Voorlopig Verslag
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD ZITTING 2015-2016
Nr. 14
INTEGRAAL VERSLAG Vergadering van vrijdag 1 juli 2016 Ochtendvergadering INHOUD
REKENING VAN DE RAAD (R.v.O., art. 54,4) ...................................................................... 4 Rekening van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor het dienstjaar 2015 en Rekening van het Reservefonds – Stuk 9A (2015-2016) – Nr.1 Spreker: Stefan Cornelis, verslaggever Stemmingen ..........................................................................................................................5 BENOEMINGSPROCEDURE VOOR DE NIEUWE GRIFFIER .......................................................5 SAMENGEVOEGDE INTERPELLATIES EN VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art. 60 en 62) ........6 - Interpellatie van de heer Jef Van Damme tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende kinderen die meedoen aan de ramadan -Vraag om uitleg van de heer Dominiek Lootens-Stael aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de radicalisering bij leerlingen tijdens de ramadan Sprekers: Jef Van Damme – Dominiek Lootens-Stael – Bruno De Lille – Khadija Zamouri – Johan Van den Driessche – Paul Delva – Fouad Ahidar – Guy Vanhengel, collegevoorzitter
2
- Interpellatie van de heer Bruno De Lille tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over het tekort aan leerkrachten voor het Nederlandstalig onderwijs - Vraag om uitleg van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over preventieve maatregelen omtrent het lerarenberoep in Brussel Sprekers: Bruno De Lille – Paul Delva – Liesbet Dhaene – Jef Van Damme – Guy Vanhengel, collegevoorzitter PERSOONLIJK FEIT .................................................................................................................. VRAAG OM UITLEG (R.v.O., art.60) ....................................................................................... van de heer Arnaud Verstraete aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen, over de wachtlijsten voor integrale jeugdhulp Sprekers: Arnaud Verstraete – Bianca Debaets, collegelid REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN ................................................................................... VRAAG OM UITLEG (R.v.O., art.60) ....................................................................................... van mevrouw Hannelore Goeman aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen, betreffende de stijging van oudermishandeling Sprekers: Hannelore Goeman – Bianca Debaets, collegelid SAMENGEVOEGDE VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art.60) ...................................................... - Vraag om uitleg van mevrouw Khadija Zamouri aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen, betreffende organisaties binnen de Brusselse gevangenissen - Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende de gevangenisbibliotheek van Sint-Gillis Sprekers: Khadija Zamouri – Annemie Maes – Pascal Smet, collegelid VRAAG OM UITLEG (R.v.O., art.60) ....................................................................................... van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende de Vlaamse subsidies voor de renovatie van zwembaden Sprekers: Annemie Maes – René Coppens – Cieltje Van Achter – Pascal Smet, collegelid ACTUALITEITSDEBAT (R.v.O., art.61, 5c) ............................................................................. - Actualiteitsvraag van de heer Paul Delva aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, over de stopzetting van Vlaamse subsidiëring via het Kunstendecreet voor de Concertwerking van De Vaartkapoen - Actualiteitsvraag van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende de cultuursubsidies voor Brussel
3 - Actualiteitsvraag van mevrouw Cieltje Van Achter aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, met betrekking toe de subsidies in het kader van het Kunstendecreet - Actualiteitsvraag van mevrouw Khadija Zamouri aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, in verband met de concertwerking van De Vaartkapoen Sprekers: Paul Delva – Annemie Maes – Cieltje Van Achter – Khadija Zamouri – Bruno De Lille – Hannelore Goeman – Pascal Smet, collegelid
BIJLAGEN ................................................................................................................................
TREFWOORDENREGISTER .......................................................................................................
4
14de vergadering Vergadering van vrijdag 1 juli 2016 OCHTENDVERGADERING De vergadering wordt om 9.10 uur geopend. Voorzitter: mevrouw Carla Dejonghe ___________________________________________________________________________
REKENING 2015 VAN DE RAAD VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE EN REKENING VAN HET RESERVEFONDS Stuk 9A (2015-2016) – Nr.1 Bespreking De heer Stefan Cornelis, verslaggever: In de Gewone Dienst voor het dienstjaar 2015 is er een overschot van 404.718,60 euro ten opzichte van de begroting van 2015, inclusief de begrotingswijziging. Dit is een gevolg van minder uitgaven van 377.271 euro en meer inkomsten voor een bedrag van 27.450 euro. In quasi alle rubrieken vallen immers de werkelijke kosten lager uit dan de gebudgetteerde. Wat de meerinkomsten betreft is er een hogere recuperatie van kosten. Van het overschot van 404.718 euro wordt 150.000 euro overgedragen naar het dienstjaar 2016 voor geplande of aan te wenden uitgaven en 254.718 euro wordt overgedragen naar het Reservefonds HuisvestingUitrusting-Personeel in 2016. In de Buitengewone Dienst is er voor het dienstjaar 2015 een overschot van 435.633 euro. Van het overschot wordt 370.000 euro overgedragen naar het dienstjaar 2016 voor geplande of aan te wenden uitgaven en 65.633 euro overgedragen naar het Reservefonds HuisvestingUitrusting-Personeel in 2016. Samengeteld vertoont de Rekening 2015 van de Raad dus een batig saldo van 840.352 euro. Het Reservefonds is in het dienstjaar 2015 vermeerderd van 459.358 euro op 1 januari 2015 naar 1.028.120 euro op 31 december 2015, voornamelijk door overdracht van het batig saldo van de Rekening 2014. Alle leden die aan de werkzaamheden van de besloten commissievergadering deelnamen bedankten de voorzitter, het Bureau en de diensten voor het zeer overzichtelijke en zorgvuldige werk dat een bevattelijke terugblik verschaft op de organisatie van de Raad in 2015. De transparantie inzake de financiën van de Raad en het feit dat voorafgaand aan de bespreking in het Bureau breed werd geïnformeerd, werden gewaardeerd door iedereen. Meerdere leden hadden evenwel vragen bij de substantiële groei van het Reservefonds. Dat er reserves worden aangelegd is een kenmerk van vooruitziend beleid, maar de opbouw van de reserves moet gebeuren vanuit een geplande toekomstige bestedingsoptiek.
5 Verschillende leden zijn vragende partij om bij de opmaak van de begroting 2017 ook een grondig debat te voeren over de opbouw, de bestemming en de relatieve onder- en bovenmarge van het Reservefonds. Een visie op lange termijn is aan de orde. De sprekers brachten de zorgwekkende financiële situatie van de Raad in 2014 in herinnering. Ze zijn tevreden dat er zich een trendbreuk aftekent en dat de Raad financieel orde op zaken stelde. Daardoor werden de rekeningen van de Raad van de VGC unaniem aangenomen. Ook de rekening van het Reservefonds van de Raad van de VGC werd unaniem aangenomen. - De bespreking is gesloten. Stemmingen De rekening van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor het dienstjaar 2015 wordt eenparig aangenomen met 15 stemmen. Hebben ja gestemd: Fouad Ahidar, René Coppens, Stefan Cornelis, Bruno De Lille, Paul Delva, Liesbet Dhaene, Hannelore Goeman, Brigitte Grouwels, Dominiek Lootens-Stael, Annemie Maes, Cieltje Van Achter, Johan Van den Driessche, Arnaud Verstraete, Khadija Zamouri, Carla Dejonghe
De rekening van het Reservefonds wordt eenparig aangenomen met 15 stemmen. Hebben ja gestemd: Fouad Ahidar, René Coppens, Stefan Cornelis, Bruno De Lille, Paul Delva, Liesbet Dhaene, Hannelore Goeman, Brigitte Grouwels, Dominiek Lootens-Stael, Annemie Maes, Cieltje Van Achter, Johan Van den Driessche, Arnaud Verstraete, Khadija Zamouri, Carla Dejonghe
BENOEMINGSPROCEDURE VOOR DE NIEUWE GRIFFIER De voorzitter: De heer Daniel Buyle, griffier van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, is met ingang van 1 maart 2016 met pensioen gegaan. De plenaire vergadering moet voor zijn opvolging zorgen conform artikel 70 van het Reglement van Orde, dat bepaalt dat de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie op voordracht van het Uitgebreid Bureau, buiten zijn leden een griffier benoemt. Deze krijgt de rang van bestuursdirecteur van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. De stemming over de benoeming van de kandidaat die door het Uitgebreid Bureau wordt voorgedragen, heeft plaats bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid, overeenkomstig de regels bepaald in artikel 10, 4 van het Reglement van Orde. Overeenkomstig de beslissing van het Bureau van 23 juni 2016, stel ik voor om in te stemmen met de benoemingsprocedure voor de griffier die aan de Raadsleden werd bezorgd. (Tekst werd op de banken rondgedeeld) Geen bezwaar? (Instemming)
6 Aangezien niemand daar bezwaar tegen heeft, zal de benoemingsprocedure worden toegevoegd als bijlage aan het Integraal Verslag (Nr.14 - blz.48). Ik stel voor om de oproep tot de kandidaten heden 1 juli 2016 te lanceren en de termijn voor de sluiting van het indienen van de kandidaturen vast te stellen op 15 september 2016. Geen bezwaar? (Instemming) - De vergadering, geschorst om 9.19 uur, wordt hervat om 9.36 uur.
SAMENGEVOEGDE INTERPELLATIES EN VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art.60 en 62) Kinderen die meedoen aan de ramadan De heer Jef Van Damme (sp.a): Het gegeven dat jonge kinderen, kinderen van de lagere school, meedoen aan de ramadan is verontrustend. Het Brusselse GO!, het gemeenschapsonderwijs in Brussel, communiceerde dit enkele weken geleden. Dat bericht werd uitvergroot in de media. Kinderen van jonger dan twaalf jaar zouden meedoen aan de ramadan. U zult merken dat de toon die ik aanhaal een beetje verschilt van die van mijn collega die straks aan het woord komt, want mijn belangrijkste vraag is eigenlijk een vraag naar meer informatie. Als ik goed geïnformeerd ben door mijn moslimvrienden, hoeven kinderen die de puberteit nog niet hebben bereikt, zeker niet mee te doen met de ramadan, en worden ze ook niet verondersteld dat te doen. Dat lijkt me ook heel logisch. Als dat wel gebeurt, is dat inderdaad problematisch en moet daartegen worden opgetreden. Er moet echter vooral met de ouders worden gepraat om hen ervan te overtuigen dat het geen goede zaak is, noch voor henzelf, noch voor de kinderen, noch voor de school. Ik zou natuurlijk wel graag weten over hoeveel kinderen het gaat. Gaat het om een grote groep of over slechts één of twee kinderen? Op de manier waarop het nu werd gecommuniceerd, leek het alsof het een gigantisch probleem was in onze Brusselse scholen. Voor mij is het iets nieuws. Ik heb nogal wat ervaring in het gemeentelijk onderwijs in Brussel, ook in scholen met een heel grote moslimbevolking, en ik heb nog nooit over dat probleem gehoord. Ik was heel erg verrast door die communicatie. Ik zou vooral graag van de collegevoorzitter vernemen of hij daar objectieve cijfers over heeft. Weet hij wat het probleem precies is? Hoe groot is het probleem? En vooral, hoe kunnen we het eventueel aanpakken? Als het probleem zich voordoet, moeten we het natuurlijk aanpakken, maar we moeten alles in zijn context zien en in het juiste perspectief plaatsen. Als het slechts over enkele kinderen gaat, dan is het misschien toch wel een beetje overroepen en moeten we daar geen heel groot probleem van maken. Als het probleem er is, moeten we het aanpakken want het kan niet voor sp.a, maar anderzijds willen we duidelijke, objectieve cijfers en vooral ook een objectieve aanpak van de VGC. De heer Dominiek Lootens-Stael: De Brusselse scholen van het Gemeenschapsonderwijs krijgen dit jaar “voor het eerst” te maken met jonge kinderen die zich streng religieus opstellen tijdens de ramadan, aldus de algemeen directeur van de scholengroep. Ik had
7 daarover ook een actualiteitsvraag met een andere invalshoek in de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie ingediend. Commissievoorzitter Charles Picqué had die eerst geweigerd. Hij zei dat dit allemaal niet nieuw is. Hij lachte daar zelfs een beetje mee, alsof het gaat om een algemeen bekend gegeven. Voor voorzitter Charles Picqué bestaat dat probleem blijkbaar al heel lang. De heer Van Damme had er ook nog nooit over gehoord. In het Nederlandstalig gemeenschapsonderwijs had men er tot dit jaar blijkbaar ook nog niet mee te maken gehad. Dit is voor hen blijkbaar nieuw. Concreet gaat het om lagere schoolkinderen die weigeren mee te gaan naar de zwemles omdat ze geen slok water willen binnenkrijgen of om leerlingen uit de eerste jaren van het secundair die weigeren deel te nemen aan de muziekklas omdat ze muziek en zingen als haram beschouwen. "Ze zijn bang dat de duivel in de klas zou verschijnen", lezen we in de krant De Standaard. Die verklaring gaf ook de directeur van het Go! Volgens de algemeen directeur van het Go!, op VRT in ‘De Ochtend’ van 10 juni 2016, gaat het om fundamentalistische prietpraat waar de jongeren aan blootgesteld en door geïndoctrineerd worden, niet zozeer via de ouders maar "via schimmige koranschooltjes, vzw's waarvan niemand weet wat er gepredikt wordt." Het fenomeen doet zich voornamelijk voor in Schaarbeek, Sint-Jans-Molenbeek en Anderlecht. Daarnaast stellen de scholen vast dat zeker bij kinderen van tien tot elf jaar die meedoen aan de ramadan nefast blijkt te zijn voor hun schoolresultaten tijdens de examenperiode. Daarover verscheen op 28 juni 2016 nog een stuk in La Capitale. De Franstalige scholen die met dat probleem werden geconfronteerd, gingen daarover de dialoog aan met de leerlingen zelf. Gaan de scholen in op de verzuchtingen van die leerlingen of moeten ze de lessen toch volgen? Op welke manier proberen de scholen daarover in dialoog te treden met de ouders van de kinderen? Gaan ze net zoals de Franstalige scholen daarover de dialoog aan met de leerlingen zelf? Intussen weten we deels om welke koranscholen het zou gaan: El Amal, Al Najah en Al Khariah. Op welke manier waarschuwt de school voor die personen en instellingen? Worden de dossiers doorgegeven aan de bevoegde instanties die instaan voor de strijd tegen de radicalisering? Op welke manier wordt het aanspreekpunt deradicalisering voor het onderwijs daarbij betrokken? De heer Bruno De Lille (Groen): Er is de afgelopen weken heel wat commotie geweest over deze kwestie. Dat is te begrijpen omdat het gaat over de gezondheid van kinderen. Alleen moeten we ervoor opletten dat we niet met een kanon op een mug schieten. De nodige terughoudendheid dringt zich op omdat we ons niet te moeien hebben met de religie van kinderen en hun ouders, noch met de manier waarop ze die religie beleven. Hoe men zijn religie beleeft is een persoonlijke zaak en het heeft geen zin dat buitenstaanders komen uitleggen hoe iets in de bijbel of in de koran of in de thora staat en zouden bepalen dat gelovigen religieuze teksten al dan niet verkeerd interpreteren. De heer Dominiek Lootens-Stael (Vlaams Belang): Het gaat hier wel over hoe ze zich gedragen op school. De heer Bruno De Lille (Groen): Ik ben nog niet klaar met mijn betoog en mijn vraag is gericht aan de collegevoorzitter.
