STUK 517 (2012-2013) – Nr.1
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD
ZITTING 2012-2013
15 OKTOBER 2013
STUDIESESSIE METROPOOL BRUSSEL
1249
-2Dames en heren, De Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) en de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken (VLABEST) namen op dinsdag 15 oktober 2013 het gezamenlijke initiatief om een studiesessie te organiseren over de metropool Brussel. De studiesessie startte vanuit de vaststelling dat enerzijds de troeven van Brussel als Europese metropool zich uitstrekken over de grenzen van de gemeenten, gewesten en gemeenschappen, en dat anderzijds de verstedelijkingsproblematiek zich steeds verder laat voelen op het grondgebied van Vlaanderen. De aanwezigheid van de Brusselse metropool kan niet langer genegeerd worden. Door het scherp stellen van de kansen en bedreigingen wilden de initiatiefnemers aan de beleidsmakers duidelijk maken dat een eensgezinde visie met duidelijke keuzes over de plaats, de rol en het belang van Brussel als Europese metropool dringender wordt. Professor dr. Herman Matthijs, voorzitter VLABEST, verwelkomt de aanwezigen en dankt de sprekers voor hun deelname aan de studiesessie. Viceminister-president Geert Bourgeois en professor dr.em. Fred Fleurke (Vrije Universiteit Amsterdam) spraken over het belang van metropolen in de Europese context en de gevolgen voor de ‘governance’-aspecten. Aansluitend kwam het thema “De Brusselse metropool: feiten en cijfers” aan bod met als sprekers de heer Jan Van Doren (adjunct-directeur kenniscentrum VOKA) en prof. dr. Eric Corijn (directeur COSMOPOLIS - VUB). Vervolgens gaf professor dr. Bart Kerremans (K.U.Leuven) een toelichting bij het statuut van Washington DC en mogelijke lessen voor de Brusselse metropolitane regio. VGC-raadsvoorzitter Jean-Luc Vanraes formuleerde conclusies. 1. Inleidende toespraak door viceminister-president Geert Bourgeois Vlaams minister Geert Bourgeois vindt het een bijzonder genoegen om in het Brussels Parlement de studiesessie te mogen inleiden. Hij hoorde dat professor Herman Matthijs, in zijn inleiding stelde dat er voor de vergelijking tussen Washington DC en Brussel spijtig genoeg niemand afgevaardigd kon worden uit Washington. De shutdown sloeg hier nog niet toe, maar we ondervinden er toch gevolgen van vandaag. Viceeerste-minister Geert Bourgeois bedankte de organisatoren: de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) en de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken (Vlabest). Het is positief dat sprekers vanuit verschillende invalshoeken hun licht laten schijnen over de Brussel metropool, Brussel en het verstedelijkte gebied daar rond. Een woord van dank ging ook naar de eminente sprekers die een bijdrage leveren aan het inhoudelijke debat. “Vlaanderen laat Brussel niet los”, staat in het Vlaams Regeerakkoord. Voor heel wat Vlamingen is Brussel jammer genoeg nog onbekend terrein. Verder dan de Nieuwstraat zijn veel Vlamingen nog niet geweest. Als Vlamingen iets horen over Brussel, is het vaak negatief. Brussel is vies en onveilig, er heerst armoede en grote werkloosheid, er is een gebrek aan capaciteit en kwaliteit in het onderwijs, er is een tekort aan woongelegenheden, er zijn problemen met het samenleven in diversiteit, er zijn de dagelijkse files richting Brussel, ... Brussel heeft het daardoor erg moeilijk om jonge, tweeverdienende gezinnen aan te trekken en ze te houden. Zij worden naar de Rand gedreven in hun zoektocht naar een leefbare, veilige, groene omgeving waar degelijk onderwijs beschikbaar is. Toch blijft Brussel
-3aangroeien. Vooral door een migratieaanwas met veelal jonge, kroostrijke gezinnen die in sociaal moeilijke omstandigheden leven en het uiterst moeilijk hebben op de arbeidsmarkt. Brussel kampt vooral met een ingewikkeld bestuur. Brussel is niet één grote gemeente, met 1 overkoepelend bestuur en 1 gezaghebbende burgemeester, maar een verzameling van 19 kleinere gemeenten, 19 OCMW’s en 6 politiezones. Zelfs New York City, met 9 keer meer inwoners dan Brussel, heeft slechts 1 politiezone. Elke Brusselse gemeente heeft haar eigen burgemeester, haar eigen regels en haar eigen belangen. Een hoofdstad met een ‘millefeuille van bestuurslagen’, schreef een Franse journalist onlangs. Brussel staat inderdaad voor de uitdaging van een efficiënter bestuur. De 6de staatshervorming geeft een aanzet voor een interne staatshervorming in het Brussels hoofdstedelijk gewest, maar dit is nog veel te schuchter. Het beeld van Brussel mag dan vaak mistroostig zijn, toch heeft de hoofdstad heel veel troeven. Brussel is niet alleen de hoofdstad van Vlaanderen, het is ook de hoofdstad van België, de virtuele hoofdstad van de Europese Unie, de woon- en/of werkplaats van veel Vlamingen. Het is een laboratorium van meertalig en intercultureel samenleven, met alle mogelijkheden en kansen die dat inhoudt, maar ook met alle problemen en uitdagingen die dat meebrengt. Als hoofdstad van Europa en hoofdkwartier van de NAVO is Brussel door zijn internationale roeping een sterke troefkaart in een geglobaliseerde wereld. Het is tevens een stad die vanuit de hele wereld politieke besluitvormers, lobbyisten en ondernemers aantrekt. Een stad die door de aanwezigheid van een groot aantal (inter)nationale beslissingsorganen veel hoofdzetels van internationale bedrijven lokt. Een stad die door zijn internationale bekendheid, samen met zijn rijk patrimonium en cultuuraanbod, een toeristisch krachtige aantrekkingspool en aantrekkelijke pleisterplaats is. Geen wonder dat Brussel als 4de Europese zakenstad na Londen, Parijs en Frankfurt goed is voor 16% van de Belgische banen, waarvan 250.000 voor Vlaamse pendelaars. En volgens Eurostat is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de 3de rijkste regio van Europa. Brussel bevindt zich daarmee in het gezelschap van Londen en Luxemburg. De effecten van de Europese en internationale rol van Brussel blijven niet beperkt tot het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar zijn in toenemende mate ook in het ommeland voelbaar, in de Metropool Brussel. Dus ook in de Vlaamse Rand met zijn 19 Vlaams-Brabantse gemeenten rond Brussel. Brussel en het randgebied zijn economisch en functioneel sterk vervlochten. In die Vlaamse Rand vestigen zich eveneens internationale instellingen en bedrijven en hun medewerkers. Door de sterke bevolkingsgroei in de Brusselse gemeenten en de uitstroom van anderstaligen naar de Rand, maar ook door de aanwezigheid van tijdelijke arbeidskrachten, voornamelijk uit de EU-landen, staat het Nederlandstalige karakter van deze gemeenten onder druk.
