VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD ZITTING 2001-2002
Nr. 7
HANDELINGEN VERGADERING VAN VRIJDAG 1 FEBRUARI 2002
INHOUD Blz. BERICHTEN VAN VERHINDERING .....................................................................
184
BELEIDSBRIEF (R.v.O., art. 46bis) Indiening en verwijzing .........................................................................................
184
VOORSTEL TOT WIJZIGING VAN HET REGLEMENT VAN ORDE (R.v.O., art. 63) Indiening en verwijzing .........................................................................................
184
MOTIE VAN AANBEVELING (R.v.O., art. 56) Indiening en verwijzing .........................................................................................
184
VERSLAGEN Indiening ...............................................................................................................
184
VOORSTEL TOT WIJZIGING VAN HET REGLEMENT VAN ORDE (R.v.O., art. 63)
185
Voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie van de heer Jean-Luc Vanraes 3 (2001-2002) nrs. 1 tot 3 Algemene bespreking ......................................................................................
185
Sprekers : de heren Sven Gatz, verslaggever, Dominiek Lootens-Stael.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
181
Blz. Artikelsgewijze bespreking en stemmingen .....................................................
185
Hoofdelijke stemming ......................................................................................
190
BELEIDSBRIEF (R.v.O., art. 46bis) Beleidsbrief Cultuur, ingediend door de heer Robert Delathouwer, collegevoorzitter bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken 230 (2001-2002) nrs. 1 en 2 Bespreking ......................................................................................................
190
Sprekers : mevrouw Brigitte Grouwels, verslaggever, de heren Robert Delathouwer, collegevoorzitter bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, Erik Arckens, Rufin Grijp, Walter Vandenbossche, Sven Gatz, Jean-Luc Vanraes, Robert Delathouwer, collegevoorzitter bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken VOORSTEL VAN VERORDENING (R.v.O., art. 42) ................................................
203
Voorstel van verordening van mevrouw Adelheid Byttebier en de heren Sven Gatz en Walter Vandenbossche betreffende het instellen van een interne klachtenbehandeling in de bestuursinstellingen van de VGC 212 (2000-2001) nrs. 1 tot 5 Algemene bespreking ......................................................................................
203
Sprekers : mevrouwen Brigitte Grouwels, verslaggever, Adelheid Byttebier, hoofdindiener, de heren Walter Vandenbossche, Jos Van Assche, Robert Delathouwer, collegevoorzitter bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken Artikelsgewijze bespreking en stemmingen .....................................................
205
Hoofdelijke stemming ......................................................................................
206
MOTIE VAN AANBEVELING (R.v.O., art. 56) .......................................................
206
Motie van aanbeveling van de heren Jean-Luc Vanraes, Sven Gatz en mevrouw Brigitte Grouwels tot het College tot besluit van de op 18 januari 2002 gehouden actualiteitsinterpellaties van de heren Walter Vandenbossche en Jean-Luc Vanraes tot de heer Robert Delathouwer, collegevoorzitter bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende de toekomst van de Vlaams-brusselse sportclubs ingevolge de splitsing van de Belgische sportbonden 231 (2001-2002) nr. 1 Bespreking ......................................................................................................
182
206
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Blz. Sprekers : de heren Jean-Luc Vanraes, Dominiek Lootens-Stael, Walter Vandenbossche, Sven Gatz, Erik Arckens Hoofdelijke stemmingen ..................................................................................
209
REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN ..........................................................
209
INTERPELLATIE ( R.v.O., art. 54) Interpellatie van mevrouw Brigitte Grouwels tot de heer Guy Vanhengel, collegelid bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, en de heer Jos Chabert, collegelid bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, betreffende de huidige situatie van het schoolopbouwwerk in Brussel .......................................
209
Sprekers : mevrouwen Brigitte Grouwels, interpellant, Adelheid Byttebier, de heer Guy Vanhengel, collegelid bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting ACTUALITEITSINTERPELLATIE (R.v.O., art. 55) Actualiteitsinterpellatie van de heer Rufin Grijp tot de heren Robert Delathouwer, collegevoorzitter bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, Jos Chabert, collegelid bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, Guy Vanhengel, collegelid bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, over de houding van het College tegenover de procedure door het College van de Franse Gemeenschapscommissie ingesteld bij het Arbitragehof tegen de Vlaamse zorgverzekering .................................................................................
213
Sprekers : de heren Rufin Grijp, interpellant, Sven Gatz, mevrouw Brigitte Grouwels, de heer Dominiek Lootens-Stael, mevrouw Adelheid Byttebier, de heren Jean-Luc Vanraes, Guy Vanhengel, collegelid bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, Robert Delathouwer, collegevoorzitter bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken ACTUALITEITSVRAGEN (R.v.O., art. 53)
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Actualiteitsvraag van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Robert Delathouwer, collegevoorzitter bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende de subsidiëring van de KVS/Bottelarij...........
218
Actualiteitsvraag van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Robert Delathouwer, collegevoorzitter bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende het plotse stopzetten van de subsidiëring aan het tijdschrift De Brusselse Post en aan het Vlaams Komitee voor Brussel ....
219
REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN ..........................................................
221
BIJLAGE ...............................................................................................................
222
TREFWOORDENREGISTER .................................................................................
223
183
7e vergadering
VOORZITTER : De heer Jean-Luc Vanraes.
Vrijdag 1 februari 2002
VOORSTEL TOT WIJZIGING VAN HET REGLEMENT VAN ORDE (R.v.O. art. 63)
Verwezen naar de openbare vergadering.
Indiening en verwijzing
VERSLAGEN
De vergadering wordt geopend om 9.45 uur.
De voorzitter. Het volgende voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde is ingediend :
Indiening en verwijzing
De voorzitter. Dames en heren, de vergadering is geopend.
Voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde van de heer Jean-Luc Vanraes 3 (2001-2002) nrs. 1 en 2
De notulen van de jongste vergadering worden ter tafel gelegd.
Verwezen naar de commissie voor het Reglement. BERICHTENVAN VERHINDERING De voorzitter. De heer Jos Chabert, lid van het College, ambtsverplichtingen, en de heer Jan Béghin, raadslid, gezondheidsredenen.
MOTIE VANAANBEVELING (R.v.O. art. 56) Indiening en verwijzing
BELEIDSBRIEF (R.v.O. art. 46bis) Indiening en verwijzing De voorzitter. De volgende beleidsbrief is ingediend : Beleidsbrief Cultuur, van de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Welzijn en Gezondheid 230 (2001-2002) nr. 1 Verwezen naar de commissie voor Gemeenschapsaangelegenheden.
184
De voorzitter. De volgende motie van aanbeveling is ingediend : Motie van aanbeveling van de heren Jean-Luc Vanraes, Sven Gatz en mevrouw Brigitte Grouwels tot het College tot besluit van de op 18 januari 2002 gehouden actualiteitsinterpellaties van de heren Walter Vandenbossche en JeanLuc Vanraes tot de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende de toekomst van de Vlaams-Brusselse sportclubs ingevolge de splitsing van de Belgische sportbonden 231 (20012002) nr 1.
Berichten van verhindering Ingekomen stukken
De voorzitter. De volgende verslagen zijn ingediend : Verslag uitgebracht namens de commissie voor het Reglement door de heer Sven Gatz over het voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie van de heer Jean-Luc Vanraes 3 (2001-2002) nr. 3 Verslag deel II uitgebracht namens de commissie voor Algemene Zaken, Financiën en Begroting door mevrouw Brigitte Grouwels over het voorstel van verordening van mevrouw Adelheid Byttebier en de heren Sven Gatz en Walter Vandenbossche betreffende het instellen van een interne klachtenbehandeling in de bestuursinstellingen van de VGC 212 (2001-2002) nr. 5 Verslag uitgebracht namens de commissie voor Gemeenschapsaangelegenheden door mevrouw Brigitte Grouwels over de beleidsbrief Cultuur 230 (20012002) nr 2 Verslag uitgebracht namens de commissie voor Gemeenschapsaangelegenheden van de VGC en de commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid van het Vlaams Parlement door de heer Sven Gatz en mevrouw Brigitte Grouwels over de stand van zaken van
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
De Voorzitter het Voorrangsbeleid Brussel 232 (20012002) nr. 1
VOORSTEL TOT WIJZIGING VAN HETREGLEMENT VAN ORDE (R.v.O. art. 63) Voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie van de heer Jean-Luc Vanraes 3 (20012002) nrs. 1 tot 3 De voorzitter. Aan de orde is de bespreking van en de stemming over het voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie van de heer Jean-Luc Vanraes. De tekst aangenomen door de commissie wordt als basis van de bespreking genomen. De algemene bespreking is geopend. De heer Sven Gatz, verslaggever, heeft het woord. De heer Sven Gatz, verslaggever. Mijnheer de voorzitter, ik zal zeer kort verslag uitbrengen over de commissiewerkzaamheden. Ik denk dat ik de waarheid geen geweld aandoe wanneer ik zeg dat de bespreking in commissie zeer vlot is verlopen en zich hoofdzakelijk op een viertal punten toespitste. We hebben met het voorstel een oplossing gevonden voor het probleem waarbij de voorzitter en de ondervoorzitter de vergadering van de Raad niet kunnen voorzitten. De functie zal voortaan worden waargenomen door het oudste aanwezige raadslid. Een andere innovatie is dat bij mondelinge vragen voortaan een repliek door de vraagsteller mogelijk is, wat tot voor
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
kort niet het geval was, en wat op algemene aanvraag is ingevoerd. Voorts hebben we gepreciseerd dat alle raadsleden alle commissievergaderingen, ook die waar ze geen vast lid van zijn, kunnen bijwonen en er het woord kunnen voeren. Tot slot is er een nieuwe regeling voor de spreektijd. In feite wordt de spreektijd voor de meeste onderwerpen ingekort tot 20 minuten, omdat, zoals tijdens de bespreking in commissie is gebleken, de griffier statistisch had vastgesteld dat nog nooit iemand langer het woord heeft gevoerd dan 18 minuten in deze legislatuur. De nieuwe regeling tast onze grondwettelijke vrijheden dus niet aan. Overigens, de voorzitter en het Uitgebreid Bureau kunnen altijd beslissen om voor bepaalde themas vooraf langere spreektijden toe te staan. De commissie heeft de voorstellen unaniem goedgekeurd. De voorzitter. De heer Dominiek Lootens-Stael heeft het woord. De heer Dominiek Lootens-Stael. Mijnheer de voorzitter, ik doe enkel opmerken dat de Vlaams Blok-fractie de voorstellen zal goedkeuren, omdat ze in feite een samenvoeging zijn van uw voorstellen en voorstellen van de Vlaams Blok-fractie. De voorzitter. Vraagt nog iemand het woord ? (Neen.) De algemene bespreking is gesloten.
Artikel 7 1. De voorzitter leidt de werkzaamheden van de Raad en van het Bureau en het uitgebreid Bureau; oordeelt over de ontvankelijkheid van alle bij de Raad aanhangig gemaakte zaken, behoudens andersluidende bepalingen; doet het reglement naleven; handhaaft de orde bij de beraadslagingen; verleent het woord; formuleert de punten waarover de Raad een besluit of beslissing moet nemen; kondigt de uitslag van de stemmingen af; ondertekent elk besluit van de Raad en elke beslissing van het Bureau en het uitgebreid Bureau; zorgt voor de uitvoering van de door de Raad en het Bureau en het uitgebreid Bureau genomen beslissingen en vertegenwoordigt de Raad naar buiten. 2. Indien de voorzitter in een beraadslaging het woord wil voeren, verlaat hij de voorzittersstoel behalve als hij spreekt ter uitvoering van de hem opgedragen taak. Hij neemt die niet weer in zolang de betrokken beraadslaging aan de orde is. 3. De voorzitter geeft de Raad kennis van de ingekomen stukken en formuleert de besluiten omtrent hun behandeling. 4. De ondervoorzitter die de voorzitter vervangt, heeft dezelfde bevoegdheid als de voorzitter. 5. Indien de voorzitter en de ondervoorzitter verhinderd zijn, wordt de vergadering voorgezeten door het oudste aanwezige raadslid. De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.) Aangenomen.
Artikelsgewijze bespreking en stemmingen De voorzitter. Aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van en de stemmingen over het voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde van de Raad van de VGC van de heer JeanLuc Vanraes.
Artikel 15 1. Leden van de Raad die een lid van het College in commissie een vraag om uitleg wensen te stellen, geven de voorzitter van de Raad schriftelijk kennis van het onderwerp ervan met nauwkeurige
Voorstel tot wijziging van het reglement van orde 185
De Voorzitter opgave van de gegevens van de zaak, de toedracht van de feiten en met de voornaamste beschouwingen die zij naar voren wensen te brengen. 2. De bepalingen van artikel 50 gelden ook voor vragen om uitleg. 3. De in punt 1 genoemde tekst van de vraag om uitleg mag slechts door één enkel lid van de Raad zijn ondertekend. 4. De in punt 1 genoemde tekst van de vraag om uitleg moet uiterlijk vijf werkdagen vóór de eerstvolgende commissievergadering worden ingediend. 5. Bij ontvankelijkheid stuurt de voorzitter de vraag om uitleg naar het betrokken lid van het College.
Indien de vraagsteller afwezig is, wordt de vraag om uitleg als ingetrokken beschouwd. In geen geval mag een vraag om uitleg in onveranderde omstandigheden opnieuw worden gesteld in de loop van dezelfde zitting. 10. Het verslag over de behandeling van vragen om uitleg wordt als bijlage in de Handelingen en het Beknopt Verslag opgenomen. De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.) Aangenomen.
Artikel 21
6. De vragen om uitleg worden in chronologische volgorde van indiening vooraan op de agenda van de eerstvolgende commissievergadering geplaatst.
Onder alle omstandigheden mogen de leden van de raad de vergaderingen waar zij geen deel van uitmaken, bijwonen en er het woord voeren, zonder stemgerechtigd te zijn.
7. a) De uiteenzetting van de vraag om uitleg mag niet langer duren dan 5 minuten.
De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.)
b) Na de vraagsteller mogen andere sprekers het woord voeren met elk een maximumspreektijd van 2 minuten. c) Na het antwoord van het betrokken lid van het College, mogen naast de vraagsteller nog andere sprekers met elk een maximumspreektijd van 2 minuten het woord voeren, waarna de voorzitter van de commissie, in voorkomend geval na een aanvullend antwoord van het betrokken lid van het College en een wederwoord van de vraagsteller, het incident gesloten verklaart. 8. Elke vraag om uitleg wordt afgehandeld tijdens de vergadering waarin zij wordt uiteengezet. 9. Het recht om het woord te voeren als steller van een vraag om uitleg, is persoonlijk.
Aangenomen.
Artikel 28 1. Geen lid voert het woord dan na inschrijving op de sprekerslijst of na het woord gevraagd en van de voorzitter verkregen te hebben. Ingeschreven sprekers die zonder bericht van verhindering afwezig zijn op het ogenblik dat hun het woord wordt verleend, worden van de lijst afgevoerd en mogen zich niet opnieuw laten inschrijven. Wanneer de algemene bespreking meerdere vergaderingen in beslag neemt, wordt de lijst der sprekers op het einde van de eerste vergadering ambtshalve afgesloten.
Voorstel tot wijziging van het reglement van orde 186
2. De voorzitter verleent het woord in de orde van inschrijving of aanvraag. Hij kan hiervan afwijken en beurtelings het woord verlenen voor of tegen het behandelde onderwerp. Sprekers die door hun fracties gemandateerd zijn hebben echter voorrang. 3. De spreker richt zich slechts tot de voorzitter of tot de vergadering. 4. Geen lid voert meer dan tweemaal het woord over hetzelfde onderwerp tenzij de Raad anders beslist. 5. Tenzij het uitgebreid Bureau of de voorzitter anders beslist, is de maximum spreektijd 20 minuten per lid tijdens de algemene bespreking en 5 minuten per lid tijdens de bespreking van de artikelen en de amendementen. 6. Voor bijzondere aangelegenheden kan het uitgebreid Bureau de duur van een beraadslaging alsmede het aantal sprekers bepalen. 7. Als de voorzitter oordeelt dat de werkzaamheden van de Raad worden belemmerd, kan hij de spreektijd van alle sprekers beperken, uitgezonderd die van de leden van het College of van de verslaggevers. Behoudens andersluidende bepalingen of beslissing, beschikt ieder lid van de Raad steeds over een minimum spreektijd van 5 minuten. 8. Leden van het College en verslaggevers worden gehoord als zij het vragen. De Raad kan de aanwezigheid van de leden van het College vorderen. 9. Behoudens andersluidende bepalingen, mag een lid van de Raad na een lid van het College te allen tijde het woord voeren met een maximum spreektijd van 10 minuten. De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.)
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
De Voorzitter Aangenomen. Artikel 31 1. De Raad geeft zijn wil te kennen : a) bij zitten en opstaan dan wel bij handopsteken; b) bij door de voorzitter geconstateerde eenparige instemming, onverminderd de bepaling van artikel 34, punt 2; c) bij hoofdelijke stemming, hetzij bij oproeping hetzij elektrisch uitgebracht; d) bij geheime stemming, bij oproeping met stembiljetten uitgebracht. De voorzitter kan over enig onderwerp hoofdelijk laten stemmen indien er twijfel bestaat omtrent de regelmatigheid van op een andere wijze uitgebrachte stemmingen, behalve in geval van geheime stemming. 2. Eindstemming over ontwerpen en voorstellen van verordening, voorstellen van resolutie, moties en voorstellen tot wijziging van het reglement geschiedt steeds bij hoofdelijke stemming. In de overige gevallen geeft de Raad zijn wil bij zitten en opstaan dan wel bij handopsteken te kennen, tenzij ten minste vijf leden de hoofdelijke stemming vragen. Dergelijk verzoek is slechts ontvankelijk bij ontstentenis van andersluidende bepalingen. Bij ontvankelijkheid tekenen de secretarissen de namen van die leden aan en kan de voorzitter hen verzoeken eerst te stemmen; indien niet ten minste vijf van die leden aan de stemming deelnemen, wordt de aangevangen stemming als vervallen beschouwd. 3. Stemming bij zitten en opstaan dan wel bij handopsteken bestaat uit proef en tegenproef; voorzitter en secretarissen beslissen over de uitslag ervan; proef en tegenproef mogen worden her-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
haald; is na herhaling de uitslag nog niet duidelijk dan wordt hoofdelijk gestemd.
De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.)
4. Vóór de sluiting van de hoofdelijke stemming, verzoekt de voorzitter de leden die niet hebben gestemd, alsnog hun stem uit te brengen.
Aangenomen.
5. De uitslag van de stemmingen wordt vastgesteld door de voorzitter en de secretarissen. 6. Ingeval een hoofdelijke stemming bij oproeping geschiedt of in geval van geheime stemming, wordt de naam uitgeloot van het lid met wie de oproeping voor die stemming en alle volgende tijdens dezelfde vergadering gehouden dergelijke stemmingen begint. De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.) Aangenomen. Artikel 41 1. De beraadslaging over een ontwerp van verordening omvat de algemene en de artikelsgewijze bespreking. 2. De algemene bespreking loopt over het ontwerp van verordening in het algemeen en over het beginsel dat eraan ten grondslag ligt. 3. De tekst die door de commissie aangenomen is, wordt als basis genomen voor de artikelsgewijze bespreking.
Artikel 43 1. Ieder lid van de Raad heeft het recht voorstellen van resolutie bij de voorzitter in te dienen. 2. De voorzitter kan een voorstel van resolutie ofwel laten drukken en aan de leden van de Raad ronddelen, ofwel verwijzen naar het uitgebreid Bureau. Wanneer de voorzitter of het uitgebreid Bureau tot onontvankelijkheid besluit, kan de indiener binnen een termijn van zeven werkdagen met ingang van de dag na de datum van kennisgeving van het besluit, de voorzitter schriftelijk om een beslissing van de Raad verzoeken. Over een dergelijke beslissing wordt bij zitten en opstaan dan wel bij handopsteken gestemd. 3. De bepalingen van artikel 40, punten 2, 3, en 4 gelden ook voor voorstellen van resolutie. 4. De beraadslaging over een voorstel van resolutie geschiedt in een enkele bespreking overeenkomstig de bepalingen van artikel 41, punten 3 tot 5. De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.)
4. Bij artikelsgewijze bespreking wordt achtereenvolgens ieder artikel, in voorkomend geval met de desbetreffende amendementen, in de volgorde ervan besproken en in stemming gebracht.
Aangenomen.
Onverminderd de bepalingen van artikel 32, littera b), worden amendementen vóór het artikel en subamendementen vóór de amendementen in stemming gebracht.
1. Leden van de Raad die in openbare vergadering een mondelinge vraag wensen te stellen aan een lid van het College, dienen de tekst ervan in bij de voorzitter van de Raad met schriftelijk verzoek om mondelinge beantwoording in openbare vergadering.
5. De maximumspreektijd is 20 minuten.
Artikel 52
Voorstel tot wijziging van het reglement van orde 187
De Voorzitter 2. De vraag mag ten hoogste twintig regels beslaan en slechts door één enkel lid van de Raad zijn ondertekend. 3. De vraag moet uiterlijk om 16 uur s woensdags van de week vóór de eerstvolgende openbare vergadering worden ingediend. 4. Wanneer de voorzitter de vraag niet van die aard bevindt dat zij mondeling moet worden beantwoord, kan hij beslissen dat zij moet worden omgewerkt tot een schriftelijke vraag in de zin van artikel 51. 5. Bij ontvankelijkheid zendt de voorzitter de vraag over aan het betrokken lid van het College. 6. a) De vragen worden in chronologische volgorde van indiening gegroepeerd per lid van het College en volgens een beurtelings per vergadering afwisselende volgorde van de leden van het College achteraan op de agenda van de eerstvolgende openbare vergadering geplaatst, na de actualiteitsvragen. b) Vragen over hetzelfde onderwerp worden samengevoegd en in afwijking van de in littera a) bepaalde volgorde samen met de eerste ingediende vraag behandeld. c) Een vraag over hetzelfde onderwerp als dat van een overeenkomstig artikel 54, punt 3 ingediende interpellatie of een overeenkomstig artikel 55, punt 1, ingediende actualiteitsinterpellatie wordt bij de betrokken interpellatie gevoegd en er in afwijking van littera a) samen mee behandeld. In bedoeld geval geniet de vraagsteller de hoedanigheid van spreker zoals bepaald in artikel 54 en artikel 55, punt 7, litteras b) tot d). Indien de betrokken interpellatie wordt ingetrokken, wordt de erbij gevoegde vraag naar gelang van het geval over-
eenkomstig litteras a) en b) en punten 7 en 8 of littera b) en punten 7 en 8 behandeld.
3. De in punt 1 vermelde kennisgeving mag slechts door een enkel lid van de Raad zijn ondertekend.
7. Het stellen van de vraag mag niet langer duren dan 5 minuten. Het antwoord van het Collegelid mag eveneens niet langer duren dan 5 minuten.
4. Bij ontvankelijkheid geeft de voorzitter het betrokken lid van het College onverwijld kennis van het onderwerp van de actualiteitsvraag.
Na het antwoord van het betrokken lid van het College mag de vraagsteller nog een aanvullende vraag stellen. Het stellen en het beantwoorden van de aanvullende vraag mag niet langer duren dan 2 minuten, waarna de voorzitter het incident gesloten verklaart.
5. a) De actualiteitsvragen worden in chronologische volgorde van indiening gegroepeerd per lid van het College. Ze worden volgens een beurtelings per vergadering afwisselende volgorde van de leden van het College, achteraan op de agenda geplaatst, overeenkomstig de in punt 1 voorziene procedure.
8. Het recht om als steller van een vraag het woord te voeren is persoonlijk. Indien de vraagsteller afwezig is, wordt de vraag als ingetrokken beschouwd. Indien het betrokken lid van het College afwezig is, wordt het antwoord in de volgende vergadering gegeven. In geen geval mag een vraag in onveranderde omstandigheden opnieuw worden gesteld in de loop van dezelfde zitting. De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.) Aangenomen.
Artikel 53 1. Leden van de Raad die een lid van het College tijdens het vragenuur in openbare vergadering dringend een mondelinge vraag van actuele aard wensen te stellen, geven de voorzitter van de Raad uiterlijk om 16 uur de laatste werkdag vóór de vergadering schriftelijk kennis van het onderwerp ervan. 2. Per vergadering mogen slechts twee leden per erkende fractie en één lid per niet-erkende fractie een actualiteitsvraag stellen.
Voorstel tot wijziging van het reglement van orde 188
b) Actualiteitsvragen over hetzelfde onderwerp worden samengevoegd en in afwijking van de in littera a) bepaalde volgorde samen behandeld met de eerst ingediende actualiteitsvraag. c) Een actualiteitsvraag over hetzelfde onderwerp als dat van een overeenkomstig artikel 54, punt 3, ingediende interpellatie of een overeenkomstig artikel 55, punt 1, ingediende actualiteitsinterpellatie wordt bij de betrokken interpellatie gevoegd en er in afwijking van littera a) samen mee behandeld. In genoemd geval geniet de vraagsteller de hoedanigheid van spreker zoals bepaald in artikelen 54, punt 7, litteras b) tot d) en 55, punt 7, litteras b) tot d). Indien de betrokken interpellatie wordt ingetrokken, wordt de erbij gevoegde actuele vraag naar gelang van het geval, overeenkomstig litteras a) en b) en punten 5 tot 8 of littera b) en punten 5 tot 8 behandeld. 6. Het stellen van de actualiteitsvraag mag niet langer duren dan 5 minuten. Het antwoord van het Collegelid mag eveneens niet langer duren dan 5 minuten. Na het antwoord van het betrokken lid van het College mag de vraagsteller nog een aanvullende vraag stellen. Het stel-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
De Voorzitter len en het beantwoorden van de aanvullende vraag mag niet langer duren dan 2 minuten, waarna de voorzitter het incident gesloten verklaart. 7. Elke actualiteitsvraag wordt afgehandeld tijdens de vergadering waarin zij wordt uiteengezet. 8. Het recht om als steller van een actualiteitsvraag het woord te voeren, is persoonlijk. Indien de vraagsteller afwezig is, wordt de actualiteitsvraag als ingetrokken beschouwd. In geen geval mag een actualiteitsvraag onder onveranderde omstandigheden opnieuw worden gesteld in de loop van dezelfde zitting. De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.) Aangenomen.