8
Het wordt natuurlijk wel een probleem als dat schade toebrengt aan de gezondheid van de kinderen of als dat ervoor zorgt dat die kinderen niet meer kunnen functioneren op school. Dan is het logisch dat er een reactie komt, maar die moet proportioneel zijn. We kunnen ons heel veel vragen stellen over de mediatisering van die kwestie. Het lijkt me betwistbaar of dat een gepaste reactie was. Als schooldirecties een probleem vaststellen, moeten ze dat direct met die kinderen en hun ouders bespreken, op een manier die aangepast is aan de situatie. Is het een groot probleem, dan moeten ze dat misschien met verschillende ouders samen doen. Gaat het maar over één kind of één familie, dan moet dat in detail met die familie worden bekeken. Er is ook een verschil naargelang de leeftijd van de kinderen. Er is een aanpak op maat nodig. Preventie en bewustmaking zijn de instrumenten die daarbij eerst moeten aangewend worden, net zoals bij de meeste problemen die zich op school voordoen. Scholen zijn een spiegel van onze maatschappij en ze worden geregeld geconfronteerd met alles wat zich in die maatschappij afspeelt. Stellen die directies vast dat die ouders weigeren te reageren, terwijl het duidelijk is dat het kind schade ondervindt of eronder lijdt, dan kunnen of moeten de sociale dienst of de kinderbescherming ingeschakeld worden. Dat lijkt mij de normale manier van handelen voor problemen op school. Als het GO!, of een andere koepel, denkt dat het probleem niet opgemerkt wordt en dat de eigen directies dat blijkbaar niet zien, terwijl het wel een groot probleem is, moeten ze niet rechtstreeks naar de krant lopen, maar moeten ze rechtstreeks met hun directies of met hun onderwijzend personeel communiceren. Als je zo’n discussie in de krant brengt, dan krijg je een verharding van de posities. Dat maakt het zoeken naar een redelijke oplossing zeer moeilijk of zelfs onmogelijk. Wat je zegt te willen bereiken, maak je in de feiten eigenlijk onmogelijk. Ik begrijp die demarche van het betrokken net dan ook helemaal niet. Hoe schat u dat probleem in? Hoe vaak komt het voor? Wat was de reactie van de betrokken scholen tegenover de kinderen en de ouders? Waarom denkt u dat het GO! die zaak heeft gemediatiseerd? Wat dacht het daarmee te bereiken? Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik sluit mij aan bij wat de heer De Lille zopas zei. Scholen zijn inderdaad een spiegel van de maatschappij. Toen ik klein was, was ik het enige kind van allochtone islamitische origine, of we waren hoogstens met twee. Ik durfde toen niet te praten over de ramadan en over waar ik mee bezig was omdat ik een minderheid vormde. Vandaag zijn er veel meer leerlingen van allochtone islamitische origine en durven kinderen meer. Ze voelen zich eindelijk goed en kunnen praten over wat ze doen en meemaken. Dat strookt blijkbaar niet met hoe wij onze maatschappij zien of we zijn er nog niet klaar voor. Kinderen vertonen imitatiegedrag, ze willen hun omgeving nadoen. Dat onderschrijft ook de bekende sociale psycholoog Bandura. Nu gebeurt dat ook. Mijn eigen kinderen van 9 en 11 jaar willen ook aan de ramadan meedoen. Ze mogen dat niet van mij. Op school zullen ze misschien vertellen dat ze daar wel aan meedoen omdat ze bij de club willen horen. Feitelijk begint het gros van de kinderen pas mee te doen met de ramadan vanaf de puberteit, vanaf ongeveer 13 jaar, wanneer ze daar fysiek klaar voor zijn. Het gaat om een keuze. Elk kind beslist in samenspraak met de ouders of het vanaf de puberteit al dan niet zal meedoen. Ik vind het zeer jammer dat dit onderwerp onmiddellijk onder de noemer radicalisering wordt geplaatst. Ik kan u nog tientallen voorbeelden of meer geven uit mijn persoonlijke omgeving,
9 die vandaag tekens zijn van radicalisering. In mijn persoonlijke privésituatie maak ik op een aantal punten ook deel uit van een radicale familie. Ik zal u de details besparen, want dat is een ander debat. Iedereen is vandaag, in zekere zin, radicaal omdat er eindelijk kan gesproken worden over de zaken die ons ter harte gaan. We moeten daar dankbaar voor zijn. Nu wordt er gekozen om daarover eerst te communiceren via de kranten. Zeker als het gaat over onderwijs, het fundament van onze maatschappij, dat - voor mij in elke geval - het allerbelangrijkste is, moet een onderwijsnet op een pedagogische verantwoorde wijze eerst kijken wat men het best doet. Ze moeten nagaan wat er gebeurt in hun scholen, wat precies het probleem is en welk stappenplan ze zullen volgen. Wat heeft het betrokken net ondernomen om na te gaan of er effectief sprake is van radicalisering? Ouderbetrokkenheid is een van de vier pijlers waar scholen serieus mee bezig moeten zijn. Ik wil het gebeurde niet minimaliseren. Als dat zich bij één of twee families voordoet, moet het aangepakt worden op een pedagogisch verantwoorde manier. Is dat zo gebeurd? De heer Dominiek Lootens-Stael (Vlaams Belang): Hebt u die berichten gelezen? Het gaat blijkbaar niet van de families uit. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Wat nu gebeurt, is het criminaliseren van een culturele praktijk. Heeft het betrokken net gecommuniceerd met de scholen en werd nagegaan wat het resultaat daarvan is? Is het pas naar de krant gestapt omdat het vond dat het zo niet verder kon? Ik vind het wel positief dat de Moslimexecutieve, die sommigen als de vertegenwoordiger van de islamitische gemeenschap beschouwen, gezegd heeft dat kinderen tijdens de examens moeten vrijgesteld zijn van de ramadan. Het is de eerste keer dat die dat doet. Het is een serieuze opening dat ze daarvoor alternatieven naar voren schuiven, zoals het geven van een gift aan een goed doel voor elke dag dat er niet gevast werd. Dergelijke positieve punten worden volgens mij veel te weinig belicht. De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Volgens de verklaringen van algemeen directeur van de scholengroep van het GO!, de heer Jacky Goris, zouden almaar meer jonge Brusselse kinderen meedoen aan de ramadan. Dat houdt onder meer in dat ze zich streng religieus opstellen en bijvoorbeeld weigeren naar de zwemles te gaan omdat ze geen slok water binnen willen krijgen. Of ze weigeren deel te nemen aan de muziekles. Het fenomeen zou zich voornamelijk in Schaarbeek, Sint-Jans-Molenbeek en Anderlecht voordoen. Zelfs de islaminspecteurs stellen zich vragen bij de boodschap die in sommige koranscholen verspreid wordt en roepen op tot een doorlichting. Het kan niet de bedoeling zijn dat religieuze ideeën de normale deelname van een kind aan de school in de weg staan. We moeten dus aandacht besteden aan die signalen en het zou goed zijn dat het fenomeen in kaart wordt gebracht. Meten is weten. We mogen de problemen niet opblazen, maar we mogen ze ook niet minimaliseren. We weten goed wat voorbeeldfuncties op die leeftijd kunnen teweegbrengen. Heeft het College zicht op dat fenomeen? Zijn dat uitzonderingen of gaat het om redelijk wat kinderen in redelijk wat scholen? Hoe komen die kinderen daarbij? Ligt het aan de ouders of aan de koranscholen? Werd dat eerder al gesignaleerd door of aan de scholen of aan de
10 autoriteiten? Hoe is de reactie van die scholen? Hoe gaan ze daarmee om? Gaan ze daarin mee, doen ze alsof het niet bestaat of weten ze niet wat ze moeten doen? Treden ze in dialoog met de ouders? Is het aanspreekpunt ‘deradicalisering’ voor het onderwijs, dat daarmee wel wat ervaring zal hebben, daarbij betrokken? We moeten kiezen voor een individuele aanpak en zoeken naar individuele oplossingen, maar dat mag ons niet tegenhouden om het fenomeen in kaart te brengen, zodat wie het probleem onder controle moet krijgen beter zicht heeft op het probleem en de mogelijke ondersteuning. De heer Paul Delva (CD&V): Dit is een belangrijk signaal, ook vanwege de functie van de boodschapper. Jacky Goris is geen academicus aan de zijlijn, hij is geen individuele ouder die een bezorgdheid uit. Als algemeen directeur van de Brusselse scholengroep van het GO! is hij bij uitstek iemand die weet wat er in de scholen leeft. Ik ben het erover eens dat we het probleem niet moeten opblazen, maar laten we het ook zeker niet onder de mat vegen. We moeten gewoon nagaan wat de situatie vandaag effectief is. Het is ook belangrijk omwille van een ander element, waar een aantal collega’s al op gewezen hebben. Het is niet gemakkelijk te weten wat er leeft en onderwezen wordt in de koranscholen en in moskeeën, maar in de scholen kunnen we dat wel objectief nagaan. We hebben daar hefbomen voor. Scholen zijn objectieve hefbomen waarmee we een beleid kunnen uitstippelen. Als we zien dat bepaalde dingen gebeuren in scholen, kunnen we daarop vat hebben. De keuze om deel te nemen aan de ramadan of aan andere evenementen behoort tot de privésfeer. Doch als de leerprestaties afnemen en het functioneren in de klas verslechtert, is het wel nodig om deze problematiek aan te kaarten. Ik verwijs naar de uitspraak van Vlaams minister Hilde Crevits in dit verband. Het kan niet dat religieuze argumenten ervoor zouden zorgen dat een kind geen onderwijs kan volgen of slechter functioneert op de schoolbanken. In Antwerpen heeft de onderwijsschepen naar de ouders van kinderen in een aantal gemeentelijke basisscholen een brief gestuurd met de vraag of de kinderen al dan niet deelnemen aan de ramadan. Er wordt expliciet aan de ouders gevraagd om de kinderen voldoende eten en drinken mee te geven zodat zij op school normaal kunnen functioneren. Dat is voor mij het enige relevante aspect in deze aangelegenheid: kinderen moeten normaal kunnen functioneren op school en hun schoolprestaties mogen niet lijden onder een eventuele deelname aan de ramadan. De directeur van het Brusselse GO! verklaarde dat hij fenomenen waarneemt waarvan hij denkt dat de schoolprestaties eronder kunnen lijden. Als hij omwille van deze reden de kat de bel heeft aangebonden, dan ben ik het met hem eens. De heer Fouad Ahidar (sp.a.): De Moslimexecutieve is een erkende instelling die de moslims moet vertegenwoordigen, of men dat nu wil of niet. Het is niet de Moslimexecutieve, maar de Ligue des Imams die gezegd heeft dat het een fatwa is om niet te vasten. De boodschappen van deze instelling zijn belangrijk voor de moslimgemeenschap. Er werd ook gesteld dat leerlingen niet moeten vasten als ze dat niet kunnen. Er is dan ook geen verplichting voor kinderen om mee te doen aan de ramadan en, in tegenstelling tot wat de heer Lootens-Stael beweert, heeft de Moslimexecutieve nooit gezegd dat ze moeten meedoen. Ik ben zelf moslim, ik bid vijf keer per dag en ik ga regelmatig naar de moskee. Ik denk dan
11 ook te mogen zeggen dat ik wellicht meer contact met de betrokken gemeenschap heb dan de andere leden van de Raad. Natuurlijk moeten we bepaalde tendensen en bepaalde problemen durven benoemen. Sommige families interpreteren de koran op een eerder onrustwekkende manier en daarover moet er gediscussieerd kunnen worden. Ik ben zelf niet bang om, in het belang van het kind, de problemen binnen een bepaalde groep te benoemen. De vrije godsdienstbeleving is een zaak van het individu, of men nu joods, katholiek of moslim is. Maar op de dag dat een schoolgaand kind van een jaar of 9 op school niet meer kan volgen omdat het niet goed gegeten heeft en dus bijna flauwvalt, hebben we een probleem. Of het nu over 5 of over 20 of over 100 kinderen gaat, we zijn hier om de problemen aan te pakken. Deze kinderen moeten de eindtermen ook kunnen bereiken en dezelfde kansen krijgen als de anderen. Dat moet onze boodschap zijn. Ik vind het wel spijtig dat deze zaak zo overroepen werd. De moslims proberen hun godsdienst in alle rust en vrede te beleven, met veel respect voor de anderen in de samenleving, maar de media richten zich graag op bepaalde randgevallen. We moeten ons hoofd niet in het zand steken, maar het is nu vooral belangrijk om te zien hoe we dit gaan aanpakken. Sommige mensen hebben geen respect en verlaten om 1 uur ’s nachts de moskee en storen dan de buren. Dat is een probleem en het toont een gebrek aan respect. Het respect voor de anderen is zeer belangrijk in de islam, maar er zijn blijkbaar bepaalde mensen die dit niet op deze manier begrijpen. Soms is het ook nodig om bepaalde gemeenschappen eens in een positief daglicht te stellen en niet enkel de problemen te vermelden. Ik durf al haast niet meer over de problemen te praten, want dat is echt het enige wat de media nog interesseert. Goed nieuws is voor hen blijkbaar geen nieuws. Het overroepen van kleine problemen zoals dit, schaadt onze gemeenschap. Het is heel belangrijk om problemen inzake integrisme te benoemen, want de moslimgemeenschap is zelf het eerste slachtoffer van deze problematiek. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ik heb de Scholengroep Brussel gecontacteerd om meer duiding te krijgen bij deze situatie. Tijdens de eerste dagen van de ramadan werd de algemeen directeur van Scholengroep Brussel van het GO!, de heer Jacky Goris, op de hoogte gebracht van enkele opmerkelijke zaken met betrekking tot de veel striktere en meer radicale invulling van de ramadan tegenover de jaren voorheen. Het ging daarbij initieel over enkele voorvallen in 2 basisscholen en 1 atheneum in de gemeenten Anderlecht, Sint-Jans-Molenbeek en Schaarbeek. Een basisschool berichtte dat er een kind in het 2de leerjaar was flauwgevallen, wat zijn verklaring vond in het strenge vasten. Een tweede voorval betrof een leerling uit het 6de leerjaar die verklaarde dat zijn vader imam was – hetgeen gefantaseerd bleek te zijn – en die bij andere kinderen opdringerig ging pleiten voor het respecteren van en het actief deelnemen aan de ramadan. Een ander voorval ging over 7 leerlingen van het 1ste jaar in een atheneum, die weigerden aan de muziekles deel te nemen omdat dat verboden zou zijn. Er waren ook
12 leerlingen die niet wilden gaan zwemmen uit schrik een slok water in de mond en de maag te krijgen. Voor alle duidelijkheid: Het ging dus niet over een veelheid aan voorvallen, maar vooral over een evolutie die de algemeen directeur ernstige zorgen baarde. Hij reageerde omwille van de radicalisering in de strenge - en zelfs overdreven en niet-correcte - toepassing van de vastenprincipes en de steeds jongere leeftijd van de betrokkenen. De heer Goris wilde liever niet wachten om aan de alarmbel te trekken, omdat dergelijke trend beter meteen in de kiem wordt gesmoord opdat het fenomeen zich niet verder zou uitbreiden. Eén enkel kind dat op deze manier gevaar loopt, is op zich al voldoende om in actie te komen. Dat is zijn en ook mijn overtuiging. De Scholengroep Brussel meldt dat aan dit soort voorvallen meteen gevolg wordt gegeven. Ouders worden ter verantwoording geroepen en om tekst en uitleg gevraagd. In het geval van de atheneumstudenten werd er een bemiddelaar ingeschakeld. In geen geval wordt aan deze excessen toegegeven of worden de lessen aangepast. De studenten blijven verplicht om deel te nemen aan de muzieklessen, zo niet is puntenverlies het gevolg. Het programma dient te worden gevolgd en hiervan wordt niet afgeweken. De contacten met de inspecteurs islamlessen zijn steeds goed verlopen en, na de verplichte infosessies over de islam die de Scholengroep voor zijn 2.700-koppig personeel organiseerde, zijn deze contacten zelfs nog intensiever geworden. Via de Moslimexecutieve werd ook een beroep gedaan op rechtsgeleerden om bepaalde absurde interpretaties inzake de vasten te ontkrachten. Deze richtlijnen werden aan de directies en leerkrachten bezorgd om hen in staat te stellen op een respectvolle, doch vastberaden en gefundeerde wijze leerlingen van antwoord te kunnen dienen. Vandaag stelt de Scholengroep met tevredenheid vast dat zowel de inspectie van het islamonderricht als de Moslimexecutieve gereageerd hebben op haar noodkreet. Uit gesprekken met de betrokken ouders bleek dat zij de radicale houding van hun kinderen niet goedkeuren. De algemeen directeur van de Scholengroep verontrust zich ook zeer over de rol van het internet en van schimmige vzw’s die lessen Arabisch aanbieden, maar vaak ook dubieuze koranschooltjes verhullen. Het feit dat de ouders op deze manier de controle over hun kinderen verliezen, is niet zonder gevaar. In het verleden is al gebleken dat ronselaars net op deze subtiele wijze kinderen proberen los te weken van de ouderlijke invloedsfeer, met de bedoeling om te radicaliseren en te rekruteren. De Moslimexecutieve geeft aan geen invloed te hebben of controle te kunnen uitoefenen op deze dubieuze vzw’s. Het was nooit de bedoeling om deze voorvallen uit te vergroten, maar wel om de alarmbel te luiden. Jonge kinderen die de ramadan volgen, is op zich een nieuw noch een typisch Brussels fenomeen. Vaak ging en gaat het ook om jonge kinderen die willen aansluiten bij het sociale gebeuren, los van extreme achtergronden. Laat er vooral geen onduidelijkheid over bestaan: de Brusselse scholen zijn al lang met deze problematiek bezig. Heel wat directies en schoolbesturen krijgen steun vanwege de inspectie islamitische godsdienst. Zij trekken mee aan de kar om ouders en hun kinderen duidelijk te maken dat dit niet kan. Het is belangrijk dat mensen die zelf deze levensbeschouwing aanhangen, naar de scholen kunnen trekken om leerlingen met hun houding te confronteren. De ramadan mag nooit een impact hebben op de schoolcarrière van de kinderen.
13 Daarnaast is een participatief schoolklimaat, waarbij ouders en leerlingen betrokken worden, niet onbelangrijk. Zaken moeten bespreekbaar zijn en in dialoog treden is uitermate belangrijk. Ook preventieve acties zijn aangewezen, waarbij scholen zeggen wat kan en wat niet kan. Dit moet natuurlijk op een constructieve wijze gebeuren, waarbij het belang van de leerlingen voorop staat, namelijk kinderen optimaal laten deelnemen aan de lessen zodat ze alle kansen hebben op een succesvolle schoolloopbaan en een succesvolle toekomst. De heer Jef Van Damme (sp.a): Ik sta versteld, ik val hier bijna van mijn stoel. Men zou haast de indruk hebben gekregen dat het over honderden kinderen gaat. In praktijk gaat het over 2 basisscholen waar er telkens 1 kind een probleem vormt en daar is dan nog een ‘stoeferke’ bij. En toch gaat de algemeen directeur van het Brusselse GO! in de pers verkondigen “dat er een groot probleem is met radicaliserende jongeren in Brussel!”. Ik kijk echt uit naar de dag waarop de algemeen directeur eens met evenveel poeha echte problemen in onze stad zal aankaarten, zoals de stijgende kinderarmoede, de stijging in het zitten blijven, de taalachterstand bij vele jongeren of het feit dat de Vlaamse Regering zwaar bespaart op werkingsmiddelen in onze scholen. Daarover wil ik de algemeen directeur horen! De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Wel ja, minimaliseer het maar weer! De heer Jef Van Damme (sp.a): Ik minimaliseer niets. Die 2 kinderen vormen natuurlijk een probleem, maar toch geen probleem dat de voorpagina’s van nationale kranten moet halen. Er zijn veel belangrijkere problemen. Ik vind dit een mediastunt van één persoon, die ik ten volste afkeur. (Rumoer) De heer Dominiek Lootens-Stael (Vlaams Belang): Ik stel met tevredenheid vast dat de collegevoorzitter de zaken blijkbaar wel ernstig neemt, in tegenstelling tot sommige raadsleden hier die het nuttig vinden om te schieten op de boodschapper en die vinden dat het wel voorbij zal gaan indien we erover zwijgen. De heer Jef Van Damme (sp.a): Dat heb ik toch niet gezegd! De heer Dominiek Lootens-Stael (Vlaams Belang): Die raadsleden zeggen dan dat het maar over een paar gevallen gaat, maar ik hoor wel dat het toch over 3 gemeenten en meerdere scholen gaat. Er doet zich bijgevolg een tendens voor die vroeger in de Vlaamse scholen niet bestond. Door de voorzitter van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement – toch iemand van de politieke familie van de heer Jef Van Damme - wordt dit echter afgedaan als “oud nieuws”. De heer Jef Van Damme (sp.a): Ik ben niet verantwoordelijk voor die uitspraak. De heer Dominiek Lootens-Stael (Vlaams Belang): Dit fenomeen, dat al langer bestaat, begint nu ook ingang te vinden in de Vlaamse scholen. Ik vind het dan ook nuttig dat men onmiddellijk alarm slaat. Liever zo’n reactie dan alles op zijn beloop te laten, wachten tot er ergens een bom ontploft en nadien verklaren “dat men het niet heeft zien aankomen”. (Hilariteit) Ook de bommenleggers van 22 maart 2016 zijn trouwens naar Vlaamse scholen gegaan. Sommigen beseften dat er iets aan de hand was, maar hebben ervoor gekozen om te zwijgen.
14 De heer Fouad Ahidar (sp.a): We zijn allen slachtoffers van deze situatie. Men moet wel een beetje respect aan de dag leggen en stoppen met een link te leggen tussen de ramadan en het doen ontploffen van bommen. We praten hier over een probleem met de ramadan, niet over bommen. De heer Dominiek Lootens-Stael (Vlaams Belang): Ik heb de collegevoorzitter wel horen zeggen dat ronselaars gebruik maken van schimmige vzw’s, waarnaar ook de directeur van het GO! verwees. In een aantal gevallen komt het opruien blijkbaar vanuit die vzw’s. Ik heb hem ook horen spreken over radicalisering. In tegenstelling tot mevrouw Zamouri heeft haar partijgenoot blijkbaar wel inzicht in het functioneren van dat soort zaken. Ikzelf ben een van de weinigen die dat hier op deze banken expliciet durft te zeggen. Het klopt misschien dat het GO! en de Moslimexecutieve geen grip hebben op al die schimmige vzw’s, maar dan is het wellicht een taak voor de Staatsveiligheid om hen door te lichten. Het is ook de taak van de diverse overheden om na te gaan welke initiatieven nog mogen worden gesubsidieerd. Ik hoop dat de collegevoorzitter de zaak met de nodige ernst blijft opvolgen, in plaats van ze, zoals anderen, te minimaliseren of onder de mat te vegen. De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Ik stel vast dat het fenomeen door de collegevoorzitter niet onder de mat wordt geschoven. Er wordt klare taal gesproken. Het is trouwens positief dat dit debat kan plaatsvinden. We moeten proberen de emotie weg te houden, maar het gaat natuurlijk over de toekomst van de kinderen en de kwaliteit van ons onderwijs. Het is altijd goed dat we de fenomenen kunnen beschrijven en benoemen. De twee zaken die ik hiervan onthoud, hebben we niet onder controle op ons niveau. Ten eerste is er het probleem met het internet. Ik weet dat hierrond recent nog acties werden genomen. Alles start natuurlijk met het identificeren van de sites die aanleiding kunnen geven tot de fenomenen die hier vandaag worden besproken. Ten tweede zijn er de vzw’s die ook goed in kaart moeten worden gebracht. Er is ter zake een belangrijke taak weggelegd die niet noodzakelijk op dit niveau kan worden aangepakt. Onderwijsinstellingen kunnen wel zicht krijgen op het bestaan van dergelijke schooltjes en vzw’s indien ze signalen krijgen dat er zaken gebeuren die gevaarlijk zijn. Ik hoop dat het fenomeen nauwlettend in het oog zal worden gehouden. De heer Bruno De Lille (Groen): De collega’s hebben het probleem benoemd en aangegeven dat zaken die fout lopen, aangepakt moeten worden. Er zijn vragen gesteld over de manier waarop het GO! dit heeft aangepakt en dat is niet meer dan terecht. Indien een probleem moet worden aangepakt, moet men kijken naar de meest efficiënte methode. In dit geval kunnen we ons toch afvragen of de gebruikte methode wel de meest efficiënte was om tot kalmte aan te manen en een oplossing te zoeken. Ik wil vooral oproepen om erop te letten het beleven van de ramadan niet te koppelen aan radicalisering. De ramadan is niet alleen een religieus, maar ook een cultureel feest. Veel mensen beleven het op die manier. Ik ken meerdere niet-praktiserende moslims die toch aan de ramadan meedoen, omdat zij het een belangrijk sociaal-cultureel gegeven vinden. Ik kan dit vergelijken met niet-praktiserende katholieken die toch nog Kerstmis vieren. We moeten
15 er op letten geen amalgaan te maken van zij die meedoen aan de ramadan en zij die radicaliseren. We moeten bovendien weten waarover we spreken. Het gaat over kinderen en jongeren, die soms hun eigen interpretatie aan zaken geven. Soms doet men zaken om het eigen imago op school te versterken. Wanneer het gaat over het zwemmen of het niet meedoen aan bepaalde lessen, dan is ‘stoerdoenerij’ even belangrijk als het puur religieuze aspect. Ik ben blij dat we nu een aantal zaken meer in perspectief kunnen stellen. Ik stel voor het hoofd koel te houden, de problemen niet groter te maken dan ze zijn en ze aan te pakken waar dat nodig is. Voor de rest laten we de kranten hier best buiten. De heer Fouad Ahidar (sp.a): De heer Lootens-Stael vermeldde de Staatsveiligheid. De twee koranscholen die zogezegd problematisch waren - de Grote Moskee en een schooltje in Sint-Jans-Molenbeek - blijken volgens diezelfde Staatsveiligheid niet aan te sporen tot radicalisering. Ook federaal minister Jan Jambon zei vorige week nog dat er geen probleem is. Wie kunnen we best geloven, de kranten enerzijds of de Staatsveiligheid en de minister van Binnenlandse Zaken anderzijds? De heer Paul Delva (CD&V): In een aantal gevallen is het blijkbaar zo dat het functioneren op school wordt belemmerd door externe factoren, zoals een heel strenge beleving van de ramadan. Dat is natuurlijk een relevante vaststelling. Het moet niet worden opgeklopt, maar we moeten het onderkennen en ermee omgaan. De discussie neemt andere proporties aan, maar we hebben het geluk dat in een onderwijsomgeving de zaken objectief vast te stellen zijn. Daarvan moeten we gebruik maken in deze discussie. Hoewel het blijkbaar niet over veel gemelde gevallen gaat, vind ik dat het relevant is dat we erover spreken en ertegen optreden. Het kan niet zijn dat kinderen om een aantal privéredenen, religieus of niet, minder goed beginnen functioneren op school of bepaalde lessen niet willen volgen. Dat kunnen we nooit aanvaarden. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Het zijn zware tijden voor iedereen, waarin we soms vergeten hoofdzaak van bijzaak te scheiden. Ik wil echter niets minimaliseren. Als er problemen zijn, zoals veel collega’s aangeven, dan moeten die worden aangepakt. Ik denk dat we meer dan ooit gefocust moeten blijven. Iedereen moet vanuit zijn core business, zijn professioneel werk, toekijken en het geheel van de maatschappij in acht nemen. Dit wil zeggen dat, indien men bezig is met onderwijs, het duidelijk moet zijn waaraan moet worden gewerkt. In de commissie voor Onderwijs en Vorming hebben we vaak gediscussieerd over deze problematiek. Ik heb niets gehoord over het Onderwijscentrum Brussel (OCB) dat pakketten klaar heeft om leerkrachten en scholen te begeleiden bij de communicatie tussen ouders en leerlingen. Dergelijke positieve zaken, waarin de Vlaamse Gemeenschap trouwens geld steekt, moeten we kenbaar maken en moeten vaker het nieuws kunnen halen. Daarmee wil ik dit onderwerp niet afdoen als een futiliteit, want elk kind dat radicaliseert is er een te veel. We moeten ervoor zorgen dat iedereen mee is, zonder een hele groep opnieuw te stigmatiseren. Als samenleving moeten we steevast vooruit willen gaan. -
Het incident is gesloten.
