1
Schoolplan DaCapo College Locatie Eysenhegge (geactualiseerd januari 2015)
2
INHOUDSOPGAVE INLEIDING……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3
1. 1.1 1.2 1.3
ONDERWIJSACTIVITEITEN…………………………….……………………………………………………………………………………………………… Remedial Teaching…………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Maatwerk…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Maatschappelijke Stage………………………………………………………………………………………………………………………………………….
11
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12 2.13 2.14
LWOO-ACTIVITEITEN……………………………………………………………………………………………………………………………………………… Tweejarige leerlijn Eysenhegge…………………………………………………………………………………………………………………………… Mentorschap……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Schoolinterne tussenvoorziening Eysenhegge……………………………………………………………………………………………….. Ambulante begeleiding………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Competenties……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. Dyslexiebeleid…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Dyscalculiebeleid……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Faalangstreductietraining……………………………………………………………………………………………………………………………………… Sociale vaardigheidstraining………………………………………………………………………………………………………………………………… Sociale vaardigheidstraining voor leerlingen met een extra hulpvraag (ASS, ADHD, etc.) ……….…… Rouw en JES……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Protocol Sociale Media…………………………………………………………………………………………………………………………………………… Pestprotocol………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. Preventieactiviteiten……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
18
3.
“KANSRIJK OPLEIDEN” FACILITAIRE DIENSTVERLENING NIVEAU 2……………………………………………………….
51
4.
BOVENSCHOOLSE TUSSENVOORZIENING……………………………………………………………………………………………………….
55
5.
LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN………………………………………………………………………………………………………………
58
12 13 14
19 21 24 25 26 28 33 34 36 39 40 42 44 50
3
Inleiding Hoofdstuk 1 Uitgangspositie 1.1
Algemeen
De unit begeleiding en ondersteuning bestaat uit twee scholen. Locatie Eysenhegge en de Praktijkschool. In dit document wordt de praktijkschool buiten beschouwing gelaten. Eysenhegge heeft alleen onderbouw VMBO voor alle leerwegen. De onderbouw duurt in principe twee jaar maar als uit de didactische en pedagogische ontwikkelingen of onderzoeken blijkt dat de leerling een extra jaar nodig heeft, wordt deze mogelijkheid geboden. Op Eysenhegge zitten uitsluitend leerlingen die in aanmerking komen voor leerwegondersteunend onderwijs en voor leerlingen die zorggelden ontvangen vanuit het samenwerkingsverband. Verbonden aan Eysenhegge is een Bovenschoolse tussenvoorziening van het Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek en de opleiding “Kansrijk Opleiden”. Ook het Onderwijsdienstencentrum is in het Eysenhegge-gebouw gehuisvest. Deze “aangehaakte” organisaties worden in deze inleiding alleen genoemd als dat noodzakelijk is in relatie tot het “gewone” schoolgedeelte. In de uitwerking van alles wat wij op Eysenhegge aanbieden, komen zij uitvoerig aan bod. Eysenhegge (VMBO + LWOO voor B/K/G/T leerweg) Er zijn twee volledig parallelle kernteams. De school verzorgt alleen onderbouw. In alle groepen wordt gestreefd naar duidelijkheid, voorspelbaarheid, structuur. Elke onderwijskracht moet in staat zijn niet alleen gedifferentieerd onderwijs, maar ook zorg op maat te bieden. Stand van ontwikkelingen De school is doorlopend in ontwikkeling. Vanaf het schooljaar 2010-2011 is het volledige locatiemanagement geleidelijk door vertrekkend personeel gewijzigd. Dit vormde mede de aanleiding om ingezette vernieuwingen te borgen en om de aandacht meer te richten op professionalisering, vooral vanwege maatschappelijke veranderingen in het algemeen en in het onderwijs in het bijzonder. We zijn gestart met het uitzetten van diverse innovatieve activiteiten. Basis daarvoor vormen telkens een optimale didactische en pedagogische benadering. We hanteren daarbij zoveel mogelijk de PDCA-cyclus. Onze aandacht gaat op dit moment vooral uit naar: -
tweejarige leerlijn meer aandacht voor rekenen en taal borging project Kansrijk Opleiden FD2 competentiekaarten maatwerkuur loopbaan- ontwikkeling en begeleiding invulling mentordagen vensters voor verantwoording/scholenopdekaart.nl zorgoverzicht en digitaal leerlingvolgsysteem collegiale coaching/consultatie intervisie gestructureerd sectieoverleg vakwerkplannen herzien betekenisvolle cyclus functioneringsgesprekken lerarenregister School aan zet Ontwikkelingen t.a.v. Passend Onderwijs Ontwikkelingen t.a.v. gepersonaliseerd leren
4
Kengetallen Eysenhegge is aangehangen bij twee Brinnummers (02MY en 02IB). De school participeert in het Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek als VMBO-onderbouw-locatie met lichte extra ondersteuning voor alle leerwegen. Aan de school is een Bovenschoolse Tussenvoorziening van het Samenwerkingsverband, de opleiding Facilitaire Dienstverlening niveau 2 en het ODC verbonden. De school telde op 1 oktober 2014 205 leerlingen, exclusief Bovenschoolse Tussenvoorziening en proefgeplaatste leerlingen. De FD2 leerlingen mét VMBO-diploma en de FD2-leerlingen die dit jaar hun examen doen, staan ingeschreven bij Leeuwenborgh Opleidingen. Dit zijn 6 leerlingen. Nader uitgesplitst: Met RVC beschikking: 162 leerlingen, exclusief 16 op Dacapo ingeschreven FD2 leerlingen Met PCL beschikking: 25 leerlingen Met RVC/PRO/lwoo: 2 leerlingen Daarvan met leerlinggebonden financiering: 31 leerlingen Tijdelijk extern: 0 leerlingen Daarbij proefgeplaatste leerlingen: 1 leerlingen Daarbij leerlingen uit de Bovenschoolse Tussenvoorziening: 2 leerlingen Daarbij op Leeuwenborgh ingeschreven FD2-deelnemers: 6 leerlingen Van de ingeschreven onderbouwleerlingen volgen er 140 het BBL-programma, 49 het K(GT) programma, In totaal volgen 22 leerlingen volgen het FD2 traject. Het leerstofprogramma van de onderbouw VMBO wordt verdeeld in maximaal 3 leerjaren. Mede hierdoor ontstaat de mogelijkheid om naast het volgen van het ‘reguliere’ programma een flinke impuls te geven aan het verminderen van leerachterstanden en het bevorderen van de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind.
1.2
Grondslagen
Referentiekader van denken en handelen van het samenwerkingsverband: Visie Uitgangspunt is de leerling, niet gelabeld en/of geïndiceerd. Op maat voorzien van het juiste onderwijsondersteuningsaanbod, waarbij de interventies preventief gericht zijn. Missie Leerlingen succesvol begeleiden en/of toe leiden naar: - Vervolgonderwijs en/of een startkwalificatie, waarbij maximale doorstroom naar een plek waar de leerling zijn talenten en realistische ambities kan realiseren; - Een duurzame plek op de arbeidsmarkt en/of - Maatschappelijk relevante participatie; - Zinvolle dagbesteding De voornaamste doelstellingen van het DaCapo College: - Leerlingen een school bieden die: o talentontwikkeling centraal stelt; o een goede voorbereiding biedt op een vervolgopleiding en/of beroep (loopbaanzelfsturing); o eraan bijdraagt dat leerlingen zelfstandig in de maatschappij kunnen functioneren (burgerschapszin); o leerlingen actief, onder goede begeleiding, laat leren (ondernemend leren). - Tegemoet komen aan de wensen en behoeften van leerlingen door het geven van persoonlijke aandacht en begeleiding. - Ernaar streven dat leerlingen de school gediplomeerd verlaten.
5
De belangrijkste kenmerken van het DaCapo College: Een veilig en goed leef- en zorgklimaat. Een goed verzorgde leerlingbegeleiding waardoor de kansen op een succesvolle schoolloopbaan aanzienlijk zijn. Theorie en praktijk gaan zoveel mogelijk samen, waardoor de leerlingen het praktische nut van de leerstof zelf kunnen ervaren; Onderwijs wordt aangeboden in kleinschalige onderwijskundige eenheden. Op Eysenhegge worden de theoretische en praktische vakken zoveel mogelijk met elkaar geïntegreerd. zodat het leren betekenisvoller wordt. (zie vakwerkplannen). Daar waar wij voorheen vooral bezig waren met de integratie van vakken, hebben wij nu onze speerpunten verlegd naar professionalisering, opbrengstgericht werken, omgaan met verschillen. Verbinding met de unitplannen onder- en bovenbouw De leerlingen van Eysenhegge stromen na de onderbouw door naar de bovenbouw. In 80% van de gevallen is dat de bovenbouw van DaCapo-college. Eysenhegge heeft, m.u.v. Kansrijk Opleiden FD2, alleen een onderbouw en het schakelen naar de bovenbouw heeft alle aandacht. Leerlingen komen op Eysenhegge met leerachterstanden en sociaal-emotionele problematiek. Via allerlei programma’s en door de zorgstructuur richt de school zich op de ontwikkeling van de leerling. De vier kernwaarden van DaCapo zijn opgenomen in het totaal. Loopbaanzelfsturing, wie ben ik, wat kan ik, wat wil ik en wat past bij mij, zijn, gezien de opdracht van de school, goed geïntegreerd in het geheel. In schooljaar 2013/2014 is DaCapo begonnen met Talentontwikkeling en Praktische Sector Oriëntatie een nieuwe impuls te geven en om te vormen tot “Loopbaanleren (LOB)”. Burgerschapszin is als een rode draad terug te vinden in het hele schoolgebeuren. De twee kernteams die er zijn op Eysenhegge zijn in opzet identiek, maar leggen geregeld eigen accenten. Visie en missie van Eysenhegge vormen hierbij de leidraad. Er worden prioriteiten gesteld aan een goed onderwijsinhoudelijk perspectief.
1.3
Visie
Elke leerling die het samenwerkingsverband ons toewijst en dus toevertrouwt heeft recht op het best passende onderwijs en de juiste zorg op maat, nu, en straks in het vervolgonderwijs. Hierbij streven we naar: - De leerlingen stromen door naar de best passende vorm van vervolgonderwijs. - We geven de leerlingen voldoende vakkennis en beheersing van leerstof mee. - Zoveel mogelijk leerlingen stromen uit naar regulier vervolgonderwijs. - Leerlingen kunnen het geleerde buiten school toepassen in werk en hobby. Daarmee geven we aan dat de insteek van ons handelen naar de leerlingen hun leerproces is. Onze leerlingen komen naar onze school met de opdracht aan ons om ze met extra gerichte ondersteuning optimale leerkansen te geven voor vervolg. De pedagogische relatie en zorg voor sociaal emotioneel welbevinden van onze leerlingen én de cognitieve ontwikkeling, voeren in onze school de boventoon. Dat wil zeggen dat voor een korte periode de hulp aan en zorg voor de leerlingen prioriteit kan hebben om zo condities te scheppen voor een goed leerklimaat: structuur, duidelijkheid, voorspelbaarheid. Met de veranderende doelgroep blijkt dat steeds meer leerlingen een andere vorm van vervolgonderwijs nodig hebben. Een deel van deze groep bestaat uit leerlingen met een veel grotere behoefte aan structuur, kleinschaligheid en veiligheid. Voor deze groep leerlingen zijn wij de pilot “Kansrijk Opleiden” gestart. (zie projectplan “Kansrijk opleiden”)
6
Om bovenstaande te kunnen bereiken zijn onderstaande subdoelen geformuleerd. De leerling moet, binnen zijn eigen mogelijkheden, zoveel mogelijk van onderstaande eigenschappen ontwikkelen: - Zelfstandigheid - Zelfstructurering/zelfsturing - Zelfkennis - Positief zelfbeeld en leerhouding - Emotionele vaardigheden - Sociale vaardigheden - Normen- en waardenbesef Schooljaar 2013-2014 hebben wij competentiekaarten ontwikkeld om bovenstaande eigenschappen te meten en er vervolgens actiepunten aan te ontlenen om mee aan de slag te gaan. Richting waarin de locatie zich ontwikkelt De locatie blijft zich ontwikkelen. Als volwaardige zorglocatie willen wij herkenbaar zijn voor alle scholen, ouders en leerlingen van de Westelijke Mijnstreek. Wij zullen daarvoor blijvend inspanningen moeten verrichten.
Hoofdstuk 2 Resultaat 2.1
Opdracht
Onderwijskundige opdracht Eysenhegge heeft alleen onderbouw. De onderwijskundige opdracht is de leerlingen voor te bereiden op de best passende vorm van vervolgonderwijs. Leerlingen komen binnen met didactische achterstanden en sociaal emotionele problematieken. Er is een zorgstructuur ingericht (zie zorgplan).
2.2
Doelstelling
Eysenhegge heeft als doelstelling om door goed onderwijs (didactisch) en begeleiding (sociaal-emotioneel) in een omgeving waar de leerling zich veilig en geborgen voelt, in een traject van twee jaar iedere leerling goed voor te bereiden op de best passende vorm van vervolgonderwijs. De mogelijkheid van een extra jaar is aanwezig. Daar waar dat, na het doorlopen van onze volledige zorgroute, écht niet mogelijk is, wordt voor deze leerling binnen het samenwerkingsverband een andere vorm van passend onderwijs gezocht. Om de doelstellingen te kunnen realiseren moet er een positief onderwijsklimaat zijn waarin het team gericht is op het continue verbeteren van het onderwijs op basis van evaluatieve gegevens. Daarnaast is het zeer belangrijk dat de individuele leerkracht op effectieve wijze met onderwijsleerproblemen moet kunnen omgaan. Dit is pas mogelijk als: er bij de leerkrachten voldoende inzicht is over het ontstaan van de moeilijkheden van de leerling. Dit inzicht hanteren wij tijdens intervisiebijeenkomsten, leerlingbesprekingen, rapportvergaderingen, studiedagen, enz. de hulpverleningsactiviteiten direct aansluiten bij de geconstateerde problemen er een samenhang is tussen het doel, de middelen, de activiteiten en de klassenorganisatie (zie vakwerkplannen). alle activiteiten erop gericht zijn leerlingen weer aansluiting te laten vinden bij het reguliere Eysenhegge-programma er regelmatig aandacht aan de problemen van de individuele leerling wordt besteed (zie de 5 professionele momenten in het zorgplan). de extra-activiteiten bij voorkeur in de groep plaatsvinden de leerling en ouders mede-eigenaar worden gemaakt van hun eigen ontwikkeling
7
Medio 2014 verscheen, in het kader van de Wet Passend Onderwijs, ons basisondersteuningsdocument. Hierin werd het bovenstaande uitgewerkt. Het onderwijs werd meer afgestemd op leerontwikkellijnen en ondersteuningsbehoefte van de leerlingen. Om de gestelde resultaten te bereiken is onderwijs-op-maat zeer belangrijk. Er wordt veel aandacht besteed aan het individu. De leerlingen vormen een zeer heterogene groep met een zeer uiteenlopend intelligentieniveau, zeer diverse leerachterstanden en zeer diverse sociaal-emotionele hulpvragen. Daarnaast bieden wij ook ruimte voor leerlingen met handicaps en/of stoornissen. Het onderwijs wordt zoveel mogelijk afgestemd op en aangepast aan de mogelijkheden en behoeften van elke leerling afzonderlijk. Elk kind is uiteindelijk de eigen maat. Naast en soms ook tijdens het reguliere lesprogramma bieden wij een scala aan zorgverbredingsactiviteiten, zoals REM, SOVA, FRT, rouwverwerking, J&S, R&W, MRT, junior coaching, maatwerkuur, drama, orthopedagogische muziekbeoefening, didactische niveaugroepen, differentiatie in tijd, niveau en ruimte. Leerkrachten proberen het competentiegevoel en het zelfvertrouwen van leerlingen te vergroten. Talentontwikkeling is een van de kernwaarden die het competentiegevoel onderstrepen. De Maatschappelijke stage van Eysenhegge vormt o.a. een bijdrage aan het ontwikkelen van burgerschapscompetenties en de algemene doelstellingen van onderwijs: zelfstandigheid en verantwoordelijkheid bevorderen. De school komt tegemoet aan de drie basisvoorwaarden voor het leren van leerlingen: competentie- relatie- autonomie.
2.3
Resultaat
Wat zal aan het einde van planperiode (2015-2018) het resultaat zijn? Een veilige, transparante, zich doorlopend ontwikkelende schoolomgeving, waar de professionaliteit en deskundigheid van de docenten waarborgen dat de gestelde doelen met de leerlingen gehaald worden.
2.4
Kwaliteit
Wat zijn de kwaliteitseisen die gesteld worden aan het eindresultaat? De specifieke kwaliteitseisen van Eysenhegge zoeken we in het toekomstperspectief van de leerlingen. Specifiek: Onze leerlingen zijn, naar eigen kunnen, zo goed mogelijk toegerust voor alle aspecten van het vervolgonderwijs, Meetbaar: D.m.v. ambulante begeleiding en terugkoppeling volgen wij de leerlingen tenminste twee jaar na vertrek. De ambulante begeleiders brengen in kaart hoe de verdere school/werkloopbaan van de leerling is (zie vakwerkplan Amb. Begl.). Acceptabel: Ouders en leerlingen zijn mede-eigenaar van het uitstroomadvies en weten dat de leerlingen nog tenminste twee jaar worden gevolgd en ondersteund waar nodig. Realistisch: de overgrote meerderheid van ex-eysenheggers behaalt het vmbo-diploma op het niveau dat bij aanvang opleiding van de leerling verwacht werd. Tijdsinvestering: De tijdsinvestering is een tot drie jaar.