Artikel 54 1. Leden van de Raad die een lid van het College in openbare vergadering wensen te interpelleren over aangelegenheden van algemeen belang geven de voorzitter van de Raad schriftelijk kennis van het onderwerp ervan. Ze vermelden de nauwkeurige opgave van de gegevens van de zaak, de toedracht van de feiten en de voornaamste beschouwingen die zij naar voren wensen te brengen. 2. De in punt 1 genoemde tekst van de interpellatie mag slechts door een enkel lid van de Raad zijn ondertekend. 3. De in punt 1 genoemde tekst van de interpellatie moet uiterlijk om 16 uur s woensdags van de week vóór de eerstvolgende openbare vergadering worden ingediend.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
4. De voorzitter oordeelt over de ontvankelijkheid van de interpellatie. 5. a) Bij ontvankelijkheid stuurt de voorzitter de in punt 1 vermelde tekst van de interpellatie door naar het betrokken lid van het College en wordt de tekst gedrukt en aan de leden van de Raad rondgedeeld. b) Als de voorzitter vindt dat de interpellatie niet in die mate van algemeen belang is om het onderwerp te zijn van een debat zoals geregeld in dit artikel, kan hij beslissen dat zij moet worden omgewerkt tot een schriftelijke of mondelinge vraag in de zin van de artikelen 50 tot 52. 6. Behoudens andersluidende beslissing van het uitgebreid Bureau worden de interpellaties in chronologische volgorde van indiening gegroepeerd per lid van het College. Ze worden volgens een beurtelings per vergadering afwisselende volgorde van de leden van het College vooraan op de agenda van de eerstvolgende openbare vergadering geplaatst. 7. a) De uiteenzetting van de interpellatie mag niet langer duren dan 15 minuten, behoudens andersluidende beslissing van het uitgebreid Bureau. b) Na de interpellant mogen de leden het woord voeren met elk, behoudens andersluidende beslissing van het uitgebreid Bureau, een maximumspreektijd van 5 minuten. c) Het antwoord van het betrokken lid van het College mag niet langer duren dan 15 minuten. Na het antwoord van het betrokken lid van het College, mogen naast de interpellant de leden met elk, behoudens andersluidende beslissing van het uitgebreid Bureau, een maximumspreektijd van 5 minuten het woord voeren. Daarna verklaart de voorzitter, in voorkomend geval na een aanvullend antwoord van het betrokken lid van het College en een wederwoord van de interpellant, het incident gesloten.
d) In voorkomend geval geniet de steller van een overeenkomstig artikel 52, punt 6, littera c) en artikel 53, punt 5, littera c) bij een interpellatie gevoegde vraag voorrang op de in litteras b) en c) genoemde sprekers. 8. a) Interpellaties over hetzelfde onderwerp worden samengevoegd om een enkel debat te vormen, en in afwijking van de in punt 6 bepaalde volgorde samen met de eerst ingediende interpellatie behandeld. b) In genoemd geval beschikt alleen de eerste interpellant, behoudens andersluidende beslissing van het uitgebreid Bureau, over een spreektijd van 15 minuten. De overige interpellanten krijgen elk, behoudens andersluidende beslissing van het uitgebreid Bureau, een maximumspreektijd van 10 minuten, onverminderd de toepassing van de bepalingen van punt 7, litteras b) tot d) nadat alle interpellanten het woord hebben gevoerd. 9. Elke interpellatie wordt afgehandeld tijdens de vergadering waarin zij wordt uiteengezet. 10. Het recht om als interpellant het woord te voeren, is persoonlijk. Indien de interpellant afwezig is, wordt de interpellatie als ingetrokken beschouwd. In geen geval mag een interpellatie onder onveranderde omstandigheden opnieuw worden gehouden in de loop van dezelfde zitting. De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.) Aangenomen.
Artikel 55 1. Leden van de Raad die een lid van het College in openbare vergadering
Voorstel tot wijziging van het reglement van orde 189
De Voorzitter dringend wensen te interpelleren over aangelegenheden van algemene en actuele aard, geven de voorzitter van de Raad uiterlijk om 16 uur de laatste werkdag vóór de vergadering, schriftelijk kennis van het onderwerp ervan, met nauwkeurige omschrijving van het voorwerp van de actualiteitsinterpellatie en de aanduiding van de hoofdpunten ervan. 2. Per vergadering mogen slechts twee leden per erkende fractie en één lid per niet-erkende fractie interpelleren. 3. De in punt 1 bedoelde tekst van de actualiteitsinterpellatie mag slechts door één enkel lid van de Raad zijn ondertekend. 4. De voorzitter oordeelt over de ontvankelijkheid van de actualiteitsinterpellatie. 5. a) Bij ontvankelijkheid zendt de voorzitter de in punt 1 bedoelde tekst van de actualiteitsinterpellatie over aan het betrokken lid van het College en wordt de tekst aan de leden van de Raad rondgedeeld. b) Wanneer de voorzitter de actualiteitsinterpellatie niet in die mate van dringende algemene én actuele aard acht, dat zij het onderwerp kan zijn van een debat zoals geregeld in dit artikel, kan hij beslissen dat zij moet worden omgewerkt tot een schriftelijke vraag in de zin van artikelen 50 en 51. 6. Behoudens andersluidende beslissing van het uitgebreid Bureau worden de actualiteitsinterpellaties in chronologische volgorde van indiening gegroepeerd per lid van het College en vooraan op de agenda van de vergadering geplaatst, na de interpellaties. 7. a) De uiteenzetting van de actualiteitsinterpellatie mag niet langer duren dan 15 minuten. b) Na de interpellant mogen de leden het woord voeren met elk een maximumspreektijd van 5 minuten.
190
c) Het antwoord van het betrokken lid van het College mag niet langer duren dan 15 minuten. Na het antwoord van het betrokken lid van het College mogen naast de interpellant de leden, met elk een maximumspreektijd van 5 minuten, het woord voeren, waarna de voorzitter, in voorkomend geval, na een aanvullend antwoord van het betrokken lid van het College en een wederwoord van de interpellant, het incident gesloten verklaart.
Aangenomen.
d) In voorkomend geval geniet de steller van een overeenkomstig artikel 53, punt 4, littera c), bij een actualiteitsinterpellatie gevoegde actualiteitsvraag, voorrang op de in litteras b) en c) bedoelde sprekers.
10 leden hebben aan de stemming deelgenomen.
8. a) Actualiteitsinterpellaties over hetzelfde onderwerp worden samengevoegd om één enkel debat te vormen en, in afwijking van de in punt 6 bepaalde volgorde, samen met de eerst ingediende actualiteitsinterpellatie behandeld. b) In bedoeld geval beschikt alleen de eerste interpellant over een spreektijd van 15 minuten, terwijl de overige interpellanten elk een maximumspreektijd van 10 minuten genieten, onverminderd de toepassing van de bepalingen van punt 7, litteras b) tot d), nadat alle interpellanten het woord hebben gevoerd. 9. Elke actualiteitsinterpellatie wordt afgehandeld tijdens de vergadering waarin zij wordt uiteengezet. 10. Het recht om als interpellant het woord te voeren, is persoonlijk. Indien de interpellant afwezig is, wordt de actualiteitsinterpellatie als ingetrokken beschouwd. In geen geval mag een actualiteitsinterpellatie in onveranderde omstandigheden opnieuw worden gehouden in de loop van dezelfde zitting. De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.)
Voorstel tot wijziging van het reglement van orde Beleidsbrief Cultuur
De voorzitter. Aan de orde is de hoofdelijke stemming over het voorstel van verordening tot wijziging van het Reglement van Orde van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Er wordt overgegaan tot de hoofdelijke stemming bij naamafroeping. Ziehier het resultaat van de stemming :
10 leden hebben ja geantwoord. Hebben ja geantwoord : De heer Erik Arckens, mevrouw Adelheid Byttebier, de heren Johan Demol, Sven Gatz, Rufin Grijp, mevrouw Brigitte Grouwels, de heren Dominiek Lootens-Stael, Walter Vandenbossche, Jean-Luc Vanraes en Jos Van Assche. De voorzitter. De Raad neemt aan : het voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Het gewijzigde Reglement van Orde is onmiddellijk van toepassing, dus ook op alle volgende agendapunten.
BELEIDSBRIEF (R.v.O. art. 46bis) Beleidsbrief Cultuur, ingediend door de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken - 230 (2001-2002) - nrs 1 en 2 De voorzitter. Aan de orde is de bespreking van de beleidsbrief Cultuur, ingediend door de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken. De bespreking is geopend.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
De Voorzitter Mevrouw Brigitte Grouwels, verslaggever, heeft het woord. Mevrouw Brigitte Grouwels, verslaggever (op het spreekgestoelte). Mijnheer de voorzitter, heren collegeleden, collegas we hebben in de commissie voor Gemeenschapsaangelegenheden een zeer interessante discussie gewijd aan de beleidsbrief Cultuur, die ook zeer uitgebreid was geïllustreerd. Collegevoorzitter Delathouwer heeft namelijk een slideshow gegeven over de diverse punten van zijn beleidsbrief. Graag breng ik even de tien basispunten voor het VGC-cultuurbeleid in herinnering, zoals ze werden uiteengezet. Ik raad vooral de lectuur van de inleidende nota en het schriftelijk verslag aan. Een eerste uitgangspunt is dat cultuur van en voor iedereen is. Daarbij wordt het begrip cultuur en het kader van het cultuurbeleid van de VGC ruim uitgelegd. Ten tweede, de VGC bouwt mee aan het cultureel imago van Brussel. Hierin komt de maatschappelijke context aan bod en hoe de VGC gesitueerd wordt in Brussel, zowel op hoofdstedelijk als op lokaal niveau. Ten derde wordt ingegaan op de relatie met de gemeentebesturen die als een hefboom voor het lokaal cultuurbeleid worden aangestipt. De VGC zal dus nagaan hoe ze de gemeenten kan betrekken bij het Nederlandstalig cultuurbeleid van de VGC. Ten vierde wordt informatie gezien als basis voor de culturele participatie en ontvoogding. Daarin speelt de hoofdstedelijke bibliotheek een belangrijke rol. Ten vijfde wil het College een gezicht geven aan de stadscultuur met onder meer het erfgoed- en museumbeleid. Ten zesde wordt aandacht besteed aan het sociaalcultureel werk dat reeds lang zijn plaats heeft in Brussel en dat moet ook zo blijven. Daarbij moet het College zich bekommeren om de vrijwilliger van vandaag. Ten zevende wordt ernaar gestreefd de levenskwaliteit te verhogen via levenslang leren. Ten achtste ziet de
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
collegevoorzitter de interculturele uitwisseling als cultureel kapitaal. Daarbij vertrekt hij van de vaststelling dat Brussel almaar meer multicultureel wordt, wat de uitwisseling met andere culturen zou moeten vergemakkelijken. Ten negende wenst de collegevoorzitter betrokkenheid van de mensen op het terrein via inspraak in het VGC-beleid en via het lokaal cultuurbeleid. Ten slotte besteedt hij aandacht aan de culturele infrastructuur. Alle punten werden omstandig uiteengezet, zozeer zelfs dat de commissarissen bijna overweldigd waren door de toelichting van collegevoorzitter Delathouwer. Daarnaast kregen we in commissie een interessante uiteenzetting van de afdeling van het VCA die bezig is met de Brussel-werking. Ook zij hebben aan de hand van een slideshow een vijfjarenbeleidsplan vanaf 2001 geschetst. Ik verwijs voor de details naar het schriftelijk verslag. Hiermee kom ik tot de bespreking zelf. Een van de bedenkingen tijdens het debat was dat het cultuurbeleidsplan zeer ruim was en de vraag werd geopperd voor hoeveel legislaturen het wel geschreven was. Daarop volgde de concrete vraag wat er precies voor deze legislatuur nog op stapel stond. De collegevoorzitter heeft daarop toegezegd dat hij voor de plenaire vergadering ik neem aan dat hij dat straks bij zijn toelichting zal doen zou aangeven wat van zijn plan, dat een visie op langere termijn inhoudt, nog deze legislatuur zal worden gerealiseerd en wat niet. Er is ook ingegaan op het lokaal cultuurbeleid, wat een belangrijk aspect van het VGC-cultuurbeleid wordt. Ik verwijs naar het schriftelijk verslag. Toch vermeld ik even dat de collegevoorzitter van mening is dat elke gemeente een Nederlandstalige bibliotheek zal moeten hebben. Er is voorgesteld om aan het lokaal cultuurbeleid een aparte vergadering te wijden. Voorts zijn er vragen gesteld over de cultuurcommunicatie van de Vlaamse
Gemeenschap en die van de VGC, of die met name op mekaar zijn afgestemd. Vervolgens was er aandacht voor de infrastructuur van de gemeenschapscentra. Daarbij werd nogmaals herinnerd aan de dossiers die met voorrang zullen worden behandeld. Dat een dossier in SintAgatha-Berchem niet op die lijst van prioriteiten is opgenomen, betekent niet dat het afgeschreven wordt, aldus de collegevoorzitter. Ik meen dat ik hiermee de commissiebesprekingen zo nauwkeurig mogelijk heb weergegeven. Uiteindelijk is het vooral belangrijk dat de collegevoorzitter hier nog uiteenzet wat nog deze legislatuur kan worden verwezenlijkt en wat niet meer aan de orde komt. De voorzitter. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College, heeft het woord voor de toelichting. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, ik zal kort nog even de beleidsbrief algemeen schetsen, want zoals de verslaggever in haar uitstekend verslag heeft meegedeeld, konden we een ruim en grondig debat in commissie voeren. Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om de vertegenwoordigers van het VCA te bedanken voor hun uitstekende toelichting bij hun Brussel-werking. Ik herinner eraan dat ik het accent heb gelegd op de vier volgende punten. Ten eerste had ik het over het cultuurdecreet en alle implicaties ervan op het terrein. Voor Brussel is er de primeur dat Vlaanderen voor het eerst ook een samenwerking met de Brusselse gemeenten vooropstelt. Mits de gemeenten aan een aantal voorwaarden voldoen, zullen hun middelen en personeel, in casu een cultuurcoördinator, worden toegekend om een lokaal cultuurbeleid uit te bouwen. Het is aan de VGC dan om de invulling van de voorwaarden te begeleiden. Daarnaast moet de VGC in de plaats optreden van gemeenten die nog niet in het Vlaams cultuurdecreet instappen.
Beleidsbrief Cultuur 191
Robert Delathouwer Een van de voorwaarden is de aanwezigheid van een openbare bibliotheek. Willen zoveel mogelijk gemeenten een beroep kunnen doen op de voorzieningen van het cultuurdecreet, dan moeten er zoveel mogelijk bibliotheken komen. Niet iedere gemeente beschikt vooralsnog over zon bibliotheek. Wel huisvesten alle Brusselse gemeente een gemeenschapscentrum. Het College kan een overeenkomst met de betrokken gemeenten sluiten waardoor de respectieve gemeenschapscentra kunnen worden beschouwd als een cultureel centrum, waarmee ze meteen voldoen aan weliswaar nog maar een van de voorwaarden van het cultuurdecreet. Het komt erop aan de gemeenten en overigens ook twee gemeenschapscentra ervan te overtuigen daaraan mee te werken. Het kan inderdaad niet dat een nieuwe schepen een nieuw cultuurbeleid uittekent zonder rekening te houden met de bestaande knowhow van het lokale gemeenschapscentrum dat reeds een cultuurbeleid op het terrein voert. Het kan niet dat er in een bepaalde gemeente twee vormen van cultuurbeleid naast mekaar bestaan. Samenwerking is bijgevolg onoverkomelijk. Ik besef dat het water in sommige gemeenten tussen beide actoren soms te diep is, maar we gaan daar iets aan doen. Dat zijn de twee eerste prioriteiten voor de nabije toekomst. Een derde krijtlijn betreft de vrijwilligers. Het is niet omdat het Internationaal Jaar van de Vrijwilligers vorig jaar afgesloten werd, dat we geen aandacht meer moeten hebben voor de vrijwilligers in Brussel. Zij zullen in onze stad altijd nodig zijn. Overigens, indien we vandaag onder andere op politiek vlak sterk staan, dan is dat dankzij de vrijwilligers die al 30 jaar in allerhande verenigingen in de gemeenten actief zijn. Uiteraard is ook de interesse bij de vrijwilligers geëvolueerd. Dat betekent nog niet dat morgen enkel de professionelen, de medewerkers van gemeenschapscentra of de politici Vlaams-Brussel gestalte zullen geven.
Als de Vlaams-Brusselse gemeenschap wil blijven groeien, dan zullen hoofdzakelijk vrijwilligers hun schouders daaronder moeten steken. Een vierde aandachtspunt wordt voor mij de amateurkunsten. Het VCA heeft in zijn toelichting de behoeften van de amateurkunsten geschetst. Mag ik eraan herinneren dat ik in de begroting voor 2002 50 miljoen frank in het artikel Kunsten heb ingeschreven ? Het is mijn bedoeling om de kunstmatige scheiding tussen de zogezegd professionele kunsten en de amateurkunsten die worden betoelaagd via de post Volksontwikkeling, op te heffen met het oog op interactie en samenwerking tussen wie professioneel met kunst bezig is en wie in zijn vrije tijd aan kunst doet. Wat de vragen over de infrastructuur betreft verwijs ik naar het strategisch plan en de onder het hoofdstuk Infrastructuur vooropgestelde 10 prioriteiten. Daarin heb ik de dossiers opgesomd die bij voorrang zullen worden uitgevoerd. Hiermee heb ik, mijns inziens, duidelijk uiteengezet wat we precies willen realiseren. Wat is het tijdschema voor de realisaties ? In de nota die vandaag wordt rondgedeeld, vindt u wat we in de loop van dit jaar en volgend jaar nog tijdens deze legislatuur willen voltooien. Ik antwoord doelbewust niet op de vraag van de heer Grijp over wat we niet zullen doen deze legislatuur. Natuurlijk heb ik mijn ideeën daarover en ik weet precies wat ik liever niet wil. Ik heb mij er, ten eerste, echter toe verbonden een nieuwe audit van het personeel uit te voeren om samen met de administratie na te gaan of alles wat gedurende 30 jaar is opgebouwd, nog aan de behoeften voldoet. Dat is het canvas. Overigens is heel het College daar vragende partij voor en we zullen die oefening dit jaar ook houden. In mijn nieuwjaarstoespraak voor het personeel heb ik te kennen gegeven dat we verwachten dat het personeel van de VGC daaraan meewerkt. Ten tweede, cultuur evolueert constant en dus ook het cultuurbeleid. In mijn
Beleidsbrief Cultuur 192
beleidsbrief geef ik mijn visie op waar we in de toekomst met cultuur naartoe willen. Ik dank overigens voor de lovende woorden waarmee hij werd onthaald. Natuurlijk zal mijn visie evolueren. Ik wil ook de dialoog met het werkterrein gaande houden. Dat mijn beleidsbrief inderdaad evolutief is, bewijst alleen al het feit dat in de gedrukte versie ervan er komt ook een geïllustreerde powerpoint versie , rekening wordt gehouden met de opmerkingen die hier zijn geformuleerd. Op basis van die aangepaste versie zal ik in de loop van de maand maart het debat met het werkveld openen. Wellicht zal het mij dezelfde vraag stellen welke initiatieven we zullen afschaffen. Vandaag zal ik daar niet zonder meer op antwoorden, want ook daarin moeten de betrokkenen op het terrein tijdens ons overleg inspraak hebben. Waar ik wel toe bereid ben, is de ideeën van de raadsleden over wat wel en wat niet wordt voortgezet, in de discussie met het werkveld meenemen. Een andere werkwijze zou het overleg hypothekeren. Wees er echter van overtuigd : de bedoeling van de bevraging is precies om niet alleen nieuwe prioriteiten te leggen, maar ook na te gaan in welke van de initiatieven van de voorbije 30 jaar we niet meer hoeven te investeren, omdat het doel is bereikt.
Ten slotte antwoord ik op een vraag die ik uit vergetelheid in commissie heb laten liggen, met name over het adressenbestand, waarmee ik eventjes buiten het onderwerp ga. Het ressorteert inderdaad onder media en communicatie. Een aantal VGC-medewerkers heeft de voorbije maanden het rijksregister uitgevlooid op zoek naar Nederlandstaligen in Brussel. Dat was geen eenvoudige operatie. Eindelijk beschikken we dus over zon lijst. De eerstekomende dagen zullen met medewerkers van de gemeenschapscentra en van Brussel Deze Week rond de tafel gaan zitten om te overleggen hoe hun bestanden kunnen worden geactualiseerd en hoe we daarvan gebruik kunnen maken, uiteraard met respect voor en binnen de wettelijke bepalingen.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Robert Delathouwer Ten slotte ga ik even in op de cultuurwaardebon. Tijdens de commissiebespreking beschikte ik nog niet over de cijfers; die heb ik nu wel. Oorspronkelijk ging de helft van de cultuurwaardebons naar inwoners van buiten Brabant, 25 procent naar inwoners van hoofdzakelijk Vlaams-Brabant en 25 procent naar Brusselaars. We hebben intussen werk gemaakt van die ietwat scheefgetrokken verhouding. Dat blijkt uit de volgende cijfers. Ik ga niet in op de details; die krijgt u in een schriftelijke nota. Tijdens het cultuurseizoen 2000-2001 werden er 96.822 cultuurwaardebons verspreid waarvan 79.284 aan particulieren en 17.538 aan verenigingen. Van de particulieren was 29,49 procent Brusselaar, 36 procent inwoner van Vlaams-Brabant en 33 procent inwoner van de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen en Wallonië. U merkt dat de verschuiving stilaan doorgetrokken wordt. Van de cultuurwaardebons aan verenigingen ging 22 procent naar sociale en welzijnsorganisaties, 33 procent naar sociaal-culturele verenigingen in Brussel en de rest naar verenigingen in Vlaanderen. Ook op dat vlak stellen we een gunstige verschuiving naar armoede- en kansarmoedegroepen vast. Ik herinner even aan ons streefdoel : 30 procent van de cultuurwaardebons moet gaan naar inwoners van de rand rond Brussel, dus Vlaams-Brabant, 30 procent naar de Brusselaars via de gewone kanalen en 30 procent naar Brusselse specifieke doelgroepen, die op het ogenblik verstoken blijven van enige cultuurbeleving. Dat heeft tot gevolg dat inwoners van andere provincies minder aan hun trekken komen, maar volgens onze analyse komen zij naar Brussel om iets te beleven, niet omdat ze daarvoor een cultuurwaardebon krijgen. Dat is wel zo voor arme en kansarme personen. Alle armoederapporten tonen aan dat, zelfs indien we onze inwoners een dak boven het hoofd geven, hen kleren en eten geven voor zichzelf en de kinderen, zij toch uit de maatschappij uitgesloten blijven als ze verstoken blijven van cul-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
tuur, zij het een film, een theaterstuk of een concert. Daar proberen we met de cultuurwaardebon iets aan te doen. De voorzitter. De heer Erik Arckens heeft het woord. De heer Erik Arckens (op het spreekgestoelte). Mijnheer de voorzitter, mijnheer de collegevoorzitter, dames en heren, ik voel mij vandaag andermaal verplicht enkele valse noten te blazen naar aanleiding van een beleidsbrief van de VGC. Ik was eerst van plan om mij speciaal voor de gelegenheid en om mijn woorden meer kracht bij te zetten te verkleden als beleidscultuuranimator of als podiumkunstenaar of zo u wil als vertegenwoordiger van het cultureel middenveld, maar ik heb daarvan afgezien. Uiteindelijk heb ik geopteerd voor het maatpak, en dit om begrijpelijke redenen. Dames en heren, de jongste maanden branden nogal wat discussies over cultuur in Brussel los, waarbij het dikwijls gaat om wat we gemeenlijk kunnen omschrijven als centenkwesties. Wie participeert waarin, voor hoeveel procent : de gemeente, de VGC, de Vlaamse Gemeenschap enzovoort. Bruno De Lille, schepen van stad Brussel, Iaat enkele dagen geleden via Brussel Deze Week weten dat 95 procent van het budget voor Nederlandstalige cultuur van zijn gemeente naar de KVS gaat, wat hij wil verminderen. Opmerkingen en vragen zoals het Kaaitheater, de Beursschouwburg en Bronks krijgen maar kruimels en zoals wat met de gemeenschapscentra, de Ancien Belgique enzovoort, want ook de cultuurbeleidscoördinator komt eraan en de bibliotheken moeten worden uitgebouwd horen we zeer vaak, alsook de vraag of er nog budgettaire ruimte voor andere initiatieven is. Soortgelijke discussies hebben zich ontvouwd in de voorbereidende commissiewerkzaamheden naar aanleiding van de beleidsbrief Cultuur van de VGC. Mijns inziens is dat best interessant allemaal, maar in feite zijn die debatten
ondergeschikt aan andere, fundamentelere vragen, met name welke soort cultuur of welke soorten cultuur willen wij in Brussel, wie wij willen bereiken, is het aanbod afgestemd op het publiek van Vlaamse Brusselaars en is het geheel van cultuurbeleving in Brussel niet teveel high brow. Bruno De Lille, nog geen 30 jaar en sinds anderhalf jaar woonachtig in Brussel, zegt aan Brussel Deze Week : Ik ben het beu om steeds weer aangeklampt te worden met opmerkingen als : in Brussel is er geen theater voor gewone mensen en de KVS en het Kaaitheater brengen hetzelfde genre. Ziedaar, de heer De Lille is het beu dat gewone mensen schitterende terminologie, geef toe : in feite is het gros van de Brusselse Vlamingen in zijn ogen ongewoon komen zaniken voor cultuur op hun niveau. Misschien heb ik dat weer verkeerd begrepen, maar ik zal hem daar straks in de stedelijke commissie van Brussel eens over ondervragen, want dergelijke uitspraken kunnen echt niet. Als er een verkeerd cultuurbeleid wordt gevoerd in Brussel, liggen daar uiteraard verkeerde visies aan vastgeketend, zoveel is duidelijk. Ik noem er maar één; ze is eigenlijk marginaal in vergelijking met het pakket dat wordt voorgesteld. Ik kan echter niet alles bespreken, want mijn spreektijd is beperkt. Ik heb het met name over de cultuurwaardebon. Ik heb al een tijdje de indruk dat de cultuurwaardebon niet zo deugdzaam is als wordt beschreven. Een van de motivaties voor de cultuurwaardebon is, dat hij aan zogenaamd kansarmen of leden van een zogenaamd kwetsbare groep, whatever die mogen zijn, kunnen worden uitgereikt. De uitleg van de collegevoorzitter hieromtrent is dat sociaal-economisch achtergestelde mensen ook recht hebben op culturele ontplooiing. Maar werkt dat allemaal zo wel ? De heer Grijp zei dat hij niet in de cultuurwaardebon gelooft, omdat volgens hem een steuntrekker doorgaans niet zo afgestemd is op het participeren in cultuur. Rufin Grijp heeft uiteraard overschot van gelijk. En ik merk
Beleidsbrief Cultuur 193
Erik Arckens bij mezelf op dat ik dat zelfs niet meer durfde te denken, dat ik gebrainwasht wordt door de politiek correcte mallemolen van de VGC die voor alles een antwoord heeft. Daarvan onthouden we volgende steekwoorden. Kansarmoede in plaats van armoede, het SIF. Het onderwijs als succesverhaal dankzij Magda Deckers met haar ruime marge voor vooruitgang. De etnisch-culturele minderheden: een verrijking voor de Brussels Vlamingen enzovoort. Neen, waar haalt u het ? Wie sociaal-economisch aan de grond zit, is door de band ik ken uiteraard ook uitzonderingen niet geïnteresseerd in cultuur. Hij of zij zal de cultuurwaardebon zeker niet ervaren als een verzachting van zijn of haar lijden, als een ontplooiing van zijn of haar mogelijkbeden. Ik zie me verplicht dat naïef optimistisch mensbeeld te doorprikken. De sociaal-economisch misdeelde, zal net als de gewone mens, waarop Bruno De Lille doelt, zeker niet geneigd zijn af te gaan op het mainstream cultuuraanbod in het Brusselse gewest. Het is de onlangs overleden Franse socioloog Pierre Bourdieu geweest, die in zijn standaardwerk La distinction ervan uitging dat er een immense piramide aan sociale klassen bestaat, met onder meer, naast hun sociaal-economische en symbolische kapitalen, culturele voorkeuren. Het gaat hierbij om cultuur in de brede zin des woords, dus ook sport, eten welk soort vlees, welk soort kaas en dergelijke meer , vrijetijdsbeleving enzovoort. Wie op een bepaald sportje van de ladder staat, kijkt ook graag uit distinctiedrang even naar het sportje juist lager of juist boven met aanpassend gedrag. Dat is een eeuwenoud verhaal. Maar wie niets liever dan biefstuk eet wie kent het biefstuksocialisme niet , zal nadat hij de lotto gewonnen heeft, niet overschakelen op ganzenlever en kaviaar. Neen, hij wil méér biefstuk en betere biefstuk. Bij wijze van boutade stel ik dit hier. De heer Rufin Grijp. Mijnheer Arckens, ik heb tijdens de toelichting
van de heer Delathouwer opgemerkt dat de beleidsbrief soms moeilijker leek dan de verzamelde werken van Einstein. Verval toch niet in hetzelfde euvel ! Ik begrijp uw betoog niet goed. De heer Erik Arckens. Dat is jammer voor u! Ik heb het alvast niet over de verzamelde werken van de heer Bourdieu. Ik geef voorlopig alleen maar een inleiding. Zal ik mijn stellingen voort uitleggen ? Ik kan er echt niet aan doen dat het cultureel kapitaal bij sommige raadsleden niet groot genoeg is. De heer Walter Vandenbossche. U slaagt er zelfs niet in om uw tekst foutloos voor te lezen. Herbegin eens. De heer Erik Arckens. Man, hou toch op met zeuren ! De heer Rufin Grijp. Mijnheer Arckens, uw termen komen uit een woordenboek ! De heer Erik Arckens. Neen, uit het telefoonboek ! De heer Walter Vandenbossche. U had beter een clownspak aangetrokken. Dat staat u beter ! De voorzitter. Gaat u voort, mijnheer Arckens. De heer Erik Arckens. De heer Vandenbossche heeft de nare neiging om met domme opmerkingen de sprekers te onderbreken. Vandaag wordt hij daarin gevolgd door zijn goede vriend Grijp. Ik waarschuw jullie : als ik mijn draad kwijt ben, zal ik helemaal opnieuw beginnen. Ik kom terug op mijn betoog. Hetzelfde fenomeen als ik daarstraks beschreven heb, doet zich ook bij cultuur voor. Wie voordien naar Vlaamse soaps keek, zal nadat hij of zij op pensioen gaat, niet naar Arte kijken, noch de gedichten van Ezra Pound lezen, noch zich verdiepen in Heidegger. Ik wou dat het wél zo was, maar dat is niet zo.