16 Het tekort aan leerkrachten in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel De heer Bruno De Lille (Groen): We hebben het hier al uitvoerig gehad over het capaciteitstekort in het Brussels basis- en secundair onderwijs. Een ander aspect van dit probleem is tot nog toe minder aan bod gekomen, namelijk het aantal leerkrachten dat nodig is om al die extra leerlingen les te geven. Brussels Studies heeft hier fact sheet aan gewijd. Wat zijn de vaststellingen? Een toenemende, vooral jonge bevolking vraagt schoolinfrastructuur en begeleidend personeel. Brussels Studies heeft een evaluatie gemaakt van de behoefte aan leerkrachten op basis van het verwachte aantal leerlingen voor de periode 20192020. Zij schatten dat het aantal leerlingen met ongeveer 24.000 zal stijgen voor de periode 2013-2014 tot 2019-2020. Dit betekent 20.000 leerlingen voor het Franstalig onderwijs en 4.000 leerlingen voor het Nederlandstalig onderwijs, indien we ervan uitgaan dat de verhoudingen ongeveer gelijk blijven. Aangezien er scholen te kort zijn, zit er niet veel anders op dan die verhoudingen aan te houden. Hun prognose voor het tekort aan leerkrachten ligt tussen de 436 en 2.164 fulltime equivalenten. In concreto zou het voor het Brussels Nederlandstalig onderwijs gaan over een te verwachten tekort van 155 tot 342 leerkrachten; 155 is een minimum en dat betekent dat heel wat klassen het zonder onderwijzend personeel moeten stellen. Dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn. Een realistischer cijfer is ongeveer 250 fulltime equivalenten aan leerkrachten. Wat zijn volgens Brussels Studies mogelijke beleidsmaatregelen om aan dit aantal te komen? Aan de ene kant zeggen ze dat we ervoor moeten zorgen dat er minder onderwijzend personeel nodig is door onder meer minder leerlingen naar technisch, beroeps en buitengewoon onderwijs te oriënteren. Dit wordt gesteld vanuit het idee dat er meer leerkrachten per leerling nodig zijn in die onderwijsvormen. Dat is natuurlijk een bijzonder vreemde redenering. Ik dacht net dat we jongeren correct willen oriënteren om zo het watervalsysteem en vooral de mislukkingen tegen te gaan. Deze piste moeten we dan ook niet volgen. Bovendien worden door het M-decreet nu al minder jongeren naar het buitengewoon onderwijs georiënteerd, maar de ondersteuning is niet altijd gevolgd. Mevrouw Elisabeth Meuleman heeft in het Vlaams Parlement daarover recent een aantal vragen gesteld. Daaruit bleek dat er wel leerlingen zijn overgestapt, maar dat de ondersteuning voor die jongeren geenszins is gevolgd. Met andere woorden: deze jongeren met speciale noden worden vandaag minder ondersteund dan vroeger. Dergelijke pistes zijn voor ons zeker geen valabel alternatief. Een ander voorstel, waarin we ons wel kunnen vinden, is het verbeteren van de werkomstandigheden, waardoor er minder afwezige leerkrachten zijn. De druk op leerkrachten is nu heel groot. Dat zorgt ervoor dat er vaker leerkrachten uitvallen voor een korte of iets langere periode. Als we dat probleem oplossen, hebben we al een deel van het tekort aangepakt. Het verhogen van de aantrekkelijkheid van het beroep is eveneens belangrijk als we willen dat meer mensen leerkracht willen worden. In het bijzonder in Brussel zouden we acties kunnen opzetten om Brusselaars ertoe aan te zetten om leraar te worden. We appreciëren natuurlijk enorm het engagement en de inzet van al die leerkrachten die van ver buiten Brussel naar ons komen om hier les te geven, maar het zou toch logischer - en soms ook gemakkelijker – zijn
17 indien we leerkrachten zouden hebben van dicht bij de deur, zodat onze Brusselse kinderen af en toe ook eens Brusselse gezichten voor de klas zouden zien. Dan is er ook nog de actie om de positieve elementen van het Brusselse onderwijs in de verf te zetten, zodat meer leerkrachten kiezen voor Brussel. Ik herhaal: we zijn blij met elke leerkracht die naar hier komt, maar het is vaak een probleem om mensen te overtuigen om in Brusselse scholen les te komen geven. Wat is de reactie van de collegevoorzitter op deze studie? Gaat hij akkoord met het cijfer van 250 fulltime equivalenten aan leerkrachten die zouden nodig zijn om te voorzien in kwalitatief onderwijs voor de periode 2019 en daarna? Hoe beoordeelt hij de voorstellen van Brussels Studies om dit probleem aan te pakken? Als antwoord op een interpellatie van de heer Paul Delva heeft de collegevoorzitter in december 2014 een overzicht gegeven van de verschillende acties om het Brusselse onderwijs aantrekkelijk te maken, in uitvoering van het bestuursakkoord. Hij zei toen dat er voor 2015 een nieuw actieplan zou worden uitgewerkt. Wat waren deze acties in 2015? Wat is het resultaat ervan en wat is de evaluatie? Komen er nieuwe acties in 2016? Wat onderneemt de collegevoorzitter om Brusselaars ertoe aan te zetten om les te geven in onze scholen? Om dit probleem grondig aan te pakken is samenwerking met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Vlaamse Gemeenschap noodzakelijk. Welke acties werden of worden hiervoor ondernomen? De heer Paul Delva (CD&V): De heer Bruno De Lille heeft de cijfers van Brussels Studies al gegeven over het minimum- en maximumaantal leerkrachten dat we nodig hebben tegen 2019-2020: tussen 155 en 342. Het is moge duidelijk zijn dat we het lerarenaantal in Brussel ook in de Vlaamse scholen in Brussel - op korte termijn zullen moeten verhogen. We weten dat de VGC al tal van initiatieven aanbiedt ter promotie van het lerarenberoep. De collegevoorzitter is hiermee in het kader van zijn bevoegdheid Studentenzaken actief bezig. Als we echter kijken naar de cijfers inzake de nood aan flink wat meer leerkrachten, dan rijst de vraag of de inspanningen die vandaag gebeuren, wel voldoende zijn. Het onderzoek biedt enkele conclusies en denkpistes aan. Een van de belangrijkste is wellicht het opwaarderen van de aantrekkelijkheid van het leerkrachtenberoep in Brussel. Op vlak van mobiliteit, woningprijzen en andere omkaderende factoren kan er geageerd worden. En dan kijken we natuurlijk naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Voor alle duidelijkheid: Wij blijven absoluut een grote voorstander om de onderwijsbevoegdheid volledig en exclusief bij de Gemeenschappen te houden, maar we kunnen er niet omheen dat een aantal factoren die belangrijk zijn voor mensen om les te komen geven en zich desgevallend in Brussel te komen vestigen, zeer afhankelijk zijn van een aantal gewestelijke hefbomen. Een ander voorstel uit het onderzoek is het aanpakken van de snelle uitval van leerkrachten. We weten dat de VGC niet bevoegd is om al deze adviezen te kunnen behandelen. Toch kunnen we onze schouders zetten onder een aantal initiatieven, zoals mentorschap of coteaching, waarrond een aantal scholen vandaag in Brussel al werkt. Misschien moeten we ook andere scholen die richting uitsturen.
18
De heer De Lille verwees naar het actieplan dat er zou komen om leerkrachten voor Brussel aan te trekken en daar te behouden. Wat is daaruit voortgekomen? Wat waren de voornaamste punten van dat actieplan? Zullen de acties in het kader van de campagne ‘Lesgeven in Brussel’ afdoende blijven? Plant de collegevoorzitter de komende jaren nieuwe initiatieven? Op welke manier wordt de campagne ‘Lesgeven in Brussel’ geëvalueerd? Hoe analyseert men het bereik van de campagne, het halen van de beoogde doelstellingen, enzovoort? Zal de VGC initiatieven nemen om samen te werken met de Brusselse Regering rond omkaderingsmaatregelen teneinde de aantrekkelijkheid van het Brussels onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren? De VGC zet niet alleen in op 18+-studenten die een studierichting moeten kiezen, maar ook op de laatste graad van het secundair onderwijs. Men kan deze leerlingen dan al warm maken om een job te kiezen in het onderwijs en om daartoe een opleiding te volgen. Daarvoor was er in 2014 het project ‘Ketjes met talent’. Ik had begrepen dat het de bedoeling was om die leerlingen in contact te brengen met het basisonderwijs, om daar hun talenten te kunnen tonen. Hoe moest dit concreet in zijn werk gaan? Het klopt dat het leerkrachtentekort iets is waarover er minder wordt gepraat omdat het soms wat minder acuut is. Hoewel, ooit is het in Brussel wel acuut geweest. Ik ben er vast van overtuigd dat het probleem opnieuw op ons afkomt. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Zoals beide voorgaande sprekers al vermeldden, wordt er voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel een tekort verwacht van 155 leerkrachten tegen 2019-2020. Dat is inderdaad zorgwekkend. Het onderzoek biedt pistes aan. Voor mij is het essentieel dat we de leraren die we hebben in Brussel, ook in Brussel kunnen houden. Het lerarenverloop is immers heel hoog: 40% van de leerkrachten verlaat Brussel binnen de 5 jaar. Met als gevolg dat leraren die waardevolle ervaring in Brussel hebben opgebouwd, verloren gaan voor Brussel. Natuurlijk moeten de positieve elementen van het Brusselse onderwijs aan bod komen, maar de studenten in de lerarenopleiding moeten vooral gewapend worden tegen de realiteit in Brussel. (Onderbrekingen van de heer Jef Van Damme) Sowieso verlangt onze maatschappij steeds meer van haar leerkrachten. Ze worden vandaag niet alleen op hun pedagogische en inhoudelijke kwaliteiten getoetst, maar ook op hun managementkwaliteiten. Ze krijgen in toenemende mate een zorgfunctie toebedeeld. Met de grootstedelijke context en bovendien de specifieke taalcontext van Brussel zijn die kwaliteiten hier des te meer nodig. Het is mijn overtuiging dat we, door de leraren te wapenen tegen die uitdagingen, kunnen komen tot gemotiveerde leerkrachten die in Brussel blijven omdat ze ook een hart hebben voor Brussel. Hoe evalueert de collegevoorzitter deze studie? Hoe wil hij de geschetste problematiek aanpakken? De heer Jef Van Damme (sp.a): Toen ik daarnet mevrouw Dhaene bezig hoorde, moest ik toch even slikken. Uit haar woorden blijkt dat de manier waarop de N-VA naar Brussel kijkt, is “dat je je er tegen moet wapenen…”. Mevrouw Dhaene heeft 3 of 4 keer gezegd dat leerkrachten zich moeten wapenen tegen de Brusselse realiteit. Dat betekent eigenlijk, mevrouw Dhaene, dat u Brussel als de vijand ziet en dat u zich wapent tegen iets waartegen
19 men zich moet verdedigen, waardoor men zich aangevallen voelt, waartegen men weerstand moet bieden, enzovoort. (Protest van mevrouw Dhaene) Ik vind dat een zeer vreemde maatschappijvisie en vooral een bijzonder vreemde manier om naar Brussel te kijken. Moeten op die manier onze Brusselse leerkrachten omgaan met de Brusselse realiteit van alledag en onze kinderen voorbereiden op een toekomst? Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Ik had van de heer Van Damme niets anders verwacht dan deze reactie. De heer Jef Van Damme (sp.a): Mevrouw Dhaene, u hebt 3 à 4 keer herhaald dat u vindt dat leerkrachten zich moeten wapenen tegen de Brusselse realiteit. Dat is dan toch duidelijk uw visie? Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): U interpreteert mij met opzet verkeerd. Nogmaals: Ik had niets anders verwacht. De voorzitter: Het is wel de bedoeling dat de raadsleden hun vragen aan het College stellen. De heer Jef Van Damme (sp.a): Ik vind dat het beroep van leerkracht een ongelooflijk boeiend beroep is omdat het zo bepalend is voor de toekomst van kinderen. Wij herinneren ons allemaal wel leerkrachten uit onze jeugd, op een positieve maar ook op een negatieve manier. Eigenlijk kun je zeggen dat een leerkracht je leven bepaalt. Het is een beetje een boutade, maar in se klopt het wel. Als je goede leerkrachten hebt, krijg je vanzelf kansen, dan krijg je vanzelf vleugels en zelfvertrouwen. Onderwijs gaat over veel meer dan wat men leert en hoe men dit leert, het gaat er ook om hoe je je als mens ontwikkelt. De kwaliteit van de leerkrachten is dan ook doorslaggevend en bijzonder bepalend voor de toekomst van heel veel Brusselse ketjes, van welke oorsprong ze ook mogen zijn. De cijfers die de studie vermeldt, zijn zeer verontrustend. Ze bevestigen wat we eigenlijk al wisten. Heel veel leerkrachten vertrekken heel snel uit Brussel. Zeer weinig leerkrachten wonen in Brussel of kennen Brussel. De toekomst ziet er niet al te rooskleurig uit voor de nieuwe leerkrachten die naar hier komen. Deze studie trekt aan de alarmbel. De heer Goris had er trouwens beter aan gedaan om hierover eens stevig aan de alarmbel te trekken want dit is een van de vele uitdagingen van de toekomst. De VGC kan dit niet alleen oplossen, maar kan er wel trachten voor te zorgen dat we in elke klas leerkrachten hebben, maar ook dat het om goede leerkrachten gaat. Leerkrachten die zich voor de ketjes en voor Brussel blijvend willen inzetten, die kwaliteit kunnen leveren en kunnen omgaan met een moeilijke en soms uitdagende realiteit. Niet door zich ertegen af te zetten, maar door er te leren mee omgaan. De uitdaging is gigantisch. Ik hoop dat het College een plan heeft rond deze problematiek, maar dat het ook, samen met de Vlaamse Regering, ijvert voor een toekomstplan voor alle leerkrachten in het Nederlandstalig onderwijs. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA) bracht een statistische studie - de zogenaamde Cahiers van het BISA - uit over het benodigde aantal leerkrachten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in het schooljaar 2019-2020.