-4Inzetten op de internationalisering van de economie en de samenleving wordt gezien als een economische noodzakelijkheid met veelal positieve effecten, maar op een aantal terreinen wordt de impact als problematisch ervaren en worden passende beleidsantwoorden gezocht. Voor alle duidelijkheid: de metropool Brussel reikt verder dan de Vlaamse Rand. Hoever het ‘economische’ Brussel zich uitstrekt, is evenwel nog nooit officieel vastgelegd. Geografen brachten de Brusselse metropool in sociaal-economische termen in 2007 in kaart. Zij telden 62 gemeenten: de 19 gemeenten van het hoofdstedelijk gewest en daar rond de woon- en bedrijvenzones rond de hoofdstad. Deze zone strekt zich volgens prof. Van Hecke van de KU Leuven uit over het grootste deel van het arrondissement Halle-Vilvoorde en een groot deel van Waals-Brabant. Net geen 20 jaar geleden wees een colloquium reeds op de voortschrijdende verfransing van Vlaams-Brabant als gevolg van immigratie uit Brussel en van de zogenaamde “eurocratisering”, de aanwezigheid van buitenlanders uit lidstaten van de Europese Unie. {Op 9 en 10 december 1993 hield het Centrum voor de Interdisciplinaire Studie van Brussel van de Vrije Universiteit Brussel – de voorloper van het BRIO – een tweedaags colloquium over wat toen nog de “Brusselse Rand” werd genoemd}. Vandaag, bijna 20 jaar later, gaat het om meer dan verfransing en eurocratisering, vandaag wordt gesproken van ‘ontnederlandsing’ en internationalisering. Niet alleen de 19 gemeenten van de Vlaamse Rand, ook andere delen van de provincie Vlaams-Brabant worden internationaal of internationaler. Verleden jaar naar aanleiding van een colloquium over de internationalisering van de Vlaamse Rand heeft de Studiedienst van de Vlaamse Regering die internationalisering voortreffelijk in kaart gebracht. Uit het rapport werden enkele cijfers gehaald om de omvang van de internationalisering te illustreren. Van de inwoners van de Vlaamse Rand is 26,5% – ruim een kwart dus – van vreemde herkomst. In de allerjongste leeftijdscategorie, van 0 tot 5 jaar, loopt hun aandeel al op tot 43%. Ter vergelijking: 26,5% inwoners van vreemde herkomst is bijna het dubbele van het Vlaamse gemiddelde, dat 14,6% bedraagt. Achter het gemiddelde van 26,5% inwoners van vreemde herkomst gaan uitschieters schuil van 39,9% in Kraainem, 37,8% in Vilvoorde en 37% in Machelen. Nog een ander cijfer: de moeders van de kinderen die in 2009 in de Vlaamse Rand zijn geboren, zijn afkomstig uit 114 verschillende landen, uit bijna twee derde van alle staten op de aardbol. Terwijl de personen van vreemde herkomst in het zuidoosten van de Vlaamse Rand vooral uit West-Europa en Noord-Europa afkomstig zijn, komt de bevolking van vreemde herkomst in de noordelijke en oostelijke gemeenten meer uit Zuid-Europa, Marokko en andere niet-Europese landen. Internationalisering is vanzelfsprekend geen exclusief verschijnsel in de Vlaamse Rand. Vlaanderen, België, tal van West-Europese landen worden ermee geconfronteerd. De Vlaamse Rand is echter uitermate sterk aan internationalisering onderhevig. De internationalisering van de Vlaamse Rand heeft alles te maken met de nabijheid van Brussel. Het hoofdstedelijke gebied is nóg internationaler dan de Rand. Volgens de studiedienst van de Vlaamse Regering is liefst 61,6% van de Brusselse inwoners van vreemde herkomst.
-5-
Naast de Europese eenmaking en de mondialisering, speelt ook een ander fenomeen namelijk de migratie uit de derde landen. Een deel, zelfs het grootste deel van de Brusselse inwoners, die van vreemde herkomst zijn, komt niet om voor de EU, de NAVO, een Amerikaanse of Chinese bank of een Duitse autobouwer te werken. Het zijn mensen die op zoek zijn naar een beter leven en die hopen dat in een stad als Brussel te vinden. Het zijn mensen die, in tegenstelling tot de eerste groep, veelal weinig bemiddeld, kansarm en maatschappelijk kwetsbaar zijn. Ook zij vinden in toenemende mate de weg naar de Vlaamse Rand. Ook zij dragen bij aan de internationalisering van de Vlaamse Rand. Internationalisering gaat samen met anderstaligheid. In de Vlaamse Rand worden steeds meer talen gesproken en steeds meer andere talen dan Nederlands en Frans. De internationalisering is geen randverschijnsel, maar heeft een dermate grote omvang gekregen, dat ze het Nederlandstalig karakter van de Vlaamse Rand onder druk zet, dat ze aan de basis ligt van wat tegenwoordig de ontnederlandsing wordt genoemd. Bovendien geeft de internationalisering, samen met de invloed van de nabijheid van de grootstad Brussel en van demografische en sociaal-economische ontwikkelingen, aanleiding tot sociale verdringing en aantasting van de open ruimte. Om de omvang en gevolgen van de internationalisering te illustreren, citeert de minister 2 cijfers uit het al genoemde rapport van de studiedienst van de Vlaamse Regering. Van meer dan een kwart – 28% – van de leerlingen in de Nederlandstalige scholen van de Vlaamse Rand is de thuistaal niet het Nederlands. Dat wil zeggen dat zij thuis met niemand of met slechts één gezinslid (hetzij een van beide ouders, hetzij een broer of een zus) Nederlands spreken. Dat is een gemiddelde. In sommige scholen loopt het aandeel van de leerlingen van wie de thuistaal niet het Nederlands is, tot 70 en zelfs 80% op. Het tweede cijfer gaat over werkzoekenden met een taalachterstand Nederlands. In de Vlaamse Rand is dat 48,6%, bijna de helft, en daarmee 3 keer zoveel als gemiddeld in Vlaanderen. Hoe wordt met die anderstaligheid om gegaan? Hoe wordt omgegaan met die internationalisering, ervan uitgaande dat we het Nederlandstalige, het Vlaamse karakter van de Vlaamse Rand willen behouden en zelfs versterken? Wij, dat is de Vlaamse overheid, dat is het provinciebestuur, dat zijn de betrokken gemeentebesturen, dat zijn de Vlamingen die in de Rand wonen. Wij gaan daarvan uit met dezelfde vanzelfsprekendheid als die waarmee Parijs en Berlijn ervan uitgaan dat de aanwezigheid van een grote groep mensen van vreemde herkomst geen afbreuk mag doen aan het Franse, respectievelijk het Duitse karakter van de stad. We gaan ook uit van een tweede grondregel. De stelling dat de autochtone inwoners in goede verstandhouding leven met wie zich in hun gemeente komt vestigen. In verstandhouding leven betekent dat we elkaar verstaan, elkaar begrijpen. Dat is het makkelijkst als het Nederlands de gemeenschappelijke communicatietaal is. Niet evident, zeker als het Nederlands moet opboksen tegen talen die meer internationaal zijn, zoals het Frans en het Engels.
-6Het komt er op aan nog meer in te zetten op aangepast Nederlandstalig onderwijs. Van de Brusselse jongeren stroomt 18% ongekwalificeerd uit met een torenhoge jeugdwerkloosheid van 26,7% tot gevolg. Nochtans is er in Brussel en zijn ommeland een grote vraag naar jongere werkkrachten. Als we die jobs willen invullen en de jongeren van straat houden en hun een toekomst geven, dan moeten we nog meer onderwijs aanbieden dat spoort met de behoeften van de arbeidsmarkt. Onderwijs, het liefst in samenwerking met het bedrijfsleven, dat beter dan wie ook de opleidingsnoden kan detecteren. Nu al investeert Vlaanderen jaarlijks 800 miljoen euro in onderwijs, cultuur en welzijn in Brussel. Gedurende deze regeerperiode trekt de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie 58 miljoen euro uit voor bijkomende scholencapaciteit. Voor 14 kinderen krijgt een Brusselse Nederlandstalige school al een voltijdse leerkracht. In 2013 boden zich 19.000 Brusselaars aan voor een oriënterend gesprek in het Huis van het Nederlands. In Brussel is er nog steeds geen verplichte inburgering, maar er worden gesprekken over gevoerd. De minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering heeft de idee gelanceerd dat Brussel hier werk van moet maken. Het is een aangelegenheid die beide gemeenschappen aanbelangt. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie moet tot een sokkel komen waar beide gemeenschappen samenwerken. Naast onderwijs investeert Vlaanderen ook in andere gemeenschapsvoorzieningen zoals gezondheidszorg en kinderopvang. Voor gewestoverschrijdende materies is Vlaanderen voorstander van overleg met andere gewesten. Het Vlaams Regeerakkoord voorziet uitdrukkelijk in een versterking van de samenwerking tussen Vlaanderen en Brussel voor de gewestmateries, in het bijzonder op het vlak van mobiliteit, ruimtelijke ordening en werk. In uitvoering van het Vlaams Regeerakkoord wordt samengewerkt met Brussel over werkgelegenheid (VDAB-Actiris), mobiliteit (openbaar vervoer, kilometerheffing), ruimtelijke ordening, handelsvestigingen en de ontwikkeling van de luchthaven van Zaventem. De bedoeling is om op nog meer domeinen samen te werken. De 6de staatshervorming, in casu de bijzondere wet van 19 juli 2012, voorziet in de oprichting van een Hoofdstedelijke Gemeenschap van Brussel. Het is een overlegorgaan zonder eigen bevoegdheden, geen beslissingsorgaan. Dit blijkt ook uit het advies van de Raad van State bij het wetsvoorstel. Tegen deze bijzondere wet lopen procedures tot vernietiging bij het Grondwettelijk Hof met betrekking tot het lidmaatschap van rechtswege van de gemeenten. De vraag is of dit compatibel is met de gemeentelijke autonomie en met de vrijheid van vereniging. Bij het afsluiten van het samenwerkingsakkoord zal met de uitspraak van het Grondwettelijk Hof rekening moeten worden gehouden. De Vlaamse Regering zal op de vraag van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot overleg over een samenwerkingsakkoord zeker ingaan. Het is belangrijk dat dit overleg goed wordt voorbereid. Daarom zal de Vlaamse Regering de inventaris opmaken van de gewestbevoegdheden waarvoor overleg nuttig is. Mobiliteit, ruimtelijke ontwikkelingen en de ontwikkeling van de luchthaven van Zaventem vertegenwoordigen daarin zeker belangrijke elementen. ***
