STUK 564 (2014-2015) – Nr.1
Voorlopig Verslag
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD
ZITTING 2014-2015
31 MAART 2015
INTERPELLATIE, VRAGEN OM UITLEG EN VRAAG Commissie voor Onderwijs en Vorming van dinsdag 31 maart 2015
INTEGRAAL VERSLAG
Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen: Vaste leden: de heer Bruno De Lille, voorzitter, de heer Fouad Ahidar, de heer Paul Delva mevrouw Liesbet Dhaene, mevrouw Khadija Zamouri Andere leden: mevrouw Carla Dejonghe, de heer Dominiek Lootens-Stael 1332
-2INHOUD
1. Interpellatie (R.v.O., art. 62) -
Interpellatie van mevrouw Liesbet Dhaene tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de betrokkenheid van de schoolfacilitator bij de individuele dossiers van scholenbouw
2. Vragen om uitleg (R.v.O., art.60) -
Vraag om uitleg van de heer Bruno De Lille aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de internationale studenten in Brussel
-
Vraag om uitleg van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over het onderwijzen van vakken in een andere taal dan het Nederlands
3. Vraag (R.v.O., art.59) -
Vraag van mevrouw Liesbet Dhaene aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende pesterijen onder leerkrachten
-31. Interpellatie (R.v.O., art. 62)
Interpellatie van mevrouw Liesbet Dhaene tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de betrokkenheid van de schoolfacilitator bij de individuele dossiers van scholenbouw Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): In een artikel uit De Standaard van 11 maart 2015, betreffende het Brussels capaciteitsprobleem, geeft Vlaams minister Hilde Crevits aan dat veel middelen vele jaren geleden zijn toegekend, maar dat veel projecten nog niet gerealiseerd zijn. In hetzelfde artikel geeft u toe dat er soms aan projecten gesleurd moet worden en dat u vaak zelf achter een dossier aangaat opdat het snel vooruit zou gaan. Ook hier hebt u al vaker aangegeven dat u scholen probeert te helpen bij verschillende procedures, zo ook tijdens de plenaire vergadering op 6 maart 2015, waar u aangaf dat er geen dag voorbij gaat dat u niet met scholenbouw bezig bent, en dat u in die week mensen uit Anderlecht, Sint-JansMolenbeek en Schaarbeek over de vloer had gekregen. Dat zijn allemaal individuele dossiers die u stap voor stap vooruit probeert te helpen qua financiering, stedenbouwkundige vergunningen, enz. Wat u doet is natuurlijk heel lovenswaardig en belangrijk, maar inmiddels werd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een schoolfacilitator aangesteld. De opdracht van de schoolfacilitator bestaat onder andere uit het beantwoorden van individuele vragen van projectverantwoordelijken en meer in het algemeen werken aan toegankelijkere informatie en individuele ondersteuning van projectverantwoordelijken, onder andere door de ontwikkeling van instrumenten en algemene praktijkgidsen. U probeert bij verschillende individuele dossiers te helpen qua financiering, stedenbouwkundige vergunningen en alle andere zaken die erbij komen kijken. Werd in deze lopende dossiers de schoolfacilitator inmiddels al betrokken? Wordt bij nieuwe dossiers de schoolfacilitator consequent betrokken? Pleegt u regelmatig overleg met de schoolfacilitator over de begeleiding van individuele dossiers? De heer Paul Delva (CD&V): Ik denk dat de schoolfacilitator in januari van dit jaar een aantal sites in kaart gebracht heeft, plaatsen waar scholen zouden kunnen komen. Als mijn informatie goed is, gaat het over liefst 65 sites. Ik vroeg me af of de collegevoorzitter daar meer informatie over heeft. Is het de bedoeling dat deze gegevens openbaar bekend worden gemaakt of is dat te moeilijk, of te delicaat? Als dat zo zou zijn, hoeveel van die 65 sites komen daadwerkelijk in aanmerking om te gaan naar scholenbouw? Zitten bij die 65 sites ook uitbreidingen van reeds bestaande scholen of worden echt nieuwe locaties naar voor geschoven? Een interessante gedachte ook, vond ik, van die schoolfacilitator is dat ze zei dat we meer en meer moeten kijken naar kantoorgebouwen die dienst kunnen doen als schoolgebouwen. Er zijn een paar voorbeelden daarvan. Een geslaagd voorbeeld daarvan is zeker het Lucernacollege in Anderlecht. Dat was ooit een kantoorgebouw. Ik vraag me af: zitten bij die 65 sites ook al een aantal kantoorgebouwen die vandaag leeg staan of waarvan wordt verwacht dat ze binnenkort leeg zouden kunnen komen te staan?