20 Concreet gaat het om een extrapolatie van het omkaderingspersoneel per leerling, van het schooljaar 2013-2014 naar het schooljaar 2019-2020. Met statistische studies moet men natuurlijk altijd wat voorzichtig zijn. Velen herinneren zich allicht het voorval een paar jaar geleden. Op basis van een statistische studie waarin de demografische evolutie werd vergeleken met het aantal vierkante meter aan beschikbare schooloppervlakte in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, kwam men tot de conclusie dat er geen capaciteitsprobleem was. Men vertrok vanuit het aantal vierkante meter schooloppervlakte, het aantal leerlingen en de evolutie die men verwachtte. Vermits er zoveel vierkante meter per kind nodig is en er zoveel vierkante meter beschikbaar was, werden er geen probleem vastgesteld. Een belangrijk persmedium titelde zelfs: “Er is geen capaciteitsprobleem in Brussel.” Ik heb toen hemel en aarde moeten bewegen om het absurde daarvan uit te leggen. Capaciteit wordt berekend in functie van schoolrichtingen, leeftijden, taal en dies meer. Door van onthaalklas tot masterna-master in vierkante meter op te tellen en dan hierop een bewerking uit te voeren, kan men natuurlijk tot een dergelijk resultaat komen, maar zo werkt dat natuurlijk niet in de realiteit. Ik zei nog bij wijze van boutade, dat we dan gerust een driejarige bij de Germaanse filologie konden bijzetten. (Glimlachjes) Voorzichtigheid is dus de boodschap bij het analyseren van statistische studies. Algemeen gesproken kunnen we stellen dat de cijfers in het BISA-rapport een tendens weergeven. De demografische groei en de inspanningen die op het vlak van capaciteitsuitbreiding in het onderwijs worden geleverd, leiden ertoe dat we steeds meer leerkrachten nodig hebben. Alhoewel het BISA een eerder statistische, theoretische benadering maakt, in tegenstelling tot een reële analyse van het onderwijsveld, formuleert het een aantal beleidsaanbevelingen voor de Vlaamse en Franse Gemeenschap. Ik ga zeker niet met alle stellingen akkoord, maar het herwaarderen van het beroep - qua opleiding, loopbaan, professionele ondersteuning en de verbetering van de werkomgeving - staat al langer op de beleidsagenda van de Vlaamse Gemeenschap en de VGC, waarbij de VGC focust op het concrete beleid, aanvullend bij het beleid van de Vlaamse Gemeenschap. Wat weten we overigens over die leerkrachten in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel? Dit schooljaar geven er in Brussel 5.513 leerkrachten les. Daarvan is 38% jonger dan 30 jaar. Dat hoeft niet te verwonderen omdat we een demografische evolutie meemaken die sinds 15 jaar een grote groei doet aantekenen. We zien nieuwe klassen die nieuwe mensen aantrekken. Nieuwe mensen zijn veelal jongere mensen. De ouderen zitten ergens anders. Van de leerkrachten woont er 9,5% in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ik verwijs ook naar de bevraging van de scholen in 2013, waarbij op 5 jaar, slechts 2,97% van de leerkrachten die in vast verband werkten, uit het onderwijs in Brussel verdwenen is. Dat is een verloop dat vergelijkbaar is met de rest van Vlaanderen en het bevestigt de opvatting dat de Brusselse leerkrachten trouw blijven aan het Brusselse onderwijs. Eenmaal gekozen voor Brussel, blijven ze er ook. Eind 2015 zette Vlaams minister Hilde Crevits, met haar startnota over het loopbaanpact, de hervorming van de loopbaan van leerkrachten in gang. Die hervorming steunt op vier thema’s: de opdracht van de leraar of het ‘kerntakendebat’ van de leerkracht, de gedifferentieerde en flexibele loopbaan, de inbedding in een loopbaancontinuüm gaande van
21 de beginnende leraar tot en met de ervaren leraar, de hervorming van de verlofstelsels op basis van transparantie en reële noden. De laatste stand van zaken van dit loopbaanpact is dat de discussie in werkgroepen en de gesprekken met de sociale partners en de Pensioencommissie nog steeds aan de gang zijn. De VGC onderneemt of subsidieert acties in het kader van het aantrekkelijk maken van het leerkrachtenberoep en van het lesgeven in Brussel. Dankzij ‘Lesgeven in Brussel’ wil de VGC scholieren in Brussel, studenten van de Brusselse lerarenopleidingen en leerkrachten stimuleren om te kiezen voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Specifiek voor de leerkrachten in het Nederlandstalig onderwijs wordt er via de campagne aan community building gedaan om de band tussen de leerkrachten en Brussel te vergroten. Naast een voortzetting van de algemene communicatiecampagne en gekende formules zoals de ‘Avond van het Onderwijs’, de after-workdrink voor leerkrachten en ‘Big City Life’, werd het project ‘Ketjes met Talent’ gestart, waarbij leerlingen uit de laatste jaren van het secundair onderwijs, onder begeleiding van het OCB en hun leerkracht, een activiteit voorbereiden en deze met kinderen uit het lager onderwijs uitvoeren. Dit schooljaar namen al 5 secundaire scholen aan ‘Ketjes met Talent’ deel. Het ging om het Koninklijk Atheneum Emanuel Hiel, het Maria Boodschaplyceum, het Lucernacollege Brussel, het KTA Jette en het Lyceum Martha Somers. Voor elke actie binnen ‘Lesgeven in Brussel’ zorgt de administratie voor een interne evaluatie met alle partners die meewerken en voor een kwantitatieve evaluatie. Voor ‘Ketjes met Talent’ en ‘Big City Life’ zijn er ook gesprekken met en bevragingen van deelnemers. De VGC houdt ook rekening met de reacties van de leerkrachten op de voor hen georganiseerde activiteiten. De algemene mediacampagne wordt geëvalueerd aan de hand van de cijfers en de respons. We willen binnen en buiten Brussel blijven werken aan een correcte doch inspirerende beeldvorming over onderwijzen in Brussel. Om dit beeld uit te dragen naar jonge mensen, willen we in de algemene communicatiecampagne ook nieuwe kanalen introduceren om hen zo goed mogelijk te bereiken. Ik vestig de aandacht op enkele speerpunten van het VGC-onderwijsbeleid, die bijdragen tot het aantrekken van nieuwe leerkrachten en het verhogen van het welbevinden van de actieve leerkrachten. Wat de infrastructuur betreft, zet de VGC in samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap alles in het werk om de scholen te moderniseren en ze uit te breiden om de vraag van ouders naar meer capaciteit in het Nederlandstalig onderwijs te beantwoorden. Capaciteitsuitbreiding spoort voor de VGC met kwaliteit, niet enkel op het vlak van infrastructuur, maar ook voor de leerlingen en leerkrachten. We willen de leerkrachten in de beste omstandigheden ontvangen zodat zij zich ten volle en met veel enthousiasme op hun job en op de leerlingen kunnen concentreren. Het expertisecentrum voor de Brusselse leerkrachten, het OCB, is van onschatbare waarde voor de ondersteuning van leerkrachten. Voor beginnende leerkrachten worden extra inspanningen geleverd. De ondersteuning van de schoolteams moet onder meer zorgen voor meer stabiliteit in het team.
22 Een ander project is de tweetalige lerarenopleiding waaraan de Erasmushogeschool Brussel en de Haute Ecole Francisco Ferrer van de stad Brussel momenteel werken. Het zal de kansen voor Brusselse leerkrachten-in-spe en de leerlingen in het Nederlandstalig en Franstalig onderwijs vergroten. Samen met alle instellingen voor hoger onderwijs in Brussel wordt er ingezet op het opleiden van leerkrachten tot urban professionals die een sterke voeling hebben met de meertalige, grootstedelijke context van Brussel en die goed uitgerust zijn om er aan de slag te gaan. Via ‘Community Service Learning’ kunnen studenten zich binnen hun opleidingstraject inzetten voor Brusselse maatschappelijke projecten. Zo ontstaat er tussen de toekomstige leerkracht en Brussel een krachtige band. De heer Bruno De Lille (Groen): Het klopt absoluut dat we moeten opletten met het interpreteren van statistische studies. In dit geval klopt alleszins het aantal schoolkinderen dat er in 2020 zal zijn, want die zijn nu al geboren. Er zit wel wat ‘overvloei’ op met kinderen die van Vlaanderen naar Brussel komen of die van Brussel naar Vlaanderen vertrekken, maar de cijfers zijn in grote lijnen bekend. De vraag of het 155 dan wel 300 leerkrachten moeten zijn, kan nog wat schommelen, maar het staat vast dat we heel wat extra leerkrachten nodig zullen hebben. We kunnen het College enkel steunen in al zijn acties om mensen aan te moedigen in Brussel te komen lesgeven. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: In feite moeten we nu aan de jonge mensen zeggen: ben je op zoek naar een baan? Wel, kom lesgeven in Brussel. Werkzekerheid gegarandeerd! Het is bovendien het mooiste beroep ter wereld. De heer Bruno De Lille (Groen): Dat kan ik alleen maar bevestigen, ik kom immers zelf uit een onderwijsfamilie. Nog veel meer mogelijkheden liggen er volgens mij in het overtuigen van de Brusselaars om te opteren voor een baan in het Brusselse onderwijs. Daarbij moeten de leerkrachten natuurlijk ondersteund worden. We zouden het beroep in Brussel aantrekkelijker of makkelijker kunnen maken als we scholen en leerkrachten meer ondersteunen in het omgaan met kansarme leerlingen en leerlingen met andere culturele achtergrond. Er zijn al een viertal lerarenopleidingen die een charter hebben ondertekend om de studenten beter voor te bereiden op het omgaan met de diversiteit in Brussel. Het enige probleem is dat amper 12% van het lerarenkorps een lerarenopleiding in Brussel gevolgd heeft en dat al de anderen van buiten Brussel komen, waar ze dit soort zaken dus niet in hun opleiding krijgen. We zouden dit moeten uitrollen in heel de Vlaamse Gemeenschap. Ik ben blij dat de collegevoorzitter bevestigt dat onze leerkrachten niet continu uit Brussel vertrekken. Dat is een hardnekkige urban legend, die we moeten blijven bestrijden. Het is wel zo dat er bij de beginnende leerkrachten in Brussel een groot verloop is, maar na een aantal jaren in Brussel kiezen ze blijkbaar wel definitief voor onze stad, waarschijnlijk omdat ze toch heel wat voldoening vinden in het lesgeven in Brussel. We zullen er zeker nog op terugkomen. Ik vraag om meer in te zetten op de Brusselaars zelf en om intussen verder te gaan met de acties die nu al bezig zijn om meer leerkrachten voor Brussel te motiveren.
23 De heer Paul Delva (CD&V): De capaciteitsuitbreiding is natuurlijk gigantisch in Brussel. Het enige waar we zeker van zijn is dat er veel meer leerlingen in onze scholen zullen zitten. We zullen bijzonder veel werk hebben aan twee uitdagingen. Er zal ook een verhoging moeten komen van de ondersteuning en de omkadering van de leerkrachten en de leerlingen, want hoe meer leerlingen in de scholen, hoe groter de zorg die nodig zal zijn. Ook het aantal leerkrachten zal natuurlijk verhoogd moeten worden. Het overgrote deel van de 5.513 leerkrachten in Brussel zal ook op langere termijn in Brussel blijven lesgeven, want slechts 3% heeft op een jaar tijd Brussel verlaten. Ze werken hier dus graag, ook al is het niet altijd eenvoudig. Blijkbaar zien ze toch heel wat interessante uitdagingen aan de job. Eigenlijk hebben we een leger aan ambassadeurs van meer dan 5.000 mensen die hier dagelijks les komen geven en die dat de moeite waard vinden. Misschien moeten we proberen om hen in te zetten om jongeren te overtuigen om les te komen geven in Brussel. Mensen die zelf lesgeven zijn de beste reclame voor de job hier in Brussel. Het aantal Brusselaars dat lesgeeft moet inderdaad sterk omhoog. Minder dan 10% van de leerkrachten komt uit Brussel. Er is een goede tendens in de samenleving om te gaan wonen waar je werkt. Als we in die tendens geloven, dan moeten we veel meer Brusselaars overtuigen om hier les te geven. Ik denk dat de acties die de collegevoorzitter onderneemt, zoals Ketjes met talent, de goede richting uitgaan. Mensen overtuigen om in Brussel les te geven, hangt af van een aantal elementen, zoals het imago van de Brusselse scholen, maar ook van het imago van Brussel in het algemeen. Dat is een grote zorg die we allemaal delen hier in Brussel. Met alles wat er de laatste maanden in onze stad is gebeurd, vrees ik dat het imago van onze stad opnieuw gekelderd is. Misschien wordt het dan nog moeilijker om jongeren aan te trekken. Ik hoop het niet natuurlijk, maar het zou kunnen. Het is zeker niet het moment om nu de schouders te laten zakken. We moeten ons met zijn allen inzetten voor deze nieuwe uitdaging. De verschillende voorstellen van de collegevoorzitter zijn denk ik wel de juiste. We moeten voldoende krachtig reageren. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): De voorstellen van de collegevoorzitter zijn inderdaad de juiste. De Brusselse realiteit is een uitdaging. Er is de grootstedelijke en de talige context, waardoor er heel veel leerlingen zijn die bijkomende ondersteuning en extra zorg nodig hebben, wat dan weer een uitdaging vormt voor de leerkrachten. Bepaalde collega’s willen leerkrachten aantrekken door hen voor te spiegelen dat alles in Brussel goed is. Ze vegen de uitdagingen onder de mat en weigeren erover te spreken. De voorstellen van de collegevoorzitter stemmen overeen met wat ik zelf ook in gedachte had. We moeten de leerkrachten wapens geven om die uitdagingen tegemoet te treden. Voor een leerkracht is de voldoening trouwens veel groter als ze successen boeken bij kinderen die meer zorg nodig hebben.
PERSOONLIJK FEIT Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): De heer Jef Van Damme heeft de gewoonte om collega’s fout te interpreteren en woorden in een verkeerde context te plaatsen. Dat is vandaag nu al twee keer gebeurd. Ik vind het belangrijk om uitdagingen bespreekbaar te maken en niet om ze onder de mat te schuiven. Er is heel wat werk in het Brussels onderwijs. De uitdaging ligt niet enkel in de lerarenopleiding. De capaciteit van het onderwijs is ook gekoppeld aan kwaliteit. Voor een partij die zegt het Brussels onderwijs te willen steunen, betreur ik dat het
24 net een socialistische minister van Onderwijs was die zeer weigerachtig was om te investeren in de capaciteit van het onderwijs in Brussel. De heer Jef Van Damme (sp.a): Ik ben blij met de antwoorden van de collegevoorzitter. Ik vind het jammer dat er nu een ander debat geopend wordt. Ik heb in mijn betoog daarnet alleen mijn verwondering uitgedrukt over het feit dat de N-VA vindt dat leerkrachten zich moeten afzetten tegen de Brusselse realiteit. Dat heeft mevrouw Liesbet Dhaene letterlijk gezegd. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Dat heb ik niet gezegd! De heer Jef Van Damme (sp.a): U heeft gezegd: “We moeten ze wapenen tegen de Brusselse realiteit.” Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Dit is puur populisme. Inhoudelijk brengt dit niets bij aan het debat. De heer Jef Van Damme (sp.a): Ik heb mijn bezorgdheid uitgedrukt over het feit dat er in de toekomst te weinig leerkrachten en vooral te weinig goede leerkrachten zullen zijn. Maar ik heb mij ook verwonderd over het feit dat mevrouw Liesbet Dhaene zeker 3 keer gezegd heeft dat we de Brusselse leerkrachten moeten wapenen tegen de Brusselse realiteit. Dat is niet de manier waarop de sp.a de situatie ziet. Wij vinden dat de Brusselse leerkrachten moeten leren omgaan met de Brusselse realiteit, maar niet tegen de Brusselse realiteit. Ik vind dat een belangrijk onderscheid. Ik ben blij met het antwoord van de collegevoorzitter. Ik kijk uit naar de toekomst en hoop dat dit probleem over 5 jaar niet bestaat. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Puur populisme! -
De incidenten zijn gesloten.
VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art. 60) De wachtlijsten voor integrale jeugdhulp De heer Arnaud Verstraete (Groen): Onlangs publiceerde Jongerenwelzijn zijn jaarverslag 2015. We zijn ondertussen 2 jaar na de invoering van de vernieuwde aanpak van de bijzondere jeugdzorg naar de integrale jeugdhulp. De veranderingen waren helaas niet allemaal ten goede. Vanuit de sector kwam vooral veel kritiek op de toegenomen administratie. Het wordt vooral ervaren als een monitoring- en controlesysteem. De evaluatie van de integrale jeugdhulp onder de noemer Jeugdhulp 2.0 heeft de verdienste dat een aantal minder geslaagde onderdelen van integrale jeugdhulp op een nieuw of beter spoor wordt gezet. Procedures worden vereenvoudigd waardoor de dreigende bureaucratisering grotendeels, maar niet helemaal, ingedamd wordt. Ook blijven belangrijke vraagstukken op tafel liggen. Een reële versterking van de eerste lijn en de brede instap blijft uit. Jeugdhulp levert goed werk en bereikt veel jongeren, maar dit jaarverslag 2015 toont de reusachtige wachtkamer van het beleid. Meer dan 4.000 jongeren met een handicap en meer
25 dan 3.000 jongeren met problemen of in probleemsituaties krijgen niet de hulp die ze het meest nodig hebben. Gemiddeld moeten die jongeren 130 dagen wachten tot er een plaats vrij is voor een opname. De wachttijden zijn het langst voor jongeren met een beperking. Het zeer uitgebreide jaarverslag bevat een belangrijke beperking met betrekking tot het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met name dat de cijfers voor Brussel samengaan met deze van Vlaams-Brabant, zodat we geen aparte cijfers voor Brussel hebben. Om ook voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een beleid te kunnen uitstippelen, zijn afzonderlijke cijfers voor Brussel nodig. Beschikt het collegelid over deze cijfers en kan zij ze ons bezorgen? De werking van de VGC naar de integrale jeugdhulp is onderbelicht. Wat doet de VGC concreet op het vlak van ondersteuning, acties en budgetten? Het cijfer van meer dan 7.300 kinderen en jongeren op de wachtlijst is gigantisch. Het lijkt weinig waarschijnlijk dat hier geen Brusselse kinderen en jongeren bij zijn. Hoe groot is dit tekort in Brussel? Welke gegevens zijn daarover beschikbaar? Wat zal de VGC doen om dit tekort in Brussel weg te werken? De taal van de school bepaalt welke hulp het kind of de jongere krijgt. Wat als kinderen of jongeren van school veranderen? Hoe zit het met de overdracht van de dossiers? Hoe loopt de samenwerking met de Franstalige Gemeenschap? Is er overleg? Collegelid Bianca Debaets: De cijfers in het jaarverslag bundelen inderdaad de cijfers van Vlaams-Brabant en Brussel. De details per gemeente worden niet zomaar vrij gegeven om de privacy van de kinderen te verzekeren. Ik kan wel de cijfers geven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In 2015 werden in het kader van jongerenwelzijn 254 kinderen en jongeren tussen 0 tot 19 jaar doorverwezen naar integrale jeugdhulp via de sociale diensten van de jeugdrechtbank. Het gaat daarbij om 139 jongens en 115 meisjes. Daarnaast werden 98 kinderen aangemeld via het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg. Ik beschik momenteel niet over de cijfers van het aantal Brusselse kinderen op de wachtlijst. Er werd hiervoor contact opgenomen met de Vlaamse administratie. Van zodra ik de cijfers krijg, zal ik ze laten toevoegen aan het verslag. De rol van de VGC binnen de integrale jeugdhulp is beperkt. Het Vlaams decreet Integrale Jeugdhulp van 2013 hertekende het jeugdhulplandschap volledig. Het uitgangspunt is dat elke jongere die hulp nodig heeft, zo snel mogelijk op de juiste plaats en met de passende hulp omkaderd moet worden. Er kwam een verregaande samenwerking tussen de zes sectoren. De bedoeling van het decreet was om de schotten tussen de sectoren te doorbreken en ze rond dezelfde tafel te brengen. Het gaat hier over Algemeen Welzijnswerk, de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg, de Centra voor Leerlingenbegeleiding, Kind&Gezin, de Centra voor integrale gezinszorg en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. De VGC neemt, zoals bepaald in het decreet, wel drie taken op met betrekking tot integrale jeugdhulp. Ten eerste nemen we deel aan en ondersteunen we het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp Brussel (IROJ Brussel): Het IROJ Brussel is een intersectoraal overleg tussen de zes sectoren waarover ik het daarnet had. Het IROJ zet ook in op een nog betere afstemming tussen het Nederlandstalig en Franstalig aanbod van integrale jeugdhulp.
26
Daarnaast neemt de VGC ook de regionale loketfunctie op voor cliëntoverleg en bemiddeling. Wanneer verschillende hulpverleningsorganisaties rond dezelfde hulpvraag werken – wat vaak gebeurt – komen ze samen. Voorzitter: de heer René Coppens De VGC zorgt dan voor de organisatie en ondersteuning. Hetzelfde geldt voor bemiddeling: als cliënt en hulpverlener er niet meteen samen uitraken, kan de cliënt gratis een beroep doen op bemiddeling die opnieuw gefaciliteerd wordt door de VGC. Om de kennis rond bemiddeling en cliëntoverleg te verhogen in de brede sector en ook een beetje bij de bevolking, organiseren we samen met de VGC en de partners van het IROJ een communicatiemoment op 30 september. Het klopt dat de taal van de school bepaalt welke hulp het kind of de jongere krijgt, maar dat is geen absoluut principe in de jeugdhulpverlening. Het is een efficiënte leidraad, maar als men merkt dat de jongere beter op zijn plaats zou zitten in het Franstalige netwerk of omgekeerd wordt dat soepel aangepakt. De mensen op het terrein kennen elkaar. Die doorverwijzing tussen het Nederlandstalig en Franstalig aanbod verloopt vlot. De heer Arnaud Verstraete (Groen): Het is op zich geruststellend dat er cijfers zijn voor Brussel en dus ook voor de wachtlijsten. Het is nu nog wachten tot we de juiste omvang van de wachtlijsten kennen. Want dat is de kern van de kwestie: hoe groot is het probleem in Brussel? De situatie in Vlaanderen, waar duizenden kinderen te horen krijgen dat ze hulp nodig hebben, maar waar de gemiddelde wachttijd voor die hulp vier maanden bedraagt, is voor ons onaanvaardbaar. We moeten er alles aan doen om dat te voorkomen. Het is uiteraard moeilijk om uitspraken te doen over de Brusselse situatie zolang we nog wachten op de definitieve cijfers. Misschien kan het collegelid de cijfers ter beschikking stellen. Anders zal ik er een schriftelijke vraag over stellen. Ik ben blij dat we dit vandaag hebben kunnen bespreken en ik kom er graag nog eens op terug in het najaar. -
Het incident is gesloten.
REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN De voorzitter: De vraag om uitleg van de heer Dominiek Lootens-Stael aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de taalachterstand in de Vlaams-Brusselse scholen is ingetrokken.