-72. Toelichting door professor dr. em. Fred Fleurke (Vrije Universiteit Amsterdam) Professor Fleurke zal in zijn uiteenzetting nagaan wat de aard is van wetenschappelijke uitspraken over metropolen. Is er bewijs dat het beter gaat met een metropoolbestuur? Gaat het om meer plausibele uitspraken of is het pure window dressing om alles maar mooier te maken? Vervolgens bespreekt professor Fleurke, aan de hand van de metropoolregio Rotterdam-Den Haag, de manier waarop in Nederland wordt omgegaan met metropolen en de ontwikkeling ervan. Theoretische achtergrond van het metropooldenken Nederlandse bestuurders beweren dat de regio Rotterdam-Den Haag, die bestaat uit 24 gemeenten met 2,2 miljoen inwoners, jaarlijks 20 miljard euro misloopt omdat er niet goed wordt bestuurd. Hier zou de metropool Rotterdam-Den Haag, die nog niet bestaat, maar in oprichting is, verandering in moeten brengen. Volgens de heer Jozias van Aartsen, burgemeester van Den Haag en oud-minister van buitenlandse zaken en van landbouw, is deze regio één van de grote motoren van de Nederlandse economie. Maar het komt er onvoldoende uit en de ontwikkeling stagneert, zeker ten opzichte van andere regio’s en metropolen in Nederland, zoals bv. die rond Amsterdam. De heer Aboutaleb, burgemeester van Rotterdam, benadrukt dat de regio, Rotterdam-Den Haag, een “unique selling point” heeft. Ze beschikt namelijk over unieke eigenschappen en unieke producten. Hij verwijst hiervoor naar de Haven van Rotterdam en Den Haag als centrum van internationale organisaties. Daarnaast is er een gebied, tussen Den Haag en Rotterdam, dat gekenmerkt wordt door agricultuur en zich vooral focust op de export. Wanneer er een metropool bestuur wordt ingesteld dat samenwerkt op beleidsterreinen zoals het economische vestigingsbeleid, ruimte, verkeer, vervoer, regionale economie en arbeidsmarktbeleid, zal volgens burgemeester Aboutaleb onvermijdelijk de creatie van meer werkgelegenheid volgen en zullen de gemeenten de 20 miljard euro niet mislopen. Wat zegt de wetenschap over de effectiviteit van metropolen of metropoolregio’s? Is de wetenschap even zeker over het verband tussen de ontwikkeling van economie en werkgelegenheid als beide burgemeesters dit zijn? Op zich is het belang van metropolen evident. De samensmelting van mensen, kapitalen en kennis is per definitie evident en de grote steden zijn de motoren van de economieën. Men kan zich niet voorstellen dat dit de kleine plattelandssteden zouden zijn. Er moet een goed onderscheid gemaakt worden tussen metropolen en metropoolbesturen. De vraag is of een metropoolbestuur effectief is. Draagt dit bij aan het verband waar eerder naar werd verwezen? In zijn zoektocht naar studies over de effectiviteit van metropoolbesturen, vond professor Fleurke een aantal studies die qua enthousiasme en geloof in het succes van metropoolbesturen nauwelijks onderdeden aan de geciteerde burgemeesters.
-8Nadere beschouwing leerde dat het steeds ging om studies die discursief redenerend te werk gingen, meestal in de vorm van toekomststudies. In een gunstig geval worden een aantal cijferreeksen voorzien, maar nooit wordt verwezen naar volwaardige empirische studies die ondubbelzinnig aantonen dat metropoolbesturen ertoe doen en onder welke condities ze succesvol zijn. Professor Fleurke beweert niet dat het allemaal window dressing is, maar zegt dat het wetenschappelijk en empirisch bewijs ontbreekt dat aantoont dat het beter is dat metropolen uitgroeien tot bestuurlijke arrangementen. Dat betekent niet dat de aanwezigheid van metropoolbesturen een plausibele factor is in het verband tussen de welvaart en de aanwezigheid van de metropool. Wat is de aard van een metropoolbestuur? Komt het in de plaats van de klassieke bestuurlijke structuur? Volgens professor Fleurke is een metropoolbestuur een bestuurlijk arrangement dat doet wat door de aanwezige bestuurlijke structuur te weinig, te veel, te eenzijdig of helemaal niet wordt gedaan. Twee aspecten staan centraal? In de eerste plaats gaat het om de kunst van het verbinden. Dit komt neer op het benutten van nieuwe ontwikkelingen en het signaleren en bespreekbaar maken van breuklijnen. Ten tweede betreft het bij een metropoolbestuur de kunst van het vernieuwen ofwel de aanwending van de metropool als trekker van nieuwe ontwikkelingen.
-9De casus Rotterdam-Den Haag wordt weergegeven in onderstaande kaart.
De casus Rotterdam-Den Haag bestaat uit 24 gemeente, samen goed voor 2,2 miljoen inwoners. Professor Fleurke noemt dit een polycentrische metropool. De meeste metropolen zijn monocentrisch, met 1 gemeente als de trekker voor een gebied gekenmerkt door min of meer aanwezige gezamenlijke belangen. In de metropool Rotterdam-Den Haag daarentegen is er sprake van complexiteit. Niet alleen omdat er meer steden zijn die elk een eigen richting opgaan. Vroeger stonden Rotterdam en Den Haag met de rug naar mekaar gekeerd. Rotterdam was meer georiënteerd op Antwerpen en Den Haag op Amsterdam en Leiden. Brussel is eveneens een complexe aangelegenheid en wordt gekenmerkt door een polycentrische structuur.
- 10 Amsterdam is een typisch voorbeeld van een monocentrische metropool. Amsterdam domineert, niet zozeer op het vlak van machtsuitoefening, maar op economisch vlak gaat het zeer goed. Amsterdam heeft een buitengewone aantrekkingskracht op de industrie die zich in Nederland wil vestigen vanwege het prettige woon – en werkklimaat. De gemeenten rond Amsterdam profiteren hiervan. De spanningen zijn in deze metropool veel minder groot dan in het gebied Rotterdam-Den Haag. Het initiatief van de metropool Rotterdam-Den Haag komt voor een belangrijk deel van de 2 burgemeesters. Beide burgemeesters zijn het traject zeer ambitieus begonnen. Het doel van de metropool zou zijn: meer werkgelegenheid, een groter aandeel in het nationaal product, … De ambitie bestaat uit 7 pijlers waaronder onder andere infrastructuur, economische zaken, milieu en leefomgeving, internationale acquisitie, … Er bleek echter een groot verzet vanwege de omringende gemeenten te zijn tegen de ideeën van de burgemeesters. Deze gemeenten vreesden dat na de vestiging van een metropoolbestuur, de roep naar meer éénwording en uitbreiding van taken alleen maar groter zou worden. Als meer en meer gemeentelijke bevoegdheden naar een bovenlokaal niveau verdwijnen en de controle- en sturingsmogelijkheden van de gemeenteraden beperkt wordt, verliezen de hoofdkenmerken van een gemeente als bestuurlijke eenheid hun betekenis omdat ze worden uitgeoefend op een hoger niveau. Deze hoofdkenmerken zijn relatieve zelfstandigheid en initiatiefrecht voor regelgeving enerzijds en het integrerend vermogen van de gemeente anderzijds. Dat opent de weg naar opheffing, herindeling en fusie van gemeenten in het gebied. Als de instelling van het metropoolbestuur tot gevolg zou hebben dat de gemeentelijke bevoegdheden verdampen en gemeentelijke verkiezingen nutteloos worden, leidt dit onherroepelijk tot bestuurlijke onrust enz. De metropoolvorming is dan niets anders dan een voorbode van een proces dat leidt tot ouderwetse bestuurlijke reorganisatie. Nadat het verzet tegen de idee van een metropoolbestuur duidelijk bleek, werden expertisebijeenkomsten voor de gemeenteraadsleden georganiseerd, evenals een congres georganiseerd met alle bestuurders uit de regio. Vervolgens werd een zienswijzedocument verspreid. Dit leidde tot conflicten omdat een aantal gemeenten niet wensten mee te doen. Het gevolg was dat er een burgemeestersoverleg werd ingesteld dat leidde tot een nieuw voorstel. De oorspronkelijke initiatieven werden sterk beperkt. Er werd een transitieperiode van 1 jaar vastgelegd en de instelling van het metropoolbestuur zou pas in werking treden op 1 januari 2015. In het huidige model wordt aan het metropoolbestuur vorm gegeven op basis van de wet “gemeenschappelijke regelingen”. Deze wet regelt de wijze van samenwerken tussen gemeenten en onderscheidt verschillende gradaties van samenwerken. In de voorliggende casus werd gekozen voor de meest verregaande vorm van samenwerking namelijk het openbaar lichaam. Dit betekent dat er een algemeen bestuur, bestaande uit vertegenwoordigers van de gemeenten, en een dagelijks bestuur, bestaande uit burgemeesters en wethouders, is. Deze samenwerkingsvorm is net zoals de gemeenten ingericht en steunt administratief op een kleine vaste ambtelijke staf. Het is niet de bedoeling een nieuwe bureaucratie te creëren.