2.5
Risicofactoren -
-
-
Door de veranderende doelgroep, de toename van ernstige multiproblematiek en externaliserend gedrag, en de druk om lesgroepen steeds groter te maken, ontstaan problemen in de sfeer van veiligheid, het voldoende aandacht aan individuele leerlingen kunnen geven en het adequaat kunnen managen van zowel school- als klassenorganisatie. Leerlingen brengen steeds vaker problemen waar de school nauwelijks invloed op kan uitoefenen (denk aan sociale media) de school in. Ouders nemen hierin niet altijd voldoende verantwoording. Aan de medewerkers worden hoge eisen gesteld: zij moeten pedagogisch, didactisch, organisatorisch én collegiaal over uitstekende competenties beschikken. Slechts zelden treffen we iemand aan die over ál deze kwaliteiten beschikt (zie onderwijsondersteuningsprofiel basis niveau). Werken op Eysenhegge stelt andere eisen aan personeel dan werken op een reguliere locatie. Het verschuiven van personeel binnen DaCapo leidt lang niet altijd tot een succes. De betrokkenheid die vereist is om te kunnen werken met onze leerlingen en de toenemende druk om iedere stap
8
-
-
2.6
schriftelijk te verantwoorden, leidt niet zelden tot een onacceptabel hoge werklast en vermindering van arbeidsvreugde. Het LMT moet over voldoende draagvlak en vertrouwen kunnen beschikken. De “lerende organisatie” is ons streven, maar zit nog niet volledig in de haarvaten van het team. Het Eysenhegge-schoolgebouw aan de Valkstraat nadert het einde van zijn houdbaarheid. Het biedt onvoldoende mogelijkheden om flexibel met het samenstellen van groepen en lesroosters ed. om te kunnen gaan. We missen een gezamenlijke ruimte voor overblijven, opvang en bijeenkomsten voor de hele gemeenschap. Ook op het gebied van hygiëne, ventilatie en isolatie raakt het gebouw uit de tijd. We zullen ons moeten gaan oriënteren op een samengaan met de reguliere onderbouw-unit van DaCapo. Bezuinigingen die leiden tot het verminderen van faciliteiten in plaats van tot gewenste uitbreiding ervan. Gezien de demografische gegevens van de Westelijke Mijnstreek zal het leerlingenaanbod afnemen, zie o.a. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bevolkingskrimp/leerlingendaling Eysenhegge moet zich bewust blijven van de belangrijke rol die het binnen het samenwerkingsverband speelt.
Succesfactoren -
Het team is zeer betrokken bij het kind en staat open voor optimalisering van het onderwijs, door middel van doorlopende scholing en externe ondersteuning. De mentoren vormen de spil van begeleiding en ondersteuning, waardoor de leerling geborgenheid en veiligheid ervaart. De mentor heeft nadrukkelijk een signaalfunctie en onderhoudt intensief contact met ouders/verzorgers. Eysenhegge telt een scala aan zorgverbredingsactiviteiten (zie 2.2 alinea 4) De dagindeling op Eysenhegge kent twee momenten waarop mentor en mentorklas met elkaar in overleg kunnen en de lesdag kunnen voor- en nabespreken. De school heeft specialisten in dienst naast de reeds genoemde mentoren: psychologen, orthopedagoog, schoolmaatschappelijk werkende, leerlingbegeleiders, remedial teachers Door samenwerking met externen (Zorg Advies Team/Ondersteuningspreventieteam) wordt de zorg rondom de leerling gewaarborgd. De aanwezigheid (2-wekelijks) van de schoolagent vergroot het gevoel van veiligheid. Binnen de Unit Begeleiding en Ondersteuning kan er gebruikt worden gemaakt van elkaars expertise (korte lijnen). Als school zijn we doorlopend op zoek naar mogelijkheden om specifieke doelgroepen specifieke hulp te bieden. Diverse collega’s doorlopen een scholingstraject om een tweedegraads onderwijsbevoegd te halen, of om zich verder te ontwikkelen op het gebied van coaching.
Hoofdstuk 3 Fasering De school is in schooljaar 2008-2009 begonnen in een contextrijkere leeromgeving waar ondernemend leren en loopbaanzelfsturing centraal staan. Talentontwikkeling is schooljaar 2008-2009 gestart en in 2013-2014, samen met Praktische Sector Oriëntatie, herzien tot “Loopbaan Ontwikkeling en Begeleiding”. Vanaf schooljaar 20122013 bereiden wij ons in organisatiestructuur en d.m.v. professionalisering voor op de uitvoering van de Wet Passend Onderwijs. Zeer actueel is het voornemen om ook op Eysenhegge vanaf 1 augustus 2015 aan vormen van gepersonaliseerd leren uitvoering te geven. Daarnaast werken wij toe naar het integreren van leerlingen met autisme die nu nog het VSO bezoeken.
9
Hoofdstuk 4 Kaders 4.1
Hoofdlijnen van de organisatiestructuur
Locatiedirecteur - Verbindende schakel tussen MT, overige locaties, samenwerkingsverband - Op locatie verantwoordelijk voor het geheel van onderwijsproces, personeel, financiën, organisatie, gebouw en relaties - Voorzitter van het Locatie Management Team - Voorzitter teamvergadering - Voorzitter kwaliteitskring Kernteamleiders - Lid LMT - Voorzitter leerlingbespreking en kernteamvergadering - Bewaakt het functioneren van individuele kernteamleden - Tweede aanspreekpunt voor ouders/leerlingen Zorgcoördinator - Bewaakt de gehele zorgroute - Voorzitter intern en extern ZorgAdviesTeam - Stuurt zorgfunctionarissen aan - Coördineert aanmeldings- en plaatsings- en uitstroomtraject Zorgfunctionaris - Bereidt leerlingbespreking samen met mentor voor - Bewaakt daar gemaakte afspraken Mentoren - Zijn de eerstverantwoordelijken in de keten van leerlingbegeleiding - Onderhouden contacten met leerling, docenten, ouders/verzorgers, instanties Secties/leertuinen/intervisie/mentorenoverleg - Geven vorm aan het onderwijs Decaan - Is belast met gehele proces van voorlichting over en instroom in het vervolgonderwijs Vakdocenten - Voeren het onderwijs uit conform de afspraken binnen school en sectie Diverse commissies - Voeren specifieke deelopdrachten uit ter ondersteuning van diverse processen in het schoolgebeuren Maatschappelijk werkenden - Ondersteunen ouders, leerlingen, mentoren bij opvoedkundige vragen Leerlingbegeleiders - Worden ingezet op het moment dat de mentor extra ondersteuning behoeft Ambulant begeleiders - Eerstverantwoordelijken voor overdracht naar vervolgonderwijs en nazorg Onderwijs Ondersteunend Personeel - Verantwoordelijk voor beheer van het gebouw en de schooladministratie
4.2
Communicatie
Communicatie is voorwaarde voor de doorlopende ontwikkeling en professionalisering. Daarom is het nodig dat: Wekelijks op dinsdag het kernteam bij elkaar komt voor o Leerlingbespreking/heet-van-de-naald o Onderwijsontwikkeling o Huishoudelijke afspraken - Er een maal per zes weken op dinsdag een plenaire vergadering. Hoofdthema is informatieverstrekking en onderwijsontwikkeling - Tweewekelijks staat er op donderdag overleg gepland voor intervisie, secties/leertuinen, mentorenoverleg, studiemiddagen, commissies, en ….
10
-
4.3
Onderlinge afspraak is dat op niet-ingevulde donderdagmiddagen elk onderwijzend personeelslid op school blijft tot half vijf, om bereikbaar te zijn voor collegiaal overleg Mentoren staan zeer geregeld, soms zelfs dagelijks, in contact met het thuisfront of met hulpverleningsinstanties Ondanks het hierboven beschreven zware programma, proberen wij, daar waar mogelijk, ruimte te scheppen voor eigen werkzaamheden
Faciliteit en ondersteuning
Bij de invulling van studiedagen doen wij geregeld een beroep op deskundigen. Daarnaast hebben wij ondersteuning vanuit het stafbureau en de docenten/beleidsmedewerkers. Eysenhegge is actief betrokken bij “School aan Zet”. Onze speerpunten zijn Opbrengstgericht Werken, Omgaan met Verschillen en “Lerende organisatie”.
Hoofdstuk 5 planning 5.1
Speerpunten
Op het gebied van schoolontwikkeling leggen wij in de komende periode het accent op de uitdagingen van passend onderwijs. De persoonlijke ontwikkeling van docenten gaat meer persoonsgerichte aandacht krijgen door het anders inrichten van de cyclus van functioneringsgesprekken, o.a. door het daarbij betrekken van de mening van de leerlingen en collega’s. De professionalisering van het team zal vooral gericht zijn op onze veranderende doelgroep. Gepersonaliseerd leren zal zijn intrede doen.
5.2
Mijlpalenplanning
Als dit schoolplan in 2018 weer geactualiseerd gaat worden, en het 50-jarig bestaan van Eysenhegge gevierd is, zijn wij nog springlevend en een krachtige tussenvoorziening voor de lichte zorg.
5.3
Financiële planning
De financiële planning ligt opgesloten in het meerjarig begrotingsplan van het DaCapo-College
11
1. Onderwijsactiviteiten
12
1.1 REM Remedial teaching op Eysenhegge Brugklasleerlingen krijgen op Eysenhegge één lesuur per week remedial teaching aangeboden. Het schooljaar wordt daarvoor ingedeeld in twee periodes. In de eerste periode bepaalt de zorgcoördinator in overleg met de mentor aan de hand van dossier en testgegevens voor elke individuele leerling afzonderlijk waarvoor hij/zij extra ondersteuning kan gebruiken. De leerlingbespreking en/of de observaties van de mentor bepalen mede de groepssamenstelling voor periode twee. Het hulpaanbod kan bestaan uit: Rots & Watertraining, Drama, taaltraining, Begrijpend lezen, Spelling, rekenen, Muziek, fijne motoriek, MRT, Kurzweilgebruik en ‘praten zonder woorden’. Voor deze Remedial Teaching wordt de groepsgrootte verkleind naar gemiddeld 7 leerlingen per docent, de diverse remediale groepen worden uit de diverse eerste klassen naar ondersteuningsvraag geformeerd. Aan het begin van de periode stelt de remedial teacher concrete handelingsdoelen op, die aan het einde van de periode geëvalueerd worden. Dit alles is terug te vinden in het ontwikkelings -perspectiefplan.
13
1.2 Maatwerk Algemeen Tijdens het maatwerkuur wordt er gedifferentieerd gewerkt. Onderwijs op maat wordt aangeboden. Het maatwerkuur is een lesuur waar heel specifiek aandacht wordt besteed aan: - vaardigheden/competenties die een leerling nog niet voldoende beheerst - sociale emotionele problematiek die het functioneren van de leerling (zowel maatschappelijk als didactisch) in de weg staat. Er wordt door de mentoren/ouders/leerling gekeken waar de leerling behoefte aan heeft. De mentor doet dit aan de hand van: competentiekaarten, coaching gesprekken, gesprekken met ouders en gegevens van de basisschool. Maatwerkuren vinden twee keer per week plaats. Dit gebeurt in periodes van 8 weken. Het aantal leerlingen per maatwerk uur verschilt. Groepen worden samengesteld uit leerlingen van alle klassen en alle leerjaren. Dit heeft voornamelijk te maken met de inhoud van de verschillende lessen en de persoonlijke aandacht die een leerling op dat moment nodig heeft. Inhoud Maatwerkuur lessen: - FRT, faalangst reductietraining, een training die jongeren leert omgaan met hun faalangst (informatie in het vakwerkplan). - J&S (Jongeren & Scheiden) , een lotgenotengroep voor jongeren met gescheiden ouders (informatie in het vakwerkplan) - Rouwverwerking, een lotgenotengroep die jongeren helpt met het verwerken van rouw (informatie in het vakwerkplan) - Sova ,sociale vaardigheidstraining (informatie in het vakwerkplan) - Training ASS-vaardigheden (Een lotgenoten groep voor jongeren met ASS, die d.m.v. gesprekken en het uitwisselen van ervaringen meer inzicht krijgen in hun handelen en een moment hebben waar ze ervaringen kunnen delen). - huiswerkbegeleiding: groep ‘studievaardigheden’. Deze groep zal bestaan uit 10 leerlingen en vindt 1 x per week plaats. De doelgroep is leerlingen die: moeite hebben met het maken van huiswerk door te weinig studievaardigheden. Te denken valt aan structureren, prioriteiten stellen, checken, plannen etc. Kortom leren leren zal aan bod komen in deze vorm van huiswerkbegeleiding. - huiswerkbegeleiding: groep ‘stille plek’. Deze groep zal bestaan uit 20 leerlingen en zal bestaan uit leerlingen die (redelijk) gemotiveerd zijn en vooral behoefte hebben aan een rustige werkplek en een vaste tijd om het huiswerk te maken. Tevens kunnen leerlingen hier terecht voor vakspecifieke problemen. - ICT-vaardigheden, het aanleren van elementaire computervaardigheden die een leerling nodig heeft om maatschappelijk afdoende te kunnen functioneren. Ontwikkeling In de toekomst hopen we nog meer verschillende trainingen/lessen te kunnen aanbieden. Momenteel zijn we bezig met het ontwikkelen van een training sociale vaardigheden voor kinderen met ASS. Verder zijn we aan het inventariseren waar nog meer behoefte aan is. Er vinden jaarlijks 2 à 3 evaluaties plaats. Aan de hand van deze evaluaties wordt het maatwerk uur verder ingevuld en ontwikkeld.
14
1.3 Maatschappelijke stage Met ingang van schooljaar 2012-2013 veranderden we de aanpak van de maatschappelijke stage binnen het DaCapo College en dus ook bij ons op Eysenhegge. In de spelregels van de Maatschappelijke Stage staat dat leerlingen m.i.v. schooljaar 2012-2013 verplicht 30 uren stage moeten lopen. Dit mag verdeeld worden over hun hele middelbare schoolcarrière. MAS is opgenomen in het examenregelement van het Dacapo College en zonder 30 uur MAS heeft de leerling een serieus probleem om op examen te mogen. Volgens afspraak nemen we binnen het DaCapo College in de onderbouw de helft, dus 15 uren, voor onze rekening. Dat zijn uren die leerlingen effectief stage loopt. Dus geen uren voor informatie verstrekking of organisatie. In klas 3 is de ervaring dat 2 of 3 mentorlessen nodig zijn voor instructie en organisatie. Hoe worden de uren geteld op Eysenhegge: In klas 1, 2 en 3 wordt tweejaarlijks het vuil geruimd in het Limbrichterveld. Andere activiteiten tellen ook mee, zoals: meeloopmiddag, Open Dag, Kerstmarkt, …..: We zetten het totaal aantal uren hiervan op 5 uren. We kunnen uren registreren van leerlingen, die in hun eigen vrije tijd al vrijwilligerswerk doen. In klas 3 moet een leerling 10 uren stage lopen. Totaal tellen we maximaal 15 uren. In de bovenbouw lopen alle leerlingen het restant van 15 uren. Klas 3 - Stage lopen We verwachten van de mentor dat hij zijn leerlingen instrueert en controleert. Voor de registratie van e.e.a. kan hij én de leerling terecht op de site. De leerling moet : Contact leggen met een maatschappelijke instelling. Goedkeuring vragen aan mentor. Een officieel contract maken met die instantie. (downloaden van de DaCapo site/ leerlingshare) Formulier laten invullen, handtekeningen eronder en inleveren bij de mentor. Stage lopen (10 uren totaal) Verslag maken van deze activiteit. (downloaden van de DaCapo site/ leerlingshare) Digitaal inleveren op DaCapo site – DLO – MaS. Controle, beoordeling en registratie uren door mentor op DLO. e
Het MaS certificaat wordt bijgevoegd bij het overgangsrapport van onze 3 klas. Stage is afgerond als: 1. stage contract volledig is ingevuld, voorzien van handtekeningen. 2. 10 uren stage zijn gelopen. 3. verslag van stage in orde bevonden wordt en van opmerking en handtekening voorzien door de stagebegeleider. 4. verslag voorzien is van drie foto’s van de stageplaats tijdens de activiteiten.
15
De totale planning en uitvoering van de Maatschappelijke stage staat onder leiding van de coördinator binnen Eysenhegge. Voor ondersteuning staat er op de DaCapo site onder het kopje DLO materiaal dat handig kan zijn bij de uitvoering van de Maatschappelijke stage. Het leerlingmapje kan de leerling vinden op de leerlingshare van Eysenhegge onder het kopje Maatschappelijke stage.
MaS-WM site: zoek hier je stageplaats (infosite op internet) Maatschappelijke stage: Het contract (Word bestand) Mas-stage certificaat (Word bestand) Format MaS verslag leerjaar 1 (Word bestand) MaS werkboek leerjaar 1 (Eys 2)(Word bestand) MaS werkboek leerjaar 2 (Eys 3)(Word bestand) Inleveren uitwerking werkboek 1 (digitale inlevering van uitwerkingen en beoordeling) Inleveren uitwerking werkboek 2 (digitale inlevering van uitwerkingen en beoordeling) Verslag Maatschappelijke Stage (digitale inlevering van verslag en registratie uren)
Er is ook een PowerPoint-presentatie met foto’s en spelregels als hulpmiddel bij de instructie bij de coördinator. Klas 3: PLANNING: begin ???: 16 december:
Instructie /start zoeken stageadres / afhandelen formele zaken. stagecontracten zijn binnen en geregistreerd. (lukt het leerlingen niet vóór 16 december dan kan er hulp ingeroepen worden bij de coördinator.) Vanaf november: Startdatum periode waarin leerlingen hun stage kunnen lopen. 29 mei: Einddatum periode waarin leerlingen hun stage kunnen lopen. Lln. leveren hun verslag (digitaal) aan binnen 2 weken na de afronding van de stage. Absolute einddatum voor inlevering: 12 juni 2015
*DLO op DaCapo site: lees je leerjaar 1 = Voor Eysenhegge klas 2, klas 2 = Voor Eysenhegge klas 3. Handige adressen: www.maatschappelijkestage.nl www.samenlevenkunjeleren.nl http://www.minocw.nlmaatschappelijkestage www.vng.nl www.movisie.nl en www.movisie.nl/jongerenactief www.vrijwilligerswerk-wm.nl http://www.arboportaal.nl/vrijwillgers-en-werk/specials/ www.verenigdejeugdclubslimburg.nl www.jobcenter.nl/arbo/ www.inveiligehanden.nl www.stageidee.nl www.waarmasjij.nl www.povl.nl
16
MAATSCHAPPELIJKE STAGE EYSENHEGGE – WIE DOET WAT COORDINATOR EYSENHEGGE 1. Introductie MaS m.b.v. fotopresentatie. 2. Aanmaak kopieën formulieren MaS mapjes. 3. Uitleg en verspreiding MaS mapjes/ plaatsen op leerlingshare. 4. Aanleveren overzichtlijst aan mentoren. 5. Instructie mentoren. 6. Vraagbaak mentoren. 7. Vraagbaak leerlingen. 8. Goedkeuring geven aan adressen. e 9. Maken van certificaten einde klas 3 (bijgevoegd bij het overgangsrapport van onze 3 klas) 10. Verantwoordelijk voor contact met algemeen coördinator (o.a. voor werking DLO). 11. Eindverantwoordelijke Eysenhegge
MENTOREN 1. Enthousiasmeren leerlingen (mentorles(sen). 2. Ondersteuning leerlingen bij zoeken stageadres (o.a. wel/ niet goede stageplek). 3. Goedkeuring geven aan adressen. 4. Verzamelen en registratie stagecontracten mentorgroep (invullen in overzichtslijst) 5. Doorgeven contracten aan coördinator. 6. Verzamelen en beoordelen van stageverslag in DLO. 7. Registratie stage-uren in DLO. 8. Organiseren mentoractiviteit binnen MaS regels (indien dat past in het mentorgebeuren).
