STUK 571 (2014-2015) – Nr.1
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD
ZITTING 2014-2015
13 MEI 2015
SAMENGEVOEGDE INTERPELLATIES, VRAGEN OM UITLEG, SAMENGEVOEGDE VRAGEN OM UITLEG EN VRAGEN Commissie voor Onderwijs en Vorming van woensdag 13 mei 2015
INTEGRAAL VERSLAG
Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen: Vaste leden: de heer Bruno De Lille, voorzitter, de heer Fouad Ahidar, de heer Paul Delva mevrouw Liesbet Dhaene, mevrouw Khadija Zamouri Plaatsvervanger: mevrouw Cieltje Van Achter 1343
-2INHOUD
1.
Samengevoegde interpellaties (R.v.O., art.62,8) -
-
-
2.
3.
Vragen om uitleg (R.v.O., art.60) -
Vraag om uitleg van mevrouw Liesbet Dhaene aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de opvolging van taalscreenings, taaltrajecten en taalbaden in Brusselse scholen
-
Vraag om uitleg van de heer Bruno De Lille aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over het mogelijk tekort aan capaciteit van het Brussels secundair onderwijs
Samengevoegde vragen om uitleg (R.v.O., art.60, 6b) -
-
4.
Interpellatie van de heer Bruno De Lille tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de hervorming van de VGC-speelpleinen Interpellatie van de heer Paul Delva tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de vernieuwde speelpleinwerking Interpellatie van mevrouw Cieltje Van Achter tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de organisatie van de speelpleinwerking
Vraag om uitleg van mevrouw Liesbet Dhaene aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de ambities van de VGC inzake tweetalige leerkrachten Vraag om uitleg van de heer Bruno De Lille aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de oprichting van een tweetalige normaalschool
Vragen (R.v.O., art, 59) -
Vraag van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de campagne “Vroege vogels”
-
Vraag van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over het project dialoogcoaches van de Erasmushogeschool Brussel
-31.
Samengevoegde interpellaties (R.v.O., art.62,8) -
-
-
Interpellatie van de heer Bruno De Lille tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de hervorming van de VGC-speelpleinen Interpellatie van de heer Paul Delva tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de vernieuwde speelpleinwerking Interpellatie van mevrouw Cieltje Van Achter tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de organisatie van de speelpleinwerking
Voorzitter: mevrouw Liesbet Dhaene. De heer Bruno De Lille (Groen): Gisteren hadden we het in de plenaire vergadering ook al over de speelpleinwerking. De discussie wordt vandaag verder gezet omdat er een en ander verandert. Bovendien zijn een aantal zaken die veranderen weinig overlegd, want we horen dat de jongeren van de Brusselse speelpleinen boos zijn. U kondigde aan dat u met hen zou overleggen, maar zij hebben niet het gevoel dat er echt naar hen wordt geluisterd. De Vlaamse Dienst Speelpleinwerk heeft dan maar een petitie gelanceerd in de hoop de plannen te kunnen bijsturen. Dat is erg ongelukkig en geen goede zaak. Het is niet de manier waarop de VGC normaal gezien tewerk gaat inzake speelpleinwerking. Het gaat over jongeren die een belangrijke rol vervullen in de speelpleinwerking. Het speelplein zou net de plek moeten waar jongeren iets te zeggen hebben, niet enkel als uitvoerende krachten. Zij moeten ook kunnen participeren, inspraak hebben en engagement kunnen tonen. Veel van de speelpleinanimatoren zijn vrijwilligers die een mooi traject konden afleggen of nog aan het afleggen zijn dankzij de groeimogelijkheden die hen werden geboden in de ‘oude’ structuur. Ik kan verwijzen naar mijn eigen traject. Ik begon als speelpleinanimator als 15-16jarige door eerst mee te lopen met de oudere begeleiders om nadien de eindverantwoordelijkheid te krijgen en later een jaar lang de volledige verantwoordelijkheid te dragen. Dit gebeurde zonder pedagogische diploma’s… Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Maar met veel talent. (Glimlachjes) De heer Bruno De Lille (Groen): Dank u voor het compliment. In elk geval gebeurde het allemaal op een natuurlijke manier. We mogen niet vergeten dat speelpleinen een verantwoordelijkheid hebben om kinderen te laten spelen en zich te laten amuseren in de vakantieperiodes. Tegelijk worden een heleboel jongeren opgeleid in het begeleiden van die kinderen. School en speelplein zijn ook 2 heel verschillende dingen. Natuurlijk leren kinderen ook dingen bij op het speelpleinen en oefenen ze hun Nederlands. Maar ‘schooltje spelen’ mag niet de hoofddoelstelling zijn van het speelplein. Kinderen moeten zich kunnen uitleven in spel zonder dat daar nog extra pedagogische doelen bij komen. Tijdens de vakantie hebben zijn ook recht op hun vakantie. Bovendien weet ik niet
-4of een goede leerkracht per se tevens een goede hoofdanimator is op een speelplein. Er wordt vaak gezegd dat kinderen hun Nederlands verliezen tijdens de grote vakantie. Dat zal zo zijn voor een aantal kinderen. Ik denk dat het eerder geldt voor kinderen die gedurende de ganse periode van de grote vakantie pakweg naar Roemenië gaan of gewoon thuiszitten. Dit geldt minder voor de kinderen die deelnemen aan de speelpleinen. Daar wordt niet enkel Frans of andere talen gesproken. Als ik daar op bezoek ging, hoorde ik toch heel veel Nederlands. Is er overleg geweest met de speelpleinen? Wie was hierbij betrokken? Welke vorm had dit overleg? Hadden de jongeren en VDS de mogelijkheid om nog wijzigingen aan te brengen aan de plannen of was dit vooral informatief? Wat is de reden om de bestaande werking per ploeg te vervangen door een grote animatorenpool? Hoe wordt gegarandeerd dat de animatoren in heel het proces betrokken blijven en niet louter uitvoerende krachten worden? Dat zou echt jammer zijn. Hoe wordt gegarandeerd dat er voldoende aandacht blijft voor spel op het speelplein? Krijgen de verantwoordelijke leerkrachten hier bijkomende vorming voor? Nog een laatste vraag in verband met de link met de gemeenten. Het uitgangspunt was dat de VGC de Brusselse gemeenten voor hun verantwoordelijkheid zou stellen. Door subsidies te geven aan de gemeenten nodigden we hen uit zelf ook speelpleinwerkingen op te zetten. Ik blijf ervan overtuigd dat dit een noodzaak is. De VGC moet zich niet altijd in de plaats van de gemeenten stellen, maar moet er voor zorgen dat de gemeenten zelf actief worden. Dreigen we niet door die andere aanpak binnen de VGC de breuk met wat er in de gemeenten gebeurde erg groot te maken? Zorgen we er niet voor dat de extra middelen voor speelpleinen – en op zich heb ik niets tegen een betere betaling en meer middelen – ertoe leiden dat de gemeenten niet meer kunnen volgen? Met andere woorden: is dat aangepast in de subsidies voor die gemeenten? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de gemeenten hun verantwoordelijkheid blijven opnemen en we niet het omgekeerde krijgen en er een omgekeerde beweging naar de VGC toe komt? Het zou een spijtige zaak zijn indien de gemeenten dit opnieuw volledig aan de VGC willen toevertrouwen. De heer Paul Delva (CD&V): We hebben het inderdaad al uitgebreid gehad over vernieuwde speelpleinwerking. Afgelopen paasvakantie werd in Brussel voor het laatst speelpleinwerking onder de bekende vorm georganiseerd. Op 8 speelpleinen op verschillende locaties konden de Brusselse kinderen weer naar hartenlust spelen onder vakkundige begeleiding van speelpleinanimatoren en -hoofdanimatoren.
de de 4 de
Zoals in het bestuursakkoord is bepaald, zal vanaf de zomervakantie de speelpleinwerking er totaal anders uitzien. De website van de VGC geeft hieromtrent ondertussen duidelijke communicatie. Er is een ouderfolder en een animatorfolder voorzien. Ik zie dat er 18 verschillende locaties naar voor gebracht worden als speelpleinlocatie. Dat is een grote uitbreiding. Daar is nog niet veel over gepraat, maar het is wel een fundamenteel element in het debat. De nabijheid van locaties vergroot doordat het aantal wordt uitgebreid. Dat is ook meer dan de 10 scholen waar u op had gehoopt in de afgelopen maanden. We merkten in de begrotingswijziging 1 en A onlangs de verschillende wijzigingen met betrekking tot deze vernieuwde werking.
-5We lazen in de paasvakantie en ook vorige week nog eens dat de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk niet gerust is in de vernieuwde speelpleinwerking. Er verandert dan ook zeer veel. De speelpleinlocaties zijn vanaf nu allemaal scholen en er komt ook een voorrangsperiode voor kinderen die op die scholen les volgen. Zo kan maximaal 80% van het speelplein ingevuld worden door die kinderen. 20% wordt sowieso voorbehouden voor vrije inschrijving en dat neemt toe naarmate de school zelf minder leerlingen aantrekt dan de toegelaten 80%. Daarnaast moeten er op elk speelplein minstens 2 hoofdanimatoren zijn, waarvan 1 leerkracht van de school en 1 ‘gewone’ hoofdanimator. De leerkracht van de school is de eindverantwoordelijke van het speelplein. De nieuwe speelpleinen worden ondersteund door het Onderwijscentrum Brussel. Het is de uiteindelijke bedoeling om spel centraal te laten staan, maar met meer oog voor taal en kennisbehoud tijdens de vakantieperiodes, een insteek die ikzelf ook kan verdedigen. De Vlaamse Dienst Speelpleinwerk heeft een zeer grote bagage aan kennis over speelpleinen. Het is dan ook hun core business. In een reportage van tvbrussel tijdens de paasvakantie bleek dat zij zich weinig betrokken voelden bij de ontwikkeling van deze vernieuwde speelpleinwerking. Er is een merkbare spanning tussen de keuzes van het VGV-College en de houding van VDS. Welke overlegmomenten vonden met VDS plaats en welke zullen nog plaatsvinden? Hoe wordt hun expertise gevaloriseerd? Hoe zullen zij de Brusselse speelpleinen blijven ondersteunen in de vakantieperiodes, zoals dat ook bij Vlaamse speelpleinen gebeurt? Welke afspraken werden er gemaakt? Zoals gezegd zal het OCB elk speelplein inhoudelijk ondersteunen. Hoe gebeurt dat concreet bij de voorbereidingen van deze speelpleinwerkingen? Hoe gebeurt dat tijdens de zomermaanden zelf? Hoeveel personeelsleden van het OCB worden hiervoor ingezet? Hoe wordt een samenwerking tussen het OCB (het leeraspect) en de VDS (het spelaspect) verzekerd? Dat is de kern van het debat. Ik denk dat, om het verhaal volledig te maken, het duidelijk moet zijn dat VDS naast zijn ervaring in een spel leiden enz. eveneens een goed uitgebouwde pedagogische knowhow heeft en aanbiedt. Het project ‘taalspelen’ werd door hen ontwikkeld en uitgerold. Het is specifiek gericht op taalondersteuning op het speelplein. Ik denk dat de dichotomie, de discrepantie die heel fel naar voor komt tussen OCB en VDS minder groot is dan we zouden denken, wat een toekomstige samenwerking zou kunnen vergemakkelijken. Het OCB heeft tijdens de zomermaanden een gelijkaardig en succesvol initiatief: de Zomerschool. Zal deze Zomerschool in dezelfde vorm verder gezet worden? Hoeveel personeelsleden van het OCB worden hiervoor ingezet? De nieuwe speelpleinen worden allemaal een beetje Zomerschool. Hoe zullen de speelpleinen en de Zomerschool zich onderling verhouden? Hoe verhoudt zich de rol van de coördinerende leerkracht in de school tot de andere hoofdanimator(en) en de animatoren? Hoe zal het speelpleinteam ervoor moeten zorgen dat het accent te allen tijden op spelplezier blijft liggen met maximale stimulansen voor ontwikkeling van taal en sociale vaardigheden? Wat betreft spelervaring hebben animatoren en hoofdanimatoren immers meer ervaring dan leerkrachten. De nieuwe speelpleinwerking zorgt ook voor praktische zaken wijzigen zoals de inschrijving en dergelijke. Via welke verschillende kanalen zullen ouders hierover ingelicht en hierin
-6begeleid worden? Hoe wordt de nieuwe speelpleinwerking in het algemeen bekendgemaakt aan ouders? Volstaan folders, website? Wordt nog aan andere elementen gedacht? Hoeveel leerkrachten en monitoren hebben zich voorlopig al aangemeld? Er zijn inschrijvingen aan een lager tarief voor mensen die het wat moeilijker hebben. Ik lees in de informatiebrochure dat die mensen zich persoonlijk naar de VGC-balie moeten begeven. Men kan niet bellen of mailen, maar men moet daar persoonlijk heen gaan. Die balie bevindt zich in de inkomhal van het VGC-gebouw en is niet gericht op discretie. Waarom werd voor deze optie gekozen? Is er geen meer anonieme of meer laagdrempelige mogelijkheid om aan te geven dat men beroep wil doen op het lagere tarief? In ieder geval zal het nuttig zijn om na de zomer een grondige evaluatie uit te voeren inzake het nieuwe systeem. Minister Gatz verkondigde in het Vlaams Parlement hetzelfde. Dat is ook logisch. Zal VDS betrokken worden bij de evaluatie? Ik lees ten slotte dat er 150.000 euro is geïnvesteerd in nieuw materiaal voor de speelpleinen. Ik veronderstel dat dit materiaal een jaar lang zal kunnen gebruikt worden. U zei er al iets over tijdens het commissiedebat over begrotingswijziging 1 en A. Vermits het over een belangrijk bedrag gaat, had ik er graag iets meer informatie over gehad. Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): In januari 2015 heb ik reeds verschillende vragen gesteld met betrekking tot de reorganisatie van de speelpleinwerking. Ik was er bezorgd over of het wel tijdig zou klaar geraken, of er voldoende aanbod zou zijn en of onze kinderen in de zomermaanden op de speelpleinen zouden kunnen spelen. Ik ben blij dat het gaat lukken. U bent snel in gang geschoten en er zal een ruim speelpleinaanbod zijn deze zomer. Toch resten nog heel wat vragen. Ik riep u toen al op overleg te beleggen met de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk (VDS) en de actuele animatoren, m.a.w. met het jeugdwerk. Ik heb u opgeroepen beroep te doen op de expertise van het jeugdwerk en hen niet alleen te informeren, maar werkelijk te betrekken in de reorganisatie van de speelpleinen. Jammer genoeg gaf u weinig gehoor aan mijn oproep. Via de pers moeten we vernemen dat er tijdens uw voorbereidingen nauwelijks contact is geweest met de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk en dat de nieuwe objectieven, zoals taalstimulering, tegengaan van kennisverlies en maximale ontwikkelingskansen – pas na uw bekendmakingen met de betrokken dienst en de animatoren werden besproken. Uiteindelijk kwam er toch overleg, maar dat liep niet van een leien dakje. Blijkbaar vroeg VDS om met OCB in contact te komen, maar werd er nog niet ingegaan op die uitnodiging. We leren ook dat de speelpleinen deze zomer zullen georganiseerd worden door een leerkracht van de school waar de speelpleinen worden georganiseerd en dat inhoudelijk het team van de leerkracht en de animatoren zal begeleid worden door het Onderwijscentrum Brussel. Verder verandert er ook heel wat voor de ouders, want 80% van de plaatsen worden gereserveerd voor leerlingen van de organiserende school. En tevens zullen de ouders hun kinderen voor een hele week moeten inschrijven. Waarom lijkt het zo moeilijk om de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk en de kernteams van animatoren ernstig te betrekken in de speelpleinwerking? Zij hebben een expertise op vlak