- 11 Sommige taken van de gemeenten worden aan hen onttrokken, maar de uitvoering ervan blijft bij de gemeentelijke diensten. Dit om ervoor te zorgen dat de gemeenten alles in eigen handen houden. Het oorspronkelijke idee bestond er in om 7 beleidsterreinen aan de gemeenten te ontrekken. Dit botste op veel verzet. De gemeentelijke zelfstandigheid zou teveel worden aangetast. Bovendien realiseerde men zich met deze ambitieuze aanpak de doctrine van” implied powers” kans slagen had. “Implied powers” betekent de neiging van instituties om beleidsvelden en daaraan gelieerde bevoegdheden toe te voegen aan een gegeven taak om die taak nog beter uit te oefenen. Daarnaast realiseerde men zich dat er onvoldoende beschermclausules waren tegen “function creep”. Dit wil zeggen dat de institutie op zichzelf de gelegenheid schept tot vergroting van het takenpakket en de bestuurders daar gebruik van maken wanneer de omstandigheden het vergen. Na ongeveer 2 jaar van discussies en reflecties werd besloten om slechts van start te gaan met de uitoefening van taken op 2 vlakken: het bevorderen van het economisch vestigingsbeleid, en het verkeer en vervoer. Over deze beleidsonderdelen kan het metropoolbestuur zelf beslissingen nemen. Op 3 andere vlakken (ruimte, wonen en groen) is enkel overleg en afstemming mogelijk, die eventueel kunnen leiden tot gezamenlijke beslissingen. Na la,ge discussies werd besloten om elke gemeente een vetorecht te geven. Als het metropoolbestuur met een voorstel komt om bv. wonen te reguleren via het metropoolbestuur, is er unanimiteit nodig. Elke gemeente die het niet mee eens is met dit voorstel, kan dit tegenhouden. De invloedsverhoudingen tussen de gemeenten zijn zeer verschillend. Den Haag en Rotterdam beschikken in het algemeen bestuur over 84 stemmen en de overige 22 gemeenten samen over 117 stemmen. Den Haag en Rotterdam kunnen, met de hulp van 4 andere gemeenten, de besluitvorming domineren. De eis voor democratische legitimiteit is volgens professor Fleurke te hoog gegrepen. Hij spreekt liever over de eis van toegankelijkheid. De besluitvorming van een metropoolbestuur moet dermate ingericht zijn dat de gemeenteraadsleden de invloed kunnen uitoefenen die ze zelf willen uitoefenen. Men kan naar democratische legitimiteit streven, maar zonder democratische verkiezingen is dit niet realistisch. Het is al moeilijk om in relatief eenvoudige overleg- en onderhandelingssituaties democratische legitimiteit te realiseren. Bij onderhandelingen tussen 24 gemeenten is dit uitgesloten. De achterliggende idee van een metropoolarrangement is het welbegrepen eigenbelang van elke deelnemende gemeente op langere termijn en vergt bepaalde randvoorwaarden. Naast de verhoudingen tussen gemeenten is de verhouding met het klassieke regionale bestuur, de provincie, ook belangrijk. Voor Rotterdam en Den Haag is dit de provincie ZuidHolland. De initiatiefnemers van het metropoolbestuur hebben er altijd naar gestreefd om ook de provincie deelgenoot te maken van het metropoolbestuur. Dit werd noodzakelijk geacht omdat er een nauw verband is tussen het te voeren beleid van de metropool op het vlak van het economisch vestigingsbeleid, verkeer en vervoer enerzijds en de taken en bevoegdheden die de provincie uitoefent op het terrein van ruimtelijke ordening en het regionaal economisch beleid anderzijds. De provincie heeft altijd verzet. De provincie wenst overleg op de vertrouwde manier vanuit de eigen bevoegdheden. Tot op de dag van vandaag wordt de
- 12 provincie formeel genoemd in het statuut en krijgt ze een aantal stemmen. Maar de provincie blijft weigeren om mee te doen. Evaluatie Er is enorme weerstand geweest tegen de oprichting van een metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Eén van de redenen dat in Nederland veel voorstellen tot bestuurlijke reorganisatie mislukken, is dat de indieners van deze voorstellen een beperkte tijdshorizon voor ogen hadden, nl.hun ambtsperiode. Hierdoor worden een aantal aspecten miskend. Ten eerste is er de weerbarstigheid van de materie. Bestaande instituties laten zich niet gemakkelijk verstoten. Eeuwenoude formele instituties zijn vanuit het oogpunt van democratisch en zorgvuldig bestuur meestal hoogst waardevol. Dit wordt in de literatuur gevonden onder de titel “De benadering van het institutioneel conservatisme”. Dit geldt zeker voor de Nederlandse gemeenten die de afgelopen jaren werden naar voor geschoven als de overheidsniveaus die het dichtst bij de burger staan. Een sterke kant van de gekozen constructie is de benadering van onderaf. Er werd niet gekozen voor het opleggen van een metropoolbestuur van bovenaf. Het vetorecht is eveneens een sterk punt. Daarnaast zijn er ook zwakke kanten. De dominantie van 2 steden vormt er één van. Dit blijkt duidelijk uit de stemmenverhouding en de stemmingweging. De dominante factor is het aantal inwoners. Men moet zich volgens de spreker de vraag stellen of de relatieve sterkte van sectoren niet veel meer tot uiting moet komen in de besluitvorming van een metropoolbestuur. Naast het inwonersaantal kunnen eveneens de verschillende dominante sectoren als regulator van de stemmingweging in rekening worden genomen. Vervolgens is er de zwakke verhouding tot het regionaal bestuur. De voorzitter van de provincie Zuid-Holland, commissaris van de Koning, distantieerde zich van het metropoolidee omdat hij vond dat het onvoldoende helder zou zijn voor de burgers. De spreker vindt dat de verantwoordelijkheid ondubbelzinnig geregeld moet zijn. De voordelen “integratie” en “slagvaardigheid” verliest men. Er moet dus een afweging worden gemaakt. Lessen De bevoegdheden van een metropoolbestuur moeten volstrekt en vooraf duidelijk zijn. De taken die door de gemeenten niet meer zelfstandig kunnen worden uitgeoefend, dienen zorgvuldig te worden afgebakend. De bevoegdheden van het nieuwe openbaar lichaam moeten worden vastgelegd op grond van een algemene sociaal-economische analyse van het gebied. De contextuele, interbestuurlijke analyse is cruciaal, zodat alle betrokkenen goed weten welke bevoegdheden op welk politiek niveau worden uitgeoefend. Dit moet conflicten over de uitoefening van bevoegdheden voorkomen.
- 13 De spreker meent dat Brussel, vanwege de polycentrische structuur, best een procesmatige aanpak volgt. Alle aspecten en problemen moeten grondig besproken worden om stap voor stap tot een uiteindelijk statuut te komen. De vormgeving van het openbaar bestuur moet de mogelijkheid bieden om uit te voeren waarvoor het werd ingesteld. Wanneer het gaat over het economisch vestigingsbeleid, moet het openbaar bestuur besluitvaardig zijn. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur, en de verhouding tussen deze besturen, moeten zodanig zijn ingericht dat het dagelijks bestuur zaken beslissingsmacht heeft. De besluitvaardigheid is elementair en daar moet de inrichting van het openbaar bestuur zich naar schikken. Een metropoolarrangement is een manifestatie van bestuurlijke praktijk binnen vaste organieke structuren en algemeen geldende regelingen, die varieert al naargelang tijd, plaats en context. Een horizonbepaling maakt het mogelijk om op een te kiezen moment, bv. na 10, 20, … jaar het arrangement te laten aflopen. Ze biedt de mogelijkheid om de bevoegdheden van het metropoolbestuur te herorganiseren, af te slanken, uit te breiden. Ten slotte zegt de spreker dat overheden de tijd moet nemen voor grondige langdurige concertatie alvorens een metropolitaan bestuur in te richten.