-4Commissievoorzitter Bruno De Lille (Groen): Ik ga niet veel toelichting meer geven want ik denk dat er al heel veel gezegd is over de schoolfacilitator. De schoolfacilitator heeft een rapport opgesteld met onder andere wijken waar er een tekort zou zijn aan o.a. basisscholen. Mijn vraag is dan: in welke mate houdt de VGC daar rekening mee, omdat ik vandaag het gevoel heb dat er vooral wordt gereageerd op scholen of scholengroepen die bereid zijn uit te breiden, maar dat het vooral in functie is van waar de schoolgebouwen zich vandaag bevinden. Misschien zijn er wel een aantal plaatsen waar vandaag nog niks is. Die dreigen onderbelicht te blijven doordat scholen eerst en vooral naar hun eigen gebouwen en sites kijken om uit te breiden. Een tweede punt. Wat is de verhouding eigenlijk tussen de VGC en de schoolfacilitator? Vraagt de VGC de schoolfacilitator om actief een aantal uitbreidingsprojecten te zoeken? Ik heb het dan bv. over de projecten die nodig zijn voor het secundair onderwijs. We weten dat dit er in een snel tempo zit aan te komen. We weten dat, als we tijdig klaar willen zijn, we heel snel in gang gaan moeten schieten met die uitbreiding voor het secundair. Doet de VGC die prospectie, ik zal het zo zeggen, op eigen houtje of heeft ze daarvoor de schoolfacilitator ingeschakeld en op welke manier gebeurt dat dan precies? De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter: Eerst een kleine nuance in het verhaal van de infrastructuurprojecten van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Het klopt dat het bouwen, renoveren of uitbreiden van een school een complexe aangelegenheid is: de financiering rond krijgen, locaties zoeken, architecten en ingenieurs aantrekken die weten wat het is om in een stad te bouwen, eigendomsrechten verwerven, vergunningen aanvragen, voldoen aan milieu-, energie-, brandveiligheids-, fysieke-, financiële- en toegankelijkheidsnormen, buurtcomités overtuigen, … enzovoort. Voor het officieel onderwijs is het verwerven van eigendomsrechten gemakkelijk, voor het vrij onderwijs ligt het moeilijker omdat het oude inrichtende machten zijn met dikwijls gemeenschappelijke delen tussen N en F, met plaatselijke vzw’s, enz. Zowel de regelgeving van de Vlaamse Gemeenschap als die van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn immers van toepassing bij het bouwen van scholen. Het goede nieuws is dat ik u kan melden dat tot nu toe geen enkel project ooit is tegengehouden om financiële redenen. Voornamelijk dankzij - geen al te grote - inspanningen van de VGC (de voorbije 10-15 jaar 180 miljoen euro), hebben we nooit een dossier moeten laten wachten bij gebrek aan middelen. Collega Crevits liet zich inderdaad ontvallen dat een aantal projecten niet lijken vooruit te gaan. Dat kan zijn. Ter verduidelijking: het gaat om projecten die tot doel hebben om de recent opgestarte containerscholen of opstartscholen te verduurzamen. Het realiseren van de extra capaciteit gebeurt nu reeds in een aantal containerklasjes. De middelen die zijn voorzien, moeten de inrichtende machten in staat stellen om een definitieve school te bouwen, een school met alles er op en er aan die het pedagogisch project nog meer kan ondersteunen. Dergelijke projecten vragen iets meer tijd. Tot daar de belangrijke nuance. Wat we niet aanvaarden is dat men een schoolproject start met containerklasjes zonder dat men zicht heeft op een definitieve duurzame bouw. Wat soms even op zich laat wachten is het hele proces van het klaarmaken van plannen, het verkrijgen van de vergunningen, … voor een duurzame constructie. Een voorbeeld: Theodoortje in Jette. Een school van het GO!, waar we zijn gestart met containers. Alles is in gereedheid gebracht om een duurzame infrastructuur voor die school uit te bouwen, op een site vlakbij de containers trouwens. Gezien de hoge
-5nood, zijn we gestart met de containers en zijn we nu nog in volle fase van voorbereiding om de definitieve, stenen school – als ik het zo mag zeggen – op te trekken. Vanuit haar regierol voor capaciteitsuitbreiding en scholenbouw in Brussel ondersteunt de VGC alle bouwdossiers van alle Nederlandstalige scholen in Brussel. Wanneer er obstakels zijn met betrekking tot financiering, procedures, vergunningen, … worden we veelal rechtstreeks aangesproken en wordt, met de ervaring die we hebben ontwikkeld, steevast gezocht naar de meest adequate oplossing. Dat doen we nu al vele jaren. Eind vorige legislatuur besliste de Brusselse Hoofdstedelijke Regering om een schoolfacilitator aan te stellen. De basis- en middelbare scholen in Brussel tellen 240.000 kinderen, dat zijn duizenden scholen, als ik het zo mag zeggen. We zijn niet de enigen die met capaciteitsdossiers bezig zijn. De Franstalige collega’s kampen met dezelfde moeilijkheden. Bij de Franstalige collega’s is de omvang van het werk een veelvoud van het onze. Ook daar zit men met veel inrichtende machten die vragen hebben en die enige begeleiding best kunnen gebruiken. In gemeenschappelijk overleg heeft de Brusselse Regering, ondanks het feit dat ze niet rechtstreeks bevoegd is voor onderwijs, geoordeeld dat het goed was om binnen de Brusselse administratie voor al wie met onderwijs te maken heeft, N en F, een rechtstreeks aanspreekpunt te ontwikkelen, met iemand die de meanders kent en knowhow opbouwt. Ik sprak en overlegde meermaals met de schoolfacilitator, mevrouw Julie Lumen, en we proberen mekaar in deze zo goed als mogelijk te helpen en te ondersteunen binnen de bestaande regelgeving, waar we ons aan moeten houden. Vele dossiers, Nederlandstalige en Franstalige, worstelen met dezelfde moeilijkheden. Komt daar bij dat enerzijds de gewestelijke diensten niet vertrouwd zijn met de manier van aanpak van de Gemeenschappen en dat anderzijds de inrichtende machten – ook de gemeenten die voor een dubbele regelgeving staan – niet altijd vertrouwd zijn met de procedures en normen. Ik geef een voorbeeld: het bouwproject in de Van Ooststraat in Schaarbeek, met een Nvleugel en een F-vleugel. Om dat project gefinancierd te krijgen, moet men aan de regelgevingen voldoen. Ook het vergaren van globale beleidsinformatie van zowel het Nederlandstalig onderwijs als het Franstalig onderwijs in Brussel is niet altijd simpel. De schoolfacilitator, mevrouw Lumen, speelt hierbij een belangrijke rol. De VGC heeft van bij het begin een goede samenwerking opgebouwd met de schoolfacilitator. Aangezien de VGC zelf veel expertise, dossierkennis en slagkracht in huis heeft, wordt bij de Nederlandstalige projecten de schoolfacilitator pas ingeschakeld als er een complex probleem is met een gewestelijke dimensie. De VGC brengt, indien nuttig en nodig, de scholen in contact met de schoolfacilitator, zodat zij vraaggestuurd kan werken. Langs Franstalige kant ontwikkelt de schoolfacilitator een meer sturende rol – de Cocof heeft immers niet hetzelfde voluntarisme en totaaloverzicht van het Brusselse onderwijslandschap als de VGC. U weet dat de werking van de bevoegdheid Onderwijs aan Franstalige kant helemaal anders gestructureerd is als bij ons. De VGC en de schoolfacilitator brengen ook procedurele flessenhalzen in kaart en wisselen de stand van zaken uit van de dossiers. Begin dit schooljaar werd de procedure voor het verkrijgen van een bouwvergunning aangepast op aangeven van de schoolfacilitator. Zowel het aantal stappen als de termijnen werden verminderd.
