STUK 591 (2015-2016) - Nr.1
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD
ZITTING 2015-2016
14 OKTOBER 2015
DISCUSSIENOTA Onderzoek naar de opportuniteit van een mogelijke naamsverandering van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
- ingediend door de heer René COPPENS, de heer Stefan CORNELIS, mevrouw Elke ROEX en de heer Jef VAN DAMME -
1375
-21. Inleiding Brussel is de laatste decennia uitgegroeid tot een kleine wereldstad. Uit cijfers van het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA) blijkt dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest sinds enkele jaren meer dan 1,1 miljoen inwoners telt. Onder invloed van de verschillende internationale instellingen die hier gevestigd zijn en door een algemene versnelling van de migratiegolf is een derde daarvan van niet-Belgische nationaliteit. Het staat als een paal boven water dat die bevolkingsgroei en internationaliseringstendens zich in de toekomst gestaag zullen verderzetten. Hoe we daar het best mee omgaan, is dan ook één van de grootste uitdagingen waar we met z’n allen voor staan. Dat de Brusselse bevolking overduidelijk heterogeen en multicultureel is, hoeft geen betoog. Maar hoewel binnen deze kosmopolitische gemeenschap dagelijks ruim honderd verschillende talen wordt gesproken, speelt het Nederlands nog steeds een uiterst belangrijke rol. De taal van Vondel wint in Brussel zelfs meer en meer aan belang. Volgens de jongste taalbarometer, een studie uitgevoerd door de VUB-onderzoeksgroep BRIO aangaande het taalgebruik in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, werd in 2013 in 22% van de Brusselse gezinnen Nederlands gesproken.1 Dat is een sterke stijging vergeleken met de jaren voordien. Diezelfde taalbarometer heeft tevens aangetoond dat een steeds groter wordende groep Brusselaars zich eerder ‘Nederlandstalig’ voelt dan ‘Vlaming’. Dit is onder meer het gevolg van het succes van het Nederlandstalig onderwijs, dat een breed en gediversifieerd publiek weet aan te spreken. Dergelijke demografische indicatoren wijzen ontegensprekelijk op een samenleving in volle verandering. Deze nieuwe sociale realiteit dwingt ons enkele vraagtekens te plaatsen bij het gebruik van de notie ‘Vlaams’ in Brussel, zeker in verband met de Nederlandstalige culturele, educatieve en persoonsgebonden aangelegenheden. Zo moeten we ons afvragen of de benaming van onze instelling, de ‘Vlaamse Gemeenschapscommissie’ (VGC), in Brussel nog wel weergeeft waar ze voor staat en nog representatief is voor diegenen wiens belangen dit instituut verdedigt. Naar onze bescheiden mening is dat niet langer het geval. Om de bekendheid en de herkenbaarheid van onze Gemeenschapscommissie substantieel te vergroten en ook haar dienstverlening meer ruchtbaarheid te geven, zou een naamsverandering anno 2015 meer dan wenselijk zijn. Voorliggende discussienota wil de voltallige Raad van de VGC er in de eerste plaats attent op maken dat er adequate redenen kunnen worden aangehaald om de ‘Vlaamse Gemeenschapscommissie’ om te dopen tot bijvoorbeeld de ‘Nederlandstalige Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest’. ‘Nederlandstalig’ in plaats van ‘Vlaams’. Dat zou voor iedereen duidelijk moeten maken dat onze Gemeenschapscommissie de spreekbuis en dienstverlener is van alle Vlamingen in Brussel, van élke Nederlandstalige en van iedere Brusselaar die gebruik maakt van de Nederlandstalige voorzieningen of met het Nederlands in aanraking komt. Gewezen VGC-raadslid Paul De Ridder (N-VA) pleitte reeds op 16 juli 2009, in het kader van de bespreking van het Regeerakkoord 2009-2014, voor een eventuele naamswijziging (onze voormalige collega opteerde voor ‘Nederlandse Gemeenschapscommissie’), maar de suggestie werd nooit geconcretiseerd en stierf bijgevolg een stille dood. 1
Janssens (R.). Meertaligheid als cement van de stedelijke samenleving. Een analyse van de Brusselse taalsituatie op basis van Taalbarometer 3. Brussel, VUBPRESS, 2013, 148 p.
