V E R S L A G : Sessie 3 Jeugdzorg Regioraad d.d. 18 juni 2013 Aanwezig
Insprekers
: Bestuur Stadsregio Amsterdam:
:
De heer J. Adolfs (PvdA Purmerend) – voorzitter, mevrouw C. Pollmann (Stadsregio), de heer F. de Graaff (Stadsregio), De heer P.J.C. Hilhorst (PvdA Amsterdam), de heer M. Poorter (PvdA Amsterdam), mevrouw C. Roodink (D’66 Amsterdam), mevrouw M.J. Visser (D’66 Amsterdam), mevrouw T. van Wijnen (Groen Links Amstelveen) , mevrouw D. Abbas (D’66 Haarlemmermeer), de heer E. Boscher (VVD Haarlemmermeer), mevrouw B. Wensing-Weber (HAP Haarlemmermeer), mevrouw D. Mijksenaar (Groen Links Amstelveen), mevrouw R. Mathkor (Groen Links Zaanstad), de heer B. Schalkwijk (PvdA Waterland) en mevrouw J. Rijpstra (PvdA Edam-Volendam), Mevrouw J. Rijks (William Schrikker Groep), de heer G. Minderman (commissie Samson), de heer D.P. Mellema (Spirit) en de heer R. Groen (MOC ’t Kabouterhuis)
Gasten
:
Notulen
de heer W. Hendriks (transitiemanager Jeugdzorg) de heer N. Krijnen (transitie : Jeugdzorg), de heer E. Gerritsen (Bureau Jeugdzorg. Mevrouw A. Bruinsma – Allround Office Management, Amsterdam
1. Opening en mededelingen De voorzitter, de heer Adolfs, opent de sessie van de Regioraad Jeugdzorg in de Boekmanzaal van de Stopera en vertelt dat er voor vandaag een groot aantal gastsprekers aanwezig is. Er is een volle agenda en de voorzitter nodigt de aanwezigen uit strak de agenda te volgen. Er zijn drie punten waarover vastgesteld moet worden of deze naar de Regioraad gaan en of deze in de vorm van hamerstukken of bespreekstukken naar de Regioraad kunnen. 2. Inbreng toehoorders De voorzitter vertelt dat in de vorige sessie uitvoerig is gesproken over de situatie bij de William Schrikker Groep en gevraagd is of er wat uitvragen konden plaatsvinden. Mevrouw Jeltje Rijks is bereid vandaag een toelichting te geven over hoe de William Schrikker Groep op dit moment omgaat met het plaatsen van pleegkinderen. Mevrouw Rijks licht toe dat de William Schrikker Groep een landelijke organisatie is met Jeugdreclassering, Pleegzorg, Jeugdbescherming, een expertisecentrum en zorg en wonen (gezinshuizen). Voorheen vonden voor verschillende onderdelen, bestandspleegouders (pleegouders die voor een pleegkind willen zorgen) en netwerkpleegouders (zoals grootouders, oom, tante en juf), particuliere instellingen en gezinshuisouders ook verschillende screeningen plaats. In plaats van dit allemaal volgens een eigen methodiek te doen is nu een pedagogische visie opgesteld waar een opvoedingsklimaat, als kinderen niet bij hun ouders wonen, aan moet voldoen. Dit specifiek voor de doelgroep van de William Schrikker Groep, kinderen met een beperking en kinderen van ouders met een beperking. De grootste groep betreft kinderen met een verstandelijke beperking en ook de ouders zijn vaak verstandelijk beperkt. Dit vraagt heel veel van de opvoeders van de kinderen, omdat kinderen met een beperking extra kwetsbaar zijn. Uit onderzoek van Movisie blijkt dat veel verstandelijk beperkte volwassenen in hun jeugd misbruikt zijn in de leeftijd tussen de 13 en 18 jaar. Uit de commissie Samson is eveneens naar voren gekomen dat misbruik voornamelijk voorkomt in de puberleeftijd, wanneer jongeren met een beperking uit willen gaan en niet meer in de beschutte omgeving zijn. In oktober 2012 is bij de William Schrikker Groep een onafhankelijk screeningsteam van start gegaan. Dit is een onafhankelijk team dat op onafhankelijke criteria toetst. Momenteel wordt de methodiek nog verfijnd op het gebied van doelgroepspecifieke risico’s. Mevrouw Roodink vraagt hoeveel screeningen plaatsvinden. Mevrouw Rijks antwoordt dat op dit moment 50 screeningen hebben plaatsgevonden en dat hiervan 21 