LEERLING 1. Contact leggen met een maatschappelijke instelling. 2. Goedkeuring vragen aan mentor/ coördinator. 3. Een officieel contract maken met die instantie. (downloaden van de DaCapo site/ van leerlingshare; maatschappelijke stage) (x3). 4. Formulier laten invullen, handtekeningen(4x) eronder en inleveren bij de mentor. 5. Stage lopen (10 uren totaal). 6. Verslag maken van deze activiteit. (downloaden van de DaCapo site/ van leerlingshare; maatschappelijke stage) (met foto). 7. Digitaal inleveren op DaCapo – DLO – MaS.
MAS MAPJE: 1. Titelpagina voor naam. 2. manier A - mijn eigen adres. 3. Manier B - adressenlijst school. 4. hulpmiddel eigen adres zoeken. 5. stageovereenkomst nieuwe versie Eysenhegge. 6. verslag lln. Formulieren worden in de toekomst van de DLO/ leerlingenshare gehaald. Verslag moet in de DLO worden ingevoerd. Leerlingen leveren hun verslag digitaal aan.
17
PLANNING: begin ???: 18 december:
Instructie /start zoeken stageadres / afhandelen formele zaken. stagecontracten zijn binnen en geregistreerd. (lukt het leerlingen niet vóór 18 december dan kan er hulp ingeroepen worden bij de coördinator.) Vanaf november: Startdatum periode waarin leerlingen hun stage kunnen lopen. 29 mei: Einddatum periode waarin leerlingen hun stage kunnen lopen. Lln. leveren hun verslag (digitaal) aan binnen 2 weken na de afronding van de stage. Absolute einddatum voor inlevering: 12 juni 2015
18
2. LWOO-activiteiten
19
2.1 Tweejarige leerlijn Eysenhegge Leerlingen verblijven in principe gedurende twee jaar op Eysenhegge. Gedurende deze twee jaar wordt bij iedere leerlingbespreking en bij iedere rapportvergadering beoordeeld of uitstroom wenselijk en/of mogelijk is. In veruit de meeste gevallen is dat niet het geval: óf de didactische achterstand is nog te groot, óf de leerling heeft nog te weinig sociaal-emotionele groei doorgemaakt óf er is een sprake van een combinatie van factoren. In veruit de meeste gevallen wordt er daarom voor gekozen om nog een derde jaar op Eysenhegge te blijven. Het les- en mentoraatsprogramma van de school is daarop aangepast. De inspectie ziet dit verschijnsel met lede ogen aan, want “op Eysenhegge blijven alle leerlingen zitten”. De noodzaak van dit derde jaar en de vaak gigantische leerachterstanden waarmee leerlingen werden toegelaten, worden daarbij kennelijk over het hoofd gezien. Er is echter een beperkte groep leerlingen voor wie het bovenstaande niet opgaat. Dit zijn de leerlingen die didactisch wél een hoger tempo aankunnen, die zelfs flink “gevoed” moeten worden om te voorkomen dat ze zich in het “normale” Eysenhegge-tempo gaan vervelen en daardoor gedragsmatig (nog) bewerkelijker worden. Basisscholen en ouders van deze kinderen geven aan dat zij zoeken naar een school die op pedagogisch gebied de gewenste intensieve ondersteuning kan bieden zónder dat dit gepaard gaat met een jaar “verlies”. Ook deze groep willen wij maatwerk aanbieden door een lesgroep in te richten waarbij de leerstof van de onderbouwvmbo (in eerste instantie op Kader-niveau) verdeeld wordt over twee jaar in plaats van over drie. De leerstof van de onderbouw en de aansluiting met de kernvakken van de bovenbouw blijft leading. Omdat het leerlingen betreft die wél nadrukkelijk zijn aangewezen op de “Eysenhegge”-aanpak (denk aan intensief mentoraat, korte lijnen, kleine groepen, extra ondersteuning, dramalessen, sociale vaardigheidstrainingen, faalangstreductietraining, rouwverwerking etc.) vinden wij het een vereiste dat de lessentabel daar mogelijkheden voor biedt. In de driejarige leerlijn is dat geen probleem, in de tweejarige leerlijn moet daar uiteraard ruimte voor vrij gemaakt worden, terwijl de leerinhouden die belangrijk zijn voor de doorstroom naar de bovenbouw, en voor de kernwaarden van DaCapo niet benadeeld mogen worden. Concreet stellen wij ons daarom voor om bij voldoende aanbod van leerlingen die met dit aanbod in hun ondersteuningsbehoefte tegemoetgekomen worden, als volgt te werk te gaan: Het personeel wordt bij de ontwikkeling van deze leerlijn betrokken: o De toelatingscommissie van Eysenhegge formuleert toelatingscriteria voor de doelgroep; o Docenten wordt gevraagd een nieuwe verdeling te maken van de onderbouw-leerstof, en daarbij nadrukkelijk in overleg te treden met de reguliere kader-docenten. De reguliere boekenlijst moet de basis vormen van dit overleg; o Het LMT ontwerpt een profiel voor de meest geschikte mentor. Zodra deze (intern) gevonden is, gaat die aan de slag om het Eysenhegge-mentoraat aan te passen waar nodig en wenselijk; o Voorlichting naar ouders, basisscholen en reguliere DaCapo-locaties; o Aanpassing locatiebijlage schoolgids. Definitieve lessentabel wordt vastgesteld (zie concept onder). Evaluatie- en bijstelmomenten worden ingebouwd, zowel organisatorisch als qua groepssamenstelling. In- en uitstroom van en naar andere groepen, andere locaties of zelfs andere scholen moet mogelijk blijven.
20
Lessentabel tweejarige leerlijn Eysenhegge Eysenhegge KGT 2jarig KL1
Eysenhegge KGT 2jarig KL2
Vakken
soort vak Afkortingen
leertuin talen Nederlandse taal Duitse taal Franse taal Engelse taal Lezen
School Officieel Officieel
LTTL NE DU
8 3 2
7 3 2
Officieel School
EN LE
2 1
2
Taal
School
TAAL
leertuin Zorg en Welzijn biologie verzorging lichamelijke opvoeding
School Officieel School Officieel
LTZW BI VZ LO
5 1 2 2
6 2 2 2
leertuin kunst
School
LTKN
5
4
beeldende vakken kunstvakken II muziek drama
School Officieel School
BV KMU DR
2 2 1
2 1 1
leertuin mens en maatschappij mens en maatschappij economie
School School Officieel
LTMM M&M EC
4 3
4 2 1
rekenen
School
RE
1
1
leertuin science science wiskunde
School School Officieel
LTSI SI WI
6 3 3
7 4 3
remedial teaching LOB Maatwerkuren
School School School
RM
1
mentor uur, incl. mentortijden
School
MNT
Totaal
2
2 2
3
3
34
35
21
2.2 mentorschap Algemeen De eerste verantwoordelijke voor de begeleiding van de leerling is de mentor. Onderzocht wordt op dit ogenblik wat het meest haalbaar is: een leerling gedurende zijn schoolloopbaan zo lang mogelijk bij dezelfde mentor laten, of in het eerste leerjaar een “specialist” als eerstejaars-mentor aan te stellen. Gedurende de genoemde loopbaan heeft elk leerjaar zijn eigen specifieke karakter. Het eerste leerjaar is een observatie- of schakeljaar. De mentor bekijkt dan in samenwerking met o.a. het kernteam of leerlingen op onze school op hun plaats zijn. In leerjaar twee blijft de algemeen begeleidende mentortaak gehandhaafd, uitstroom blijft een optie. De mentor van het derde jaar heeft tot taak de leerlingen voor te bereiden op de bovenbouw. Hij werkt daarbij samen met de decaan. Mentortaken Hieronder volgt een nadere beschrijving van de algemeen begeleidende mentortaak.
1.
Taken buiten de mentorgroep
1.1.
Interne contacten
1.1.1. -
Onderwijsondersteunend personeel In alle leerjaren heeft de mentor regelmatig overleg met het kernteam, de psychologen, de maatschappelijk werkende, remedial teachers ed. om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van alles wat rondom de leerling speelt. Tenminste tweemaal per jaar wordt een leerling in het kernteam besproken. De psychologe en/of maatschappelijk werkende en/of ambulant begeleider is hierbij in principe aanwezig voor begeleidingsadviezen.
-
1.1.2. -
1.1. 3. -
-
1.1.4. -
Kernteamleider/Zorgfunctionaris/ITV De mentor bewaakt in nauwe samenwerking met de kernteamleider en de zorgfunctionaris het leerproces van zijn leerlingen. Bij probleemgevallen ondersteunt de zorgfunctionaris de mentor bij het voorbereiden van de leerlingbespreking. Indien een mentor onverhoopt zijn mentorgroep zonder toezicht moet achterlaten, moet hij een beroep kunnen doen op de kernteamleider of op docenten zonder mentortaak. Het kan zijn dat een leerling in een mentorgroep niet te handhaven is en in overleg met ouders/verzorgers doorverwezen wordt naar de ITV. De ITV coördinator en de mentor houden contact over het wel en wee van de betreffende leerling en bepalen een te volgen strategie. Mentoren Na en tijdens schooltijd vindt formeel en informeel mentoroverleg plaats. Dit overleg heeft vooral een informatieve en ondersteunende functie. Men bespreekt uiteenlopende zaken m.b.t. het mentorschap, zoals voorbereiding en organisatie van mentordagen; invulling van de mentortijd; begeleiding van leerlingen etc. Sinds kort worden intervisie-bijeenkomsten georganiseerd. Hierbij is vooral docentengedrag onderwerp van gesprek. Vakdocenten Overleg met de vakdocenten heeft betrekking op het didactisch functioneren van leerlingen. Ook zijn er contacten nodig als leerlingen gedragsmatig problemen opleveren.
1.1.5 Administratie Vooral de laatste jaren wordt er van een mentor een uitvoerige administratie verwacht, waarmee hij moet kunnen aantonen wat er allemaal rondom een leerling ondernomen is. Voor een juiste verantwoording wordt hij daarom geacht voor de volgende zaken zorg te dragen:
22
-
IOP opstellen/actueel houden Logboek bijhouden Formulier leerlingbespreking in (laten) vullen Heet-van-naald formulieren invullen OPT/ZAT-formulier invullen Onderwijskundig rapport opstellen Vragenlijsten m.b.t. uitstroom ed. invullen (mail)contacten met ouders ……
1.2.
Externe contacten
1.2.1.
Ouders/verzorgers
1.2.2. -
-
De mentor heeft per jaar minimaal drie keer contact met ouders/verzorgers. De mentor legt tenminste één keer per leerling een huisbezoek af. Hij houdt de ouders/verzorgers op de hoogte van het totale functioneren van hun kind op school. Hij brengt bevindingen en adviezen van leerling-bespreking over. Hij adviseert en begeleidt bij een tussentijdse uitstroomprocedure. Hij kan optreden als intermediair bij conflicten. Hij kan een beroep op hen doen m.b.t. ondersteuning bij allerlei mentoractiviteiten. Huiswerkbegeleiding ed. Leerlingen, die problemen hebben met zelfstandig studeren, kunnen door de mentor, in samenspraak met de ouders/verzorgers worden verwezen naar een particuliere of interne vorm van huiswerkbegeleiding. De mentor onderhoudt contact met de huiswerkbegeleiders over de te voeren strategie en de resultaten. De mentor ziet erop toe dat de huiswerkbegeleiding effectief is.
1.2.3. Extra zorg De mentor is, in samenwerking met de zorgcoördinator, de tussenpersoon bij de verwijzing van de leerlingen naar vormen van externe hulpverlening, zoals Bureau Jeugdzorg ed.
2.
Taken binnen de mentorgroep
De mentorgroep De belangrijkste taak van de mentor is het begeleiden van zijn mentorgroep. Eigenlijk is hier eerder sprake van een verzameling leerlingen waarbij elke leerling een afzonderlijke didactische en/of sociaal-emotionele hulpvraag heeft. De diversiteit van orthobeelden binnen een groep kan er in resulteren dat de kinderen van elkaar leren. Om zijn leerlingen te begeleiden beeft de mentor tijd en geld ter beschikking. Structureel is in het rooster opgenomen: - Mentortijd: elke dag ’s ochtends 15 en tussen de middag 15 minuten - Mentoruur: elke week één lesuur - Ongeveer 8 Mentordagen per schooljaar 2.1. Mentordagen Binnen de mentordagen onderscheiden we: - roostervrije dagen; - sportactiviteiten; - overige activiteiten. 2.1.1. Roostervrije dagen Per schooljaar worden 8 mentordagen gepland, die ingevuld worden met groepsactiviteiten. Deze hebben tot doel vaardigheden en attitudes bij de leerlingen te ontwikkelen, waarvoor de lessen minder geschikt zijn en
23
waarvoor de mentor meer tijd nodig heeft dan er in de mentortijd (2.2.) beschikbaar is. Iedere mentordag krijgt een thema als kapstok mee: denk aan “grenzen”, “geven”, “eenheid”, “vriendschap” etc. Tijdens deze dagen ligt het accent op de sociaal-emotionele vorming. Het functioneren van de leerling kan bij deze gelegenheid van nabij geobserveerd en bespreekbaar gemaakt worden. Confrontatie met jezelf en de medemens in een andere omgeving dan school roept vragen op als: waar liggen mijn grenzen, hoe ga ik met mijn angst(en) om, hoe help je elkaar, hoe staat het met tolerantie en acceptatie van groepsgenoten? Op deze wijze intensief samenwerkend en samenlevend ontmoeten klasgenoten elkaar op een geheel andere manier. Begeleidende mentoren kunnen inspelen op de nieuwe ervaringen van de leerlingen en bouwen zodoende de onderlinge relatie uit. Fundamenteel is dat de opgedane ervaringen vertaald worden naar de dagelijkse praktijk op school. Denk aan aanbrengen van structuur, omgaan met elkaar, het leren organiseren etc. 2.1.2. Sportactiviteiten De leerlingen moeten voorbereid worden op een maatschappij, die steeds meer vrije tijd biedt, die o.a. op een goede manier ingevuld kan worden met sport. Het sportprogramma brengt de leerlingen op deze manier ook in aanraking met niet alledaagse sporten. Voor de mentoren is het belangrijk om deze sportdagen mee te maken, omdat ze dan de mogelijkheid hebben om leerlingen schroom te laten overwinnen, te leren doorzetten, samenwerken, tegenslag te accepteren, succes te ervaren enz. De opgedane ervaringen kunnen in de mentortijd verwerkt en gebruikt worden. Naast de jaarlijkse sportdag staan op het programma: langlaufen, Ardennenwandeltocht, kajakken. 2.1.3. Overige activiteiten Er zijn activiteiten met een minder verplichtend karakter, zoals discoavonden, theaterbezoek ed. in het kader van het culturele programma van school. Het is wenselijk dat de mentor hierbij aanwezig is, zeker als leerlingen van zijn mentorgroep aan deze activiteiten deelnemen. 2.2. Mentortijd De mentor heeft eIke week 195 minuten direct contact met zijn mentorgroep. Deze tijd gebruikt de mentor om de didactische en/of sociaal-emotionele ontwikkeling van zijn leerlingen te begeleiden en om praktische informatie over de dagelijkse gang van zaken door te geven. Daarnaast heeft de mentor mogelijkheden voor individuele begeleiding (zie 2.3). Om de didactische ontwikkeling te stimuleren doet de mentor allerlei praktische zaken als: huiswerk controleren, leren omgaan met agenda, studiemethoden verbeteren, leerachterstanden laten inhalen, schrijfwijze verbeteren en evalueert hij de vooruitgang met de leerlingen groepsgewijs of individueel. Om de sociaal-emotionele ontwikkeling te stimuleren houdt de mentor individuele en groepsgesprekken over persoonlijke problemen, onderwerpen die voor de leerlingen belangrijk zijn of in hun interessesfeer liggen, enerzijds om hun spreek-/luisterhouding te verbeteren, anderzijds om hun normen- en waardenpatroon te ontwikkelen. Afhankelijk van de persoonlijkheid van de mentor zijn er accentverschillen waarneembaar in hoe de mentortijd ingevuld is. 2.3. Begeleidingstijd De grootte van de mentorgroepen en de toenemende vraag naar "privacy" door de leerlingen maken het zeer moeilijk om tijdens lestijd een persoonlijk gesprek te voeren met één leerling. In tegenwoordigheid van de rest van de groep kunnen een aantal zaken niet aangeroerd worden (meeluisteraars). Ook een groepsgesprek leent zich niet altijd voor al te persoonlijke onderwerpen. Neemt de mentor toch een leerling apart dan is het voor hem erg moeilijk zijn aandacht te verdelen over enerzijds de rest van de groep, die even "iets voor zichzelf moet doen" en anderzijds de gesprekspartner. Een mentor krijgt daarom een (beperkt) aantal uren per leerling per jaar via zijn taakbrief toegekend om één op één begeleiding te kunnen leveren en om oudercontacten in stand te houden.
24
2.3 Schoolinterne Tussenvoorziening Eysenhegge In de zoektocht van het Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek naar versteviging van de ondersteuningsstructuur binnen de reguliere onderwijssetting is het idee geboren om op elk college een schoolinterne tussenvoorziening te creëren. De schoolinterne tussenvoorziening komt voort uit hetgeen in de visie van het Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek verwoord is: ondersteuning rondom het onderwijs zo thuisnabij mogelijk, zo licht mogelijk, zo snel mogelijk en van goede kwaliteit. De verschillende voorzieningen op schoolniveau vormen een zelfstandig netwerk binnen de ondersteuningsstructuur van de colleges. Binnen dit netwerk kunnen leerlingen die voor een korte periode aanvullende ondersteuning nodig hebben op de eigen school of op de school van een van de netwerkpartners begeleid worden door onder meer de leden van het ondersteuningspreventieteam (OPT). De zorgcoördinatoren zijn verantwoordelijk voor de procesbegeleiding, communicatie met ouders, leerling, betrokken docenten en leden van het OPT.