Beleidsbrief Cultuur 194
Meteen rijst dan ook de vraag naar het overaanbod van hooggestemde kunstuitingen, waar het merendeel van de bevolking in Brussel weinig behoefte aan heeft. (Twistgesprekken tussen de heren Vandenbossche en Lootens-Stael.) De voorzitter. Heren, ik herinner u eraan dat we een poging doen om een debat te voeren. Ik heb er niets op tegen dat iedereen het woord neemt, maar dat moet dan om de beurt zijn. Als we niet naar mekaar luisteren, begrijpt niemand nog iets van het betoog. De heer Rufin Grijp. Wij proberen precies de heer Arckens te begrijpen. Hij is nu in het woordenboek gekomen aan het woord met de grote K en heeft het woord met de kleine c overgeslagen. De heer Erik Arckens. Het spijt me juist van u dergelijke kleinzielige opmerkingen te moeten horen. Maar ik ontwikkel mijn argumenten voort. Onbekend is onbemind, en dat geldt zeker voor de zo geroemde podiumkunsten in Brussel. Enkele jaren geleden kon ik via de buis zelf kennismaken met een van onze geroemde theaters in Brussel waar men experimenteerde met de meest geavanceerde technieken, het interactief theater. Dat ging als volgt. Het publiek werd uitgenodigd collectief een tamelijk grote hoeveelheid alcohol te nuttigen. Vervolgens betrad een stuntman de bühne. Hij draagt een maatpak en er doen geruchten de ronde dat hij in zijn jeugd lid was van een ondertussen verboden organisatie en daarna bij de politie is gegaan. De stuntman wordt zogezegd uitgenodigd zijn verhaal te doen voor de camera, maar merkt ondertussen niet op dat het publiek hem bier wil aanbieden. De stuntman, die geen publiek gewoon is, draait er zijn rug naartoe. Gestoord door het gebrek aan aandacht begint het publiek plots met glazen en bekers te gooien naar de stuntman. En dan gebeurt plots de onwaarschijnlijk prachtig gespeelde act, waarvoor in het buitenland geen gelijke kan worden gevonden : de stuntman die de woede van
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Erik Arckens het publiek had ingecalculeerd en massaal wordt uitgejouwd, zet een glas dat rakelings zijn hoofd voorbij is gezoefd en horizontaal op het tafeltje voor hem was komen te liggen, recht met een elegantie waar men koud van wordt. Voelt de stuntman de woede van het publiek dan niet aan ? De zogezegde cameramannen staan ondertussen plaatsvervangend te trillen op hun benen, zij stoppen het interview en leiden de stuntman naar buiten. Nog is het grandioos spektakel niet gedaan : een kleine negerin met weelderige boezem, gehuld in een T-shirt met daarop de zeer raadselachtige en cryptische tekst: SP AGA : meer van dat, stapt op de stuntman toe en wil hem een klap geven. De stuntman ontwijkt de klap, snelt naar de voordeur en kruipt in een voor hem geparkeerde wagen. Ziedaar een zeer reëel voorbeeld van de avantgardistische kunst opgevoerd in het Luna-theater, en die zo welig bloeit in Brussel en waar Vlaanderen ons om benijdt. Het repertoiretheater boert achteruit er is daarover, zeer tot mijn vreugde, vorig jaar nog geïnterpelleerd ten voordele van de zogenaamde avantgarde. Dat heeft niets te maken met het historische avant-garde tussen 1910 en 1930 met zijn ophefmakende manifesten en kunstvormen, zelfs niet de écht politieke avant-garde van de jaren zeventig. Er ligt daaraan een totaal andere mentaliteit van theater maken, organiseren, acteren, stukkeuze en scenografie ten grondslag. Het multidisciplinaire viert hoogtij. Jonge theatermakers, waarvan Brussel de hoofdstad wordt, beginnen aan verregaande experimenten met teksten en beeld, op zoek naar een andere verhouding tussen acteur en personage. Een aantal regisseurs verkiezen te werken met niet-gevormde acteurs of met amateurs, zoals mijn voorbeeld heeft bewezen. Bij die laatsten vinden ze een authenticiteit terug die bij de opgeleide acteur door zijn metier is ondergesneeuwd.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Natuurlijk, ik besef ook wel dat er in alle kunstvormen humbug en kitsch en pareltjes zitten. Het feit is dat het avantgardistische wat het ook mag zijn niet de hoofdmoot en de hoofdaandacht moet krijgen die het nu krijgt. Het kan niet dat van heinde en ver liefhebbers in Brussel een snuifje postmodernistische kunst komen opsnuiven, terwijl de grote meerderheid van de Brusselse Vlamingen absoluut niet meer weet waarheen op cultureel vlak. Dit moet uiteraard de eerste opdracht zijn : tegemoetkomen aan de verzuchtingen van de Brusselse Vlamingen. Ik vrees dat de multimediafabriek en de evenementencultuur, die de collegevoorzitter in zijn beleidsbrief voorstelt, niet bestemd zijn voor die grote groep. Ik vrees dat hij die grote groep heeft laten vallen, stilletjes, ten gunste van de trendy groep die wel de toon zet en veel lawaai maakt via de door hem gesubsidieerde media, maar niet representatief is. Dat hij wil opkomen voor het Brussels dialect dat juich ik ten zeerste toe gaat aan die stand van zaken niet veel veranderen. Hij zal dan ook begrijpen dat de termen zoals middenveld, werkveld, verbreding van het maatschappelijk draagvlak en dergelijke meer, mij niet zo neutraal lijken als de collegevoorzitter ze thans hanteert. Ik verwijs naar de beleidsverklaring van de VGC van 1999. Eenzelfde opmerking gaat op voor de gemeenschapscentra. Een jaar geleden interpelleerde ik de collegevoorzitter over de Vaartkapoen, waar een kleine groep avant-gardisten de plak zwaait en heel andere dingen doet dan wat hij moet doen. Ik neem hem bij deze formeel op zijn woord, zoals hij beloofd heeft in de commissie van de VGC, dat de Vaartkapoen financieel zal worden bestraft, indien het geen gemeenschapsblaadje meer uitgeeft. Maar dat is een ander verhaal. Over het multiculturele en pluriforme in deze context heb ik het al menigmaal gehad. Ik zal dat vandaag dus niet doen, hoewel het er in de beleidsbrief van wemelt. Dat is de basispijler, als ik het goed
begrepen heb. Ik zal er ook geen halszaak van maken als bijvoorbeeld de Beursschouwburg wil experimenteren door het openbreken van het artistieke naar de stad, naar de zogenaamde leefomgeving, naar de zogenaamde jongeren, naar de zogenaamde sociale en multiculturele realiteit, naar de andere kunsten. Ik zal er evenmin een minuut slaap om laten als de KVS het nodig vindt, zoals hij in het verleden al heeft gedaan, om met Arabische festivals in te spelen op de zogenaamde dwingende nood om andere bevolkingsgroepen aan het culturele leven te doen participeren. Maar het loopt fout wanneer dàt de hoofdmoot wordt en deze bijzaak hoofdzaak wordt. Vanzelfsprekend kunnen en moeten wij niet met de teletijdmachine van professor Barabas terug naar de jaren zeventig. De collegevoorzitter heeft er steeds de mond van vol dat de dingen moeten worden geherevalueerd naar gelang van de huidige noden. Ik ervaar dat veel gehoorde argument niet als zo onschuldig als hij het voorstelt. Misschien is het gewoon een handig argument om precies die initiatieven te schrappen die hem niet zinnen. Ik kijk wat dat betreft, uit naar het antwoord op de actualiteitsvraag van collega Dominiek Lootens straks, ook al betreft het een niet strikt culturele materie : het al dan niet schrappen van subsidies aan de Brusselse Post. Wat ik mij wel nog levendig herinner, is het bloeiende gemeenschaps- en verenigingsleven in mijn geboortegemeente Schaarbeek in de jaren zeventig. Wat ik destijds heb gezien, is mij op het netvlies gebrand. Dat verenigingsleven was overigens zeer pluralistisch want alle strekkingen waren aanwezig. Eigenlijk vormde dat de matrijs van de culturele ontplooiing van de Brusselse Vlamingen destijds. Ik herinner mij nog levendig uit die tijd hoeveel publiek Nesocura-activiteiten dag na dag trokken. Vanzelfsprekend, de Vlamingen die weg zijn uit Brussel, kunnen we niet terughalen, maar het zou wel zonde zijn als we geen prioriteit geven aan wat zo smalend het gewone
Beleidsbrief Cultuur 195
Erik Arckens volk wordt genoemd en haar culturele smaak. Dan spreken we nog altijd over een grote middengroep. Daaraan mag niet voorbijgegaan worden, toch niet omdat we die smaak zogezegd zouden moeten evalueren in het licht van het ene of het andere. Dan zijn we echt totalitair bezig.
Dat die verhouding soms nog als problematisch wordt gezien, is vooral te wijten aan het feit dat de VGC voorheen meestal naast en zelden samen met de lokale besturen ze nemen nauwelijks hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de Brusselse Vlamingen op zich een netwerk van voorzieningen via de verenigingen op het terrein moest uitbouwen.
Mijnheer de collegevoorzitter, uw beleidsbrief heeft het voordeel dat hij wat mijn bekommeringen betreft, geen echt uitsluitsel geeft. U spreekt zelf van beleidsontwikkelend werken, hetgeen tegelijkertijd veel kan inhouden, maar ook uitsluiten. Niet alles kan echter beleidsmatig worden geregeld. Dertig jaar geleden was er trouwens nauwelijks een beleid, en zeker geen media om dat alles te ondersteunen. Wat die nieuwsoortige media betreft, zij vormen het sluitstuk van uw cultuurpolitiek, maar daar zullen we het een andere keer over hebben. (Applaus van de Vlaams Blok-fractie.)
Bovendien is de positie van de Vlaamse schepen niet helemaal duidelijk. Ik maak hierbij een onderscheid tussen de Vlaamse schepen die van in het begin deel uitmaken van een college en dus bevoegd zijn voor bepaalde beleidsdomeinen en de daartoe in de begroting ingeschreven middelen, en de Lombard-schepenen. Deze laatsten hebben wel de verdienste dat ze aangesteld zijn, maar het probleem is dat ze vandaag louter worden gedoogd. Dat zij het niet zo gemakkelijk hebben, komt vaak tot uiting tijdens de ontmoetingen van de Vlaamse schepenen.
De voorzitter. De heer Walter Vandenbossche heeft het woord.
Een ander probleem werd perfect verwoord door schepen De Lille. Die slaakte als het ware een noodkreet, omdat hij kennelijk geen eigen beleid kan voeren los van het weliswaar verdienstelijke, maar zeer vastgeroeste mechanisme waarbij vooral grote culturele centra met nationale en internationale uitstraling subsidies genieten.
De heer Walter Vandenbossche (op het spreekgestoelte). Mijnheer de voorzitter, mijnheer de collegevoorzitter, dames en heren, ik beperk mijn betoog tot één punt dat ook een van pijlers is voor de uitvoering van de beleidsbrief, met name de samenwerking met de lokale besturen. Mijnheer de collegevoorzitter, u trekt terecht die nieuwe krijtlijn. Vergeten we niet dat vandaag de aanwezigheid van de Brusselse Vlamingen politiek vertaald wordt in de aanstelling van Nederlandstalige mandatarissen. Daarom meen ik dat het noodzakelijk is dat de verhouding tussen de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de lokale schepenen, de gemeenschapscentra en de lokale verenigingen en de Vlaamse regering, die nu ook een rechtstreeks beleid op Brussels terrein voert, duidelijk wordt afgebakend. Ik heb de indruk dat we daar nog niet uit zijn.
Welnu, om al die redenen heb ik toch wel vragen bij een onvoorwaardelijke samenwerking met de lokale besturen. Daarmee wil ik niet zeggen dat zulks niet hoeft; ik zeg alleen dat wij oog moeten hebben voor die realiteit. Kijken we maar naar de bevoegdheden van de 15 bijna 16 Vlaamse schepenen in de Brusselse gemeenten en de hun ter beschikking zijnde middelen om een beleid te kunnen voeren. De heer Grijp heeft een gelijkaardige opmerking geformuleerd in verband met de onderwijsdiscussie. Vandaar dat ik het College oproep om toch met de nodige omzichtigheid de samenwerking met de lokale besturen te benaderen.
Beleidsbrief Cultuur 196
Mijnheer de collegevoorzitter, wanneer ik het nieuwe Vlaamse cultuurdecreet, waarmee Vlaanderen rechtstreeks op het terrein een beleid zal voeren, onder de loep neem, dan maak ik mij toch ietwat zorgen over de uitvoering ervan. Overigens juich ik uw initiatieven in dat verband wel toe. U betrekt verrassend snel de Vlaamse schepenen bij de implementatie van het decreet die u er echt toe aanzet om mee in het decreet te stappen. Wat me wel verontrust, is het gerucht dat wij wel eens langer dan één jaar zullen moeten wachten op de werkingsmiddelen naar rato van 1 euro per 300.000 inwoners. Dan worden we opgezadeld met een cultuurfunctionaris zonder middelen ! Natuurlijk bent u niet verantwoordelijk wat dat betreft, mijnheer de collegevoorzitter. U kunt wel de partijen die in de Vlaamse Gemeenschap samen met uw partij mee de meerderheid uitmaken, aansporen om het cultuurdecreet al voor het lopende werkingsjaar in werking te laten treden. De aanstelling van een cultuurfunctionaris is één zaak, maar een concreet beleid voeren kan alleen maar dankzij werkingsmiddelen. Dus ook de rol van de Vlaamse regering is niet helemaal duidelijk. Vandaar dat ik er bij u voor pleit dat de VGC in een cultuurondersteunend en cultuuruitbouwend beleid een cruciale rol blijft vervullen. De VGC mag niet vervallen in een complementaire rol, maar heeft inzake cultuur een kerntaak. Misschien moeten we over 10 jaar een ander discours houden wanneer de Vlaamse schepenen voldoende bevoegdheden, middelen en juridische slagkracht ter beschikking hebben om een echt beleid te voeren. Politiek en maatschappelijke verhoudingen evolueren en dus moet dat opnieuw worden bekeken. Vandaag mag de VGC die kerntaak evenwel niet opgeven. Mijnheer de collegevoorzitter, ik stem in met uw keuze om samen met de cultuurschepen en cultuurdiensten samen te werken, maar u mag niet voorbijgaan aan de rol van de gemeenschapscentra. Die hebben in het verleden hun waarde en
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Walter Vandenbossche draagkracht bewezen. Ze zijn inherent aan de Vlaamse samenlevingsopbouw in Brussel. Mochten de gemeenschapscentra niet bestaan, dan zouden we ze zelfs opnieuw moeten uitvinden, omdat ze het draagvlak vormen van de VlaamsBrusselse samenleving. Die mag u dus niet vergeten. Ten slotte vraag ik om een permanente evaluatie van de verhouding tussen de diverse actoren op het terrein. Ik laat mij niet vastpinnen op een sterke uitspraak over de manier waarop de vier actoren zich moeten verhouden. Dat is evolutief. Wel moeten we duidelijk omschrijven wie welke positie vandaag inneemt en hoe de VGC haar rol als initiator hard kan maken. De voorzitter. De heer Sven Gatz heeft het woord. De heer Sven Gatz (op het spreekgestoelte). Mijnheer de voorzitter, mijnheer de collegevoorzitter, collegas hoewel de VGC de voorbije decennia op zeer vele terreinen actief was, durf ik te stellen dat het cultuurbeleid in de brede betekenis van het woord het wordt ook zeer breed opgevat in de beleidsbrief de « core business » van de VGC mag worden genoemd. Mijnheer de collegevoorzitter, in het eerste hoofdstuk zet u de funderingen van uw beleid uiteen en gaat u in op het spanningsveld tussen de polen gemeenschap en individu waarvoor cultuur een zeer belangrijke stimulans kan zijn. Voorts merkt u op dat cultuur een dynamisch gegeven is dat steeds een spiegel is van de maatschappij. Inderdaad, als er zich in de maatschappij evoluties voordoen, zullen ze doorsijpelen in de cultuur en dus ook in het cultuurbeleid. In die algemene standpunten die tegelijk met accuratesse naar voren worden gebracht, kan ik mij terugvinden. Ik vind het goed dat u in de beleidsbrief eerst wat algemene beginselen in herinnering hebt gebracht vooraleer in te gaan op de concrete beleidsinitiatieven.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Wij moeten de voorbije jaren vaststellen de heer Arckens is daar op zijn manier op ingegaan; de vertegenwoordigers van het VCA hebben dit aan de hand van hun ervaringen ook besproken dat er een duidelijke verschuiving is van een georganiseerd gemeenschapsleven, dat nog altijd bestaat en vrij solide is, maar niet zoals dertig jaar geleden, naar een meer projectmatige aanpak. Daarbij kunnen mensen wel worden verenigd rond bepaalde soms zeer kortstondige culturele evenementen, waarna ieder weer zijn eigen weg gaat. We kunnen gelukkig of ongelukkig zijn met die evolutie en kunnen die zelfs proberen te beïnvloeden. Dat moet men trouwens altijd doen met het oog op de versterking van het gemeenschapsleven en het sociaal weefsel, maar dan op een open en niet dwingende manier. Uiteindelijk kunnen evoluties moeilijk van bovenaf door de politieke wereld worden gestuurd. Hij kan er wel op inspelen en dat gebeurt ook in de beleidsbrief , maar anderzijds moeten we met een aantal wijzigingen leren leven en daar zo positief mogelijk antwoorden op geven. Ik kom nu tot de bespreking van enkele invalshoeken van de beleidsbrief; ik zal ze niet allemaal overlopen, want dat zou ons te ver leiden. Zo plaats ik een vraagteken bij uw stelling, mijnheer de collegevoorzitter, dat de evolutie in sommige delen van het Brusselse terrein naar meertaligheid beleidsmatig moet worden vertaald. U stelt dat zeer algemeen, bijna als een vraag. Het zou mij alvast verheugen mocht u enige pistes kunnen openen om aan te tonen wat uw politieke visie daaromtrent is. Mevrouw Byttebier heeft in dat verband even de samenwerking tussen de gemeenschapscommissies en gemeenschappen aangehaald, een niet onbelangrijk aspect hiervan. Met een gemeenschapsoverstijgend cultuurbeleid meent zij dat een antwoord kan worden geboden op die meertaligheid. Ik ben daar zeker niet tegen; ik denk dat het een permanent proces is, waarmee we nog vertrouwd moeten worden. Desalniettemin moeten we ervoor zor-
gen ik verwijs even naar mijn beginstelling dat cultuur de « core business » van de VGC is dat een eigen Vlaamse invalshoek, hoe die er ook uitziet - dat is inderdaad zeer breed; daar zijn zoveel meningen over als hier mensen in de zaal zitten blijft bestaan en zelfs wordt uitgebouwd. Verdere contacten zelfs op structurele basis met de andere gemeenschap moeten uiteraard kunnen. Daarbij moeten er wel goede afspraken worden gemaakt. Collega Vandenbossche ging even in op het decreet betreffende het lokaal cultuurbeleid. Het gerucht dat er financieel enige moeilijkheden zouden opduiken, dat hier werd verwoord, is voor mij nieuw. Ik zal officieel en via andere kanalen uitvissen hoe een en ander precies zit. Het is uiteraard zonneklaar dat wanneer voor de uitvoering van een decreet boter bij de vis beloofd wordt om de bepalingen ervan in Brussel en elders gemakkelijk te implementeren, zulks ook hard moet worden gemaakt. Het decreet luidt een nieuw tijdperk in onze culturele evolutie als Vlamingen in Brussel in. Ik herinner eraan dat we, noodgedwongen, begonnen zijn met een soort vestigingsondersteuning via de trefcentra, de sociaal-culturele raden en de gemeenschapscentra in de gemeenten van het cultureel beleid. Nu merken we dat ook van onderuit dus door de gemeenten, inzonderheid de Vlaamse schepen almaar vaker een cultuurbeleid wordt gesteund. Ik verwacht daar persoonlijk veel van, niet op korte termijn. Het zal geenszins een kwestie van 2 jaar zijn, maar naar het einde van de gemeentelijke legislatuur en zeker in de loop van de volgende legislatuur hoop ik toch dat de Vlaamse gemeenschap in Brussel de vruchten zal kunnen plukken in zoveel mogelijk gemeenten van de fameuze driehoek Vlaamse schepen en zijn dienst voor het Nederlandstalig cultuurleven, de gemeenschapscentra en de bibliotheken. Hopelijk zal de VGC daaraan conform uw beleidsbrief de nodige stimulansen kunnen geven, opdat de doelstellingen in dat ver-
Beleidsbrief Cultuur 197
Sven Gatz band echt worden gerealiseerd. Dat is een zeer belangrijke uitdaging voor de Vlaamse gemeenschap in Brussel. Hierbij aansluitend heb ik een concrete vraag over de planning voor de bouw van bibliotheken en gemeenschapscentra. Ik heb zopas uw strategisch plan ontvangen, mijnheer de collegevoor-zitter. Dat is zeer concreet waar het gaat over de bibliotheken. U geeft daar zelfs jaar per jaar aan welke dossiers zullen worden aangepakt. Die gefaseerde aanpak lijkt mij inderdaad de beste. Minder duidelijk is het strategisch plan over de gemeenschapscentra. Hiermee kom ik terug op een opmerking van mevrouw Grouwels betreffende het subsidiedossier van De Kroon. Natuurlijk zijn er al gemeenschapscentra, maar u zult altijd worden geconfronteerd met bijkomende vragen van gemeenschapscentra die almaar beter willen worden. Dat is toch waar het om te doen is. U hebt het dossier van de Pianofabriek als prioritair bestempeld, omdat de mogelijkheid bestond ook een beroep te doen op Europees geld. Dat is een objectief argument, maar toch zullen we een planning moeten opmaken, liefst openbaar, om te weten wanneer welk gemeenschapscentrum eventueel op verdere investeringen kan rekenen. Dat is een moeilijke oefening, want de gemeenschapscentra die de eerste twee jaar aan zet zijn, zijn natuurlijk zeer tevreden, maar degenen die weten dat ze pas over vijf of tien jaar aan bod zullen komen quid wat een volgende ploeg na de verkiezingen als prioriteiten vooropstelt , zullen minder gelukkig zijn. Die oefening is onvermijdelijk, want anders zal de indruk worden gewekt, zeker bij de verliezers, dat de behandeling van de dossiers à la tête du client gebeurt. Dat zou zorgen voor een slechte nasmaak. Mijnheer de collegevoorzitter, u besteedt heel wat aandacht aan de participatie van vrijwilligers. Nochtans vind ik er niet direct concrete punten in terug. Dat stel ik
ook vast in teksten van andere collegeleden. Inderdaad, het College onderschrijft duidelijk het principe van de ondersteuning van de vrijwilliger, maar heeft het moeilijk om dat op het terrein concreet te maken en blijft het eigenlijk in rondjes draaien. Ik geef eerlijk toe : mocht ik het antwoord weten op de vraag hoe we meer vrijwilligers bij het cultuurleven kunnen betrekken, op welke manier ook de engagementen zijn inderdaad zeer divers , dan debiteerde ik dat antwoord wel luidop. Ik heb evenwel ook geen pasklare oplossing. Nog een ander punt betreft de link met de interculturaliteit of de participatie van allochtonen en zelforganisaties aan ons gemeenschapsleven. Graag had ik toch een begin van antwoord gevonden in de beleidsbrief op een vraag die ik ook heb gesteld bij de bespreking van een beleidsbrief van collegelid Chabert, met name hoe het College een reglementering ziet van zelforganisaties inzake participatie en kruisbestuivingen tussen allochtone zelforganisaties en het autochtone verenigingsleven. Wil een zelforganisatie worden gesubsidieerd, dan moet ze een aantal activiteiten met Vlaamse verenigingen op het getouw zetten. Dat is op zichzelf niet slecht. Sommigen stellen echter, en niet onterecht, de vraag waarom ook het omgekeerde niet kan. Een van de pistes kan erin bestaan dat de verplichting wordt afgeschaft en dat de VGC organisaties die wel samenwerken, financieel beloont. Daarover moet worden nagedacht. Ik heb nog twee concrete vragen over investeringsdossiers. Ik besef dat er inderdaad werk wordt gemaakt van het dossier van Bronks, maar aan zon tempo en met zoveel moeilijkheden dat ik mij afvraag wanneer het ooit zal worden gerealiseerd. Graag kreeg ik dus in het kort een stand van zaken. Mag ik ook de deur openen voor een vreemdsoortig dossier, waarvan ik van de relevantie sinds een drietal weken steeds meer overtuigd ben geraakt, met name het « Brussels Volkstejoeter ». We
Beleidsbrief Cultuur 198