-3Zowel de geschiedenis van de Brusselse (en Vlaamse) politieke instellingen, de demografische ontwikkelingen die zich in Brussel de laatste jaren hebben voorgedaan als de filosofie die de VGC in haar beleid steeds vooropstelt, leveren afdoende argumenten om dit voorstel tot naamswijziging minstens in overweging te nemen en hopelijk ook Raadsbreed te ondersteunen en daadwerkelijk uit te voeren. 2. Voorgeschiedenis van de Vlaamse Gemeenschapscommissie Het behoud van het Nederlands in Brussel is er niet vanzelf gekomen, maar wel dankzij de jarenlange ongebreidelde inzet van illustere Vlaamse cultuurminnaars zoals Jan-Baptist Verlooy (1746-1797), Emanuel Hiel (1834-1899) en Karel Buls (1837-1914). Het was de Vlaamse beweging die in een overwegend door Franstaligen gedomineerde hoofdstad opkwam voor de belangen van Nederlandstaligen. Zij werden vooral gedreven door hun liefde voor de Nederlandse taal, een cultuurflamingantisme. Eén van de pioniers van de Vlaamse beweging was Jan Frans Willems (1793-1846), die reeds in de jaren 1840 vreedzaam streed voor de culturele ontvoogding van ‘zijn volk’ en de politieke erkenning van het Nederlands als officiële bestuurstaal. Willems en andere Vlaamse bewegers slaagden erin om de schijnbaar onvermijdelijke verfransing van Brussel een halt toe te roepen. Tussen haakjes, laten we niet vergeten dat ook Franstalige Brusselaars in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de bescherming van de Nederlandse taal. Historica Eliane Gubin beschreef in haar doctoraal proefschrift op magistrale wijze hoe de Brusselse bourgeoisie publiekelijk sympathiseerde met het Nederlands en de positie van de taal ongeveinsd verdedigde (althans vóór de Eerste Wereldoorlog).2 Sinds de vastlegging van de taalgrens in 1962 is BrusselHoofdstad officieel tweetalig taalgebied. Het Nederlands en het Frans staan er sindsdien op voet van gelijkheid. De indeling van het land in vier taalgebieden (waaronder dus het tweetalige gebied Brussel) werd nog eens nadrukkelijk herbevestigd door de grondwetsherziening van 1970. Sedert het ontstaan van België is taal altijd al onderwerp van discussie geweest. Meer zelfs, taalkwesties hebben onder hele generaties Belgische politici diepe verdeeldheid gezaaid. Sommigen onder ons herinneren zich waarschijnlijk de harde taalstrijd in Brussel in de jaren 1960 en ’70, toen Vlaamse Brusselaars (of Brusselse Vlamingen) zich verenigden in een alliantie van Nederlandstaligen en ijverden voor de totstandkoming van eigen verenigingen. Daar is na verloop van tijd een breed vertakt netwerk van organisaties uit ontstaan, gaande van scholen en bibliotheken over gemeenschapscentra en jeugdhuizen tot welzijnsinstellingen. Deze diensten stonden (en staan nog altijd) in functie van de sociale en culturele ontplooiing van de Nederlandstalige Brusselaars en zij die er zich bij wens(t)en aan te sluiten. De tomeloze toewijding die deze Brusselaars toentertijd aan de dag hebben gelegd, valt niet te onderschatten en dwingt ook vandaag nog bijzonder veel respect af. De taalkwestie resulteerde in die periode in het verwezenlijken van de eerste grote staatshervormingen. Dat proces was een schoolvoorbeeld van centrifugaal federalisme, d.w.z. een federalisme waarbij de overdracht van bevoegdheden (in één richting) van het nationale of federale niveau naar de regio’s of gemeenschappen centraal staat. De federalisering van België was - zoals iedereen weet - het directe gevolg van diverse communautaire conflicten die kort na de Tweede Wereldoorlog tot uiting kwamen, maar waarvan de kiemen reeds decennia voordien werden gelegd. De omvorming van een unitaire tot een federale Belgische 2
Gubin (E.). communal de Belgique, 1979, 552 p.