Schoolinterne Tussenvoorziening Eysenhegge Deze voorziening hanteert een begeleidingstermijn van 6 tot 10 weken en is bedoeld voor leerlingen uit de reguliere groepen van Eysenhegge, die op grond van gedrag en/of leerwerkhouding (nog meer) extra ondersteuning behoeven. Het komt voor dat de relatie tussen een leerkracht, mentor en een leerling of een leerling met de rest van de mentorgroep zodanig verstoord raakt dat het verblijf van de leerling in de klas/mentorgroep niet langer gewenst is. Wanneer dit voorkomt kan er vanuit het OPT besloten worden de leerling te plaatsen binnen de ITV. De begeleider van de ITV heeft de mogelijkheid de leerling tijdens de lessen te observeren, te ondersteunen en uit te nodigen voor begeleidingsgesprekken. De ondersteuning van de ITV is afgestemd op de ondersteuningsbehoefte van de leerling en het doel van de plaatsing. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen: leerlingen, die hun lessen blijven volgen binnen het reguliere systeem van Eysenhegge. De begeleider van de ITV neemt de ondersteuning van de leerling van de mentor over. Hij heeft de faciliteiten om de leerling intensiever te begeleiden en te ondersteunen. Het doel is in eerste instantie om de relatie met de mentor, de leerkrachten en de mentorgroep zodanig te normaliseren dat terugkeer naar de mentorgroep van herkomst mogelijk is. leerlingen, die (tijdelijk) voor een deel of in het geheel geen lessen meer kunnen volgen in het reguliere systeem van Eysenhegge. Zij ontvangen de lesstof van de eigen vakleerkrachten en worden begeleid door hun eigen mentor i.s.m de begeleider van de ITV. Het doel is de leerling door middel van deze stevige aanpak van afzondering duidelijk te maken wat de ernst van de situatie is (shockeffect) en om de rust in de groep te laten terugkeren. In deze lijn is het uiteraard de bedoeling dat de leerling weer terugkeert in de eigen mentorgroep. Daarnaast bestaat op grond van collegiale afspraken de mogelijkheid voor scholen binnen het Samenwerkingsverband WM leerlingen onder te brengen binnen de ITV van Eysenhegge. (Voorheen “Timeout” genaamd) Het gaat hierbij om leerlingen die ondersteuningsbehoefte hebben die de ITV’s van bovengenoemde scholen niet hebben kunnen bieden en die te licht is voor verwijzing naar de PCPO. Voordat er wordt overgegaan tot plaatsing zal er overleg plaatsvinden tussen de OPT’s van de aanleverende en ontvangende school. Tijdens het verblijf van de leerling op Eysenhegge wordt a.d.h.v. observatie en eventueel onderzoek bekeken welke vorm van onderwijs het beste bij de leerling past. Het kan zijn dat de leerling terugkeert naar de school van herkomst of ingeschreven wordt op DaCapo College loc. Eysenhegge. Mocht blijken dat de problematiek erg groot is en de ondersteuning op Eysenhegge niet afdoende is, zal de leerling door de afleverende school alsnog worden voorgedragen bij de PCPO.
25
2.4 Ambulante begeleiding Doelstelling en verantwoording Het doel van ambulante begeleiding is integratie en handhaving van onze leerling met "zijn/haar probleem" in het voortgezet onderwijs. De overstap van Eysenhegge naar andere DaCapo-locaties of van elders naar Eysenhegge wordt daardoor hopelijk kleiner. De “vertrouwde” factor die de ambulant begeleider voor de leerling is, is voor sommigen een noodzakelijkheid om verder te kunnen. Bij de overstap naar een andere schoolomgeving is deze vertrouwde factor belangrijk, gedurende het schooljaar zal de intensiteit van contacten veranderen. In het vierde leerjaar zal de begeleiding alleen dan plaatsvinden wanneer een van de partijen daaraan behoefte heeft en of prestaties en/of functioneren daartoe aanleiding geven. Werk van ambulant begeleider Het werk van de ambulant begeleider omvat activiteiten van zorgverbreding binnen scholen voor voortgezet onderwijs. De activiteiten zijn gericht op het begeleiden van leerlingen met gedrags- en/of leerproblemen. Hij/zij is een aanspreekpunt voor de leerling, mentor, leraar en ouders. De ambulant begeleider heeft ervaring in het werken met zorgleerlingen, enerzijds begeleidt hij/zij de leerling, anderzijds adviseert hij/zij de collegae. Op locatie is er een vaste contactpersoon aanwezig waar zowel de ambulant begeleider als de zorgleerling terecht kan om informatie uit te wisselen. De ambulant begeleider wil een schakel zijn in combinatie met de leerkracht om leerlingen die speciale zorg nodig hebben zo goed mogelijk te laten functioneren in het regulier onderwijs, zowel didactisch als sociaalemotioneel. De ambulante begeleiding kan bestaan uit: - Regelmatig overleg met de betreffende kernteamleiders. - Regelmatig gesprekken met leerlingen, mentoren en vakdocenten. - Begeleidingsplan (mee) opstellen. - Hulp bieden bij opstellen en uitvoeren van een handelingsplan, tijdig signaleren van problemen. - Beroep doen op externe begeleiders/ hulpverleners zoals jeugdzorg, schoolagent, etc. - Geven van studie- en huiswerkbegeleiding. - Deelnemen aan vergaderingen, met name rapportvergaderingen en oudercontacten. Belangenbehartiging van onze oud-leerlingen. Advies geven over: - Leermiddelen - Pedagogische aanpak - Didactische aanpak - Over de toekomstmogelijkheden van de betrokken leerling Voortgangsoverleg voeren Ondersteuning bieden in de begeleiding van leerlingen met gedrags- of leerproblemen. Wat kan hij niet: Het probleem van het kind of de leerkracht wegnemen. Maar: De ambulant begeleider probeert de leerkracht zo goed mogelijk te adviseren/begeleiden waardoor het probleem voor de leerkracht en de leerling te hanteren valt.
26
2.5 Competenties In schooljaar 2012-2013 zijn we gestart met het vormgeven van sociaal/emotioneel/pedagogische competentiekaarten met als doel om het onderwijs nog meer af te stemmen op de ontwikkelbehoeften van de leerling, zodat hij/zij gemakkelijker zal kunnen gaan uitstromen. We zien steeds vaker dat leerlingen niet zozeer didactisch uitvallen in het reguliere onderwijssysteem, maar steeds vaker vastlopen op sociaalemotioneel vlak. Daarnaast zijn wij van mening dat wanneer de sociale-emotionele/pedagogische kant goed ontwikkeld is de leeropbrengsten ook hoger zijn. We streven ernaar om onderwijs op maat aan te bieden met zowel de ouders, de leerling en de docent als medeverantwoordelijke voor de ontwikkeling van de leerling. De competentiekaarten zijn een middel om dit te bereiken. Het is een volgsysteem waarmee we: - Sociale basisvaardigheden voor de leerling, ouders en mentor inzichtelijk maken - Pedagogische/persoonlijke ontwikkeling in beeld brengen - Een richtlijn kunnen vormen voor handelingsgericht werken - Zelfredzaamheid en zelfinzicht stimuleren - Richting aangeven voor reguliere c.q. andere uitstroom aan de hand van persoonlijke kwaliteiten Voordelen: - De competenties kunnen geclusterd worden binnen de klas, zodat er een pedagogisch groepshandelingsplan kan ontstaan. - De competenties worden gehanteerd als start/ richtlijn voor handelingsgericht werken. - De competenties kunnen ook dienen als leidraad voor de leerlingbesprekingen. - Meerdere partijen zijn verantwoordelijk, zorg wordt gedeeld; de mentor is niet langer alléén verantwoordelijk. - Maatwerk kunnen bieden (van aanbodgericht onderwijs naar meer vraag-gestuurd onderwijs, afgestemd op de specifieke behoeften van een leerling.) - Sociaal emotionele competenties maken reguliere uitstroommogelijkheden inzichtelijk ( zo zijn we niet alleen afhankelijk van de normering van uitsluitend de didactische resultaten) - Competentiekaarten zijn tevens bruikbaar als input voor LOB- en andere coaching gesprekken. De ontwikkeling In 2012-2013 hebben we in eerste instantie een denktank van docenten gevormd van waaruit de inhoud van de competentiekaarten is ontstaan, toegespitst op onze eigen leerlingenpopulatie. De competentiekaarten zijn vervolgens inhoudelijk vormgegeven en door leden van het ODC (psychologen en orthopedagogen) verder aangescherpt. Hierna is er een pilot gestart in de periode oktober 2013-februari 2014. Na deze periode wordt er geëvalueerd en daar waar nodig worden de kaarten herzien. Vervolgens worden ze gedigitaliseerd. Tijdens de digitalisatie gaan er waarden worden toegekend aan de verschillende competenties, zodat er een meer valide en meetbaarder systeem ontstaat. Het traject In leerjaar 1 beginnen we met de basisvaardigheden van alle competenties. Deze competenties worden elk jaar uitgebreid. Er komen telkens meer competenties bij, die leerlingen nodig zullen hebben binnen het vervolgonderwijs. In leerjaar 1 houden we het klein en overzichtelijk zodat de leerlingen kunnen gaan wennen aan deze zelfverantwoordelijke manier van werken. We beperken ons tot de meest elementaire competenties die een leerling nodig heeft om te kunnen functioneren op een reguliere school, binnen een leeromgeving en in de maatschappij.
27
Planning 1) Aanname/start schooljaar - Invullen competentie kaart door ouders en leerling Wordt gebruikt als richtlijn/ontwikkelpunt in: Zorgoverzicht (inclusief startplan) 2) Halverwege het jaar worden de kaarten nogmaals ingevuld Mentor vult competentiekaart in. Wordt gebruikt als richtlijn voor IOP 2 Wordt gebruikt als input en actie afspraken voor leerlingbespreking Aan de hand hiervan vindt er een coaching gesprek plaats en worden de doelen bijgesteld. Overwegingen We vragen ons af of het zinvol is de te ontwikkelen competenties steeds meer te laten aansluiten bij de benodigde competenties voor het vmbo per studierichting, zodat de leerling ook inzicht krijgt in zijn kunnen/talenten/kwaliteiten en er inzichtelijk wordt gemaakt of de gewenste studierichting hierbij aansluit. Dit is echter een volgende ontwikkelstap waarvan de wenselijkheid en haalbaarheid t.z.t. nader onderzocht zullen worden.
28
2.6 Dyslexiebeleid van het DaCapo College Eysenhegge Dit beleidsplan is gericht op het ontwikkelen van en vorm geven aan een beleid met betrekking tot een specifieke groep zorgleerlingen: leerlingen met dyslexie. Het is ontwikkeld in nauwe samenhang met het algemene plan leerlingenzorg van het DaCapo College en het Samenwerkingsverband WM. Visie van de overheid Visie van de overheid met betrekking tot dyslexie en de begeleiding van dyslectische leerlingen: Een leerling met een handicap/stoornis heeft het recht onderwijs te doorlopen op een manier die aangepast is aan zijn of haar mogelijkheden. Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem bij het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau. Visie van het DaCapo College met betrekking tot de zorg voor dyslectische leerlingen Het DaCapo College onderschrijft de visie van de overheid en ontwikkelt beleid in het licht van deze visie. Visie van de locatie Eysenhegge met betrekking tot de zorg voor dyslectische leerlingen De locatie Eysenhegge onderschrijft de visie van het DaCapo College en sluit aan bij dit beleid (zie beleidsplan DaCapo breed). Het inbedden van het dyslexiebeleid gebeurt via de locatiedirecteur. Op Eysenhegge wordt speciale zorg geboden aan leerlingen die geïndiceerd zijn voor LWOO door het RVC of door de PCL. De leerlingen hebben een grote didactische achterstand en/of ernstige sociaal-emotionele problemen. In veel gevallen is er een oorzakelijk verband tussen beide. Het zorgaanbod is derhalve breder en meer gespecialiseerd dan op de andere locaties van het DaCapo College. Met name de zorg voor het welbevinden van de leerlingen staat hoog in het vaandel geschreven. Het team is ervan overtuigd dat een kind pas optimaal kan presteren als het zich goed voelt. Dyslectische leerlingen hebben vaak een negatieve schoolcarrière achter de rug. Het zelfvertrouwen is beschadigd, er is faalangst ontstaan. Als ook nog andere negatieve omgevingsfactoren een rol spelen, wordt de ontwikkeling bedreigd. De mentor is de spil in de leerlingenbegeleiding. Het gecreëerde mentorsysteem biedt extra mogelijkheden voor het bieden van zorg. De mentor wordt bijgestaan door kernteamleider. De speciale zorg die er geboden wordt staat beschreven in het dyslexiebeleidsplan.
Beleidsplan DaCapo breed Nadere uitwerking Dyslexie is een complex probleem. Dyslectische leerlingen zijn niet dom of lui, hun falen is geen onwil. Deze leerlingen doen vaak extra hun best, besteden veel uren aan huiswerk en behalen dan nog een onvoldoende. Veel leerlingen verliezen hun zelfvertrouwen, worden gespannen, faalangstig en/of geven het op. Dit kan leiden tot een gedragsprobleem. Bij dyslexie gaat het om een ernstige lees- en/of spellingachterstand die hardnekkig is, ondanks voldoende gelegenheid tot leren. Het probleem uit zich (in het VO) vooral bij complexere taken (lange teksten, functionele schrijfopdrachten) en moderne vreemde talen. Dyslectische leerlingen kunnen hun kennis en vaardigheden niet ten volle laten zien door hun beperkte lees- en spellingvaardigheden. Dyslexie is een handicap die niet te verhelpen is. De stoornis heeft verschillende gradaties en verschijningsvormen. Dyslexie is moeilijk te herkennen.
29
Uitgangspunten (beleidsplan DaCapo breed) 1.
Een leerling heeft recht het onderwijs te doorlopen op een manier die aangepast is aan zijn of haar mogelijkheden: een pedagogische aanpak en onderwijskundige begeleiding aangepast aan de leerling. 2. Een leerling kan daar waar nodig mogelijk gebruik maken van de in de Wet op het Voortgezet Onderwijs e e e e e genoemde faciliteiten ( Zie art 11 , 1 lid; art 11g, 1 ,3 ,4 lid en Examenbesluit art 55). 3. Onderwijs is gericht op het uitzicht geven op zelf kunnen, kinderen helpen om zichzelf te helpen (autonomie). Het onderwijssysteem dat aansluit bij de leerbehoeften en capaciteiten van de leerlingen. 4. Gerichte pedagogische begeleiding op de volgende manieren: - Acceptatie van dyslexie en het opstellen van schoolmaatregelen; - Stimuleren in het nemen van initiatief en verantwoordelijkheid; - Ondersteuning en uitdaging bieden; - Zelfvertrouwen geven en realistische verwachtingen uitspreken. 5. Gerichte didactische begeleiding door middel van effectieve instructie en goed klassenmanagement.
Voorwaarden Schoolniveau a. Het ontwikkelen, vaststellen, controleren, bijstellen van beleid. Toekennen van faciliteiten. b. Inbedden van de zorg in een systeem van integrale leerlingenzorg binnen de locatie: afstemming van het zorgaanbod tussen de vakken (faciliteiten); afstemming tussen begeleiding in verschillende vakken en de extra hulp op niveau twee van leerlingenzorg. c. Ontwikkelen en op niveau houden van de kennis en vaardigheden van docenten: een nascholingsbeleid gericht op deskundigheidsbevordering van docenten met betrekking tot omgaan met dyslexie. d. Het beschikbaar stellen van materialen en middelen met betrekking tot signaleren, diagnosticeren en behandelen. e. Goed contact onder houden met ouders, opdat ouders weten wat ze van de school mogen verwachten en omgekeerd. Het is in het belang van het kind dat ouders en school samenwerken. f. Leerlingen aanspreken op eigen verantwoordelijkheid: aangeven indien hulp gewenst is, indien van toepassing vragen om toegekende faciliteiten en zelf omgaan met de aangeboden pedagogische en didactische hulp. Klasniveau Inrichten van de leeromgeving: - positieve werksfeer, duidelijke structuur en effectieve instructie; - indien gewenst extra leerhulp; - goed klassenmanagement.
Uitvoering dyslexiebeleid Het herziene dyslexiebeleid is besproken in het team en vervolgens tijdens een plenaire vergadering op de locatie vastgesteld. Doelstellingen dylexiebeleid 1. Uitvoeren van een procedure die leidt tot de diagnose dyslexie en tot de begeleiding van de gediagnosticeerde leerlingen. 2. Implementeren van de dyslexiekaart. Middels deze maatregel worden onderstaande subdoelen nagestreefd: - Het beter begeleiden van dyslectische leerlingen middels het toekennen van dispenserende/compenserende maatregelen; - Dyslectische leerlingen beter leren omgaan met hun handicap; - Dyslectische leerlingen het recht bieden om het onderwijs te volgen dat bij hem/haar past. Procedure die leidt tot de diagnose dyslexie en tot het uitreiken van de dyslexiekaart. Alle brugklasleerlingen worden voor de herfstvakantie d.m.v. taaltoetsen gescreend op spelling en lezen.