27 VRAAG OM UITLEG (R.v.O. art.60) De stijging van oudermishandeling Mevrouw Hannelore Goeman (sp.a): Wat als ik later ouder ben? Dat is geen vraag die ik me dagelijks stel, maar wel een die af en toe opduikt als ik bijvoorbeeld met mijn ouders praat over hun toekomst. Hoe zal het met mijn gezondheid zijn? Waar zal ik wonen? Zal ik mobiel blijven? Dan rijst natuurlijk ook al snel de vraag: zal ik opnieuw afhankelijk worden van anderen? Dat lijkt mij, als onafhankelijke vrouw, niet altijd even gemakkelijk. Het stelt ouderen ook in een heel kwetsbare positie. Voor iemand zorgen is niet altijd gemakkelijk. Het kan stress en spanning met zich meebrengen. Helaas worden ouderen soms het slachtoffer van psychische of fysieke mishandeling door zorgverleners of zelfs door hun eigen familie. Dat hier nog een enorm taboe op rust, maakt het dubbel erg. Ouderen vinden het soms heel moeilijk om het probleem met anderen te bespreken. Zwijgen is nochtans geen oplossing. Gelukkig bestaat er in Brussel een meldpunt voor ouderenmishandeling. Uit een artikel dat op 13 juni 2016 in Bruzz verscheen, leren we dat het meldpunt 288 oproepen binnenkreeg in 2015. Dat is een stijging met 45% in vergelijking met het jaar voordien. Een kwart daarvan handelde effectief over oudermishandeling. Dit baart ons uiteraard zorgen. Wat is de verklaring van de stijging van de meldingen rond oudermishandeling? Kan het collegelid een overzicht geven over welke soort meldingen het specifiek gaat en op welke manier men bepaalt hoe ernstig de mishandeling is? Gaat het vooral over psychische of fysieke mishandeling? Op welke manier wordt er gevolg gegeven aan de meldingen? Naar welke instanties wordt er doorverwezen? Wat gebeurt er uiteindelijk met die meldingen? Bovenal moeten we vermijden dat ouderen in de toekomst nog het slachtoffer worden van mishandeling. Welke preventieve acties onderneemt het collegelid om ouderenmishandeling te stoppen? Collegelid Bianca Debaets: Het klopt dat het aantal meldingen bij het Meldpunt Ouderenmis(be)handeling gestegen is ten opzichte van vorig jaar. Een eerste verklaring is de grotere bekendheid van het meldpunt. Mensen vinden gemakkelijker de weg. Het was inderdaad een beetje schrikken toen we merkten dat het aantal meldingen met 45% was gestegen, maar onder meer dankzij studiedagen en infosessies, kent het Brusselse werkveld het meldpunt ondertussen. Ook bij professionele hulpverleners, huisartsen en bij de ouderen en hun familieleden is de bekendheid groter. Daarnaast geven de mensen van het meldpunt aan dat, waar de oorspronkelijke klachten zich beperkten tot fysiek of zwaar mentaal geweld, de opvatting over oudermishandeling nu veel ruimer is geworden. Mensen nemen meer en meer contact op over het gebrek aan respect of de geringe erkenning van eigenwaarde. Dat gaat dan bijvoorbeeld over de klacht dat de kinderen beslisten om de oudere in een rusthuis onder te brengen terwijl die dat niet wil. Het gaat dan niet om fysiek geweld, maar om een gevoel waarbij men zich niet gerespecteerd voelt en zijn autonomie verliest. Dat zijn helaas heel herkenbare situaties die vaker aan het meldpunt worden gemeld. Het gaat vaak over goed bedoelde zorg die door de oudere anders wordt ervaren.
28
Het meldpunt geeft ook aan dat de vragen over de jaren heen complexer worden. Eens het vertrouwen van de oproeper gewonnen is, blijven zij contact opnemen. Ook dat zorgt voor meer meldingen. Ter illustratie geef ik enkele typemeldingen. Het gros van de meldingen over ouderen in de thuissituatie gaat over psychisch geweld of financieel of materieel misbruik. Dat gaat dan over dreigen, chanteren, negeren, roepen of verwijten maken, maar ook over bijvoorbeeld het beheer van de financiële rekening die uit de handen van de oudere wordt genomen. In de residentiële voorzieningen gaat het gros van de meldingen over schending van de rechten, zoals bijvoorbeeld de verandering van kamer zonder overleg of verplichte deelname aan activiteiten. Die activiteiten worden nochtans goed bedoeld aangeboden om de ouderen een zinvolle dagbesteding te geven, maar sommige ouderen ervaren dat als betuttelend. Er zijn ook meldingen over problemen omtrent de verzorging, zoals te lang wachten na een oproep. Wanneer het meldpunt een melding ontvangt, gaat het meteen in gesprek met de melder. Casus per casus worden dan de verdere stappen bekeken. Er wordt niets ondernomen zonder toestemming van de oudere. Er wordt dus rekening mee gehouden als een oudere bijvoorbeeld niet wil dat zijn kinderen of het rusthuis op de hoogte worden gebracht. In geval van meerdere klachten over éénzelfde voorziening, neemt het meldpunt natuurlijk wel polshoogte bij de voorziening zelf. Er wordt ook altijd feedback gegeven. Het meldpunt werkt ten slotte nauw samen met onder andere het Brussels Ouderenplatform, het Expertisecentrum Dementie Broes en andere partners om expertise uit te wisselen. Mevrouw Hannelore Goeman (sp.a): Ik hoop natuurlijk inderdaad dat de stijging van het aantal meldingen samenhangt met een betere bekendheid van het meldpunt, zowel bij ouderen als bij zorgverstrekkers, en dat we niet te maken hebben met een zorgwekkende tendens in de samenleving. Ik kreeg nog geen antwoord op mijn vraag over preventie. Wat gebeurt er specifiek voor de preventie van oudermishandeling? Collegelid Bianca Debaets: Dat vergat ik inderdaad nog te belichten. We zetten met preventie op een aantal sporen in. Het meldpunt organiseert zelf heel wat opleidingen. Twee weken geleden nog hadden ze een druk bijgewoonde studiedag. Dat gaat over infosessies aan ouderen, aan professionele hulpverleners, aan lokale dienstencentra, enzovoort. Er zijn heel wat infosessies ten behoeve van de doelgroep en de zorgverstrekkers. In het najaar starten we ook met diversiteitstrajecten binnen de lokale dienstencentra, samen met Diversito en het Kenniscentrum woonzorg omdat we zien dat de populatie verandert in de woonzorgcentra en de lokale dienstencentra. Het gaat al lang niet meer over de Brusselaar die hier geboren en getogen is. Het gaat over mensen met een diverse culturele achtergrond. Voorzitter: mevrouw Carla Dejonghe Het gaat ook over mensen met een andere seksuele geaardheid, over heel de gay community. Ze vormt een grote gemeenschap in Brussel, maar het is heel vreemd dat zij niet aanwezig
29 zijn in de lokale dienstencentra of in de woonzorgcentra. Bij bevragingen in de centra zegt men dat dit geen probleem vormt omdat er bij hen geen homoseksuelen of biseksuelen zijn. Dat kan natuurlijk niet. Dat weten we allemaal. We hebben ons een beetje geïnspireerd op wat ze in Amsterdam met de Roze Loper doen. Kortom, er is een heel traject rond diversiteit in de meest brede zin van het woord. Ook daar zal er natuurlijk aandacht gaan naar dat soort vragen. Er zijn bevragingen met directies. Het is belangrijk dat we de directies meekrijgen. Er zijn gesprekken met de personeelsleden want zij moeten natuurlijk ook open staan voor diversiteit in de ruime zin van het woord. Er zijn ook gesprekken met de gebruikers zelf. Maar goed, er wordt nu de komende maanden hard gewerkt aan een aantal heel concrete aanbevelingen over diversiteit, ook voor mensen die homoseksueel of biseksueel zijn. Zij moeten natuurlijk even welkom zijn in onze ouderenvoorzieningen. -
Het incident is gesloten.
SAMENGEVOEGDE VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art. 60) Brusselse gevangenissen Khadija Zamouri (Open Vld): Het gevangenispersoneel van verschillende Brusselse gevangenissen staakt al meer dan een maand. Eerlijk gezegd weet ik niet hoever het nu staat: is de staking nog altijd aan de gang of heeft men gedeeltelijk het werk hervat? Hierdoor kunnen verschillende organisaties die actief zijn in de gevangenissen hun opdrachten niet meer uitvoeren, aangezien ze geen toegang meer hebben tot de gevangenissen. Het gaat over de diensten van de sociale re-integratie, die weliswaar onder de bevoegdheid van de GGC vallen, maar ook andere diensten die onder de bevoegdheid van de VGC vallen - organisaties binnen de Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW). Dat kan nefaste consequenties hebben voor de re-integratie van gedetineerden. Het gevangenisbeleid dient humaan te zijn en daarom schenken verschillende gevangenissen de nodige aandacht aan begeleiding en ondersteuning van gedetineerden. Het grootste deel van de gevangenen verlaat, vroeg of laat, de gevangenis. Het is van essentieel belang voor onze samenleving dat zij de nodige begeleiding en ondersteuning krijgen. Uit menig wetenschappelijk onderzoek blijkt dat een sterke begeleiding, met oog op re-integratie in de samenleving, de kansen op recidive verlaagt. Indien we effectief de veiligheid van onze burgers als topprioriteit beschouwen, dienen we eveneens oog te hebben voor de begeleiding en de ondersteuning van gedetineerden. Hierin kan Welzijn als domein een belangrijke rol spelen. Wij moeten absoluut de relevantie van Welzijn voor de re-integratie niet onderschatten. Het welzijnsaanbod in de gevangenissen kan zeer uiteenlopend zijn, gaande van georganiseerde kinderbezoeken tot slachtofferdaderbemiddeling. Het gaat telkens om initiatieven die oog hebben voor de sociale rehabilitatie van de gedetineerden. Welke organisaties binnen de CAW’s houden zich bezig met de integratie en het welbevinden van de gedetineerden? Ik heb het over de organisaties die de VGC subsidieert. Wat zijn concreet hun opdrachten en hoe worden ze door de VGC ondersteund? Welke initiatieven nemen u en het volledige College om het welbevinden en de re-integratie van de gedetineerden te verwezenlijken?
30 Sinds begin dit jaar zijn heel wat organisaties wegens de gebeurtenissen niet meer in de gevangenissen mogen komen. Is dat ook zo voor de organisaties die door de VGC worden ondersteund? Annemie Maes (Groen): De gevangenis van Sint-Gillis heeft sinds 2002 een bibliotheek, waar gedetineerden tijdschriften kunnen raadplegen en boeken, strips of cd’s kunnen uitlenen. Toen bestond de collectie uit 4.770 eenheden. Intussen is dat aantal serieus aangegroeid. De bibliotheek brengt een stukje menselijkheid in de gevangenis en legt de link met de wereld buiten de gevangenis. Creatieve tijdsbesteding en de toegang tot kennis, ontspanning of cultuur vermindert frustratie en verhoogt de voeling met wat zich buiten de gevangenismuren afspeelt. Op 1 januari 2015 trad een overeenkomst in werking tussen de gevangenis van Sint-Gillis, de gemeente Sint-Gillis en de VGC over de bibliotheekwerking. Extra partners zijn het departement Welzijn, het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk van de Vlaamse Gemeenschap en de vzw Rode Antraciet, een organisatie voor sociaal-culturele en sportieve participatie in de penitentiaire sector. De gevangenisbibliotheek is een filiaal van de gemeentelijke Nederlandstalige bibliotheek van de gemeente Sint-Gillis. De echte start in deze nieuwe setting was in juni 2015. Op het vlak van toegankelijkheid staat in de convenant dat de gevangenisbibliotheek toegankelijk is voor alle gedetineerden, rekening houdend met de interne veiligheidsregels. De openingsuren zijn afgestemd op het regime van de gedetineerden. De voorbije weken waren absoluut geen succes op het vlak van toegankelijkheid – collega Zamouri heeft naar de stakingen verwezen – maar ik heb vernomen dat ook in de maanden voordien, in gewone omstandigheden, de bibliotheekwerking vaak gehinderd werd door andere prioriteiten binnen de gevangenis. We zijn in de vorige legislatuur met de commissie voor Cultuur, Jeugd en Sport van de VGC op bezoek geweest in de gevangenis en toen bleek dat er weinig nodig was om ervoor te zorgen dat de deuren van de bib gesloten blijven. Blijkbaar kunnen gevangenen al enkele maanden geen boeken meer uitlenen. Een steekproef drie jaar geleden toonde aan dat er meer dan vijftig nationaliteiten aanwezig waren in de gevangenis, 12% was Nederlandstalig, 30% Franstalig. De gevangenisbibliotheek is dan ook meertalig: Nederlands, Frans, Engels, Turks, Arabisch, Albanees, enzovoort. De bedoeling is ook dat de gedetineerden gebruik kunnen maken van de Brusselse publiekscatalogus via het Interbibliothecair Leenverkeer. De gemeente Sint-Gillis moet, volgens het convenant, zorgen voor minimaal een halftijdse bibliotheekmedewerker, maar zorgt in de feiten voor een 4/5-werkkracht. Die is verantwoordelijk voor de bibliotheektaken in de enge betekenis, maar ook voor de ontwikkeling van bijkomende activiteiten. Wat is er concreet veranderd door de nieuwe setting, opgenomen in de convenant ondertekend door de VGC, de gemeente en de gevangenis? Welke dagen en uren is de bibliotheek open? Wat vooral belangrijk is: hoe staat het met de toegankelijkheid in de praktijk? Er kan in theorie immers wel een bibliotheek open zijn, maar als ze in de praktijk niet toegankelijk is voor de gevangenen, is er een probleem. Hoe vaak kunnen gedetineerden die dat wensen effectief naar de bibliotheek gaan?
31 Is er intussen toegang tot de catalogus van de Brusselse bibliotheken via interbibliothecair leenverkeer? Is er recent een enquête gehouden bij de gebruikers van de bib? Wat is de appreciatie van de gebruikers? Wat zijn de belangrijkste opmerkingen van de gebruikers? Met welke andere hulp- en dienstverleningsorganisaties die actief zijn in de gevangenis werkt de bibliotheek samen? Welke extra activiteiten organiseert de bib? Ik heb vernomen dat de vzw Rode Antraciet een deel van haar subsidies kwijt is. Ik denk niet dat het om VGC-subsidies gaat, maar over subsidies op een ander niveau. Dat kan natuurlijk ook gevolgen hebben voor de goede werking binnen de gevangenis. Kunt u daarover mee uitleg geven? Collegelid Pascal Smet: Ik zal eerst de vragen beantwoorden die aan collega Bianca Debaets waren gericht. De Vlaamse Gemeenschap is bevoegd voor de sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op hun re-integratie. Er zijn geen organisaties die werken in de Brusselse gevangenissen met een opdracht vanuit de welzijnsbevoegdheden van de VGC. In de drie gevangenissen in Brussel – Berkendael, Vorst en Sint-Gillis – organiseren de Vlaamse Gemeenschap – via zeven organisaties – de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie – via vijf organisaties – en de Franse Gemeenschap samen het Justitieel Welzijnswerk. Gedetineerden hebben ook recht op maatschappelijke hulp- en dienstverlening. Justitieel Welzijnswerk zorgt ervoor dat de detentieperiode op een humane wijze zou moeten verlopen en zou de gedetineerden moeten voorbereiden op hun terugkeer naar de samenleving. Er werken iets meer dan twaalf voltijdse medewerkers voor de Vlaamse Gemeenschap in de Brusselse gevangenissen voor ongeveer 10% tot 15% Nederlandstalige gedetineerden op een populatie van ongeveer 1.600. CAW Brussel begeleidt Nederlandstalige en anderstalige gedetineerden en hun families. Zij bieden onthaal en trajectbegeleiding aan en zorgen ook voor de praktische ondersteuning van de andere Nederlandstalige organisaties. De verschillende diensten Justitieel Welzijnswerk gaven inderdaad aan dat het de voorbije maanden zeer moeilijk was om hun aanbod in de Brusselse gevangenissen te continueren. Ik kom daar zo dadelijk op terug. Ik kom nu tot de vragen die aan mezelf werden gesteld. De overeenkomst tussen de VGC, de gemeente Sint-Gillis en de federale overheidsdienst Justitie loopt vanaf 1 januari 2015. Door die overeenkomst werkt de gevangenisbibliotheek van Sint-Gillis als een filiaal van de gemeentelijke Nederlandstalige bibliotheek van SintGillis. In de overeenkomst werden de rollen van de drie partners duidelijk omschreven. Via het convenant tussen de VGC en de Vlaamse Gemeenschap ontvangt de VGC subsidies voor de ondersteuning van de gevangenisbibliotheken. Met die subsidies, die jaarlijks aan de
32 gemeente Sint-Gillis worden doorgestort, heeft de gemeente een bibliotheekmedewerker voor de gevangenisbibliotheek aangeworven. Na de ondertekening van de overeenkomst is het streekgericht bibliotheekbeleid gestart met de invoering van de gevangeniscollectie in VUBIS. De bibliotheekmedewerker heeft het werk gefinaliseerd en werkt nu ook aan de actualisering van de collectie. Enkele maanden geleden heeft de gevangenisbibliotheek op volle kracht kunnen functioneren en de gedetineerden apprecieerden die nieuwe wind en de grote toegankelijkheid. Helaas, na enkele maanden liepen de onderhandelingen met de vakorganisaties vast. De directie wou of kon geen penitentiaire beambten meer inzetten om de bewegingen naar de gevangenisbibliotheek te organiseren en te begeleiden. In theorie was de gevangenisbibliotheek tot juli 2015 vijf dagen per week open, met vier bewegingen per dag. In de praktijk is sinds een jaar geleden de bibliotheek niet meer toegankelijk voor de gedetineerden. Er zijn veel gesprekken geweest tussen de Vlaamse Gemeenschap, de gemeentelijke bibliotheek en de VGC, maar ook wij vanuit de bico, hebben federaal minister van Justitie Koen Geens tot in den treure aangeschreven. Ook de verschillende ministers bevoegd voor het Justitieel Welzijnsbeleid hebben gezamenlijk een brief gericht aan minister Geens. De kwestie stond zelfs op de agenda van het overlegcomité. Helaas is er niet veel verbetering gekomen. Globaal gezien is de gehele werking problematisch door de situatie in de Brusselse gevangenissen. De enquête die u vermeldt, dateert van vóór 2014 en had betrekking op alle vrijetijdsactiviteiten. Het heeft weinig zin om daarover vandaag uit te weiden. In het verleden werden ook sportactiviteiten georganiseerd, maar dat alles is problematisch op dit moment. Sinds het akkoord wordt geprobeerd om wel wat openheid te creëren. Sinds juni 2016 is er in de gevangenis van Sint-Gillis opnieuw een individueel aanbod. Dat zou normaal gezien de komende weken terug moeten starten. We volgen dat van nabij op, maar eigenlijk lijden wij evenzeer onder die situatie, die een uitsluitend federale bevoegdheid is. Het is aan de oren van minister Geens dat moet worden getrokken, niet aan die van ons. Ik weet dat het allemaal complex is, maar toch denk ik dat het in het belang van de gevangenen nodig is om daar wat beterschap in te brengen. Minister Geens heeft op het overlegcomité trouwens erkend dat de situatie dramatisch is. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik dank u voor uw antwoord. Wat betreft het gedeelte waarover mijn vraag ging, is het duidelijk dat de VGC geen voet in de gevangenissen heeft. Wat ik wel hoor is dat er organisaties zijn, die vanuit de VGC wel graag dingen zouden willen doen in de gevangenissen, bijvoorbeeld rond cultuur en taal. U zei dat het zeer moeilijk is om in die gevangenissen te geraken. Ik leid daaruit af dat daartoe wel pogingen zijn gedaan vanuit de VGC-organisaties. Ik zou het niet blauwblauw laten. Ik zou proberen om ervoor te blijven ijveren dat de organisaties die nuttig werk willen en kunnen verrichten in de gevangenissen voor Nederlandstalige gedetineerden dat ook doen, zodat die gevangenen op een menswaardige manier hun straf kunnen uitzitten. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik dank u voor uw antwoord. Het is dus nog veel erger dan ik dacht. Ik had het over een aantal maanden, maar die situatie bestaat dus al een jaar. Ik wil erop aandringen dat u als collegelid, zoals u eerder al deed, dit zou blijven aankaarten. Het
33 is schandalig wat daar gebeurt. Het gaat over het lezen van boeken of stripverhalen, allemaal zaken die kunnen bijdragen aan een enigszins meer menswaardig bestaan in de gevangenis. We worden terecht door buitenlandse organisaties zoals Amnesty International met de vinger gewezen als het gaat om ons gevangenisbeleid. Dit is alweer een voorbeeld van de achterlijke, middeleeuwse manier waarop we omgaan met onze gevangenen als ze zelfs geen toegang hebben tot boeken en kranten! Collegelid, ik vraag u om vanuit de Raad nogmaals dat signaal te geven want dat kan zo niet verder. Er moet minstens een tijdelijke oplossing gevonden worden voor de bibliotheek. -
De incidenten zijn gesloten.