, 1840-1873. Bruxelles, Credit
-4staat valt uiteen in vijf verschillende etappen die te situeren zijn in 1970, 1980, 1988, 1993 en 2001 (we maken abstractie van de zesde en meest recente staatshervorming). Het ontstaan van de hedendaagse Brusselse politieke instellingen gaat terug op de eerste fase van het federaliseringsproces. Ten gevolge van de staatshervorming van 1970-1972 werd de ‘Brusselse Agglomeratie’ in het leven geroepen (zie de toenmalige artikels 108bis en 108ter van de Grondwet, thans artikels 165 en 166 van de Grondwet en de Wet van 26 juli 1971). De Agglomeratie bestond uit de 19 gemeenten van het tweetalige taalgebied Brussel en werd bestuurd door een rechtstreeks (en eenmalig) verkozen Raad (bestaande uit twee evenredige taalgroepen) en een College (een uitvoerend orgaan samengesteld op basis van taalpariteit). De bevoegdheden van de ‘Brusselse Agglomeratie’ omvatten aangelegenheden die vandaag als gewestelijke materies zouden worden beschouwd. Het toenmalige artikel 108ter van de Grondwet voorzag in het kader van de ‘Brusselse Agglomeratie’ tevens in de installatie van een ‘Nederlandse commissie voor de cultuur’ (NCC) en een ‘Commission française de la culture’ (CFC). Samen vormden zij de ‘verenigde commissies’ (toenmalig artikel 108ter, § 4-6 van de Grondwet en de Wet van 26 juli 1971). De leden van de NCC en de CFC werden gekozen door respectievelijk de Nederlandse en de Franse taalgroep uit de ‘Brusselse Agglomeratieraad’. De benaming van de NCC en CFC verwees duidelijk naar de taalgroepen die ze in de commissies vertegenwoordigden. De ‘Nederlandse commissie voor de cultuur’ en haar Franstalige pendant waren met het oog op de belangen van hun eigen cultuurgemeenschap bevoegd voor onderwijs en culturele aangelegenheden. Hiermee verleende de grondwetgever de Nederlandstalige en Franstalige Brusselaars elk een zekere mate van zelfbestuur. De NCC gold als een forum waar Nederlandstaligen met elkaar in dialoog traden en gezamenlijk konden opkomen voor de belangen van de Brusselse Nederlandstaligen (of Nederlandstalige Brusselaars). De grondwetswijziging van 1980 voorzag in de vorming van het Vlaams en Waals Gewest. Om geen vuur aan de lont van het communautaire kruitvat te steken, bleef het ‘probleem’ Brussel tijdelijk in de koelkast. De derde staatshervorming (1988-1989) doorbrak de politieke impasse en zorgde voor de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) als autonome deelstaat met een eigen Parlement, Regering en administratie (de ‘Brusselse Agglomeratie’ bleef evenwel als afzonderlijke rechtspersoon voortbestaan). De leden van het Brussels Parlement werden van meet af aan rechtstreeks verkozen; Vlaanderen en Wallonië moesten daar tot 1995 geduldig op wachten. Het BHG regelt thans met wetskrachtige ordonnanties, net als de twee andere gewesten, de plaatsgebonden materies (voorheen de bevoegdheid van de ‘Brusselse Agglomeratie’). Een moeilijke communautaire knoop werd op die manier alsnog ontward. Ingevolge de staatshervorming van 1988-1989 werd de ‘Nederlandse’ en ‘Franse commissie voor de cultuur’ omgevormd tot respectievelijk de ‘Vlaamse Gemeenschapscommissie’ (zie artikel 80 van de ‘Brusselwet’) en ‘Franse Gemeenschapscommissie’. De ‘verenigde commissies’ werd voortaan de ‘Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van BrusselHoofdstad’ genoemd. De VGC ontleent haar bevoegdheden aan de Belgische Grondwet (de huidige artikels 135 en 136) en de Bijzondere Wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, kortweg de ‘Brusselwet’ (meer bepaald de artikels 60, 64, § 1 en 68, § 2). Huidig artikel 166,