30
Naast het screenen van de brugklasleerlingen d.m.v. de bovengenoemde taaltoetsen wordt mogelijke dyslexie ook gesignaleerd door: a. de screening van het OWR (onderwijskundig rapport); b. de screening van het LVS (leerlingvolgsysteem niveau D-E); c. eerder gevoerde gesprekken met de BS en of de ouders; d. navraag te doen bij docenten i.v.m. vroegtijdige uitval. Tijdpad: eerste vier weken van het nieuwe schooljaar of binnen 4 weken bij zij-instroom gedurende het schooljaar. Screeningsonderzoek De coördinator dyslexie (Gerdien Dohmen) voert het onderzoek uit. Zij maakt een verslag, waarin de conclusie en het advies m.b.t. de voortgang van het onderzoek beschreven staan. Het verslag en het daarbij behorende advies worden aan de brief toegevoegd. Er kunnen drie conclusies getrokken worden: - Er is geen sprake van uitval. Er hoeft geen actie te worden ondernomen. - Er is sprake van lichte uitval op het gebied van lezen en/of spelling. Daartoe geselecteerde leerlingen wordt geadviseerd deel te nemen aan de begeleiding op school. Na een half jaar worden product en procedure geëvalueerd. Er volgt een hertoets. Mogelijk wordt de leerling alsnog voorgedragen voor een onderkennend onderzoek. De ouders worden hiervan mondeling en schriftelijk op de hoogte gesteld. - Er is sprake van ernstige uitval. De leerling (en de ouders) wordt geadviseerd om deel te nemen aan het onderkennend onderzoek via het Onderwijs Diensten Centrum. De ouders worden hiervan mondeling en schriftelijk op de hoogte gesteld. Actie: Zorgcoördinator Tijdspad: tot en met de laatste week van november. De zorgcoördinator bewaakt het proces. Als uit de voorliggende gegevens blijkt dat de hardnekkigheid niet is aangetoond, wordt de leerling meteen aangemeld voor RT lezen en/of spellen. Dat kan intern of extern. Na 6 maanden begeleiding vindt er een hertoets plaats, waardoor de hardnekkigheid alsnog al of niet wordt vastgesteld. Onderkennend dyslexieonderzoek De zorgcoördinator plant in de eerste week van december een overleg samen met het Onderwijs Diensten Centrum. Het onderzoek van de onderkennende diagnose wordt besproken en geïnterpreteerd. Mogelijkheden: A. Uitval valt niet binnen de classificatie dyslexie: De ouders ontvangen een gestandaardiseerde brief waarin de uitslag wordt medegedeeld samen met het onderzoeksverslag. Een kopie van de brief en van het verslag van het onderkennend onderzoek komen in het leerlingendossier. B. Uitval valt wel binnen de classificatie dyslexie: Aan de ouders wordt mondeling en schriftelijk geadviseerd om een extern dyslexie-onderzoek aan te vragen bij een GZ-psycholoog. Er zijn twee mogelijkheden - De ouders nemen het advies over en laten het onderzoek uitvoeren. - De ouders nemen het advies niet over en ondertekenen een gestandaardiseerde brief. Deze brief wordt toegevoegd aan het leerlingendossier. Actie: Mentor Tijdspanne: eerste/tweede week van december. Verklarende diagnose (vanuit extern onderzoek) Wanneer ouders extern een dyslexie-onderzoek laten uitvoeren door een GZ-psycholoog kunnen er twee mogelijke uitkomsten zijn: - De diagnose dyslexie wordt niet vastgesteld door de GZ- psycholoog. De mentor wordt op de hoogte gebracht door de ouders. Het rapport wordt toegevoegd aan het leerlingendossier. Mogelijk wordt de leerling aangemeld bij RT lezen en/of spellen. - De diagnose dyslexie wordt vastgesteld. De leerling heeft een dyslexieverklaring ontvangen. School ontvangt een kopie van deze verklaring van ouders en wordt toegevoegd aan het leerlingendossier. De zorgcoördinator organiseert de dyslexiekaart waarop de dispenserende en compenserende maatregelen aangevinkt worden, nadat in overleg met de leerling en/of de ouders de wenselijkheid van de maatregelen besproken is. Deze maatregelen worden overgenomen vanuit de onderzoeksgegevens, indien deze gerelateerd kunnen worden aan de afspraken op schoolniveau. Voorziet de dyslexieverklaring niet in de dispenserende en/of de compenserende maatregelen, wordt de ouders geadviseerd om terug te koppelen met de onderzoeker om de
31
ontbrekende informatie alsnog aan te vullen. De zorgcoördinator bezorgt daarna de dyslexiekaart aan de mentor. Deze reikt de kaart aan de leerling uit. De zorgcoördinator plaatst de gediagnosticeerde leerling op dyslexielijst en bezorgt een afschrift aan de mentor die de lijst verspreidt onder de vakdocenten. Implementatie dyslexiekaart De zorgcoördinator organiseert samen met de coördinator dyslexie en/of de mentor voor de leerlingen die met een dyslexieverklaring ingestroomd zijn een dyslexiekaart waarop de dispenserende en compenserende maatregelen aangevinkt worden, nadat in overleg met de leerling en/of de ouders de wenselijkheid van de maatregelen besproken is. Deze maatregelen worden overgenomen vanuit de onderzoeksgegevens, indien deze gerelateerd kunnen worden aan de afspraken op schoolniveau. Voorziet de dyslexieverklaring niet in de dispenserende en/of de compenserende maatregelen, wordt de ouders geadviseerd om terug te koppelen met de onderzoeker om de ontbrekende informatie alsnog aan te vullen. De kaart wordt door de mentor aan de leerling uitgereikt. De kaart is ondertekend door de directeur. De mentor geeft de kaart door aan de leerling. De zorgcoördinator plaatst de leerling op de dyslexielijst en bezorgt de mentor een kopie. De zorgcoördinator verspreidt de lijst onder de vakdocenten. Op de kaart zijn compenserende/dispenserende maatregelen aangevinkt, die op de betreffende leerling van toepassing zijn. De kaart is eigendom van de leerling en persoonsgebonden. Het is een bewijs van toegekende rechten en aanvaarde plichten. Door middel van de kaart is het voor de leerling en zijn/haar ouders duidelijk dat er dispenserende/compenserende maatregelen worden ingezet op klasniveau en welke maatregelen dat concreet zijn. De leerling wordt mede verantwoordelijk voor het verkrijgen van de afgesproken faciliteiten. Daardoor wordt zijn/haar zelfstandigheid bevorderd. De docent kan op de dyslexiekaart zien wat de afgesproken faciliteiten zijn. De begeleiding tussen de vakken wordt daardoor meer afgestemd. e
e
e
e
e
Dispenserende maatregelen (wetgeving artikel 11 1 lid; art 11g 1 ,3 ,4 lid): Vrijstelling geven van het voldoen aan bepaalde eisen voor het toepassen van een vaardigheid. Het tempo van de informatieoverdracht is vaak te hoog. Ze zijn ermee geholpen om de informatie op een andere manier te ontvangen. Bijv. door: - geen mondelinge leesbeurten in/voor de klas; - Aangepaste normering: Tolerant zijn met betrekking tot de spelling en het hanteren van spellingcijfers. Indien de leerling kan aantonen (bijvoorbeeld door middel van oefenmateriaal) dat de inzet voldoende is geweest, dan kan zijn/haar spellingcijfer niet lager zijn dan een “4”. In dit geval kan een leerling compenseren door middel van andere onderdelen van de taal. - Bij schrijfopdrachten wordt de fonetische schrijfwijze niet beoordeeld (moderne vreemde talen); - Aanpassingen m.b.t. overgangsnormen: dyslectische leerlingen mogen een moderne vreemde taal laten vallen m.u.v. het vak Engels, na overleg met de directie. - Het is de bedoeling dat de dispenserende maatregelen niet alleen gelden voor het rapport, maar ook voor alle overhoringen en proefwerken. Het moet in het belang van de leerlingen voorkomen worden, dat er een situatie ontstaat, waarin leerlingen zeer lage cijfers scoren en ter compensatie een 4 of 5 op het rapport krijgen. Compenserende maatregelen Compenserende maatregelen voor lezen: - teksten in de klas laten voorlezen door andere leerlingen of door de docent zelf; - opdrachten op schrift met meer witruimte tussen de verschillende opdrachten; - ict-hulpmiddelen toestaan bij lezen (Kurzweil); - extra tijd geven voor oefeningen en opdrachten (maximaal een halfuur); - vergroot lettertype. Compenserende maatregelen voor spellen en schrijven: - kopieën van aantekeningen en bordschema's geven (door docent of medeleerling); - het gebruik van spellinglijsten en regelkaarten; - het gebruik van een elektronisch woordenboek; - tolerant zijn met betrekking tot de spelling en het hanteren van spellingcijfers. Indien de leerling kan aantonen (bijvoorbeeld d.m.v. oefenmateriaal) dat de inzet goed geweest is, dan kan zijn spellingcijfer niet lager zijn dan een vier. In dit geval vindt er compensatie plaats.
32
Compenserende maatregelen voor toetsing: - proefwerken in een lettertype Arial en lettergrootte 14 geven (standaard 12, voor dyslectische leerlingen is 14 aan te bevelen); - toetsen op de computer (gebruik Kurzweil of ander voorleesprogramma); - extra tijd geven voor het maken van een proefwerk (maximaal een halfuur); - naast schriftelijke toetsen ook mondelinge toetsen afnemen; - kleine gedeeltes van de stof toetsen; - het voorlezen van proefwerken. Dyslectische leerlingen hebben moeite met het uitvoeren van een toets omdat ze moeite hebben met lezen. De luistervaardigheid is meestal goed. Afspraken m.b.t. de begeleiding: - leerlingen de “flapmethode” aanleren en eventueel werken met een digitaal overhoorprogramma (WRTS, Teach2000); - aanreiken van “ezelsbruggetjes” bij het aanleren van nieuwe woorden; - aanreiken van regelkaarten met teksten en/of grammaticale regels; - teksten zoveel mogelijk klassikaal lezen; - mondelinge leesbeurt van tevoren voorbereiden. De docenten implementeren de afspraken die op de dyslexiekaart vermeld staan binnen de vaklessen door het uitvoeren van de afgesproken maatregelen. De mentor of coördinator dyslexie bewaakt de gemaakte afspraken door het voeren van feedbackgesprekken met leerlingen. Hij/zij heeft de mogelijkheid om terug te koppelen naar docenten. Indien er stagnatie optreedt, neemt hij/zij contact op met de kernteamleider. Deze zal op zijn/haar beurt overleg plegen met de betreffende docent(en) en zijn/haar diensten aanbieden. Een van de mogelijkheden daartoe is een klassenbezoek (borging). Bij onvoldoende effect van de interventie neemt de kernteamleider contact op met de directeur. De directeur draagt de eindverantwoordelijkheid. Tijdens de functioneringsgesprekken kunnen de collegae ook bevraagd worden over hun dyslexiebeleid. Daarna kunnen eventueel maatregelen genomen of afspraken gemaakt worden. Evaluatie In de maand mei organiseert het LMT een evaluatie van het beleidsplan dyslexie. Knelpunten worden besproken. Aan de hand van deze knelpunten en nieuw verworven inzichten wordt het huidige plan bijgesteld. Tevens brengen de zorgcoördinator en coördinator dyslexie (indien nodig) een voorstel in dat moet leiden tot verdere ontwikkeling van de leerlingenzorg. Zij hebben dit voorstel uitgewerkt en leggen dit aan de collegae voor. Deze kunnen hun mening geven, wijzigingen voorstellen. Tenslotte worden er afspraken gemaakt m.b.t. inhoud en uitvoering, gericht op het volgende schooljaar. Het LMT past dan het oorspronkelijke plan aan. In de eerstvolgende teamvergadering wordt het bijgestelde plan, met de status besluitvorming, opnieuw op de agenda geplaatst. Het beleid voor de komende jaren Inbedden van de zorg in een systeem van integrale leerlingbegeleiding. - Afstemmen van de zorg tussen de vakken Engels en Duits middels een vakgroepoverleg. Actie: Sectieleiders - Structureel overleg tussen vakdocenten Nederlands en vreemde talen. - Ontwikkelen en op niveau houden van de kennis en vaardigheden van docenten met betrekking tot omgaan met dyslexie. Actie: Sectieleider Nederlands - De leeromgeving verder aanpassen aan de behoeften van dyslectische leerlingen. - Instructie aanpassen aan de behoefte van dyslectische leerlingen. Oefenmogelijkheden blijven optimaliseren. Actie: Coördinator dyslexie Op elke locatie wordt ieder jaar het dyslexiebeleid geëvalueerd en waar mogelijk verfijnd. Eventuele veranderingen worden met de diverse geledingen besproken, waarna het beleidsstuk aangepast kan worden.
33
2.7 Dyscalculiebeleid (dacapo-breed in bewerking)
34
2.8 Faalangst Reductie Training Doelstellingen (Kerndoelen) Doelstelling: - Zorg dragen dat de jongere/jong volwassene meer zelfvertrouwen in zichzelf en zijn eigen kunnen krijgt. - De jongere/jong volwassene laten ervaren dat hij altijd in bescherming genomen wordt - De jongere/jong volwassene laten ervaren dat zijn prestaties hoe klein dan ook als positief ervaren worden - De jongere/jong volwassene de gelegenheid geven om zijn angsten te overwinnen Kerndoelen: De kerndoelen zijn ook verbonden met de andere vakken want bij elke (vak)docent: - moet de jongere/jong volwassene ervaren dat hij zich veilig voelt en in bescherming genomen wordt - elke prestatie als positief wordt ervaren en ook besproken zodat een positief zelfbeeld ontstaat. Er is dan een grotere groei in zijn persoonlijke ontwikkeling. - Door een positieve benadering zal zijn zelfvertrouwen groeien Gebruikte methode (verantwoording voor de keuze) Psycho educatie: - handleiding voor jezelf deel 2 Handboek faalangsttraining Cursus Faalangsttraining (van KPC-groep) Tijdens de cursus FRT hebben we verscheidende werkvormen en opdrachten aangeboden gekregen die erg leuk en leerzaam zijn voor de cursisten. Uiteraard ook manieren van begeleiding, cursusmogelijkheden en andere adviezen en tips. Werkvormen - vragenlijsten (voor ouders en leerlingen) - digitale test voor de leerlingen - gesprek met psychologe - brief ouders met uitleg en toestemming - kringgesprekken - verhalen - eigen ervaringen - coaching - terugkoppeling naar vorige bijeenkomst ( wat heb je geleerd? Hoe pakken we iets aan?) - discussies - NLP oefenen - Rollenspel - Kinesiologie: oefeningen om te groeien, ademhalings- en ontspanningsoefeningen, lichamelijke oefeningen - Lezen van lichaamstaal d.m.v. rollenspel en oefeningen - Evaluatieformulier en certificaat Wijze van toetsing, normering etc. Bij cursus wordt de cursist vooraf getest of hij/zij voor deze cursus in aanmerking komt. Dit gebeurt door een psychologe d.m.v. een digitaal onderzoek. Na het onderzoek volgt er een gesprek met de psychologe, waarna de cursist mee gaat doen aan de cursus. Tijdens de cursus worden geen testen afgenomen, wel blikken we iedere les terug op de vorige les. Op het einde van de cursus zullen de cursisten een certificaat ontvangen. Na de cursus zal er nogmaals een test worden afgenomen om te zien of de cursus (enigszins) geholpen heeft.
35
Planning leerstof De cursus bestaat uit 7 lessen, waarin de volgende onderdelen aanbod komen: - Ademhalings- en ontspanningsoefeningen - Persoonlijke leercontract - Theorie o.a.: “wat is faalangst? Wie heeft het? Hoe ga je er mee om?” - Faalangst in je lichaam - Nee-zeggen - G-denken - (zelf)Vertrouwen - Omgaan met anderen Vakspecifieke bijzonderheden Tijdens de cursus zullen er tussen de 6 en 10 cursisten aanwezig zijn, allen zijn d.m.v. test in aanmerkingen gekomen voor de cursus. Twee begeleiders Afwisseling tussen theorie en praktijk, zowel tijdens de les als thuis als in de praktijk als bij het huiswerk.
36
2.9 Cursus Sociale Vaardigheden (SOVA) Doelstellingen In grote lijnen is de doelstelling van deze cursus de leerlingen handreikingen te geven/ dingen aan te leren, waardoor zij zich binnen de muren van onze school maar ook in “De grote maatschappij” beter staande kunnen houden c.q. kunnen handhaven op het sociale vlak. De kerndoelen van deze 12 weken durende cursus ( 2 uren per week binnen het lesrooster) zijn: Kennismaken Luisteren Iets vragen Praatje beginnen Iets bepraten Nee zeggen Kritiek geven Kritiek krijgen Pesten* Afscheid nemen. *) Dit onderwerp is niet standaard ingebouwd in de cursus maar toegevoegd door ervaringen uit de praktijk
Gebruikte methode We gebruiken de methode van Goldstein. Hulpmiddelen: Dvd. Bordspel Posters Rollenspel Werkvormen Eigen goede en foute voorbeelden van elk kerndoel door ons gegeven. (Rollenspel.) Verduidelijking middels dvd`s, waarin goede en foute voorbeelden worden gegeven. Aanbieden van posters met stappenplannen per kerndoel. Praktische toepassing middels rollenspel ingebouwd in een bordspel. Opdracht per kerndoel om binnen school of in de thuissituatie het geleerde toe te passen. Kringgesprekken. Wijze van toetsing, normering etc. Na afloop wordt een certificaat uitgereikt, zie bijlage 2 Planning leerstof We werken in de volgorde van de kerndoelen en leggen accenten daar waar de groep op dat moment behoefte aan heeft. Dit destilleren we uit de gegevens die ons door de menoren zijn aangereikt. Vakspecifieke bijzonderheden Elke leerling maakt de cursus af. We verwijderen niemand. Alles positief benaderen. Wat er binnen de sova gebeurt, blijft binnen de sova. Elke leerling ontvangt een certificaat. Op verzoek van ouders kan er een verslag gegeven worden. Mentoren geven verantwoording over de plaatsing binnen de sova. Mentoren zijn op de hoogte, van de opdracht per kerndoel. De groep is nooit groter dan 6 leerlingen. Elke leerling mag geen les missen. De cursus moet door minstens 2 personen gegeven worden. Voor het volgen van de cursus verwachten wij minimaal bbl-niveau.
37
Leerlingen binnen het ASS-spectrum hebben weinig baat bij deze cursus. Deze leerlingen krijgen hun “eigen” SOVA-cursus (zie 3.12).
BIJLAGE 1: uitnodiging Sittard, september 2011
Geachte ouders/ verzorgers,
We starten ook dit jaar weer met de cursus sociale vaardigheden (Sova). Uw zoon/dochter is door zijn/haar mentor voor deze cursus aangemeld. Wat is voor u in deze belangrijk om te weten? 1. 2. 3.
4.
Het aantal geplande bijeenkomsten is 12. De bijeenkomsten zijn onder schooltijd op en het spreekt dan ook vanzelf dat uw zoon/dochter iedere keer aanwezig zal zijn. We kunnen u uitnodigen voor een ouderavond aan het einde van deze cursus. Hierover volgt nog nader bericht en als u het op prijs stelt kunnen we een kort verslag van onze ervaringen maken. Voor de eerste jaars leerlingen is de cursus op dinsdagochtend lesuur 2 en 3 start…………….., voor de tweede en derde jaars leerlingen is de cursus op donderdagmiddag lesuur 7 en 8, start op ……………..