negatief zijn geadviseerd en 29 positief. Dit betreft pleegouders en particuliere instellingen. Screeningen van gezinshuisouders hebben op dit moment nog niet plaatsgevonden. De heer Poorter vraagt of 21 afwijzingen veel is. Mevrouw Rijks zegt dat dit het geval is, omdat er ook al een pre-screening heeft plaatsgevonden. De meeste van deze screeningen betreffen netwerkscreeningen, waarbij in een eigen krachtconferentie mensen naar voren zijn gekomen. Overigens haken pleegouders in het traject zelf ook vaak af, omdat zij zich door het volgen van modules bewust worden van wat het betekent. Bureau Vonk Zwolle voert een persoonlijkheidsonderzoek bij de aspirant pleegouders uit en kijkt wat nodig is om een kind op te voeden. Er is veel empathie nodig, maar niet teveel. Verder moet men structureren, maar niet Pagina 1
V E R S L A G : Sessie 3 Jeugdzorg Regioraad d.d. 18 juni 2013 teveel. Pleegouders hebben soms te veel empathie en dit werkt niet bij kinderen die beschadigd zijn, een hechtingsstoornis hebben en veel structuur nodig hebben. De heer Poorter heeft begrepen dat er een tekort is aan pleeggezinnen en kan zich voorstellen dat bij jongeren met een lvb-problematiek het nog veel moeilijker is om pleeggezinnen te vinden en vraagt of het reëel is te veronderstellen dat alle huidige intramurale plekken opgevangen kunnen worden in netwerkpleeggezinnen. Mevrouw Rijks antwoordt dat dit met de huidige ondersteuning inderdaad niet reëel is. De visie van de William Schrikker Groep is dat men elk kind een gezin gunt. Pleegouders hebben heel veel extra ondersteuning nodig om dit op een goede manier te kunnen doen. Zij ziet niet zo snel een oplossing, maar binnen de WMO kan misschien gezocht worden naar extra middelen om pleegouders te ondersteuning. Als er al een pleegzorgindicatie is, is het soms moeilijk om extra zorg te krijgen. Kinderen met een beperking hebben vaak nog heel veel extra ondersteuning nodig, ook als ze in een pleeggezin zitten. De heer Hilhorst heeft begrepen dat van de 21 pleeggezinnen die afvallen, pleegouders vaak zelf tot de conclusie komen dat zij niet geschikt zijn als pleegouder en vraagt hoeveel dit er zijn. Mevrouw Rijks schat dat ongeveer 8 pleeggezinnen zelf tot deze conclusie komen en dat 13 worden afgewezen. Sommigen hiervan hebben een klacht ingediend. Zij kan zich heel goed voorstellen dat het hard is voor netwerkpleegouders om afgewezen te worden. Als voorbeeld noemt zij dat het risico te groot geacht wordt om een kind dat misbruikt is in een pleeggezin te plaatsen waar opgroeiende puberjongens zijn. De voorzitter bedankt mevrouw Rijks voor haar komst en toelichting. 3. Behandeling ingekomen stukken (agendapunt 5 Regioraad) Er zijn geen ingekomen stukken die betrekking hebben op Jeugdzorg. Beantwoording schriftelijke vragen (agendapunt 6 Regioraad) Er zijn geen schriftelijke vragen die betrekking hebben op Jeugdzorg. 4. Verslag regioraadsessie Jeugdzorg van 12 maart 2013 (agendapunt 3 Regioraad, sessie 3). De heer Schalkwijk merkt op dat ten onrechte in de kop van het verslag bij “aanwezig” staat vermeld dat hij van het CDA is, dit moet zijn “PvdA”. Met inachtneming van deze wijziging wordt het verslag vastgesteld. 