-5§ 3, 1e en 3e lid van de Grondwet en de artikels 61 en 64 van de ‘Brusselwet’ dicteren dat de VGC als inrichtende macht bevoegd is voor alle gemeenschapsaangelegenheden, wat in concreto neerkomt op de mogelijkheid tot het oprichten van instellingen en het organiseren van publieke dienstverlening op het vlak van onderwijs, cultuur, welzijn en gezondheid. Anders dan de NCC bestaat de VGC zowel uit een wetgevend (de Raad) als een uitvoerend orgaan (het College). De Raad wordt integraal bemand (en bevrouwd) door de leden van de Nederlandse taalgroep van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Het College bestaat uit de Nederlandstalige leden van de Brusselse Regering. De relatie die de Vlaamse Gemeenschapscommissie met de Vlaamse Gemeenschap onderhoudt, is institutioneel verankerd. De VGC vaardigt als gedecentraliseerd bestuur verordeningen en besluiten uit en is krachtens artikel 83 van de ‘Brusselwet’ en het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 5 juli 1989 onderworpen aan het toezicht van de Vlaamse Regering inzake aangelegenheden vermeld in artikel 64, § 1 van de ‘Brusselwet’. Volgens datzelfde artikel beschikt zij over dotaties die jaarlijks worden ingeschreven op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap (hoewel de ontvangsten van de VGC voor de begroting van 2014 voor zo’n 35% afkomstig zijn van de Vlaamse Gemeenschap, is zij voor meer dan 40% afhankelijk van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest).3 De ‘Brusselwet’ verzekert daarnaast een effectieve vertegenwoordiging van Nederlandstalige Brusselaars in het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering. Artikel 76 van de ‘Brusselwet’ proclameert dat het Brusselse lid van de Vlaamse Regering de Vergadering van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie bijwoont met raadgevende stem. De naamswijziging van de VGC zal aan het betrouwbare partnerschap tussen onze Gemeenschapscommissie en de Vlaamse Gemeenschap niets veranderen. Niet enkel de VGC, maar ook het Vlaams Parlement heeft in de loop der jaren een heuse transformatie en verscheidene naamswijzigingen ondergaan. De geschiedenis van het Vlaams Parlement gaat terug op het ontstaan van de ‘Cultuurraad voor de Nederlandse cultuurgemeenschap’ (we onderstrepen opnieuw het gebruik van het woord ‘Nederlands(e)’ in de benaming van de Vergadering), die voor het eerst bijeenkwam op 7 december 1971. Deze assemblee was van 1971 tot 1980 de facto een pseudoparlement zonder veel armslag, te wijten aan het uitblijven van een duidelijk afgelijnd institutioneel kader waarbinnen kon worden geopereerd. De leden van de ‘Cultuurraad’ waren de Nederlandstalige Volksvertegenwoordigers en Senatoren. In het jaar 1980 werd de ‘Cultuurraad voor de Nederlandse cultuurgemeenschap’ omgevormd tot ‘Vlaamse Raad’, die sindsdien functioneerde als een volwaardig parlement. Sinds 1995 is er het ‘Vlaams Parlement’ zoals we dat vandaag nog steeds kennen: een zelfstandige assemblee met leden die rechtstreeks verkozen worden. 3. Herwaardering van het Nederlands in Brussel Prof. dr. Rudi Janssens, lid van de invloedrijke VUB-onderzoeksgroep BRIO, publiceerde in 2013 de resultaten van zijn derde taalbarometer. Een bevraging uitgevoerd bij een representatief staal van 2.500 volwassen Brusselaars heeft uitgewezen dat de officiële landstalen in de multiculturele metropool blijven standhouden. A fortiori, de kennis van het Nederlands in Brussel is zelfs significant toegenomen. En niet alleen de kennis van het Nederlands, maar ook het effectieve gebruik ervan is er de laatste tijd flink op vooruit gegaan. Ook diegenen die de taal van huis uit niet hebben meegekregen, zijn steeds vaker vertrouwd met het Nederlands. Dat zijn positieve en hoopgevende ontwikkelingen. 3
Vlaamse Gemeenschapscommissie. Online beschikbaar op: http://www.vgc.be/Site+structuur/leftnav/financi%C3%ABn/ (laatst geraadpleegd op 16/03/2015).