Mocht u nog vragen hebben, dan kunt u ons altijd bellen en vraagt u naar de Heer Dubislav (046-4522088)
Met vriendelijke groet,
Ton Dubislav Rob Janssen
38
Bijlage 2 certificaat:
Voornaam achternaam, leerling van het DaCapo College, heeft de SoVa lessen bijgewoond en met goed gevolg afgesloten in het schooljaar ... heeft dit gedaan bij
Dhr. T. Dubislav en Dhr. R. Janssen
Datum: Plaats: Sittard School : DaCapo College Handtekening:
Leerling: Handtekening:
39
2.10 Cursus Sociale Vaardigheidstraining voor leerlingen met een extra hulpvraag (ASS, ADHD, etc.) Waarom SOVA Deze SOVA training is bedoeld voor leerlingen met een ontwikkelingsproblematiek zoals PDDNOS of ADHD. Deze leerlingen hebben moeite om sociale vaardigheden te leren op een manier zoals andere leerlingen dat doorgaans doen. Ze pakken de sociale regels als het ware niet op en weten niet hoe te handelen in sociale situaties. Dit is bijvoorbeeld te merken aan de leerling omdat hij/zij zich niet goed kan verplaatsen in de gevoelens van een ander, of omdat hij overdreven boos of verdrietig kan reageren. Maar het kan ook voorkomen dat de leerling moeite heeft met onverwachte gebeurtenissen. Doelen De doelen van de bijeenkomsten zijn: - Leerlingen hebben meer vertrouwen in zichzelf, voelen zich competent. - Leerlingen kunnen situaties vooraf beter inschatten door eerst te denken en dan te doen (Stop-Denk-Doe). - Leerlingen weten dat andere leerlingen anders kunnen denken en doen; ze kunnen hier enigszins rekening mee houden (Theory of mind). - Leerlingen weten welk gedrag ze kunnen stellen, passend bij de sociale situatie. De bijeenkomsten zijn vooral gericht op het aanleren van sociaal gedrag met als doel dat de leerlingen zich meer competent voelen in contact met anderen omdat ze “cognitief weten” wat handiger is om te doen. Hoe Elke week is er een vast programma. Tijdens de eerste bijeenkomst krijgen de leerlingen een map. Deze map wordt tijdens de bijeenkomsten gevuld met oefenopdrachten die naast het uitvoeren tijdens de bijeenkomsten ook geoefend worden in bijv. de thuissituatie. We beginnen altijd met (bij)praten. Hierbij mogen de leerlingen aan elkaar vertellen wat ze de afgelopen week hebben meegemaakt. Vervolgens blikken we terug op de oefenopdracht die vorige bijeenkomst centraal is gesteld. Hierna wordt de nieuwe oefenopdracht besproken. Dit is een oefening die tijdens de bijeenkomst en ook thuis uitgevoerd wordt. Vervolgens wordt er een verhaal verteld. In dit verhaal zit een manier verborgen over het omgaan met anderen. Hier wordt over gepraat (en eventueel geoefend middels een toneelstukje) Benodigdheden - Informatiebrief voor ouders - Mapje voor leerlingen - Oefenbladen/oefenopdrachten Duur Acht bijeenkomsten Thema’s Kennismaking, luisteren naar de ander, rekening houden met elkaar, complimenten geven en ontvangen, een praatje maken en reageren op een praatje, overleggen met een ander die iets anders wil dan jijzelf, gevoelens laten zien en reageren op gevoelens, aangeven dat je last hebt van een ander
40
2.11 Rouw en JES Doelstellingen (Kerndoelen) Doelstelling: De lotgenotengroep geeft leerlingen de gelegenheid open te communiceren over hun ervaringen, gevoelens en gedachten, vragen te stellen die ze nog hebben, hun eenzaamheid te verminderen, herkenning te vinden bij anderen en hun eigen kracht aan te boren om met de scheiding of overlijden om te gaan. (Een lotgenotengroep kan een preventieve werking hebben en kan voorkomen dat kinderen/jongeren in het hulpverleningscircuit terecht komen.) Kerndoelen / functies van een lotgenotengroep: - Delen van ervaringen, gedachten en gevoelens - Creëren van gevoelens van erbij horen en verbondenheid - Vergroten van communicatiemogelijkheden in en buiten school - Actief werken aan het (opnieuw) overzicht krijgen over de eigen situatie - Plekbesef in de nieuwe situatie - Werken aan besef dat je ouders altijd je ouders blijven, wat er ook gebeurt - Vergroten van de veerkracht en weerbaarheid - Uitbreiden en/of verbeteren van strategieën om om te gaan met het verlies - Het gevoel krijgen weer enige grip te hebben op de situatie Gebruikte methode (verantwoording voor de keuze) - Gedeeld verdriet, het opzetten en begeleiden van groepen voor scheidingskinderen en –jongeren (Riet Fiddelaers – Jaspers) - Gedeeld verdriet, het opzetten en begeleiden van rouwgroepen voor jongeren (rouwverwerking) We werken met deze methode, gezien we tijdens de training ook vanuit deze methode hebben gewerkt en deze beviel erg goed. Er zit niet alleen veel informatie in, maar ook werkmateriaal en voorbeelden van brieven, ouderavonden, intake-formulieren, ect. Werkvormen - gesprek met psychologe, mentor, leerling, ouder(s), verzorger(s) - brief ouders met uitleg en toestemming - kringgesprekken - verhalen - muziek - eigen ervaringen - coaching - terugkoppeling naar vorige bijeenkomst (Wat heb je na de bijeenkomst gedaan? Hoe voelde het voor je? Waar liep je tegen aan? Heb je er nog met iemand overgepraat?) - discussies - Kinesiologie: oefeningen om te groeien, ademhalings- en ontspanningsoefeningen, lichamelijke oefeningen - Werken met beeldmateriaal (foto’s, kaarten, tekeningen, filmpjes, brieven) - Werken met opdrachtenmap - Evaluatieformulier (en certificaat) - beeldende verwerking door zelf te tekenen - Video fragmenten van leeftijdgenoten bekijken (www.voorjongehelden.nl) Wijze van toetsing, normering etc. De leerlingen wordt aan het begin en eind van een training gevraagd wat voor punt ze zouden geven voor hun eigen gemoedstoestand. In de evaluatie wordt ouders en leerlingen naar hun mening gevraagd. Mentoren wordt om feedback gevraagd. Op het einde van de cursus zullen de cursisten een certificaat ontvangen.
41
Planning leerstof De cursus bestaat uit 8 bijeenkomsten waarin de volgende onderdelen aanbod komen: - Taak 0: Leren omgaan met verdriet en teleurstelling - Taak 1: De realiteit van de scheiding/overlijden ervaren - Taak 2: Omgaan met een warboel van gevoelens - Taak 3: Leren leven met de veranderingen én met je herinneringen - Taak 4: Je hebt je eigen plek weer gevonden Tijdens de bijeenkomsten werken we met verschillende werkvormen en opdrachten. Vakspecifieke bijzonderheden Tijdens de cursus zullen er tussen de 4 en 8 leerlingen aanwezig zijn, allen die te maken hebben met: - Overlijden van gezinslid bij de rouwgroep - Echtscheiding van ouders bij de JES-groep Twee begeleiders Afwisseling tussen theorie en praktijk, zowel tijdens de les als thuis/in de praktijk/ “huiswerk”
42
2.12 Protocol Sociale Media
Inleiding Sociale media zoals Hyves, Twitter, Facebook, YouTube en LinkedIn bieden de mogelijkheid om te laten zien dat je trots bent op je school en kunnen een bijdrage leveren aan een positief imago van Eysenhegge. Van belang is te beseffen dat je met berichten op sociale media (onbewust) de goede naam van de school en betrokkenen ook kunt schaden. Om deze reden vragen wij om bewust met de sociale media om te gaan. Essentieel is dat, net als in communicatie in de normale wereld, de onderwijsinstellingen en de gebruikers van sociale media de reguliere fatsoensnormen in acht blijven nemen en de nieuwe mogelijkheden met een positieve instelling benaderen. Eysenhegge vertrouwt erop dat zijn medewerkers, leerlingen, ouders/verzorgers en andere betrokkenen verantwoord om zullen gaan met sociale media en heeft dit protocol opgezet om een ieder die bij de Eysenhegge betrokken is of zich daarbij betrokken voelt daarvoor richtlijnen te geven. Uitgangspunten - Eysenhegge onderkent het belang van sociale media. - Dit protocol draagt bij aan een goed en veilig school- en onderwijsklimaat; - Dit protocol bevordert dat de instelling, medewerkers, leerlingen en ouders op de sociale media communiceren in het verlengde van de missie en visie van de onderwijsinstelling en de reguliere fatsoensnormen. In de regel betekent dit dat we respect voor de school en elkaar hebben en iedereen in zijn waarde laten; - De gebruikers van sociale media dienen rekening te houden met de goede naam van de school en van een ieder die betrokken is bij de school; - Het protocol dient de onderwijsinstelling, haar medewerkers, leerlingen en ouders tegen zichzelf en anderen te beschermen tegen de mogelijke negatieve gevolgen van de sociale media; Doelgroep en reikwijdte - Deze richtlijnen zijn bedoeld voor alle betrokkenen die deel uitmaken van de schoolgemeenschap, dat wil zeggen medewerkers, leerlingen, ouders/verzorgers en mensen die op een andere manier verbonden zijn aan Eysenhegge. - De richtlijnen in dit protocol hebben enkel betrekking op schoolgerelateerde berichten of wanneer er een overlap is tussen school, werk en privé.
43
Sociale media in de school A. Voor alle gebruikers (medewerkers, leerlingen en ouders/verzorgers) - Het is medewerkers en leerlingen niet toegestaan om tijdens de lessen actief te zijn op sociale media tenzij door de schoolleiding respectievelijk leraren hiervoor toestemming is gegeven. - Het is betrokkenen toegestaan om kennis en informatie te delen, mits het geen vertrouwelijke of persoonlijke informatie betreft en andere betrokkenen niet schaadt. - De betrokkene is persoonlijk verantwoordelijk voor de inhoud welke hij of zij publiceert op de sociale media. - Elke betrokkene dient zich ervan bewust te zijn dat de gepubliceerde teksten en uitlatingen voor onbepaalde tijd openbaar zullen zijn, ook na verwijdering van het bericht. - Het is voor betrokkenen niet toegestaan om foto-, film- en geluidsopnamen van schoolgerelateerde situaties op de sociale media te zetten tenzij betrokkenen hier uitdrukkelijk toestemming voor plaatsing hebben gegeven; - Het is medewerkers niet toegestaan om ‘vrienden’ te worden met leerlingen op sociale media. - Alle betrokkenen nemen de fatsoensnormen in acht. Als fatsoensnormen worden overschreden (bijvoorbeeld: mensen pesten, kwetsen, stalken, bedreigen, zwartmaken of anderszins beschadigen) dan neemt de onderwijsinstelling passende maatregelen. Zie ook : Sancties en gevolgen voor medewerkers en leerlingen B. Voor medewerkers tijdens werksituaties - Medewerkers hebben een bijzondere verantwoordelijkheid bij het gebruik van sociale media: privémeningen van medewerkers kunnen eenvoudig verward worden met de officiële standpunten van de onderwijsinstelling. - Indien een medewerker deelneemt aan een discussie die (op enigerlei wijze) te maken heeft met Eysenhegge dient de medewerker te vermelden dat hij/zij medewerker is van Eysenhegge. - Als online communicatie dreigt te ontsporen dient de medewerker direct contact op te nemen met zijn/haar leidinggevende om de te volgen strategie te bespreken. - Bij twijfel of een publicatie in strijd is met deze richtlijnen neemt de medewerker contact op met zijn/haar leidinggevende. C. Voor medewerkers buiten werksituaties - Het is de medewerker toegestaan om schoolgerelateerde onderwerpen te publiceren mits het geen vertrouwelijke of persoonsgebonden informatie over de school, zijn medewerkers, leerlingen, ouders/verzorgers en andere betrokkenen betreft. Tevens mag de publicatie de naam van de school niet schaden. - Indien de medewerker deelneemt aan een discussie die (op enigerlei wijze) te maken heeft met de onderwijsinstelling dient medewerker te vermelden dat hij/zij medewerker is van Eysenhegge. - Indien de medewerker over Eysenhegge publiceert dient hij/zij het bericht te voorzien van het bericht dat de standpunten en meningen in dit bericht de eigen persoonlijke mening zijn en los staan van eventuele officiële standpunten van Eysenhegge. Verder meldt de medewerker dat hij of zij niet verantwoordelijk is voor de inhoud en uitlatingen van derden. Sancties en gevolgen voor medewerkers en leerlingen - Medewerkers die in strijd handelen met dit protocol maken zich mogelijk schuldig aan plichtsverzuim. Alle correspondentie omtrent dit onderwerp wordt opgenomen in het personeelsdossier. - Afhankelijk van de ernst van de uitlatingen, gedragingen en gevolgen worden naar medewerkers toe rechtspositionele maatregelen genomen welke variëren van waarschuwing, schorsing, berisping, ontslag en ontslag op staande voet; - Leerlingen en / of ouders/verzorgers die in strijd met dit protocol handelen maken zich mogelijk schuldig aan verwijtbaar gedrag. Alle correspondentie omtrent dit onderwerp wordt opgenomen in het leerlingendossier. - Afhankelijk van de ernst van de uitlatingen, gedragingen en gevolgen worden naar leerlingen en / of ouders/verzorgers toe maatregelen genomen welke variëren van waarschuwing, schorsing en verwijdering van school - Indien de uitlating van leerlingen en/of ouders/verzorgers en medewerkers mogelijk een strafrechtelijke overtreding inhoudt zal door Eysenhegge aangifte bij de politie worden gedaan.
44
2.13 Pestprotocol Vooraf Eysenhegge is een kleine school waar leerlingen gekend zijn. Zowel leerlingen als personeel kennen elkaar en hebben zorg voor elkaar. De school wil een veilig pedagogisch klimaat en een prettige werksfeer voor alle leerlingen en het personeel scheppen, in de klas, in de school en op het schoolterrein. De sfeer is open en laagdrempelig. In de omgang met elkaar zijn vertrouwen en respect uitgangspunt. Respect voor elkaar en voor elkaars eigendommen. Samen zijn wij ervoor verantwoordelijk dat iedereen zich prettig voelt. Leerlingen en personeel worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid voor deze normen en waarden. Geschreven en ongeschreven regels dienen ervoor duidelijke richtlijnen te geven hoe wij leerlingen leren om met elkaar om te gaan. Ondanks alle activiteiten in het kader van deze missie en visie komt het voor dat ouders, leerlingen en personeel signaleren dat er pestgedrag is. Pesten heeft een enorme impact op de persoonlijke en schoolontwikkeling van de leerling. Daarop moet iets ondernomen worden, want pesten is ongewenst gedrag en wordt op Eysenhegge niet toegestaan. Met het (digitaal)pestprotocol willen wij vastleggen wat de school doet aan preventie, aan aanpak van pesten en aan nazorg. De informatie is zowel voor leerlingen als ouders en personeel een leidraad om mee te werken aan een zo veilig mogelijk klimaat. Leren van elkaar is een van de uitgangspunten van Eysenhegge. Wij hebben dan ook dankbaar gebruik gemaakt van de leidraad van het Nederlandse pestprotocol en de pestprotocollen van andere scholen. Daarbij is het eigen karakter van onze school in het pestprotocol beschreven. Sittard, september 2013
Pesten Wat is plagen? We spreken over plagen wanneer leerlingen min of meer aan elkaar gewaagd zijn. Het vertoonde gedrag is onschuldig en nodigt uit tot een reactie van eenzelfde soort. Het gaat dan om een spel, dat door geen van de betrokkenen als bedreigend of echt vervelend wordt ervaren. Plagen is niet systematisch en heeft geen nadelige gevolgen voor degene die het ondergaat. Er is sprake van een pedagogische waarde: door elkaar eens uit te dagen, leren kinderen heel goed om met allerlei conflicten om te gaan. Het is een vaardigheid die later in hun leven van pas komt. Wat is pesten? Op Eysenhegge hanteren we de regel dat degene die pesten ondergaat, bepaalt of het vertoonde gedrag gewenst is of niet meer. Hij of zij bepaalt dus of er sprake is van pesten. Wat voor de één een grapje of een plagerijtje is, kan door de ander als enorm vervelend of kwetsend ervaren worden. Wat misschien niet persoonlijk bedoeld is, kan iemand direct raken. Het wordt een probleem als je er samen niet meer uitkomt. We spreken van pestgedrag als dezelfde leerling regelmatig en systematisch bedreigd en bang gemaakt wordt. Pesten is een vorm van geweld en daarmee grensoverschrijdend en zeer bedreigend. In een klas waar gepest wordt, kunnen alle leerlingen slachtoffer worden. Pestgedrag moet dan ook door iedereen serieus worden genomen. Wat is digitaal pesten? (Anonieme) berichten versturen via Sociale Media, schelden, roddelen, bedreigen, foto’s van mobieltjes en webcam op internet plaatsen, privégegevens op een site plaatsen, wachtwoorden stelen en misbruiken, haatprofielen aanmaken, virussen sturen, happy slapping en het versturen van een e-mail bom. 20% van de leerlingen heeft te maken met digitaal pesten. De effecten van digitaal pesten kunnen erger zijn dan bij traditioneel pesten. Opnames die via de webcam worden gemaakt, worden vastgelegd door een ander. Deze opnames verdwijnen nooit meer. Over de hele wereld kan een foto op een site staan. Foto’s die eenmaal op internet staan zijn soms niet meer te verwijderen.
45
Hoe wordt er gepest? Met woorden/foto’s:
Lichamelijk:
Achtervolgen:
Uitsluiting:
Stelen en vernielen:
Afpersing:
vernederen belachelijk maken schelden dreigen pakken op kwetsbare punten met bijnamen aanspreken verhalen verzinnen gemene briefjes, mailtjes via Sociale Media bewerkte foto’s opgenomen filmpjes trekken aan kleding duwen en sjorren schoppen en slaan krabben en aan haren trekken dreigen met wapens opjagen en achterna lopen in de val laten lopen klem zetten of rijden opsluiten doodzwijgen en negeren uitsluiten van feestjes bij groepsopdrachten afpakken van kledingstukken, schooltas, schoolspullen kliederen op boeken banden lek prikken iets beschadigen dwingen om geld of spullen af te geven het afdwingen om iets voor de pestende leerling te doen
Partijen bij het pestprobleem Bij pesten zijn meerdere partijen betrokken: de gepeste leerling(en), de pester(s), de zwijgende middengroep, het personeel en de ouders. 1. de gepeste leerling Elke leerling loopt het risico gepest te worden maar sommige leerlingen hebben een grotere kans om gepest te worden dan anderen. Dat kan komen door uiterlijke kenmerken. Het heeft vaker te maken met vertoond gedrag, de manier waarop gevoelens worden beleefd en de manier waarop die worden geuit. Kinderen die gepest worden hebben vaak andere interesses dan de meeste leeftijdgenoten of ze doen dingen anders.. Ze zijn goed in vakgebieden of juist niet. Veel kinderen die gepest worden zijn minder weerbaar. Vaak zijn ze angstig en onzeker in een groep en durven ze weinig of niets te zeggen omdat ze bang zijn om uitgelachen te worden. Deze angst en onzekerheid worden verder versterkt door het ondervonden pestgedrag, waardoor het gepeste kind in een vicieuze cirkel komt waar het zonder hulp zeker niet uit komt. Gepeste leerlingen voelen zich vaak eenzaam, hebben in hun gepeste omgeving geen vrienden om op terug te vallen en kunnen soms beter met volwassenen opschieten dan met hun leeftijdgenoten. Een kind dat wordt gepest, praat er thuis/op school niet altijd over. Redenen hiervoor kunnen zijn: - schaamte - angst dat de ouders met de school of met de pester gaan praten en dat het pesten dan nog erger wordt. - het feit dat het probleem onoplosbaar lijkt: bij digitaal pesten; ouders zijn soms niet goed op de hoogte van internet ontwikkelingen dus het vertrouwen dat zij daadwerkelijk kunnen helpen ontbreekt bij het kind.