5. Jaarrekening 2012 (agendapunt 8, Regioraad) De voorzitter constateert dat dit punt tijdens de Regioraad gehamerd kan worden. Begroting 2014 (agendapunt 9, Regioraad) De voorzitter constateert dat dit punt tijdens de Regioraad gehamerd kan worden. Aanvullende financiering Bureau Jeugdzorg 2013 (agendapunt 11, Regioraad) Mevrouw Roodink heeft een vraag m.b.t. bijlage 5c over het versneld afschalen. In de brief, gedateerd 5 april 2013, staat dat de portefeuillehouder de gemeenten oproept om op korte termijn afspraken te maken met Bureau Jeugdzorg. Zij zou graag willen weten hoe het er nu mee staat en wil hiervoor graag een toelichting van de portefeuillehouder. De heer Poorter constateert dat de heer Gerritsen aanwezig is en zou graag dit punt wat breder willen bespreken en van de heer Gerritsen willen vernemen hoe het gaat met Bureau Jeugdzorg en hoe hij aankijkt tegen het aangaan van nieuwe verbindingen met gemeenten. De voorzitter geeft aan dat het ongebruikelijk is en dat de heer Gerritsen hier misschien niet op is voorbereid. De heer Gerritsen vindt het geen bezwaar en vraagt de mening van de portefeuillehouder. De heer Hilhorst vindt het prima als de heer Gerritsen een toelichting geeft.. De heer Hilhorst vertelt wat betreft het afschalen dat de brief is verstuurd. De gemeenten hebben hier positief op gereageerd. Er is een vraag geweest of dit betekent dat zij de zorg voor de gezinnen uit de WMO moeten financieren. Hier was onduidelijkheid over. Dit hoeft niet, omdat hier ook jeugdzorggelden voor kunnen worden gebruikt. Dit misverstand is opgehelderd. Bij sommige gemeenten was er de vraag of men alle gevallen over krijgt. Er zijn nog aanvullende afspraken gemaakt met Bureau Jeugdzorg dat gezinnen die weinig zorg hebben niet overgedragen worden naar de gemeenten. De heer Gerritsen heeft een boekje meegenomen waaruit blijkt dat de nieuwe manier van werken leidt tot spectaculaire resultaten (veel minder onder toezichtstellingen en veel minder uithuisplaatsingen). Als er uithuisplaatsingen plaatsvinden gebeurt dit veel vaker vrijwillig met een eigen krachtconferentie en wordt het netwerk betrokken. Op dit moment zit men op het laagste aantal onder toezichtstellingen sinds de invoering van de Wet Jeugdzorg in 2005. Dit heeft als effect dat Bureau Jeugdzorg failliet dreigt te gaan, omdat Bureau Jeugdzorg door de daling van de ondertoezichtstellingen minder geld van Justitie krijgt en deze daling in de doeluitkering van VWS moet worden opgevangen. Hier is voor dit jaar een oplossing voor gevonden. De wachtlijst in het vrijwillige deel is op dit moment nog hoog. De meest acute gevallen worden direct opgepakt. Er Pagina 2
V E R S L A G : Sessie 3 Jeugdzorg Regioraad d.d. 18 juni 2013 wordt samen met de gemeenten maximaal gewerkt om de wachtlijsten zo snel mogelijk naar 0 te krijgen. De eerste gesprekken met alle gemeenten zijn gaande. Er ligt een aanbod voor alle gemeenten om in 2014 virtueel opdrachtgever te worden, zodat zij nog verder kunnen oefenen. Dit levert interessante discussies op met gemeenten over verwachtingen. Hij hoopt dat dit ertoe leidt dat Bureau Jeugdzorg zo overtuigend is dat de gemeenten in 2015 Bureau Jeugdzorg de kans geeft om te laten zien de beste club te zijn om de werkzaamheden rond de meest ingewikkelde doelgroep uit te voeren. Mevrouw Mijksenaar vraagt zich af wat zij zich moet voorstellen bij “virtueel opdrachtgever”. De heer Gerritsen antwoordt dat Bureau Jeugdzorg in 2013/2014 eindverantwoordelijk is voor de uitvoering en dat momenteel samen met gemeenten wordt gekeken hoe in lokale teams veel meer samengewerkt kan worden. In 2014 is Bureau Jeugdzorg nog steeds eindverantwoordelijk voor de uitvoering en de Stadsregio is politiek verantwoordelijk, maar de bedoeling is een dienstverleningsovereenkomst af te sluiten met de gemeenten alsof de gemeenten al opdrachtgever zijn. De heer Poorter vraagt naar de reden van het teruglopen van het aantal ondertoezichtstellingen. De heer Gerritsen antwoordt dat er heel veel geïnvesteerd is in de opleidingen van de professionals en dat zij door het snijden van verspilling uit hun werk meer tijd voor gezinnen hebben. Zij hebben gesprekstechnieken aangeleerd, waardoor zij in staat zijn onmachtige gezinnen weer gemotiveerd te krijgen. De heer Gerritsen nodigt de leden van de regioraad uit om een keer langs te komen om te praten met de professionals. Als gezinnen gemotiveerd zijn is ondertoezichtstelling niet nodig. Er zijn nog wel gevallen waar dit wel nodig is, zoals bij verslaafde ouders. In veel gevallen wordt er een klik gemaakt, waardoor de hulp effectief is. De voorzitter constateert dat er voldoende onderbouwing is om de begrotingsaanpassing in de regioraad te hameren. 