***
- 14 3.
Toelichting door de heer Jan Van Doren, adjunct-directeur Kenniscentrum Voka-Metropolitan
De heer Jan Van Doren presenteert een socio-economische scan van Brussel. Zijn uiteenzetting handelt over het toenemend belang van metropolen wereldwijd, de Brusselse metropool meer in het bijzonder, de spanning inzake economische groei en werkgelegenheid tussen kern en rand, de mismatch op de arbeidsmarkt in de metropool. Tot slot maakt hij een internationale vergelijking en schuift hij een aantal conclusies naar voor. Hij toont onderstaande kaart, die weergeeft waar de socio-economische clustering in Europa zich bevindt. De cluster rond Brussel strekt zich uit naar Nederland, het Ruhrgebied, het gebied rond Londen, Parijs en Noord-Italië. Dat wordt de “Europese banaan” genoemd. Mensen en bedrijven clusteren zich waar fysieke nabijheid een voordeel is. Diverse studies tonen dat aan.
Het profiel van de Brusselse metropool : 6de Europese zakenstad (Cushman & Wakefield) : EU, Nato, lobby, internationale bedrijven. Dit zijn triggers voor de clustering. 15de zakenstad ter wereld (Derudder, Taylor) 3de politiek centrum ter wereld (Knight Frank) 1ste politiek centrum in Europa (op basis van een Duitse analyse)
- 15 sterkte-zwakte-analyse zakenstad : - sterkte: meertaligheid, vlotte toegang tot markten, internationale bereikbaarheid, personeelskwaliteit; - zwakte: kostprijs personeel, mobiliteit (files), overheidsklimaat. Wat zijn de grenzen van de Brusselse metropool ? Op onderstaande kaart die dateert van 2007 en steunt op gegevens van 2001, moet de paarse inkleuring rond Brussel nader bekeken worden. Het donkerste paars geeft morfologisch het Brussels hoofdstedelijk gewest en de rand weer. De minder paarse gedeelten behelzen de ‘banlieues’. Het lichtste paars duidt de forenzenzone of het GEN-gebied aan.
- 16 Anderzijds constateert men dat de Brusselse metropool grenst aan die van Leuven. Mechelen bevindt zich tussen de metropolen Brussel en Antwerpen. Dat is een soort ‘overloopgebied’, dat mettertijd mee het grootstedelijk netwerk Brussel-Antwerpen-Leuven zal vormen. Aan de noordwestelijke zijde zijn er uitlopers naar Gent. Onderstaande kaart geeft weer welk gebied de spreker bedoelt als hij het over de metropool Brussel heeft: het Brussels hoofdstedelijk gewest, Halle-Vilvoorde en Nijvel.
Vervolgens geeft de heer Van Doren de cijfers van de pendelbewegingen in de Brusselse metropool. Het betreft gegevens van 2010.
- 17 -
Welk beeld geeft de economie en de groei in deze zone? Het aandeel van de Brusselse metropool in het Belgische BBP neemt toe. In 2003 bedroeg het 28,7% en in 2011 29,1%. De Brusselse metropool + Leuven is goed voor 32,6% in 2003 en 33,1% in 2011. De Brusselse metropool groeit vooral in de Rand. De gemiddelde jaarlijkse groei van het BBP tussen 2004 en 2011 resulteert in de volgende cijfers : BHV 1,45% Halle-Vilvoorde 2,00% Nijvel 2,90% Vlaanderen 1,70% Wallonië 1,70% De gemiddelde jaarlijkse groei van het BBP tussen 2009 en 2011, crisisjaren, resulteert in de volgende cijfers. Blijkbaar zijn Nijvel en Wallonië in het algemeen minder conjunctuurgevoelig. Verder moet nagedacht worden over de mogelijke saturatie van de groei in de Brusselse Rand.
- 18
BHV + 0,40% Halle-Vilvoorde - 0,30% Nijvel + 1,80% Vlaanderen + 0,40% Wallonië + 0,80%
Het aandeel van de Brusselse metropool in de werkgelegenheid van België bedroeg in 2003 24,4% en in 2011 24,1%. De werkgelegenheidsgroei is vooral beperkt in het centrum van de Brusselse metropool. De toename van de werkgelegenheid over de periode 2004-2011 geeft de volgende resultaten: BHV 5,40% Halle-Vilvoorde 10,30% Nijvel 20,00% Brusselse metropool 8,30% Vlaanderen 9,30% Wallonië 10,30% Het aantal jobs, zelfstandigen inbegrepen, in 2011 bedraagt voor het Brussels hoofdstedelijk gewest 692.422, voor Halle-Vilvoorde 255.113 en voor Nijvel 150.555. Vervolgens worden de gegevens over de groei van de werkgelegenheid voor de periode 20092011 en 2010-2011 onder de loep genomen. 2009-2011 BHV 2,30% Halle-Vilvoorde 0,50% Nijvel 4,00% Vlaanderen 1,70% Wallonië 2,70% 2010-2011 BHV 1,70% Halle-Vilvoorde 0,70% Nijvel 2,20% Vlaanderen 1,20% Wallonië 1,50% De toename van de werkgelegenheid in het Brussels hoofdstedelijk gewest staat quasi volledig op conto van de publieke diensten en de werkgelegenheid via dienstencheques. Aansluitend krijgen de deelnemers een overzicht van de werkloosheidsgraden per gemeente in de Brusselse metropool.
- 19 -
Prof. J. Konings, Brussels Metropolitan, 2012
Er is een bijzonder grote mismatch op de Brusselse arbeidsmarkt. Uit diverse studies schuift de spreker cijfermateriaal naar voor dat deze stelling onderbouwt.
- 20 -
- 21 -
Bij een internationale vergelijking van diverse metropolen, komen een aantal elementen naar voor.
- 22 -
- 23 -
Een internationale benchmark legt de sterktes en zwaktes van de Brusselse metropool bloot. De werkgelegenheidsdynamiek van de Brusselse metropool is eerder beperkt. Indien de Brusselse metropool op het gemiddelde van de Europese metropolen wil uitkomen, moeten er 50.000 jobs meer bijkomen dan de voorbije 10 jaar. De Brusselse metropool kampt met een gemiste dynamiek in horeca en toerisme, maar ook in logistiek. De metropool is sterk in zakelijke diensten, maar botst op financiële diensten die onder druk staan. Verder is de metropool sterk in publieke diensten, maar de vraag is of deze ontwikkeling duurzaam is. De groei van de publieke diensten lijdt onder de budgettaire contraintes. Spreker Jan Van Doren concludeert dat het toenemend belang van metropolen een kans biedt voor de Brusselse metropool. Hij pleit er voor inzake de sociaal-economische verwevenheid van Brussel en de Rand, toch elk een eigen dynamiek te behouden. Beleidsafstemming is noodzakelijk, maar mits het behoud van een specifieke focus. De economische groei in private diensten (centrum) en logistiek (rand) vormen belangrijke uitdagingen. De mismatch op de arbeidsmarkt in de metropool moet worden aangepakt door te investeren in onderwijs in de kern en interregionale mobiliteit te bevorderen. Verder dient het algemeen investeringsklimaat te worden verbeterd inzake ondernemingskosten en mobiliteit. ***
- 24 4. Toelichting door prof. dr. Eric Corijn (directeur COSMOPOLIS - VUB) Professor dr. Eric Corijn stelt vast dat er gelukkig geen grote meningsverschillen zijn tussen de sprekers. De economische gegevens over tewerkstelling moeten in relatie worden gebracht met de gegevens over wonen. Specifiek voor de bestuurlijke organisatie in Brussel is dat het randwoongebied, de residentiële zone, door de bestuurlijke orde als een apart economisch gebied wordt beschouwd. In andere metropolen verloopt dit op een andere manier. Een metropool zoals bv. Parijs vertoont een andere sociale geografie. Wanneer er over een metropool wordt gesproken, wordt niet enkel een stad en haar hinterland bedoeld. Het gaat in feite om een stadsgewestelijke ontwikkeling. Een metropool bestaat niet op zichzelf.
Deze kaart van Europa laat eigenlijk de laat middeleeuwse kernen van de lage landen en Noord-Italië zien, met elkaar verbonden door het Rijngebied. Daarin ligt het Belgisch metropolitaan gebied, met Brussel in het centrum. Net zoals de heer Van Doren zei, moet alles bekeken worden in termen van een kern/periferiedynamiek op Europees vlak. Op minder dan 20% van de oppervlakte van Europa, is 60% van de bevolking en meer dan 70% van de economische activiteit geconcentreerd. Brussel bekijken als metropool, is Brussel bekijken in dat noordwestelijke centrale gedeelte.