46
-
het idee dat het niet mag klikken. bang dat het de situatie alleen maar erger maakt
2. de pester Pesters zijn vaak de sterkeren in hun groep. Zij zijn of lijken populair maar zijn dat uiteindelijk niet. Ze dwingen hun populariteit af door stoer en onkwetsbaar gedrag. Van binnen zijn ze vaak onzeker en ze proberen zichzelf groter te maken door een ander kleiner te maken. Pesters krijgen vaak andere kinderen mee, want wie meedoet, loopt zelf de minste kans om slachtoffer te worden. Doorgaans voelen pesters zich niet schuldig want het slachtoffer vraagt er immers om gepest te worden. Echte pesters hebben ook weinig empathisch (invoelend) vermogen, zijn impulsief en domineren graag andere kinderen. Pestgedrag kan een aantal dieper liggende oorzaken hebben: - een problematische thuissituatie - een vaak gevoelde anonimiteit (ik besta niet); als een pester zich verloren voelt binnen een grote groep, kan hij zich belangrijker maken door een ander omlaag te drukken - het moeten spelen van een rol die niet bij hem past - een voortdurende strijd om de macht in de klas - een gevoel van incompetentie (ik kan niks) op school door slechte cijfers of een laag niveau - een zwak gevoel van autonomie (te weinig zelfstandigheid en verantwoordelijkheid) 3. de zwijgende middengroep De meeste leerlingen houden zich afzijdig als er wordt gepest. Ze voelen zich wel vaak schuldig over het feit dat ze niet in de bres springen voor het slachtoffer of hulp inschakelen. Er zijn ook leerlingen die niet merken dat er gepest wordt. Heel af en toe neemt een leerling, of een klein groepje leerlingen, het voor het gepeste kind op. De meelopers zijn leerlingen die incidenteel meedoen met het pesten. Dit gebeurt meestal uit angst om zelf in de slachtofferrol terecht te komen, maar het kan ook zo zijn dat meelopers stoer gedrag wel interessant vinden en dat ze denken in populariteit mee te liften met de pester. Verder kunnen leerlingen meelopen uit angst vrienden of vriendinnen te verliezen. 4. het personeel Pesten is een goed bewaard groepsgeheim: (bijna) iedere leerling weet dat in de groep wordt gepest, toch durft niemand het aan docent of ouder te vertellen. De medewerkers weten dus ook niet altijd dat er in de groep wordt gepest. En zien ze ongewenst gedrag, dan wordt het lang niet altijd als pesten geïnterpreteerd. 5 .de ouders Wanneer kinderen worden gepest, durven ze (omdat ze onder druk staan) in de meeste gevallen niet aan hun ouders te vertellen dat hen dit overkomt. Ze kunnen bang zijn dat hun ouders naar school gaan, het aan de mentor vertellen en dat deze het verkeerd aanpakt. Ze schamen zich vaak dat hen dit overkomt. Soms denken ze dat ze het gedrag van de pester zelf hebben uitgelokt en het dus verdienen gepest te worden. Het aanpakken van pesten Pesten is onacceptabel en vraagt om een duidelijke en krachtige reactie vanuit de school. De grote vraag is hoe dat het beste kan en vooral ook hoe we dat als team het beste kunnen aanpakken. Om pesten zowel in preventieve zin als in curatieve zin aan te pakken is het nodig dat alle partijen betrokken worden bij de uitvoering van het beleid. We spreken dan van een vijfsporen aanpak.
47
Het pestprotocol Het pestprotocol vormt de verklaring van de vertegenwoordiging van de school en de ouders waarin is vastgelegd dat we pestgedrag op school niet accepteren en volgens een vooraf bepaalde handelwijze gaan aanpakken. Uitgangspunten Een dergelijk protocol kan alleen functioneren als aan bepaalde voorwaarden is voldaan: - Pesten moet als een probleem worden gezien door alle direct betrokken partijen; leerkrachten, onderwijsondersteunend personeel, ouders en leerlingen. - De school is actief in het scheppen van een veilig, pedagogisch klimaat waarbinnen pesten als onacceptabel gedrag wordt ervaren. - Docenten en onderwijsondersteunend personeel moeten pesten kunnen signaleren en vervolgens duidelijk stelling nemen tegen het pesten. - De school dient te beschikken over een directe aanpak wanneer het pesten de kop opsteekt (het pestprotocol). - De school ontplooit preventieve (les)activiteiten. De vijfsporenaanpak Dit houdt in: 1.De algemene verantwoordelijkheid van de school. - De school zorgt dat de directie, de mentoren en de docenten voldoende informatie hebben over het pesten in het algemeen en het aanpakken van pesten. - De school werkt aan een goed beleid rond pesten, zodat de veiligheid van leerlingen binnen de school optimaal is. 2.Het bieden van steun aan de jongere die gepest wordt. - Het probleem wordt serieus genomen. - De mentor zoekt uit wat er precies gebeurt. - De mentor en de leerling zoeken naar mogelijke oplossingen. - Het aanbieden van hulp door leerlingbegeleider/kernteamleider/vertrouwenspersoon/ maatschappelijk werk/gedragsdeskundige/schoolagent. 3.Het bieden van steun aan de pester. - De mentor confronteert de jongere met zijn gedrag en de gevolgen hiervan voor de pester en probeert zo de achterliggende oorzaken boven tafel te krijgen. - De mentor wijst op het gebrek aan empathisch vermogen dat zichtbaar wordt in het gedrag. - Het aanbieden van hulp door de leerlingbegeleider/kernteamleider/vertrouwenspersoon/ maatschappelijk werk/gedragsdeskundige/schoolagent. 4.Het betrekken van de middengroep bij het probleem. - De mentor bespreekt met de klas het pesten en benoemt de rol van alle leerlingen hierin. - De mentor bespreekt met de klas mogelijke oplossingen hoe zij kunnen bijdragen aan verbetering van de situatie. - De mentor komt hier in de toekomst steeds op terug. 5.Het bieden van steun aan de ouders. - Ouders die zich zorgen maken over pesten worden serieus genomen. - De school werkt samen met de ouders om het pesten aan te pakken. - De school geeft adviezen aan de ouders in het omgaan met hun gepeste of pestende kind. - De school verwijst de ouders zo nodig naar deskundige hulpverleners. De ouders van leerlingen die gepest worden, hebben er soms moeite mee, dat hun kind aan zichzelf zou moeten werken. Hun kind wordt gepest en dat moet gewoon stoppen. Dat klopt, het pesten moet stoppen. Echter een gepest kind wil zich niet alleen veilig voelen op school; het wil ook geaccepteerd worden. Het verlangt ernaar om zich prettig en zelfverzekerder te voelen. Daar kan begeleiding of een training aan bijdragen.
48
Preventieve maatregelen - Elke mentor bespreekt aan het begin van het schooljaar het pestprotocol in de klas. Het onderling plagen en pesten wordt hierbij genoemd en onderscheiden. Ook wordt duidelijk gesteld dat pesten altijd gemeld moet worden en niet als klikken maar als hulp bieden of vragen wordt beschouwd. - In alle leerjaren besteedt de mentor aandacht aan (digitaal) pesten in één of meerdere studielessen. Door het formuleren van positief gestelde vragen geeft de klas duidelijkheid over hoe ze met elkaar om willen gaan. Vragen zoals ‘Hoe ziet een leuke klas eruit?’ of ‘Hoe wil je zelf behandeld worden?’ - De leerlingen ondertekenen aan het eind van deze les(sen) een aantal samen gemaakte afspraken (het pestcontract). Ook worden maatregelen afgesproken wanneer een klasgenoot zich niet aan de zelfopgelegde regels houdt. De mentor ziet er op toe dat de afspraken worden nageleefd. - Indien een mentor of docent daartoe aanleiding ziet, besteedt hij expliciet aandacht aan pestgedrag in een groepsgesprek. Hierbij worden de rol van de pester, het slachtoffer, de meelopers en de stille getuigen benoemd. - Van de gesprekken rond pesten worden aantekeningen gemaakt, die door de mentor worden bewaard in het leerlingvolgsysteem van zowel de pester als het slachtoffer. Voorbeeld van een pestcontract. - De regels worden positief geformuleerd. o we luisteren naar elkaar. o we laten elkaar uitspreken. o we blijven van elkaar af. o we blijven van elkaars spullen af. o we sluiten niemand buiten. o we lossen ruzies op door met elkaar te praten. o als we vertellen dat iemand gepest wordt, is dat geen klikken. o iedereen kan zichzelf zijn. o iedereen laat duidelijk blijken dat hij /zij iets niet wilt. o als iemand duidelijk maakt dat hij / zij iets niet wilt, stoppen we. o we houden ons aan de regels. - Het preventief en curatief aanbieden van sociaal-emotionele vaardigheidstrainingen voor leerlingen uit alle klassen door de gespecialiseerde begeleiders. - Het voorbeeldgedrag van de docent in de les en van de medewerkers van de school is belangrijk. Leerlingen worden minder gepest in een klimaat waar rust heerst en duidelijkheid over de omgang met elkaar. De basis is het handhaven van de schoolregels zoals die in de schoolgids vermeld staan. - Het is belangrijk om het pestprotocol, een onderdeel van Schoolveiligheidsplan, bij leerlingen, ouders en personeel bekend te maken. Het pestprotocol is toegankelijk door hiernaar te verwijzen in de schoolgids en het te publiceren op de website. Het is onderdeel van het beleid van de school waardoor het regelmatig besproken en eventueel aangepast wordt. - Het preventief aanbieden van lessen van de GGD rondom het thema pesten. - Veilig Internet opnemen als onderdeel van de mentoruren.
49
Het stappenplan na een melding van pesten A De mentor 1. Wanneer het pesten plaatsvindt in klassenverband, praat de mentor eerst met de gepeste en later met de pester apart. Vervolgens organiseert de mentor een gesprek tussen beide leerlingen en probeert tot goede afspraken te komen. 2. De mentor bespreekt direct het vervolgtraject indien het pesten zich herhaalt. 3. De mentor praat met de klas. Dit is belangrijk in verband met het herstellen van de groepssfeer en om te benadrukken welke verantwoordelijkheid ieder groepslid heeft. 4. Indien het probleem zich herhaalt, meldt de mentor het gedrag aan de kernteamleider. Hij overlegt met de kernteamleider over de reeds ondernomen acties. Deze acties zijn vastgelegd in het leerlingvolgsysteem. B De kernteamleider 1. De kernteamleider neemt de rol van de mentor over, bij herhaling van het pestgedrag en wanneer het pesten, het klassenverband overstijgt. 2. Er volgen 2 gesprekken: een gesprek met leerling én een gesprek met ouders, mentor en kernteamleider. 3. In deze gesprekken is het doel drieledig: confronteren van gedrag, mogelijk achterliggende problematiek op tafel krijgen en helderheid geven over het vervolgtraject bij herhaling van pesten. C Het pestproject Wanneer de pester opnieuw in pestgedrag vervalt, wordt hij ertoe verplicht om individueel een programma te volgen. Dit vindt plaats in de eigen tijd en dus niet tijdens schooltijd. Het doel van dit programma is reflectie en het gevoelig maken van de pester voor wat hij aanricht bij de gepeste leerling. De ouders worden van dit project op de hoogte gesteld. D Schorsing Wanneer ook het verplichte pestproject geen blijvende vruchten afwerpt, volgt een schorsing van een dag. Hierop kan ook nog een aangepast onderwijsprogramma volgen. De zorgcoördinator kan advies vragen aan het zorgteam waarna er een verwijzing naar hulpverlening kan plaatsvinden. E Schoolverwijdering Wanneer de leerling ondanks alle inspanningen van de betrokken partijen koppig blijft volharden in het ongewenste pestgedrag liggen er geen perspectieven meer tot verandering. De school is handelingsverlegen en kan/wil geen verantwoordelijkheid meer nemen voor de veiligheid van de overige leerlingen. Er rest de school niets anders dan op zoek te gaan naar een meer passende vorm van onderwijs. De taak van vakdocenten De vakdocenten hebben vooral een signalerende rol. Wanneer zij pesten waarnemen of redenen hebben om pesten te vermoeden, verwacht de directie dat zij hierop adequaat reageren en een melding doen bij de mentor. Contactpersonen binnen school: Contactpersonen en vertrouwenspersonen die naast de mentor kunnen optreden in situaties van ongewenst gedrag als pesten, discriminatie, agressie, seksuele intimidatie en geweld. Kernteamleider:
[email protected] [email protected] Leerlingbegeleider:
[email protected] Vertrouwenspersonen:
[email protected] [email protected] [email protected]
Zorgcoördinator:
[email protected] Of via telefoon school: 046-4522088
Kijk voor extra informatie op: www.dacapo-college.nl
50
2.14 Preventieactiviteiten
51
3. Facilitaire Dienstverlener niveau 2 ‘KANSRIJK Opleiden’ Toelichting Het schooljaar 2010-2011 is het DaCapo College in samenwerking met Leeuwenborgh Opleidingen, gestart met de pilot ‘Facilitaire dienstverlener niveau 2’ onder de naam ‘ KANSRIJK Opleiden’. Aanleiding Voor sommige leerlingen met een stoornis in het autistisch spectrum (ASS) is het erg moeilijk om een vmboopleiding te volgen en aansluitend een mbo-opleiding succesvol af te ronden. Cognitief gezien hebben zij de mogelijkheden voor vervolgonderwijs, maar aspecten vanuit de ASS zijn vaak een verstorende factor. Het samenwerkingsverband wil een doorlopende leerlijn VMBO/MBO opzetten om uitval van deze groep leerlingen binnen de opleiding – zoveel als mogelijk – te voorkomen en de leerlingen een betere kans op de arbeidsmarkt te bieden. Het is volgens het samenwerkingsverband mogelijk om de specifieke doelgroep – autistische zorgleerlingen – door samenwerking op maat tussen VMBO (DaCapo College) en MBO (Leeuwenborgh Opleidingen) èn bedrijfsleven in de vorm van een doorlopende leerlijn naar de startkwalificatie (niveau) 2 te leiden en uitval binnen de opleiding – zoveel als mogelijk – te voorkomen en zo de leerlingen een betere kans op de arbeidsmarkt te bieden. Hoofddoel Het samenwerkingsverband wil een effectieve doorlopende leerlijn VMBO/MBO opzetten om uitval van leerlingen met ASS binnen de opleiding – zoveel als mogelijk – te voorkomen en de leerlingen een betere kans op de arbeidsmarkt te bieden. Uit internationale studies blijkt dat leerlingen met ASS veel baat hebben bij effectief en goed opgezet onderwijs (onderwijsraad 2010). Dit is voor elke leerling van belang, maar voor leerlingen met gedragsproblemen onontbeerlijk. Effectief en goed opgezet onderwijs voor deze doelgroep moet voldoen aan een aantal randvoorwaarden (Scheerens, 2007). Deze randvoorwaarden zijn: 1. resultaatgericht; 2. veilig, helder en stimulerend pedagogisch klimaat; 3. gestructureerd onderwijsaanbod. Bij de uitwerking van het hoofddoel in concrete resultaten wordt rekening gehouden met de drie randvoorwaarden. Het doel is een doorlopende leerlijn op te zetten voor leerlingen met ASS en daarbij invulling te geven aan de randvoorwaarden om daadwerkelijk uniek, effectief en goed opgezet onderwijs te realiseren. Tijdens de pilot wordt geëxperimenteerd met het ontwikkelde onderwijsconcept. Er wordt door het samenwerkingsverband een Kwalificatieklas Facilitair Medewerker opgezet. Resultaatgericht Binnen de doorlopende leerlijn betekent resultaatgericht een sterke focus op het beheersen van basisvakken als lezen, taal en rekenen, het stellen van duidelijke doelen, het hebben van hoge verwachtingen van leerlingenprestaties en het bijhouden van de leervorderingen. Hier wordt binnen het project nadrukkelijk aandacht aan besteed. Daarnaast is een hoog ambitieniveau eveneens van belang, in combinatie met een positieve houding van de school en de leraar. Juist als het gaat om kinderen met gedragsproblemen, is het belangrijk te zoeken naar hun sterke kanten (talentontwikkeling). Dit versterkt bij deze leerlingen het gevoel dat zij iets kunnen en erbij horen, waardoor ook hun motivatie om te leren zal toenemen. Duidelijke doelen stellen zorgt er ook voor dat het onderwijs in de verschillende leerjaren beter aansluit. Het samenwerkingsverband stelt het toetsen en waarderen van de persoonlijke ontwikkeling van de leerlingen centraal.
