3518
3519
Uitnodiging Op vrijdag 23 februari 2007 wordt om 19.30u. in het
Museum van Deinze en de Leiestreek
het KGK- Jaarboek 2007 voorgesteld en de KGK- Tentoonstelling “Devotieprenten” geopend ALLE LEDEN EN BELANGSTELLENDEN ZIJN VAN HARTE WELKOM . De Bijdragen tot de Geschiedenis van Deinze en de Leiestreek, deel LXXIV, of het KGKJaarboek 2007 bevat ca. 520 bladzijden met 11 diverse artikels.
H. VAN ISTERDAEL, De organisatie van de Deinse dorpen in het Ancien Régime L. GOEMINNE en R. DE CLERCQ, Bevolking en grondbezit te Astene in de 19e eeuw H. MAES, Onderwijs te Deinze, 1830-1860 L. GOEMINNE en M. VANDEPUTTE, De bevolking van Gottem in 1695 A. HEYERICK, Uithangborden in Bachte-Maria-Leerne L. GOEMINNE en M. VANDEPUTTE, De bevolking van Wontergem in 1695 H. MAES, De familie Minnens L. GOEMINNE en M. VANDEPUTTE, De bevolking van Grammene in 1695 R. De BOUVER, Wereldoorlog II te Deinze. Herinneringen. Getuigenissen. Reconstructies. L. GOEMINNE en M. VANDEPUTTE, De bevolking van Petegem-aan-de-Leie in 1695 H. MAES, Deinzenarijen 2007
Het thema van de KGK- tentoonstelling is dit jaar
“Devotieprenten“. Meer informatie verder in dit blad. De academische zitting zal dit jaar worden opgeluisterd door het saxofoonkwartet uit de klas van Yves Bostijn, Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans.
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3520 U wordt hiertoe uitgenodigd door het Bestuur van KGK Leden van de Raad van Bestuur Erevoorzitter Voorzitter Ondervoorzitter Secretaris Penningmeester Bestuursleden
Herman Maes Ten Bosse 11 - 9800 Deinze Willy Jonckheere Winkelstraat 36 - 9800 Deinze Luc Goeminne Dorpsstraat 32, bus 1 - 9800 Deinze Trui Galle Berg 17 - 9800 Deinze Ive Steyaert Leeuwstraat 31, 9800 Deinze * * * * * * * * * * *
Luc Bauters Pastoriestraat 67 – 9800 Deinze Morgan De Dapper Soudanlaan 3, - 9800 Deinze André Heyerick Markt 46, bus 8 - 9800 Deinze Paul Huys Deinse Horsweg 18 - 9031 - Drongen Denis Pieters Blauwstraat 48, 9030 Wondelgem Hugo Thoen Erfgoedlaan 7 – 9800 Deinze Veerle van Doorne Snoekstraat 46 - 9800 Deinze Martin Van Haesebroeck Oudestraat 21 - 9800 Deinze David Vanhee Alfons Bynlaan 5A, 9031 Drongen Tony Vanhee Reigerslaan 2 - 9800 Deinze Vic Wouters Pontstraat 22, 9800 Deinze
B. Leden van de Algemene Vergadering zijn de hierboven vermelde leden van de Raad van Bestuur aangevuld met: * Filip Kempeneers Bredestraat 128, 9800 Deinze * Graaf Juan t’ Kint de Roodenbeke Ooidonkdreef 11, 9800 Deinze * Urbain Vanwildemeersch Beekstraat 105c - 9800 Deinze
2083. Trui GALLE: Richard Minne : Kort en Goed De stedelijke openbare bibliotheek viert dit jaar haar 25e verjaardag. Het feestprogramma start op donderdagavond 1 maart om 20u met de theatermonoloog ‘Richard Minne : Kort en Goed’. Deze monoloog, geschreven door Deinzenaar Carlos Alleene, wordt vertolkt door acteur Werther Van der Sarren. De schrijver, dichter en chroniqueur van het dagblad Vooruit, Richard Minne (1891-1965) ontving in 1946 de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Proza voor zijn bundel Wolfijzers en schietgeweren, een verzameling oude en nieuwe gedichten, brieffragmenten en drie korte verhalen. Richard Minne staat nu opnieuw in de belangstelling met de uitgave van zijn Verzameld Werk. Dit Verzameld Werk werd geredigeerd en van noten voorzien door Yves T’Sjoen, verbonden aan de Rijksuniversiteit Gent en uitgegeven met de steun van het Vlaams Fonds voor de Letteren. De schrijver-dichter woonde van 1928 tot zijn dood in 1965 in Sint-Martens-Latem. Daarvoor had hij in 1922 een tijd in Bachte-Maria-Leerne gewoond in een herberg aan de ‘Meulenstraat’ (nu Molenhoekstraat) bij weduwe Bouckaert om er tot rust te komen. Richard Minne was van 1936 tot 1959 bestuurslid van KOK en redacteur van het jaarboek. In de biografie van Richard Minne geschreven door Marco Daane lezen we volgend stukje betreffende KOK : ‘Gretiger was plots zijn activiteit voor de Kunst- en Oudheidkundige Kring (KOK) in het naburige Deinze. In ‘Het Geestesleven’ had Minne op 16 juni 1935 de vloer aangeveegd met ‘die Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3521 z.g. geschiedkundige genootschappen, wier bedrijvigheid zich bepaalt bij het uitdelven van enige verroeste potten, maar voor wie de sociale en ekonomische evolutie van hun gewest een gesloten boek blijft. Onschuldig zondagsvermaak van een stelletje dorpsnotabelen, dat echter volledig bezijden de zo vaak dithyrambisch bezongen Vlaamsche kulturele heropstanding blijft’. Kennelijk beantwoordde KOK Deinze niet aan dat beeld : in 1936 had Minne zitting genomen in het bestuur. De betrokkenheid daarbij van bekenden zal hem hebben gesterkt in dat besluit : kunstschilder Albert Saverys en de Latemse gemeentesecretaris Hugo Van den Abeele met name. De KOK overtuigde echter ook met een serieuze aanpak van jaarboeken en tentoonstellingen’ In 1937 was Richard Minne één van de organisatoren van de kunst- en literatuurtentoonstelling die in de Deinse tekenschool plaatsvond van 25 juli tot 8 augustus. Richard Minne gaf er samen met Frits Van den Berghe rondleidingen en voordrachten. Het succes van de tentoonstelling was groot, er kwamen drieduizend bezoekers opdagen.