-6-
Binnen de groep Brusselaars die het Nederlands goed tot uitstekend beheerst, heeft de helft de taal van huis uit geleerd. Voor de meerderheid onder hen is het Nederlands echter niet de enige thuistaal, maar wordt het gesproken in combinatie met één of meerdere andere talen. Bijna 42% van de Brusselaars die het Nederlands goed onder de knie heeft, komt (of kwam) er via het onderwijs mee in contact. Dat bewijst wederom de ontzaglijke impact van het onderwijs op de kennis van het Nederlands in het Gewest. We weten al langer dan vandaag hoe kwaliteitsvol onderwijs het samenleven in gemeenschap bevordert en dus in niet onbelangrijke mate mede verantwoordelijk is voor hoe burgers zich tegenover elkaar verhouden. Voor ons is het dan ook vanzelfsprekend dat het Nederlandstalig onderwijs in Brussel Vlaams blijft. De ruggensteun van de Vlaamse Gemeenschap is de garantie op succes. Het zal niet verwonderen dat het Frans in Brussel de lingua franca blijft, maar gezinnen die eentalig Franstalig zijn, zullen volgens Rudi Janssens in de toekomst beduidend minder voorkomen. Cijfers van de jongste taalbarometer illustreren duidelijk dat, vergeleken met eerdere metingen, het aantal traditioneel tweetaligen (Nederlands en Frans) beduidend stijgt. De helft van de Brusselaars jonger dan 25 jaar groeide op in een twee- of meertalig gezin. Met andere woorden, de pure verfransing van Brussel, die zich manifesteerde vanaf de jaren 1880 tot diep in de tweede helft van de vorige eeuw, is op heden dus niet meer aan de orde. Eentalige assimilatie heeft plaatsgemaakt voor pluri- en multilinguïsme. Het taalbarometeronderzoek peilde de ondervraagden ook naar hun mening over hoe zij de institutionele toekomst van Brussel zien. Veelzeggend is dat meer dan 95% zich noch met Vlaanderen noch met Wallonië verwant voelt; het gros van de respondenten percipieert zichzelf namelijk eerder als ‘Brusselaar’. 4% van alle ondervraagden ziet zichzelf als Nederlandstalige, terwijl dat bij een vorige telling nog maar 0,2% was. Deze gunstige tendens is allicht mede te verklaren door de steeds groter wordende groep anderstaligen die school loopt in het Nederlandstalig onderwijs. Het aantal Brusselaars dat zich vereenzelvigt met ‘de Vlaming’ daalt opmerkelijk van 4% naar 2,5%. Anderstaligen zoeken steeds vaker aansluiting bij de Nederlandse cultuur in Brussel. Prof. em. Piet Frantzen stelde reeds in 1999 zeer terecht dat “vele inwoners van Brussel van nietVlaamse oorsprong het Nederlands als voertaal gebruiken of het ten minste goed machtig zijn”.4 Zij kunnen, volgens de auteur, bijgevolg eerder beschouwd worden als Nederlandstalige Brusselaars dan als ‘Vlaamse Brusselaars’ of ‘Brusselse Vlamingen’. Die stellingname wordt trouwens bevestigd door de studie van BRIO. “Het is voor diegenen die van huis ook andere talen spreken makkelijker zich met het Nederlands als taal te identificeren dan met het Vlaamse aspect waar geboorteplaats en cultuur meer discriminerend werken”5, meent Rudi Janssens. Dat komt wellicht omdat de term ‘Nederlandstalige’ (iemand die de Nederlandse taal gebruikt) een vlag is die een veel neutralere lading dekt dan de term ‘Vlaming’ (iemand uit Vlaanderen). Aangezien een ruim aantal (Nederlandstalige) inwoners van Brussel niet afkomstig is uit Vlaanderen, hoeft het niet te verbazen dat zij zich er ook niet bepaald nauw aan verwant voelen. Een identiteit gebaseerd op taal is relatief eenvoudig te ontwikkelen en je hoeft er geen andere identiteiten voor af te zweren.