-7van speelpleinwerking. Ziet u hen niet langer als een partner in dit verhaal? We staan achter uw concept dat er aandacht moet zijn voor taal. Ik vind dat VDS toch echt als partner moet betrokken worden. Ik begrijp niet zo goed waarom OCB met hen nog geen vergadering had. Gisteren vroeg ik in de plenaire vergadering naar het convenant van de VGC met VDS en naar de subsidies die ze ontvangen van de VGC. Ik kreeg geen antwoord op mijn vraag, dus ik herhaal ze. Gaat de overeenkomst met VDS veranderen? Ik kan me inbeelden van wel, omdat de situatie wijzigde. Is daarover al contact geweest met VDS? Heeft al een gesprek plaatsgevonden? Wordt het convenant ongewijzigd uitgevoerd? Nu de inhoud van de speelpleinen zal bepaald worden door het Onderwijscentrum Brussel, wil ik graag weten welke verantwoordelijkheden de aangewezen leerkracht heeft en welke verantwoordelijkheden de animatoren nog hebben? Zal er nog een jongere als hoofdanimator zijn? Zal de leerkracht effectief aanwezig zijn tijdens de speelpleinen of doet deze enkel voorbereidend of coördinerend werk? Hebben de animatoren nog een kans om met eigen initiatieven en ideeën te komen? Het lijkt me essentieel dat we jongeren die zich inzetten voor andere kinderen, dat we hen de ruimte moeten blijven geven om verantwoordelijkheidszin aan te kweken en zelf met ideeën te komen. Als zij geen inspraak meer krijgen, riskeren we veel gemotiveerde animatoren hun zin voor initiatief te ontnemen. Welke zijn de redenen dat u maximaal 80% van de plaatsen wil voorbehouden voor de leerlingen van de organiserende school? Ik wil het gewoon begrijpen. Was dit hoge percentage nodig om de scholen over de brug te trekken? Zou het nu net niet leuker zijn om naar een speelplein te gaan in een andere school dan je eigen school en dat een kind een nieuwe speelplaats leert kennen? Heel wat kinderen lopen school in een onderwijsinstelling die geen speelpleinwerking zal inrichten. Zij hebben minder recht of kansen om deel te nemen aan een speelpleinwerking. Ik vind dat heel moeilijk. Het is een scheefgetrokken percentage. Ik zou graag de redenen kennen om het te begrijpen. Ik zou ook graag zien dat dit wordt geëvalueerd. Misschien tekenen maar 20% van de leerlingen van de scholen in op de speelpleinwerking. Maar als ik vergelijk met Aximax, waar 50% voorbehouden is voor 2 scholen uit de buurt, moet ik zeggen dat het vechten is om binnen te geraken in de niet voorbehouden 50% van de plaatsen. Er zijn natuurlijk veel meer speelpleinen, dus het kan anders uitdraaien. Er is echter heel veel vraag naar betaalbare en kwalitatieve vakantieopvang. Welke zijn de redenen dat de ouders hun kinderen voor een hele week moeten inschrijven? De vergoeding van de monitoren/hoofdanimatoren zal geschieden op grond van de leeftijd. Wordt de anciënniteit ook in rekening gebracht bij het berekenen van de vergoeding of is leeftijd het enige criterium? De relatie met de Zomerschool vond ik een interessante vraag van collega Delva. De Zomerschool focust sterker op het intensief oefenen van het Nederlands, dat is toch een andere insteek dan de speelpleinwerking. Zijn de ouders voldoende ingelicht over het nieuwe aanbod? Ikzelf vond de brochure omdat ik ze opzocht. Ik ontving ze nog niet spontaan. Weten alle ouders, ook die van kinderen in wiens school geen speelpleinwerking is, dat er een uitgebreid aanbod is in tal van scholen? De VGC-brochure is bekend. Is er een extra brochure? Dient er qua informeren van de ouders nog een tandje te worden bij gestoken?
-8Hoe gaan jullie de evaluatie doen van deze nieuwe aanpak? Wie zal die evaluatie doen en volgens welke criteria? Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik wil even tussenkomen om vanuit onze fractie te stellen, los van het feit dat het onze minister is natuurlijk, dat ik wél heel blij ben met deze ommekeer. De speelpleinwerking krijgt een pedagogische insteek. Heel veel ouders, en dat gold ook voor mij toen mijn kinderen jong waren en ze genoodzaakt waren om naar de speelpleinen te gaan, kunnen het zich financieel niet permitteren hun kinderen in te schrijven voor paardenkampen, tenniskampen, etc. Voor deze kampen was de speelpleinwerking een alternatief. Het was betaalbaar en de kinderen hadden iets aan hun vakantie. Het overgrote deel van de ouders waren mensen die zich niets anders konden permitteren. Ik ben er van overtuigd dat tal van ouders die hun kinderen inschrijven in de speelpleinwerking kansarme ouders zijn van kinderen die het sowieso moeilijk hebben. Ik heb het niet enkel over taal als moeilijkheid. Het gaat over het missen van tal van vaardigheden in het leven, omdat die kinderen niet zoveel kansen en opportuniteiten hebben die hen uit hun dagelijkse context weghalen. Die vaardigheden zouden ze in de vernieuwde speelpleinwerking dankzij de pedagogische insteek, kunnen ontwikkelen. Het is geen school. Er is een pedagogische insteek, waarbij niet enkel met taal wordt gespeeld en gewerkt. De vaardigheden die daaraan te pas komen, zijn evenzeer een verrijking voor die kinderen. Collega Paul Delva stelde een heleboel vragen. Op een bepaald moment dacht ik: Tiens, is dat nu dezelfde man die continu bloempjes naar OCB gooit en vandaag zegt ‘oei hoe gaat OCB dat nu doen qua begeleiding? Gaan ze dat wel kunnen? ’ De heer Paul Delva (CD&V): Ik vraag hoe ze gaan samenwerken met VDS. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Dus dan denkt u dat OCB nog geen overleg pleegde over hoe ze gaan samenwerken? De heer Paul Delva (CD&V): Dat is net de vraag die ik stel. (Rumoer) Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik sta er versteld van dat u die vraag stelt. Alsof dat nog niet gebeurd zou zijn! U trekt een aantal dingen in twijfel. Dat is heel goed. Ik zou ook zwaar verbaasd en verontwaardigd zijn als ik zou horen dat dit niet het geval zou zijn. Sommige vragen zijn eigenlijk een teken van twijfel of er wel professionaliteit is. Ik zeg niet dat dergelijke vragen niet gesteld mogen worden. Maar de vragen worden gesteld alsof de mensen van OCB niet weten hoe ze de dingen moeten aanpakken. Hoe gaan de leerkrachten het op die speelpleinen aanpakken? Een terechte vraag. Ik denk dan wel: kan er niet een beetje meer vertrouwen zijn in die leerkrachten? De leerkrachten die intekenen op de speelpleinwerking staan voor de klas en zijn vertrouwd met spelenderwijs leren: hoekenwerk, etc. Ze weten hoe het moet. Diegenen die eindverantwoordelijke worden voor de speelpleinwerking in de school zullen de meest gemotiveerde leerkrachten zijn. Doe het maar eens hoor! Mijn kinderen hebben animatorcursussen gevolgd en draaiden één keer mee omdat ze het niet zagen zitten. Ze vonden het een superzware job. De leerkrachten die dit op zich nemen zullen gemotiveerde mensen zijn, die dat echt willen, die er voor gaan. We hebben trouwens heel wat
-9gemotiveerde leerkrachten in Brussel. Ik begrijp dat college De Lille zegt dat de kinderen moeten kunnen spelen. Natuurlijk is dat zo. Maar neem nu een gezelschapsspel. Dat heeft ook regels die moeten gevolgd worden. Dat is trouwens iets waar kinderen van vooral allochtone origine nauwelijks ervaring mee hebben. Ze spelen zeer weinig gezelschapsspelletjes en daardoor hebben ze een beperkter abstract denkvermogen. Het is bewezen dat deze spelletjes goed zijn en dat kinderen er allerlei zaken van bijleren. Collega Delva haalde aan dat we het al over de speelpleinen hadden. Ik heb het verslag gelezen van een vorige vergadering en daar staat exact het antwoord in op een vraag die de heer Delva vandaag stelt. Dat mag natuurlijk. Ik was niet in de vergadering aanwezig maar lees wel in een eerder verslag het antwoord op een vraag die vandaag wordt gesteld. De heer Paul Delva (CD&V): Ik zal daar straks op reageren. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Het is goed dat er vragen worden gesteld. Maar het is langdradig om uzelf te blijven herhalen. De heer Bruno De Lille (Groen): U moet de minister niet verdedigen. Hij zal dat zelf wel doen. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik verdedig de minister niet. Gisteren was ik in de plenaire vergadering: het ging over speelpleinen. Vorige week was ik niet in de commissievergadering, maar het ging over speelpleinen lees ik in het verslag. Vandaag zitten we in de commissie onderwijs en het gaat opnieuw over speelpleinen. Dat is 3 keer dat we dingen herkauwen. Ik ben dat beu! De heer Bruno De Lille (Groen): De vorige keren is er net gezegd dat het onderwerp zou verder worden uitgediept in de commissie. (Rumoer in de zaal) Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Het zijn altijd dezelfde vragen. Echt waar. Gisteren had ik zoiets van: wat zitten we hier nu eigenlijk te doen? Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Met de vernieuwde speelpleinwerking wil de VGC een kwaliteitsvol en gevarieerd speelaanbod aanbieden aan kinderen en jongeren uit het Nederlandstalig Onderwijs in Brussel. De hervorming van de speelpleinwerking werd aangekondigd in het Bestuursakkoord 2014–2019 en uitvoerig geconcretiseerd in de beleidsnota ‘bouwen met talent’. In de nieuwe werking is de school de lokale organisator van het speelplein en neemt de VGC de regierol op. De VGC staat in voor de inhoudelijke, de praktisch-organisatorische en de financiële ondersteuning. Wat de inhoudelijke ondersteuning betreft, biedt het Onderwijscentrum Brussel vorming voor animatoren en hoofdanimatoren over de thema’s: ‘kinderen en jongeren’; ‘spel en spelen’; ‘taal en meertaligheid’; ‘ouders en buurt’; ‘welbevinden, betrokkenheid en zorg’.
- 10 Daarnaast organiseert het Onderwijscentrum Brussel (OCB) werkmomenten met de lokale teams in functie van de opmaak van een planning, het samenstellen van een activiteitenaanbod, enz. Ook kunnen scholen terecht bij het OCB voor: advies bij aankoop van materialen; het toeleiden tot Brusselse (buurt)organisaties waarmee het speelplein kan samenwerken; het toeleiden van niet-gebrevetteerde kandidaten naar reguliere kadervorming. Tijdens de speelpleinen, in juli en augustus, biedt het OCB intensieve coaching op het plein en zet het een hulplijn in voor (hoofd)animatoren waar ze terecht kunnen. Tot slot wordt ook een jaarwerking uitgebouwd met o.a. trefdagen, met plaats voor informeel contact en ervaringsuitwisseling en loopt er een open vormingsaanbod voor (hoofd)animatoren rond Brusselse speelpleinthema's. Met het oog op een versterkte werking in de toekomst zullen eveneens duurzame contacten worden uitgebouwd met organisaties die een gelijkaardig vormingsaanbod hebben. Dat zijn er heel wat. Binnen het OCB wordt voor deze opdrachten een extra personeelsinzet van 4 VTE voorzien. Om tot een gedragen en kwaliteitsvol aanbod te komen werd het vernieuwd concept afgetoetst binnen een ruime groep van scholen over de netten heen. Het vernieuwd concept van de speelpleinwerking werd tevens voorgelegd aan de jeugdraad en aan de pleinraad met de uitdrukkelijke uitnodiging om hier verder over van gedachten te wisselen. Ook met VDS werden er verschillende overlegmomenten georganiseerd zowel op het niveau van de administratie en het OCB als op het niveau van mijn kabinet, steeds met de vraag om samen verder te werken aan de concrete invulling van de speelpleinen. Ik zelf had een anderhalf uur durend gesprek met één van de directeurs van de vzw VDS, die overigens een convenant heeft lopen met de VGC tot 2017, waarvoor een jaarbedrag wordt vrijgemaakt van 87.000 euro. Het convenant moet te gepaste tijde geëvalueerd worden en we zullen het convenant ook evalueren. In functie van die evaluaties zal het convenant kunnen worden voortgezet, of niet. Het subsidiereglement speelpleinen werd goedgekeurd op het college van 5 maart 2015. Kort daarna werd een oproep gelanceerd voor de scholen. Zeventien scholen met een totaal van 18 vestigingsplaatsen hebben hierop ingetekend. De speelpleinploeg wordt samengesteld door de organiserende school. De VGC houdt centraal een ‘pool’ van animatoren bij en voert met elke kandidaat-animator vooraf een gesprek. Daarin wordt onder meer gepeild naar de aanwezige competenties om met kinderen te werken, animatorvaardigheden, de kennis van het Nederlands en de intrinsieke motivatie. Scholen kunnen gebruik maken van deze ‘pool’ maar kunnen ook hun eigen kanalen gebruiken om animatoren te rekruteren. De speelpleinploeg bestaat uit 2 hoofdanimatoren, waarvan minimaal 1 leerkracht van de school, en 1 animator per begonnen schijf van 8 kinderen. Iedere groep heeft minstens 2 animatoren, waarvan minimaal 1 animator ouder dan 18 jaar en met kwalificaties. Voor inclusiewerking op de speelpleinen worden extra animatoren voorzien.