-6In datzelfde kader bracht de schoolfacilitator een expertisecomité samen, bestaande uit de onderwijsnetten, de Gemeenschappen en Gemeenschapscommissies en gewestelijke diensten (Leefmilieu, Plaatselijke Besturen, Toezicht op Overheidsopdrachten, Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, enz.…) met de bedoeling om het proces van het bouwen van scholen in dit gewest vlotter te laten verlopen. Hoe gaan we te werk om te weten waar we gaan bouwen? En wat zijn de elementen die voor ons essentieel zijn? We beschikken over een goed zicht met betrekking tot het aantal weigeringen en in welke gebieden die voorkomen. U weet dat er 1.800 weigeringen waren de voorbije 2 jaar. We spitsen ons in eerste instantie toe op de stadsdelen, de wijken waar het aantal weigeringen het grootst is. We kennen de sites die mevrouw Lumen en haar diensten in kaart gebracht hebben. Wij hebben overigens zelf met de VGC een oefening gedaan die we uitbesteed hebben waardoor we ook een aantal sites kennen die mogelijk in aanmerking zouden komen. We ontdekken er nog altijd nieuwe. In vergaderingen met gemeenten kom ik soms tot de bevinding dat ze nog ergens een stuk hebben waar iets zou op kunnen en dat misschien niet altijd in aanmerking is genomen om het te doen. Maar we blijven daar tamelijk discreet over. Waarom? Die sites zijn meestal private eigendom. Zelfs als het met private eigenaars te doen is die in de publieke sector actief zijn, zijn de discussies over prijzen e.d. altijd gespannen, gezien deze tijden waar ‘iedereen op zoek is naar middelen’. Het zijn discussies op het scherp van de snee. We hebben er geen belang bij om voor die dossiers teveel publiciteit te maken om niet tot discussies in onderhandelingen te komen waarbij anderen zouden wakker gemaakt zijn om de prijzen wat in de hoogte te drijven. In één van die dossiers heb ik dat echt voor. Bon. We doen voor het beste, maar ik had het liever anders gehad. Waar staan we tegenover de dekking? U weet dat het basisonderwijs een bijzonder goede dekking heeft over het volledige grondgebied. Ik verwijs u daarvoor naar de websites van de VGC-administratie, waar de ligging van de scholen kan nagezien worden. Met 135 scholen is de dekking goed verzekerd. Wat het secundair onderwijs betreft, zitten we in de fase dat de secundaire scholen nagenoeg aan het vollopen zijn. Men ziet dat aan de cijfers van de toename van het aantal leerlingen; cijfers die ook op het web terug te vinden zijn. Bij het tot stand komen van het VGC-Bestuursakkoord maakten we reeds voor onszelf uit dat er 2 secundaire scholen moeten bijkomen, van telkens ongeveer 1.000 leerlingen. Dat wordt bevestigd door de tellingen van de VGC-administratie. Een eerste school zou het best gelegen zijn in de omgeving van Koekelberg en Simonis omdat we met een enorme toename van leerlingen uit Sint-Jans-Molenbeek en Anderlecht zitten en Simonis gemakkelijk toegankelijk is voor heel dat gebied. Een tweede zou kunnen ingeplant worden in Schaarbeek, richting Liedtsplein of Noordstation, omdat zich daar een soortgelijk verhaal afspeelt. In dit gedeelte van Brussel is er eerder een capaciteitsuitbreiding van het vrij onderwijs en vermits we verplicht zijn een divers onderwijsaanbod te garanderen, zouden we daar liefst een GO!project ontwikkelen. De prospecties zijn afgerond en deze dossiers geraken langzamerhand op dreef. Het belangrijkste punt is op korte termijn, liefst nog dit jaar, over te kunnen gaan tot de verwerving van de nodige terreinen. Eens dat gebeurd is, kunnen we beginnen met de ontwikkeling van de projecten. Ik zou willen dat die scholen in de steigers staan uiterlijk aan het einde van deze legislatuur. Hoe rapper we ermee vooruit gaan hoe beter. De heer Bruno De Lille, commissievoorzitter: Gaat dat niet te laat zijn? De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter: Neen. Volgens de planningen die we hebben, is het moment dan daar om met het nieuwe aanbod te komen. In het slechtste geval kunnen we
-7er ook al stilletjes aan beginnen, zoals we dat in het basisonderwijs doen, met de eerste jaren. Opbouwen dus. Maar dat is voor mij ook in de steigers staan. De bouwprojecten moeten dan goed vorm krijgen. Pas op, als we beginnen met de VGC kunnen we snel en efficiënt zijn, maar dan moet alles een beetje meevallen. Op 3 jaar tijd hebben we heel Kasterlinden vernieuwd. Ik weet dat jullie op bezoek willen gaan. Het is nu nog een beetje een werf, eens alles open is verwelkomen de 4 directies van Kasterlinden jullie van harte en zullen ze jullie rondleiden. Dus, we doen wel degelijk aan prospectie en proberen dat zo goed als mogelijk in te plannen. Het is geen nattevingerwerk waar we mee bezig zijn. Volgend punt: kantoorgebouwen. Kantoorgebouwen kunnen in aanmerking komen. We hebben daar een paar voorbeelden van. De vrije nijverheidstechnische school in Anderlecht huist in kantoorgebouwen, semilichte industriegebouwen. Ook het Lucerna zit in voormalige kantoorgebouwen en opent binnenkort een boeiende tentoonstelling over de roots van de kinderen van het Lucernacollege. Van waar komen ze? Wie zijn ze? De tentoonstelling loopt in het AMVB. Het is dus mogelijk om een school te huisvesten in kantoorgebouwen. Vaak komen vastgoedpromotoren met kantooroverschotten aandraven waar geen speelplaatsmogelijkheid is of de nodige sportinfrastructuur niet kan ingebouwd worden. Het is niet altijd evident. We zijn ook nog permanent bezig met schooluitbreidingen iedere keer we mogelijkheden zien. In Evere wordt bijvoorbeeld door toedoen van de schepen nog extra een oud schoolgebouw in gebruik genomen nadat al 6 klassen werden bijgebouwd. Overal waar we kunnen proberen we bestaande sites uit te bouwen of een bijbouw te organiseren. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Ik dank u voor de zeer uitgebreide informatie en ik ben blij dat er een goede wisselwerking is met de schoolfacilitator.