4
Frantzen (P.). Ter Inleiding, in: Frantzen (P.). Nederlandstalige Brusselaars in een multiculturele samenleving. Brussel, VUBPRESS, 1999, p. 9. 5 BRIO-taalbarometer 3: diversiteit als norm. Online beschikbaar op: http://www.briobrussel.be/ned/webpage.asp?WebpageId=1037 (laatst geraadpleegd op 16/03/2015)
-7In een meertalige metropool als Brussel leven steeds meer mensen met een gelaagde, veelvoudige en complexe identiteit. De Brusselse bevolking laat zich alsmaar minder ofwel Vlaming ofwel Franstalige noemen. Bovendien wordt stedelijke identiteit vaker een factor van belang: steeds meer Brusselaars zijn vooral Brussels en zijn daar ook terecht fier op. Anders gezegd, de overtuiging dat Brussel uitsluitend uit de twee klassieke taalgemeenschappen zou bestaan, is vandaag minder evident. Die traditionele tweedeling heeft plaatsgemaakt voor een maatschappelijke constellatie gebaseerd op diversiteit en meertaligheid, maar gepaard met een heropleving en herwaardering van het Nederlands. Voor alle duidelijkheid: de groep ‘Nederlandstaligen’ omvat uiteraard ook de Vlamingen (of zij die zich Vlaming noemen) in Brussel. Wat verschilt met vroeger is dat ook mensen die zich geen Vlaming voelen, deel uitmaken van de groep ‘Nederlandstalige Brusselaars’. Het Nederlands is zonneklaar een succesverhaal in Brussel. Nergens anders ter wereld zijn er zoveel anderstaligen die interesse tonen voor de Nederlandse cultuur, die bereid zijn om het Nederlands te leren en daar tevens succesvol in slagen. Wie Nederlands spreekt, vindt bovendien sneller een job op maat. Talenkennis stimuleert economische groei en helpt nieuwe banen creëren. Als inwoners (waar ze ook mogen vandaan komen) zich kunnen uitdrukken in eenzelfde taal komt dat ook de leefbaarheid in de grootstad ten goede. Meertaligheid bevordert daarnaast ook culturele kruisbestuiving, wat dan weer tot meer wederzijds begrip leidt. Het toenemende gebruik van het Nederlands in Brussel heeft dus niets dan voordelen. Kennis van het Nederlands opent deuren waarvan men niet wist dat ze bestonden. Hoe dan ook, het behoud en de versterking van de positie van het Nederlands is en blijft een uitdaging in een context van meertaligheid. Hoewel het Nederlands duidelijk opgang maakt in Brussel en wel degelijk ook maatschappelijk wordt gevaloriseerd, blijft het een minderheidstaal die beschermd moet worden tegen verdringing. In zijn boek ‘Linguistic Justice for Europe and for the World’ verdedigt prof. dr. Philippe Van Parijs in dit verband het taalkundig territorialiteitsbeginsel of, zoals hij het noemt, “een dwingend territoriaal gedifferentieerd taalregime”.6 Van Parijs toont zich voorstander van een taalregime in Brussel dat het Nederlands tegen het Frans beschermt en het Nederlands en het Frans tegen andere talen. Want, zo zegt hij, als we niet opkomen voor onze taal en eigenheid en als we de Nederlandstalige aanwezigheid in Brussel niet consolideren en blijvend formaliseren, dreigt teloorgang. Opnieuw een reden om als Gemeenschapscommissie duidelijk de nadruk te leggen op het belang van het Nederlands voor de sociale cohesie in Brussel en via een naamsverandering ook met die boodschap als dusdanig naar buiten te treden. Alleen zo kunnen we ervoor zorgen dat meer Brusselaars trots zijn op het feit dat ze het Nederlands gebruiken en dat ze de taal en de cultuur ook effectief koesteren en ervan gaan houden. 4. Missie van de VGC De langdurige emancipatorische strijd van de Vlaamse beweging heeft ervoor gezorgd dat de Vlamingen in Brussel en bij uitbreiding alle Nederlandstalige Brusselaars gebruik kunnen maken van alle mogelijke diensten in hun eigen taal. De Vlaamse Gemeenschapscommissie stelt in haar missie dat ze “de basis en draaischijf voor de Vlaamse gemeenschap in het
6
Van Parijs (Ph.). Linguistic Justice for Europe and for the World. Oxford & New York, Oxford University Press, 2011, 299 p. Van Parijs (Ph.). Over taalkundige territorialiteit en de taalkundige toekomst van België, in: Degadt (J.), De Metsenaere (M.), De Vlieger Mieke e.a. (red.). De internationalisering van de Vlaamse Rand rond Brussel. Brussel, ASP, 2012, p. 182.