hebben daar de sublieme acteerprestatie van voornamelijk amateuracteurs en enkele collegeleden kunnen zien. Voor mij was daar meer aan de hand die avond. Ik heb gemerkt dat het niet alleen ging om een folkloristisch stuk dat in de best mogelijke omstandigheden nog eens opgevoerd werd, maar dat er een vrij brede ploeg achter stond die erin geslaagd is om de hoogst mogelijke kwaliteit in amateurtoneel te brengen. Bovendien laat die het niet bij een voorstelling, wat goed is; er zijn al een aantal stukken gepland voor de komende jaren. Een droom van hen is we moeten daar niet te gek over doen; ieder zen eigen teoeter da zal al wa moeilijk zèn een eigen stek. Ik denk dat we dat moeten onderzoeken. Wanneer we zulks kunnen verwezenlijken, hangt van veel factoren af. Ik denk niet dat de VGC dat zomaar eventjes kan regelen; de Vlaamse minister van Cultuur en Brusselse aangelegenheden zal daar zeker bij moeten worden betrokken. Overigens, we spreken hier niet over een theater zoals het VCA er een is, maar over een vrij kleinschalige infrastructuur die natuurlijk nog geld kost en we weten allemaal in welke grootte van orde dat is. In ieder geval moeten we nagaan wat mogelijk is binnen een meerjarenplanning. Daarbij zullen de initiatiefnemers wel duidelijk moeten maken dat ze grote voorstellingen alleen in een zaal zoals van het VCA kunnen brengen. Dat is misschien nu een irrealistische piste, maar ik ben ervan overtuigd dat ook u er zin in hebt om dat dossier ooit eens te zien aboutisseire. Als we daar nu een aanvang mee maken, zal het er misschien ooit komen. Dat was ook het geval met andere dossiers die thans verwezenlijkt zijn en 10 jaar geleden onbereikbaar leken. Ik rond af. Mijnheer de collegevoorzitter, net zoals uw vorige beleidsbrief over de sport is het een van de meest concrete. U bent wat beleidsbrieven betreft een van de koplopers van het College. U stelt steeds beleidsbrieven voor waarop we kunnen kauwen. Er wordt niet alleen een stand van zaken gemaakt, maar ook vooruitgekeken. Het strategisch plan
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Sven Gatz met de vele concrete punten bewijst dat ook en ik denk dat we met zulke beleidsbrieven iets kunnen aanvangen, zowel voor een bespreking in de Raad als voor de uitvoering op het terrein. De voorzitter. De heer Rufin Grijp heeft het woord. De heer Rufin Grijp. Mijnheer de collegevoorzitter, ik sluit mij aan bij de laatste zin van de heer Gatz en feliciteer u met uw beleidsbrief Cultuur. Daar straalt een visie uit; hij beschrijft niet louter de stand van zaken, maar geeft uitzicht op een programma waar we als Vlaams-Brusselse volksvertegenwoordigers voor jaren zoet mee zijn. Ik begrijp dat ik mijn vraag van in de commissie over het tijdschema van de realisatie van een aantal voornemens waarover in de beleidsbrief niet wordt gesproken, niet hoef te herhalen, want u hebt kennelijk een nota terzake laten ronddelen. Hopelijk vind ik daarin een lijst van de projecten die nog deze legislatuur zullen worden verwezenlijkt of waartoe een aanzet wordt gegeven. In de commissie heb ik er ook op gealludeerd dat ik enkele ideeën had over wat de VGC de komende jaren best niet doet. Het is natuurlijk duidelijk dat een aantal organisaties rekent op middelen die misschien niet meer voorhanden zijn. Wanneer bij een van de volgende begrotingsbesprekingen een raadslid moet opmerken dat bepaalde initiatieven geen subsidie meer wordt toegekend, dan kunt u als collegevoorzitter de klacht terecht verwerpen verwijzend naar uw beleidsbrief, wat toch wel een klare situatie is. Op het ogenblik hebben we daar geen zicht op. Graag kreeg ik wat meer duidelijkheid. Mijnheer de collegevoorzitter, ik maan u toch aan tot enige voorzichtigheid. Ik weet dat u voorstander bent van cultuur met een kleine c. Daar hebt u trouwens naar mijn oordeel grotendeels ge-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
lijk in. Amateurkunsten, het poppentheater, de academie voor het Brusselse dialect en het volkstheater staan dikwijls dichter bij de mensen dan de zogenaamde Kunst met een grote K. Natuurlijk moeten we het kind niet met het badwater weggooien. Het is in sommige domeinen gevaarlijk kunst en amateurkunst in een adem te vernoemen. Dat is vergelijkbaar met de sport. Ik verwijs naar de Para Olympics. Een rolstoelpatiënt die aan competitiesport doet, verdient evenveel, zo niet meer bewondering dan de professionele atleet, maar dat betekent nog niet dat we hen samen de 100 meter moeten doen lopen. Een ander punt waarop vandaag nog niet is ingegaan, is de verhouding tussen de VGC en de Cocof. De Brusselse culturele wereld heeft daar grote nood aan en u hebt zich bij het begin van uw mandaat een fervent pleitbezorger van die samenwerking genoemd. Voor zover ik weet, is er ondanks de bemoedigende berichten die we onder meer over overlegvergaderingen tussen uzelf en de heer Tomas konden vernemen, nog steeds geen samenwerkingsakkoord tot stand gekomen. De liefde moet natuurlijk van twee kanten komen en het probleem zou veeleer bij de Franstaligen liggen. Mijnheer de collegevoorzitter, wanneer had u als voorzitter van de VGC contact met uw Franstalige collega ? Ik ben het grotendeels eens met de opmerkingen van de heer Vandenbossche over de samenwerking met de gemeenten. Daar zou toch iets van moeten komen. Laten we hopen dat het groter aantal Vlaamse schepenen ervoor zorgt dat de goodwill bij de gemeentebesturen verhoogt, zeker na de verdeling van het extra bedrag van 1 miljard. Dat moet toch door de vergadering van de Vlaamse schepenen in samenwerking met de collegeleden als hefboom kunnen worden gebruikt. Dat er om in het cultuurdecreet te stappen een gemeente een openbare bibliotheek moet huisvesten, is voor sommige gemeenten een struikelblok. Misschien
is een mogelijke oplossing ik denk dat u het daarmee eens bent, mijnheer de collegevoorzitter dat in een aantal gemeenten een satellietbibliotheek van de Brusselse openbare bibliotheek wordt opgericht, zoals dat al het geval is voor de gemeente Sint-Gillis. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat er in de convenant die met de Vlaamse Gemeenschap wordt gesloten, in een versoepeling van de voorwaarden voor VlaamsBrussel wordt voorzien. Ik veronderstel dat bijvoorbeeld niet elke deelgemeente van Gent en Antwerpen over een erkende openbare bibliotheek beschikt. Hebt u enig idee hoe die voorwaarde in de andere grote steden wordt nageleefd en welk soort convenant tussen de Vlaamse Gemeenschap en de grote Vlaamse steden wordt gesloten ? Daarbij rijst meteen de vraag of een bibliotheek in elke Brusselse gemeente wel levensvatbaar is, inzonderheid in kleine gemeenten. Veel Brusselaars verkiezen, al was het maar om het groter aanbod, de Munt-bibliotheek. Is een Nederlandstalige bibliotheek er alleen voor Nederlandstaligen of niet, neem het voorbeeld van de gemeente Koekelberg en moet er eventueel niet worden gedacht aan samenwerking met andere gemeenten, dus met Ganshoren of Sint-Agatha-Berchem ? Wat is de situatie in Laken, Haren en Neder-over-Heembeek ? Graag kreeg ik daarover enige uitleg, dat alles uiteraard binnen de door het reglement nu opgelegde spreektijd van 15 minuten. De heer Walter Vandenbossche, ondervoorzitter, treedt als voorzitter op. De voorzitter. De heer Jean-Luc Vanraes heeft het woord. De heer Jean-Luc Vanraes (op het spreekgestoelte ). Mijnheer de collegevoorzitter, ik juich de beleidsbrief ten zeerste toe, omdat hij zeer concreet is zowel naar vorm als naar inhoud en duidelijk de op stapel staande projecten weergeeft.
Beleidsbrief Cultuur 199
Jean-Luc Vanraes Ik zet wel even de puntjes op de i : vooralsnog zijn er 14 en geen 16 Vlaamse schepenen en daarnaast zijn er Vlaamse OCMW-voorzitters. Laat ik even ingaan op de cultuurwaardebon die onder andere via OCMWs wordt uitgereikt. Een van de sprekers heeft het systeem bekritiseerd, maar ik verzet mij daartegen. Immers, de praktijk als OCMW-voorzitter heeft mij geleerd dat wie een beroep doet op het OCMW, absolute nood heeft aan erkenning. Dat kan via tewerkstelling en dus opname in de arbeidsmarkt of in de vrijwilligerswereld. Dat kan ook via deelname aan het cultureel leven. Graag leg ik even uit ik heb de indruk dat dit niet bekend is hoe artikel 27 wordt toegepast. Amateurs of wie een theaterstuk wil gaan bekijken, komen rechtstreeks in contact met acteurs of anderen die zich bezighouden met cultuur die hen inlichten over de culturele achtergrond. Bovendien krijgen zij goede plaatsen toegewezen. Met andere woorden, wie een cultuurwaardebon via het OCMW ontvangt, wordt werkelijk opgenomen in de culturele werking. Naar verluidt werden er 600 tickets uitgereikt. Zelf heb ik een dertigtal personen ontmoet die geregeld aan dergelijke evenementen deelnemen. Welnu, zij zien dat werkelijk als een verrijking en als een middel om terug in de maatschappij te worden opgenomen. Het probleem van de minderbedeelden is inderdaad dat ze zich uitgesloten voelen. De cultuurwaardebons kunnen hier enige soelaas brengen. Een verbetering van de samenwerking met de OCMWs op dat vlak zou een heel goede zaak zijn. Vervolgens ga ik graag in op het vrijwilligerswerk. Sinds een aantal jaren hebben we als gevolg van het fenomeen van cocooning te kampen met een gebrek aan vrijwilligers. Een positief punt tegenover vroeger is wel de omkadering. Wie een initiatief op de rails wil zetten, kan zijn gemeenschapscentrum binnenstappen voor enige omkadering. Het probleem is dat er almaar minder inwoners
initiatieven op dat vlak nemen. Collega Gatz had het over aanmoedigingspremies. Welnu, zulke premies zouden kunnen worden toegekend aan vrijwilligers. Hij had het ook even over amateurgezelschappen. In mijn gemeente heeft een van de amateurgezelschappen niet echt een probleem om amateur-acteurs te vinden, maar wel om te kunnen beschikken over een zaal voor 200 tot 250 man voor twee of drie voorstellingen. Dat wil niet zeggen dat er overal in Brussel zalen moeten worden ingericht. Hier kan samenwerking met de gemeenten een oplossing brengen. Immers, heel wat gemeenten beschikken over zulke zalen. Het blijkt nu vaak dat zowel Nederlandstalige als Franstalige gezelschappen de financiële middelen ontberen om dergelijke al te hoog geprijsde zalen te huren. Een van de taken van de cultuurcoördinator kan zijn in nauw overleg met de administratie te onderhandelen met de gemeenten om daarvoor een oplossing te vinden. Wat de openbare bibliotheken betreft, de ondersteuning van de VGC-administratie is optimaal, waarvoor ik haar en de collegevoorzitter ook feliciteer. Er waait waarachtig een nieuwe wind. Hierdoor kan er veel meer bij de gemeenten worden bedongen. Toch gaat de Vlaamse overheid, die instaat voor de erkenning van een openbare bibliotheek, er nog te vaak van uit dat alles moet verlopen zoals in een Vlaamse gemeente als Erpe-Mere. Zij heeft niet de Brusselse reflex. Ik heb begrepen dat de VGC-administratie de Vlaamse administratie daar zoveel mogelijk toe aanspoort. Ik vrees echter dat het nodig zal zijn, ook voor andere domeinen overigens, een en ander duidelijk te stellen tegenover de Vlaamse overheid die mee beslist over de oprichting van bibliotheken. In het strategisch plan wordt de hele planning voor de oprichting van de bibliotheken uiteengezet. Dat is een goede werkwijze, want zo weten de gemeenten en andere initiatiefnemers waar ze aan
Beleidsbrief Cultuur 200
toe zijn en welke stappen ze moeten doen om een bibliotheek te laten erkennen. Overigens ga ik niet akkoord met de bedenking van collega Grijp die meent dat er bijvoorbeeld niet genoeg Vlamingen in Koekelberg zijn om aldaar een bibliotheek te huisvesten. Hij vergeet dat ook Franstaligen gebruikmaken van Nederlandstalige bibliotheken. Toen ik destijds zon project in Ukkel op het getouw wou zetten, onthaalden de Ukkelse schepenen het met ruime goedkeuring, omdat hun kinderen nu eindelijk een Nederlandstalig boek konden lenen en lezen. Hiermee geef ik meteen ook een van de taken van onze Nederlandstalige bibliotheken aan. Dat is zoals het Nederlandstalig onderwijs. Het succes van onze Nederlandstalige scholen is het gevolg van de kwaliteit die er wordt aangeboden, wat een aantrekkingskracht uitoefent op anderstaligen en tegelijk bijdraagt tot onze uitstraling. De voorzitter. Mijnheer Vanraes, volgens het pas in werking getreden reglement moet u nu afronden. De heer Jean-Luc Vanraes. Dat zal ik doen, mijnheer de voorzitter. Samenvattend, cultuur is de basisexpressie van een van onze grondrechten, met name het recht op vrije meningsuiting. Het kan niet genoeg worden onderstreept dat, zolang de overheid de cultuur ondersteunt, zij meteen de basisrechten van onze maatschappij vrijwaart. De heer Jean-Luc Vanraes, voorzitter, treedt opnieuw als voorzitter op. De voorzitter. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College, heeft het woord. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, de eerste spreker zegt dat mensen die in armoede leven, wat anders vragen dan cultuur. Ook al is het niet eenvoudig het begrip armoede te omschrijven, toch denk ik dat
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Robert Delathouwer mensen die in armoede leven, zich in de eerste plaats sociaal uitgesloten voelen, ook al zijn ze daarom niet dakloos. Sommige filosofen hebben interessante dingen over de armoede gezegd, maar ik zal vandaag niet de filosofische toer opgaan. Waarover ik het wil hebben, is wat de mensen nodig hebben. Het armoederapport heeft duidelijk gemaakt dat armen zich nog altijd uitgesloten kunnen voelen ondanks basisvoorzieningen en een dak boven het hoofd. Wie niet kan participeren aan het sociale leven, voelt zich ongelukkig. Een voetbalwedstrijd of een film kan het verschil maken. Het hoeft niet altijd cultuur met een grote C te zijn. Maar soms springen armen een gat in de lucht als ze bijvoorbeeld uitgenodigd worden in De Munt. De OCMWs zijn het geschikte kanaal om de armen te bereiken. Daarom zal ik de OCMW-voorzitters aanspreken om iets te doen voor cultuurbeleving, bijvoorbeeld via de uitreiking van cultuurwaardebons. Het is juist dat het verenigingsleven erg veranderd is tegenover dertig jaar geleden. Dat is in Schaarbeek niet anders dan elders. In de jaren 70 bestond daar een boeiend Vlaams verenigingsleven. Toch gaan de zaken niet slecht in De Kriekelaar, waar ik gisteren nog was voor een nieuwjaarsreceptie. Nu komen daar ook Franstaligen over de vloer, en ook gezagsdragers. Iedereen weet stilaan dat De Kriekelaar een Vlaams centrum is en dat daar van alles gebeurt. We blijven investeren in De Kriekelaar, omdat Schaarbeek de tweede grootste gemeente is van het gewest en omdat het lonend is. Door de volharding van enkelen is De Kriekelaar in dertig jaar uitgegroeid tot een bloeiende aantrekkingspool voor vele Vlaamse initiatieven. Momenteel loopt er de Sint-Lukastentoonstelling. De Kriekelaar en De Pianofabriek krijgen aansluitend op onze subsidies wellicht ook subsidies van Eu-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
ropa, wat ons ruimte geeft voor andere prioriteiten. Aan De Kroon in Sint-Agatha-Berchem heb ik nooit een zaal beloofd. Nog vóór de verkiezingen heb ik bij de burgemeester wel aangedrongen hij is op zijn post gebleven op de overheveling van de gronden naast De Kroon. Het is niet omdat we die gronden nu verworven hebben dat we ipso facto nog dit jaar daarop een gebouw moeten zetten. Ik zeg het nogmaals. De Kriekelaar en De Pianofabriek zijn prioriteiten. Zolang ik niet zeker ben over de Europese kredieten en niet weet dat de Vlaamse Gemeenschap de 50 miljoen frank die ze toch nog bij gaf voor de gemeenschapscentra, blijft toekennen, ben ik voorzichtig met beloftes. Dus eerst zien we wat we in kas krijgen om dan de dringende werken uit te voeren aan de bestaande centra en, als er nog geld overblijft, nieuwe dingen te doen. Ik weet dat Berchem een nieuwe zaal kan gebruiken, maar ik zie ook dat ze daar nog altijd ruimte hebben om lucratieve activiteiten te organiseren, dus heb ik ook mijn bedenkingen. Als ik het centrum van Berchem vergelijk met dat van Sint-PietersWoluwe waar een theatergezelschap op zoek is naar een aangepaste zaal, gaat mijn voorkeur naar Sint-Pieters-Woluwe, omdat daar een programmatie bestaat en ook een publiek. Maar voor alle duidelijkheid, ik moet vandaag geen keuze maken. Als we ons vandaag voor De Kriekelaar en De Pianofabriek engageren, dan loopt dat engagement tot 2004, het einde van de legislatuur. Verder willen we niet gaan, want we willen het volgende College niet bezwaren met projecten die in de vorige regeerperiode zijn vastgelegd. De heer Vandenbossche vroeg zich af hoe we het decreet op het lokale cultuurbeleid gaan implementeren. Het is niet duidelijk wie wat moet doen. Daarom moeten we zo snel mogelijk met alle betrokken actoren rond de tafel gaan zitten : de cultuuranimatoren, de diensten Gemeenschapscentra en Cultuur, de
gemeenschapscentra zelf en ten slotte ook de gemeentebesturen. Door het nieuwe Vlaamse decreet op het lokale cultuurbeleid worden die laatste immers ook betrokken partij. Het decreet stelt twee voorwaarden aan de toekenning van de Vlaamse subsidies : de aanwezigheid van een Nederlandstalige bibliotheek en een erkend cultuurcentrum. Dat laatste zal geen probleem zijn, aangezien de Vlaamse Gemeenschap bereid is het hele netwerk van gemeenschapscentra als cultuurcentra voor het Brussels Gewest te erkennen. De gemeenten moeten daarbij wel tegemoetkomen aan een aantal voorwaarden van samenwerking en op het vlak van infrastructuur. Die inspanning van de gemeenten kan ook de vorm aannemen van de toegang tot en het gebruik van gemeentelijke infrastructuur. We stellen dat centraal in de onderhandelingen met de gemeenten en maken ze daarbij duidelijk dat ze snel moeten handelen. Het decreet wordt immers uitgevoerd binnen de perken van de budgettaire mogelijkheden. Naast het geld dat Vlaanderen rechtstreeks aan de gemeenten toekent, beschikt de VGC nog over 12 miljoen frank die voor een deel kunnen worden aangewend voor de gemeenten die niet direct geld krijgen van de Vlaamse Gemeenschap, ofwel omdat ze geen intentieverklaring hebben ingediend, ofwel omdat ze niet is goedgekeurd. De heer Walter Vandenbossche. Bestaat er geen zekerheid over de toekenning van de 12 miljoen frank werkingsmiddelen aan de VGC ? De heer Robert Delathouwer, collegevoorzitter. We zijn zeker van die 12 miljoen. Alleen het geld voor de gemeenten blijft onzeker, tenzij ze vlug een intentieverklaring indienen. Vlaanderen is in die zaak minder gehaast dan Brussel en neemt de nodige tijd voor de erkenningsprocedures. Volgens het nieuwe decreet zijn er verschillende partners : de schepenen, de gemeenschapscentra, de VGC en de Vlaamse Gemeenschap. Uit de overeen-
Beleidsbrief Cultuur 201
Robert Delathouwer komsten die we met de gemeenten sluiten, blijkt duidelijk dat de VGC een rol van scheidsrechter te spelen heeft. De gemeenten en de gemeenschapscentra zijn de partners die samen moeten onderhandelen. De VGC zorgt voor de tweedelijnshulp en wij grijpen in als het nodig is. De dynamiek op het lokale vlak is prioritair. Wat de bibliotheken betreft, kan ik het volgende zeggen. Wie aan cultuur denkt, denkt aan een cultuurcentrum met daarin allereerst een bibliotheek. Een bibliotheek doet vandaag meer dan alleen maar boeken uitlenen. Een gemeente zal door Vlaanderen maar in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het cultuurdecreet als het een gemeenschapscentrum en een bibliotheek heeft. De HOB en de bibliotheek van Jette hoeven daarbij niet model te staan. De vroegere 30 procent-regel wordt versoepeld. Dat betekent dat de 30 procent gewestelijk wordt toegepast en niet meer per gemeente. De hoofdstedelijke bibliotheek zal meer middelen krijgen uit Vlaanderen, waardoor ze filialen zal kunnen uitbouwen in bepaalde gemeenten, zoals er nu al twee bestaan in Sint-Gillis en Vorst. De gemeenten zullen ook een inspanning moeten leveren, wat we vandaag in Sint-Gillis en Vorst nog niet zien. Die inspanning kan de wedde van een bibliothecaris of de kosten voor de aankoop van boeken dekken. De aanwezigheid van een bibliotheek vormt een voorwaarde voor subsidiëring op grond van het decreet op het lokale cultuurbeleid. De VGC kan voortaan nog alleen in infrastructuur investeren. Het bibliotheekbeleid wordt voor de rest uitgevoerd in directe relatie tussen de Vlaamse Gemeenschap en de gemeenten. We blijven het brede vrijwilligerswerk, door sommigen vervat in de term « middenveld », belangrijk vinden. Het cocooningseffect kan maar worden teruggedrongen in zover dat al nodig is als we ruimte creëren voor boeiende activiteiten. Steun geven aan mensen
die hun ding willen doen, daar komt het nu op aan. Stad en Cultuur lijkt mij aangewezen om die steun te geven en is zelfs zijn reden van bestaan. De vrijwilliger bestaat niet meer. Er zijn verschillende types van vrijwilligers die actief zijn op de meest diverse plaatsen. Elk type van vrijwilligheid vraagt een geëigende aanpak. De meertaligheid, waarover de heer Gatz het had, is een feit in onze stad. Die moet spelen als dat nodig is. Daarmee bedoel ik dat niet elk aanbod systematisch moet worden vertaald naar de anderstaligen. Alles hangt af van het doelpubliek dat we willen bereiken. Soms doen we er goed aan het anderstalige aanbod naar ons Nederlandstalig publiek te vertalen. De nieuwe cultuuragenda van Brussel Deze Week vormt een goed voorbeeld van wat ik voor ogen heb. Ons uitgangspunt is dat het Nederlands een plaats heeft in Brussel, dat we die plaats moeten vergroten en dat meertalig communiceren onze positie versterkt. We moeten het Nederlands wel blijven promoten. Als we zien hoe een Zuid-Amerikaanse ik draag vandaag niet toevallig een oranje das ! erin geslaagd is Nederlands te leren, hoe buitenlandse voetballers dat ook kunnen en daardoor heel populair worden, dan denk ik dat we de troefkaart van het Nederlands nog meer moeten uitspelen. De uitstraling van bepaalde personen kan veel bewerkstelligen. Dankzij hen wordt Nederlands een schitterende taal bevonden. De heer Dominiek Lootens-Stael. Zeg dat aan Olivier Maingain ! De heer Robert Delathouwer, collegevoorzitter. Als ik aan het volk denk, denk ik niet aan Olivier Maingain. Als mensen met een cultuur die zo ver afstaat van onze cultuur, Nederlands kunnen leren, moeten er wel meer daartoe in staat zijn. De multiculturaliteit is een feit in Brussel en de Vlaamse cultuur maakt er onlosmakelijk deel van uit. De Vlaamse in-
Beleidsbrief Cultuur 202
stanties in Brussel moeten rekening houden met de multiculturele samenleving. De heer Grijp vroeg zich af wat we « niet » gaan doen. Wat we wel gaan doen, staat in het plan en over wat we niet gaan doen, hebben we enig idee, maar daar willen we ons vandaag niet over uitspreken, omdat we daarover willen overleggen in de eerste plaats ook met de administratie omdat die het beleid moet helpen uitvoeren. Ik twijfel er niet aan dat sommige projecten zullen moeten worden afgebouwd, maar ik kan en wil vandaag daarover niet uitweiden. De beleidsbrief zal binnenkort ook worden voorgelegd aan het brede cultuurveld en in de maand maart komt daarover een studiedag. Zo moet naar mijn mening de 50 miljoen frank steun aan de kunstensector op zijn minst leiden tot meer samenwerking tussen de professionele kunstenaars en amateurkunstverenigingen. De amateurskunsten openen voor veel mensen nieuwe wegen die leiden naar de professionele kunstwereld. Ik betreur de kunstmatige scheiding die vandaag bestaat tussen de amateursgezelschappen en de professionele kunstenaarsgroepen. Bossemans en Coppenolle is beter dan bepaalde professionele theatergezelschappen, als u het mij vraagt. De samenwerking met de Cocof is niet optimaal, maar er is verbetering op komst. In de Museumraad werken we samen aan een aantal projecten. Ook op het vlak van toerisme en sport bestaan er vormen van samenwerking, net zoals op het gebied van communicatie, maar daar is er nog te veel wantrouwen vanwege de Franstaligen. Projectmatig loopt de samenwerking beter. Voor Dito Dito, KunstenFESTIVALdesArts, de Zinnekesparade bereiken we goede resultaten. Ook voor het project Brel 2003 wordt goed samengewerkt met het kabinet van Didier Gosuin. De voorzitter. De heer Erik Arckens heeft het woord. De heer Erik Arckens. Mijnheer de voorzitter, cultuur is de core business
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Erik Arckens
De algemene bespreking is geopend.