- 25 -
Brussel is verbonden met andere metropolitane gebieden. Een metropolitane ontwikkeling kan alleen in wat de sociografie spaces of flows noemt en is dus geen afgebakend territorium. Zelfs niet wanneer het om een vrij groot territorium gaat waarbinnen de economische en menselijke activiteit is vervat. In die zin staat de ruimtelijkheid een beetje haaks op het huidige Europees continent dat, naar het gevoel van professor Corijn, iets teveel wordt beschouwd als een conglomeraat van landen en natiestaten die politiek verbonden zijn. Terwijl de werkelijkheid van de menselijke en economische dynamiek eerder in dergelijk ruimtelijk kader te vatten is. Brussel functioneert in samenhang met alle andere Belgische steden en staat tegenover de metropool Lille. Verder is er het Ruhrgebied en Randstad Holland, dat groter is dan de metropool in wording Rotterdam-Den Haag. Het metropolitaan gebied waarover vandaag gesproken wordt, hangt samen met andere metropolitane gebieden. Het kaartje van de stadsgewestelijke Belgische realiteit is belangrijk omdat dit type gebied met Los Angeles vergeleken kan worden. Er wordt gesproken van een horizontale metropool. Op een uitgestrekter gebied dan Londen of Parijs wonen een gelijkaardig aantal mensen. In werkelijkheid gaat het over een sterk verstedelijkt uitgestrekt metropool gebied tegenover meer geconcentreerde en in de hoogte gebouwde metropolen. Sociaal-economisch hebben ze dezelfde waarden.
- 26 -
Professor Corijn is van mening dat de territoriumbenadering, zoals die in de Belgische staatshervorming is vervat enigszins haaks staat op de werkelijkheid. De taalgrens verdeelt het land en positioneert in het noorden de metropool Vlaanderen. Dit gebied vormt een ruit, waarbij Brussel onderaan bengelt. In het zuiden wordt er gesproken van een Waalse driehoek met Charleroi-Luik-Brussel. De spreker denkt dat in werkelijkheid deze zones samen het metropool gebied vormen. De as Antwerpen-Charleroi wordt in die visievorming onderschat als reële dynamiek.
- 27 -
Op onderstaande kaart ziet men de metropool waarvan sprake en die overeenkomt met de kaarten van de heer Van Doren. Er is een zeer sterke interactie met zeer nabije, wat voor Europa zeer uitzonderlijk is, andere grootstedelijke kernen. Op minder dan 50 kilometer zijn er andere stedelijke kernen.
Cruciaal in heel de ontwikkeling is na te denken over de reële connectiviteit tussen de 5 grote stedelijke gebieden. Deze entiteit moet op Europees of wereldvlak eerder als één geheel dan als aparte entiteiten onderzocht worden. Vooral omdat de verbondenheid sterk is toegenomen. De grootste groep niet-Belgen in Brussel zijn Fransen. De 42.000 Fransen die in Brussel leven zijn geen gelukszoekers, maar woningzoekers die sneller van Brussel in het centrum van Parijs zijn dan van de Parijse banlieues wonen. De metropolitane connectiviteit werkt op dit niveau. Het Brussels hoofdstedelijk gewest telt 1,1 miljoen geregistreerde inwoners. Het aantal nietgeregistreerde permanent aanwezigen bedraagt in Brussel ongeveer 100.000 : mensen zonder papieren, studenten, toeristen enz. Naast vaste inwoners zijn er in Brussel ook nog 360.000 pendelaars die dagelijks in de stad zijn. De agglomeratie omvat 1,5 miljoen inwoners. Een metropool heeft er ongeveer 3 miljoen. Brussel kent een demografische boom. De schattingen lopen erg uit elkaar, maar de komende 10 jaar zullen er ongeveer 200.000 Brusselaars bijkomen. De stadsvlucht en suburbanisatie van voor 2000, sloegen sedertdien om in een bevolkingstoename. Tot nu zijn alle bevolkingsprognoses onderschat.
- 28 De bevolkingsgroei is niet het gevolg van een massale terugkeer van inwoners uit de Rand naar de stad. Het migratiesaldo blijft negatief in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Het is beter om niet langer over stadsvlucht te spreken. Er is eerder sprake van een verstedelijking van de rand, een uitbreiding van de stad en niet een vlucht uit het stedelijk gebied. De bevolkingsgroei is het gevolg van de stijgende nataliteit. Brussel is een jonge stad. Vaak wordt het beeld opgehangen de Brusselse bevolkingstoename samenhangt met de kroostrijke gezinnen van de nieuwkomers. De demografische werkelijkheid is dat het gemiddeld aantal kinderen per gezin zich zeer sterk nivelleert tussen de autochtone en de allochtone bevolking. De echte reden van de groeiende nataliteit is een vastgesteld wetenschappelijk feit : jongvolwassenen hebben meer kans kinderen te krijgen dan oudere volwassenen. In de populaire kanaalzone wonen veel jonge koppels, en bijgevolg ook veel kinderen. De EU-immigratie kenmerkt eerder de Rand. De stad vertoont verschillende tendensen. Ze wordt jonger, dus er is nood aan een uitgebouwd jeugdbeleid. Ze diversifieert en dualiseert. De sociale spanningen en ongelijkheid dreigen toe te nemen. In het Brussels hoofdstedelijk gewest nemen ‘les belges de souches’ in aantal af. Deze dalende trend zet zich voort. Dit wordt gecompenseerd door nieuwe Belgen. Mensen die de Belgische nationaliteit aannamen zonder van etniciteit, cultuur of religie te moeten veranderen. Er is ook een toename van niet-Belgen.
- 29 Wanneer het Brussels hoofdstedelijk gewest vergeleken wordt met de Belgische provincies blijkt dat Brussel steeds minder Belgo-Belgisch wordt. De meerderheid, zelfs bijna 2/3 van de Brusselse bevolking, heeft geen Belgo-Belgische roots. Dit zal over 10-15 jaar ook in de onmiddellijke rand van de stedelijke agglomeratie, van het volgebouwde gebied rond Brussel, het geval zijn.
Het Brussels hoofdstedelijk gewest is een rijk gewest met een zeer hoog geschoolde tertiaire arbeidsmarkt. Brussel ontvangt 360.000 forenzen, maar telt tegelijkertijd110.000 werklozen. De jeugdwerkloosheid bedraagt 35%. Bovendien woont 1/3 van de kinderen in Brussel in gezinnen zonder inkomen uit arbeid. Het gemiddeld inkomen in Brussel ligt 15% onder het nationaal gemiddelde. De Belgische steden in het algemeen en Brussel in het bijzonder worden gekenmerkt door economisch minder sterke inwoners in het stadscentrum. Dit is het gevolg van het feit dat de elite een antistedelijke mentaliteit heeft en denkt dat het goede leven in de voorstad plaatsvindt. In vele andere steden is het centrum van de stad ingenomen door de hogere middenklasse en liggen de banlieues buiten of aan de rand van de stad. Bij een cijfermatige vergelijking moet de sociale geografie in het oog worden gehouden. In andere steden is het centrum het duurdere gedeelte van de stad en wonen er leidinggevende groepen uit de samenleving. In Brussel is dit niet het geval.
- 30 Brussel heeft een enorme sociale problematiek. Er zijn 8% sociale woningen met 26% van de huishoudens op wachtlijsten. 30% van de bevolking leeft op of net onder de armoedegrens. Brussel wordt sociaal geografisch opgebouwd door een zeer arm kerngebied en een rijke rand. In de zuidoostelijke rand wonen de hogere middenklasse, de hoger opgeleiden en de klassieke 2-verdienergezinnen. In het metropolitane gebied zien we die sociale geografie verder gezet. De kanaalzone vormt de arme as van het hele metropolitane gebied. Dit is de oude gedesindustrialiseerde zone. Het is eigenlijk de zone waarin de secundaire tewerkstelling, de tewerkstelling in de handenarbeid, stilaan verdween en vervangen werd door tertiaire activiteit. In het arme centrum neemt de werkloosheidsgraad toe. Bovendien wordt de meerderheid van jobs ingenomen door niet-Brusselaars. De meeste pendelaars wonen in Vlaams-en Waals Brabant.