VRAAG OM UITLEG (R.v.O., art.60) De Vlaamse subsidies voor de renovatie van zwembaden Mevrouw Annemie Maes (Groen): Iedereen in deze commissie weet dat het voor Brusselaars moeilijk is om te kunnen gaan zwemmen. Openluchtzwemmen kan al helemaal niet op het grondgebied van het gewest – en wordt steeds moeilijker gemaakt daarbuiten – maar ook overdekt zwemmen is een blijvend probleem. Geregeld duiken er verhalen op van leerlingen die de eindtermen niet kunnen halen of zwemclubs die zonder locatie vallen. De slagkracht van de VGC in deze is eerder beperkt. Ze is slechts één speler naast gemeenten, intercommunales, inrichtende machten en nu, met de zesde staatshervorming, ook het Gewest. De Vlaamse Regering kondigde onlangs aan om in een tweede subsidieronde nogmaals 10 miljoen euro ter beschikking te stellen voor de renovatie of nieuwbouw van zwembaden, dit na een eerdere subsidieronde voor hetzelfde bedrag. Toen werden daarmee 19 zwembadprojecten uitgevoerd. Voor de tweede ronde kunnen lokale besturen, provincies of intercommunales tot 23 december 2016 een aanvraagdossier indienen. Ik hoop dat Vlaanderen Brussel niet vergeet en dat het VGC-College stappen ondernomen heeft om daarvoor te zorgen. Is er overleg tussen Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over het zwembadenbeleid? In welke mate en vanuit welke invalshoek investeert Vlaanderen in bestaande en nieuwe Brusselse zwembaden? Welke rol neemt de VGC op? Kan u bevestigen dat ook de VGC kan intekenen tijdens deze tweede subsidieronde? Welke projecten van de VGC komen daarvoor in aanmerking? De heer René Coppens (Open Vld): Het dossier van de zwembaden in Brussel sleept al enige tijd aan en is in de bevoegde commissie van de Raad en van het Brussels Parlement al verschillende keren onderwerp van discussie geweest. Dat was niet onterecht. Het huidige aanbod voldoet niet aan de steeds groter wordende vraag en de bestaande infrastructuur is daarenboven hier en daar ook sterk verouderd. Wellicht stelt het probleem zich nog het meest in het noorden en noordwesten van Brussel. De VGC heeft de tekortkomingen steeds erkend, maar spant zich, ondanks haar beperkte bevoegdheden, al geruime tijd in om extra impulsen te geven. Het Brussels hoofdstedelijk Gewest is sinds de zesde staatshervorming bevoegd
34 voor de financiering en subsidiëring van de gemeentelijke sportinfrastructuur. De Vlaamse Regering heeft onlangs bekendgemaakt dat zij net als vorig jaar 10 miljoen euro subsidies voor de bouw en renovatie van zwembaden uitreikt. De Vlaamse minister van Sport lanceerde opnieuw een oproep voor het insturen van projecten. Behalve de vijf Vlaamse provincies, de lokale besturen, intercommunales en onderwijsinstellingen, mag ook de VGC dossiers indienen. U vertelde ons vorig jaar in de commissie dat u niet had gereageerd op de vorige projectoproep omdat geen enkele gemeente en geen enkel project in aanmerking zou komen voor de steun. Is dat nog steeds het geval of zijn er intussen projecten lopende die wel in aanmerking komen? Iedereen weet: koken kost geld. Het bouwen van nieuwe zwembaden is ontzettend duur. We moeten realistisch zijn: een pot van 10 miljoen euro te verdelen over verschillende projecten is misschien onvoldoende om nieuwbouwprojecten mee te realiseren, maar kan eventueel wel een bijdrage leveren aan de renovatiekosten voor één van onze bestaande zwembaden. Het is het proberen waard. Heeft het Collegelid plannen om deze keer wel in tekenen op de projectronde? Heeft u over de nieuwe projectoproep overleg gepleegd met de bevoegde Brusselse staatssecretaris Lanaan? Is er al een dialoog op gang gekomen met de Vlaamse minister bevoegd voor Sport? Hoe dan ook, voor de bouw en renovatie van onze zwembaden is het van het grootste belang dat de verschillende beleidsniveaus in Brussel hun beleid op elkaar afstemmen. Daar is ook het Gewest, zo heb ik begrepen, vragende partij voor. Om de Vlaamse subsidies in de wacht te slepen en het ingediende project uiteindelijk te realiseren, zullen het Gewest, de Gemeenschappen en de gemeenten in het kader van hun respectieve bevoegdheden, nauw met elkaar moeten samenwerken. Voor een niet onbelangrijk deel hebben we onze kansen ook zelf in de hand. De verschillende beleidsniveaus moeten hun verantwoordelijkheid opnemen en zoveel mogelijk bijdragen aan een gemeenschappelijk project. Uiteraard zijn wij als Open Vld-fractie nog altijd pleitbezorger om in het noorden of het noordwesten van Brussel een Bloso-zwembad te bouwen of, concreter, een zwembad gekoppeld aan een Vlaamse instelling zoals het UZ Brussel in Jette, dit naar analogie met Adeps in Anderlecht. Ik hoop dat het collegelid de bevoegde Vlaamse minister herinnert aan de noden op het vlak van sportinfrastructuur, zodat Brussel niet met lege handen achterblijft. Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Er is al veel gezegd en er zijn al interessante vragen gesteld over de zwembaden. Naar aanleiding van de vorige projectoproep heeft de VGC geen aanvraag ingediend voor Vlaamse subsidies en zijn er dus ook geen Vlaamse subsidies naar Brussel gekomen. Als ik kijk naar het debat dat daar toen rond is gevoerd, heb ik geleerd dat de focus van de VGC vooral gericht is op zwembaden die gekoppeld zijn aan scholen. Toen had de VGC twee scholen geïdentificeerd, namelijk het Sint-Pieterscollege en het Jan-vanRuusbroeckollege, dat een zwembad heeft. Op dat ogenblik waren die scholen niet geïnteresseerd om hun zwembad te renoveren. Dat was volgens mij de stand van zaken na de vorige oproep. Vandaag is er een nieuwe projectoproep die overlegd en goedgekeurd werd in de Vlaamse Sportraad, waarin ook de VGC de zetelt. Vorige keer was er ook discussie rond de vraag of de
35 VGC een aanvraag kon indienen voor gemeenten. Ik heb daar zelf eens voor gebeld en ze zijn verbijsterd dat die vraag gesteld wordt. Er is dus niet echt een probleem. Kortom, de focus ligt dus op die scholen en dat is misschien wel een goede focus. Wat nu met de nieuwe projectoproep? Zijn de scholen al aangesproken? Hebt u zicht op projecten die in deze nieuwe subsidieronde zouden kunnen worden ingediend? In uw Beleidsnota Cultuur, Jeugd en Sport 2014-2019 staat dat u de haalbaarheid van de bouw van een instructiezwembad gekoppeld aan scholen zou onderzoeken. Hoe staat het met dat onderzoek? Wordt de bouw van een instructiezwembad opgenomen in de plannen voor de bouw van nieuwe secundaire scholen? Wordt die piste bekeken? Is dat een mogelijkheid, of weet u nu al dat het niet mogelijk is waar die scholen komen? Kan u ons daar iets meer over zeggen? Hoe staat het met de gesprekken met het Gewest, in het kader van het Brussels zwembadenplan? Hebt u mevrouw Fadila Laanan hierover nog gesproken? Toen we dat in de commissie op gewestniveau bespraken, viel ze immers uit de lucht over de Vlaamse subsidies. Wordt er nu wel met haar gesproken? Kan u ons daarover meer vertellen? Bij de voorbereiding van deze vraag stuitte ik op een vraag van Jef Van Damme uit de vorige regeerperiode, waarin hij het feit dat er geen vorderingen werden gemaakt in het zwembaddossier toedichtte aan het gebrek aan actie van de collegeleden. Ik hoop we dit niet zullen moeten herhalen en dat we hier positief nieuws zullen krijgen. Collegelid Pascal Smet: Er is momenteel een pril begin van overleg tussen Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over het zwembadbeleid. Als ik het goed begrepen heb, is er tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Vlaanderen op zich geen echt overleg, maar met de VGC, dat een onderdeel is van het Gewest, is er mogelijkerwijs een begin van overleg. Naar aanleiding van de opmaak van het Vlaams sportinfrastructuurplan werden de openbare besturen in Vlaanderen bevraagd. In het plan wordt voorzien in een apart Brussel-hoofdstuk. We hebben aan Vlaams minister van Sport, de heer Philippe Muyters, een nota bezorgd voor het Brussel-hoofdstuk waarin onder andere de behoeften voor het Brussel Hoofdstedelijk Gewest werden aangegeven. De grote nood aan zwembaden werd als een belangrijk item opgegeven. Hierover zal binnenkort eindelijk overleg volgen met Sport Vlaanderen. Vlaanderen schrijft de projectoproepen uit voor de subsidiëring van sportinfrastructuur. Deze zijn meestal specifiek gericht op bepaalde infrastructuren, soms zijn ze ook algemener. Vlaanderen subsidieert telkens een percentage van het totale benodigde budget. Binnen de projectoproep voor bovenlokale infrastructuur werd vanuit Vlaanderen, mede dank zij mij, een subsidie toegekend voor de renovatie van het VUB-zwembad ten belope van ongeveer 500.000 euro. Bij de vorige specifieke oproep zorgde de VGC ervoor dat deze projectoproep via allerlei kanalen bekend was bij de betrokkenen. Er is toen ook proactief contact opgenomen met eigenaars van zwembaden in de schoot van Nederlandstalige onderwijsinstellingen zoals het Jan-van-Ruusbroeckollege en het Sint-Pieterscollege. Ik heb u vorige keer al uitgelegd waarom die op dat moment niet geïnteresseerd waren. Momenteel zijn er geen concrete nieuwbouwprojecten gepland. Bij de vorige oproep kwam de bouw van kleinere instructiebaden niet in aanmerking.
36 Op 10 juni 2016 werd inderdaad vanuit Vlaanderen een tweede specifieke oproep gelanceerd voor projecten in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het totale budget bedraagt 10 miljoen euro. De VGC kan projecten indienen aangezien de oproep zich tot Vlaamse openbare besturen en scholen richt. Er is tijd tot einde dit jaar om een aanvraag in te dienen. Er worden door de VGC een aantal pistes onderzocht, opnieuw met het Jan-vanRuusbroeckollege en de Algemene directie onderwijs of een renovatie al of niet past binnen de plannen van de school en of er dan eventueel in cofinanciering voorzien kan worden. Met de vzw De Eendjes, een door de VGC erkende zwemclub uit Schaarbeek heeft de sportdienst al contact opgenomen om een bijkomend instructiebad in Schaarbeek te bouwen. Het bestaande zwembad Neptunium wordt volgend jaar gerenoveerd en binnen deze renovatie zal zulke uitbreiding eventueel mee ingepland kunnen worden. Die piste zal concreet met de zwemclub, de gemeente Schaarbeek en eventueel andere betrokken partijen bekeken worden. De gesprekken met staatssecretaris Fadila Laanan moeten opnieuw opgestart worden omdat we nog geen feedback hebben op de vorige gespreksronde. Ten slotte wens ik nog te zeggen dat er nergens in het bestuursakkoord van deze meerderheid vermeld staat dat de VGC zwembaden gaat bouwen. Het is eerder de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaams Gewest die dat doet in samenwerking met de gemeenten. Dat is een voorbeeld van goed bestuur door de VGC. Die vragen moeten eerder op het gewestniveau gesteld worden aan staatssecretaris Laanan en eventueel in Vlaanderen. De bedragen zijn daar zeer beperkt. Als je weet wat de kosten voor een zwembad zijn, spring je daar wat voorzichtiger mee om. Dat zal dadelijk ook blijken uit het debat over de subsidiëring van de kunsten. Ik denk dat de VGC zich geen illusies moet maken over de aandacht die naar deze zaak zal gaan, maar ze zal haar best doen. Ik hoop dat ze het denkspoor van het instructiebad in Schaarbeek kan realiseren. Mevrouw Annemie Maes (Groen): U hebt verwezen naar een nota over een stand van zaken die de VGC heeft opgemaakt ter attentie van Vlaams minister Philippe Muyters. Kunnen wij die krijgen? Collegelid Pascal Smet: Ik zal die nota aan de griffie overmaken. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Dat is zeer vriendelijk. U zegt dat er een zeer pril begin van overleg tussen Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is. Collegelid Pascal Smet: Ik heb het over overleg tussen de VGC en Vlaanderen. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Hebt u geantwoord op mijn vraag over het bestaan van recent overleg tussen Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest? Collegelid Pascal Smet: Ik denk dat er niet zoveel overleg is op dit moment, maar daarvoor zijn Brussels staatssecretaris Fadila Laanan en Vlaams minister Philippe Muyters bevoegd. Mevrouw Annemie Maes (Groen): De VGC kan misschien als kleine partner een rol spelen. Collegelid Pascal Smet: U wil dat ik go-between speel? Ik zal de twee eens introduceren. Wie weet, ontstaat er nog iets moois.
37 Mevrouw Annemie Maes (Groen): U hebt twee petjes en u kunt uw collega in de Brusselse Regering daarover ook interpelleren. In de bevoegde commissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest deed staatssecretaris Fadila Laanan alsof ze van niets wist. Collegelid Pascal Smet: Ik zal een gezamenlijke lunch organiseren met staatssecretaris Laanan en Vlaams minister Philippe Muyters. (Glimlachjes) Mevrouw Annemie Maes (Groen): Kunt u ons op de hoogte houden van de resultaten van dat gesprek? Collegelid Pascal Smet: Ik zal u laten weten of we tot het dessert geraken. (Glimlachjes) - Het incident is gesloten.
Actualiteitsdebat (R.v.O., art.61,5c) Cultuursubsidies in Brussel De heer Paul Delva (CD&V): De Vaartkapoen was de laatste maanden regelmatig aanwezig in het debat in de VGC, zoals ook de mogelijke stopzetting van de subsidies in het kader van het Vlaamse Kunstendecreet. We weten dat De Vaartkapoen een negatief advies had gekregen van de adviescommissie van de Vlaamse administratie. We weten ook dat er via het bestaande protocol nog een gesprek is geweest tussen collegelid Pascal Smet en Vlaams minister Sven Gatz. Gisteren viel dan de beslissing en daaruit bleek dat de concertwerking van De Vaartkapoen geen subsidies meer zal uitvangen vanuit het Kunstendecreet voor de periode 2017-2021. Daarnaast zijn er nogal wat berichten over een oplossing voor De Vaartkapoen. Dat had Vlaams minister Gatz zelf ook al aangegeven. In de pers spreekt men over een belofte of een garantie dat er middelen zouden worden overgemaakt vanuit het Vlaams Brusselfonds. Er zijn naast De Vaartkapoen natuurlijk nog een aantal andere organisaties die uit de boot vallen, zoals onder andere Tristero, Ars Musica, Kwaadbloed, een deel van de werking van De Zeyp, Bloet, en Jeugd en Muziek. De uitspraken van gisteren zullen natuurlijk niet zonder gevolgen blijven voor de Brusselse kunstscène. Graag wil ik benadrukken dat Brussel in globo niet slecht bedeeld is door het Vlaamse Kunstendecreet en door de beslissingen die gisteren zijn genomen. Er is een stijging van de middelen die in de richting van de kunstinstellingen gaan, met een aantal sterke stijgingen voor Rosas, de KVS, Bronx, het Kaaitheater en anderen. Uit die beslissingen valt af te leiden dat de huidige Vlaamse Regering Brussel zeker niet loslaat. Dat moeten we als Vlaamse Brusselaars in de verf zetten. Vandaag richten we ons op de organisaties die wel uit de boot zijn gevallen. Hebben u en de VGC nog een rol in de gesprekken die lopen tussen de Vlaamse minister bevoegd voor Cultuur en De Vaartkapoen over een mogelijke subsidiëring vanuit het Vlaams Brusselfonds? Zijn er mogelijke denksporen voor de andere organisaties die uit de boot vallen?
38 Bent u bij eventuele onderhandelingen betrokken? Werd er in het – volgens u - constructief overleg met Vlaams minister Sven Gatz reeds gesproken over het Vlaams Brusselfonds en zijn er eventueel bedragen genoemd? Kan de VGC desgevallend op een andere manier de komende maanden ondersteuning bieden aan De Vaartkapoen en aan de andere organisaties? Het is belangrijk om vandaag een globaal zicht te behouden op de kunstscène in Brussel. Ik benadruk dat de Brusselse kunstinstellingen niet slecht zijn bedeeld in vergelijking met een aantal andere regio’s in Vlaanderen. Het is onze taak als Vlaamse Brusselaar om dat ook de nodige aandacht te geven. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Gisteren was het een zwarte dag voor de cultuursector. De kogel is door de kerk. De Vlaamse Gemeenschap heeft de definitieve lijst van cultuursubsidies bekendgemaakt. De artikels liegen er niet om: “Subsidiehakbijl valt in muziekscène”. Vlaams minister Sven Gatz heeft de primeur om de eerste minister te zijn die zo zwaar snoeit in de cultuursector. Voor een aantal Brusselse kunstenorganisaties betekent de verdeling van de meerjarige werkingssubsidies een waar bloedbad. Gemeenschapscentra als De Vaartkapoen en de Zeyp vallen terug op 0 euro. Maar ook theatergezelschappen ‘Bloet’ van Jan De Corte, Tristero, Ars Musica en Kwaadbloed verliezen de Vlaamse ondersteuning volledig. De stopzetting van hun structurele werkingsmiddelen zou wel eens de doodsteek kunnen betekenen voor deze organisaties. Ultima Vez bleef gespaard van de gevreesde hakbijl en blijft status quo, maar krijgt veel minder dan het gevraagde bedrag. In tegenstelling tot wat ik hier net hoor, zijn de Brusselse instellingen helemaal niet beter bedeeld. Als je de groei van de subsidies vergelijkt met 2013, dan merk je dat de KVS 12% inlevert en het Kaaitheater 14%. Rosas levert 18% in en Bronx 13%. Dat zijn de cijfers. En daar kunnen we ons niet over verheugen. Bij de laatste discussie daarover gaf de minister zelf nog aan dat bijvoorbeeld De Vaartkapoen en Ultima Vez een zeer belangrijke positieve sociale rol spelen in Sint-Jans-Molenbeek en dat beide werkingen van groot belang zijn voor het grootstedelijke weefsel. Tijdens het bezoek van de minister in de Samenwerkingscommissie hebben we het sociale belang van de Brusselse culturele instellingen uitdrukkelijk onderstreept. We zijn bijzonder droevig dat verschrikkelijke nieuws te horen en we maken ons zorgen over de gevolgen voor een heleboel instellingen. Wij dachten dat de minister voor Brussel in de Vlaamse Regering de kaart van de stad zou trekken, maar helaas is dat niet het geval. Wij stellen vast dat Vlaanderen Brussel stilletjes loslaat. Was de VGC betrokken bij de definitieve beslissing over de cultuursubsidies voor de verschillende Brusselse organisaties? Hebt u bevestiging van de Vlaamse Regering dat het Vlaams Brusselfonds kan worden aangesproken om de Brusselse schade enigszins te beperken? Dat fonds is geen structurele oplossing. De organisatie hangt elk jaar opnieuw af van de goodwill van wie dan ook en de onzekerheid is jaar na jaar enorm. Wat betreft De Vaartkapoen wil ik toch onderstrepen dat er belangrijk Europees geld gaat naar het gebouw. Het is dus onbegrijpelijk dat er geen geld wordt gestoken in de werking van
39 een internationaal bekende instelling die een mooi parcours heeft afgelegd in een bepaalde niche van de muzieksector. Welke inspanningen zal de VGC leveren om de organisaties die vandaag hun middelen verliezen van de ondergang te redden? Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Op 30 juni 2016 ontving iedereen het overzicht van de toegekende subsidies voor de kunstinstellingen voor de periode 2017-2021. De focus van het nieuwe Kunstendecreet was om onder andere versnippering tegen te gaan en om initiatieven met impact, bereik en uitstraling op Vlaams en internationaal niveau, te steunen. Verder krijgen de grote Vlaamse cultuurinstellingen de taak om als topambassadeurs te excelleren. Uit de subsidies voor Brussel blijkt duidelijk dat Brussel culturele hoofdstad is in al haar aspecten. Van de 207 kunstinstellingen kregen maar liefst 58 Brusselse instellingen subsidies, ofwel 28%. Dat wil zeggen dat meer dan 1 op 4 instellingen die gesteund worden vanuit het Kunstendecreet, instellingen zijn in Brussel. Op een totale som van bijna 85 miljoen euro gaat er 22 miljoen euro naar de Brusselse instellingen, ofwel 26,5 %. Daar bovenop komen de subsidies van 10 miljoen euro die de AB en het Brussels Philharmonic/het Vlaams Radio Koor samen krijgen. Vlaanderen laat Brussel echt niet los. Met die subsidieronde investeert Vlaanderen maar liefst zeker 5 keer meer dan de Brusselnorm aangeeft. Brussel is een culturele hoogvlieger. We kunnen daar elke dag van genieten. Er zijn helaas ook Brusselse spelers die sneuvelen in deze subsidieronde, zoals het gemeenschapscentrum De Vaartkapoen en Jeugd en Muziek Vlaanderen. Dat vind ik persoonlijk jammer. Nochtans kent die laatste een uitstekende Brusselse werking met onder andere de projecten ‘Supervlieg’ en ‘Klankkleuren’ waar echte Brusselse ketjes samen musiceren. Het is een goede algemene muzikale educatieve werking in Brussel. Er zijn dus kunstinstellingen die helaas op Vlaams niveau de beoordelingscommissie niet hebben kunnen overtuigen, maar die zeer zeker een heel waardevolle Brusselse werking hebben. U en Vlaams minister Sven Gatz hebben laten weten dat ze een gesprek hadden naar aanleiding van het toekennen van de subsidies. Waarschijnlijk werd er ook gesproken over de kunstinstellingen waarvan de beoordelingscommissie vond dat de kwaliteit te laag was. Wat hebben die gesprekken opgeleverd? Vlaams minister Sven Gatz meldde al dat hij eraan dacht om het Brusselfonds aan te spreken voor De Vaartkapoen. Werd er ook over de andere instellingen gesproken? Hebt u, nu de subsidies gekend zijn, gesprekken met de kunstinstellingen die geen Vlaamse subsidies kunnen krijgen, maar die een goede Brusselse werking hebben? Ik denk daarbij aan De Vaartkapoen of Jeugd en Muziek. Welke mogelijkheden voor steun en subsidie ziet u? Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): De concertwerking van De Vaartkapoen kreeg van de beoordelingscommissie een nipt onvoldoende op artistiek vlak en een volstrekt onvoldoende op zakelijk vlak, waardoor ze haar werkingssubsidies via het Kunstendecreet verliest. Ik wil daarmee duidelijk maken dat dat niets met de besparingen heeft te maken. Zelfs indien Vlaams minister Sven Gatz de geadviseerde bedragen had gehonoreerd, zou De Vaartkapoen Concerts nog steeds 0 euro ontvangen.