- 11 -
De hoofdanimatoren zijn verantwoordelijk voor:
de organisatie en coördinatie van de speelpleinwerking; het opvolgen van het activiteitenaanbod; de uitbouw van de ouderwerking en de communicatie met de ouders; de coaching en ondersteuning van de animatoren.
De animatoren staan in voor:
de voorbereiding van de activiteiten (in samenwerking met de hoofdanimatoren); het begeleiden van spelen, uitstappen en andere activiteiten; het begeleiden van het vrij spel;
Zij zorgen ervoor dat de kinderen zich goed voelen en zij bewaken de veiligheid op alle momenten. Samen met de hoofdanimatoren ontwikkelen ze een kwaliteitsvolle communicatie met de ouders. De vernieuwde werking is dus duidelijk gebaseerd op de samenwerking tussen leerkrachten en (hoofd)animatoren. Zij zullen de expertise van het jeugdwerk en het onderwijs samen brengen. Het feit dat één van de hoofdanimatoren een leerkracht is van de school, verstevigt de band met de school. Dit moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van de werking gegarandeerd wordt, de uitgangspunten bewaakt worden en de ter beschikking stelling van de infrastructuur op een respectvolle wijze kan verlopen. De promotie voor de vernieuwde speelpleinwerking werd opgestart na de paasvakantie en verloopt via een animatorenbrochure, een ouderbrochure en de website http://speelpleinen.vgc.be. Deze website wordt trouwens op korte termijn volledig vernieuwd. Alle informatie over tarieven en vergoedingen wordt eveneens aangeboden op deze website. Om de speelpleinen extra in de kijker te zetten, promoten we de speelpleinen en de bijhorende website ook op de andere websites van de VGC. (vgc.be, onderwijscentrumbrussel.be, brusselbazaar.be, opgroeieninbrussel.be). De ouderbrochure werd via de scholen verdeeld aan elke kleuter, leerling lager onderwijs en leerling eerste graad secundair onderwijs van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Ook de leerlingen van het buitengewoon basisonderwijs ontvingen een exemplaar. De ouderbrochure heeft als doel ouders te informeren over de speelpleinen en ze aan te zetten om hun kind in te schrijven. De inschrijvingen verlopen in 2 fases.
De deelnemende scholen krijgen in een eerste periode (27 april tot 15 mei) de kans om de kinderen van de school in te schrijven, met per week een maximum van 80% van het totaal aantal kindplaatsen van het betrokken speelplein. Kinderen ingeschreven in een andere Nederlandstalige Brusselse school worden tijdens een daaropvolgende periode (16 mei tot 15 juni) ingeschreven, online en via de balie van VGC.
Uiteraard blijven naast de speelpleinen van de VGC ook nog andere vakantie-initiatieven voortbestaan, bijvoorbeeld de Zomerschool.
- 12 -
Dit initiatief richt zich prioritair tot anderstalige nieuwkomers van 6 tot 12 jaar die maximum 2 schooljaren in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel hebben doorgebracht. Zij worden 4 weken lang ondergedompeld in een taalbad om hun integratie in de Brusselse samenleving en het Nederlandstalig onderwijs te versterken. De doelstellingen van de Zomerschool zijn bekend. Voor de Zomerschool wordt er 1 VTE ingezet gedurende het hele jaar. Tijdens de Zomerschool zijn er ook heel wat onderwijsondersteuners die meehelpen (evenals in de lenteschool). De gemeentelijke vakantie-initiatieven en de daarbij horende middelen (112.000 euro) vallen onder de verantwoordelijkheid van het beleidsdomein Cultuur, Jeugd en Sport. Het is niet uitgesloten dat ook daar een wijziging zal worden aangebracht, maar het leek het College nuttig om dit in een eerste fase te behouden. De vernieuwde speelpleinwerking zal in al zijn aspecten geëvalueerd worden in september. De gebeurt o.m. op basis van een kwaliteitscharter dat werd ontwikkeld door het OCB en de scholen. Ik wil nog een kleine correctie aanbrengen met betrekking tot het ‘taalspelen’. ‘Taalspelen’ is ontwikkeld door de VGC en later werd het overgenomen door de vzw VDS, en niet omgekeerd. VDS wordt zowel betoelaagd door Vlaanderen als door de VGC. Ik zou als uitsmijter een citaat willen meegeven uit het blad van de katholieke scouts. Zij schrijven in een mooi artikel ‘School is cool’: Als scoutsgroep nog meer samenwerken met een school: het kan. En vooral: het levert je vaak ook iets op. Samenwerking tussen het onderwijs en het jeugdwerk, dat is wat het moet zijn. De heer Bruno De Lille (Groen): Ik dank de collegevoorzitter voor zijn omstandig antwoord. We moeten de zaken niet op de spits drijven en niet doen alsof ‘school’ tegenover ‘spelen’ staat. Er kan samengewerkt worden. Ik denk dat de scouts ook geen ‘schooltje spelen’ en dat evenmin van plan zijn, ook al schrijven ze in een artikel dat school cool is. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Wij ook niet. Dat staat nergens geschreven, mijnheer De Lille. Het uitgangspunt is speelpleinwerking organiseren. De enige die dit op de spits drijft en er telkenmale verkeerde informatie over verschaft is VDS. De heer Bruno De Lille (Groen): De reden waarom we dit soort vragen stellen, is omdat we er duidelijkheid willen over hebben. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Maar ik heb dat al 10 keer gezegd aan iedereen die het wil horen. In alle publicaties van de VGC staat dat. U mag kiezen wie u gelooft: VDS of het VGC-College. The proof of the pudding is in the eating. U gelooft liever VDS dan uw eigen College, maar u zit dan ook in de oppositie. De heer Bruno De Lille (Groen): Ik heb nog niks gezegd op dat vlak. We zullen in de grote vakantie veel pudding eten. We zullen u na de grote vakantie vertellen of we overtuigd zijn of niet.
- 13 Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Maar enfin. Het OCB heeft met VDS gepraat. En ik ook. Ik zei het daarnet: anderhalf uur. Anderhalf uur. Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Ik weet het. Het staat in hun persmededeling. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Met VDS praten is net hetzelfde als tegen een wand praten. De heer Bruno De Lille (Groen): Mag ik even? Ik was nog aan het reageren en zou graag mijn redenering afmaken. Ik merk een groot ongenoegen over de manier waarop de gesprekken met VDS verliepen. Dat geldt blijkbaar voor beide kanten. VDS reageert in de pers en via een petitie en dat is niet hun gewoonte. Ik was niet aanwezig bij de gesprekken en weet dus niet waar het fout liep. Ik stel alleen vast dat het heel jammer is dat het fout liep en loopt. VDS is inderdaad een dienst die heel wat expertise heeft. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Dat zegt u. De heer Bruno De Lille (Groen): Ja, dat zeg ik. Zij begeleiden al jaren speelpleinen, ook buiten Brussel. Ze hebben heel wat jongeren begeleid en heel wat animatoren opgeleid. Ik denk dat we niet kunnen stellen dat VDS geen expertise heeft in het begeleiden van speelpleinen. Ik …. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Een instelling die kinderen gebruikt om actie te voeren tegen de overheid mist toch wel een stukje expertise denk ik. De heer Bruno De Lille (Groen): Ik zeg dat ik niet weet wat er gebeurd is op die vergadering en hoe het komt dat de zaken zo op de spits zijn gedreven. De vaststelling die ik vandaag maak is dat het een zeer spijtige zaak is dat het gebeurde en we in de situatie van vandaag terechtkwamen. U kunt opmerkingen hebben op de manier waarop VDS reageerde, maar als we kijken naar wat ze in het verleden al gedaan hebben inzake het kwalitatief begeleiden en opleiden van jongeren om op speelpleinen te werken, kunnen we niet stellen dat ze geen expertise hebben of niet goed zou gewerkt hebben. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ze hebben geen monopolie. De heer Bruno De Lille (Groen): Neen, ze hebben geen monopolie en ik zeg dat ook niet. Maar ze zijn een goede partner en het is jammer dat de verhoudingen met die partner zo verziekt zijn. Ik hoop dat er van de 2 kanten uit snel stappen gezet worden om die situatie te verbeteren en om opnieuw tot een normale werksituatie te komen. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Die stappen zijn van onze kant uit gezet. Als men daar echt niet wil op ingaan en fundamenteel vindt dat men actie moet voeren tegen de organiserende overheid, die een plan heeft, weet wat ze wil doen en een lijn uitstippelt…. Ja, dan komt daar natuurlijk op een zeker ogenblik een einde aan. De heer Bruno De Lille (Groen): Ik hoop dat de situatie de volgende maanden zal verbeteren. Bovendien zou ik willen weten hoe het komt dat de situatie dusdanig evolueerde. Misschien heeft VDS het gevoel dat ze werden geïnformeerd en dat er op geen enkel moment
- 14 is geluisterd naar hun opmerkingen. Dat kan. Ik was er niet bij en ga er niet over oordelen. Ik stel vast dat we nu in een situatie zitten die niet wenselijk is. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: De vraag is: hebben we VDS absoluut nodig? De heer Bruno De Lille (Groen): Ik denk dat het een organisatie is met heel veel expertise… Collegevoorzitter Guy Vanhengel: En u gaat er van uit dat het OCB geen expertise heeft en dit niet kan? De heer Bruno De Lille (Groen): Neen. Ik ga er van uit dat het OCB niet is opgericht om specifiek speelpleinen te begeleiden, dat de expertise van het OCB tot op dit ogenblik op een ander vlak werd ontwikkeld. Ik zeg niet dat het OCB niet in staat is om deze expertise op te bouwen en de begeleiding uit te voeren als ze die taak opgedragen krijgen. Maar het OCB was niet werkzaam op dit terrein. Speelpleinwerking is niet hetzelfde als een school, u zei het daarnet zelf dus ik ga er van uit dat u mij niet zal tegenspreken. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ik heb meer vertrouwen in het OCB dan in VDS. De heer Bruno De Lille (Groen): Dat komt omdat er zaken fout liepen en ik vind dat zeer jammer. Ik wil bovendien reageren op mevrouw Zamouri. De vragen van de interpellanten zijn geen intentieprocessen over de leerkrachten die actief zullen zijn op die speelpleinen of over het OCB. Maar het is toch normaal dat, als men de zaken compleet omkeert en speelpleinwerking wegtrekt bij jeugd en onderbrengt bij onderwijs, er vanuit het parlement vragen gesteld worden. De finaliteit van onderwijs is een andere dan de finaliteit van jeugd…. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Maar dat weten wij ook. En dat weet het OCB ook. Allez! Doe nu toch niet alsof men dat niet weet. Alstublieft zeg. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): U hebt mijn naam genoemd, mijnheer De Lille. Ik wil u gewoon zeggen dat als er vragen worden gesteld, tot daar aan toe. Hier wordt geïnterpelleerd. Een interpellatie is wel een zwaar iets. De heer Bruno De Lille (Groen): Dat is de manier van werken van de Raad van de VGC. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Neen, neen. Een interpellatie wil zeggen dat u de bevoegde minister in twijfel trekt. De heer Bruno De Lille (Groen): Neen, dat is niet hoe een interpellatie hier wordt geïnterpreteerd. Het is niet in twijfel trekken van het beleid van de minister.(Opmerkingen van collegevoorzitter Guy Vanhengel, de heer Paul Delva en mevrouw Khadija Zamouri) De werkwijze van de Raad van de VGC heeft zijn eigen historiek en kende zijn eigen evolutie. De manier waarop we hier interpelleerden is niet van die aard dat we de minister in twijfel trekken. We stelden logische en zeer pertinente vragen. Speelpleinwerking weghalen bij jeugd en bij onderwijs plaatsen is gedeeltelijk een ideologische keuze en daar zegt men iets mee. Door onze vragen en opmerkingen geven we aan wat wij als raadsleden niet willen zien gebeuren en wat wel kan. Het is de taak van een raadslid om dit soort zaken mee te geven. Ik
- 15 voel me niet aangesproken als men opmerkt dat ik nu dingen doe die over de schreef gaan. Dat is niet zo. Het is geen intentieproces, noch van OCB, noch van de leerkrachten. We hebben allen al meermaals gezegd dat we het OCB erg waarderen, maar dit gaat over een expertise die nog niet bij het OCB zat. Die expertise zat elders. Wij willen weten wat er gaat gebeuren en hoe het gaat evolueren. Dit wordt verder opgevolgd. Het is spijtig dat het in een gespannen sfeer moet gebeuren. Ik heb begrepen dat de vraag in verband met de link met de gemeenten in een andere commissie moet gesteld worden. Dat zal ik dan ook doen. De heer Paul Delva (CD&V): Voor alle duidelijkheid en ik zei het al meermaals: ik steun de aanpak van de collegevoorzitter. Ik steun de overheveling vanuit het beleidsdomein jeugd naar het beleidsdomein onderwijs. Collega De Lille spreekt over een ideologische keuze. Als dat zo al zou zijn, dan steun ik die ideologische keuze. Ik betreur dat een aantal mensen van de overheveling en de vernieuwde aanpak van de speelpleinen een karikatuur maken en doen alsof het schooljaar nu 12 maanden zal duren. Ik moet eerlijk zeggen dat ik bij het lezen van het persbericht van VDS met de ondertitel ‘Zitten kinderen binnenkort 12 maanden op de schoolbanken?’, dacht dat dit minstens bijzonder onhandig was. Tegelijk denk ik dat met de nieuwe aanpak en de nieuwe rol die voor OCB is weggelegd, het nuttig is dat ondanks de huidige spanningen wordt samengewerkt met VDS, die ongetwijfeld over een bepaalde expertise beschikt die interessant is voor ons Brussels verhaal. Het zou een bijkomende verrijking kunnen zijn als de bestaande breuk tussen beide organisaties kan overwonnen worden. Ik las een aantal teksten waarvan ik schrok, ook van VDS. In een patstelling blijven zitten heeft echter niet veel zin. Niemand is daarbij gebaat. Dat is de boodschap die ik wil brengen. Een ander element is dat er heel wat – vaak ongenuanceerde – kritiek is op deze maatregelen van het College. Het is veelal gemakkelijke kritiek die goed bekt. Niks is gemakkelijker dan te zeggen: een kind mag toch een kind zijn. Natuurlijk is dat zo. We zijn er met zijn allen, Raad en College, van overtuigd dat het spel cruciaal is voor een kind. Dat er nu in Brussel een aantal specifieke pedagogische elementen bijkomen, onder andere om de redenen die collega Zamouri aanhaalt, daar ben ik voorstander van. Er zijn ook een aantal opmerkelijke veranderingen waar nog steeds weinig over wordt gepraat. Dat gaat onder meer over het aantal bijkomende locaties. Dat verdwijnt allemaal in het eenvoudig debat ‘het recht van een kind om een kind te zijn’. Ondertussen zorgt het College er voor dat het aantal speelpleinlocaties verdubbelt. Dat wil ik even benadrukken. Het is een zeer positief punt in het globale verhaal. Ik betreur de karikatuur die wordt gemaakt van de vernieuwde aanpak van de speelpleinwerking evenzeer als de patstelling waarin we vandaag verzeild raakten. Collegevoorzitter Guy Vanhengel beantwoordde mijn vragen. Het verschil met de Zomerschool werd duidelijk. Ik wens de vernieuwde speelpleinwerking een goede vaart en we kijken uit naar de evaluatie die na de zomervakantie zal plaatsvinden, wat ook al werd aangekondigd door de Vlaamse minister. Dat is logisch. Wie iets nieuws probeert, evalueert dit. Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Ik sluit me aan bij de tussenkomst van collega’s Delva en De Lille in verband met de relatie met VDS. Het is gewoon jammer dat de relatie verzuurde en dat het duidelijk aan beide kanten mis loopt.