- 31 -
Brussel is de hoofdstad van Europa en telt meer dan 40.000 Europese ambtenaren. Op 50 jaar tijd is dit aantal vermeerderd van 300 tot 40.000. Een heel kerngebied concentreert zich rond de Wetstraat. Brussel is de wereldhoofdstad van 15.000 tot 20.000 lobbyisten, 1.400 internationale journalisten, 300 regionale vertegenwoordigers, meer dan 5000 diplomaten. Verder zijn de hoofdzetels van de NATO (4000 jobs) en andere internationale agentschappen (2500 jobs), internationale bedrijven (2000 jobs) en 150 advocatenkantoren in Brussel gelegen. In totaal zijn 105.000 jobs rechtstreeks verbonden met de internationale functies van Brussel. De metropool Brussel kan een metropolitaan hoofdstedelijk gebied worden voor Europa en zou hierdoor een centrale trekkersrol kunnen spelen inzake Europese netwerking. Maar dan moet de beeldvorming rond Brussel lichtelijk verschuiven van Belgische, bicommunautaire hoofdstad naar een Europese, multiculturele en kosmopolitische hoofdstad. Professor Eric Corijn meent dat de metropolitane ontwikkeling op zijn minst op het vlak van de analyse en de ruimtelijke structurering moet afstappen van grenzen die niet met de reële dynamiek overeenstemmen.
- 32 -
De vijfhoek moet bijgesteld worden en moet bestaan uit het kanaal als grens en het gebied over het kanaal. De ruimtelijke dynamiek zal dit verbrede centrum van Brussel bepalen. De ontsluiting van de metro, weergegeven op de volgende kaart, betekent eigenlijk dat de toekomstige ontwikkeling zo zal verlopen. Het kanaal zal een ruggengraat vormen, eerder dan een grens. De grootstedelijke functies die in Sint-Jans-Molenbeek en Kuregem aanwezig zijn, moeten gepaard gaan met een soort culturele mobilisatie van wat vandaag nog altijd een etnisch gesloten economie is. Dit kan een manier zijn om de werkloosheidsproblematiek constructief aan te pakken.
- 33 -
Het kerngebied zal gestructureerd worden rond de kanaalzone waarbij de as moet doorgetrokken worden naar het noorden tot voorbij Vilvoorde en in het zuiden tot voorbij Tubize. Er zullen zich zeer verschillende ontwikkelingen in het noorden en het zuiden voltrekken. Een loodrechte as biedt een groter centrum dat afgebakend wordt door 4 stationszones. Daarnaast zal de verdichting van de stad en de toename van de bevolking zich niet over het hele gebied op een gelijkmatige manier verspreiden. Er zal een verdichting rond een aantal centra komen. In de eerste plaats geldt dat voor de wijk van aankomst. Nu leven er 20.000 mensen, binnenkort 40.000, vooral nieuwkomers. Andere gebieden zullen polariseren, het universitair centrum zal verder ontwikkeld worden enz. Brussel is reeds de grootste studentenstad en op een of andere manier zal er een soort quartier latin komen. Er zal bovendien een uitbreiding zijn van het Europese centrum in de richting van Josaphat en in het noorden zullen er evenzeer nieuwe ontwikkelingen volgen. Deze polycentrische ontwikkeling wordt weergegeven in onderstaande kaart.
- 34 -
De polycentrische ontplooiing van het hoofdstedelijk gebied moet gezien worden in het grote ruimtelijke gebied. De kanaal-as stimuleert de ontwikkeling naar het noorden. Dit hele gebied moet een economisch plangebied worden. Langs westelijke kant situeert zich een verspreid woongebied, dat een arbeidsmarkt reserve vormt voor Brussel en waar het veel langer duurt vooraleer men een nieuwe stedelijke kern tegenkomt. Het westelijk deel van de metropool is veel dunner bevolkt. Grootstedelijke functies zullen in het westelijk gedeelte
- 35 van het gewest of net erbuiten geplaatst kunnen worden. Een toekomstig research en development territorium zou van deze vorm moeten zijn. De as Leuven/Louvain-La-neuve moet verbonden worden met Brussels, zodat er een driehoeksgebied ontstaat waar in het zuidoostelijke gedeelte de residentiële bevolkingssamenstelling kan worden gelokaliseerd. Metropolitaan denken betekent ook dat de onderlinge verbondenheid op een andere manier bedacht kan worden. De hele netwerkstad wordt in verband geplaatst met de rest van de wereld. ***
- 36 5.
Toelichting door Professor Bart Kerremans, decaan van de faculteit Sociale Wetenschappen KUL
Professor Bart Kerremans, geeft een toelichting bij het statuut van Washington DC. Het district Washington District of Columbia haalde de laatste dagen uitgebreid het nieuws omwille van de ‘government shut down’. Deze shut down had voor gevolg dat de overheidsdienstverlening ook in Washington DC stil viel. De burgemeester van de stad Washington, de heer Vincent Gray, verklaarde eerder deze week alle dienstverlening als essentieel, zodat de diensten van de stad ondanks de ‘government shut down’ terug operationeel werden. 33.000 werknemers van de stad Washington zijn opnieuw aan het werk, ondanks de betwistbaarheid van de beslissing van de burgemeester van Washington. Het is een mooi voorbeeld van de mogelijkheden van het statuut van Washington DC.
- 37 Professor Bart Kerremans vertrekt voor zijn uiteenzetting van de Amerikaanse Grondwet en citeert artikel I, sectie 8, lid 17 : “Congress shall have power (…) to exercise Legislation in all Cases whatsoever, over such District (not exceeding ten Miles square) as may, by Cession of Particular States, and the Acceptance of Congress, become the Seat of the Government of the United States, and to exercise like Authority over all Places purchased by the Consent of the Legislature of the State in which the Same shall be, for the Erection of Forts, Magazines, Arsenals, Dock‐Yards and needful Buildings (…).” Vooral het eerste gedeelte van dit artikel is van belang in het kader van het onderwerp dat aan bod komt. Het bevat 2 belangrijke componenten: de zetel van de Amerikaanse regering wordt gelokaliseerd in een district van maximum 10 vierkante mijl groot én het district zelf komt onder het directe beheer van het Amerikaanse Congres. Waarom werd voor dit systeem gekozen? Historische factoren liggen aan de grondslag van deze keuze en wegen ook nu nog op het Amerikaanse politieke systeem. Het systeem werd ontwikkeld bij het tot stand komen van de Amerikaanse Grondwet onder de assumptie dat er nooit een doorslaggevende invloed zou kunnen zijn van partijen op de werking ervan. Vandaag blijkt uit de praktijk dat dit totaal anders uitdraaide. In 1783 kwam het Continental Congress, het belangrijkste besluitvormingsorgaan van de Amerikaanse Confederatie, samen in Philadelphia (Pennsylvania). Een 80-tal soldaten die niet waren uitbetaald, vielen het gebouw binnen en bestormden de congresleden, die de benen namen. Noch de overheid van de staat Pennsylvania, noch de overheid van de stad Philadelphia greep in. Dit voorval ligt aan de basis van het betreffende artikel 1 van de Grondwet. De regel kwam tot stand in 1789 tijdens de Constitutional Convention op voorstel van James Madison, belangrijk auteur van de Amerikaanse Grondwet. Het was de bedoeling te voorkomen dat de veiligheid en het functioneren van een nationale regering afhankelijk werd gemaakt van de grillen van een staatsregering. Hetzij omdat de staatsregering weigert bijstand te verlenen, hetzij omdat de staatsregering de machtspositie die ze verwerft omdat ze moet voorzien in de veiligheid van de nationale regering gaat misbruiken om andere dingen van de federale regering te bekomen. Dat is de reden waarom de nationale zetel wordt ondergebracht buiten de staten in een structuur die rechtstreeks wordt beheerd door het Congres. In 1790 wordt beslist waar de hoofdstad komt en met ingang van 1 januari 1800 wordt de hoofdstad verplaatst van Philadelphia naar Washington. Waarom wordt de hoofdstad precies geografisch ingeplant op die bepaalde plaats? Dit gebeurde ingevolge een compromis tussen de noordelijke en de zuidelijke staten. De zuidelijke staten wilden de hoofdstad in hun nabijheid. De belangrijkste politieke figuren waren afkomstig uit Virginia. De zuidelijke staten kozen een plaats aan de Potomacrivier, gedeeltelijk gelegen op Maryland en Virginia. De noordelijke staten accepteerden dit voorstel omdat ze een enorme schuldenberg hadden ingevolge de onafhankelijkheidsstrijd die ze wilden overdragen aan de federale overheid. De deal was dat de zuidelijke staten de hoofdstad kregen op de plaats die ze voorstelden en dat de noordelijke staten hun oorlogsschuld overhevelden naar de federale overheid. Een gedeelte van het grondgebied van Maryland en van Virginia werd afgestaan om het district of Columbia te kunnen vormen, 10 vierkante mijl groot. In 1846, in volle strijd tussen Noord en Zuid met betrekking tot de afschaffing van de slavernij, werd een referendum georganiseerd in het gebied van Washington DC dat voorheen tot Virginia behoorde, met de vraag of dit territorium moet terugkeren naar Virginia.