6. Bespreekpunten • Commissie Samson De heer Goos Minderman was verrast te worden uitgenodigd bij een gemeente. Het is de eerste keer sinds de presentatie in oktober 2012 van het rapport Samson dat iemand van de commissie Samson in een dergelijke setting wordt uitgenodigd. De commissie Samson is in het leven geroepen als reactie op de commissie Deetman, die het seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke kerk onderzocht. Besloten is toen dat er ook een onderzoek moest komen naar seksueel misbruik van onder rijkstoezicht geplaatst kinderen in pleegzorg, residentieel en penitentiair sinds 1945. Er heeft historisch onderzoek plaatsgevonden, maar het Openbaar Ministerie heeft een wet die verbiedt dossiers langer dan 10 jaar vast te houden. Er zijn wel een paar parketten gevonden waar nog wel gegevens bewaard waren, maar deze gegevens gaan niet verder terug dan 1980. Wat betreft het historische deel moet daarom een slag om de arm worden gehouden. Geconstateerd is wel dat in de jaren ´50 seksueel misbruik in residentieel of pleegzorg aanmerkelijk meer bespreekbaar was dan nu. Er werden toen openlijk conferenties gehouden, en workshops en cursussen gegeven over wat men toen noemde “seksueel uitdagende meisjes in tehuizen” en over hoever de grenzen gaan tussen behandelaar, begeleider en pupil. Opvallend is dat hier ook vanuit de kerken veel meer aandacht voor was. In de jaren “60 was veel geoorloofd en daarna ontstond er weer een taboe. Het rapport is in oktober 2012 verschenen en sindsdien is het erg stil en het idee is niet dat het rapport buitengewoon is aangekomen. Jeugdzorg Nederland heeft erop gereageerd door een commissie samen te stellen onder leiding van de heer Rouvoet. Begin mei is er een handelingskader seksueel misbruik gekomen dat het karakter heeft van een soort actieplan. Dit is een brede en praktische vertaling van het rapport Samson. Over het heden is statistisch onderzoek gedaan naar kinderen in de residentiële sfeer, die ongeveer 2-2,5 keer zoveel kans maken op seksueel misbruik. Dit komt voor bij alle leeftijden. Dit betekent 144 op de 1000. Overigens worden deze cijfers met slagen om de arm gegeven. Bij lichtverstandelijk gehandicapten blijkt seksueel misbruik driemaal zoveel voor te komen (meer dan 200 van de 1000). Opvallend was dat bij pleegzorg het misbruik niet erger is dan in een gewone gezinssituatie. Men denkt een verschuiving te zien van misbruik van begeleiders richting pupil naar pupillen onderling. Gekeken is naar hoe de krachten en bescherming rondom het kind plaatsvinden in de residentiële sfeer en in de pleegzorg. Vastgesteld is dat bij de opleiding van professionals in de Jeugdzorg nagenoeg geen aandacht wordt besteed aan seksuele ontwikkeling. Dit heeft bepaalde handelingsverlegenheid tot gevolg. Hierdoor is het onbespreekbaar en komt het in de taboesfeer terecht. Protocollering heeft overigens geleid tot het idee van bestuur en toezichthouders dat een en ander geregeld is. De commissie doet erg veel aanbevelingen en de commissie stelt voor om in de sfeer van certificering, permanente educatie en intervisie aandacht te besteden aan seksueel misbruik. Belangrijk is dat aan iedereen die met kinderen werkt, die niet van henzelf zijn, professionaliteiteisen worden gesteld. Dit geldt niet alleen voor de gezinsvoogd, begeleider, maar ook voor arts en docent. Verder is het ook belangrijk te kijken hoe de weerbaarheid van kinderen zelf vergroot kan worden, onder andere door vroeger in gesprek te gaan. De Jeugdzorg is nu aan zet en heeft dit opgepakt. De voorzitter stelt voor eerst even de jeugdzorginstellingen het woord te geven om te vertellen hoe zij gereageerd hebben op het rapport. Pagina 3