- 16 Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Dat is niet zo. Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Dat is toch hoe het over komt. Als we vragen waarom… Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Omdat ik daar over zwijg en omdat anderen er publiekelijk misbaar rond maken. Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): We vragen in de commissie waarom. U heeft blijkbaar een reden, maar we kennen ze niet. U begint over het woord ‘vrijwilliger’. Dat helpt ons niet om te verstaan wat er mis liep in die relatie. Echt, ik begrijp dat niet. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Maar dat is niet moeilijk. VDS wil niet dat er personeel van de scholen wordt ingezet op ‘hun’ speelpleinen. Zij vinden dat de leiding van de speelpleinen in handen blijft van wat zij ‘vrijwilligers’ noemen. Zij willen dat de band tussen een schoolbestuur, een schooldirectie en een speelplein onbestaande is, dat een speelplein totaal autonoom is. Dat is alles. En wij willen dat niet. Zij maken een heel verhaal rond de ‘verscholing van de speelpleinen’ etc. Zij zetten een protestanimatie op. Ze bouwen in het Warandepark tijdens de paasvakantie een actie uit tegen de ‘verscholing van de speelpleinen’. Dit is gericht tegen het beleid van de VGC. Bovendien doen ze dat door de kinderen van de speelpleinwerking te gebruiken bij hun actie. Tussen haakjes, ik vind dat misbruik maken van kinderen. Ik heb altijd geleerd dat kinderen nooit betrokken worden bij politieke discussies of acties tussen organiserende verenigingen. Daarover gaat het. C’est tout. En dat voor een organisatie die wij 87.000 euro op jaarbasis subsidiëren. Aan wie we vragen van in te stappen in de nieuwe formule. Die overigens een dienstverlening levert die door vele andere organisaties ook wordt geleverd en die we dus elders kunnen kopen. De heer Bruno De Lille (Groen): Het zijn dat soort dreigementen die maken dat je niet met mekaar kunt…. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Maar dat is geen dreigement! Dat is een vaststelling. De heer Bruno De Lille (Groen): Dat is een dreigement. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Maar neen, dat is geen dreigement. Wij zijn niet verplicht om met VDS te werken. De heer Bruno De Lille (Groen): Maar de VGC heeft er een convenant mee en als …. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Een convenant heeft 2 kanten! De heer Bruno De Lille (Groen): Als men zegt dat men gaat evalueren en dat men de dienstverlening ook elders kan kopen, is dat een dreigement. Dat helpt de zaak niet vooruit. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Maar dat is geen dreigement! Wie dreigt er hier? Wie stuurt communiqués naar de subsidiërende overheid? Wie jaagt de animatoren op tegen die overheid? Wie zorgt er voor dat er scholen onder druk worden gezet? Ik toch niet?
- 17 De heer Bruno De Lille (Groen): Als ik zo tegen u zou praten en zeggen: let op, ik kan ook elders terecht, dan zou…. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Maar enfin! Ik zeg dat nu, hier, omdat u mij de vraag stelt. (De collegevoorzitter geeft een vuistslag op de banken). Hoe komt het dat we zijn waar we staan? (Stemverheffing) Hoe komt het? De heer Bruno De Lille (Groen): Dat weet ik niet. Ik was daar niet bij. (Rumoer in de zaal) Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): We waren niet bij de gesprekken, we kunnen het niet weten. Het OCB zegt dat het wel al samen zat met VDS, VDS beweert van niet. De waarheid zal wel ergens tussenin… Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Maar enfin! Meermaals zelfs! Mijn directie van het OCB, die ik vertrouw, zegt me: we hebben er meerdere gesprekken mee gehad en die hebben geen enkele meerwaarde. Letterlijk. De directie Onderwijs zegt hetzelfde. En ikzelf zat anderhalf uur met die mensen bijeen. Ik deed ‘the proof of the pudding’. Ik kan u zeggen: mijn directeur OCB en mijn directeur Onderwijs hebben gelijk! Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Ik had nog een andere vraag. De reden waarom 80% van de speelpleinplaatsen is voorbehouden aan de kinderen van de school op wiens domein het speelplein wordt georganiseerd. Was dit om de scholen over de streep te trekken? Is dat iets wat ook in de evaluatie kan opgenomen worden, want het lijkt me een heel hoog percentage? Collegevoorzitter Guy Vanhengel: U hebt dat goed gezien. De 80% is een duwtje om de scholen over de streep te trekken. Ik denk niet dat 1 school 80% van zijn speelpleinplaatsen zal invullen met kinderen van de eigen school. In overleg met de scholen is dat percentage vastgelegd, maar we zullen zien wat dat geeft. U moet weten dat het de infrastructuren van die scholen zijn die ter beschikking worden gesteld. De scholen hebben een mede-organiserende rol. Dat ze dat in de eerste plaats doen voor de kinderen die ze het beste kennen en bij hen school lopen, lijkt me evident. Als er anderen zijn die zeggen: en wij? Niemand houdt andere scholen tegen eveneens een speelplein in te richten, bij ons aan te kloppen en mee te doen. Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Zo eenvoudig is het niet. Niet elke Nederlandstalige school in Brussel heeft de infrastructuur om een speelplein te organiseren. Het zet kwaad bloed bij ouders. Je hebt geen keuze in het scholenaanbod. De computer kiest voor u een school. Als je geluk hebt, is dat een school die een speelplein organiseert en heb je het als ouder gemakkelijker. Het is een ware struggle om een leuke vakantieopvang te vinden in Brussel. Wie geen geluk heeft, … Dat houdt mensen bezig. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: U bent het toch met me eens dat het aanbod veel groter is en dat veel meer mensen veel meer keuze en veel meer plaatsen gaan hebben ? Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Ik zei in mijn inleiding dat ik apprecieer dat er een uitgebreid aanbod is. Ik vraag toch een goede evaluatie van de 80%. Elk kind van een Nederlandstalige school moet evenveel recht hebben op een plaats in de speelpleinwerking. Ik
- 18 snap dat wanneer scholen zich engageren, er energie en tijd in steken, dat daar iets tegenover kan staan. Op mijn vraag over de evaluatie ging u niet echt in. Wie zal de evaluatie uitvoeren? Hoe worden de vormingen van OCB voor animatoren opgevat? Timing? Collegevoorzitter Guy Vanhengel: OCB en VGC zullen evalueren, in overleg met de scholen. De vormingen voor animatoren zijn lopend, in samenwerking met Jes. Er zijn nog andere partners in Brussel die opleidingen aanbieden die erkend zijn door de Vlaamse Gemeenschap. Momenteel neemt Jes een deel van de taak op zich. Ik vind dat het OCB dat gerust ook zelf kan doen en proberen aan te bieden. In het concept van Brede School vind ik het niet meer dan normaal dat het aansluit op mekaar. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Het incident is gesloten. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Deze slotzin betekent dat een interpellatie wordt beschouwd als een incident. Ik koppel terug naar wat mevrouw Zamouri eerder zei. Een interpellatie is zwaarwichtig. Een parlement moet aan politiek doen. (Opmerkingen) Men mag mij ook bellen om informatie op te vragen. Of mijn diensten. De heer Bruno De Lille (Groen): Dit is een onderwerp dat wel politiek is. (Rumoer) Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): De inhoud van een interpellatie betreft doorgaans een actueel politiek belangrijk probleem… (Opmerkingen)
***
2.
Vragen om uitleg (R.v.O., art.60)
Vraag om uitleg van mevrouw Liesbet Dhaene aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studenten-zaken, betreffende de opvolging van taalscreenings, taaltrajecten en taalbaden in Brusselse scholen Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Om de kwaliteit van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel te vrijwaren en alle leerlingen de kans te geven hun schoolloopbaan op een succesvolle manier af te leggen en te voltooien, is het noodzakelijk dat de leerlingen een goede kennis hebben van het Nederlands. Sinds 1 september 2014 moeten scholen voor elke leerling die voor het eerst instroomt in het Nederlandstalig gewoon lager onderwijs een screening van het niveau van de onderwijstaal uitvoeren. Deze screening geeft een beeld van de beginsituatie van de leerling en wordt gevolgd door een aan de leerling aangepast taaltraject, indien de resultaten daar volgens de school aanleiding toe geven.