2. Vragen om uitleg (R.v.O., art. 60) voorzitter: mevrouw Khadija Zamouri Vraag om uitleg van de heer Bruno De Lille aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming, en Studentenzaken, betreffende internationale studenten in Brussel. De heer Bruno De Lille (Groen): Begin deze maand voerde staatssecretaris voor Migratie, Theo Francken een nieuwkomertaks in. Sinds 5 maart 2015 moeten de aanvragers van een Belgisch visum, 160 euro extra retributie betalen. Hierop vormen internationale studenten geen uitzondering, zelfs niet diegenen die afhankelijk zijn van een beurs. Theo Francken wil hiermee nieuwe financieringsmiddelen zoeken voor repatriëringen en de bouw van een gesloten asielcentrum. Een beetje cynisch eigenlijk, maar bon. De academische wereld reageerde ontzet op de maatregel. Een eerste verwijt is dat de nieuwkomertaks een bedreiging vormt voor het imago van onze universiteiten. Voor veel beursstudenten uit ontwikkelingslanden is 160 euro immers meer dan een maandloon.
-8Universiteiten vrezen dat de internationale aantrekkingskracht van onze universiteiten hierdoor in het gedrang komt. En dat de nieuwkomertaks de financiële draagkracht van internationale studenten te boven gaat. Als grootste studentenstad van het land, heeft deze maatregel ook gevolgen voor Brussel en haar ambitie als hub voor internationale studenten. U heeft sinds deze legislatuur ‘studentenzaken’ in uw bevoegdheden. Dat is juist gebeurd om aan te tonen dat Brussel de uitdaging wil aangaan om een aantrekkelijke stad te worden voor studenten. De maatregel aangekondigd door staatssecretaris Theo Francken staat hier haaks op. Vandaar mijn vragen: Hoeveel internationale studenten van buiten de EU zijn er momenteel aanwezig in ons gewest? Hoeveel daarvan zijn afhankelijk van een beurs? Moeten deze allemaal de taks betalen? Hoe hebt u gereageerd naar de federale overheid toe om duidelijk te maken dat dit soort maatregelen het internationale imago van onze universiteiten schaadt? Mevrouw Lieset Dhaene (N-VA): Ik wou gewoon even de maatregel kaderen. Het is een zeer recente maatregel die eigenlijk voor alle mensen, die een Belgisch visum aanvragen, wordt toegepast. Voor een student gaat het inderdaad om 160 euro. Er is al duidelijk vanwege het kabinet Francken gecommuniceerd dat overleg een mogelijkheid is en er is al contact met het kabinet De Croo, bevoegd voor Ontwikkelingssamenwerking. Ik wil gewoon wijzen op het feit dat België absoluut niet het enige land dat zo’n taks aanrekent. Studenten die naar Nederland gaan betalen 308 euro, geen 160. Voor Engeland wordt er 900 euro betaald. Dit om te kaderen en niet echt om een opinie over de maatregel te geven. De heer Bruno De Lille (Groen): Ik denk dat we onze collega ‘mevrouw Francken’ zullen moeten noemen. (Glimlachjes) De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter: Collega De Lille vreest dat de ‘nieuwkomertaks’ (die eigenlijk een retributie is en geen taks), ingevoerd door de federale regering, op initiatief van staatssecretaris Theo Francken, misschien de financiële draagkracht van beursstudenten uit ontwikkelingslanden te boven gaat. Een retributie is een vergoeding voor een dienstverlening. Voor alle duidelijkheid, de ‘nieuwkomertaks’ is geen taks speciaal voor studenten. Het is een retributie die geldt voor heel veel mensen, zoals mevrouw Dhaene zei, die naar hier komen en die wordt aangerekend bij de aanvraag van een verblijfsvisum. Het gaat om 60, 160 of 215 euro. De bijdrage wordt o.m. bepaald rekening houdend met de leeftijd van de aanvrager en het doel van zijn/haar verblijf. Er zijn categorieën die zijn vrijgesteld en categorieën die een verlaagd tarief genieten. In dat laatste geval zitten, momenteel, de niet-EU buitenlandse studenten. Ik neem aan dat de EU-studenten de retributie niet betalen. In buurlanden bestaat een gelijkaardige retributiekost die vaak hoger ligt dan in België. Al zou er in Duitsland en Frankrijk wel een uitzonderingsregeling voor studenten bestaan. Niet-EU buitenlandse studenten die een Belgisch visum moeten aanschaffen, om in België te komen studeren, betalen dus sinds deze maand 160 euro.