52
Veilig, helder en stimulerend pedagogisch klimaat Binnen de doorlopende leerlijn betekent een veilig, helder en stimulerend pedagogisch klimaat dat aandacht besteed wordt aan het creëren van een “wij-gevoel”, iedereen maakt deel uit van déze school, met déze waarden, normen, gewoontes en activiteiten. Het participerende bedrijfsleven wil dit “wij-gevoel” op de werkplek ook creëren. Vanaf de start van het project wordt aandacht besteed aan het creëren van dit ‘wijgevoel’. Het samenwerkingsverband ziet deze activiteit als een heel belangrijke factor in het behalen van succes en staat dan ook als thema centraal bij de kick-off. Hoe gaan we als samenwerkingsverband dit “wijgevoel” uitdragen? Gestructureerd onderwijsaanbod. Ten slotte betekent een gestructureerd onderwijsaanbod binnen de doorlopende leerlijn aandacht voor: Doelgericht en planmatig werken; doelgericht en planmatig werken leidt in samenhang met een ordelijk school- en klassenklimaat tot een verhoging van de effectieve leertijd. Uitdagende leeromgeving; dit is een leeromgeving “die gericht is op het activeren van het denkvermogen van leerlingen”. Het samenwerkingsverband creëert tijdens de projectperiode een aan de werkelijkheid gerelateerde, krachtige leeromgeving, kleinschalig met veel structuur, waar letterlijk actief en betekenisvol gewerkt wordt aan werk. De praktijk wordt in de school gehaald of het onderwijs gaat naar de praktijk. Samen met het bedrijfsleven wordt opgeleid op de werkplek (BPV). Adequate ondersteuning en feedback geven; maatwerk in uitdagende toets- en presentatievormen. Er wordt door het samenwerkingsverband bekeken en geëxperimenteerd welke mogelijke aanpakken – denk aan het model staan (‘modeling’) of tussenstapjes aanbieden (“to scaffold”) – het beste werkt voor de doelgroep. Passende zorgstructuur: Bij maatwerk gaat het om het afstemmen van de onderwijsleersituatie op de onderwijsbehoeften en ontwikkelingskansen van de leerling. Binnen dit project wordt hier nadrukkelijk aandacht aan besteed door vast te leggen welke zorg een individuele ASS leerling nodig heeft. Door de samenwerking tussen VMBO en MBO in deze doorlopende leerlijn wordt ook de doorlopende zorglijn voor deze specifieke doelgroep doorgetrokken. VMBO zorgt gedurende de projectperiode voor bekostiging van het zorgtraject. Om dit na het project voort te kunnen zetten wordt een passend bekostigingsmodel ontwikkeld tijdens het project. Deze activiteit vindt in het laatste jaar van het project plaats. Op productniveau levert het samenwerkingsverband de volgende producten op: - werkwijze om het beheersen van basisvakken als lezen, taal en rekenen op een hoger niveau te brengen; - lijst met duidelijke leerdoelen voor de leerlingen; - beschrijving van prestatieverwachtingen van leerlingen; - instrument om leervorderingen van leerlingen met ASS bij te houden; - werkwijze waarbij binnen school en bedrijf meer focus komt te liggen op talentontwikkeling van de leerling; - instrument om persoonlijke ontwikkeling van leerlingen te toetsen; - werkwijze/methodiek om veilig, helder en stimulerend pedagogisch klimaat voor leerlingen met ASS te bewerkstelligen; - 12 uitgewerkte competentiegerichte opdrachten voor leerlingen; - ingerichte ‘uitdagende’ leeromgeving; - werkwijze voor uitdagende toets- en presentatievormen; - beoordelingsinstrument; - training begeleiden en ondersteunen leerlingen met ASS; - training in verwerven kennis over ASS.
53
Activiteiten die worden ingezet om de beoogde resultaten en effecten te bereiken. Om de doelstellingen van het project KANSRIJK Opleiden te bereiken, worden 3 experimenten uitgevoerd en zal er tijdens de uitvoering onderzoek plaatsvinden naar de effecten van de ‘vernieuwingen’ in het onderwijs. De experimenten vormen onderdelen van de beoogde unieke, effectieve doorlopende leerlijn VMBO/MBO voor leerlingen met ASS. Experiment 1: Oriënteren en omgaan met ASS Binnen experiment 1 staat het verwerven van een goed begrip en inzicht in autisme voor docenten en praktijkopleiders centraal. Binnen het experiment zal onderzocht worden hoe begeleiders het beste ‘getraind’ kunnen worden in het verkrijgen van inzicht en begrip in ASS en welke ‘begeleidingsvormen’ het meeste rendement behalen bij het ondersteunen van de leerling. Dit om een betere zorgstructuur te kunnen realiseren. Experts vanuit het speciaal onderwijs – cluster 4 – voor kinderen met gedragsproblemen of autisme leveren een belangrijke ondersteuning binnen dit experiment. Zij kennen de doelgroep en weten hoe de leerlingen met ASS benaderd moeten worden in verschillende settings. Uit een onderzoek, uitgevoerd door de Nederlandse Vereniging van Autisme (NVA) en Stichting ombudsman (2005), komt naar voren dat een kwart van de leerlingen met autisme op het MBO ontevreden is. Als belangrijkste pijlers bij de mate van tevredenheid worden aangegeven: de deskundigheid van het personeel op school, het in de (eigen) waarde gelaten worden, de omgeving van de school en de communicatie met de leerkrachten. De klachten gaan met name over te weinig begeleiding en deskundigheid op school, onvoldoende aanpassing van lesmateriaal op school en slechte communicatie tussen hulpverleners en begeleiders. Uit verschillende onderzoeken naar de impact van het hebben van autisme op het volgen van onderwijs komen dezelfde aspecten naar voren. In het onderwijs is grote behoefte aan kennis over ASS en adviezen voor de juiste ondersteuning en behandeling (Van Doorn, 2001). De betrokkenen op school rondom de individuele deelnemers (mentor, docenten, praktijkopleiders) moeten op de eerste plaats een goed begrip en inzicht in autisme verwerven. Belangrijke vragen zijn: “Wat betekent het als een leerling autisme heeft”? “Hoe begrijp ik zijn gedrag”? “Wat betekent dit voor mijn benadering”? Vanuit dit inzicht is het van belang dat de concrete schoolse leeromgeving daar waar mogelijk wordt aangepast. Deze vraagstelling staat centraal binnen experiment 2. Experiment 2: Onderwijsmethodieken voor ASS Binnen experiment 2 staat het ‘herinrichten’ van het onderwijs centraal om de cognitieve prestaties van leerlingen met ASS positief te beïnvloeden. Zoals bij onderdeel 2 al toegelicht blijken leerlingen met ASS veel baat te hebben bij effectief en goed opgezet onderwijs. Binnen het experiment zal onderzocht worden hoe dergelijk effectief en goed opgezet onderwijs gerealiseerd kan worden. Het leerklimaat zal onder de loep genomen worden, m.a.w. is het leerklimaat ingericht op de behoeften van de doelgroep? Voelt de leerling zich veilig, begrepen en ‘thuis’ op school? En zo niet, hoe kan het klimaat eenvoudig aangepast worden? Ten slotte wordt ook het onderwijsaanbod nader bekeken. Hoe wordt het onderwijs aangeboden? Is de leeromgeving uitdagend? Wordt er op de juiste wijze feedback en ondersteuning gegeven? En hoe kunnen eenvoudige interventies gepleegd worden om het onderwijsaanbod op de behoefte van de leerlingen met ASS aan te passen. Een aantal mogelijke voorbeelden: De omgeving kan worden aangepast door bijvoorbeeld in open ruimtes waar leerlingen individueel of groepsgewijs met opdrachten aan de slag kunnen ook afgeschermde werkplekken te maken. Onoverzichtelijke, vaak grote en drukke kantines kunnen worden verdeeld in kleinere subruimtes waar leerlingen (met èn zonder ASS) rustig hun lunch kunnen gebruiken. Er kan gekeken worden naar het beperken van ad hoc rooster- of lokaalwijzigingen en als aanpassingen niet realiseerbaar zijn, kan gekeken worden naar de communicatie ten aanzien van veranderingen door deze duidelijker en sneller op te pakken. Projectgestuurde opdrachten kunnen bijvoorbeeld in kleinere deelblokken en gestructureerd op papier worden aangeboden, etc. Experiment 3: Talentontwikkeling in bedrijf Binnen experiment 3 wordt onderzocht hoe talentontwikkeling voor leerlingen met ASS vorm kan krijgen binnen het onderwijs in het bedrijf en vervolgens wordt met de uitvoering van talentontwikkeling geëxperimenteerd. Binnen het experiment wordt een kleinschalig ‘Leerwerkbedrijf Facilitair’ opgezet waarin deelnemers van DaCapo College en Leeuwenborgh Opleidingen samen werken en leren. De leerlingen uit deze specifieke doelgroep (gaan) werken vanuit kleinschalige leerwerkbedrijven in een “echte’ arbeidslocatie. De leerlingen werken op ‘echte’ afdelingen of locaties onder begeleiding van zowel docenten als praktijkopleiders aan hun competenties en ontvangen lessen door docenten op het leerwerkbedrijf zelf. Hiermee is de
54
leerinhoud meer vraaggestuurd dan aanbodgestuurd, levensecht in plaats van gesimuleerd. De leerlingen maken meteen een begin met meer zelfstandig te werken en verantwoordelijk te zijn voor hun werkplek. De leerlingen krijgen inzicht in hun mogelijkheden (talenten) en beperkingen door deze maatwerkgerichte aanpak. Het onderwijs leert trouwens ook om op de werkplek efficiënter te werken. In de praktijk gaat het leren sneller. Tijdens het werken zal overigens meer nadruk gelegd worden op het uitbouwen van ‘talenten’ in plaats van het ‘focussen’ op tekortkomingen. De begeleider (docent/praktijkopleider) speelt hierbij een belangrijke rol. Hij/zij moet leren om talent van de leerling te herkennen bij het uitvoeren van opdrachten en het talent te benoemen, dit is belangrijk voor het zelfbeeld van de leerling. Onderzoek (Evers et al., 2007) wijst uit dat het belangrijk is voor kinderen om een positief zelfbeeld te ontwikkelen. Als leerlingen hun talenten kennen en kunnen inzetten, neemt hun zelfwaardering, zelfrespect en motivatie toe en neemt de schooluitval af. Leerlingen weten beter wat ze kunnen en maken betere keuzes. Ze voelen zich nodig en begrepen.
55
4. Bovenschoolse Tussenvoorziening Westelijke Mijnstreek Het doel van de Bovenschoolse Tussenvoorziening (BTV) is het bieden van een flexibele, integrale en tijdelijke bovenschoolse onderwijs ondersteuningsvoorziening voor leerlingen binnen het voortgezet onderwijs. De toeleiding naar deze voorziening verloopt via de Plaatsingscommissie Passend Onderwijs (PCPO). Zij verleent uiteindelijk de toelaatbaarheidsverklaring voor de Bovenschoolse Tussenvoorziening (BTV). Binnen en/of vanuit de BTV krijgen leerlingen, die om uiteenlopende redenen het reguliere onderwijs (incl. Leerweg ondersteunend onderwijs-LWOO en Praktijkonderwijs-PRO) voortijdig dreigen te verlaten, een maatwerktraject van onderwijs en onderwijs gerelateerde ondersteuning aangeboden. Het begrip flexibel heeft betrekking op de duur (3 - 6 - 12 maanden) van het verblijf van de leerling in de BTV al naar gelang de aard en intensiteit van de problematiek, de omvang van de ondersteuningsbehoefte en de contextuele (on)mogelijkheden. Voor elke leerling wordt maatwerk geleverd, dat gericht is op de drie leefwerelden (school, gezin, vrije tijd). Dit is de integrale werkwijze van de BTV. In de analyse van de hulpvraag, eventueel aanvullend onderzoek en plan van aanpak wordt dit in onderlinge samenhang steeds benadrukt. Het gaat uiteindelijk om het bieden van een nieuwe kans op terugkeer naar een voor de leerling passende onderwijsomgeving, met als doel het succesvol afronden van de schoolloopbaan. De wens is dit in een thuisnabij toegankelijke schoolomgeving in te zetten met gebruik van niet meer ondersteuningsmiddelen dan nodig. Dit benadrukt het tijdelijk karakter van de BTV waar “het binnen afzienbare tijd schakelen” een primair aandachtspunt is. In een tijdperk van flexibel en op maat arrangeren hoort ook een flexibele inrichting wat betreft “uitvoerlocaties” van de BTV. Niet alle leerlingen vragen om hetzelfde ondersteuningsaanbod en vaak kan alleen al door aanpassingen in de fysieke omgeving het nodige bereikt worden. Bovendien kan op deze wijze ook recht gedaan worden aan het formuleren van een ondersteunings-aanbod voor de hele range VO leerlingen. De BTV van SWV VO 31.04 kent de volgende “uitvoerlocaties” 1. Een reguliere school (school van herkomst) in combinatie met een ondersteuningsaanbod vanuit een van de navolgende “uitvoerlocaties”. De leerling volgt dan zowel dagdelen onderwijs binnen de reguliere school als dagdelen ondersteuning (al dan niet in combinatie met onderwijs) binnen de BTV. 2. BTV Valkstraat 4. Welke bestaat uit een separate BTV en een BTV ingebed in de klassenstructuur van het DaCapo College, locatie Eysenhegge. 3. BTV Geenstraat 43. Welke is ingebed in de klassenstructuur van VSO VMBO Xaverius . 4. BTV Overhovenerstraat 31. Welke is ingebed in de klassenstructuur van VSO Xaverius LW&TC.
56
Het plaatsen van een leerling in de BTV heeft vooral of zelfs alleen effect wanneer de leerling een duidelijk perspectief krijgt aangeboden op onderwijsgebied. Voor leerlingen blijkt dit perspectief noodzakelijk te zijn om gemotiveerd aan het traject te kunnen beginnen c.q. deel te nemen. Zo kan het perspectief liggen in het feit dat de leerling na een succesvolle plaatsing in de BTV kan terugkeren in het reguliere onderwijs en zijn schoolloopbaan kan voortzetten. Ook kan er sprake zijn van het inhalen van onderwijsachterstanden en het alsnog behalen van het overgangsbewijs naar het volgende schooljaar via het traject in de BTV. In samenspraak met de school van herkomst kan in het belang van het proces van de leerling een aangepast vakkenpakket worden gekozen dat toch uitzicht op een diploma blijft bieden. Een aantal leerlingen kan de kans geboden worden om tijdens het traject in de BTV het eindexamen af te leggen. Omdat de BTV slechts een tijdelijk traject is, kan er alleen gestart worden wanneer de leerling een concreet en haalbaar perspectief kan worden geboden. De gewenste gedragsverandering die voor het traject benodigd is vergt een intensieve samenwerking tussen BTV, school, ouders, de leerling én de betrokken hulpverleningsinstanties. De noodzaak van deze samenwerking en inzet van hulp is hoog, om de voortgang van het traject te kunnen waarborgen voor de gehele schoolloopbaan van de leerling. Een goede samenwerking en duidelijke afstemming tussen de BTV, de aanleverende scholen en de diverse betrokken instanties is een absolute voorwaarde voor het slagen van het traject van de leerling. De leerling die deelneemt aan het BTV-programma blijft ingeschreven op de school van herkomst. Dat betekent dat deze school ook verantwoordelijkheid draagt voor het aanleveren van het materiaal voor de uitvoering van het programma binnen de BTV. Consequentie daarvan is dat de school volledig op de hoogte moet zijn van het Ontwikkelingsperspectief (OPP), het plan van aanpak van de leerling en de voortgang daarvan. Het betekent ook dat de reguliere VO-school nauw betrokken moet zijn bij de beslissingen die genomen worden over de voortgang van de schoolloopbaan van de leerling. Met de school van herkomst, ouders en leerling wordt een overeenkomst gesloten waarin wordt afgesproken dat de school verantwoordelijk is en blijft voor de leerling en het BTV-traject er op gericht is dat de leerling in principe terugkeert naar deze school. Ook rollen/taken/verantwoordelijkheden en contactmomenten (frequentie, inhoudelijke thema’s en vereiste aanwezigen) zijn in deze overeenkomst opgenomen. De, door het OPT aangewezen contactpersoon, zal als casemanager vanuit het onderwijs gedurende het gehele traject betrokken blijven.
57
Wanneer de jongere geplaatst is binnen de BTV, zal het volgende schema gehandhaafd worden. Aangezien maatwerk in trajecten gehanteerd wordt, zal de tijdstermijn gesteld in onderstaand schema als leidraad gebruikt worden.
Gedurende het traject zal de BTV de docenten van de reguliere school informeren over en betrekken bij de ontwikkelingen van de leerling. School krijgt duidelijke handelingsadviezen, wanneer de terugkeer van een leerling ingezet wordt. Daar waar nodig zal nazorg geleverd worden om de school, de leerling en het bijbehorende (gezins)systeem te ondersteunen. De wens bestaat om op termijn op de diverse uitvoerlocaties van de BTV dezelfde werkwijze te verwezenlijken.
58
5. Lijst met afkortingen Afkorting
Betekenis
AB ASS BBL BJZ BPV BRIN BTV BWI CJG CKV COC CPO D&P RS D&P SDV EO ERK FD2 FRT G-denken GGZ HBR IOP ITV J&S JES KBL KGT KPC-groep LGF LLB LMT LOB LWOO M&M MAIN MBO MOB MRT MT NLD NLP NVA ODC
Ambulante begeleiding Autistisch Spectrum Stoornis Basisberoepsgerichte leerweg Bureau Jeugdzorg beroepspraktijkvorming Basis Registratie Instellingen-nummer Bovenschoolse tussenvoorziening Bouwen wonen interieur Centrum Jeugd en Gezin Culturele Kunstzinnige Vorming Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit COC Checklist Passend Onderwijs dienstverlening en productie: reclame/schilderen dienstverlening en productie: sport, dienstverlening, veiligheid economie en ondernemen euopees referentiekader facilitaire dienstverlening niveau 2 faalangstreductietraining Gebeurtenis->gedachten->gevoelens->gedrag gemeentelijke geneeskundige zorg horeca bakkerij recreatie individueel ontwikkelingslan Interne tussenvoorziening jongeren en scheiding jongeren en scheiding kaderberoepsgerichte leerweg kader/gemengd/theoretische leerweg Katholiek Pedagogisch Centrum Leerlinggebonden financiering (rugzakje) leren loopbaan burgerschap locatie management team loopbaan ontwikkeling en begeleiding leerwegondersteunend onderwijs mens en maatschappij maintenance middelbaar beroepsonderwijs mobiliteit motorische remedial teaching managementteam neurolinguïstic disorder neurolinguïstisch programmeren nederlandse vereniging voor autisme onderwijsdienstencentrum
59
OOV OPT OWR PCL PDCA-cyclus PKS PRO PTA R&W REC REM RVC RWZ SLO SMART SO SOVA SZ TOV VMBO ZAT ZW
onderwijs overstijgende voorzieningen ondersteuningspreventieteam onderwijskundig rapport permanente commissie leerlingenzorg plan-do-check-act-cyclus locatie president Kennedysingel Praktijk Onderwijs Programma van toetsing en afsluiting Rots en Water Regionaal expertise centrum Remedial teaching Regionale verwijzingscommissie locatie Rijksweg Zuid Stichting Leerplanontwikkeling specifiek meetbaar acceptabel realistisch tijdgebonden schriftelijke overhoring sociale vaardigheden locatie Sportzone Time-out-voorziening Voorbereidend Middelbaar Beroeps Onderwijs Zorg Advies Team zorg en welzijn