van de VGC, zie dat die niet te high brow wordt ! Dat was de kern van mijn boodschap. Iedereen hier zal intussen weten dat ik de zaken graag in een metaperspectief behandel. Zo besefte ik al in mijn studententijd dat cultuur grote emoties kan losweken en ook dat sommigen doen alsof dat grote emoties losweekt. Niets zal mij tegenhouden om het onderwerp telkens opnieuw wanneer dat past aan te kaarten, ook niet het feit dat sommigen daar zenuwachtig van worden.
De verslaggevers zijn de heer Jan Béghin en mevrouw Brigitte Grouwels. Aangezien de heer Béghin afwezig is wegens gezondheidsredenen, stel ik voor dat mevrouw Grouwels het volledige verslag uitbrengt. (Instemming.) Mevrouw Brigitte Grouwels, verslaggever, heeft het woord. Mevrouw Brigitte Grouwels, verslaggever. Mijnheer de voorzitter, ik verwijs naar het schriftelijk verslag.
Ik blijf erbij dat de podiumkunsten nog altijd veel te veel op een pseudo-elite zijn gericht. De gewone man wordt er niet door aangetrokken. Als het beleid zich niet veel meer op de gewone man richt, zal het Vlaams Blok ongetwijfeld nog grote successen boeken.
Zoals al gezegd in de commissie, is het voorstel maar een eerste stap. De volgende stap is de organisatie van een echte ombudsfunctie.
De voorzitter. Vraagt nog iemand het woord ? (Neen.)
Mevrouw Adelheid Byttebier. Mijnheer de voorzitter, geachte collegevoorzitter, mevrouw, mijne heren, als hoofdindiener verheugt het mij dat het voorstel vandaag aan de orde is. De bespreking in commissie was constructief en ik verwacht dan ook dat het voorstel met een ruime meerderheid wordt aangenomen.
De bespreking is gesloten.
VOORSTEL VAN VERORDENING (R.v.O. art. 42) Voorstel van verordening van mevrouw Adelheid Byttebier en de heren Sven Gatz en Walter Vandenbossche betreffende het instellen van een interne klachtenbehandeling in de bestuursinstellingen van de VGC 212 (20002001) nrs. 1 tot 5 De voorzitter. Aan de orde is de bespreking van en de stemming over het ontwerp van verordening van mevrouw Adelheid Byttebier en de heren Sven Gatz en Walter Vandenbossche betreffende het instellen van een interne klachtenbehandeling in de bestuursinstellingen van de VGC. De tekst aangenomen door de commissie is de basis van de bespreking.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
De voorzitter. Mevrouw Adelheid Byttebier heeft het woord.
In tegenstelling tot de beleidsbrief die een ruime visie heeft op de toekomst, is onderhavig voorstel heel concreet. Alle bestuursinstellingen zullen op elk document moeten vermelden waar de burger terecht kan als hij een klacht heeft. Er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen een klachtenbehandeling en een ombudsdienst. In eerste instantie is er de « nuldelijn » waarbij informatie wordt verstrekt, dan de eerstelijn voor de klachtenbehandeling, en ten slotte de ombudsdienst. Momenteel bestaat die nog niet. Maar daar wordt aan gewerkt. Het voorstel voorziet in een kosteloze klachtenbehandeling. De klacht kan mondeling, telefonisch of via e-mail wor-
Beleidsbrief Cultuur Instellen Interne klachtenbehandeling
den ingediend. Er is dus een lage drempel ingebouwd. Binnen de 10 dagen moet de administratie meedelen of de klacht ontvankelijk is en binnen de 45 dagen moet er een gemotiveerd antwoord komen. Als dat laatste niet volstaat, kan de burger zich, zolang er geen ombudsdienst bestaat, nog steeds tot de overheid wenden. De klachtenbehandeling zal ook worden gebruikt als evaluatieinstrument. De bedoeling is lessen te trekken uit steeds terugkerende klachten, bijvoorbeeld betreffende openingstijden en de soort dossierbehandeling. Die evaluatie zal deel uitmaken van het jaarlijkse verslag. De voorzitter. De heer Walter Vandenbossche heeft het woord. De heer Walter Vandenbossche. Mijnheer de voorzitter, geachte collegevoorzitter, dames en heren, ik weet niet of ik moet blij zijn of treuren. Ik ben blij dat een bescheiden stap in de goede richting is gedaan naar bemiddeling tussen burger en overheid, maar ik ben erg ontgoocheld over het tegenstrijdige belang dat vervat zit in de regelgeving. Terloops herinner ik eraan dat ik in de vorige legislatuur als commissievoorzitter in het Brussels parlement meegewerkt heb aan de werkzaamheden over het onderwerp. Er zijn daar zelfs politieke afspraken gemaakt over de ombudsdienstverlening in het gewest. Het voorstel voor een onafhankelijke ombudsdienst is nog altijd hangende bij het Brussels parlement. We hebben destijds willen voorkomen dat een instelling tegelijk rechter en partij zou worden. Dat is met onderhavig voorstel jammer genoeg wel het geval. Eenzelfde instelling voert uit en beoordeelt de klacht. Het is beter dan niets, maar ik hoop dat met de oprichting van een ombudsdienstverlening vlug een einde komt aan die situatie. Die ombudsdienst is overigens in september in het kader van de regeerverklaring beloofd. De burger heeft dringend nood aan een sluitend systeem om zijn weg te vinden in de democratie. Met de bescheiden stap die
203
Walter Vandenbossche met het voorstel wordt gedaan, weet de burger nog niet goed naar welke dienst hij moet gaan. De voorzitter. De heer Jos Van Assche heeft het woord. De heer Jos Van Assche (op het spreekgestoelte). Mijnheer de voorzitter, geachte collegevoorzitter, dames en heren, onze fractie zit voor een stuk op dezelfde golflengte als de heer Walter Vandenbossche. Dat zal hem ongetwijfeld genoegen doen. We zullen het voorstel goedkeuren, zij het zonder veel enthousiasme, omdat het een stap in de goede richting is. Het voorstel van verordening is een aanzet tot een autonome ombudsdienst, los van de betrokken bestuursinstellingen. Het voorstel is wel te bescheiden, te voorzichtig en zelfs kneuterig. De regeling moet dan ook in de tijd worden beperkt. We verwachten dat het College snel klare wijn schenkt over het statuut van de leden van elke klachtendienst, zoals bepaald in artikel 3. De diensten moeten zo onafhankelijk als mogelijk kunnen functioneren tegenover de onderscheiden directies van de betrokken bestuursinstellingen. Zo mogen voor ons de effectieve noch de plaatsvervangende leden tijdelijke en/of contractuele personeelsleden zijn. De leden moeten kunnen werken in de grootst mogelijke zelfstandigheid, immuun voor elke beïnvloeding ten overstaan van de directies, wat zeker niet kan worden gegarandeerd als de werknemers die de klachtendiensten bemannen, van de goodwill van dezelfde directies afhankelijk zijn voor de verlenging van hun arbeidscontract. Het moet met andere woorden om statutaire personeelsleden gaan. Zijn die er niet, dan kan voorlopig beter worden afgezien van de oprichting van de klachtendienst. In geen geval mag de klachtendienst ontaarden in een instantie die het gevoerde beleid van de bestuursinstelling ondersteunt of legitimeert.
We willen geen toestanden zoals in bepaalde pararegionale instellingen van het Brussels gewest waar de ombudsman of -vrouw een geïnstitutionaliseerd alibi is, om niet te zeggen een vergeetput voor gefundeerde klachten of gemelde tekortkomingen. De in artikel 3 vermelde vrijstelling van de verplichting om een klachtendienst uit te bouwen, mag slechts een zeldzame uitzondering zijn. Er moet steeds voorzien kunnen worden in een of ander kanaal waar burgers met klachten terechtkunnen. Alleen het ontbreken van geschikt en vastbenoemd personeel kan een reden zijn voor de vrijstelling. Wat de derde alinea van artikel 6 betreft, is het essentieel dat er niet lichtvaardig beslist wordt dat er een gebrek is aan belang voor de klager. Een dergelijke beslissing moet volgens duidelijk afgelijnde criteria worden genomen. Voorts hebben we de grootste reserve tegenover de in artikel 8 voorziene verplichting inzake het beroepsgeheim. Het beroepsgeheim kan niet eng worden geïnterpreteerd als zijnde de traditionele zwijgplicht van de ambtenaar. Het nieuwe ambtenarenstatuut bevat immers de mogelijkheid van spreekrecht. Wanneer de betrokken ambtenaar in eer en geweten vaststelt dat bepaalde klachten door hun ernst, hun zwaarwichtigheid of hun veelvuldigheid te wijten zijn aan ernstige beroepsfouten of regelrechte onbekwaamheid van de verantwoordelijken van de betrokken bestuursinstellingen, moet hij of zij aan dergelijke vaststellingen uiting kunnen geven. Onze instemming is dan ook voorwaardelijk. Wat voorligt, is maar een goede intentie. We zullen er nauwlettend op toezien of het voorstel een waterdichte invulling krijgt. We zijn het eens met het principe van een efficiënte klachtenbehandeling. In die optiek zullen we het voorstel goedkeuren. De voorzitter. Mevrouw Adelheid Byttebier heeft het woord.
Instellen Interne klachtenbehandeling 204
Mevrouw Adelheid Byttebier. Mijnheer de voorzitter, de drie niveaus zullen altijd nodig zijn : de « nuldelijn », de eerstelijn en de ombudsdienst. Ook wanneer de ombudsdienst op volle toeren draait, zal die nooit de klachtenbehandeling vervangen. Zelfs als de ombudsdienst bestaat, is het heel belangrijk dat burgers, vóór ze de zware ombudsprocedure aanvatten, in elke bestuursinstelling bij een klachtendienst, hoe bescheiden ook, voor vraag en antwoord terechtkunnen. De voorzitter. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College, heeft het woord. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, van meet af aan heb ik me achter het voorstel van verordening geschaard. Het feit dat er een klachtenbehandeling is, wil niet zeggen dat de ambtenaren slecht werken. Het is wel evident dat de ambtenaren de klachten in alle onafhankelijkheid moeten registreren en behandelen. De heer Jos Van Assche. Onder wiens gezag ? De heer Walter Vandenbossche. Die ambtenaar zal een VGC-ambtenaar zijn. Dat is tegenstrijdig. De heer Robert Delathouwer, collegevoorzitter. Toch niet. Elke administratie moet in staat zijn klachten te registreren en die te behandelen. Ik vind dat niet meer dan normaal, omdat de burger ook niet altijd gelijk heeft. Als er geen antwoord komt voor de klager, zal de VGC en meer bepaald het College het antwoord moeten geven. Ik engageer mij ertoe om zo vlug mogelijk de verantwoordelijken aan te stellen en ervoor te zorgen dat de klachten zullen worden geëvalueerd. De voorzitter. Vraagt nog iemand het woord ? (Neen.) De algemene bespreking is gesloten.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Artikelsgewijze bespreking en stemmingen
deling betrekking heeft op het uitoefenen van de functie.
De voorzitter. Aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van en de stemmingen over het voorstel van verordening van mevrouw Adelheid Byttebier en de heren Sven Gatz en Walter Vandenbossche betreffende het instellen van een interne klachtenbehandeling in de bestuursinstellingen van de VGC.
De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.)
Artikel 1 Voor de toepassing van deze verordening wordt onder bestuursinstelling verstaan : de diensten van de Vlaamse Gemeenschapscommissie; de diensten van de instellingen van openbaar nut die afhangen van de Vlaamse Gemeenschapscommissie; de diensten van instellingen erkend door de VGC, waarin deze laatste personeel ter beschikking stelt, en waarvan het College de lijst vastlegt. De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.) Aangenomen.
Artikel 2 Alle rechtspersonen of natuurlijke personen hebben het recht om over de wijze waarop een bestuursinstelling in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of haar heeft gehandeld, kosteloos een klacht in te dienen bij deze bestuursinstelling. Een handeling van een persoon, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursinstelling, wordt aangemerkt als een handeling van deze bestuursinstelling, voor zover deze han-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Aangenomen. Artikel 3 Behalve wanneer een ander administratief beroep georganiseerd is, bouwt elke bestuursinstelling een klachtendienst uit. Deze klachtendienst bestaat uit minstens één effectief lid en uit een plaatsvervanger. Het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie beslist over de samenstelling en het statuut van de leden van elke klachtendienst. Het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie kan, na gemotiveerd verzoek van de bestuursinstelling, deze vrijstellen van de verplichting zelf een klachtendienst uit te bouwen. De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.) Aangenomen. Artikel 4 Elk publiek document, komende van een bestuursinstelling, vermeldt de referenties van de bevoegde klachtendienst en de vormen en termijnen voor het indienen van een klacht.
Artikel 5 Elke klacht kan schriftelijk, mondeling of per elektronische post worden ingediend. Wanneer een klacht mondeling wordt ingediend, wordt door de klachtendienst telkens een schriftelijke bevestiging gegeven. Wanneer een klacht per elektronische post wordt ingediend, moet zij voorzien zijn van een geldige digitale handtekening. Een klacht is ontvankelijk wanneer : de identiteit en het adres van de klager bekend zijn; deze gedagtekend is; deze een omschrijving bevat van de handeling waartegen de klacht gericht is. De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.) Aangenomen. Artikel 6 De klachtendienst is niet bevoegd om een klacht te behandelen : 1. indien zij betrekking heeft op een handeling die reeds het voorwerp heeft uitgemaakt van een klacht, die volgens de bepalingen uit deze verordening is behandeld;
Klachten die betrekking hebben op een andere bestuursinstelling van de Vlaamse Gemeenschapscommissie of een bestuursinstelling die valt onder de bevoegdheid van een andere overheid, worden door de klachtendienst aan deze bestuursinstelling overgemaakt.
2. indien zij betrekking heeft op een handeling waarvan het laatste feit zich langer dan 6 maanden voor de indiening van de klacht heeft voorgedaan;
De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.)
De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.)
Aangenomen.
Aangenomen.
3. indien het belang van de klager kennelijk onvoldoende is.
Instellen Interne klachtenbehandeling 205
Artikel 7
Artikel 10
De klachtendienst informeert de indiener van een klacht schriftelijk en binnen de 10 dagen na de ontvangst van de klacht, over de ontvankelijkheid of de niet-ontvankelijkheid van de klacht conform de bepalingen van de artikelen 5 en 6, of, in voorkomend geval, over het doorsturen van de klacht naar de bevoegde bestuursinstelling.
De bestuursinstelling registreert de binnengekomen klachten in een databank en onderwerpt de klachten en de behandeling ervan aan een evaluatie. De bestuursinstelling benut deze evaluatie als een instrument om te komen tot een verbetering van haar werking. Hiervan brengt zij jaarlijks voor 31 maart een schriftelijk verslag uit bij het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Dit verslag wordt ook opgenomen in het jaarverslag van de bestuursinstelling.
De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.) Aangenomen. Artikel 8 De klachtendienst is gehouden tot het beroepsgeheim en neemt een strikte neutraliteit in acht. Aan de klachtendienst kunnen geen instructies worden gegeven over de wijze waarop de klacht inhoudelijk wordt behandeld.
Dit verslag moet minstens bestaan uit het aantal ontvangen klachten, de aard van de klachten, het aantal behandelde klachten, het antwoord erop en de wijze waarop het antwoord op de klachten een eventuele wijziging in de werking/organisatie van de dienst, als gevolg heeft. De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.) Aangenomen.
Om de onpartijdigheid bij de behandeling van een klacht te garanderen, geschiedt het onderzoek van de klacht en het antwoord op de klacht, door een persoon die niet betrokken was bij de handeling die voorwerp uitmaakt van de klacht.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2002.
De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.)
Aangenomen.
Artikel 11
De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.)
Aangenomen. Hoofdelijke stemming Artikel 9 De klachtendienst stuurt de indiener van een klacht, binnen de 45 dagen na de ontvangst van deze klacht, per aangetekend schrijven zijn gemotiveerd antwoord aangaande deze klacht.
De voorzitter. Aan de orde is de hoofdelijke stemming over het voorstel van verordening. Er wordt bij naamafroeping gestemd. Ziehier het resultaat van de stemming :
De voorzitter. Zijn er opmerkingen ? (Neen.)
10 leden hebben aan de stemming deelgenomen.
Aangenomen.
10 leden hebben ja geantwoord.
206
Instellen Interne klachtenbehandeling Motie van aanbeveling
Hebben ja geantwoord : De heer Erik Arckens, mevrouw Adelheid Byttebier, de heren Johan Demol, Sven Gatz, Rufin Grijp, mevrouw Brigitte Grouwels, de heren Dominiek Lootens-Stael, Jos Van Assche, Walter Vandenbossche en JeanLuc Vanraes. De voorzitter. De Raad neemt aan : het voorstel van verordening van mevrouw Adelheid Byttebier en de heren Sven Gatz en Walter Vandenbossche betreffende het instellen van een interne klachtenbehandeling in de bestuursinstellingen van de VGC. De heer Rufin Grijp treedt als voorzitter op.