-9Men kan inderdaad kritiek hebben op de hoogte en het doel van deze retributie, alsook op de hele administratieve procedure die, volgens het hoger onderwijs, ingewikkeld zou zijn. Met haar 86.000 studenten, is Brussel de grootste studentenstad van België. Van die 86.000 studenten is 33%, of 28.475, ingeschreven in één van de Nederlandstalige hogescholen of universiteiten in Brussel. Op die 28.475 studenten zijn 1.740 studenten afkomstig uit een niet– EU land. Er is geen overzicht voorhanden van het aantal niet-EU studenten die afhankelijk is van een beurs. Studenten, o.m. uit ontwikkelingslanden, die in het buitenland willen studeren, kunnen via verschillende organisaties en instellingen een beurs ontvangen, deze is bovendien meestal uitgegeven in hun thuisland, wat een overzicht bemoeilijkt. In de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement van 25 maart jongstleden, gaf Vlaams minister van onderwijs Hilde Crevits aan dat zij het gesprek over een uitzondering op deze maatregel zal aangaan met de staatssecretaris voor migratie, Theo Francken. Mijn kabinet staat ter zake in contact met het kabinet van collega Crevits. Het is op het niveau van het onderwijs dat er iets dient te worden ondernomen. Als collega Crevits staatssecretaris Theo Francken kan overtuigen tot een uitzonderingsmaatregel, geldt deze voor alle studenten omdat het een federale maatregel is. Er zijn ook nog N-VA’ers die voor het geheel van de bevolking instaan. De heer Bruno De Lille (Groen): We kregen een mooie opsomming van de stand van zaken. Ik blijf er bij dat dit een maatregel is die negatief afstraalt op Brussel. Dat is ook de indruk die de hogescholen en universiteiten zelf hebben. Ik denk dat het schade heeft aangebracht aan die sector. Dat is te betreuren. Ik hoop dan ook dat minister Crevits inderdaad een terechte uitzondering kan verkrijgen voor die groep. Als we zeggen dat we die mensen heel wat meegeven als ze terug naar hun land gaan – want de meeste buitenlandse studenten zijn niet van plan te blijven, maar keren terug naar hun land met de kennis die ze verworven hebben – dan geven we wel een vreemd signaal want we zeggen eigenlijk dat ze extra hun best moeten door vooraleer ze ‘mogen’ langskomen. (Opmerking van collegevoorzitter Guy Vanhengel). Het is een fout signaal van de federale overheid en ik ben blij dat u zich mee achter het initiatief van mevrouw Crevits stelt om die regel ongedaan te maken voor die groep.
***
Vraag om uitleg van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken over het onderwijzen van vakken in een andere taal dan het Nederlands. Voorzitter: mevrouw Carla Dejonghe De heer Paul Delva (CD&V): ‘Wie in Brussel talen kent, speelt troef’, zei wijlen minister Jos Chabert, die we in Brussel missen. De 3 taalbarometers die de afgelopen jaren opgeleverd werden, wezen het ook uit: in Brussel worden door steeds meer inwoners, steeds meer talen gesproken. Taaldiversiteit is dus eigen aan onze stad. Wat talenkennis betreft kijkt men in de hele wereld trouwens vaak op naar ons land. Velen onder ons zijn niet slechts één, maar 2 of 3
- 10 of meer talen machtig en dat houdt enkele belangrijke troeven in. In de mondiale wereld waarin we leven is communicatie van groot belang. We moeten meertaligheid dan ook te allen tijde blijven promoten. Daarom is het talenonderwijs, zowel in Brussel, Vlaanderen als Wallonië, van cruciaal belang. Het onderricht van talen, en zeker en vast van de tweede landstaal, opent poorten naar andere culturen, en helpt om later een job te vinden. Ik maak me trouwens grote zorgen over de kennis en het aanleren van de tweede landstaal, niet enkel in Wallonië, maar zeker ook in Vlaanderen. Ik heb dat genoeg meegegeven in het Vlaams Parlement en ik denk dat we daar een bepaalde voorsprong volop aan het verliezen zijn. Ik denk dat we dat als een boemerang in ons gezicht zullen tegenkomen over dit en enkele jaren. (Opmerkingen van collegevoorzitter Guy Vanhengel en meerdere commissieleden) Om brede taalvorming echt een kans te geven zou de VGC, zo luidt het bestuursakkoord, secundaire scholen aanmoedigen om de mogelijkheid te onderzoeken een beperkt aantal vakken in een andere taal dan het Nederlands aan te bieden. Het Onderwijscentrum Brussel werd door de VGC aangeduid om geïnteresseerde scholen vanaf volgend schooljaar bijeen te brengen in een intervisiegroep “Content and Language Integrated Learning (CLIL)”. Zijn er ondertussen scholen die hun interesse hiervoor bekendgemaakt hebben? Over hoeveel en welke scholen gaat het? Hoe kunnen scholen dit kenbaar maken? Zijn er bepaalde criteria hiervoor vastgelegd? Welke? Door wie? Hoe worden scholen hiervoor actief benaderd / aangesproken? De intervisiegroep rond CLIL zou vanaf volgend jaar terecht bijeengebracht worden in het OCB. Zij zijn hiervoor een goeie partner gezien hun jarenlange ervaring met meertaligheid en interne en externe werking hieromtrent. Heeft de inhoud van dergelijke intervisiegroep ondertussen al vorm