- 19 Ik heb u hierover eerder al eens geïnterpelleerd en ik heb u er ook een schriftelijke vraag over gesteld. U hebt mij meegedeeld dat de VGC niet beschikt over cijfers over het aantal leerlingen in Brussel voor wie er een aangepast taaltraject werd voorzien. U hebt ook geen cijfers over het aantal leerlingen in een taalbad. U meldt dat iedere school zelf de ondersteuning bepaalt die geboden wordt aan haar leerlingen in functie van de behaalde resultaten. Een kind met een bepaald resultaat zal in de ene school dus wel een aangepast taaltraject aangeboden krijgen, en in een andere school zal het aan zijn lot overgelaten worden. Uit het recente rapport van de onderwijsinspectie blijkt dat Nederlandstalige scholen in Brussel het moeilijker hebben dan scholen in Vlaanderen om de eindtermen te behalen. Een oorzaak daarvoor o.a. is dat de overgrote meerderheid van de leerlingen het Nederlands niet als thuistaal heeft. De rode draad doorheen heel het inspectierapport om die eindtermen in Brussel te behalen is het taalbeleid en het taalverwervingsproces. In dit licht zijn de taalscreenings, taaltrajecten en taalbaden essentieel om zoveel mogelijk leerlingen met een taalachterstand te helpen. Met het meest recente rapport van de onderwijsinspectie in het achterhoofd, acht u het dan nodig dat er een betere opvolging komt van de taalachterstand van de leerlingen die instromen in het Nederlandstalig onderwijs? Acht u het nodig dat we een beter zicht hebben op het aantal leerlingen in een taaltraject of taalbad en wat de resultaten hiervan zijn? U hebt de ambitie ervoor te zorgen dat het OCB proactiever en dwingender kan tussenkomen in scholen. Een van de huidige opdrachten van het OCB is “het taalvaardigheidsonderwijs van het Nederlands en het talenbeleid verdiepen en verbreden”. Moet het OCB scholen bijstaan bij de organisatie van aangepaste taaltrajecten en taalbaden, ongeacht of die vraag vanuit de school komt? De heer Paul Delva (CD&V): We debatteerden enkele maanden geleden reeds over dit onderwerp. Ik probeerde de oorsprong van de taalscreenings en daaraan gekoppelde taalbaden te duiden. Ik wil duidelijk zeggen dat dit nooit of nimmer een selectiecriterium mag zijn om een kind al dan niet toe te laten in een school. Het systeem in niet zo geconcipieerd, maar het is belangrijk om dit af en toe nog eens duidelijk te stellen. Met betrekking tot de vraag van collega Dhaene is er een belangrijke nuance. Een school krijgt de vrijheid een taaltraject voor een kind op te zetten op de meest gepaste wijze. Er is geen verplichting van bovenaf opgelegd, dat werd ook absoluut niet gewild door het Vlaams Parlement. De school heeft evenwel niet de vrijheid om al dan niet een taaltraject uit te stippelen. In de vraag van collega Dhaene wordt gezegd dat in een aantal scholen een kind dan maar aan zijn lot overgelaten wordt. Dat is onjuist. De school heeft de plicht iets uit te stippelen, de plicht om een kind op taalvlak verder te begeleiden. Hoe de school dat aanpakt, daar is ze vrij in. Ik hoop dat er geen kinderen aan hun lot worden overgelaten. Het decreet is in voege en de maatregel is er op gericht om al vrij vroeg, vanaf 6 jaar, een traject op maat van het kind te kunnen aanbieden. Het is een moeilijke opdracht die evenwel de moeite waard is. Hoe dat in Brussel wordt opgevolgd is een andere vraag van collega Dhaene. Ik denk dat het OCB, gelet op al zijn expertise, daar een rol zou kunnen in spelen. Taalondersteuning is de
- 20 core business van OCB. Ze doen dat goed en doen dat al jaren. De maatregel genomen op het Vlaamse niveau kan een logische aanvulling zijn op wat OCB vandaag doet. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik ben altijd aangenaam verrast van de toon van de vragen van mevrouw Dhaene. Zij is begaan met de kinderen in het onderwijs. Ze is erdoor gepassioneerd en is er echt mee begaan. Ik deel haar emotie. Wie de vragen leest tot op het einde, krijgt op een bepaald moment een saflette om de oren. Plots staat er: een aantal leerlingen haalt de eindtermen niet en een oorzaak daarvoor is dat een overgroot deel leerlingen als thuistaal niet het Nederlands heeft. Daar komt het weer: het is de fout van de kinderen. Zo interpreteer ik dat. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Dat zeg ik niet. Wat mij altijd verwondert, is de onwil om de realiteit in te zien. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik heb een positieve suggestie. Ik interpreteer bepaalde dingen als ik ze lees. Kunnen we niet, Open Vld en N-VA Brussel samen, ijveren voor meer omkadering in Brussel, in het licht van de resultaten van de onderwijsinspectie, waar we binnenkort een hoorzitting mee hebben? Daardoor zouden we goed en degelijk onderwijs kunnen verzekeren, nog beter dan nu. Kunnen we niet samen aan hetzelfde zeel trekken? Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Ik ben het daar volledig mee eens. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Wat denkt de collegevoorzitter er van om samen met de N-VA in het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering te pleiten voor meer onderwijsmiddelen voor Brussel, zodat iedereen vooruit geraakt? Een kind moet in zijn totaliteit worden bekeken en niet eenzijdig vanuit het pure taalaspect. Misschien kennen de kinderen die niet het Nederlands als thuistaal hebben nog 2 andere talen en kennen ze er in totaal al 3. En hebben ze heel veel vaardigheden. We bekijken het kind te nauw. Maar dat is iets anders, het leidt ons te ver. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ik kan mevrouw Zamouri best begrijpen. Om de kwaadwilligheid van de citaten van mevrouw Dhaene even in de verf te zetten, leg ik een ander citaat uit de Onderwijsspiegel 2015 voor: “In alle [Brusselse] scholen onderzochten we ook het talenbeleid. Voor het talenbeleid bereikt de helft van de scholen op het beleidsniveau goede resultaten. Dit is meer dan in Vlaanderen. Dit betekent dat ze zich bewust zijn van de uitdagingen van hun meertalige context en sterk inzetten op structurele ondersteuning om in te spelen op de talige noden van de leerlingen. De implementatie op het uitvoeringsniveau is wisselend, deels omdat de draagkracht in het schoolteam niet optimaal is en deels omdat de ondersteuning de nood niet lenigt.” Dit sluit aan bij de oproep van mevrouw Zamouri, maar toont ook aan hoe kwaadwillig het citaat van mevrouw Dhaene was. (Protest van mevrouw Dhaene) De Onderwijsspiegel 2015 zegt daarnaast: “De samenwerking met [OCB en/of VBB] heeft in de meeste scholen een gunstige weerslag op de dynamiek, de ontwikkeling en het professioneel handelen van het schoolteam en
- 21 uiteindelijk op de realisatie van de onderwijsdoelen. Initiatieven die beogen het leergebied Nederlands te versterken, blijken zowel in de kleuter- als in de lagere scholen het meeste effect te hebben. […] Zeer veel scholen gaven uitdrukkelijk aan dat ze de samenwerking met hun partners waarderen en als positief ervaren voor hun werking.” Hieruit kunnen we concluderen dat het talenbeleid van de Nederlandstalige scholen in Brussel ‘beter scoort’ dan het talenbeleid in de rest van Vlaanderen. Dat heeft in belangrijke mate te maken met de aandacht die de scholen en hun ondersteunende partners zoals het OCB hier aan schenken. Het OCB ondersteunt in de eerste plaats vraaggericht, maar gaat op basis van de gestelde vraag ook met de school in onderhandeling om te onderzoeken of de vraag aansluit bij de reële noden. Dit proces zal in de toekomst nog versterkt worden en moet leiden tot een resultaatsverbintenis tussen OCB en de school. Het OCB neemt ook proactief contact op met de Brusselse scholen om haar ondersteuningsmogelijkheden voor te stellen (door onder meer directiedagen, vormingsaanbod, persoonlijke contacten, …). Het dwingend maken van ondersteuning aan scholen, zoals gesuggereerd, is niet evident en valt buiten de bevoegdheid van de VGC. Sommige scholen die het moeilijk hebben, weigerden het steunaanbod dat de VGC voorstelde. Als de inspectie sommige scholen met de vinger wijst enerzijds, wordt anderzijds vastgesteld dat verbetertraject na verbetertraject blijft worden goedgekeurd, zonder dat diegenen die wettelijk kunnen ingrijpen, ook daadwerkelijk ingrijpen. Ik gaf al het voorbeeld van basisscholen die er ondanks het negatief advies van de VGC toch kwamen en dan gesloten moesten worden. De VGC moest halfweg het schooljaar middelen op tafel leggen om kinderen niet midden in een schooljaar voor onmogelijke problemen te plaatsen. De Vlaamse Gemeenschap – die de onderwijsbevoegdheid heeft - stelt bijvoorbeeld dat de pedagogische begeleidingsdiensten ondersteunen “op verzoek van het bestuur van de instelling […] bij de uitwerking van de aangegeven actiepunten na een doorlichting.” (Decreet betreffende de kwaliteit van onderwijs van 8 mei 2009). De VGC treedt flankerend op. De onderwijsinspectie heeft gelijk als ze stelt dat zwakke scholen de neiging hebben niks te vragen. Dat is de belangrijkste les die ik trek uit de Onderwijsspiegel 2015. We kunnen beleefd aanbieden als ze niks vragen, maar het is niet omdat we aanbieden dat ze er op ingaan. Anneessens Funck, de meest problematische van al onze scholen is zo een geval. Vijf à zes opeenvolgende jaren krijgen ze een verbetertraject. Wij zeggen al die tijd aan de directie, de inrichtende macht en de inspectie: we zijn er voor u, zowel voor infrastructurele middelen als pedagogische ondersteuning. Als men er niet op ingaat, … We kunnen het enkel aanbieden. Datzelfde decreet bepaalt ook: “Enkel bij een ongunstig advies geeft de inspectie aan of de instelling zonder of met externe ondersteuning de vastgestelde tekortkomingen zal kunnen remediëren. De inspectie houdt daarbij ook rekening met de opdrachten die zijn toegewezen aan de scholengemeenschap, de scholengroep of het consortium waartoe de instelling behoort.”
- 22 Dat zijn de verbetertrajecten. Persoonlijk zie ik bijvoorbeeld na de verbetertrajecten geen verbetering bij Anneessens Funck. Ik doe natuurlijk de screening niet die de inspecteur doet. Ik verwijs naar de bespreking van mijn beleidsnota in de Raad. De VGC doet er alles aan om de kwaliteit van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel op peil te houden en te versterken, en zal de komende jaren het OCB nog meer inzetten, door een verbreding van haar opdrachten en door een versterking van de ploeg. Ik wil hierbij wel aangeven dat de pedagogische begeleidingsdiensten, die onder verantwoordelijkheid vallen van de Vlaamse Gemeenschap, hier een cruciale rol te spelen hebben, terwijl de VGC aanvullend optreedt. De VGC heeft convenanten met de begeleidingsdiensten. Ik ben van plan in die convenanten nog duidelijker aan te geven wat wij verwachten in deze. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Ik denk dat jullie mij effectief verkeerd begrijpen. Ik ben er volledig van op de hoogte dat het voor de kinderen geen evidentie is. Ik geef ook geen kritiek op de kinderen. De zin ‘de overgrote meerderheid van de leerlingen heeft het Nederlands niet als thuistaal’ vormt wat mij betreft geen oordeel over die kinderen, het is gewoon een vaststelling. Een vaststelling die gevolgen heeft. Voor die kinderen is het moeilijk, vandaar dat ik stel dat we ze moeten helpen. Om ze te kunnen helpen, moeten we niet enkel nagaan hoe we dat gaan doen, maar ook nagaan wat aan de basis van het probleem ligt. Dat is nu eenmaal dat ze thuis 2 à 3 talen spreken, dat ze nauwelijks Nederlands spreken buiten de school en dat ze in die school op talig vlak zwemmen of verzuipen. Pas als we het probleem kunnen en mogen duiden, kunnen we ze helpen. Heel deze vraag is geen kritiek op het huidig taalbeleid, geen kritiek op de leerkrachten, geen kritiek op het OCB. Het taalbeleid is…. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Kritiek op de collegevoorzitter! Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Op sommige keuzes. Dezelfde discussie en teneur gold eveneens de vorige keer dat ik taaltrajecten en -screenings ter sprake bracht. Onmiddellijk werd het beschouwd als zou ik taaltesten willen. Ik zie de taaltrajecten en –screenings als een middel om die leerlingen te helpen. Het is niet om ze te straffen, het is niet om ze uit te sluiten, het zijn geen ingangsvoorwaarden. Het is om te kunnen duiden wat hun taalnoden zijn en hoe we ze kunnen helpen. Daarom ben ik wat teleurgesteld in de collegevoorzitter en in de discussie die zich vorige keer ontspon. Toen werd heel snel geantwoord dat het al gebeurt in de kleuterklassen. Ik was eveneens teleurgesteld in het antwoord op de schriftelijke vraag. De collegevoorzitter heeft natuurlijk beperkte bevoegdheid, maar informatie is de basis om te kunnen verhelpen aan een probleem. De manier van toepassing van de taalscreening en de opvolging zijn belangrijk om die kinderen nog meer te kunnen helpen. Zo kunnen we volgende keer tot een onderwijsinspectierapport komen dat niet enkel veel positieve elementen bevat, maar ook een positief resultaat heeft.
***
- 23 Vraag om uitleg van de heer Bruno De Lille aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over het mogelijk tekort aan capaciteit van het Brussels secundair onderwijs De heer Bruno De Lille (Groen): De nood aan een capaciteitsuitbreiding in het Brussels onderwijs is bekend. Waar voorheen terecht gefocust werd op het tekort aan capaciteit in het basisonderwijs, moeten we ons nu zorgen maken over de mogelijke capaciteitstekorten in het secundair onderwijs. Tot ons aller frustratie moeten we telkens opnieuw vaststellen dat de plannen voor capaciteitsuitbreiding maar gedeeltelijk worden waargemaakt. Vlaams minister Hilde Crevits verwoordde het nog in de commissie Onderwijs van het Vlaams Parlement naar aanleiding van vragen om uitleg over het capaciteitstekort in het Brussels Nederlandstalig basisonderwijs. In theorie, zo stelde ze, zouden we inderdaad voor een capaciteitsuitbreiding van 6.050 plaatsen gezorgd moeten hebben, maar zijn er nog maar 2.210 effectief van gerealiseerd en ingevuld. Minister Crevits heeft aangekondigd dat er 7 miljoen euro extra komt voor de capaciteitsverhoging. Het is echter nog niet duidelijk waarvoor dit geld precies zal worden gebruikt en hoeveel daarvan naar de uitbreiding van het secundair onderwijs zal gaan. De kern van de zaak is: kunnen we ervoor zorgen dat we binnen enkele jaren niet geconfronteerd worden met dezelfde capaciteitsproblemen in het Brussels Nederlandstalig secundair onderwijs als die waar we voor staan in het basisonderwijs? U sprak zelf van een noodzakelijke uitbreiding van 2.000 plaatsen in het Brussels secundair onderwijs, waarvan de helft voor het gemeenschapsonderwijs en de anderen helft voor het vrij onderwijs. Ik had daar graag wat meer uitleg over gekregen. Voor het secundair onderwijs stelt zich nog een bijkomend probleem. Uit de Onderwijsspiegel 2015 is nogmaals gebleken dat er een structureel onevenwicht is in het Brussels onderwijsaanbod met een ondervertegenwoordiging van arbeidsmarktgerichte opleidingen, hetgeen de objectieve studieoriëntering bemoeilijkt. Het gebrek aan scholen met tso- en bsorichtingen beperkt de keuze van de leerlingen. Hoe hebt u berekend dat er 2.000 plaatsen tekort zullen zijn? Op basis van welke studie komt u tot dit getal? Hoe zal u ervoor zorgen dat én GO én katholiek onderwijs meedoen? Hebt u concrete engagementen? Zullen dit nieuwe scholen worden of uitbreidingen van bestaande scholen? Zijn het onderdelen van bestaande scholen of niet? Wat zal de inbreng zijn van de VGC, van de Vlaamse Gemeenschap en wat is de eigen inbreng van de koepels? Zal dat enkel aso of ook beroeps- en technisch onderwijs zijn? Hoe is de verdeling over de richtingen?