V E R S L A G : Sessie 3 Jeugdzorg Regioraad d.d. 18 juni 2013
Dirk Pieter Mellema van Spirit is hier mede namens Altra aanwezig. Spirit heeft binnen de Stadsregio het meeste aanbod op het gebied van pleegzorg, gezinshuizen en residentiële zorg. De commissie Samson kwam in november vorig jaar met het eerste rapport. Voor de Jeugdzorg was dit een grote schok wat betreft de omvang van het probleem. Gekeken is toen hoe dit op te pakken, omdat men de veiligheid van kinderen binnen de Jeugdzorg als hoofdverantwoordelijkheid ziet. Er is een actieplan gemaakt. De werving en selectie van pleegouders, gezinshuisouders en pedagogisch medewerkers was één van de hoofdpunten. Het gaat hierbij dan zowel over de eigen achtergrond van pleegouders op het gebied van seksualiteit, als over het opvragen van referenties, het geven van training waar seksualiteit aan bod komt en uitleg over kinderen die seksueel misbruik hebben meegemaakt. Ook bij gezinshuisouders wordt hier qua achtergrond dieper op ingegaan en wordt ook aandacht besteed aan normen en waarden op het gebied van seksualiteit. Bij pedagogisch medewerkers moet Spirit nog een slag maken op het gebied van werving, ofschoon al wel met een verklaring van geen bezwaar wordt gewerkt dat ook gaandeweg nog wordt afgenomen en niet alleen bij de start. Pleegouders en gezinshuisouders krijgen een specifieke training in het omgaan met kinderen die een geschiedenis hebben van misbruik of vermoedens daarvan. Soms blijkt de kennis over de achtergrond van kinderen niet goed overgedragen te zijn. Hier wil Spirit wat scherper in zijn en kijken wat de achtergrond voor consequenties heeft in de aanpak die het pleeggezin heeft ten aanzien van het kind. Belangrijk is direct met kinderen te bespreken dat er nare ervaringen in hun verleden kunnen zijn geweest en bij wie ze dan terecht kunnen. Kinderen zijn naar pleegouders vaak heel loyaal en durven hier weinig over te zeggen. De bedoeling is te kijken of er naast de pleegouders ook andere vertrouwenspersonen, die al bestaan uit hun natuurlijke omgeving, betrokken kunnen blijven gaandeweg de plaatsing om signalen op te vangen. Alle kinderen die binnen de residentiële pleegzorg en gezinshuizen worden opgevangen wil Spirit een training geven op het gebied van seksuele voorlichting. Dit is de start van waaruit men makkelijk in gesprek kan blijven met kinderen. Hiervoor zijn boekjes ontwikkeld met als doel een open sfeer over dit onderwerp te creëren. Alle medewerkers en pleegzorgouders wil men een training geven hoe zij gesprekken kunnen aangaan met kinderen. De bedoeling is het onderwerp ook steeds terug te laten komen en goed uit te laten vragen bij kinderen door de mentor of een andere vertrouwenspersoon. Binnen elk team pedagogisch medewerkers of pleegzorgbegeleiders is een aandachtsfunctionaris kindermishandeling en seksualiteit. Gekeken moet nog worden met de opleidingsinstanties in Amsterdam hoe het kwaliteitskader in de opleiding naar voren kan komen. De voorzitter vraagt de overige zorginstellingen vooral hun specifieke aanvullingen op het uitgebreide relaas van Spirit toe te voegen en mogelijkerwijs het onderscheidend vermogen aan te duiden, zodat de leden eventueel