gekregen? Kan de collegevoorzitter hier wat meer over vertellen? Hoeveel scholen zouden er maximaal in een dergelijke intervisiegroep kunnen plaatsnemen? Vanaf hoeveel kandidaten zou het project doorgaan? Als de intervisiegroep volgend jaar van start gaat, wanneer zou men effectief actie ondernemen in de school zelf? Hoe zou dat er dan heel concreet kunnen uit zien? Welke talen komen in aanmerking voor dit initiatief? Ik heb begrepen dat voor het CLIL in Vlaanderen een aantal taken werden afgebakend. Men heeft het beperkt tot het Frans, het Engels en het Duits. Ik vroeg me af of we in Brussel dezelfde paden inslaan, alhoewel met meer talen zou kunnen worden gewerkt. Dus graag een stand van zaken over de toekomst van CLIL in Brussel. De heer Bruno De Lille (Groen): Ik vind dit een zeer interessante vraag en ik hoop dat we heel wat engagement zullen te horen krijgen van het College. Ik geloof heel sterk in de CLILmethode die al minstens 10 jaar met zeer positieve resultaten wordt toegepast in Brussel in een aantal scholen. Ik weet dat professor Van de Craen de scholen is beginnen volgen en onderzoek deed naar de evolutie van de taalvaardigheid van de leerlingen. De methode leverde voor alle kinderen in die scholen, zowel Nederlandstalige of anderstalige, zeer positieve resultaten op. Voor Brussel kunnen we niet beter doen dan zoveel mogelijk CLILscholen of meertalige scholen oprichten. Eén van de problemen waar we vandaag mee zitten, is dat er in het lager onderwijs al verschillende CLIL-scholen zijn, maar dat het middelbaar op dit ogenblik niet volgt. Ik denk dat langs Nederlandstalige kant enkel het KA Sint-PietersWoluwe een meertalig atheneum is. Maar voor de rest is er niks. Dat betekent dat alle
- 11 leerlingen uit de CLIL-basisscholen naar het KA van Sint-Pieters-Woluwe zouden moeten gaan. Maar dat is voor sommigen nogal ver. Mevrouw Carla Dejonghe, voorzitter: Er is nog plaats genoeg. De heer Bruno De Lille (Groen): Ik had mijn zoon van 12 jaar daar graag ingeschreven, maar ga hem niet 2 keer per dag gedurende 50 minuten op het openbaar vervoer laten zitten… Met de auto zou het nog langer duren natuurlijk vanuit het centrum van Brussel. (Opmerkingen, suggestie om met de fiets te gaan en vrolijkheid) Het is toch een probleem dat er maar 1 CLIL-middelbare school is in het Brussels hoofdstedelijk gewest. De inspanning voor het uitbreiden van het aantal CLIL-scholen mag niet enkel naar lagere scholen gaan. Er is ook nood aan een inhaaloperatie voor middelbare scholen. Welke stappen zet de VGC in dit dossier? In het regeerakkoord staat een passage rond een tweetalige normaalschool. Ik heb mijn twijfels of dit echt nodig is om tot meertalige scholen te komen. Ik heb niets tegen het inrichten van een tweetalige normaalschool, maar ik denk dat het niet nodig is gezien de methode volgens dewelke de CLIL-scholen werken. Het is niet nodig eerst een tweetalige normaalschool te hebben, voor we het aantal CLIL-scholen kunnen uitbreiden. Hoe ver staat het met de tweetalige normaalschool? Is het ene voor u een voorwaarde voor het andere? Om aan te sluiten bij collega Delva: er moet inderdaad een keuze in de talen gemaakt worden. In Brussel moet dat niet Nederlands-Engels, maar Nederlands-Frans zijn. Engels kan erbij komen. Maar de CLIL-scholen vertrekken van 2 basistalen. Onze keuze moet van in het begin zijn dat we volop inzetten op het Frans, omdat het in het belang van al onze leerlingen is. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Hier deel ik de mening van collega Delva (opmerkingen) en mijn commissiegenoten. Meertaligheid is heel belangrijk. En ik deel ook de bezorgdheid over de kennis van de tweede en zelfs de derde taal van onze leerlingen. Brussel is weer specifiek want in een Brusselse klas zitten er kinderen die verschillende talen spreken. Ze spreken thuis Frans, Nederlands of een andere taal. Collega De Lille zei daarnet dat het voor anderstalige kinderen in het Nederlandstalig onderwijs een vorm van gewilde immersie is. Ik ben volledig akkoord…(Opmerking van de heer Bruno De Lille) Dat had u toch gezegd? De heer Bruno De Lille (Groen): Het is submersie. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Submersie. Ik ga ermee akkoord dat er veel belang moet worden gehecht aan onderwijsmethodes die er rekening mee houden dat er les wordt gegeven aan kinderen die thuis niet de schooltaal spreken. Ik vind wat collega De Lille zei heel interessant. Maar nu: toegepast op immersie. Immersie is eigenlijk bedoeld om aan bv. Nederlandstalige leerlingen Frans te leren. In het Franstalig onderwijs is immersie bedoeld om aan Frans- en anderstalige leerlingen Nederlands te leren. Immersie is niet bedoeld om anderstalige leerlingen toe te laten hun thuistaal te spreken op school... (Opmerkingen) Begrijpt men het niet meer? … Kinderen die thuis Frans spreken, zijn er niet mee gebaat om in het Nederlandstalig onderwijs immersie Frans te volgen. De heer Bruno De Lille (Groen): Volgens professor Van de Craen….