- 24 Wat is de precieze timing? Eerder werd gezegd: voor het einde van de legislatuur. Ik vrees dat de grote toeloop voordien valt. Hoe ver staat men hiermee? Een nieuwbouw neemt algauw 2 jaar in beslag. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Demografische projecties - de laatste studie dateert van februari 2015 - van het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA) geven aan dat de bevolking in Brussel blijft groeien, met een groot geboorteoverschot. Die groei zet zich vooral door in het noorden en westen van ons gewest. De tellingen van de VGC en de Vlaamse Gemeenschap geven aan dat de huidige druk op het Nederlandstalig basisonderwijs zich zal verder zetten in het Nederlandstalig secundair onderwijs. In het schooljaar 2005-2006 zaten er 220.489 kinderen op de Brusselse schoolbanken, in het schooljaar 2013-2014 waren dat er 244.901, een stijging van 10%. Het Nederlandstalig onderwijs groeide in die periode sterker, met 15%. In het schooljaar 2013-2014 zaten er op Brusselse schoolbanken: - 92.003 kinderen in het lager onderwijs, 82,1% Franstalig en 17,9% Nederlandstalig (16.423 kinderen), waarbij het aandeel Nederlandstalig onderwijs de laatste 8 jaar 1,4% is gegroeid. - 94.230 kinderen en jongeren in het secundair onderwijs, 84,7% Franstalig en 15,3% Nederlandstalig (14.391), waarbij het aandeel Nederlandstalig onderwijs de laatste 8 jaar 0,5% is gegroeid. Tussen 2010 en 2020 zouden er volgens het BISA, door de bevolkingstoename, 12.500 plaatsen moeten bijkomen in het secundair onderwijs. De meest recente studie van het BISA bevestigt deze trend. De VGC maakte ook een analyse, gebaseerd op zowel de bevolkingsgroei als de groei van het aantal leerlingen in het Nederlandstalig basisonderwijs. Gezien de capaciteit van de bestaande Nederlandstalige secundaire scholen, dreigt er over enkele jaren een tekort aan plaatsen te ontstaan. De analyse gaf aan dat er in het noorden en westen van Brussel nood is aan minstens 2.000 plaatsen. Ik stel voor dat de nota die de administratie voor mij maakte, wordt bezorgd aan de griffie voor verspreiding onder de raadsleden. Ik verwijs naar de bespreking van mijn beleidsnota op 3 april 2015: de VGC blijft het voortouw nemen in de capaciteitsuitbreiding van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel en voert de regierol in overleg en in samenwerking. Tegen 2019 wil ik 2 nieuwe campussen secundair onderwijs in de steigers hebben, niet toevallig één in het noorden van Brussel en één in het westen van Brussel. De financiering hiervan is een gedeelde verantwoordelijkheid van de Vlaamse Gemeenschap en de VGC. We hebben ongeveer 100 miljoen euro, Vlaamse Gemeenschap en VGC samen, die we samen kunnen besteden aan het ritme van 10 miljoen per jaar. We bekijken elk van onze kant hoe we deze middelen zo efficiënt mogelijk kunnen inzetten. Ik ben momenteel in gesprek met zowel het vrij onderwijs als met het GO! om deze 2 campussen, elk voor 800 à 1.000 kinderen, op de rails te zetten. Er is een toezegging van beide inrichtende machten. Gezien de schaalgrootte en de complexiteit van de dossiers, is het belangrijk dat er zorgvuldig wordt onderhandeld. De locaties zijn bekend. Nu komt de fase van verwerving of ter beschikking krijgen, zodat er kan worden gebouwd. Ik zie de zaken positief evolueren en hoop dat we nog dit jaar een begin kunnen maken van beide campussen.
- 25 Voorzichtigheidshalve pleegde ik overleg met de burgemeesters van de beide gemeenten, altijd in het bijzijn van de bevoegde Nederlandstalige schepenen. Dit om preventief te werken en bij het aanvragen van vergunningen snel kan gaan. Het heeft trouwens geen zin om tegen de wil van een schepencollege in toch iets proberen te realiseren. Vooraf gaan luisteren en zoeken naar wat kan voorkomt vele discussies achteraf. Ik ben niet vriendelijker met de burgemeesters dan met VDS, ik doe het altijd op deze manier. Rekening houdend met de specifieke uitdagingen voor het secundair onderwijs in Brussel, moeten dit scholen worden met een brede eerste graad. Dat vragen wij alleszins. Ook hierover dient onderhandeld te worden met de betrokken inrichtende machten. Minister Crevits zou dat ook graag zo zien. Maar in feite heeft de politiek daar niks aan te zeggen. Inrichtende machten kunnen voor vele aspecten vrij handelen. De heer Bruno De Lille (Groen): Er is toch ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid als ze zien dat er een vastgesteld tekort is. Als de overheid zoveel investeert in gebouwen, mag de overheid toch wat vragen. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Dat is zo. Hoe meer we eensgezind, meerderheid en oppositie, de boodschap uitdragen naar die inrichtende machten dat we dat eigenlijk willen, hoe groter de kans dat we zullen gehoord worden. Wat de eigen inbreng van de koepels betreft, is het duidelijk. Noch het GO!, noch het vrij onderwijs is bij machte om 20 miljoen op tafel te leggen voor de bouw van een school. In de beide gevallen zullen de VGC en de Vlaamse Gemeenschap samen de middelen integraal op tafel leggen. Het is niet noodzakelijk een financiële verdeelsleutel 30% VGC en 70% Vlaamse Gemeenschap. In de beide gevallen moeten we een formule vinden waarbij de inrichtende macht op een heel lange termijn huur of erfpacht betaalt voor de ter beschikking stelling van de infrastructuur. Beide infrastructuren zouden eigendom blijven van de VGC. Net zoals we eigenaar zijn van de Coovi-campus die we in erfpacht aan het GO! gaven.
***
3.
Samengevoegde vragen om uitleg (R.v.O., art.60, 6b) -
-
Vraag om uitleg van mevrouw Liesbet Dhaene aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de ambities van de VGC inzake tweetalige leerkrachten Vraag om uitleg van de heer Bruno De Lille aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de oprichting van een tweetalige normaalschool
Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Het rapport van de onderwijsinspectie, dat verscheen op 1 april 2015, bevatte veel positieve elementen over het talenbeleid in Brussel, maar zorgt toch voor bezorgdheid in het kader van de resultaten.
- 26 Les volgen in het Nederlandstalig onderwijs is moeilijk voor niet-Nederlandstalige kinderen en lesgeven aan niet-Nederlandstalige kinderen is een uitdaging. Ik heb veel begrip voor vele beleidskeuzes van collegevoorzitter Guy Vanhengel, maar ik heb toch ook kritiek op bepaalde keuzes. De hardnekkigheid waarmee de collegevoorzitter de tweetalige leerkrachten blijft verdedigen, vind ik onbegrijpelijk. Het is niet omdat men een opleiding half in een andere taal volgt dat men die taal beheerst in een mate die voldoende is om de uitdagingen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs te kunnen aangaan. De ambitie om leerkrachten, die het Frans als moedertaal hebben, te laten lesgeven in het Nederlandstalig onderwijs is, denk ik gelinkt aan de ambitie om tweetalige scholen, al dan niet via immersie, in te richten in Brussel. Immersie Frans inrichten in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel, waar de overgrote meerderheid van de leerlingen beter Frans dan Nederlands spreekt, heeft tot gevolg dat het aanbod Nederlands binnen de Nederlandstalige scholen afgebouwd wordt en het Frans versterkt wordt. Het enige wat hiermee bereikt wordt, is het niveau van de Nederlandstalige scholen eigenlijk gemakkelijker maken voor anderstalige leerlingen. Denkt u dat leerkrachten die louter een opleiding in een andere taal hebben gevolgd, voldoende taalsterk zijn om de uitdagingen van het Brusselse Nederlandstalig onderwijs aan te gaan? Ik heb trouwens zelf een opleiding gevolgd in het Frans, maar zie mezelf niet lesgeven in die taal. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ik wel. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): U mag uzelf niet vergelijken met de modale … Gewoon een opleiding volgen in een bepaalde taal geeft niet de finesse om les te kunnen geven in die taal. Denkt u, in het licht van het rapport van de onderwijsinspectie, dat immersie Frans een prioriteit is in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel, waar de overgrote meerderheid van de leerlingen beter Frans dan Nederlands spreekt? Denkt u dat u door het aanbod Nederlands te verlagen en het Frans te versterken in het Brussels Nederlandstalig onderwijs, dezelfde eindtermen als in Vlaanderen kunnen worden behouden? Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Dit is geen kwaadwilligheid meer, maar het zijn insinuaties. De heer Bruno De Lille (Groen): Het is duidelijk dat we sterk van mening verschillen als het gaat over het belang van het tweetalig onderwijs en over immersieonderwijs. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Dat gebeurt wel meer.
- 27 De heer Bruno De Lille (Groen): Ik heb er vroeger al naar verwezen, maar ik denk dat we de heer Piet Van De Craen eens moeten uitnodigen. Hij kan zeer goed onderbouwde studies voorleggen die aantonen dat immersieonderwijs ook voor kinderen met een anderstalige achtergrond in het Nederlandstalig onderwijs, zeer nuttig kan zijn. (Opmerkingen) Het immersieonderwijs heeft niet tot doel het onderwijs gemakkelijker te maken voor anderstaligen, maar heeft eigenlijk tot doel het leren van al de leerlingen te verbeteren. Als de leerlingen het makkelijker krijgen omdat alles 2 keer wordt uitgelegd in 2 verschillende talen, dan denk ik dat we dat alleen maar kunnen aanmoedigen. De vraag ging eigenlijk over tweetalige leerkrachten, wat voor Groen niet noodzakelijk dezelfde discussie is. Ik denk niet dat je voor het tweetalig of meertalig onderwijs, tweetalige leerkrachten nodig hebt. Dat kan ook met eentalige leerkrachten voor verschillende vakken. Maar het is een optie en groen is op zich niet tegen het tweetalig maken van de leerkrachten. Ik denk dat dat zelfs alleen maar een pluspunt kan zijn. “Tweetalige lerarenopleiding”, het is één van de titels van het huidig bestuursakkoord van de VGC. Daarin stond dat de VGC de trekker wil zijn van dit project en samen met het onderwijsveld de concretisering wil uitwerken. En hiervoor wil de VGC een samenwerkingsovereenkomst afsluiten met de Vlaamse en Franse Gemeenschap. Onlangs is het pleidooi voor zo’n tweetalige normaalschool ook in de commissie Onderwijs van het Vlaams Parlement aan bod gekomen. Minister Hilde Crevits heeft hierover met u al van gedachten gewisseld, maar uit het verslag en de interviews blijkt dat het onduidelijk is wat er precies bedoeld werd. Bedoelt u een echte tweetalige school? Volgens minister Crevits is dat niet wat in het bestuursakkoord staat. Leest zij het bestuursakkoord anders dan u? Of bedoelt u een bidiplomering, waar studenten opleidingsonderdelen volgen aan een lerarenopleiding van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, of een gezamenlijke opleiding. Bij dit laatste komt er één gezamenlijk curriculum en wordt er op het einde maar één diploma uitgedeeld. Beide systemen kunnen in de regelgeving hoger onderwijs, aldus de minister, maar elk heeft zijn eigen nuances en eigen problemen. De VGC heeft dit via het adviesbureau ABBR laten onderzoeken. Het lijkt mij interessant dat de leden van deze commissie over deze studie kunnen beschikken. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: We zullen de studie zeker digitaal bezorgen. De heer Bruno De Lille (Groen): Kunt u ons uitleggen hoe u zo'n tweetalige normaalschool zou oprichten? Welke wettelijke weg wilt u volgen? Kiest u voor de piste van bi-diplomering of gaat u voor de mogelijkheid van een gezamenlijke opleiding? Kunt u garanderen dat in beide gevallen de leerkrachten aan een Nederlandstalige en Franstalige school les kunnen geven? Wanneer zouden de eerste leerlingen les kunnen volgen aan deze school? Welke initiatieven neemt u vandaag al om de Brusselse leerlingen tweetaliger te maken? Stel dat dergelijke school er over 2 jaar al is en de betrokken leerkrachten moeten eerst nog een parcours van 3,4 jaar afleggen. Dit betekent dat de volgende 6 jaar op het terrein niet veel gebeurt voor onze leerlingen. Zijn er intussen initiatieven die u neemt om onze Brusselse leerlingen tweetaliger, of meertaliger, te maken?
- 28 Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik was niet van plan tussen te komen, maar ik weet dat ik heel aandachtig moet zijn bij vragen van collega Dhaene. Deze vraag gaat over tweetalige leerkrachten. Maar 2 van de 3 vragen die collega Dhaene effectief stelt, gaan over het Nederlands van de kinderen en het Nederlands dat verlaagd wordt om het Frans te versterken. Ik denk nu: ze heeft het weer gelapt. Het is weer van dat. Heel het discours gaat over de leerkrachten en hun capaciteiten, hun professionaliteit enz. Momenteel studeren er veel leerkrachten af aan normaalscholen die het Nederlands niet als moedertaal hebben, maar die toch de capaciteit hebben om vandaag voor de klas te staan en les te geven. Ik ben ook een voorbeeld van een leerkracht die als thuistaal niet het Nederlands had. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Wanneer hebt u dan Nederlands geleerd in uw loopbaan? Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik heb reeds eerder gezegd dat ik pas deftig Nederlands ben beginnen spreken in het 2de leerjaar. Ik heb mijn kleuterschool in het Nederlands gedaan, maar behoorlijk Nederlands spreken deed ik pas vanaf het 2de leerjaar. Ik mengde alle woorden omdat thuis Arabisch werd gesproken. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Dat vraagt tijd. En die heb je niet in een opleiding. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ondertussen is het allemaal goed gekomen. Ik slaag er zelfs in te zien dat 2 van de 3 vragen van mevrouw Dhaene gaan over de kinderen en over het Nederlands verlagen en het Frans versterken mochten we in ons Nederlandstalig onderwijs immersieonderwijs introduceren. Ik moet u zeggen dat in het Brussels hoofdstedelijk gewest heel veel Franstalige scholen ons voorbijsteken wat het immersieonderwijs betreft. Ik ken meisjes die al jaren immeronderwijs volgen in een Franstalige school. (Discussie in de zaal) Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Deze kinderen krijgen het Nederlands als 2de taal aangeleerd. Het zijn Franstalige leerlingen. U moet appelen met appelen vergelijken. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik begrijp wat u bedoelt, maar op dit vlak ben ik het ook niet met u eens. De kinderen die Frans spreken op school, spreken een soort straatFrans. Dat is geen Frans dat ze geleerd hebben op school. Hun ouders spreken een andere taal en ze horen Frans in hun omgeving. Het Frans is de omgevingstaal. Deze kinderen zijn niet goed in de Franse les. Mijn kinderen, die niet Franstalig zijn, halen betere resultaten voor Frans dan kinderen die wel Franstalig zijn. Dat is iets anders. Het is niet omdat een kind wat Franse woorden aan mekaar kan plakken dat het Franstalig is. De heer Bruno De Lille (Groen): Mijn zoon is de enige met 2 Nederlandstalige ouders in de klas en is de beste voor Frans. Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Zo is dat. (Rumoer) Maar dat is echt zo. Maar mocht u hier verdergegaan zijn op de tweetalige leerkrachten, … maar neen, we verglijden weer naar het verlagen van het Nederlands. Aan het kanaal werd zelfs een nieuwe Franstalige immersieschool gebouwd.