-8Brusselse hoofdstedelijke gewest en voor diegenen die bij haar aansluiting zoeken”7 is. Het is belangrijk dit cultuurflamingantisme door te zetten in tijden waarin de demografische structuur van Brussel fel aan verandering onderhevig is. Een te kosmopolitische houding en iedere blinde afkeer van identiteit zou een bedreiging kunnen betekenen voor de plaats die de Vlamingen en alle andere Nederlandstalige Brusselaars in de hoofdstedelijke politiek rechtmatig toekomt. Het andere uiterste, het overdreven benadrukken van identiteit, waarbij taal en cultuur wordt gebruikt (of misbruikt) voor het streven naar verdere autonomie, past evenmin in een multiculturele stad als Brussel. Zoals hoger reeds omschreven, wordt het Nederlands in de negentien gemeenten van Brussel niet langer enkel gesproken door Vlamingen, maar ook door zij die de taal van huis uit niet hebben meegekregen. Daarom is het van cruciaal belang ons af te vragen met welk doel deze instelling ook al weer werd opgericht. Wilde men ervoor zorgen dat de positie van de Vlamingen werd verzekerd of was het de bedoeling om de Nederlandse taal en cultuur te bevorderen, ongeacht de afkomst van wie ze spreekt? Tot de jaren 1990 vielen de noties ‘Vlaming’ en ‘Nederlandstalige’ in Vlaanderen en Brussel grotendeels samen. In Brussel is dat, sinds de (terechte) beslissing om de deuren van onze instelling wijd open te gooien, overduidelijk niet meer het geval. Zoals reeds aangetoond door de taalbarometer, voelt een steeds groter aantal Brusselaars zich eerder ‘Nederlandstalige Brusselaar’ dan ‘Vlaming’. Dat maakt dat het publiek van de Vlaamse instellingen en organisaties in Brussel danig is veranderd, maar daardoor is ook het bereik van onze Nederlandstalige dienstverlening beduidend groter geworden. De Brusselaars die aansluiting zoeken bij de diensten van de VGC zijn over het algemeen niet meer eentalig, maar meertalig. Beleidsmatig en inzake dienstverlening richt de VGC zich tot alle Brusselaars en dus niet enkel tot de Vlamingen of Nederlandstaligen onder hen. Geen enkele Brusselaar kan en mag worden geacht of verplicht een keuze te maken tussen de twee traditionele en officiële taalgemeenschappen. In de dagelijkse praktijk staat onze instelling open voor iedereen die in het Nederlandstalige aanbod is geïnteresseerd, aansluiting zoekt bij de Nederlandstalige gemeenschap in Brussel of gebruik maakt van de Nederlandstalige voorzieningen. Ons voorstel tot naamswijziging sluit in dat verband ook perfect aan bij de idee achter het vernieuwde N-logo. Het VGC-College en de Vlaamse minister bevoegd voor Brussel stelden op 29 mei 2015 het gemeenschappelijke N-logo ten behoeve van alle Nederlandstalige instellingen in Brussel voor. De ‘N’ die al jaren fungeert als kwaliteitslabel van het Nederlandstalig onderwijs wordt veralgemeend tot alle Vlaamse en Nederlandstalige initiatieven in Brussel. Het nieuwe logo zal in de loop van 2015 geleidelijk aan in het straatbeeld verschijnen en vestigt de aandacht op het feit dat in alle betrokken instellingen en organisaties de Nederlandse taal het bindmiddel is van zij die er functioneren en van iedereen die belangstelling heeft voor de diensten die ze verlenen. 5. Conclusie Ter afronding zetten we graag de beweegredenen die ten grondslag liggen van deze discussienota nog even op een rijtje.
7
http://www.vgc.be/site+structuur/leftnav/situering/
-9Laten wij in de eerste plaats onze geschiedenis niet verloochenen. De voorlopers van de VGC en de ‘Vlaamse Raad’ droegen de term ‘Nederlands’ (een uitdrukkelijke verwijzing naar de eigen taal en cultuur van de bevolking) zeer bewust in hun naam. Het zou derhalve getuigen van historisch besef en zin voor rechtlijnigheid als we de benaming van onze Gemeenschapscommissie klaar en duidelijk laten refereren naar de eerste politieke belangenbehartiger van de Nederlandstalige Brusselaars. Wat evenzeer een naamsverandering rechtvaardigt, is de rol van het Nederlands in Brussel heden ten dage. Is het, gelet op de resultaten van de derde taalbarometer, nog opportuun om enkel en alleen te denken en te spreken in termen van een Vlaamse en Franse gemeenschap in Brussel? Allerminst, zo blijkt, want het aanzicht van Brussel is niet meer wat het is geweest. De feiten spreken voor zich. Enerzijds is Brussel multicultureel en meertalig geworden. Anderzijds zijn er steeds meer Brusselaars (met of zonder de