- 12 Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Ja maar, ik ken mijnheer Van de Craen. Het is ook niet het doel van immersie. Immersie heeft als doel een andere taal aan te leren, niet om de thuistaal aan te leren binnen het Nederlandstalig onderwijs. Mijn vraag is of er – indien er sprake is van een toepassing van immersie in Nederlandstalige Brusselse scholen – rekening wordt gehouden met de differentiatie tussen talige leerlingen of het binnenbrengen van de thuistalen in de Nederlandstalige scholen? Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik wil me aansluiten bij de interessante vraag van collega Delva. Er …. De heer Paul Delva (CD&V): Dank u. Stop maar. (Vrolijkheid bij alle fracties) Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Er is trouwens een spiksplinternieuwe immersieschool in Sint-Jans-Molenbeek in de kanaalzone opengegaan, waar de Franstaligen het belang van het Nederlands onderstrepen. Ik ben daarmee helemaal mee en ik ben heel blij met de locatie omdat de nataliteit in dit gebied zeer groot is. In het Franstalig onderwijs zijn heel wat meer immersiescholen dan in het Nederlandstalig onderwijs. Ik hoor van steeds meer puur Nederlandstalige ouders dat zij vragende partij zijn om na de schooluren Frans te geven aan de kinderen in het Nederlandstalig onderwijs. Dat zou een grote tegemoetkoming zijn. In die zin vind ik het ook interessant voor alle kinderen. Kinderen van puur Nederlandstalige ouders en kinderen van niet puur Nederlandstalige ouders gaan bepaalde vakken in het Frans krijgen, ongeacht hun thuistaal. Wat ga je dan hebben? Kinderen die van thuis uit Frans- of anderstalig zijn kunnen dan misschien iets meer succeservaringen voelen omdat ze de taal iets machtiger zijn. Voor het welbevinden van de kinderen is dit ook heel fijn. Dit tussen haakjes. Ik woonde een tijd geleden een uiteenzetting van professor Van de Craen bij en herinner me beelden van hersenscans van kinderen die geconfronteerd worden met meer talen. Dit zou prikkelender zijn voor hun hersenwerking dan eentalig les krijgen. Ik denk dat het op termijn in eerste instantie Nederlands–Frans zou moeten zijn, maar zeker ook het Engels. Daar moeten goede en duidelijke afspraken rond gemaakt worden. Het kan perfect verlopen in onze scholen als dat wat in het Nederlands wordt gegeven in het Nederlands blijft en andersom. Ik juich dit voorstel alleen maar toe en hoop dat we steeds meer pilootscholen of effectieve scholen zullen hebben die daarin meegaan. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter: Meertaligheid is een absolute troef en daarom zal de VGC blijven investeren in kwaliteitsvol talenonderwijs. Het is onze ambitie dat scholen meertalige leerlingen afleveren, die op zijn minst tweetalig en liefst drietalig of viertalig zijn. Overal waar ik kom zeg ik dat onze leerlingen bij het verlaten van het middelbaar onderwijs – einde leerplicht - vlot zouden moeten kunnen omgaan met het Nederlands, het Frans en het Engels. En eerlijk gezegd, het lukt ons steeds beter. Ik zeg ook altijd: let op voor de onheilsprofeten, die proberen van tussendoor evaluaties te maken, die zouden willen dat in een kosmopolitische stad met kinderen die van over de hele wereld komen, deze kinderen bij het begin van het secundair onderwijs evengoed Nederlands spreken als een Nederlandstalig kind. Dat traject verloopt iets langer, maar men bereikt het eindpunt wel. Daar moeten we blijven in investeren. Het volstaat niet om één taal te kennen. Je moet er 3 kennen die je functioneel kan gebruiken. Je moet niet Vondel, Molière of Shakespeare zijn,
- 13 maar je moet je vlot kunnen uitdrukken in die 3 talen. Dan vind je hoe dan ook een arbeidsplaats, ongeacht je studies. Scholen in Brussel kunnen daarvoor al jaren een beroep doen op het Onderwijscentrum Brussel. Ook in de komende beleidsperiode wordt die ondersteuning vanuit het OCB verder gezet en uitgebreid. In de beleidsnota die op vrijdag 3 april 2015 in de Raad wordt besproken staat dan ook letterlijk: “Het Onderwijscentrum Brussel zal scholen helpen om een flexibel en divers beleid rond meertalig opgroeien en opvoeden te ontwikkelen.” Sinds 1 september 2014 kunnen secundaire scholen nu ook CLIL onderwijs aanbieden. CLIL staat voor “Content and Language Integrated Learning” en is een vorm van immersieonderwijs, waarbij scholen vakken als geschiedenis, aardrijkskunde of wiskunde in een andere taal aanbieden. De onderwijsregeling laat nog meer toe voor scholen die in dit verband een initiatief willen nemen. Ik citeer het voorbeeld van een gemeentelijke basisschool in Schaarbeek. Wanneer men merkte dat de groepen sterk genoeg waren en hun leerdoelen N en F hadden bereikt, begon men met Engels. Tot grote vreugde van die kinderen. De Vlaamse overheid maakte CLIL sinds 1 september 2014 mogelijk via het Onderwijsdecreet XXIII (23) van 19 juli 2013 onder volgende algemene voorwaarden: in het secundair onderwijs en de leertijd. maximaal 20% van de onderwijstijd (de lessen Engels, Frans en/of Duits niet inbegrepen). met de talen Frans, Engels en Duits. met een verplicht parallel Nederlandstalig traject. Vijfentwintig scholen verspreid over heel Vlaanderen hebben hierop ingetekend. De randvoorwaarden om met deze innovatie op school te starten zijn echter van die aard dat scholen een gedegen voorbereidingsproces moeten doorlopen. Vorig schooljaar zijn alle Brusselse secundaire scholen door het Onderwijscentrum Brussel schriftelijk gecontacteerd en bevraagd naar hun interesse in een CLIL-traject. Twee scholen hebben hierop gereageerd en gaven aan dat zij eventueel geïnteresseerd waren, namelijk het meertalig atheneum uit Sint-Pieters-Woluwe en het Koninklijk Atheneum Emanuel Hiel uit Schaarbeek. Emanuel Hiel is de school waar men ook al Engels geeft in het zesde leerjaar. Mijnheer de commissievoorzitter, u die graag op terreinbezoek gaat met uw commissie, als u de kans hebt om een les Engels in het basisonderwijs bij te wonen… fenomenaal. Je ziet aan de kinderen – die overigens al goed Nederlands en Frans spreken – dat ze met het volste plezier zeggen: ‘En nu, Engels!’. Waarom? Ze worden daar zoveel mee geconfronteerd overal. Magnifiek. Het meertalig atheneum uit Sint-Pieters-Woluwe is inmiddels al concreet aan de slag met CLIL (één van de 25 scholen en overigens de enige secundaire school in Brussel). De andere school had interesse in de mogelijkheden van CLIL, maar heeft nog geen concrete plannen om een aanvraag in te dienen bij het Vlaams Departement om een CLIL-aanbod voor de leerlingen te kunnen voorzien. Het Onderwijscentrum Brussel heeft contact opgenomen met medewerkers van de VUB, de groep van Piet Van de Craen, die enerzijds onderzoek doen naar CLIL en anderzijds ook een nascholingstraject inrichten voor de scholen die dit jaar met een CLIL-aanbod gestart zijn.