- 29 Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Dit is niet boosaardig, dit is een intentieproces, valselijk. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Een intentieproces van tweetalige leerkrachten of wat? Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Het intentieproces is dat u schrijft dat ik de opleiding van de Nederlandstaligen wil verlagen. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Daar komt het toch gewoon op neer. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Maar enfin…. (Rumoer en de voorzitter roept op tot kalmte) Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik vind dat we misschien in de Raad eens moeten bekijken of de gestelde vragen wel passen bij het ingediende onderwerp. 2 van de 3 vragen gaan over leerlingen. Dan is er iets mis. De screening moet beter gebeuren.(Rumoer) De heer Bruno De Lille (Groen): Het Uitgebreid Bureau heeft zich hier over gebogen en als het de vragen heeft goedgekeurd, heeft het parlementslid het recht ze te stellen. De heer Paul Delva (CD&V): Er wordt over verschillende zaken door mekaar gesproken. Enerzijds is er de tweetalige normaalschool en anderzijds de tweetalige opleiding voor kinderen, immersieonderwijs. Ik denk dat er een verschil is tussen doelstelling en instrument. De doelstelling is dat de kinderen die bij ons les volgen de instructietaal op het einde van de rit absoluut machtig zijn en dat ze een zo goed mogelijke kennis hebben van de 2de en 3de taal. De vraag is hoe dit bereikt wordt. Er is sprake van de normaalschool enz. Mijn aanvoelen is, na dit 7 jaar in het Vlaams Parlement te hebben gezegd, dat er sinds decennia geen grondige screening meer is gebeurd van de wijze waarop in Vlaanderen, en dus ook in Brussel, de 2de taal wordt aangeleerd. Niemand is hier mee bezig. Omdat men dit niet doet, spreekt men over alle andere pistes en die zijn de moeite waard. Elk instrument dat kan helpen om de doelstelling te bereiken is nuttig. Maar het meest eenvoudige dat moet gebeuren, kijken hoe vandaag in een Nederlandstalige school in Vlaanderen en Brussel de 2de taal wordt aangeleerd. Is dit pedagogisch in orde? Is dit met de juiste middelen? Met de juiste methodes? Er wordt van alles gescreend, maar dit ontbreekt. Met als gevolg dat kinderen, en vooral in Vlaanderen, de kennis van de 2de taal niet meer beheersen, met alle gevolgen van dien. Dit wil zeggen dat over 10,20 jaar een aantal belangrijke jobs niet meer in handen zijn van de Nederlandstaligen, maar wel van de Franstaligen. Het zij zo.(Discussie in de zaal) Het tweede instrument om de doelstelling te bereiken is een ingewikkeld instrument en is de uitwisseling van native speakers als leerkracht. Hier rond is hard gewerkt en we geloven hierin maar ik weet de allerlaatste stand van zaken niet meer. Dit is bv. ook een instrument dat ons de doelstelling kan helpen bereiken. Er bestaan dus wel een aantal dingen, maar hoe kunnen die verder versterkt worden? Los daarvan is elk debat over de tweetaligheid interessant.
- 30 Tenslotte verwijs ik naar de vraag waarin staat dat de hardnekkigheid waarmee tweetalige leerkrachten worden verdedigd onbegrijpelijk is. Ik vind tweetalige leerkrachten op zich een zegen. Het is niet omdat men perfect Nederlands kan dat men niet perfect Frans zou kunnen. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Niet op het domein van de lerarenopleiding. De heer Bruno De Lille (Groen): Laten we toch niet vergeten dat het onderwerp de tweetalige normaalschool was. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: En dan zeggen ze dat ik breedvoerig ben en afwijk. De heer Bruno De Lille (Groen): Het is het onderwerp dat het uitlokt. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Zoals ik in mijn beleidsbrief al aangaf, wil de VGC werk maken van het vormen van leraren van de toekomst die optimaal kunnen functioneren in de huidige meertalige context van Brussel, waar talenkennis een gigantische troef is. Één van de initiatieven die we daartoe zullen opzetten, is de ontwikkeling van een meertalige lerarenopleiding die beantwoordt aan alle uitdagingen van de samenleving en de kans biedt aan studenten-leerkrachten om les te geven in beide taalgemeenschappen. Dit curriculum, met een sterke focus op competenties, die essentieel zijn in een grootstedelijke onderwijscontext, zal leiden tot een versterking van het onderwijs, ten gunste van de leerkrachten en de leerlingen. De wens hiertoe staat in niet minder dan 3 regeerakkoorden, in het regeerakkoord van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Franse Gemeenschapscommissie en de VGC. Het is in de 3 regeerakkoorden ook op dezelfde manier geformuleerd. Dit is in Brussel zeer gedragen en ik vind het dan ook jammer dat men dat op een ander beleidsniveau probeert tegen te werken. Dit is geen blijk geven van loyateit onder de instellingen. Uit onderzoek blijkt dat een initiatief van bi-diplomering de meest valabele optie is om tot een meertalige leerkrachtenopleiding te komen. Daarbij slaan 2 of meer instellingen van hoger onderwijs (HO) de handen in elkaar om samen een traject uit te tekenen. In dat traject volgen de studenten een curriculum, dat de instellingen samen hebben ingericht, om aan het einde van de rit, een diploma van beide instellingen te ontvangen. Deze aanpak heeft een aantal voordelen: - De instellingen HO, die nu reeds lerarenopleiding organiseren en al ervaring hebben met bi-diplomering in andere domeinen, nemen vrijwillig deel aan dit project en bepalen zelf het gezamenlijke curriculum. - De opleiding moet in beide gemeenschappen aan de kwaliteitsvoorwaarden voldoen, de instellingen van het HO blijven verantwoordelijk voor hun aanbod. De studentenleerkracht van deze studie moeten, net zoals alle andere studenten-leerkracht te lande, voldoen aan de voorwaarden inzake taalkennis bij een aanstelling in het onderwijs. - Zowel de Vlaamse als de Franstalige Gemeenschap hebben decretale bepalingen die bi-diplomering toelaten. - Afgestudeerden kunnen zowel in het Nederlandstalig als in het Franstalig onderwijssysteem aan de slag. Vooral voor jongeren uit het Nederlandstalig onderwijs in Brussel kan dit een extra meerwaarde betekenen. De gesprekken met zowel inrichtende machten van lerarenopleidingen als met de bevoegde ministers van beide gemeenschappen zijn lopende. Vlaams minister Hilde Crevits heeft onlangs publiekelijk verklaard dat ze dit initiatief een kans wil geven. Momenteel wordt de
- 31 juridische constructie verder onderzocht met de betrokken overheden en wordt tegelijk werk gemaakt van de invulling van het concept. Het inrichten van een tweetalige lerarenopleiding heeft niets te maken met het introduceren van zogenaamde ‘Brusselse eindtermen’. (Opmerkingen van mevrouw Liesbet Dhaene) De eindtermen Nederlands zijn vastgelegd door de Vlaamse Gemeenschap voor het Nederlandstalig onderwijs. Dat hoort zo en dat blijft zo. De stelling geformuleerd in de vraag van mevrouw Dhaene, dat de overgrote meerderheid van de leerlingen thuis geen Nederlands spreekt en dat dit aan de basis ligt van het aantal Brusselse scholen met een beperkt gunstig of ongunstig advies van de onderwijsinspectie, is in dat opzicht zeer vreemd. Het doet mijn bloed even snel door mijn aderen draaien als dat van collega Zamouri. Dat de kwaliteit van onderwijs afhankelijk zou zijn van de kenmerken van de leerlingen die het onderwijs volgen, zou het onderwijs beroven van zijn belangrijkste opdracht, namelijk alle kinderen maximale ontwikkelingskansen bieden. Een tweetalige lerarenopleiding, die tweetalige leerkrachten aflevert, is ook nog iets anders dan meertalig onderwijs. In de discussie rond meertalig onderwijs worden immers middel en doel vaak door elkaar gehaald. Het is voor alle kinderen belangrijk dat ze op het einde van hun schoolloopbaan in staat zijn om meerdere talen te hanteren. Voor Brussel betekent dit minstens Nederlands, Frans en zeker ook Engels. Ik heb vorige week met een jongen uit de afdeling Handel van het Sint-Guidoinstituut Anderlecht gesproken toen hij zijn huiswerk bij mij kwam maken. Deze jongen sprak perfect Nederlands, Frans en Engels en hij is van Belgisch-Congolese origine. Al zijn vrienden in de klas spreken deze 3 talen. Deze jongens gaan naar het technisch onderwijs! In sommige situaties kan tweetalig onderwijs een antwoord betekenen, maar in andere situaties zullen scholen moeten zoeken naar een andere aanpak. De diversiteit van de leerlingenpopulatie is immers te groot om te kiezen voor één vorm van meertalig onderwijs en het is aan de school om hier de juiste pedagogische keuze te maken. Welke die keuze ook is, met leerkrachten die minstens tweetalig zijn en een opleiding hebben genoten die hen voorbereidt op de huidige, feitelijke onderwijscontext. Zo kunnen betere resultaten worden geboekt. Ik geloof niet in goed tweetalig onderwijs door eentalige leerkrachten. Ik geloof niet in het verhaal van de native speakers, dat maar niet schijnt te willen werken. Ik leg uit waarom. Het onderwijsgebeuren is niet alleen een gebeuren dat zich afspeelt tussen de leerkrachten en de leerlingen. Dat speelt zich ook af binnen het leerkrachtenkorps dat een team moet vormen met een directie en een begeleidingsteam. Als daar eentaligen en eentaligen zijn, kunnen deze niet met mekaar spreken en verstaan ze mekaar niet. Een eentalig Franstalige native speaker, die Frans komt geven in een Nederlandstalige omgeving die niet veel Frans kent, heeft niet veel contact met andere leerkrachten in de lerarenkamer. Het klikt niet met veel dingen die los staan van de les. In een school is lesgeven één aspect, maar alles wat er rond gebeurt is minstens even belangrijk. Als men meertaligheid wil promoten, moet men vooral eerst promoten dat de leerkrachten perfect tweetalig en meertalig zijn. Vandaar de wil om te starten met een opleiding die leidt tot twee- of meertalige leerkrachten. Het Onderwijscentrum Brussel ondersteunt scholen in hun taalbeleid en taalvaardigheidsonderwijs. Dit voor het basisonderwijs, terwijl er nu gewerkt wordt aan een uitbreiding van het aanbod naar het secundair onderwijs. Een goed talenbeleid maakt dat alle leerlingen een
- 32 goede taalkennis Nederlands wordt bijgebracht, maar maakt evengoed dat een school correct omgaat met talen, meertaligheid en alles wat daar in die meertalige context rond leeft. De kennis van het Frans is daarenboven ook een onderwijsdoelstelling, beschreven in de eindtermen. De Vlaamse Gemeenschap bepaalt dat alle scholen gebonden zijn om hun leerlingen een basisvorming moderne vreemde talen aan te bieden en hen ‘de kennis, vaardigheden en attitudes die lerenden in staat stellen op een kritisch-creatieve wijze te functioneren in de samenleving en op de uitbouw van een persoonlijk leven’ aan te bieden. Ook daarin ondersteunt het OCB de lerarenteams, aangezien dit deel uitmaakt van het taalbeleid en het taalvaardigheidsonderwijs op school. Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Dat het Brussels onderwijs voor uitdagingen staat omdat de leerlingen de instructietaal onvoldoende kennen, is gewoon een vaststelling. De onwil om dat te zien en dat te beschouwen als een beschuldiging of aanklacht ten aanzien van die leerlingen, is onterecht. Niet alleen onterecht, maar ook belemmerend. Het is maar als een probleem wordt erkend, dat men de kinderen echt kan helpen. Door te blijven beweren dat een loutere vaststelling in feite een veroordeling is, gaat men die kinderen nooit helpen. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Om een vaststelling te doen heb ik u niet nodig. Goed, er zou een vaststelling zijn. Wat doet u met die vaststelling? Wat suggereert u? Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): In de Nederlandstalige lerarenopleidingen moeten studenten die instromen bijgestaan worden voor hun Nederlands omdat hun Nederlands niet voldoende goed is om voor de klas te staan. Ik blijf er dan ook bij dat dit een utopie is om tweetalige leerkrachten op te leiden. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Waar baseert u zich op? Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Op informatie die ik heb uit gesprekken met mensen uit de Nederlandstalige lerarenopleidingen. Sommige studenten die binnenkomen moeten een traject volgen om bijkomende lessen Nederlands te krijgen. In ieder geval klinkt het allemaal zo mooi: perfect tweetalige leerkrachten. Maar wie is er eigenlijk perfect tweetalig? Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Wie is perfect Nederlandstalig? (Rumoer) Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Welk niveau wordt er gesteld aan de kennis van de tweede taal? (Discussie in de zaal) Collegelid Pascal Smet zei het mooi tijdens de laatste plenaire vergadering. U was al vertrokken. Het was in het kader van de speelpleinen. Hij zei dat het belangrijk is dat de kinderen met goed Nederlands in aanraking komen. En dat is het ook. Een tweetalige leerkrachtenopleiding, hoe mooi het ook klinkt, zal moeilijk te verwezenlijken zijn in de praktijk. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ik stel voor dat we dit rondsturen naar alle taalleerkrachten in het onderwijs die Frans, Engels, Duits, … geven. Kijk eens wat mevrouw Dhaene van u vindt! (Hilariteit)
- 33 Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Er is een groot verschil tussen het aanleren van een taal en het geven van een zaakvak in een andere taal. De collegevoorzitter vergelijkt appelen met peren. De argumentatie van perfect Frans en perfect Nederlands: ik ben er volledig mee akkoord en ik denk ook dat er in Vlaanderen een probleem is met de tweede taal. Het niveau van de kennis van het Frans vermindert in Vlaanderen. In Brussel moet men vaststellen dat leerlingen de formele tweede taal, het Frans, beter spreken dan de instructietaal, Nederlands. Dan vraagt men zich natuurlijk af waar men het niveau legt van de tweede taal. (Discussie en geroep tussen mevrouw Zamouri en mevrouw Dhaene) De heer Bruno De Lille (Groen): Dank u voor uw antwoord op de meeste van mijn opmerkingen. Er is één ding waarover ik het niet eens ben met u, namelijk de manier waarop Franstalige en Nederlandstalige leerkrachten in één school zouden kunnen samenwerken. Ik denk dat er heel wat voorbeelden zijn van immersiescholen waar het vandaag wel lukt. Ik denk dat we dat niet zomaar naast ons moeten neerleggen. Het is niet zo dat anderstalige leerkrachten helemaal niet met mekaar spreken. In de lerarenkamer wordt er toch altijd met mekaar gebabbeld. Ik ben in ieder geval blij dat het leerkrachten zullen zijn die aan de 2 taalgroepen les kunnen en mogen geven. Dat is een goede zaak. Ik volg collega Delva in zijn oproep dat de manier waarop er Frans wordt gegeven in de Nederlandstalige scholen moet worden nagegaan. Ik ben er een slecht voorbeeld van. Ik heb 10 jaar Franse les gehad en toen ik afstudeerde was ik niet in staat een gewoon gesprek te voeren met mensen hier op straat.