40 De minister heeft in zijn beslissing de adviezen van de beoordelingscommissie gevolgd. Geen enkele organisatie met een onvoldoende heeft subsidies gekregen vanuit het Kunstendecreet. Zelfs voor Vlaams minister Sven Gatz, die De Vaartkapoen in zijn hart draagt, is het onmogelijk die instelling in het kader van het Kunstendecreet op te vissen omdat het dossier niet voldeed. In dat geval dreigt toch wel een ongelijke en onrechtvaardige behandeling ten opzichte van de andere instellingen. In de officiële lijst van alle organisaties lees ik dat het gemeenschapscentrum De Pianofabriek op de vijfde plaats staat met 116% van de toegekende middelen ten opzichte van vorige keer. Na het betoog van mevrouw Annemie Maes ben ik snel de KVS en Rosas gaan opzoeken. De KVS gaat met 16% vooruit. De heer Bruno De Lille (Groen): Eerst heeft men wel een diepe put achtergelaten. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Het geld wordt niet door Vlaams minister Sven Gatz uitgedeeld. De commissie heeft een oordeel gegeven. Rosas zit daar ook bij. U had het ook over gemeenschapscentrum De Zeyp, maar dat heeft geen dossier ingediend. Ik vind niet dat de minister zijn verantwoordelijkheid voor Brussel ontloopt. Als we het aantal organisaties bekijken dat in het kader van het Kunstendecreet subsidies krijgt, dan merken we dat 28% daarvan uit Brussel komt. Wanneer we dezelfde oefening doen voor de hoogte van de subsidiebedragen, dan vloeit 26% van de totale pot naar Brussel. Dat moet worden vergeleken met de begrotingsnorm van 5% die de Vlaamse Regering zich stelt. Wat betreft het Kunstendecreet zit Vlaams minister Sven Gatz daar dus ver boven. De heer Bruno De Lille (Groen): Je moet het vergelijken met de beloften die hij een tijdje geleden heeft gedaan. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): De conclusie is dat Brussel, samen met de provincie Antwerpen, bij uitstek de culturele pool voor Vlaanderen blijft. Bruzz heeft een overzicht gemaakt van de 28 belangrijkste Brusselse organisaties die werkingssubsidies uit het Kunstendecreet hebben aangevraagd. In het artikel las ik dat 6 organisaties niet werden erkend, 22 wel. Wanneer we het toegekende bedrag van 2017-2021 vergelijken met het toegekende bedrag in 2016, dan stijgt dat voor 19 organisaties. Voor 2 organisaties blijft het bedrag constant en voor 1 organisatie daalt de subsidie. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Je moet wel correcte vergelijkingen maken. Er is eerst zwaar bespaard. De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Vlaanderen laat Brussel niet los. Dat blijkt nu duidelijk. De heer Bruno De Lille (Groen): Dat blijkt absoluut wel. Er is eerst een diepe put gemaakt en die wordt nadien terug gedeeltelijk opgevuld. De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Wat is 28%? Dat is een derde. Dat is toch aanzienlijk. De heer Bruno De Lille (Groen): 28% van weinig is nog altijd niet veel.
41
Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): We weten allemaal dat het budgettair moeilijke tijden zijn. Desondanks zijn de subsidies voor Brusselse organisaties met 1% omhoog gegaan. Nu wordt er gezegd dat Vlaams minister Sven Gatz zijn verantwoordelijkheid voor Sint-JansMolenbeek ontloopt. Dat is echter niet zo. De organisatie Ultima Vez, met een artistiek voldoende beoordeling, zou in principe geen aanspraak kunnen maken op werkingssubsidies. Door de extra subsidies die de minister vrijmaakte, kon die organisatie toch worden gesubsidieerd. Wat betreft VK Concerts zien we ook in andere regio’s dat organisaties die geen werkingssubsidies meer krijgen, contacten leggen met andere overheden, departementen en beleidsvelden. Het is logisch dat De Vaartkapoen dat ook doet. Wij hebben begrepen dat er contacten zijn tussen het kabinet van Vlaams minister Sven Gatz en VK Concerts. Laten we hopen dat die een positief gevolg zullen krijgen na de zomer. Hebt u contact gehad met de Vlaamse minister over de subsidies voor de concertwerking van De Vaartkapoen? Gaat die organisatie effectief middelen uit het Vlaams Brusselfonds krijgen? Mevrouw Hannelore Goeman (sp.a): Dit is een mokerslag voor de sector. Reculer pour mieux sauter blijkt vandaag toch vooral ‘reculer pour reculer’. We stevenen af op een verschraling van de cultuursector in Vlaanderen en in Brussel. Vlaams minister Sven Gatz had altijd gezegd dat er in 2015 en 2016 bespaard moest worden, zodat er in 2017 opnieuw ademruimte zou komen voor de culturele sector. Die belofte wordt vandaag gewoon gebroken. Sp.a had van de minister verwacht dat hij in de Vlaamse Regering zou vechten voor extra middelen voor de cultuursector, maar die zijn er niet gekomen. De cijfers in De Standaard liegen er niet om. Er is achteruitgang ten opzichte van 2013. Het Kaaitheater gaat er 14% op achteruit, Bronks 13% en Rosas 18%. Om meer aanvragen te kunnen honoreren heeft de minister de gevraagde subsidiebedragen bovendien naar beneden afgerond, waardoor de sector al kreupel wordt geslagen vooraleer die de kans kreeg zijn plannen te verwezenlijken. Noodzakelijke stedelijke initiatieven, zoals Tristero, Jeugd en Muziek en De Vaartkapoen, krijgen gewoon nul op het rekest en dreigen daardoor te moeten sluiten. Ik heb uiteraard ook gehoord dat de minister heeft beloofd dat er zal worden gekeken naar oplossingen voor initiatieven zoals De Vaartkapoen, maar dan wordt er onmiddellijk gekeken naar het Brusselfonds. Ik vraag me dan af welke andere organisaties binnenkort in het vizier komen. Er is dus een verschraling van het landschap. Sp.a had meer verwacht van een minister van Cultuur die een nauwe band met Brussel heeft. Collegelid Pascal Smet: Er is inderdaad een formeel en een informeel gesprek geweest met Vlaams minister Sven Gatz. Hij heeft mij aan de vooravond van de beslissing ook gebeld om de nakende beslissing in primeur mee te delen, wat ik waardeer. Bij de analyse van de situatie is het basisprobleem dat er bij het vormen van de Vlaamse Regering onvoldoende geld voor cultuur werd uitgetrokken. Dat is niet iets wat ik zeg, maar
42 iets wat door iedereen wordt vastgesteld. De Vlaamse Regering heeft ervoor gekozen te besparen in cultuur. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Alleen in cultuur? Collegelid Pascal Smet: Overal, maar ook in cultuur. Dat was een keuze van de Vlaamse Regering. Een minister wordt geacht die keuzes uit te voeren. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Alle ministers moeten besparen, dus uiteraard zit daar ook cultuur tussen. Collegelid Pascal Smet: Dat was een keuze, die nu blijkbaar nog verschillende mensen agiteert. Ik maak een objectieve analyse van de situatie. De Vlaamse Regering heeft bij de vorming de keuze gemaakt om in cultuur te besparen. De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Ze heeft overal op bespaard. Collegelid Pascal Smet: Het totaalbedrag van cultuur is in de totale begroting van de Vlaamse Gemeenschap niet zo groot. Een besparing in de cultuursector komt dus extra hard aan. De heer Johan Van den Driessche (N-VA): Dat is het gevolg van de zesde staatshervorming, die ook door uw partij werd goedgekeurd. Collegelid Pascal Smet: Ja, en allicht ook ten gevolge van andere interplanetaire problemen. Ik stel alleen maar vast dat er een keuze werd gemaakt in 2014, waarvan de beslissing die vandaag werd genomen een logisch gevolg is. Ik moet ook vaststellen dat Vlaams minister Sven Gatz heeft beloofd te zullen proberen extra middelen te krijgen voor 2017. Dat is gedeeltelijk gelukt, maar ver van voldoende om de besparingen van 7,5%, die bij de vorming van de regering werd bepaald, goed te maken. Bij die objectieve vaststellingen heb ik zelfs nog geen waardeoordeel uitgesproken. Ik zou ook willen vragen om te nuanceren wanneer we over De Vaartkapoen spreken. Het gaat over VK Concerts, wat een onderdeel is van de werking van De Vaartkapoen. Je moet niet doen geloven dat nu plotseling de hele werking in elkaar stuikt. Vandaag krijgt VK Concerts 112.000 euro. De organisatie had meer gevraagd, namelijk 265.000 euro. Ze verliest dus uit het Kunstendecreet 112.000 euro. Daarnaast investeert de VGC fors in De Vaartkapoen. Zo geeft ze bijvoorbeeld dit jaar 500.000 euro voor de betaling van de lonen en 35.000 euro voor de uitbatingskosten. Samen met het EFRO zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 5 miljoen euro investeren in De Vaartkapoen. De Brusselse Regering heeft dat opnieuw bevestigd. Tijdens het formele en het informele gesprek heb ik aan collega Sven Gatz de suggestie gedaan om, wegens de beoordeling in het Kunstendecreet, op zijn minst het Vlaams Brusselfonds aan te spreken. Destijds heb ik de KVS ook 200.000 euro uit het Vlaams Brusselfonds gegeven in aanvulling op het Kunstendecreet. Ik ben blij dat hij het engagement zal opnemen om een oplossing te vinden. Ik geloof ook dat Vlaams minister Sven Gatz op een andere manier geld zal vinden om de Brusselse werking van Jeugd en Muziek, die veel beter werkt dan de Vlaamse, te ondersteunen.
43
We kunnen over cijfers blijven praten. Er is eigenlijk een status quo in het percentage van de bedragen die naar Brussel gaan. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Er is een stijging met 1%. Collegelid Pascal Smet: De status quo blijft behouden. De adviescommissie had in de verdeling van het geld een verhoging voor Brussel voorgesteld van 4%. Die is er in de verdeling niet doorgekomen. Ook dat is een keuze die de Vlaamse Regering heeft gemaakt. De heer Johan Van den Driessche (N-VA): De adviescommissie draagt geen politieke verantwoordelijkheid. Collegelid Pascal Smet: Reken het maar na, mijnheer Van den Driessche. Als u de adviezen van de commissie volgt, zou u merken dat de commissie in die subsidieronde een hoger aandeel aan Brussel had willen geven, maar dat dat niet door de Vlaamse Regering is gevolgd. Ik denk dat Vlaams minister Sven Gatz dat wel zou gewild hebben. Anderen in de Vlaamse Regering zagen die verhoging die de commissie suggereerde voor Brussel, niet zitten. Dat blijkt uit de objectieve analyse van de cijfers. De commissie heeft een analyse gemaakt dat er meer geld naar Brussel zou moeten gaan. De Vlaamse Regering heeft die optie niet genomen. Zij heeft het bedrag min of meer op hetzelfde niveau gehouden. Natuurlijk betreur ik ook de gevolgen voor Brussel, in het bijzonder omdat een aantal gerenommeerde werkingen niet kunnen worden opgevist. Er zal dus een lacune in de werking ontstaan. De VGC is van in het begin zeer duidelijk geweest. Ik wil dat hier vandaag herhalen om geen misverstanden te laten ontstaan. De VGC heeft ongeveer 1,7 miljoen euro ter beschikking. Het is niet haar roeping om een tweede zit te organiseren voor instellingen uit Brussel. Dat is nooit zo geweest en dat zal ook niet gebeuren. De VGC heeft daar de middelen niet voor. Bovendien is de oriëntatie die ze moet doen: jong en nieuw talent in Brussel de kans geven om te groeien en om hun dan later de mogelijkheid te geven om in een reguliere financiering vanuit de Vlaamse Gemeenschap terecht te komen. Vlaams minister Gatz onderschrijft overigens ook die optie. Velen in de plenaire zitting hier zullen dit ook onderschrijven. Het College heeft de beslissing iets vroeger dan jullie ontvangen. Het gaat de situatie analyseren en in het licht houden van het VGC-beleid. Maar ik zeg nogmaals duidelijk dat de VGC geen compenserend beleid kan voeren. Ze heeft dat in het verleden al gedaan voor sommige besparingen door de Vlaamse Gemeenschap, namelijk voor Jeugd en ook een stukje voor cultuur in het begin van deze legislatuur. De VGC kan dat geen tweede keer doen zonder te snijden in haar eigen beleid. Het is inderdaad niet gemakkelijk voor de gehele kunstensector en in het bijzonder voor de Brusselse. Ook al blijft het subsidieniveau op hetzelfde peil. Maar je kunt niet om de objectieve vaststelling heen dat er een aantal gerenommeerde organisaties sneuvelen. De VGC zal de dialoog met de Vlaamse Gemeenschap voortzetten om te proberen tot een maximale synergie te komen en er het maximum uit te halen op een constructieve wijze. Het is een feitelijke analyse. De VGC probeert te kijken wat er gered kan worden in de zin van extra ondersteuning. Ik heb begrepen dat er in de Vlaamse Gemeenschap ook een
44 projectenwerking is waaruit subsidies kunnen geput worden. Laten we hopen dat een aantal organisaties daarop kunnen terugvallen. De heer Paul Delva (CD&V): Ik denk dat er over De Vaartkapoen op deze banken en ook op regeringsniveau eensgezindheid is: we moeten de concertwerking van De Vaartkapoen blijven ondersteunen. Ik heb goede hoop dat de Vlaamse minister van Cultuur een oplossing voor De Vaartkapoen zal vinden. Ik hoop het van harte. U had het ook over de Brusselse werking van Jeugd en Muziek. Er is daar een discrepantie tussen de algemene werking van Jeugd en Muziek en de Brusselse tak. Ook daar hoop ik van harte dat er een oplossing gevonden kan worden. Over de andere organisaties die uit de boot zijn gevallen, bent u duidelijk geweest. U wilt voor hen geen tweede zit organiseren. Collegelid Pascal Smet: Ik kan dat niet doen. De heer Paul Delva (CD&V): Nochtans heeft de VGC dat vroeger al gedaan. Dat hebt u ook aangegeven. Dat is natuurlijk ook een politieke keuze die dan wordt gemaakt. Om af te sluiten wil ik nogmaals benadrukken dat de Brusselse cultuurscène in budgettair zeer krappe tijden lichtjes stijgt inzake subsidiëring vanuit Vlaanderen. We mogen dat toch wel even benadrukken. De slogan die al te gemakkelijk in de mond wordt genomen, “Vlaanderen laat Brussel los”, mag men blijven herhalen, ik geloof dat niet. Ik kijk naar cijfers en naar wat er gebeurt op het terrein. Zeker als je vergelijkt met een aantal andere steden en regio’s, komt Brussel er niet bekaaid vanaf. Mevrouw Annemie Maes (Groen): Wat mij vooral is bijgebleven, is dat u zegt dat de Vlaamse Regering de keuze heeft gemaakt om zwaar te besparen op cultuur. Dat staat in schril contrast met bijvoorbeeld Canada. Het eerste wat de nieuwe premier heeft gedaan, was net investeren in cultuur. Hij liet extra middelen naar cultuur vloeien. Dat levert immers drie keer op. De extra middelen leveren niet alleen iets op voor de culturele sector zelf, maar ook voor tal van andere maatschappelijke zaken. Er bestaan meer dan genoeg economische studies over hoe belangrijk het is voor de culturele sector en wat de meerwaarde daarvan is voor de maatschappij. Wij stellen vast dat de partijen N-VA, CD&V en Open Vld de keuze maken om niet te investeren in cultuur, maar wel om extra geld te steken in bijvoorbeeld wapens. Dat is de keuze van die drie partijen. (Opmerkingen) Het is een trieste eer om als de eerste minister van Cultuur in de geschiedenisboeken te geraken door zwaar te besparen in de cultuursector, met een bloedbad als gevolg, zeker voor de Brusselse instellingen. Ik ben zelf ook een cultuurliefhebber. Ik ben naar toneelstukken geweest van Tristero en van Jan Decorte. Wij zullen daar niet meer van kunnen genieten door toedoen van de keuzes van Vlaanderen om zo zwaar te snoeien. Heeft het gebruikmaken van het Vlaams Brusselfonds gevolgen voor het geld dat nu besteed wordt aan andere zaken? Er wordt terecht gekozen voor de concertwerking van De Vaartkapoen, maar ik houd mijn hart vast voor de organisaties die daarvan het slachtoffer zullen zijn.