MOTIE VAN AANBEVELING (R.v.O. art. 56) Motie van aanbeveling van de heren Jean-Luc Vanraes, Sven Gatz en mevrouw Brigitte Grouwels tot het College tot besluit van de op 18 januari 2002 gehouden actualiteitsinterpellaties van de heren Walter Vandenbossche en Jean-Luc Vanraes tot de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende de toekomst van de Vlaams-Brusselse sportclubs ingevolge de splitsing van de Belgische sportbonden 231 (2001-2002) nr. 1 De voorzitter. Aan de orde is de bespreking van en de stemming over de motie van aanbeveling van de heren Jean-Luc Vanraes, Sven Gatz en mevrouw Brigitte Grouwels tot het College tot besluit van de op 18 januari 2002 gehouden actualiteitsinterpellaties van de heren Walter Vandenbossche en Jean-Luc Vanraes tot de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende de toekomst van de Vlaams-Brusselse sport-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
De voorzitter clubs ingevolge de splitsing van de Belgische sportbonden. De tekst luidt : MOTIE VAN AANBEVELING De Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie Gehoord hebbende de actualiteitsinterpellatie van de heer Walter Vandenbossche betreffende de gevolgen voor de amateurvoetbalclubs met betrekking tot de communautarisering van de Belgische voetbalbond en de actualiteitsinterpellatie van de heer Jean-Luc Vanraes betreffende de toekomst van de Vlaams-Brusselse sportclubs naar aanleiding van de herstructurering van de Belgische voetbalbond; Gehoord hebbende het antwoord van collegevoorzitter Robert Delathouwer op de actualiteitsinterpellaties van de heren Walter Vandenbossche en Jean-Luc Vanraes; Overwegende dat sportbeoefening een activiteit is waarbij talen en culturen elkaar ontmoeten op positieve wijze; Overwegende dat het risico bestaat dat, na de communautarisering van de competities, de Nederlandstalige clubs in veel gevallen zullen moeten uitwijken naar Vlaams-Brabant of elders en dat daardoor de verplaatsingen groot zouden worden; Vraagt dat het College, zonder zich te verzetten tegen de communautarisering van de respectieve sportbonden, het behoud van de competitiemogelijkheden op het Brussels terrein actief zou bepleiten of, indien dit niet mogelijk is, bij de sportbonden zou ijveren voor redelijke verplaatsingsafstanden voor de VlaamsBrusselse sportclubs. De bespreking is geopend.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
De heer Jean-Luc Vanraes, hoofdindiener van de motie van aanbeveling, heeft het woord. De heer Jean-Luc Vanraes. Mijnheer de voorzitter, geachte collegevoorzitter, dames en heren, twee weken geleden hebben collega Vandenbossche en ikzelf het uitvoerig gehad over de mogelijke gevolgen van de splitsing van de Belgische voetbalbond voor de VlaamsBrusselse sportclubs. Ik kan vandaag dus beknopt zijn. Tegen de splitsing als dusdanig verzetten we ons niet. Voor de organisatie van competities geeft de splitsing wel een probleem, zowel in Brussel als in Brabant. Een splitsing van de kleine bonden zal voor nog meer problemen zorgen dan die van de voetbalbond. Door de splitsing kunnen bepaalde sportclubs hun reden van bestaan verliezen. Ik denk bijvoorbeeld aan de basketclubs voor dames in Brabant. We weten dat de sportbonden zelf instaan voor de organisatie van de competities, maar we vinden het noodzakelijk een signaal te geven aan onze beleidsvoerders en aan de bonden om te verhinderen dat sportbeoefening vooral voor amateursclubs in Brussel onmogelijk wordt. Twee weken geleden al vroeg ik naar het kostenplaatje van een reorganisatie van de competities. Tot nog toe waren de competities een uitstekende gelegenheid voor spelers, supporters en trainers om elkaar te ontmoeten. Het over en weer reizen over de taalgrens komt de integratie ten goede. De motie is kort maar duidelijk en ik hoop dan ook dat het College ze zal voorleggen aan de Vlaamse minister en de sportbonden zal vragen er rekening mee te houden. De voorzitter. De heer Dominiek Lootens-Stael heeft het woord. De heer Dominiek Lootens-Stael (op het spreekgestoelte). Mijnheer de voor-
zitter, geachte collegevoorzitter, dames en heren, het is een grote misvatting te denken dat de communautarisering van de sportbonden zal verhinderen dat de verschillende culturen met elkaar in contact komen. De heer Vandenbossche stelt het voor alsof de opdeling van de bonden zal leiden tot een segregatie tussen Nederlandstaligen en Franstaligen. De splitsing zal niet verhinderen dat Vlamingen aansluiten bij Franstalige clubs en vice versa. Ze zal ook niet verhinderen dat Nederlandstalige ploegen het opnemen tegen Franstalige ploegen en omgekeerd, of dat ze samen trainen, stages lopen enzovoort. Er bestaat allang een Vlaamse en een Waalse tennisliga. Toch zien we dat Kim Clijsters en Justine Henin tegen elkaar spelen. Voor de Federation Cup spelen Kim Clijsters en Justine Henin zelfs voor hetzelfde landenteam. De heer Walter Vandenbossche. Hoeveel Vlaamse tennisclubs zijn er in Brussel ? De heer Dominiek Lootens-Stael. De splitsing van de bonden zal niet beletten dat er interclubwedstrijden worden georganiseerd. Hoewel de judobond gesplitst is, komen onze judokas nog tegen elkaar uit, ze trainen nog samen , lopen nog samen stage enzovoort. Wie beweert dat een splitsing leidt tot isolationisme, vergist zich. Integendeel, een splitsing leidt tot positieve resultaten. Om weer hetzelfde voorbeeld te nemen, onze tennisspeelsters hebben het nog nooit zo goed gedaan. Kim Clijsters staat vijfde op de wereldranglijst. De splitsing van de tennis- en judobond heeft ertoe geleid dat de sport zelf voorop komt te staan. De training van toekomstig talent komt op de eerste plaats. De heer Sven Gatz. We verzetten ons niet tegen de splitsing. De heer Lootens voert hier een ander debat. De heer Dominiek Lootens-Stael. Als de communautaire discussies wegvallen, komt de sport op de eerste plaats. Een splitsing van de voetbalbond biedt
Motie van aanbeveling 207
Dominiek Lootens-Stael precies extra garanties voor de Vlaamse voetbalclubs. Vlaamse voetbalclubs kunnen op die manier hun Vlaams karakter bewaren. De voorzitter. De heer Walter Vandenbossche heeft het woord. De heer Walter Vandenbossche. Welk soort debat voert de heer Lootens hier ? Is het de zoveelste metafysische benadering door het Vlaams Blok ? Zijn partij bekijkt het probleem vanuit haar grootheidswaanzin. De heer Erik Arckens. De heer Vandenbossche is niet goed wijs. Hij weet niet meer wat hij zegt en zou zich dan ook beter terugtrekken uit de politiek. De heer Walter Vandenbossche. Het gaat over het microklimaat van onze stad. Niemand bij de democratische partijen verzet zich tegen de communautarisering van de sportbonden. Maar het is wel belangrijk dat sport intercommunautair kan worden beoefend, zoals tot nog toe het geval was. Het zou niet goed zijn dat sportbeoefenaars in Brussel louter op basis van de taal voor een club moeten kiezen of zelfs buiten het gewest moeten gaan. De tennisvoorbeelden die de heer Lootens aanhaalt, doen hier niet terzake. Weet hij wel dat er slechts twee Vlaamse tennisclubs in Brussel zijn en die hebben het moeilijk om een trainer en speelpartners te vinden ? De heer Dominiek Lootens-Stael. Wat heeft dat met de splitsing te maken ? De heer Walter Vandenbossche. Door de splitsing van de tennisbond moeten de tennissers die zich tot Vlaamse Gemeenschap bekennen, in Middelkerke of in Antwerpen gaan tennissen. Brussel komt er niet meer aan te pas. Ziedaar de benadering van iemand
die het terrein kent. Dat is het verschil met de metafysische benadering van het Vlaams Blok. De voorzitter. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College, heeft het woord. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College. Mijnheer de voorzitter, twee weken geleden hebben de democratische partijen mij gevraagd hun pleitbezorger in deze materie te zijn bij minister Anciaux en Jan Peeters van de KBVB. Ik heb begrepen dat de democratische partijen zich niet willen verzetten tegen het voorstel van splitsing van de Belgische Voetbalbond, maar dat ze ook willen dat sport zijn integratiefunctie blijft behouden in Brussel. De splitsing mag niet leiden tot gescheiden competities, wat we wel hebben zien gebeuren na de splitsing in andere bonden. Als een splitsing van de voetbalbond ertoe leidt dat er in Brussel maar een vijftal clubs overblijven, dan riskeren we op het niveau van de Ritter Club te belanden. Ik heb minister Anciaux op de hoogte gebracht van de bekommernis van de democratische partijen. Zijn antwoord was dat voor tachtig procent de weg was afgelegd in de richting die hij wilde. Ik heb vlugger dan ikzelf had verwacht een onderhoud kunnen hebben met Jan Peeters die mij gezegd heeft dat hij op onze lijn zit. Splitsing van de voetbalbond hoeft voor hem geen splitsing van de competities te betekenen. In feit staat hij op de lijn van de motie. In de Cocof zegt collegelid Gosuin in feite hetzelfde als wij en is ook hij voorstander van samenwerking. Over de splitsing van de basketbalbond die meer problemen doet rijzen, zullen de heer Gosuin en ikzelf rond de tafel gaan zitten met de bevoegde Brusselse schepenen. Ten slotte wijs ik er de indieners op dat het laatste deel van de laatste paragraaf die begint met de woorden
indien dit
Motie van aanbeveling 208
niet mogelijk is, bij de sportbonden zou ijveren voor redelijke verplaatsingsafstanden voor de Vlaams-Brusselse sportclubs de motie in feite verzwakt. Zonder er een principekwestie van te willen maken, meen ik dat die zinsnede beter kan worden geschrapt. De voorzitter. Vraagt nog iemand het woord ? (Neen.) De bespreking is gesloten.
Bespreking van de amendementen en stemmingen De voorzitter. Aan de orde is de bespreking van de amendementen van en de stemmingen over de motie van aanbeveling van de heer Jean-Luc Vanraes. Op de motie is een amendement ingediend door de heer Dominiek LootensStael. Het luidt : « De motie van aanbeveling vervangen door de volgende tekst : « De Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie : Gehoord hebbende de actualiteitsinterpellatie van de heer Walter Vandenbossche betreffende de gevolgen voor de amateurvoetbalclubs met betrekking tot de communautarisering van de Belgische voetbalbond, en de actualiteitsinterpellatie van de heer Jean-Luc Vanraes betreffende de toekomst van de Vlaams-Brusselse sportclubs naar aanleiding van de herstructurering van de Belgische voetbalbond; Gehoord hebbende het antwoord van collegevoorzitter Robert Delathouwer op de actualiteitsinterpellatie van de heren Walter Vandenbossche en Jean-Luc Vanraes; Overwegende dat een communautarisering van de sportbonden in geen enkel
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
De voorzitter opzicht verhindert dat binnen de sportverenigingen mensen met een verschillende taal of cultuur samen sporten; Overwegende dat een communautarisering van de sportbonden in geen enkel opzicht verhindert dat Nederlandstalige en Franstalige ploegen, bonden of sporters samen stages organiseren, wedstrijden houden, zoals ons ondermeer het voorbeeld van de judobonden of tennisfederaties aantonen; Vraagt dat het College zich niet zal verzetten tegen een communautarisering van de respectieve sportbonden. ». ».
Er wordt bij naamafroeping gestemd. Ziehier het resultaat van de stemming : 10 leden hebben aan de stemming deelgenomen. 4 leden hebben ja geantwoord; 6 leden hebben neen geantwoord. Hebben ja geantwoord : De heren Erik Arckens, Johan Demol, Dominiek Lootens-Stael en Jos Van Assche.
De voorzitter. Vraagt iemand het woord ?
Hebben neen geantwoord : mevrouw Adelheid Byttebier, de heren Sven Gatz, Rufin Grijp, mevrouw Brigitte Grouwels, de heren Walter Vandenbossche en Jean-Luc Vanraes.
De heer Dominiek Lootens-Stael heeft het woord.
De voorzitter. Het amendement is verworpen.
De heer Dominiek Lootens-Stael. Mijnheer de voorzitter, ons amendement strekt ertoe de motie van aanbeveling te vervangen door een andere tekst.
Ik leg de ongewijzigde motie van aanbeveling van de heer Jean-Luc Vanraes ter stemming.
We hebben de teneur van de interpellatie van de heer Vandenbossche heel goed begrepen, in tegenstelling tot wat de heer Gatz denkt. Het SintMichielsakkoord is een realiteit en we vinden dat we de tweedeling tussen de Vlamingen en de Brusselse Vlamingen niet moeten versterken. Daarom vragen we dat het College de splitsing van de Belgische voetbalbond zou bepleiten. Bij de stemming over de ingediende motie zullen we ons onthouden. De voorzitter. Vraagt nog iemand het woord ? (Neen.)
Er wordt bij naamafroeping gestemd. Ziehier het resultaat van de stemming : 10 leden hebben aan de stemming deelgenomen.
REGELINGVAN DEWERKZAAMHEDEN De voorzitter. Dames en heren, ik stel voor de vergadering even te schorsen om ons te beraden over het verder verloop van onze werkzaamheden. De vergadering wordt geschorst om 12.20 uur. Ze wordt hervat om 12.25 uur. De heer Jean-Luc Vanraes, voorzitter, treedt opnieuw als voorzitter op. De voorzitter. Aangezien collegelid Jos Chabert wegens ambtsverplichtingen afwezig is, wordt de interpellatie van de heer Grijp over het gebruik van de middelen voor armoedebestrijding uitgesteld. (Instemming.)
6 leden hebben ja geantwoord; 4 leden hebben zich onthouden.
INTERPELLATIE (R.v.O. art. 54)
Hebben ja geantwoord : Mevrouw Adelheid Byttebier, de heren Sven Gatz, Rufin Grijp, mevrouw Brigitte Grouwels, de heren Walter Vandenbossche en Jean-Luc Vanraes.
Interpellatie van de mevrouw Brigitte Grouwels tot de heer Guy Vanhengel, lid van het College bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Begroting, en de heer Jos Chabert, lid van het College bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, betreffende de huidige situatie van het schoolopbouwwerk in Brussel
Hoofdelijke stemmingen
Hebben zich onthouden : De heren Erik Arckens, Johan Demol, Dominiek Lootens-Stael en Jos Van Assche.
De voorzitter. Ik leg het amendement van de heer Dominiek Lootens-Stael ter stemming.
De voorzitter. De Raad neemt aan : de motie van aanbeveling tot het College tot besluit van de op 18 januari 2002
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
gehouden actualiteitsinterpellaties van de heren Walter Vandenbossche en Jean-Luc Vanraes tot de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende de toekomst van de Vlaams-Brusselse sportclubs ingevolge de splitsing van de Belgische sportbonden.
Motie van aanbeveling Regeling van de werkzaamheden Schoolopbouwwerk in Brussel
De voorzitter. Aan de orde is de interpellatie van mevrouw Brigitte Grouwels tot de heer Guy Vanhengel, lid van het College bevoegd voor Onder-
209
De voorzitter wijs, Beroepsopleiding en Begroting, en de heer Jos Chabert, lid van het College bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, betreffende de huidige situatie van het schoolopbouwwerk in Brussel. Mevrouw Brigitte Grouwels, interpellant, heeft het woord. Mevrouw Brigitte Grouwels. Mijnheer de voorzitter, geacht collegelid, mevrouw, mijne heren, in onze Brusselse scholen treffen we een meertalige schoolpopulatie aan met een hoog percentage allochtone leerlingen en kansarmen. Dat geeft aanleiding tot een aantal problemen in het onderwijsveld. Het Brusselse Nederlandstalige onderwijs heeft de bijzonder moeilijke taak het onderwijsproject te realiseren. Schoolteams en ouders kampen vaak met grote communicatieproblemen. Sommige ouders worstelen met grote drempelvrees ten opzichte van de school. Als ze zelf een lage scholingsgraad hebben en moeite hebben met taal, is het contact met het schoolteam niet vanzelfsprekend. Sommige ouders zijn totaal niet vertrouwd met ons onderwijssysteem en begrijpen vaak de boodschappen niet waarmee hun kind thuiskomt, bijvoorbeeld de richtlijnen allerhande in de klasagendas. Hun eigen opvoeding biedt hen geen houvast. Ze hebben geen referentiekader. Ook lerarenteams en directies hebben het niet onder de markt. Ze hebben de grootste moeite om ouders bij het schoolgebeuren te betrekken, om ze te bereiken of om met hen te communiceren. Bovendien vergt een multiculturele schoolpopulatie een specifieke aanpak. Leraars moeten lesgeven, rekening houdend met culturele achtergronden waarmee ze niet vertrouwd zijn en waar in hun opleiding nauwelijks of niet bij stil is gestaan. Misverstanden en onbegrip zijn dan ook schering en inslag. Leraars kennen ook vaak de buurt en de thuisomgeving van hun leerlingen niet, ze wonen vaak zelf niet in Brussel en kennen de regels en ongeschre-
ven wetten niet van de lokale, anderstalige microkosmos waarin hun leerlingen leven. Toch is iedereen het erover eens dat een goede opvolging van de ouders essentieel is voor de schoolse vorderingen van de leerlingen. Het is wetenschappelijk aangetoond, onder meer in een HIVA-studie onder leiding van professor Nicaise, dat veel kinderen hun schoolcarrière inzetten met een achterstand. Sociale herkomst, beroep en opleidingsniveau van de ouders zijn factoren die het kind nog vóór het door de schoolpoort stapt, determineren. Veel kinderen starten in ons onderwijssysteem met een leerachterstand, in Brussel vaak te wijten aan een serieuze taalachterstand. Voor de allochtone kansarme leerling is Nederlands vaak maar zijn derde of vierde taal. De autochtone kansarme leerling gebruikt thuis vaak een ander taalregister dan op school. Om alle kinderen gelijke kansen te bieden, is het nodig bepaalde zwakke groepen kinderen en ouders extra te ondersteunen. Een van de partners van de school is het schoolopbouwwerk. Het is gebaseerd op de driehoek : school-oudersbuurt. Een goede communicatie tussen de thuisomgeving en de school is erg belangrijk. Het schoolopbouwwerk gaat niet alleen een partnerschap aan met de school, maar ook met de verschillende welzijnsorganisaties en buurtinstanties om de band tussen ouders, school en de buurt nauwer aan te halen. Sleutelwoorden zijn schoolondersteuning en ouderondersteuning. Een vragenronde die ik heb uitgevoerd in heel Vlaanderen, gaf heel diverse indrukken. In de grote steden in Vlaanderen werkt men min of meer volgens de visietekst van de VLOR, maar er zijn verschillen in aanpak. Sommige werkingen leunen sterk aan bij het jeugdwerk en stellen de jongeren centraal, terwijl andere zich volledig toespitsen op ondersteuning van ouders en leraars. Tegen-
Schoolopbouwwerk in Brussel 210
over Brussel is het schoolopbouwwerk in Vlaanderen stabieler. Tussen Vlaanderen en Brussel bestaat een wereld van verschil. De huidige projecten die in Brussel onder de noemer van het schoolopbouwwerk vallen, zijn dikwijls heel diverse en tijdelijke initiatieven, verspreid over de stad en getrokken door gemotiveerde enkelingen. De rotatie binnen het personeelsbestand is enorm, de verloning ligt laag en het is dikwijls vechten tegen windmolens, omdat de financiële middelen ontoereikend zijn en de vraag enorm is. Ik heb dan ook heel wat vragen bij het functioneren van het schoolopbouwwerk in Brussel. Het lijkt wel dat in Brussel de structuur volledig zoek is en dat men door het bos de bomen niet meer ziet. Dat is ook voor een keer letterlijk te nemen. Het BOS, het Brussels Overleg Schoolopbouwwerk, geeft niet echt structuur aan de veelheid van projecten op het terrein. Vandaar volgende vragen aan het collegelid. Ten eerste, wat is de precieze definitie van schoolopbouwwerk ? Gezien de diversiteit van de projecten en de grote verschillen van aanpak zou men denken dat de definitie heel breed kan worden geïnterpreteerd, maar is dat wel zo ? Wordt er in Brussel gewerkt vanuit de visie van de VLOR inzake schoolopbouwwerk ? Ligt de nadruk er op schoolondersteuning en ouderondersteuning ? Ten tweede, aan welke criteria moeten initiatieven voldoen om als schoolopbouwwerk te worden beschouwd ? Is de lijst geregistreerd bij Viboso, het gangbare overzicht van schoolopbouwwerkinitiatieven ? Is het niet zo dat in Brussel schoolopbouwwerk, jeugdwerk en welzijnswerk nogal door elkaar lopen en zo een soort flou artistique vormen ? Ten derde, hoeveel middelen gaan er precies vanuit het SIF naar schoolopbouwwerk ? Ten vierde, is men in Brussel bij de opstart van het schoolopbouwwerk ver-
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Brigitte Grouwels trokken van een omgevingsanalyse van de school of een wijkatlas ? In Limburg, in het sociaal opbouwwerk Maasmechelen dat nogal indruk op ons heeft gemaakt, maakt men bijvoorbeeld een wijkatlas op en tweejaarlijks een onderwijsdossier. Aan de hand van parameters worden alle scholen bevraagd. Zo meet men de leerachterstand van jongeren. Gebeurt dat ook in Brussel ? Denkt het collegelid niet dat het een vereiste is om op een gestructureerde en efficiënte manier aan schoolopbouwwerk te doen ? Ten vijfde, op welke manier wordt de werking van het schoolopbouwwerk geëvalueerd in Brussel ? Bestaan daar studies over ? Ten zesde, blijkbaar kan men mede door een tekort aan personeel en middelen de vraag naar schoolopbouwwerk niet bolwerken. Komt dat niet neer op dweilen met de kraan open ? Werkt dat het naast elkaar bestaan van initiatieven niet in de hand ? Ten zevende, vindt het collegelid het normaal dat er zo een groot personeelsverloop is in een welzijnsorganisatie waar het opbouwen van een vertrouwensrelatie een essentiële voorwaarde is voor welslagen ? Is het niet tijd het statuut en de loonschalen van de schoolopbouwwerkers onder de loep te nemen en zo de medewerkers meer perspectief te geven ? Ten achtste, wat zijn de opleidingsvereisten voor een schoolopbouwwerker ? Hebben zij enige pedagogische vorming ? Ten negende, is het mogelijk mij een gedetailleerde lijst te bezorgen van de scholen die een contract hebben gesloten met het schoolopbouwwerk ? Bestaat er een relatie tussen scholen van het Voorrangsbeleid Brussel en het schoolopbouwwerk ? De voorzitter. Mevrouw Adelheid Byttebier heeft het woord.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Mevrouw Adelheid Byttebier. Mijnheer de voorzitter, geacht collegelid, mevrouw, mijne heren, ik deel de bekommernis van de interpellante. Tijdens de recente hoorzitting in de commissie beklemtoonde mevrouw Deckers het belang van de randvoorwaarden om tot kwaliteitsonderwijs te komen. Het schoolopbouwwerk behoort daartoe. Voor wanneer mogen we de resultaten verwachten van de begin dit jaar opgerichte ondersteuningsstructuur ? Over twee weken bespreken we in de commissie het SIF-stappenplan. Zullen we daar vernemen hoe het schoolopbouwwerk stapsgewijze wordt uitgebouwd ? Tot nog toe wordt schoolopbouwwerk gefinancierd door SIF-middelen. Aangezien het duidelijk wordt dat we ons niet kunnen beperken tot het geven van impulsen, wordt het misschien tijd om die financiering te vervangen door een structurele subsidiëring. De voorzitter. De heer Guy Vanhengel, lid van het College, heeft het woord. De heer Guy Vanhengel, lid van het College. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, voor dit antwoord heb ik overlegd met collegelid Chabert. Naast de inspanningen die de Vlaamse Gemeenschapscommissie levert in het kader van het suppletief onderwijsbeleid van de VGC, doet de VGC ook in het kader van het Sociaal Impulsfonds de nodige stappen om het schoolopbouwwerk en de schoolomgeving in Brussel te analyseren, te evalueren en grondig te hervormen. Het collegebesluit 01/090 van 23 maart houdende visie en organisatiemodel op het schoolopbouwwerk in het Brussels Nederlandstalig onderwijs en het collegebesluit 01/393 van 27 oktober 2001 houdende de oprichting van een ondersteuningsstructuur van het schoolopbouwwerk zijn daarvan het bewijs.
Wat de eerste vraag betreft met betrekking tot de definitie « schoolopbouwwerk » en de hantering ervan binnen het Brusselse werkveld, kan ik meedelen dat het College via zijn besluit 01/090 van 23 maart 2001 de visietekst « Schoolopbouwwerk », zoals goedgekeurd door de Vlaamse regering op 23 juli 1997, heeft onderschreven en overgenomen. Het collegebesluit dat werd toegestuurd aan de Raad, stelt uitdrukkelijk dat de VGCschoolopbouwwerkprojecten die visietekst moeten onderschrijven en vertalen in de praktijk, wat zij ook doen. In artikel 2 van dat besluit staat letterlijk : Het schoolopbouwwerk in Brussel heeft als doelstelling het verhogen van schoolondersteunend gedrag bij ouders en het bevorderen van ouderondersteunend gedrag bij scholen. Schoolopbouwwerk werkt dus direct en indirect aan het verhogen van onderwijskansen van leerlingen die omwille van etnische, sociaal-economische of andere kenmerken een verhoogd risico op achterstelling in het onderwijs lopen. De interpellante vroeg ook naar de criteria waaraan de projecten moeten voldoen om door de VGC als schoolopbouwwerkinitiatieven te worden erkend. Ik verwijs hier naar artikel 6 van het collegebesluit 01/090 van 23 maart 2001 waarin die voorwaarden staan vermeld. De belangrijkste zijn : het onderschrijven van de visietekst « Schoolopbouwwerk » van Vlaanderen, het werken aan het ouderondersteunend gedrag door scholen en het schoolondersteunend gedrag door ouders, het opstellen van een samenwerkingsakkoord met de school waarbij werkpunten worden gedefinieerd op basis van een omgevingsanalyse. In het tweede deel van de tweede vraag spreekt de interpellante van een flou artistique in verband met de VGCschoolopbouwprojecten, het jeugd- en
Schoolopbouwwerk in Brussel 211
Guy Vanhengel welzijnswerk. Ik onderstreep dat onze schoolopbouwwerkers met de visietekst van Vlaanderen als referentiekader enthousiast de doelstellingen nastreven. Het College heeft beslist om de subsidies in het kader van het SIF te verhogen ik kom hier later op terug en om een ondersteuningsstructuur « schoolopbouwwerk » in het leven te roepen. Het College deed dat bij besluit 01/393 van 27 oktober 2001. Ik breng de doelstellingen van die ondersteuningsstructuur in herinnering : de ondersteuningsstructuur zorgt voor een kader waarbij alle schoolopbouwwerkers en organisaties gelijkgerechtigd werken vanuit eenzelfde visie, ze zorgt mede voor het aanbrengen van werkinstrumenten waarmee de schoolopbouwwerkers met inhoudelijke en methodische instrumenten kunnen inwerken op het terrein; ze organiseert of geeft impulsen aan het uitbouwen van een horizontale samenwerking tussen de projecten, ze verstevigt de coördinatie, zodat ouders, school en omgeving voordeel halen uit het schoolopbouwwerk. Ook sturing en praktijkondersteuning kunnen worden geleverd. De beleidsgroep van de ondersteuningsstructuur is samengesteld uit vertegenwoordigers van de SIF-stuurgroep, vertegenwoordigers van de VGC-directies Onderwijs enerzijds en Welzijn en Gezondheid anderzijds, een vertegenwoordiger van mijn kabinet en van dat van mijn collega Chabert, en de bijzondere opdrachthouder en directeur Voorrangsbeleid Brussel. Ook de Brusselse initiatiefnemers van schoolopbouwwerk zullen er binnenkort bij worden betrokken. De begeleidingsgroep van de ondersteuningsstructuur heeft
samen met het Centrum voor Sociale Stadsontwikkeling de aanwervingsprocedure voor een coördinator opgestart. Ook ik ben ervan overtuigd dat vanaf 1 maart 2002 een enthousiaste coördinator betaald in het kader van het SIF, effectief werkzaam zal zijn. Tot slot van mijn antwoord op de tweede vraag kan ik meedelen dat het Brusselse schoolopbouwwerk inderdaad opgenomen is in het Vlaams Instituut voor Samenlevingsopbouw. Voor het antwoord op de derde vraag verwijs ik naar het actieplan 2002 van het Sociaal Impulsfonds dat door de secretaris van het College op 29 november 2001 ter kennisname werd bezorgd aan de voorzitter van de Raad. Hierin staat vermeld dat voor de continuering van de verschillende schoolopbouwwerkinitiatieven 479.670 euro is ingeschreven. Bovendien is binnen het SIF een globaal bedrag van 706.496 euro uitgetrokken voor enerzijds « de openstelling van de scholen voor de buurt » en voor « de ondersteuning van het schoolopbouwwerk » anderzijds. Zo ziet u dat het College zijn inspanningen voor scholen in kansarme buurten en het schoolopbouwwerk concreet vorm geeft, ook financieel. De opties in het kader van het SIF vormen overigens een inhoudelijk geheel met de inspanningen die gebeuren in het kader van het VGC-onderwijsbeleid. Op de vierde vraag kan ik positief antwoorden. Door het feit dat het schoolopbouwwerk vervat ligt in het Sociaal Impulsfonds, wordt vertrokken van de omgevingsanalyses zoals die door professor Kesteloot zijn opgemaakt in het kader van zijn atlas over de kansarmoede in Brussel. Bovendien vermeldt het collegebesluit 01/090, waarnaar ik daarnet al verwees, de verplichting van de schoolopbouwwerkprojecten om hun werking te steunen op een omgevingsanalyse die wordt opgemaakt samen met de school. In de scholen waar Voorrangsbeleid Brussel actief is, kan de daar gel-
Schoolopbouwwerk in Brussel 212
dende « probleemanalyse » gelden als omgevingsanalyse. In de vijfde vraag polst de interpellante naar de evaluatie en het wetenschappelijk onderzoek binnen de schoolopbouwprojecten. Zoals bekend, werden alle SIF-projecten binnen de commissies ad hoc van het SIF grondig geëvalueerd, onder andere met de medewerking van Magda Deckers en haar VBB-team. De evaluatie heeft geleid tot de continuering van de projecten in 2002 alsook tot de oprichting van de ondersteuningsstructuur en de aanwerving van een coördinator. In het kader van het SIF werd bovendien een onderzoeksrapport besteld bij het studiebureau voor maatschappelijke ruimte of SMaR-EES waarbij scholen in kansarme buurten werd gevraagd naar hun bereidheid tot deelname aan onderwijsondersteunende projecten zoals onder meer het schoolopbouwwerk of « taalvaart ». Wanneer de studie voltooid is, zal zij leiden tot het wetenschappelijk ondersteunen van beleidsbeslissingen terzake. Over de schoolopbouwwerkinitiatieven moet zoals over elk gesubsidieerd initiatief jaarlijks een verslag worden opgemaakt. Wat de zesde vraag betreft over het tekort aan personeel en middelen, herhaal ik dat het Sociaal Impulsfonds niet enkel de middelen ter beschikking stelt om een coördinator aan te werven, doch bovendien de middelen voor het schoolopbouwwerk in het kader van het ondersteuningsstructuur aanzienlijk verhoogt. De bijkomende middelen zullen dienen om de bestaande projecten in de strategische kerntaken van de eenheidsstructuur in te passen en te versterken. Wat de zevende vraag betreft houdende het personeelsverloop in de welzijnssector, kan ik de interpellante op het hart drukken dat het hele College haar zorg deelt. Niet alleen het schoolopbouwwerk
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Guy Vanhengel en de welzijns- en gezondheidssector zijn het slachtoffer van het personeelsverloop, ook in de andere sectoren waarvoor de VGC bevoegd is, heerst dezelfde trend als gevolg van de huidige economische conjunctuur. De mogelijkheden en middelen die het College ter beschikking stelt om de trend om te buigen, zijn zoals bekend beperkt. In het kader van het schoolopbouwwerk stel ik voor dat de nieuwe coördinator en de begeleidingsgroep van het schoolopbouwwerk de situatie van het personeelsverloop grondig onderzoeken en suggesties of voorstellen doen aan het College, zodat we adequate oplossingen kunnen bieden. Wat de aanwervingsvoorwaarden betreft, kan ik de interpellante verzekeren dat al onze schoolopbouwwerkers gedreven werkkrachten zijn met zin voor verantwoordelijkheid en met een sterk pedagogisch inzicht. Supervisie en intervisie worden deels bereikt in het kader van het Brussels Overleg Schoolopbouwwerk. De verdere uitbouw van hun vorming zal ook in de ondersteuningsstructuur ter sprake komen. Nu is het zo dat iedere organisatie aanwerft volgens eigen criteria. De opleiding van die mensen is heel vaak sociaal van aard. Binnen de ondersteuningsstructuur schoolopbouwwerk is bijkomende vorming van schoolopbouwwerkers ingeschreven. Wat de laatste vraag betreft, stel ik voor dat ik de lijst van scholen betrokken bij de schoolopbouwprojecten van de VGC ter beschikking stel van de voorzitter. Alle informatie die de interpellante vraagt, staat daarin vermeld. Wat de relatie tussen scholen met schoolopbouwwerk en scholen met VBB betreft, moeten we opmerken dat elke school zelfstandig kan kiezen om al dan niet een verbintenis aan te gaan met een schoolopbouwwerkpartner. Die vrije keuze geldt evenzeer voor intekening op het VBB-project.