wat gerichte vragen kunnen stellen. De heer Ruud Groen is van MOC ’t Kabouterhuis, een behandelinstituut voor hele jonge kinderen met ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen. Het MOC was erg onder de indruk van de commissie Gunning die een aantal duidelijke adviezen heeft gegeven. Dit sluit aan bij wat er over de adviezen van de commissie Samson is gezegd dat men in eerste instantie geneigd is een aantal dingen reactief te organiseren. Vanuit het MOC ’t Kabouterhuis, van oudsher een medisch kleuterdagverblijf, is gezorgd dat er zoveel mogelijk sprake is van “vier ogen”. Belangrijk advies was ook het pedagogisch beleid uit te werken. Gebleken is dat als medewerkers met elkaar praten over hoe zij werken aangaande het onderwerp seksualiteit, dat de eigen ontwikkeling op dat gebied bepalend is op hoe men dit met kinderen oppakt. Mevrouw Rijks voegt toe vanuit de William Schrikker Groep dat gezocht wordt hoe voorkomen kan worden dat jeugdzorgorganisaties steeds dezelfde aanbevelingen krijgen die door verschillende commissies worden gedaan bij calamiteiten en incidenten. De heer Minderman denkt dat het bespreekbaar maken en het bespreekbaar blijven van seksuele ontwikkeling in de instellingen de belangrijkste sleutel is, zonder in allerlei krampen te schieten waardoor men het tegenovergestelde bereikt. In die balans zit de professionaliteit. Gemist wordt nog de ontwikkeling van de balans in de professionaliteit. Dit moet van het begin af aan in de opleidingen worden opgenomen. Mevrouw Mathkor vraagt of de heer Minderman een idee heeft hoe snellere slagen gemaakt kunnen worden. Ook het weerbaar maken van kinderen heeft te maken met professionalisering van mensen die dit misschien moeten aanleren. Hoe zou dit beter concreet kunnen worden opgepakt? De heer Minderman denkt dat op dit moment gedaan wordt wat mogelijk is als men dit integer en eerlijk doet. De instellingen zijn hier met grote betrokkenheid mee bezig en het bespreekbaar maken is op dit moment het belangrijkste. Pas sinds midden jaren ’90 zijn er HBO-jeugdwerkers en daarvoor was men niet op dit niveau geschoold en hier is een inhaalslag te maken. Op veel terreinen wordt deze inhaalslag gemaakt, maar hij weet niet of dit op alle jeugdzorginstellingen op dezelfde manier gaat. Pagina 4
V E R S L A G : Sessie 3 Jeugdzorg Regioraad d.d. 18 juni 2013
De heer Schalkwijk hoopt niet dat er nog weer vijf commissies komen. Alle commissies zijn misschien goed en maken rapporten, maar de vraag is of hiermee de samenleving verandert. Hij denkt dat dit niet het geval is en is ook niet degene die de oplossing weet, maar is getrickert door het historisch perspectief. Als er een open houding is ten opzichte van seksualiteit in het algemeen in de samenleving, dan helpt dit misschien wel om dit met elkaar bespreekbaar te maken. Men zou daarom wat meer naar een algemeen maatschappelijke aanpak moeten kijken, omdat alleen door het doen van aanbevelingen van commissies het niet veiliger wordt. Mevrouw Mijksenaar komt nog uit de tijd dat als er iets was met een kind dat dit bespreekbaar was. Het wordt nu heel erg geprofessionaliseerd en komt snel in een criminele hoek. Is het niet mogelijk om in de maatschappij de kennis die professionals hebben te populariseren? Is dit niet beter en gezonder dat men zich er veel meer mee bemoeit? De heer Schalkwijk heeft moeite met invulling van het begrip “misbruik”. Wat voor de één misbruik is, is voor de ander misschien wel geaccepteerd. De heer Minderman geeft aan dat de commissie is uitgegaan van hoe “misbruik” volgens het Wetboek van Strafrecht gedefinieerd is als misbruik dat strafbaar is. Hij is het eens dat als er een wat gemakkelijker omgang