***
4.
Vragen (R.v.O., art, 59)
Vraag van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de campagne “Vroege vogels” De heer Paul Delva (CD&V): Kleuteronderwijs is heel belangrijk, daar zijn we met zijn allen van overtuigd. Heel wat leerplichtigen lopen vanaf de start van het lager onderwijs al achterstand op. Voornamelijk kinderen die kansen ontbreken in hun thuissituatie zijn hier gevoelig aan. We weten dat begeleiding op jonge leeftijd extra veel winst oplevert. Vooral voor deze kinderen zijn structuur en een goede organisatie van de dag cruciaal. Onder andere daarom moeten we er met de VGC ook alles aan doen om het percentage schoollopende kleuters zo hoog mogelijk te houden en te brengen. Kleuters die onderwijs volgen worden optimaal klaargestoomd voor het lager onderwijs en krijgen dus de bagage die ze moeten hebben bij aanvang van dit lager onderwijs mee.
- 34 We kennen de problematiek. Een aantal kinderen volgt geen kleuteronderwijs. Zij starten met een té grote achterstand aan het lager onderwijs. In Vlaanderen werd op basis van het actieplan kleuterparticipatie de campagne “Kijk wat ik al kan” opgestart. De campagne is bedoeld om ouders te stimuleren hun kind minstens vanaf de derde kleuterklas naar school te laten gaan. Men heeft in de campagne ook specifiek aandacht voor kinderen in precaire thuissituaties. Het communicatiemateriaal wordt op tal van manieren verspreid. In het kader van het kinderarmoedebestrijdingsplan werkt de VGC aan een eigen campagne om ouders te sensibiliseren hun kinderen, ook op kleuterleeftijd, maximaal te laten participeren aan het Brussels Nederlandstalig onderwijs. De naam van de campagne is “Vroege vogels”. Ik vind dat een zeer belangrijk thema, daarom wil ik de collegevoorzitter daarover enkele vragen stellen. Daarnaast is er nog het element van de leeftijd waarop kinderen naar school moeten gaan. Maar dit overstijgt het onderwerp van dit debat. Ik richt me met mijn vragen op de campagne van de VGC. Wanneer zou de uitwerking van de campagne van start moeten kunnen gaan? Kan de collegevoorzitter al wat meer informatie geven over de inhoud van de campagne? Hoe zal de VGC ouders trachten te overtuigen hun kinderen te laten participeren aan het kleuteronderwijs? Is er een reden waarom de Brusselse campagne anders is dan de campagne “Kijk naar wat ik al kan” in de rest van Vlaanderen? Werd de insteek van deze laatste campagne ook meegenomen bij de uitwerking van “Vroege vogels”? Op welke manier zal de communicatie van de campagne verlopen? Welke partners worden hiervoor gecontacteerd? Zal de VGC zelf de communicatie beheren of wordt er een beroep gedaan op externe partners? Ik stel u die vragen omdat ik er zeer veel belang aan hecht dat we de kinderen die we nu niet tijdig bereiken toch in onze kleuterscholen zouden krijgen. Mijn steun voor die campagne heeft u volledig. Mijn vragen zijn dan ook informatief. Collegevoorzitter Guy Vanhengel: In 2014 keurde de Vlaamse Gemeenschap het lokale kinderarmoedebestrijdingsplan 2014-2015 van de Vlaamse Gemeenschapscommissie goed. De campagne “Vroege Vogels” past binnen doelstelling 3 van dit kinderarmoedebestrijdingsplan, namelijk het verhogen van de kleuterparticipatie in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Het algemene doel van de campagne “Vroege Vogels” is de leerkansen van kinderen vergroten. Dit willen we bereiken door de tijd die het kind op school doorbrengt, te verhogen. Op deze manier willen we de continuïteit in het leerproces van het kind waarborgen, waardoor de kans op leerachterstand kleiner wordt. Bovendien is het Nederlands voor veel kinderen niet spontaan aanwezig in hun omgeving, noch in het gezin, noch in de buurt. Door kinderen vanaf 2,5 jaar naar school te laten gaan of voordien naar kinderopvang, of aanverwant aanbod te brengen, en hen regelmatig en op tijd
- 35 naar school te brengen, kan taalachterstand bij anderstalige kinderen verkleind en/of voorkomen worden. En neen, het is niet zo dat alleen anderstalige kinderen te laat komen. Ook de mijne kwamen altijd te laat en dat was de schuld van hun papa. (Vrolijkheid) De campagne “Vroege Vogels” wil ouders daarom sensibiliseren over: - het belang van kleuteronderwijs vanaf 2,5 jaar; - het belang van élke dag naar school te gaan; - het belang van ’s morgens op tijd naar school te komen. In de brede kinderopvang van baby’s en peuters en preventieve gezinsondersteuning zal vooral gewerkt worden rond het belang van kleuteronderwijs en het tijdig inschrijven daarvoor. In de scholen zelf, waarbij volledige basisscholen worden betrokken, wordt gewerkt rond de 3 hoofdboodschappen. Bij de kleuters is dat vooral preventief. De 3 hoofdboodschappen zijn voor het lager onderwijs. De campagne is binnen de VGC een samenwerking tussen de algemene directie Onderwijs en Vorming, het Onderwijscentrum Brussel en de entiteit Gezin. Er worden momenteel verschillende producten ontwikkeld die scholen en organisaties kunnen gebruiken en ondersteunen om deze boodschap bij de ouders over te brengen. Zeker zo belangrijk als het eigenlijke campagnemateriaal, zal de ondersteuning zijn van de begeleiders en leerkrachten in het gebruik van het ontwikkelde materiaal en in hun communicatie met ouders. Daarvoor zullen handleidingen bij het campagnemateriaal ontwikkeld worden door het Onderwijscentrum Brussel en de entiteit Gezin. In deze handleidingen zal uiteraard ook verwezen worden naar de tips uit de Vlaamse campagne “Kijk wat ik al kan”. De productiefase van het materiaal is gepland in juni en juli 2015. De verspreiding van het materiaal naar de scholen, kinderdagverblijven, consultatiebureaus en andere betrokken organisaties is gepland voor de eerste week van september 2015, wanneer iedereen volop bezig is met de start van de nieuwe schoolloopbaan van hun kinderen of van het nieuwe schooljaar. De communicatie over deze campagne zal door de VGC zelf gebeuren. De scholen en betrokken organisaties zullen uitgenodigd worden voor de kick-off die gepland staat voor midden september 2015. De materialen worden ontwikkeld samen met het Onderwijscentrum Brussel en de entiteit Gezin. De heer Paul Delva (CD&V): Het is heel positief dat u de doelstelling nog eens heel duidelijk herhaalt. De campagne zal vrij snel uitgevoerd worden. Ik vind het zeer belangrijk dat men ook zal inzetten op de begeleiders en de manier waarop zij zullen moeten omgaan met het campagnemateriaal. Een folder op zich is immers niet voldoende om een ouder te overtuigen om de kinderen naar school te sturen. Het zullen voornamelijk de individuele gesprekken en contacten zijn die de doorslag geven. Een campagne met affiches en folders die blijven liggen aan balies en niet gelezen of begrepen worden, hoeft voor mij niet. Maar dit keer is het niet
- 36 zo. Het wordt een campagne waarbij de begeleiders actief betrokken worden. Dat is niet gemakkelijk, maar het is de goede richting. Ik wens u alle succes toe.
***
Vraag van de heer Paul Delva aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over het project dialoogcoaches van de Erasmushogeschool Brussel De heer Paul Delva (CD&V): Eind april verscheen in De Standaard een artikel over een nieuw project binnen het departement onderwijs van de Erasmushogeschool. Het onderwerp sluit eigenlijk aan bij een aantal debatten dat we een tijdje terug gehouden hebben over de manier waarop moeilijke thema’s aangepakt kunnen worden op school en hoe leerkrachten daarin begeleid kunnen worden. Zij vinden zich soms onvoldoende gewapend om daarover in debat te kunnen gaan met hun leerlingen, wat ik absoluut begrijp. Sinds enkele weken kan een school, via de Erasmushogeschool, een beroep doen op telkens een duo van het gespecialiseerde team van 9 dialoogcoaches die leerkrachten kunnen ondersteunen bij het omgaan met minder vanzelfsprekende thema’s in de klas, zoals homoseksualiteit, hoofddoekendebat en dergelijke. Volgens mijn informatie zijn de dialoogcoaches hoofdzakelijk islamleerkrachten, maar daarnaast ook een psychologe, een theoloog en een filosoof. Zij zouden altijd als duo optreden. Ik denk dat dit een antwoord geeft op de vele vragen die bestaan bij vele leerkrachten, directies en ook ouders. De dialoogcoaches doorlopen samen met de school een traject waarbij er een intakegesprek gehouden wordt met de betrokken doelgroep, er volgt een coachingstraject en om af te ronden een follow-upgesprek. Voor dit traject betaalt de school een bepaald bedrag. Volgens het team is het niet de bedoeling om de rol van de leerkracht over te nemen. Ze gaan uit van het feit dat leerkrachten niet alles kunnen oplossen of er soms ook gewoon de tijd niet toe krijgen. Daarom vormen ze een brugfunctie tussen de leerkracht en de leerling. Indien zich een probleem voordoet tussen verschillende leerkrachten kunnen ze ook hier optreden. Ik lees dat er al 5 Brusselse middelbare scholen zouden geïnteresseerd zijn en ook 1 Gentse. Het is dus een heel interessant project. Mijn vraag is hoe de VGC met dit project omgaat. Ik veronderstel dat u op de hoogte bent van dit project. Wordt de VGC betrokken bij de uitwerking ervan? Dat hoeft niet, want ik begrijp dat het de bedoeling is om dit project voor heel Vlaanderen uit te rollen. Toch wil ik weten of er contacten zijn rond dit project omdat één van de cruciale doelstellingen van de VGC en het OCB is om leerkrachten bij te staan in tal van domeinen. Eén van die domeinen is natuurlijk het begeleiden van hele moeilijke debatten in scholen of in klasverband. Het Onderwijscentrum Brussel heeft een aantal overeenkomstige doelstellingen, onder andere het bieden van ondersteuning aan leerkrachten en schoolteams. Begin dit jaar werd door het
- 37 OCB een pakket ontwikkeld rond deradicalisering. Dat is maar 1 van de onderwerpen die aan bod zullen komen. Hoe verhouden beide initiatieven zich tot elkaar en zou een samenwerking of expertisedeling tussen beide initiatieven mogelijk kunnen zijn? Zou de collegevoorzitter dat ondersteunen? De expertise en knowhow van deze dialoogcoaches zou een belangrijke bron van inspiratie kunnen betekenen voor de lerarenopleiding – dus voor toekomstige leerkrachten én voor leerkrachten die al een tijdlang lesgeven. Ik stel me de vraag of er een link kan gelegd worden tussen het initiatief van de Erasmushogeschool en het OCB. Hoe wordt dit ingebed in het beleid van de VGC? Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ik nam kennis van het feit dat de Erasmushogeschool Brussel (EHB) werkt aan een project, dat onder de naam “Democratische Dialoog” werd opgestart. In de commissie Onderwijs en Vorming van 25 maart 2015 verwees ik hier ook naar in het antwoord op de vraag om uitleg van uw collega Johan Van den Driessche. De Vlaamse Gemeenschapscommissie is niet betrokken geweest bij de uitwerking, opstart of organisatie van het project. Er is op dit moment geen sprake van inhoudelijke of financiële steun van de VGC voor dit initiatief. Er zijn inderdaad inhoudelijke raakvlakken tussen het initiatief van de EHB en de werking van het Onderwijscentrum Brussel (OCB). Tegelijkertijd zijn er evenveel verschilpunten: “Democratische Dialoog” loopt in het secundair onderwijs, terwijl het zwaartepunt van de werking van het OCB in het basisonderwijs ligt en de werking in het secundair onderwijs nog volop in uitbouw is. Daarnaast focust het Onderwijscentrum Brussel meer op leerkrachtenondersteuning, terwijl de dialoogcoaches eveneens rechtstreeks in dialoog gaan in de klassen. De ontwikkelingen met betrekking tot het project worden evenwel nauwgezet gevolgd door mijn administratie en het OCB. Wat de expertisedeling betreft, lijkt het mij vanzelfsprekend dat de expertise en knowhow die de dialoogcoaches opdoen, impact zullen hebben op de basisvorming van toekomstige leerkrachten aan de EHB en via nascholingen aan leerkrachten die reeds in functie zijn. Het project is immers ontstaan binnen en vanuit de leerkrachtenopleidingen van de EHB. Het is dus logisch dat de knowhow in eerste instantie binnen de hogeschool wordt gedeeld.
______________