- 14 Het Onderwijscentrum Brussel en de onderzoekers hebben besloten om eerst overkoepelend na te gaan waarom de interesse bij de Brusselse scholen vooralsnog vrij laag blijkt. Zij zullen ook het initiatief nemen om de verschillende Brusselse partners rond te tafel te brengen om na te gaan welke de drempels zijn voor de Brusselse scholen en hoe daarbij hulp kan worden geboden. Het is de bedoeling om bij deze rondetafel een aantal belangrijke sleutelfiguren samen te brengen (leden van de werkgroep onderwijs, aangevuld met Brusselse experts uit onder anderen de verschillende lerarenopleidingen). Zij moeten een resonansgroep vormen, die de implementatie van CLIL in Brussel stimuleert en ondersteunt, een visie op CLIL in Brussel ontwikkelt, de mogelijkheden en valkuilen bespreekt. Vanuit de werking van de resonansgroep en de resultaten van de bevraging wordt een actieplan 2015 - 2016 ontwikkeld met onder andere volgende elementen: campagne meertaligheid en CLIL in het Secundair Onderwijs Brussel (informeren en sensibiliseren), begeleidingsaanbod aanbieden (ondersteuning opstart, intervisie, vorming,... ), goede praktijken verspreiden. Wat de tweetalige normaalschool betreft, kan ik zeggen dat daarover al van gedachten werd gewisseld. De conclusie is dat men in deze het best werkt via een vorm van bi-diplomering. Dit is perfect mogelijk binnen de bestaande regelgeving. Het betekent dat je 2 lerarenopleidingen moet hebben, 1 van elke taalrol, die daar met elkaar willen rond samenwerken. Die contacten vinden plaats tussen de Erasmushogeschool en haar Franstalige tegenhanger. Men onderzoekt hoe men kan komen tot een oplossing. Waarschijnlijk is bidiplomering de piste die we gaan bewandelen. Dat kent zijn gestage vooruitgang. Alle verandering in onderwijs dienen voorzichtig te gebeuren, zonder stapjes over te slaan. De heer Paul Delva (CD&V): Dank u voor uw antwoord. Ik ben blij, maar wist het eigenlijk al, dat alle collega’s vinden dat meertaligheid een absolute noodzaak is. Ik denk dat we jonge mensen een rad voor de ogen draaien als we dat niet voldoende benadrukken. Vanuit onze positie moeten we dat continu benadrukken. Ik heb een specifieke bijvraag. Ik veronderstel dat de ‘resonansgroep’ een ander mooi Nederlands woord is voor ‘intervisiegroep’of ‘klankgroep’. Stel dat een Brusselse school in de CLIL-mogelijkheid stapt, blijft ze dan ondersteund door het OCB of is dat niet de bedoeling? (Opmerkingen) De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter: Ja.
3. Vraag (R.v.O., art. 59) Vraag van mevrouw Liesbet Dhaene aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende pesterijen onder leerkrachten Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Uit een onderzoek van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, blijkt dat 1 op de 9 leerkrachten het afgelopen jaar gepest werd. Maar liefst 78% van deze pesterijen zouden gebeuren door collega’s en directieleden. Dit terwijl het net de leerkrachten en de schooldirecties zijn, die ten opzichte van de leerlingen het goede voorbeeld zouden moeten geven, namelijk dat pesten niet kan.
- 15 Uit het jaarrapport ‘Ziekteverzuim bij het Vlaams Onderwijspersoneel’ van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) bleek eerder dat psychosociale oorzaken de voornaamste reden zijn voor afwezigheid bij leerkrachten. Van deze psychosociale problemen zou pestgedrag een mogelijke oorzaak kunnen zijn. Hebt u zicht op de situatie voor Brussel specifiek? Neemt de VGC in het kader van zijn ondersteunende en informatieve onderwijswerking deze problematiek op door bijvoorbeeld schoolbesturen te informeren over de wettelijke verplichting van de welzijnswetgeving? De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter: U verwijst naar de werkbaarheidsmonitor van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), waaruit blijkt dat 1 op 9 leerkrachten te maken krijgt met pesterijen op school. Echter, over ‘pesterijen onder leerkrachten’ kan men op basis van dit onderzoek niets zeggen. Men weet hoeveel leerkrachten slachtoffer werden van pestgedrag tijdens het werk, maar niet van waar dat pestgedrag komt (collega’s, directie, ouders, kinderen…). Daarnaast werd de onderzoekspopulatie leerkrachten zo afgebakend dat het gaat om leerkrachten die in het Vlaams Gewest wonen. Men kan aldus geen conclusies trekken over pesten van leerkrachten van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Mijn administratie contacteerde daarom vzw Limits, een vzw die van 1997 tot en met 2014 het Steunpunt Ongewenst Gedrag op School organiseerde. Vzw Limits gaf mee dat er in het schooljaar 2013-2014, 45 meldingen waren van pesterijen of conflicten met collega’s en directieleden, voor heel het Vlaams onderwijs – er werd niet bijgehouden waar de leerkrachten les geven. Hoewel dit niet tot haar bevoegdheid behoort, maakt de VGC de welzijnswetgeving binnen de scholen mee bekend via haar digitaal platform. Het digitaal platform biedt een schat aan cijfers, die vaak opgevraagd worden in schriftelijke vragen. De VGC streeft immers al jaren naar een algemeen school- en klasklimaat waar iedereen zich ‘wel’ kan voelen. Onder meer de werking van het Onderwijscentrum Brussel in het basisonderwijs werkt aan welbevinden op school – een belangrijke factor voor een leuke, succesvolle schoolcarrière, zowel voor de kinderen als voor de leerkrachten. Ook de inspanningen van de VGC voor het uitbouwen van state-of-the-art schoolinfrastructuur en uitrusting dragen bij tot een goed school- en klasklimaat. En uiteraard past een avondje uit met de collega’s op de Avond van het Nederlandstalig Onderwijs ook in dat streven. Er zijn ook nog initiatieven van Br(ik, enz.
________