met seksualiteit in de samenleving is, dit consequenties heeft voor alle sectoren van de samenleving en in de jeugdzorg rond dit onderwerp. Hij vindt dat men makkelijk over de commissies denkt, omdat men hier te maken heeft met de vraag of het stelsel werkt en als dit niet werkt welke richting men met elkaar op moet gaan. De vraag is niet of de commissies goed gaan, maar de vraag is wat er gebeurt na de commissies en wat er verandert. De commissies zijn nodig om focus en richting te geven, aan bewustwording te werken en onderzoek te doen naar de feitelijke stand van zaken die de individuele instellingen niet kunnen doen. De heer Poorter bedankt de heer Minderman en de vertegenwoordigers van de instellingen voor hun verhaal en vindt dat de heer Minderman een duidelijk signaal afgeeft dat heel serieus moet worden genomen. De politiek moet hier ook veel strenger naar gaan kijken. Aan de portefeuillehouder/wethouder gemeente Amsterdam vraagt hij of bij de inkoop van jeugdzorg ook criteria gesteld kunnen worden en instellingen gekozen kunnen worden met de meeste zekerheid. Wat betreft het “vier ogen” principe dat bij de commissie Gunning uitdrukkelijk naar voren is gekomen vraagt hij zich af of dit haalbaar is. Gaan collega’s onderling het gesprek ook met elkaar aan en wordt gezorgd voor een sfeer op de werkvloer waarbij er ook onderlinge controle is? Is dit principe ook ter sprake gekomen in de commissie Samson? Mevrouw Rijpstra vraagt hoe de heer Minderman verklaart dat dit de eerste gemeente is waar hij is uitgenodigd voor het geven van een toelichting op het rapport van commissie Samson en waarom het stil is geworden sinds het vlak na het uitbrengen van het rapport in het nieuws is geweest. Mevrouw Roodink merkt op dat de commissie Samson niet is gestart doordat er een directe aanleiding was doordat er een zaak speelde in de media. Zijn er naar aanleiding van het onderzoek nog actuele zaken naar voren gekomen die heropend zijn? Verder wil zij graag weten van de jeugdinstellingen wat gedaan wordt om misbruik tussen jongeren onderling te voorkomen. De heer Mellema zegt dat hoogleraar Wim Slot als reactie op de commissie Samson heeft opgemerkt dat het belangrijk is het thema seksualiteit, grenzen in de omgang met elkaar en autonomie bespreekbaar te maken. Verder moeten jongeren zich veilig voelen waardoor zij naar de hulpverleners toekomen als er iets mis is. Het “vier ogen” principe is overigens niet volledig financieel haalbaar, omdat in residentiële settingen medewerkers die nachtdienst hebben alleen werken. Dit is een risicopunt. De heer Minderman heeft geen sluitende verklaring waarom Amsterdam de eerste gemeente is waar de commissie Samson iets mag vertellen. Hij denkt dat een deel van de verklaring er in ligt dat al voor de zomer vorig jaar over de concepten met Jeugdzorg Nederland is gesproken, zodat er op het moment van presentatie al een duidelijk programma, standpunt en duidelijk excuus van Jeugdzorg Nederland lag en zij daar de lead in hebben genomen. Voor veel gemeenten heeft het jeugdzorgdossier nog onduidelijkheden. Wat betreft de vraag of zich nog concrete situaties hebben voorgedaan geeft hij aan dat er 800 meldingen hebben plaatsgevonden en hiervan is met 70 uitgebreid gesproken. Het overgrote deel betrof mensen die op dit moment 60 jaar of ouder zijn. Hij heeft nog nooit zulke verwoeste levens voorbij zien trekken als in die weken. Gesproken wordt over het misbruik van kinderen, maar dit heeft een onvoorstelbare impact op het leven dat daarna komt. Er zijn ongeveer 25 zaken gehoord die actueel waren en die zijn doorgegeven aan het Openbaar Ministerie en in alle gevallen is onderzoek ingesteld. De huidige stand van zaken hiervan is hem niet bekend. De heer Hilhorst merkt op dat de heer Minderman memoreerde dat er een verschuiving is en dat meer gevallen gaan over misbruik tussen jongeren onderling. Bij sommige instellingen is het lastig hier iets aan te doen. Hij zou graag van de instellingen willen weten wanneer men voor een dilemma staat als het gaat om Pagina 5