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Samengevat kan ik zeggen dat op ongeveer de helft van de scholen met een SOW-partner ook VBB aanwezig is en dat alle erkende SOW-initiatieven minstens één school hebben waar ook VBB aanwezig is. Ziedaar mijn antwoord op de vele concrete vragen. Ik blijf graag ter beschikking voor verdere toelichtingen. De voorzitter. Mevrouw Brigitte Grouwels heeft het woord. Mevrouw Brigitte Grouwels. Mijnheer de voorzitter, ik dank het collegelid voor zijn uitgebreid antwoord. Dat antwoord was echt nodig. Het verheugt me dat er in Brussel structuur gebracht wordt in het schoolopbouwwerk. Het verrast me dat het College het ondersteuningsnet pas op 27 oktober 2001 heeft goedgekeurd en dat de coördinator nu pas wordt aangeworven. Ik hoop dat hij snel aan het werk gaat. De heer Guy Vanhengel, collegelid. Op 1 maart zou dat gebeuren. Ik wijs er toch op dat het met zoveel partners geen eenvoudige klus is om alle neuzen in dezelfde richting te krijgen. Mevrouw Brigitte Grouwels. Uiteraard vraagt dat tijd. Om tot een structurele aanpak te komen zal het wel een jaar geduurd hebben ! Wanneer zal de SMarEES-studie voltooid zijn ? De heer Guy Vanhengel, collegelid. Ze zit in de eindfase en tegen maart moet ze klaar zijn, mevrouw Grouwels. Mevrouw Brigitte Grouwels. Kunnen we er dan kennis van krijgen ? Ik maak me ook zorgen over het grote personeelsverloop. De werknemers actief in het schoolopbouwwerk worden te weinig betaald en hebben niet veel werkzekerheid. Het groot personeelsverloop is nefast voor een werk dat gebaseerd is op vertrouwensrelaties. De heer Guy Vanhengel, collegelid. Het gaat maar over een twaalftal men-
Schoolopbouwwerk in Brussel Vlaamse zorgverzekering
sen. Ik sluit niet uit dat er gepraat kan worden over een verbetering van het statuut. Mevrouw Brigitte Grouwels. Twaalf mensen is heel weinig gezien de uitdagingen waarvoor ze staan. Ze worden overstelpt met vragen om hulp. Er is zeker bijkomend personeel nodig. Het verheugt mij dat er een goede samenwerking is tussen het schoolopbouwwerk en het Voorrangsbeleid Brussel, maar vindt het Voorrangsbeleid Brussel het echt een optie om met het schoolopbouwwerk samen te werken of denken ze zonder externe partners wat te kunnen doen aan de relatie met de ouders ? De heer Guy Vanhengel, collegelid. Het is de wens van het hele College dat alle partners samenwerken en hun initiatieven op elkaar afstemmen. Dat kan de efficiëntie alleen maar ten goede komen en mevrouw Magda Deckers is het daarmee eens. De voorzitter. Vraagt nog iemand het woord ? (Neen.) Het incident is gesloten.
ACTUALITEITSINTERPELLATIE (R.v.O. art. 55) Actualiteitsinterpellatie van de heer Rufin Grijp tot de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, tot de heer Jos Chabert, lid van het College bevoegd voor Welzijn en Gezondheid en tot de heer Guy Vanhengel, lid van het College bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Ambtenarenzaken, over de houding van het College tegenover de procedure door het College van de Franse Gemeenschapscommissie ingesteld bij het Arbitragehof tegen de Vlaamse zorgverzekering
213
De voorzitter. Aan de orde is actualiteitsinterpellatie van de heer Rufin Grijp tot de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, tot de heer Jos Chabert, lid van het College bevoegd voor Welzijn en Gezondheid en tot de heer Guy Vanhengel, lid van het College bevoegd voor Onderwijs, Beroepsopleiding en Ambtenarenzaken, over de houding van het College tegenover de procedure door het College van de Franse Gemeenschapscommissie ingesteld bij het Arbitragehof tegen de Vlaamse zorgverzekering. De heer Rufin Grijp, interpellant, heeft het woord. De heer Rufin Grijp. Mijnheer de voorzitter, mijnheer de collegevoorzitter, dames en heren, vorige week heeft de Cocof besloten de Vlaamse zorgverzekering voor het Arbitragehof aan te vechten. Meer bepaald wil het College van de Cocof de toepassing van de Vlaamse zorgverzekering in het Brusselse Gewest laten vernietigen. Hierdoor dreigen de Brusselaars verstoken te worden van de voordelen van de zorgverzekering. Om te beginnen stelt het College van de Cocof zich deloyaal op in het federaal staatsbestel dat België is. Geen enkele grondwetspecialist betwist dat de Vlaamse regering en het Vlaams Parlement het recht hebben vanuit hun gemeenschapsbevoegdheden een Vlaamse zorgverzekering te organiseren. Die zorgverzekering betreft geen geneeskundige verzorging, is geen ziekte- en invaliditeitsverzekering en valt dus niet onder de sociale zekerheid. Het gaat dus niet om een federale materie. De Franse Gemeenschap heeft reeds een tijd geleden beroep aangetekend bij het Arbitragehof. Dat oordeelde dat er geen sprake van bevoegdheidsoverschrijding was. Ik meen mij trouwens te herinneren dat de Raad van State destijds evenmin bezwaar heeft geuit tegen het ontwerp van decreet over de zorgverzekering.
Volgens de kranten roept het College het argument in dat de Vlaamse zorgverzekering een echte verzekering is. Ik heb reeds gezegd tijdens de discussiedag georganiseerd door de Brusselse Welzijnszorg dat zulks niet het geval is. Immers, bij een verzekering moet het totaal van te betalen premies de waarde van wat verzekerd wordt, overstijgen. De verzekeringspremie bedraagt vandaag 10 euro. Nog maar een paar dagen geleden voorspelden de kranten dat de Vlaamse zorgverzekering die in Vlaanderen nog maar pas is opgestart, al een miljardentekort. De bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap inzake gemeenschapsmateries strekt zich ook en ondubbelzinnig uit over het Brussels grondgebied, uiteraard in de eerste plaats ten behoeve van de Brusselse Vlamingen. Precies om het mogelijk verwijt van Franstaligen te voorkomen dat met de Vlaamse zorgverzekering de notie subnationaliteit in Brussel zou kunnen worden ingevoerd, heeft de Vlaamse regering de Vlaamse zorgverzekering opengesteld voor alle Brusselaars die vrijwillig een jaarlijkse bijdrage betalen. De Franse gemeenschap in Brussel kan dus op geen enkele manier schade lijden of benadeeld worden door de Vlaamse zorgverzekering. Opvallend is bovendien dat op radio en televisie niet minister Tomas als collegevoorzitter van de Cocof, maar de heer de Donnéa als woordvoerder optrad. De heer de Donnéa is zeker lid van het College van de Cocof, maar is in de eerste plaats toch minister-voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke regering. In die functie moet hij een neutrale rol spelen en moet hij de communautaire pacificatie, de verzoening en de goede verstandhouding waarborgen en belichamen. Gisteravond op de televisie hoor ik een aantal merkwaardige uitspraken : indien de Franstalige collegeleden door het Arbitragehof worden afgewezen, zullen ze zelf een stelsel van Franstalige zorgverzekering verzorgen. Vandaag betwisten zij de Vlamingen dat te doen voor Brussel en morgen zullen ze het zelf doen.
Vlaamse zorgverzekering 214
Mijn vragen aan de collegevoorzitter en de andere collegeleden zijn de volgende. Ten eerste, welke houding zal het College van de VGC innemen tegenover de juridische demarche van het College van de Cocof ? Zal het overleg plegen met de collegeleden van de Cocof ? Ten tweede, welke gevolgen kan het initiatief hebben op de samenwerking in de Brusselse regering ? Ten derde, zal het College eventueel in samenspraak met de Vlaamse regering, optreden als partij in de procedure voor het Arbitragehof ? We hebben dat ooit in een vorige legislatuur gedaan. Ten vierde, welke houding nemen de collegeleden in de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie aan om de Vlaamse zorgverzekering aanvaardbaar te maken in de bicommunautaire instellingen ? Ten slotte, welke maatregelen of initiatieven zal het College op het getouw zetten om de toepassing van de Vlaamse zorgverzekering in Brussel hoe dan ook te waarborgen ? De voorzitter. De heer Sven Gatz heeft het woord. De heer Sven Gatz. Mijnheer de voorzitter, aangezien de meeste vragen door de interpellant te berde zijn gebracht, kan ik zeer bondig zijn. Toch verwoord ik hier al een begin van standpunt namens mijn fractie. We dachten tot voor kort dat de Franstaligen en de Cocof in het bijzonder twee mogelijke houdingen konden aannemen. Een eerste bestond erin dat ze met de Franstalige Brusselaars meestappen in de Vlaamse zorgverzekering. U kunt dat zo letterlijk lezen in de verslagen van de besprekingen van de Cocof. Daaruit sprak zelfs het verholen plezier om de Vlamingen te laten betalen voor alle Franstaligen die van het systeem gebruik zouden maken. Een tweede houding bestond uit de principiële afwijzing,
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Sven Gatz omdat ze in de Vlaamse zorgverzekering een ondergraving zien van de federale solidariteit bovenop of naast de sociale zekerheid. Ze hebben voor de tweede houding gekozen. Dat schept minstens duidelijkheid. Daartegenover moeten wij natuurlijk een bepaalde houding aannemen. Ik denk dat de enige strategie die we ertegen kunnen plaatsen, een is waarbij samen met de Vlaamse ministers van Welzijn en van Brusselse Aangelegenheden wordt overlegd om het zorgaanbod aan Vlaamse zijde in Brussel te vergroten en hiertoe een investeringsplan op te stellen. Dat zal geld en inspanningen kosten en kan niet echt de toepassing van de Vlaamse zorgverzekering in Brussel op korte termijn verzekeren. Het is volgens mij de optie die nu moet worden genomen. Wil dat dan zeggen dat we het spoor om de bicommunautaire instellingen onder bepaalde voorwaarden ik heb het over de toepassing van de taalwetgeving bij de toepassing van de zorgverzekering te betrekken, moeten afsluiten ? Voor mij is dat principieel nooit het geval geweest, maar ik denk niet dat we in het huidige klimaat een snelle doorbraak op dat vlak moeten verhopen. Ik pleit dus veeleer voor een investeringsplan aan Vlaamse zijde. Zodra er een opening is op bicommunautair vlak, kan eigenlijk op elk moment binnen zes maanden, binnen een jaar, binnen drie of vijf jaar het aanbod daarop aansluiten. Dat is mijn houding en ik meen ook de enige op korte termijn. De voorzitter. Mevrouw Brigitte Grouwels heeft het woord. Mevrouw Brigitte Grouwels. Mijnheer de voorzitter, mijnheer de collegevoorzitter, collegas, toen de Franstalige gemeenschap in Brussel ik geef het als voorbeeld besloot om de toegang tot de Franstalige muziekacademies in Brussel gratis te maken, ontstond er ook
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
een concurrentieprobleem met de Vlaamse muziekacademies in Brussel. We hebben daar niet tegen geprotesteerd of de maatregel betwist, omdat we respect opbrengen voor het beleid dat gemeenschappen zelf kunnen uitwerken en dat zij goed achten voor hun achterban. Wel hebben we maatregelen moeten nemen om de leegloop van de Nederlandstalige muziekacademies misschien was onze vrees toen ietwat overdreven te voorkomen. Hoe dan ook, wij hebben ons niet verzet tegen die maatregel. In het Vlaams Parlement hebben degenen die zich bezighouden met welzijn en gezondheid op basis van analyses geconcludeerd dat er wat moest worden gedaan aan de niet-medische kosten van bejaarden. Er is toen een eigen beleid ontwikkeld met de inrichting van de Vlaamse zorgverzekering. De Brusselaars in het Vlaams Parlement hebben ervoor geijverd dat die ook in Brussel van toepassing werd voor alle Brusselaars. Nu stellen we vast dat de Franstaligen de zorgverzekering bij het Arbitragehof betwisten. Dat roept heel wat vragen op over de verhouding tussen de Vlaamse en de Franse gemeenschap. Ik denk dat het op het ogenblik zeer onwaarschijnlijk is dat er in de bicommunautaire sector gemakkelijk kan worden overlegd tussen de Nederlandstalige en Franstalige collegeleden, want het gaat om dezelfde collegeleden die bij het Arbitragehof beroep hebben aangetekend. Een andere vaststelling is de recente verklaring van de collegeleden van de Cocof dat, indien de procedure voor het Arbitragehof op niets uitloopt, ze zelf een Franse zorgverzekering tot stand zullen brengen. Overigens zal de uitspraak van het Arbitragehof dezelfde zijn als die naar aanleiding van het beroep van de Franse Gemeenschap tegen de Vlaamse zorgverzekering, met name dat de Vlaamse Gemeenschap absoluut het recht heeft om in Brussel een zorgverzekering te verzorgen. Waar is hier de wil om samen te werken ?
Desalniettemin blijft het onze mening dat het overleg gaande wordt gehouden in de bicommunautaire sector. Hoe gaat u dat doen, mijnheer de collegevoorzitter ? Indien er uiteindelijk een samenwerking tot stand komt, zal die hoe dan ook moeten worden vastgelegd in een conventie waarbij rekening wordt gehouden met de kwaliteitsnormen die de Vlaamse zorgverzekering vereist. Voor ons betekent zulks uiteraard dat de patiënten in hun taal terechtkunnen. Daarover moet absolute zekerheid zijn; we kunnen niet met eender welke bicommunautaire instelling in Brussel er zijn er jammer genoeg teveel die niet voldoen aan die kwaliteitscriteria in zee gaan. Kortom, bent u van plan het overleg voort te zetten en hoe, mijnheer de collegevoorzitter ? Vervolgens hiermee sluit ik volledig aan bij de stelling van de heer Gatz vernam ik graag of u versneld werk zult maken van de uitbouw van een Vlaams netwerk, waar wij in de VGC al zo lang om vragen. Zult u hiertoe contact nemen met de Vlaamse regering ? Ik ben immers verontrust over het antwoord van minister Vogels op een actualiteitsvraag in het Vlaams Parlement. Zij neemt een afwachtende houding aan tegenover de ontwikkeling van eigen Vlaamse initiatieven en zal haar inspanningen nog altijd toespitsen op de bicommunautaire samenwerking. Er wordt altijd geklaagd dat er een tekort aan initiatiefnemers is. Zult u daar dan iets aan doen ? Mijnheer de collegevoorzitter, ik roep u op om, indien de Vlaamse Gemeenschap de initiatiefnemers op het terrein niet samenbrengt, die taak over te nemen. Dit is geen pleidooi opdat de VGC zelf initiatieven op het getouw zou zetten. Breng daarentegen iedereen die iets nuttigs kan doen voor de zorgsector in Brussel, samen en ga na wat hen verhindert hier projecten te ontplooien. Neem de hinderpalen weg en zorg dat Vlaamse initiatiefnemers in Brussel investeren. De voorzitter. De heer Dominiek Lootens-Stael heeft het woord.
Vlaamse zorgverzekering 215
De heer Dominiek Lootens-Stael. Mijnheer de voorzitter, ik herinner mij dat anderhalf jaar geleden toen de paarsgroene regeringen op federaal en Vlaams niveau pas waren geïnstalleerd ronkende verklaringen werden afgelegd door eerste minister Verhofstadt en ministervoorzitter Patrick Dewael. Zij stelden dat alle communautaire problemen van de baan waren, dat er nu een heel ander klimaat in ons land heerste en dat nu op een serene manier aan politiek kon worden gedaan in overleg met de beide gemeenschappen. Het zou, aldus beide ministers, de schuld geweest zijn van de heer Van den Brande die altijd stokebrand speelde dat er communautaire problemen waren. Dankzij het duo-VerhofstadtDewael waren die volledig van de baan. De werkelijkheid vandaag is echter anders. Ook collegelid Grijp moet met ons vaststellen dat de Vlamingen permanent door de Franstaligen worden gerold. De heer Rufin Grijp. Daar zijn wij niet gelukkig mee, maar u wel ! De heer Dominiek Lootens-Stael. Ik ben daar absoluut niet gelukkig mee. De heer Rufin Grijp. Ik ben inderdaad vergeten te zeggen dat ik mij niet verheugde over het feit dat ik zon interpellatie moest houden. De heer Dominiek Lootens-Stael. Ik zal straks tot mijn conclusie komen, die de enige juiste kan zijn. Het volstaat niet vast te stellen dat de Vlamingen permanent worden gerold. U stelt dat telkens vast nadat er akkoorden met Franstaligen werden gesloten. Zij nemen alle voordelen die uit de akkoorden voortspruiten, gretig in ontvangst, maar alle eventuele nadelen of aspecten die hun niet naar de zin zijn, stellen ze achteraf opnieuw ter discussie. De heer Rufin Grijp. Mijnheer Lootens, we worden niet geblokkeerd; wij zullen doorgaan. De heer Dominiek Lootens-Stael. Wij stellen dat vast vóór de akkoorden wor-
den gesloten, u blijkbaar niet ! U laat zich permanent rollen en achteraf, wanneer u met de neus op de feiten wordt gedrukt, komt u aan de klaagmuur staan. U stelt nu vast dat de Franstaligen nu zo ver gaan dat ze de zorgverzekering waarbij ook Franstalige Brusselaars zich op vrijwillige basis kunnen aansluiten en waarop zij, indien zij er nood aan hebben, een beroep kunnen doen, aan hun achterban ontzeggen. Dat zijn dezelfde Franstalige politici die nog niet zo lang geleden stonden de schooien voor een gratis abonnement op de Lijn, met de FDF-ers op kop. De enige conclusie u hebt die blijkbaar nog niet gemaakt, collega Grijp die er uit het verhaal opnieuw moet worden getrokken, is dat de Franstaligen, die in de zorgverzekering een aanzet tot de splitsing van de sociale zekerheid zien, met hun houding wijzen op de dringende noodzakelijkheid van de splitsing van de sociale zekerheid. In dat kader sluit ik mij uiteraard aan bij het pleidooi van de collegas Gatz en Grouwels die pleiten voor de dringende uitbouw van een Vlaams netwerk in Brussel, met die nuance dat ik ervan overtuigd ben dat ook de Vlaamse overheid, met name de Vlaamse regering, daarin moet investeren. Het is niet alleen het privé-initiatief dat moet worden gebundeld; ook de overheid moet dringend in een bejaardenbeleid in Brussel investeren. De voorzitter. Mevrouw Adelheid Byttebier heeft het woord. Mevrouw Adelheid Byttebier. Mijnheer de voorzitter, het zal u niet verbazen dat ik mij distantieer van de vorige spreker, niet alleen om principiële redenen, maar ook wegens het dossier zelf. Het probleem waarmee we thans worden geconfronteerd, is slechts peanuts tegenover de problemen als gevolg van een eventuele splitsing van de sociale zekerheid. Ik ben voorstander van de huidige staatsstructuur.
Vlaamse zorgverzekering 216
Dat neemt niet weg dat ook ik mij zorgen maak wanneer de collegeleden van de Cocof bij het Arbitragehof verzet aantekenen tegen de zorgverzekering op Brussels grondgebied. Ik ben niet zo pessimistisch als de collegas Gatz en Grouwels en wel om de volgende redenen. Tegenover de persberichten plaats ik de vaststelling dat nagenoeg alle OCMW-voorzitters voorstander zouden zijn van de toepassing van de Vlaamse zorgverzekering op ons Brussels grondgebied. Bovendien delen niet alle raadsleden van de Cocof de mening van de collegeleden. Ik blijf dus hopen op een opening. Ik herinner eraan dat ik het VGC-College al meermaals heb geïnterpelleerd over de Vlaamse zorgverzekering en dat ik maar blijf schudden aan die boom. Hetzelfde doe ik in de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Trouwens, toekomende woensdag wordt in commissie mijn interpellatieverzoek van oktober vorig jaar op de agenda geplaatst. Het gaat misschien traag, maar we moeten dus niet wanhopen. In ieder geval, uit de antwoorden bleek dat het College het dossier van de zorgverzekering in zijn contacten met de Vlaamse regering herhaaldelijk te berde bracht, dat de Vlaamse regering het dossier van nabij volgde en stappen deed die noodzakelijk waren. Ik heb dat altijd te magertjes gevonden, maar goed dat was de boodschap. Ik verwacht nu dat de VGC-collegeleden hun collegas in het College van de Gemeenschapscommissie zullen overtuigen van het belang van de Vlaamse zorgverzekering. De meningen aan Franstalige zijde zijn daarover verdeeld; het is dus vooral een kwestie van een duidelijke boodschap te brengen. De Brusselaars kunnen er alleen maar wel bij varen. Ten slotte, de conclusie van het debat lijkt soms te zijn dat men voor een zorgnet via de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of voor een eigen Vlaams zorgnet is. Wie mijn betoog goed heeft beluisterd, weet dat ik de beide zeer
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Adelheid Byttebier belangrijk vind. Wij moeten minister Vogels duidelijk maken dat ze het aanbod in Brussel moet verhogen, wat niet wegneemt dat de infrastructuur van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie moet worden opengesteld voor de toepassing van de Vlaamse zorgverzekering. De heer Jos Van Assche, oudste lid in jaren, treedt als voorzitter op. De voorzitter. De heer Jean-Luc Vanraes heeft het woord. De heer Jean-Luc Vanraes (op het spreekgestoelte). Mijnheer de collegevoorzitter, ik herinner eraan dat ik vorige week een vraag heb gesteld aan de heren Tomas en Vanhengel en niet aan de heer de Donnéa, in verband met de kwestie omdat, volgens mij, zij alleen bevoegd waren om te antwoorden op de vraag of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie de onderhandelingen met de Vlaamse regering zou voortzetten, onderhandelingen aangevat naar aanleiding van een brief van ministers Vogels en Anciaux van 27 september. Minister Vanhengel heeft toen geantwoord dat het Verenigd College de onderhandelingen in principe voortzet. De heer Guy Vanhengel, lid van het College. Mijnheer de voorzitter, op 27 september van vorig jaar heeft het College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een brief van de Vlaamse regering ontvangen ondertekend door minister Vogels. Collega Tomas en ikzelf hebben de desbetreffende brief die een uitnodiging tot een gesprek inhoudt, onder een gemeenschappelijke handtekening op de agenda laten zetten van een volgende vergadering van het Verenigd College van de VGC. Dan zal het College kunnen beslissen hoe op de vraag wordt ingegaan. Mevrouw Adelheid Byttebier. Is dat voor binnenkort ?