- 38 De bevolking spreekt zich uit voor een gedeeltelijke geografische terugkeer naar Virginia, met als gevolg dat het District of Columbia veel kleiner werd. Een van de eerste vragen die opdook in verband met het beheren van dit gebied is de vraag naar inspraak. Het District of Columbia is geen Staat. Het beschikt niet over vertegenwoordigers in het Huis van Afgevaardigden en de Senaat. Op de officiële nummerplaten in Washington DC staat ‘taxation without representation’. Deze leuze vertolkt de duidelijke uiting van de geïnstitutionaliseerde ergernis dat het District of Columbia over geen politieke vertegenwoordiging beschikt in het Congres, dat nochtans het District beheert en belastingbevoegdheid heeft. Het District of Columbia beschikt wel over een ‘delegate’ in het Amerikaanse Congres, net zoals de overzeese gebieden er over een ‘delegate’ beschikken. De ‘delegate’ heeft geen beslissende stem in het Huis van Afgevaardigden, maar maakt wel deel uit van een aantal commissies en subcommissies, die een belangrijke rol vervullen in de Amerikaanse politiek. Zo heeft de commissie die bevoegd is voor de uitgavenbegroting een subcommissie die zich integraal bezighoudt met de District of Columbia. Deze clausule verplichtte de overheid niet in een lokaal bestuur te voorzien in het District of Columbia, maar verbood het evenmin. Het District of Columbia functioneerde met ingang van 1 januari 1800 en in 1802 werden gemeenteraadsverkiezingen georganiseerd die hebben geleid tot de oprichting van een city council, die toen 5 leden telde en nu 13. In 1820 werd voor het eerst rechtstreeks een burgemeester verkozen in Washington DC. Na verloop van tijd werd Washington DC geconfronteerd met een ongebreidelde vorm van corruptie. In 1876 schafte het Congres als gevolg daarvan bij wet de burgemeester en de city coucil. In de plaats kwam een ‘gemeentelijke regering’, benoemd door de president. In 1967 wijzigde deze situatie onder invloed van de burgerrechtenbeweging. Voordien werd amendement 23 op de Amerikaanse Grondwet reeds goedgekeurd. Vanaf 1961 beschikte het District of Columbia over 3 zetels in het kiescollege. Het kiescollege is het college dat de president en de vicepresident aanstelt. Het kiescollege is samengesteld op grond van de uitslag van de presidentsverkiezingen die om de 4 jaar plaatsvinden. Het aantal zetels in het kiescollege wordt bepaald door het aantal zetels van een Staat in het Huis van Afgevaardigden en het aantal zetels van de betrokken Staat in de Senaat. Washington DC had tot dan geen zetels, noch in het Huis, noch in de Senaat. Amendement 23 loste dit op. Deze evolutie hing samen met de burgerrechtenbeweging, gezien het District of Columbia voor 75% bestond en bestaat uit African Americans. Onder president Johnson werd geijverd voor de herinvoering van een verkozen burgemeester en gemeentelijk bestuur, dat uiteindelijk in 1974 zijn beslag krijgt. De Federale Overheid greep tot dan in de gemeentelijke bevoegdheden van het District of Columbia in. De wet van 24 december 1974, bekend als de home rule act, voorziet dat zowel burgemeester als city council opnieuw moeten worden verkozen, maar dat begrotingen (inkomsten en uitgaven) telkens moeten worden goedgekeurd door het Congres en ondertekend door de President. Dat is de reden waarom de government shut down repercussies heeft op het District of Columbia. In 1997 liepen de financiële problemen van Washington DC andermaal de spuigaten uit. Een periode waarin de gevoeligheid over die tekorten aanzienlijk groeide. De republikeinse meerderheid in het Congres instigeert de beslissing om de begrotingsautonomie van het
- 39 gemeentelijk bestuur stop te zetten (tot 2001). In ruil daarvoor nam de Federale Overheid de hoog oplopende pensioenlasten van het District of Columbia over. Regelmatig zijn er voorstellen van afgevaardigden om het politiek systeem van Washington DC te veranderen en het te laten teruggaan naar Maryland, dat over een stevige meerderheid van Democraten beschikt in federale verkiezingen. De discussie van 1846 duikt opnieuw op. De redenering is dat het District of Columbia op die manier over een volwaardige verkozene in het Congres zou beschikken. De zetel zou ongetwijfeld naar een kandidaat van de Democraten gaan. Er hing een tijdje een compromis in de lucht. In 1905 werd het aantal zetels in het Huis van Afgevaardigden vastgelegd op een plafond van 435. Het compromisvoorstel luidde het plafond op te trekken naar 437. De Staat Utah kreeg een zetel bij (Republikein) en Washington DC kreeg de andere zetel (Democraat). Dit compromisvoorstel is door de feiten achterhaald omdat Utah op grond van de bevolkingsevolutie een bijkomende zetel kreeg toegewezen in het Huis van Afgevaardigden en bijgevolg dit compromis niet meer nodig had. Een tweede terugkerende vraag is het beheer van Washington DC. Op bepaalde ogenblikken grijpt het Congres in, al naargelang de meerderheid, in de gemeentelijke bevoegdheden. Omdat het District of Columbia geen vertegenwoordiging heeft in het Congres, wordt de vraag naar de politieke legitimiteit van dergelijke ingrepen uitermate prangend. Het zwakkere statuut van het District of Columbia (640.000 inwoners) en het sterkere statuut van het omliggende metropolitaan gebied, dat onder meerdere Staten ressorteert, bemoeilijkt de samenwerking. Het gebied tussen het District of Columbia en Baltimore is verstedelijkt, hoewel de notie verstedelijking in de Verenigde Staten een andere inhoud heeft dan in Europa (meer groen, lagere bevolking- en verkeerdensiteit). ***
- 40 6.
De heer Jean-Luc Vanraes, voorzitter van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
Raadsvoorzitter Jean-Luc Vanraes dankt alle gastsprekers. Hetgene vandaag besproken werd komt in grote mate overeen wat er al vele jaren gedaan wordt in de VGC, namelijk met een open geest nadenken over de evolutie van het stadsgewest Brussel, de evolutie van de gemeenschap, van de Vlaamse gemeenschap binnen het stadsgewest. De ideeën hierover moeten ook naar buiten worden gebracht. De gastsprekers hebben gesproken voor een publiek dat min of meer weet waarover het gaat. Veel mensen weten niet wat er gaande is in de gemeenschap, hoe het sociaal-economische weefsel aan het veranderen is en hoe vlug dit gebeurt. Eén van de taken is om de gedachten en discussies, die tijdens de studiesessie naar voren werden gebracht, naar buiten te brengen. Nadien kan er in heel België een debat rond georganiseerd worden. Er is sprake geweest van de oprichting van een Hoofdstedelijke Gemeenschap, maar we staan nog niet zo ver als in Nederland. De gedachte is er, maar hoe het kan functioneren is nog een andere vraag. De discussie die steeds weer naar boven komt, niet alleen in België, is deze over de subsidiariteit. Wie doet wat, hoe gaan we het gewest, de omgeving, … reorganiseren? In België is dit steeds een debat van de gemeenschappen geweest. Tot nu toe werd de vraag niet gesteld hoe de structuren aangepast kunnen worden aan de socio-economische realiteit. De eerste aanzet is effectief de gedachte van een metropolitane entiteit, maar tot nu toe bestaat nog altijd een mismatch tussen de staatsstructuur en de socio-economische realiteit. De gastsprekers hebben enkele voorbeelden aangehaald en de raadsvoorzitter kan professor Fleurke bijtreden wanneer hij zegt dat er bottum-up gewerkt moet worden. Men moet vanaf de realiteit kijken hoe verschillende gebieden het best kunnen samenwerken. Het is niet de bedoeling van bovenaf zaken op te leggen want dit is niet ideaal voor een goede werking. Raadsvoorzitter Jean-Luc Vanraes denkt persoonlijk dat aan de hand van concrete dossiers metropolitane samenwerking gerealiseerd kan worden. Parking C zou een eerste voorbeeld kunnen zijn van een metropolitane samenwerking. Hij denkt ook dat men met concrete projecten rond bv. mobiliteit, economie kan komen tot een sfeer van vertrouwen die absoluut noodzakelijk is om reorganisaties teweeg te brengen. Ten slotte wordt de idee van Brussels metropolitan gedragen door de werkgevers. Ze hebben er een echt werkpunt van gemaakt. Ze zijn volgens de raadsvoorzitter op dit moment de voortrekkers van de idee. Het is aan de politici om na te gaan hoe hieraan zo concreet en zo goed mogelijk een invulling gegeven kan worden.
***