V E R S L A G : Sessie 3 Jeugdzorg Regioraad d.d. 18 juni 2013 seksueel ongepast gedrag tussen cliënten onderling. Mevrouw Rijks geeft aan dat het bij jongeren met een beperking moeilijk is om te weten wat er precies is gebeurd en vaak moet een keuze gemaakt worden of de dader of slachtoffer uit de groep gehaald wordt. Paniekvoetbal moet worden voorkomen, maar veiligheid gaat voor alles. De heer Gerritsen zegt dat heel mooi in het rapport beschreven staat wat de dilemma’s zijn, bijvoorbeeld wie is slachtoffer en wie is dader. Als men weet dat het niet bewezen kan worden, gaat men dit dan het slachtoffer aandoen dat toch aangifte wordt gedaan, als men bijna zeker weet dat de zaak wordt geseponeerd? De heer Hilhorst zegt dat het voor een deel voorstelbaar is om maatregelen te nemen als screening, maar dat grensoverschrijdend gedrag tussen cliënten onderling veel ingewikkelder is en dat hier veel aandacht aan moet worden besteed. Verder wil hij de heer Minderman bedanken en geruststellen dat dit wel de eerste gemeente is waar hij een toelichting geeft, maar dat het er wel meteen zestien tegelijk zijn. Hij bedankt de insprekers voor hun komst. De heer Poorter vraagt de portefeuillehouder om de leden van de regioraad op de hoogte te houden over hoe de implementatie van het rapport verloopt en eventuele ontwikkelingen. De heer Hilhorst denkt dat het belangrijk is bij de transitie en de overdracht de veiligheid van kinderen te garanderen in het nieuwe stelsel. Dit moet ook met zorgaanbieders worden besproken. • Stand van zaken Transitie Jeugdzorg Mevrouw Mathkor vraagt naar de stand van zaken Transitie Jeugdzorg en in hoeverre gemeenten al op schema liggen. De heer Hilhorst vertelt dat nu al geoefend wordt met virtueel opdrachtgeverschap en dat daarnaast met gemeenten wordt getracht de frictiekosten te minimaliseren. Aan alle gemeenten is gevraagd een voorlopige keuze te maken wat voor soort zorg zij denken nodig te hebben. Dit is geïnventariseerd, zodat duidelijk wordt welke kant dit op gaat en met gemeenten afspraken gemaakt kunnen worden voor beperking van de frictiekosten. In oktober a.s. moet duidelijk zijn hoe in 2015 om wordt gegaan met jeugdzorg en jeugdzorgaanbieders. Dit is ook een eis die vanuit het Ministerie wordt gesteld. Als er op 31 oktober a.s. geen duidelijkheid is over een regionaal zorgplan, dan kan het Ministerie opleggen dat in ieder geval 80% van de oude zorg moet worden afgenomen door de gemeenten. Dit beperkt de vrijheid van de gemeenten, daarom is het prettiger hier afspraken over te maken. Door al heel vroeg in kaart te brengen welke keuzes gemeenten willen maken, ziet men bepaalde trends en kan hier al in een vroeg stadium op ingespeeld worden om frictiekosten te beperken. De voorzitter constateert dat er geen behoefte is aan nadere bespreking van de volgende punten: • Ambulant opdrachtgeverschap 2014 • Onderzoek consequenties overgangsregime voor instellingen • Onderzoek samenwerking inkoop • Beantwoording Ledenbrief VNG • Stand van zaken pilots Jeugdzorg • Stand van zaken Transitie Academie 7. Informatie • Stand van zaken Bezwaarprocedures beëindiging subsidierelatie: wordt niet besproken. • Voortgang residentieel naar gezinshuizen: wordt niet besproken. 8. Rondvraag Van de rondvraag wordt geen gebruik gemaakt. De voorzitter sluit de vergadering om 19.55 uur.
Pagina 6