglementering gedaan. HACCP staat voor Hazard Analysis Critical Control Point. Dat is een systeem dat door de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie is uitgewerkt om de veiligheid van
151
Guy Vanhengel voedingswaren van de astronauten te garanderen. Kasterlinden levert ook middagmalen aan onze tweede instelling, de Centrale School voor Buitengewoon Secundair onderwijs, eten waarmee u dus naar de maan kunt ! In Kasterlinden wordt ook terdege nagegaan of het personeel de hygiëneregels respecteert. Dat betekent het verplicht dragen van beschermende kledij en mutsen die het haar helemaal bedekken, geen juwelen, zelfs geen trouwring of uurwerk, geregeld handen wassen met ontsmettende zeep, nagelborsteltje gebruiken enzovoort.
Brussel, daar heeft de directeur van de catering, de heer Erik Storm, een cursus opgesteld voor het personeel met daarin alle HACCP-richtlijnen en richtlijnen voor de controles, bijvoorbeeld met betrekking tot de grondstoffen, het leveringsvoertuig, de netheid van de leverancier, materieel en omgeving, afvalbeheer, bacteriologische analyse, hygiëne van het personeel, de werkingsinstrumenten, de opslagtemperaturen, de vaat, het water, de lucht, de strijd tegen ongedierte enzovoort. Elke controleschotel wordt in tweevoud gedurende 72 uur in een koelkamer bewaard.
De chef-kok waakt er rigoureus over dat de warmte- en koudelijn worden gerespecteerd, evenals de scheiding van de afgewerkte en onafgewerkte producten. Ter controle in geval van intoxicatie wordt van elke bereiding een portie gedurende 24 uur bewaard. Het vervoer van de maaltijden naar de Centrale School gebeurt in daartoe bestemde containers, met compartimentering volgens de HACCP-regels.
Concluderend kan ik zeggen dat ik ervan overtuigd ben dat de hygiëne en de kwaliteit van het personeel en schoolkeukens overal, in elk net, gecontroleerd wordt via de strenge HACCP-regels en dat er in tegenstelling tot wat de heer Van Assche beweert, dus geen loopje met de hygiëne wordt genomen.
Onze derde en grootste onderwijsinstelling, Coovi-Elishout, werkt helemaal volgens het HACCP-reglementering en conform de Belgische wetgeving. Het systeem wordt volledig van nabij gevolgd in het laboratorium van het Brucefo-ontledingsstation. Dat station wordt gefinancierd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
REGELINGVAN DEWERKZAAMHEDEN
Coovi-Elishout past de HACCP-reglementering niet alleen toe in het schoolrestaurant de Free Flow, maar in alle oefenkeukens van de school zelf. Namens de scholen van het vrij gesubsidieerd net zei de heer Werner Godfroid ons dat ook zij werken volgens de HACCP-reglementering en dat zij erop toezien dat hun traiteurs ook werken volgens die richtlijnen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
De voorzitter. Dames en heren, hiermee zijn we aan het einde van onze werkzaamheden gekomen. Ik stel voor dat het uitgebreid Bureau dag, uur en agenda van de volgende openbare vergadering bepaalt. Stemt de Raad hiermee in ? (Ja.) Dan is aldus beslist. De vergadering is gesloten. De vergadering wordt om 13 uur gesloten.
Wat de scholen van het gemeenschapsonderwijs betreft, de Scholengroep
152
Hygiëne VGC-schoolkeukens Regeling van de werkzaamheden
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
BIJLAGEN COMMISSIEVERGADERINGEN Medelingen van het secretariaat Vergadering van 12 december 2001 Commissie voor Gemeenschapsaangelegenheden 10.30 uur Beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden : Bruggen Bouwen van collegelid Jos Chabert, bevoegd voor Welzijn en Gezondheid 226(2001-2002) nr. 1 Bespreking; Aanwezig : Adelheid Byttebier, vz, Brigitte Grouwels, Erik Arckens, Sven Gatz, Dominiek Lootens-Stael Afwezig met kennisgeving : Rufin Grijp Vergadering van 19 december 2001 Commissie voor overleg met de Brusselaars van buitenlandse oorsprong 18.00 uur Beleidsbrief Etnisch-culturele minderheden : Bruggen Bouwen van collegelid Jos Chabert, bevoegd voor Welzijn en Gezondheid 226(2001-2002) nr. 1 Bespreking; Aanwezig : Walter Vandenbossche, Henry Kawuma, Nebahat Acar, Plaatsvervangers : Fo Droumpouras en Kadhija Zamouri Deskundigen : Fouad Ahidar, Said el Maliji, Derwich Ferho, Suzanna Monkassa, Sara Avci, Zeynep Türkan Aslan. Afwezig met kennisgeving : Sven Gatz, Jean-Luc Vanraes, Adelheid Byttebier, Brigitte Grouwels
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Bijlagen 153
Trefwoordenregister Actualiteitsvraag Zie VGC-personeel
Werkzaamheden Regeling, blz. 152
Beleidsbrief Zie etnisch-culturele minderheden
Wijziging agenda, blz. 128
Bericht van verhindering, blz. 128 Cultuurbeleid Opmaak cultuurbeleidsplan, blz. 129 Etnisch-culturele minderheden, blz. 134 Europese topontmoeting Problemen voor scholen, ouders en kinderen, blz. 149 Ingekomen stukken Ontwerp van intentieverklaring, blz. 128 Schriftelijke vragen, blz. 128 SIF-voortgangsrapport 2000, blz. 131 Verslagen, blz. 128 Interpellatie Zie Nederlandstalig onderwijs Nederlandstalig onderwijs Meertalig onderwijs, blz. 142 Ontwerp van intentieverklaring Zie cultuurbeleid Spoedbehandeling, blz. 128 SIF-beleidsplan 2000-2002 Voortgangsrapport 2000, blz. 131 VGC-personeel Eindejaarspremie, blz. 146 Vragen Zie Europese topontmoeting Vlaams-Brusselse onderwijsinstellingen Vlaams-Brusselse onderwijsinstellingen Hygiëne in de schoolkeukens, blz. 151
154
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001
155
0202/8730 I.P.M. COLOR PRINTING (02/218.68.00
156
Raad van de VGC Handelingen Nr. 5 21 december 2001