Belgische nationaliteit) die het Nederlands beheersen (of bereid zijn het te leren) en gebruikmaken van de Nederlandstalige voorzieningen. Die specifieke setting heeft tot gevolg dat inwoners van Brussel zich steeds vaker als ‘Nederlandstalige’ dan als ‘Vlaming’ identificeren. Het is een realiteit die we niet lichtzinnig kunnen negeren. Of we nu ‘Brusselse Vlamingen’ (Vlamingen die toevallig of niet in Brussel wonen; met nadruk op het gemeenschapselement) dan wel ‘Vlaamse Brusselaars’ (Brusselaars à la flamande; met nadruk op de rol van de stad) zijn, is een eindeloze discussie en doet hier zelfs niet ter zake. Vlamingen zijn in de eerste plaats Nederlandstalig en Vlamingen in Brussel zijn dus per definitie ook Nederlandstalige Brusselaars. Vandaar, in plaats van te zoeken naar of ons blind te staren op de al dan niet bestaande en moeilijk te definiëren ‘Vlaamse’ identiteit is het misschien wel gepaster om in het vervolg consequent te spreken over ‘Nederlandstalige Brusselaars’. Die categorie omvat uiteraard ook de Vlamingen in Brussel, maar draagt bovenal meer neutraliteit in zich, waardoor substantieel meer inwoners er zich in kunnen herkennen en bijgevolg sneller geneigd zullen zijn om actief deel te nemen aan de Nederlandse cultuur. Ook de drempel tot de Nederlandstalige diensten en voorzieningen zal op die manier worden verlaagd; het is immers allemaal een kwestie van perceptie. Bovendien vertoont de term ‘Nederlandstalig’ niet de neiging tot exclusiviteit of uitsluiting. In tegendeel, het gebruik ervan verhindert geenszins dat mensen zich ook vereenzelvigen met andere talen en ook andere identiteiten kunnen aannemen. Het is geen of-of-, maar een en-en-verhaal. We willen als Nederlandstaligen allerminst bekrompen, provinciaal en onverdraagzaam zijn. Daarom is het erg belangrijk dat we het signaal uitsturen dat zij die zich wensen aan te sluiten bij de Nederlandstalige gemeenschap in Brussel niet benadeeld zullen worden op basis van hun origine. De naam van een instelling kan daar een fundamentele rol in spelen. Door in de benaming van onze instelling expliciet nadruk te leggen op het Nederlands, zorgen we bovendien niet alleen voor meer coherentie tussen wie we zijn, wat we doen en waar we voor staan, maar leggen we ook het verband tussen de gegarandeerde bestuurlijke participatie van de Nederlandstaligen in Brussel en de kwaliteit van onze voorzieningen; denk bijvoorbeeld aan de positieve associaties die het N-logo al jarenlang spontaan oproept bij de mensen. De invoering van het nieuwe N-logo dat alle Vlaamse en Nederlandstalige organisaties en initiatieven met elkaar wil verbinden, is het ideale momentum om ook de naam van onze politieke instelling daar klaar en duidelijk op af te stemmen. De nieuwe benaming van de VGC zal in combinatie met het N-logo voor een uniform en consistent geheel zorgen dat de herkenbaarheid en aantrekkelijkheid van de Nederlandstalige instellingen, organisaties en
- 10 diensten in Brussel zal vergroten en de permanente Vlaamse en Nederlandstalige (politieke) aanwezigheid zal bestendigen. Een laatste argument – weliswaar niet doorslaggevend – heeft betrekking op de financiering van onze instelling. Aangezien we voor onze inkomsten naast Vlaanderen mettertijd ook steeds meer afhankelijk zijn geworden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, kunnen we stellen dat we ook op financieel vlak zijn ‘verbrusseld’ (zie hoger). Dat is het resultaat van de eigen Brusselse dynamiek die werd gegenereerd door het federaliseringsproces. Deze feiten indachtig nodigen wij de Raad uit om de benaming van de ‘Vlaamse Gemeenschapscommissie’ te wijzigen en het woord ‘Nederlands’ of ‘Nederlandstalig’ uitdrukkelijk in de naam van onze instelling op te nemen. Wij brachten hoger al de naam ‘Nederlandstalige Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest’ ter sprake, maar uiteraard zijn er diverse alternatieven mogelijk, zoals daar zijn: ‘Nederlandse Gemeenschapscommissie’ of ‘Commissie voor de Brusselse Nederlandstaligen’. Een naamswijziging zorgt ervoor dat de aard en het aangezicht van onze instelling ondubbelzinnig overeenstemt met de hedendaagse demografische realiteit en laat toe dat wij ons - nog meer dan vandaag het geval is – duidelijk kunnen profileren als belangenverdediger van onze taal en van alle Brusselaars.
René COPPENS Stefan CORNELIS Elke ROEX Jef VAN DAMME
_______________