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
De heer Jean-Luc Vanraes. Dat heeft tot gevolg dat we het dossier in de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie moeten volgen en nagaan hoe daar aan Franstalige zijde op wordt gereageerd. Voorts verberg ik u niet dat de bicommunautaire sector ik bevestig wat mevrouw Byttebier zopas heeft gezegd totaal ontgoocheld is door de houding van sommige Franstaligen in de aangelegenheid. Die moeten hun standpunt en hun motivatie terzake maar eens aan hun achterban gaan uitleggen en hun verantwoordelijkheid op zich nemen. Ik zag niet liever dan dat degenen die nu plots menen dat de bicommunautaire sector zich niet met het zorgbeleid bezig hoeft te houden, daarover eens worden ondervraagd. Ten gronde, ik sluit mij aan bij de conclusie van de heer Gatz. Ik blijf erbij dat de beste oplossing samenwerking met de bicommunautaire sector is op voorwaarde dat er strikte taalregels worden toegepast. Er moet eindelijk werk worden gemaakt van de kennis van het Nederlands. De zorgverzekering was een ideaal drukkingsmiddel om nogmaals aan te dringen op de effectieve toepassing van de taalwetgeving. Mocht de samenwerking met de bicommunautaire sector evenwel niet mogelijk zijn, dan zullen we zelf initiatieven moeten nemen en instellingen oprichten waar verzekerden terechtkunnen voor de toepassing van de zorgverzekering. Op het ogenblik wordt een aspect wel uit het oog verloren, en dat is het volgende. We kunnen zoveel aan politiek doen als we maar willen, maar het is een feit dat er thans honderdduizenden bejaarden vragen om geholpen te worden. Die vragen dat niet over zes maanden of over een jaar, maar nu. Het is onze taak als Vlaams-Brusselse politici om de Vlaamse zorgverzekering effectief te laten opstarten, zij het dan maar alleen wat de mantelzorg betreft. Daarvoor hoeven geen gebouwen meer te worden opge-
richt. Wij moeten ervoor zorgen dat we onze beloften aan onze bevolking, inzonderheid de minstbedeelden, waarmaken, te beginnen met de thuiszorg. Dat zal misschien minder kosten en dan kunnen onze inwoners onmiddellijk resultaten zien van de toepassing van de zorgverzekering. Mevrouw Brigitte Grouwels. Mijnheer de voorzitter, sta me toe nog eventjes hierop in te pikken. Wat de mantelzorg betreft, kunnen we jammer genoeg niet het systeem toepassen dat in Vlaanderen is voorzien. Het is misschien nodig dat u met de VLD-fractie in het Vlaams Parlement daarover overlegt, want zij heeft mede ervoor gezorgd dat het systeem niet in Brussel mag worden toegepast. De voorzitter. Mevrouw, ik moet u hier het woord ontnemen, want uw onderbreking is eigenlijk in strijd met het reglement. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College, heeft het woord. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College. Mijnheer de voorzitter, dames en heren, ik geef u lezing van de tekst die samen met collega Chabert is opgesteld. Het Cocof-College heeft blijkbaar beslist om een nieuw verzoekschrift in te leiden bij het Arbitragehof tot vernietiging van het organisatiemodel van de zorgverzekering wegens bevoegdheidsoverschrijding. Het Arbitragehof heeft zich in zijn arrest van 13 maart 2001 reeds uitgesproken en stelde geen bevoegdheidsprobleem vast met betrekking tot de organisatie van de zorgverzekering. Voor alle duidelijkheid over de modaliteiten citeer ik uit het arrest bij punt 3.5 op bladzijde 10 : Het maakt dan ook geen verschil uit dat de wetgever heeft gekozen voor een stelsel van verzekering, aansluiting, bijdragen en risicocompensatie. Het gaat hierbij om modaliteiten die de bevoegde overheid vermag vast te leggen, zonder dat die keuze het be-
Vlaamse zorgverzekering 217
Robert Delathouwer ginsel van haar bevoegdheid in het gedrang kan brengen. Wie tegen dat aspect bezwaren heeft, moet weten dat het Arbitragehof daarover al uitspraak heeft gedaan. Het decreet van de Vlaamse Gemeenschap is in werking getreden, ook in Brussel. Reeds 86 procent van de Vlamingen hebben zich al aangesloten deelde minister Vogels mee hoewel men tijd heeft tot eind dit jaar om zijn premie te betalen. Het is nog niet zo duidelijk hoeveel Brusselaars zich reeds hebben aangesloten. Het is en blijft in ieder geval onze bedoeling dat de zorgverzekering voort onverkort in Brussel wordt uitgevoerd. We zullen juridisch advies inwinnen inzake de vrijwaring van het initiatief voor Brussel en overwegen of we verdere, en zelfs juridische stappen moeten doen. Uiteraard zullen we ook met de Vlaamse regering het dossier blijven bespreken. Het gaat hier voor alle duidelijkheid over een initiatief van het Cocof-College en niet van de Brusselse regering noch van het Verenigd College. Inmiddels hebben de ministers Vogels en Anciaux, bij brief van 11 januari 2002, een gesprek gevraagd met de leden van het Verenigd College. Die vraag wordt eerstdaags besproken op de vergadering van het Verenigd College. Bij die gelegenheid zal vanzelfsprekend het standpunt van de Franstalige collegas aan bod komen. De Vlaamse decreetgever heeft ervoor geopteerd om aan alle Brusselaars de mogelijkheid te bieden om op vrijwillige basis aan te sluiten bij een door het decreet erkende zorgkas. We hebben echter vastgesteld dat in de huidige stand van zaken het aanbod van diensten voor niet-medische hulpverlening en die door de Vlaamse Gemeenschap erkend zijn, te beperkt is om tegemoet te komen aan de noden van alle Brusselaars. Het College van de VGC vraagt dat de bicommunautaire instellingen mee in
218
aanmerking zouden worden genomen door de Vlaamse Gemeenschap voor de organisatie van de zorgverzekering in Brussel. Een dergelijke vorm van samenwerking wordt, volgens de Vlaamse Gemeenschap, best geregeld via een protocol. Een ontwerp van protocol, waarin de samenwerkingsmodaliteiten worden bepaald, zal begin februari het voorwerp uitmaken van een overleg tussen de VGC-kabinetten en de betrokken Vlaamse kabinetten. Dat protocol zal vervolgens door de Vlaamse Gemeenschap voor bespreking worden voorgelegd aan het Verenigd College. We voeren dus een tweesporenbeleid : er wordt gestreefd naar samenwerking met de bicommunautaire sector en er wordt gedacht aan de uitbouw van een Vlaams zorgnet. Dat laatste gaat echter niet van vandaag op morgen. Tot slot ga ik even in op de houding van de Franstaligen. Een eerste piste was dat ze zich radicaal verzetten tegen de totstandbrenging van een Vlaamse zorgverzekering om principiële redenen. De problemen moesten op federaal vlak worden opgelost, maar daar zijn nooit concrete stappen gedaan. Een tweede piste was dat de Franstaligen in Brussel meestappen in de Vlaamse zorgverzekering. Blijkbaar was dat wishful thinking van onzentwege. Dat zou inderdaad geen slechte zaak voor ons zijn geweest, want de Vlaamse zorgverzekering de heer Grijp heeft daar destijds terecht op gewezen - is een van de meest wervende instrumenten ten aanzien van de Brusselse bevolking, veel meer dan cultuur- en onderwijsinitiatieven. Hoewel een deel van de Franstaligen de eerste piste weer uit de kast heeft gehaald en zich nogmaals juridisch verzet tegen de Vlaamse zorgverzekering, begint men aan Franstalige zijde toch te snappen dat het verzet niets zal uithalen. Het Arbitragehof heeft terzake in-
Vlaamse zorgverzekering Subsidiëring KVS/de Bottelarij
derdaad al een uitspraak gedaan en we verwachten dat het zijn uitspraak herbevestigt. Vandaar dat de Franstaligen gisteren voor het eerst een derde piste hebben gelanceerd, met name de uitbouw van een zorgverzekering aan Franstalige zijde, de Cocof en Franse Gemeenschap samen, zodanig dat een zorgverzekering voor iedereen mogelijk wordt. Ze hebben wellicht ook begrepen dat we met ons initiatief zullen doorgaan. Overigens meen ik dat ze inderdaad beter de derde piste bewandelen, zodanig dat alle Brusselaars gelijk worden behandeld. De voorzitter. De heer Rufin Grijp, de interpellant, heeft het woord. De heer Rufin Grijp. Wie twijfelt aan onze gedetermineerdheid om met de zorgverzekering door te gaan, doe ik opmerken dat politici van SP.A-Aga! bij minister Anciaux het onderwerp hebben aangekaart en dat we meer aandacht voor de bejaardenzorg vragen. Daarvoor kan bijvoorbeeld een deel van de door Vlaanderen toegekende bijkomende 412 miljoen dienen. De voorzitter. Vraagt nog iemand het woord ? (Neen.) Het incident is gesloten. De heer Rufin Grijp treedt als voorzitter op.
ACTUALITEITSVRAGEN (R.v.O. art. 53) Actualiteitsvraag van de heer Dominiek Lootens Stael tot de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende de subsidiëring van de KVS/de Bottelarij De voorzitter. Aan de orde is de actualiteitsvraag van de heer Dominiek
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
De voorzitter Lootens Stael tot de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende van de KVS/de Bottelarij. De heer Dominiek Lootens-Stael heeft het woord. De heer Dominiek Lootens-Stael. Mijnheer de collegevoorzitter, momenteel spendeert de stad Brussel reeds 95 procent van het geld dat wordt uitgetrokken voor de Nederlandse cultuur aan de Koninklijke Vlaamse Schouwburg/de Bottelarij. Brussels schepen de Lille heeft te kennen gegeven dat zulks wat van het goede teveel is. Hij wil de subsidies voor de Nederlandstalige cultuur anders gaan verdelen, omdat er met het huidige systeem nagenoeg niets overblijft voor de andere projecten. Er bestaat momenteel een afspraak waarbij naast elke euro Vlaams geld voor de KVS/de Bottelarij de stad Brussel 75 cent en de VGC 25 cent leggen. Dat zijn de zogenaamde koppelsubsidies. Schepen de LilIe heeft onderstreept dat de stad Brussel de subsidies aan de Nederlandstalige cultuur niet zal verhogen. Wanneer de KVS/de Bottelarij over dezelfde inkomsten wil blijven beschikken, zal ofwel de Vlaamse Gemeenschapscommissie ofwel de Vlaamse Gemeenschap meer geld moeten ophoesten. Mijn vraag aan u is dan ook of de VGC eventueel de subsidies zal verhogen of welke andere maatregelen of initiatieven zal de VGC in het dossier nemen. De voorzitter. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College, heeft het woord. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College. Mijnheer Lootens, ik begin mijn antwoord met een kleine rechtzetting. U spreekt over een afspraak, maar voor mij gaat het om meer dan een afspraak. De verdeelsleutel van
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
de subsidies aan de KVS is gebaseerd op artikel 18, § 1, van het podiumdecreet van 18 mei 1999 waardoor aan de provincies en de gemeenten waar een organisatie voor Nederlandstalige dramatische kunst is gevestigd, die is opgericht of medeopgericht door de ondergeschikte besturen en die door de Vlaamse Gemeenschap wordt gesubsidieerd voor het geheel van haar werking, de verplichting wordt opgelegd om tijdens de gesubsidieerde periode een financiële bijdrage te leveren, waarvan het totale bedrag gelijk is aan de door de Vlaamse Gemeenschap verleende subsidie. Het gaat dus niet om een afspraak, maar om een decretale verplichting. Behoudens de door de Vlaamse regering goed te keuren afwijkingen, komt de financiële bijdrage voor één vierde ten laste van de provincie, in casu de VGC, en voor drie vierden ten laste van de gemeente. De Vlaamse Gemeenschap verleent voor het speelseizoen 1 juli 200130 juni 2002 aan de KVS een subsidie van 1.611.307,91 euro. Op basis van het desbetreffende artikel moet de VGC 402.826,98 euro bijdragen. De VGC komt ruimschoots aan haar verplichtingen tegemoet. In de begroting 2002 staat op artikel 51005/332-03 een bedrag van 409.000 euro ingeschreven voor de uitvoering van de decretale verplichting ten opzichte van de KVS. Daarbij staat op artikel 51006/332-03 nog een bedrag van 143.000 euro ingeschreven als bijzondere toelage. Die toelage werd voor de eerste keer ingeschreven op de begroting van 1995. Zij is het gevolg van een belofte van de stad Brussel en de Vlaamse Gemeenschap om de overheidssubsidies aan de KVS op te trekken tot circa 150 miljoen frank. Iedereen herinnert zich wellicht de story van Franz Marijnen. Aangezien de twee overheden die belofte niet geheel inlosten, werd aan de VGC gevraagd het verschil bij te passen, wat we toen ook hebben gedaan. Ik meen dus dat de VGC al meer doet dan haar plicht, zeker in het licht van
haar decretale verplichting. Men kan dan ook niet verwachten dat zij nogmaals zou opdraaien voor een aantal andere problemen. Ik voel me evenmin geroepen om mij te mengen in de subsidiepolitiek van de stad Brussel. Anderzijds kan ik begrijpen dat telkens één partner de lat hoger legt, de twee andere niet altijd over een stok beschikken die hen toelaat even hoog te springen. Ik doe opmerken dat ook Gent en Antwerpen in het kader van het debat over de kerntaken op een dergelijke negatieve evolutie hebben gewezen. Ook zij worden soms geconfronteerd met een beslissing van de Vlaamse Gemeenschap om haar subsidie aan de ene of de andere instelling op te trekken, zonder dat zij daarover werden geraadpleegd. Als ondergeschikte besturen moeten we de Vlaamse Gemeenschap daarin volgen; wij hebben geen andere keuze. De steden stellen zich over dergelijke verhogingen vragen, te meer omdat het een effect heeft op hun begroting. Dat is trouwens een van de redenen waarom het kerntakendebat op gang is getrokken. De voorzitter. De heer Dominiek Lootens-Stael heeft het woord. De heer Dominiek Lootens-Stael. Mijnheer de collegevoorzitter, ik bedank u voor het antwoord. Ik heb nooit geponeerd dat de VGC haar verplichtingen ten aanzien van de KVS niet zou nakomen. Het was alleen mijn bedoeling om een stand van zaken te krijgen en die heb ik ook gekregen, waarvoor nogmaals mijn dank. De voorzitter. Het incident is gesloten.
Actualiteitsvraag van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende het plotse stopzetten van de
Subsidiëring KVS/de Bottelarij Stopzetting subsidiëring Brusselse Post en Vlaams Komitee voor Brussel
219
subsidiëring aan het tijdschrift De Brusselse Post en aan het Vlaams Komitee voor Brussel De voorzitter. Aan de orde is de actualiteitsvraag van heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College en bevoegd voor Cultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken, betreffende het plotse stopzetten van de subsidiëring aan het tijdschrift De Brusselse Post en aan het Vlaams Komitee voor Brussel. De heer Dominiek Lootens-Stael heeft het woord. De heer Dominiek Lootens-Stael. Mijnheer de collegevoorzitter, de voorbije twee maanden is er van bij u enkele keren een brief vertrokken waaruit ik afleid dat u en u alleen, voor zover ik weet, beslist hebt om de subsidiëring voor enerzijds het tijdschrift De Brusselse Post en anderzijds het Vlaams Komitee voor Brussel te schrappen. Zo vertrok er in de loop van de maand november een schrijven van uw hand naar de administratie waarin u meedeelt dat u gelet op het septembernummer van de Brusselse Post, met daarin een interview met de heer Bart Laeremans, volksvertegenwoordiger van het Vlaams Blok, artikels van de hand van de heer Urbain De Cat, een gemeenteraadslid van het Vlaams Blok, en een artikel van de voorzitter van het Vlaams Komitee met betrekking tot het Vlaams Blok, beslist heeft de subsidiëring van De Brusselse Post en het VKB te schrappen. Voorts vraagt u in die brief aan uw administratie om het nodige te doen ingevolge uw schrijven. Recenter, met name in de maand januari, werd door u aan het VKB een gelijkaardige mededeling gedaan, omdat het VKB naar de stand van zaken met betrekking tot zijn subsidies had gevraagd. In dat schrijven geeft u ongeveer dezelfde argumentatie. In een moeite door werden het VKB en De Brusselse Post dan nog beschuldigd een forum te zijn voor dragers van extreem-rechts gedachtegoed.
In de voorbije jaren kreeg De Brusselse Post een jaarlijkse subsidiëring van eerst 250.000 frank. U hebt daar al aan geknabbeld en dat is later 200.000 frank geworden. Het VKB werd jaarlijks voor een bedrag van 865.000 frank betoelaagd. Ook in de begroting 2002 stonden de respectieve bedragen voor subsidiëring ingeschreven, waardoor de lichtzinnige beslissing die u hebt genomen, als een donderslag bij heldere hemel komt. Het VKB is een organisatie die zich langer dan 70 jaar inzet voor de Brusselse Vlamingen. De Brusselse Post is reeds meer dan 50 jaar een kwaliteitsvol tijdschrift dat, steeds met het Vlaams-Brussels belang voor ogen, op voorbeeldige en objectieve wijze bericht over het reilen en zeilen in de hoofdstad. Met één pennentrek meent u hieraan een einde te moeten maken, niet omdat een of ander mediaonderzoek zou hebben uitgewezen dat De Brusselse Post in het Brusselse medialandschap overbodig is geworden, niet omdat het VKB geen rol meer te spelen zou hebben in Brussel, neen, enkel en alleen omdat er in De Brusselse Post mensen en meningen aan bod komen die u niet aanstaan. Uzelf hebt uw beslissing immers op die manier in uw brief aan uw administratie van november en in uw brief aan het VKB van januari geargumenteerd. Er mag in de marge ook worden gewezen op de schandalige handelwijze die met de beslissing gepaard gaat. De beslissing werd namelijk niet meegedeeld aan het VKB vooraleer het naar de stand van zaken vroeg. Blijkbaar bent u nog te laf om mee te delen aan het VKB dat de subsidiëring stop zal worden gezet, terwijl ten gevolge hiervan een personeelslid zijn betrekking zal verliezen en zal moeten gaan stempelen, wat u zeer goed weet. Voor een socialist kan dat tellen. Mijn vragen zijn de volgende. Wat met de redactionele vrijheid, die blijkbaar heilig is voor TV-Brussel en Brussel Deze Week, maar onbestaande is voor De Brusselse Post ?
Hoe verantwoordt het College een dergelijke kaakslag na zovele jaren verwoede inzet voor het Vlaams-Brussels belang ? Ten slotte had ik graag vernomen of uw beslissing gedragen wordt door het volledige College, dan wel of het beperkt blijft tot een lichtzinnig idee dat in een tweetal brieven is neergeschreven en dat nog in het College moet worden besproken. De voorzitter. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College, heeft het woord. De heer Robert Delathouwer, voorzitter van het College. Mijnheer Lootens, reeds in mijn antwoord op een interpellatie in de openbare vergadering van de Raad van 8 juni 2001 heb ik mijn bedenkingen geuit omtrent het profiel dat De Brusselse Post zichzelf begint toe te eigenen als zijnde het enige kritisch, onafhankelijk en pluralistisch opinieblad, wat in schril contrast staat met wat het vroeger was. We kunnen daar lang over discussiëren, maar pluralistisch lijkt het allang niet meer te zijn. Misschien is het nog kwaliteitsvol, althans is dat uw beoordeling, maar dat kan ik alvast niet beamen. Bovendien heeft De Brusselse Post zelf vastgesteld in het nummer van september 2001 dat het als forum werd gebruikt onder meer van uw partij. En in het nummer van november 2001 was het weinig anders. Het is niet omdat het één ander artikel bevat, dat daarom het opzet van het tijdschrift anders is. In mijn beslissing om de subsidies aan het Vlaams Komitee voor Brussel en aan De Brusselse Post stop te zetten sta ik, in tegenstelling tot wat u denkt, niet alleen. De beslissing werd inderdaad in het College besproken. Trouwens, voor uw volledige informatie voeg ik eraan toe dat het Vlaams Komitee voor Brussel het niet eens nodig heeft geacht een subsidiedossier bij
Stopzetting subsidiëring Brusselse Post en Vlaams Komitee voor Brussel 220
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Robert Delathouwer de administratie in te dienen, noch voor zichzelf, noch voor De Brusselse Post. Wat De Brusselse Post betreft, als het tijdschrift op dezelfde weg voortgaat, kan het niet in aanmerking worden genomen om als onderdeel van de media te worden gesubsidieerd. Met TV-Brussel en Brussel Deze Week zitten we op een totaal ander spoor. Ik ben bereid de discussie terzake aan te gaan, maar dan op basis van een mediaonderzoek. Wat het Vlaams Komitee voor Brussel betreft, moet u weten dat het elke vereniging vrij staat om een subsidieaanvraag voor het lopende jaar in te dienen. Die zal dan op haar relevantie worden onderzocht. Voor 2001 heeft de administratie evenwel noch van De Brusselse Post, noch van het VKB een dossier ontvangen. De voorzitter. De heer Dominiek Lootens-Stael heeft het woord. De heer Dominiek Lootens-Stael. Mijnheer de collegevoorzitter, ten eerste druk ik mijn verwondering erover uit dat het volledige College achter de beslissing staat, inzonderheid collegelid
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Chabert. We zullen niet nalaten daar enige ruchtbaarheid aan te geven. Ten tweede verwondert mij die beslissing omdat er zelfs uit uw entourage ons geruchten bereiken dat een dergelijke werkwijze niet aanvaardbaar is en dat u een brug te ver bent gegaan. Mijn bijkomende vraag is derhalve : waar stuurt u nu eigenlijk op aan ? Wilt u een systeem zoals in de vroegere SovjetUnie waar een krant getolereerd werd, met name De Pravda, die de waarheid, maar dan alleen de waarheid van het regime verkondigde ? Is het uw achterliggende bedoeling dat iedereen die kritiek heeft op het beleid van de VGC, kapot moet ? Ik wijs erop dat er niet alleen een interview met Bart Laeremans in De Brusselse Post is gepubliceerd. Er waren ook interviews met Rufin Grijp, Jos Chabert en zelfs in hetzelfde nummer wordt collegelid Vanhengel terecht opgehemeld voor zijn onderwijsfonds. Blijkbaar is dat niet voldoende. Blijkbaar moet elk media-instrument dat objectief is en andere meningen aan bod laat komen, kapot. Dat is, naar ik vermoed, de onderliggende bedoeling van uw beslissing. Ik herhaal het : uw entourage staat er niet achter en het zou mij ten zeerste verwonderen dat collegelid Chabert uw
mening deelt. In ieder geval, wij zullen niet nalaten deze zoveelste schurkenstreek van het College een ruime bekendheid te geven. Ik kan u nu al verzekeren dat wij niet de enige zullen zijn. De voorzitter. Het incident is gesloten. REGELINGVAN DEWERKZAAMHEDEN De voorzitter. In overleg met de heren Van Assche en Arckens worden hun mondelinge vragen verdaagd tot de volgende plenaire vergadering. Dames en heren, hiermee zijn we aan het einde van onze werkzaamheden gekomen. Ik stel voor dat het Uitgebreid Bureau dag, uur en agenda van de volgende openbare vergadering bepaalt. Stemt de Raad hiermee in ? (Ja.) Dan is aldus beslist. De vergadering is gesloten. De vergadering wordt gesloten om 13.45 uur.
Stopzetting subsidiëring Brusselse Post en Vlaams Komitee voor Brussel Regeling van de werkzaamheden
221
BIJLAGE MEDEDELINGEN VAN HET SECRETARIAAT COMMISSIEVERGADERINGEN Vergadering van 28 januari 2002 14u30 Commissie Gemeenschapsaangelegenheden Beleidsbrief Cultuur, van de collegevoorzitter Robert Delathouwer, bevoegd voor ultuur, Sport, Mediabeleid en Ambtenarenzaken. Voorstelling VCAbeleidsplan Brusselwerking door Luc Verschuren, directeur VCA en Martijn Gunst, stafmedewerker Brusselwerking. Verslaggever : Brigitte Grouwels. Bespreking. Aanwezig : Vaste leden : Adelheid Byttebier, voorzitter, Erik Arckens, Sven Gatz, Brigitte Grouwels Plaatsvervanger : Rufin Grijp Afwezig met kennisgeving : de heer Dominiek Lootens-Stael
Bijlage 222
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
Trefwoordenregister Actualiteitsinterpellatie Zie Vlaamse zorgverzekering Actualiteitsvragen Zie Bottelarij/KVS Brusselse Post/Vlaams Komitee Brussel
Voorstel van verordening Zie Instelling interne klachtenbehandeling Werkzaamheden Regeling, blz. 209 en blz. 221
Beleidsbrief Cultuur Bespreking, blz. 190 Bericht van verhindering, blz. 184 Bottelarij/KVS Subsidiëring, blz. 218 Brusselse Post/Vlaams Komitee Brussel Stopzetting subsidiëring, blz. 219 Ingekomen stukken Beleidsbrief, blz. 184 Motie van aanbeveling, blz. 184 Verslagen, blz. 184 Voorstel wijziging Reglement van Orde, blz. 184 Interpellatie Zie Schoolopbouwwerk Brussel Instelling interne klachtenbehandeling Algemene bespreking, blz. 203 Artikelsgewijze bespreking en stemmingen, blz. 205 Hoofdelijke stemming, blz. 206 Motie van aanbeveling Gevolgen splitsing sportbonden Bespreking, blz. 206 Hoofdelijke stemming, blz. 209 Schoolopbouwwerk Brussel Huidige situatie, blz. 209 Vlaamse zorgverzekering Procedure Cocof bij Arbitragehof, blz. 213
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002
223
0402/9056 I.P.M. COLOR PRINTING (02/218.68.00
224
Raad van de VGC Handelingen Nr. 7 1 februari 2002