45
Collegelid Pascal Smet: Er is 200.000 euro vrij omdat de recurrente subsidiëring over drie jaar van de KVS, die ik toen heb gegeven vanuit het Vlaams Brusselfonds als aanvulling op het Kunstendecreet, afgelopen is. Dat geld komt vrij en zal voor een deel gebruikt worden. Toen ik zelf in de Vlaamse Regering zat, heeft toenmalig Vlaams minister van Cultuur, mevrouw Joke Schauvliege, geld verdeeld. Toen was er een probleem met de KVS en ik heb dat gecompenseerd met 200.000 euro recurrent uit het Vlaams Brusselfonds. Dat stopt omdat de KVS nu objectief meer geld krijgt. Het geld uit het Vlaamse Brusselfonds zal daardoor kunnen worden gebruikt om andere culturele instellingen in Brussel te compenseren. Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Om het debat scherp te stellen, wil ik even zeggen dat Vlaanderen in 2015 inderdaad 2 miljard euro heeft moeten besparen door toedoen van de zesde staatshervorming, die mijn partij niet mee heeft goedgekeurd, maar waarmee we nu wel moeten leven. Dat doe je niet zomaar, 2 miljard euro besparen. Het budget van Vlaanderen zat goed op het einde van de vorige regeerperiode. Ineens was er door de zesde staatshervorming een gat van 2 miljard euro dat moest gedicht worden. Natuurlijk heeft elke sector daar een deel van moeten dragen. Dat is niet plezant, maar dat zijn nu eenmaal de feiten die er toen ook waren. Vandaag zien we dat Brussel er qua cultuursubsidies inderdaad op vooruit gaat. We kunnen volop zeggen dat Vlaanderen Brussel omarmt. Dat is in dit geval de enige correcte vaststelling. Ik ben blij met het antwoord over Jeugd en Muziek. Dat heeft inderdaad een hele goede Brusselwerking. De vakantiestages, Klankkleuren, Supervlieg zijn allemaal top. Ik hoop dat u daar kunt bekijken wat u kunt doen. Ik ben, net als u, overtuigd dat de organisatie een goede Brusselwerking heeft. Ik hoop echt dat er een goede oplossing uit de bus komt. Ik breng ook nog even het partijprogramma van sp.a onder de aandacht. Blijkbaar bent u uw eigen partijprogramma vergeten. In punt 916 staat: “Voor sp.a is het belangrijk dat Vlaanderen gefocust investeert in een beperkt aantal topgezelschappen. Die moeten meespelen in de internationale culturele A-ploeg. Deze doelstelling vraagt scherpe keuzes en prioriteiten want een teveel aan grote instellingen maakt hen allemaal klein.” Collegelid Pascal Smet: Het gaat enkel over de keuzes voor de grote instellingen. Daarnaast hebben we het nog over de kleine instellingen. U moet het volledige citaat geven. Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Zodat ze niet allemaal klein blijven, staat er. U moet uw partijprogramma kennen. Collegelid Pascal Smet: Als u stout bent, ga ik ook een beetje stout zijn. Ik weet dat de NVA niet wou dat er meer geld naar Brussel zou komen. Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Dat is echt niet waar. U bent blijkbaar beter op de hoogte. Collegelid Pascal Smet: Ik weet veel. Ik ben goed geïnformeerd. Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Ultima Vez is ook naar boven gegaan.
46 U zegt dat de VGC beschikt over 1,7 miljoen euro voor cultuur en dat u een focus legt op jong talent. We moeten toch eens een discussie voeren over wat we met dat geld gaan subsidiëren en hoe we daarmee verder gaan. We moeten toch eens nader bekijken waar de VGC de focus legt. Collegelid Pascal Smet: Ik ben het alleen over dat laatste met u eens. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik ben verbaasd over een aantal uitlatingen in deze Raad. Ik wil de cijfers toch wel benoemen. Laten we kijken naar de bezuinigingen die gemaakt moesten worden. Mevrouw Van Achter gaf het daarnet al aan. De Brusselse organisaties stijgen tussen 2013 en 2016 in deze subsidieronde van 22.193.138 euro naar 22.483.700 euro. Dat is een lichte stijging van 1%, ten opzichte van de 4% die u daarnet noemde. Als we kijken naar het aantal organisaties die in het kader van het Kunstendecreet wel een subsidie krijgen, merken we dat 28% van de organisaties uit Brussel komt. Laten we die dingen ook naar voren schuiven. De stijging van 26% moet vergeleken worden met de begrotingsnorm van 5% die de Vlaamse Regering zich stelt. Vlaams minister Sven Gatz zit ver boven die norm. Als we dan nog weten dat Brussel samen met Antwerpen nog altijd de grootste culturele pool is, dan betekent dat toch wel iets in deze moeilijke tijden voor iedereen. Het is niet dat ik er geen hartzeer van heb dat de anderen uit de boot vallen. Ik heb dat wel. Er is eigenlijk geen besparing geweest want er is een totale stijging van 1%. Waarom geeft de VGC de organisaties die uit de boot vallen geen tweede kans? Waarom maakt u die keuze niet? Collegelid Pascal Smet: Omdat de collegevoorzitter geen extra geld wil geven.
-
De vergadering wordt om 12.44 uur gesloten. De Raad gaat tot nadere bijeenroeping uiteen.
47 BIJLAGEN
Ingekomen stukken Commissievergaderingen - verslagen Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin van 1 juni 2016 Vragen om uitleg INTEGRAAL VERSLAG – Stuk 627 (2015-2016) – Nr. 1 Commissie voor Onderwijs en Vorming van 8 juni 2016 Interpellatie en vragen om uitleg INTEGRAAL VERSLAG – Stuk 628 (2015-2016) – Nr. 1 Commissie voor Cultuur, Jeugd en Sport van 14 juni 2016 Studiebezoek Greentrack vzw Gent SAMENVATTEND VERSLAG – Stuk 629 (2015-2016) – Nr. 1 Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin van 15 juni 2016 Vragen om uitleg INTEGRAAL VERSLAG – Stuk 630 (2015-2016) – Nr. 1 Commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting en Media van 21 juni 2016 Rekening 2015 van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de rekening van het Reservefonds SAMENVATTEND VERSLAG – Stuk 9A (2015-2016) – Nr. 1 Commissie voor Onderwijs en Vorming van 22 juni 2016 Interpellatie en vragen om uitleg INTEGRAAL VERSLAG – Stuk 632 (2015-2016) – Nr. 1
Schriftelijke vragen Er werden schriftelijke vragen ingediend door mevrouw Hannelore Goeman, mevrouw Brigitte Grouwels, mevrouw Annemie Maes en de heer Jef Van Damme.
48 BENOEMINGSPROCEDURE VOOR DE NIEUWE GRIFFIER Overeenkomstig de beslissing van het Bureau van 23 juni 2016, stemde de Plenaire Vergadering op 1 juli 2016 in met de volgende benoemingsprocedure voor de griffier van de Raad van de VGC: -
-
-
-
-
-
Vermits het gaat over een dermate gespecialiseerde functie waarvoor een ervaring van parlementair ambtenaar de beste basis biedt, wordt de kandidatuurstelling beperkt tot de vast benoemde ambtenaren van de diensten van één van de Belgische federale, gemeenschaps- of gewestelijke wetgevende vergaderingen of van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, die een nuttige en relevante beroepservaring van minstens twaalf jaar op niveau A, waarvan minstens twee jaar in een verantwoordelijke functie, kunnen aantonen; De kandidaten moeten van Belgische nationaliteit zijn en Nederlandstalig zijn zoals nader omschreven in de toelatingsvoorwaarden; Een oproep tot de kandidaten zal gebeuren door bekendmaking ervan, samen met de door het Bureau van 23 juni 2016 goedgekeurde functieomschrijving, aanstellingsvoorwaarden, aanwervingsvoorwaarden en selectieprocedure, in de bijlagen van het Integraal Verslag van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Tevens zal er kennis van worden gegeven in een bericht in het Belgisch Staatsblad, op de website van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, in een dienstnota aan de personeelsleden van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en in een brief van de Voorzitter aan de griffiers van de Belgische federale, gemeenschaps- en regionale wetgevende vergaderingen, met het verzoek deze mede te delen aan de personeelsleden die in aanmerking komen, telkens met vermelding van de laatste dag van indiening; De kandidaten kunnen hun gemotiveerde kandidatuur indienen tot en met 15 september 2016 en richten deze aan de Voorzitter van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie; Een werkgroep daartoe aangesteld door het Bureau van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, bestaande uit de voorzitter plus een lid van elke fractie, zal vervolgens de kandidaturen onderzoeken met betrekking tot de ontvankelijkheidsvoorwaarden en de geschiktheid voor de functie; Het Uitgebreid Bureau spreekt zich op basis van de gemotiveerde conclusies van de werkgroep uit over de ontvankelijkheid van de kandidaturen en de geschiktheid van de kandidaten. De kandidaten worden hiervan in kennis gesteld. Een externe jury, waarvan de leden worden aangeduid door het Bureau, onderwerpt de kandidaten, waarvan de kandidatuur ontvankelijk werd verklaard, aan een schriftelijke proef, een assessment en een mondelinge proef. Enkel de kandidaten die volgens het oordeel van de jury voldeden voor de schriftelijke proef en het assessment worden toegelaten tot de mondelinge proef. Indien dit er meer dan 10 zijn, worden enkel de 10 hoogst gerangschikte kandidaten geselecteerd voor de mondelinge proef. De werkgroep, bestaande uit voorzitter plus één lid van elke fractie en aangeduid door het Bureau, mag deze evaluatie bijwonen. De externe jury stelt, op basis van de voorwaarden en criteria bepaald in de bijlagen van de oproep, daarna een lijst op van
49
-
-
-
-
-
de drie beste kandidaten, zonder over te gaan tot hun onderlinge rangschikking. De leden van de hiervoor vermelde werkgroep hebben een finaal gesprek met deze drie kandidaten en stellen een kandidaat voor aan het Uitgebreid Bureau op basis van de voorwaarden en criteria bepaald in de bijlagen van de oproep, rekening houdend met het verslag van de externe jury; Het Uitgebreid Bureau draagt een kandidaat voor, rekening houdend met de resultaten van de testen, rekening houdend met de verslagen van de externe jury en rekening houdend met het voorstel van de werkgroep; De beslissing van het Uitgebreid Bureau wordt door de voorzitter van de Raad aan de kandidaten meegedeeld. Zij beschikken over een termijn van acht dagen om hun opmerkingen mee te delen aan de voorzitter van de Raad die oordeelt of er reden is tot nieuwe verwijzing naar het Uitgebreid Bureau; Een dossier houdende de kandidatuurstelling en het verslag van de jury betreffende de voorgedragen kandidaat en de gemotiveerde voordrachtbeslissing van het Uitgebreid Bureau worden ter inzage gesteld van alle leden van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie minstens tien dagen voordat de plenaire vergadering zich uitspreekt; De plenaire vergadering spreekt zich uit over het door het Uitgebreid Bureau voorgelegde voorstel van benoeming conform artikel 10 punt 4 en artikel 70 van het Reglement van orde; De door de plenaire vergadering genomen beslissing wordt meegedeeld aan de kandidaten.
50
FUNCTIEOMSCHRIJVING, COMPETENTIEPROFIEL, AANWERVINGSVOORWAARDEN & SELECTIEPROCEDURE GRIFFIER RAAD VGC
1. Functieomschrijving -
De griffier als ambtelijk secretaris Intern De griffier is als ambtelijk secretaris aanwezig bij de vergaderingen van het Bureau, het Uitgebreid Bureau en de Raad. Hij/zij is verantwoordelijk voor de notulen, staat als ambtelijk secretaris de voorzitter bij en ondertekent samen met de voorzitter elke beslissing van het Bureau en elk besluit van de Raad. De griffier draagt de eindverantwoordelijkheid voor de ondersteuning van de Raad, zowel inzake de parlementaire werkzaamheden als inzake de facilitaire omkadering en de bekendmaking van de Raad. Extern Samen met de voorzitter en de aangeduide delegaties van de Raad vertegenwoordigt de griffier de Raad bij (inter)nationale, regionale en lokale instanties en bij andere officiële activiteiten van de Raad. Verder neemt de griffier deel aan de vergadering van de griffiers van alle Belgische assemblees, waar hij/zij de standpunten van het Bureau vertolkt en de belangen van de Raad behartigt. Een bijzondere taak is weggelegd voor de griffier inzake overleg en onderhandelingen met het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement francophone bruxellois.
-
De griffier als verbindingspersoon tussen de Raad/het Bureau/het Uitgebreid Bureau en de griffiediensten De beslissingen van de Raad, het Bureau en het Uitgebreid Bureau worden door de griffier duidelijk gecommuniceerd naar de diensthoofden en zo snel als mogelijk vakkundig uitgevoerd in samenspraak met de betrokken griffiediensten. Verder vertaalt de griffier de beleidsvoorbereiding die is uitgewerkt door de griffiediensten naar de Raad/het Bureau/het Uitgebreid Bureau. De verbindingsfunctie incorporeert dat de griffier de werking van de griffiediensten afstemt op de visie en de doelstellingen van de Raad/het Bureau/het Uitgebreid Bureau.
-
De griffier als leidend ambtenaar van de griffie Namens het Bureau van de Raad oefent de griffier gezag uit over alle diensten en het personeel van de griffie van de Raad. Het statuut van de permanente Diensten van de Raad bepaalt de modaliteiten waarop de griffier dit gezag uitoefent en duidt aan in welke gevallen de griffier dient te beslissen of advies moet uitbrengen.
51
Als hoogste leidinggevende van de Raad is de griffier belast met het management van de Raad. Hij/zij oefent toezicht uit op het beheer van de infrastructuur, op het financieel beheer en het personeelsbeleid. Kwaliteitsbewaking en organisatieontwikkeling behoren tot de leidinggevende taken van de griffier. De griffier is de leidend ambtenaar van de griffie. Hij/zij geeft instructies aan het personeel, oefent controle uit en coördineert het werk van de verschillende griffiediensten. Het is echter het Bureau dat beslist over de aanwerving/promotie /ontslag van (tijdelijk) personeel. Meer specifieke taken van de griffier: o o o o o
Hij/zij is evaluator of mede-evaluator van de personeelsleden Hij/zij waakt over het integer gedrag van het personeel Hij/zij is lid van het Sociaal Comité van de Raad Hij/zij zit de Bestuursraad voor Hij/zij is belast met het formele en informele overleg met de vertegenwoordigers van het personeel. Als voorzitter van het Sociaal Overlegcomité (Bestuursraad en Personeelscomité) vervult de griffier een verbindingsfunctie tussen het griffiepersoneel enerzijds en de Raad/het Bureau anderzijds.
2. Aanstellingsvoorwaarden Artikel 70 van het Reglement van Orde stipuleert dat de Raad op voordracht van het Uitgebreid Bureau buiten zijn leden een griffier benoemt met de rang van bestuursdirecteur van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement.
3. Aanwervingsvoorwaarden De functie van griffier betreft een mandaatfunctie voor een duurtijd van 6 jaar. Na 3 jaar wordt de griffier tussentijds geëvalueerd en na 6 jaar volgt een eindevaluatie. De evaluaties gebeuren door het Uitgebreid Bureau. Bij een gunstige evaluatie wordt het mandaat verlengd. Bij een niet-gunstige tussentijdse en/of eindevaluatie wordt het mandaat beëindigd. 3.1 Algemene aanwervingsvoorwaarden a) b) c) d)
Belg zijn; een onberispelijk gedrag hebben; de burgerlijke en politieke rechten genieten; voor benoeming in aanmerking komen in de voor het ambt samengestelde wervingsreserve of lijst van geschikten; e) medisch geschikt bevonden zijn voor het ambt (bepaald door IDEWE); f) in het bezit zijn van een masterdiploma.
52
3.2 Specifieke bijkomende aanwervingsvoorwaarden voor het ambt van griffier a) Nuttige en relevante beroepservaring (12 jaar) kunnen voorleggen als vast benoemd ambtenaar niveau A van de diensten van een van de Belgische federale en regionale wetgevende vergaderingen of de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, waarvan minimum 2 jaar in een verantwoordelijke functie. b) Slagen in alle onderdelen van de selectieproef c) De kandidaat moet het Nederlands perfect kunnen spreken, schrijven en begrijpen. Bij twijfel kan op verzoek van twee leden van het Uitgebreid Bureau aan de kandidaten worden gevraagd om dit te bewijzen door het taalexamen, bedoeld in afdeling 7, artikel 12, §1 van het Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken (samengevat op 18 juli 1996), met vrucht af te leggen. d) Grondige kennis van de werking van de Raad, het reglement van de Raad en de wetgeving/regelgeving die betrekking heeft op de Brusselse instellingen hebben e) Vertrouwd zijn met de politieke en administratieve structuren van de Vlaamse Gemeenschapscommissie; met de werking van de andere Brusselse parlementaire instellingen en het Vlaams Parlement; met de algemene beginselen van het grondwettelijk recht; met de principes van behoorlijk bestuur, van openbaarheid van bestuur en de hoofdlijnen kennen van de wetgeving op de overheidsopdrachten. f) vertrouwd zijn met de Brusselse realiteit, inzonderheid de Vlaams-Brusselse situatie.
3.3 Beroepsbekwaamheid a) Functiespecifieke en vaktechnische competenties o beschikken over een actieve kennis van het Frans en het Engels, minstens een passieve kennis van het Duits o in staat zijn om het beleid van het Bureau uit te voeren binnen de budgettaire ruimte en input te geven aan het Bureau b) Leidinggevende competenties o vaardigheden bezitten om de griffie uit te bouwen tot een moderne en efficiënte administratie, waarin transparantie, controleerbaarheid en zorgvuldig beheer centraal staan o het personeel kunnen aansturen, overtuigen en motiveren, maar ook vertrouwen hebben in de collega’s o coördinerende, synthetiserende en organisatorische vaardigheden bezitten o beslissingen nauwgezet opvolgen en uitvoeren o probleemoplossende initiatieven en beslissingen durven nemen o kunnen delegeren
53
c) Communicatieve vaardigheden o o o o o
contactvaardig zijn, goed schriftelijk en mondeling communiceren kunnen onderhandelen met het personeel en de politieke opdrachtgevers luisterbereid zijn complexe situaties beknopt en bevattelijk presenteren discreet zijn
d) Persoonlijkheid en attitudes o openstaan voor feedback en constructief kunnen omgaan met kritiek o medewerkers kunnen enthousiasmeren o integer zijn en de ambtelijke deontologie toepassen: objectief, eerlijk, open, ambtelijk neutraal, respect voor eenieders waardigheid o de instelling positief bejegenen o over flexibiliteit, doorzettings- en incasseringsvermogen beschikken in een snel veranderende en onvoorspelbare werkomgeving
4. Selectieprocedure a) een schriftelijke proef die peilt naar de beroepsbekwaamheid en de specifieke bijkomende aanwervingsvoorwaarden, opgesteld door een externe jury waarvan de leden aangeduid zijn door het Bureau van de RVG b) een assessment dat peilt naar leidinggevende en communicatieve competenties, evenals naar persoonlijkheid en attitude, uitgevoerd door het bureau Add Value uit Brussel. c) een mondelinge proef voor een externe jury, aangeduid door het Bureau van de RVG, die peilt naar algemene vorming, de motivatie en de beroepsbekwaamheid van de kandidaten. Enkel de kandidaten die slagen voor het assessment aan wie de jury voor de schriftelijke proef een quotering van minstens 30 op 50 punten toekent worden toegelaten tot de mondelinge proef. Onder de kandidaten die slagen voor de mondelinge proef, selecteert de jury de drie beste kandidaten, zonder over te gaan tot hun onderlinge rangschikking. Het Uitgebreid Bureau draagt één kandidaat voor aan de plenaire vergadering voor de indiensttreding met ingang van 1 januari 2017.
54 5. De sollicitatie Om te solliciteren voor het ambt van griffier bij de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie dienen de kandidaten hun schriftelijke kandidaatstelling te motiveren (maximum één bladzijde) en als bijlage hun cv en een kopie van hun masterdiploma toe te voegen. Kandidaturen kunnen tot en met 15 september 2016 gestuurd worden naar: Mevrouw Carla Dejonghe, Voorzitter van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, Lombardstraat 61-67, 1000 Brussel Contact :
[email protected]
55 TREFWOORDENREGISTER
Actualiteitsdebat Zie - Cultuursubsidies voor Brussel Benoemingsprocedure voor de nieuwe griffier, blz. Brusselse gevangenissen, blz. Cultuursubsidies voor Brussel, blz. Leerkrachtentekort in Brussel, blz. Ramadan, blz. Rekening van de Raad Bespreking, blz. Stemmingen, blz. Rekening van het Reservefonds Bespreking, blz. Stemmingen, blz. Samengevoegde interpellaties en vragen om uitleg Zie - Leerkrachtentekort in Brussel - Ramadan Samengevoegde vragen om uitleg Zie - Brusselse gevangenissen Stijging oudermishandeling, blz. Vlaamse subsidies voor de renovatie van zwembaden, blz. Vragen om uitleg Zie - stijging oudermishandeling - Vlaamse subsidies voor de renovatie van zwembaden - wachtlijsten voor integrale jeugdhulp Wachtlijsten voor integrale jeugdhulp, blz.