Marco Daane, Contactblad KGK, XIX, mei 1999, p. 2536 Marco Daane, De vrijheid nog veroveren : Richard Minne 1891-1965, Amsterdam, Uitgeverij De Arbeiderspers, 2001, p. 283
Alle geïnteresseerden zijn van harte welkom op donderdagavond 1 maart om 20 uur in de bibliotheekkelder. Toegangsprijs : voorverkoop 2 euro (drankje inbegrepen), 3 euro op de avond zelf.
2084. Paul HUYS (nr. 472) : Deinze honderd jaar geleden – aflevering IV – (1907) Bronnen: Gazette van Deinze, De Deinsche Burger en Vooruit. (N.B. Alle geciteerde teksten zijn door ons in de actuele spelling gebracht.)
23 jan. 1907 “Deinze. Onderzoek. Het parket is hier gister namiddag afgestapt ten einde een onderzoek in te stellen in de zaak van het meisje dat op den Kouter aangerand en schandelijk mishandeld werd. Een spoor wordt gevolgd.” (Vooruit, nr. 22 van 23.01.1907) 26 jan. 1907 “Deinze. Overleden. Gust Verleye, handelaar, vertrok donderdag morgen met den trein van 7 ure 3 naar Gent. Onderweg werd hij ongesteld en stapte te Sint-Denijs af. Nauwelijks was hij in de statie of hij stierf. Het lijk werd naar Deinze overgebracht.” (Vooruit, nr. 25 van 26.01.1907) 29 jan. 1907 “Deinze. Ongeluk. Door af zijn velo te vallen is de politiecommissaris Van de Veire, op zijn ronde zijnde op den Kouter, een arm gebroken.” (Vooruit, nr. 28 van 29.01.1907)
Febr. 1907 Bericht over de voorbije jaarwerking van de Spaar- en Lijfrentemaatschappij ‘Vooruitzicht’: in 1906 waren er 30 ereleden en 189 werkende leden, die samen een totaalbedrag van 2.271,50 fr. hebben gestort.” (De Deinsche Burger, nr. 5 van 03.02.1907)
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3522 Febr. 1907 Publicatie van een nominatimlijst van de lotelingen van het militiejaar 1907, w.o. 41 van Deinze en 39 van Petegem. Voor het hele kanton Deinze gaat het in totaal om 241 lotelingen. (De Deinsche Burger, nrs. 5 en 6 van 03.02 en 10.02.1907) 13 febr. 1907 “Verleden woensdag (= 13.02) is op de wijk ‘Dries’ in Petegem, ten gevolge van de hevige wind, de vermaarde vrijheidsboom, geplant ten jare 1830, tegen de grond afgebroken.” Hij had dus een leeftijd van driekwarteeuw bereikt. (De Deinsche Burger, nr. 8 van 17.02.1907) 17 febr. 1907 Aankondiging van de vierde seizoensvoorstelling in de Volkskring op 17 febr.: opvoering van “De werkstaking”, drama in vijf bedr. (Gazette van Deinze, nr. 974, van 06.01.1907) 20 febr. 1907 “Zeveren. Buitenzeden.” Volgt een uitvoerig bericht over een vrouw (naam niet genoemd) uit Zeveren, die ruzie heeft met de landbouwer August Vlaeminck uit Vinkt, wiens kinderen dagelijks door Zeveren trekken, op weg naar de school in Deinze. Tot driemaal toe valt de vrouw die kinderen lastig, oa. met een revolverschot (!), een andere keer met slagen en verwondingen, tot bloedens toe. De Vinktse veldwachter, daarvan verwittigd, kan haar op heterdaad betrappen en stelt proces-verbaal op. (Vooruit, nr. 50 van 20.02.1907) 19 maart – (10?) april 1907 Wekenlange werkstaking te Deinze in de kinderrijtuigenfabriek De Busseré te Deinze. “Gister morgend hebben de schilders (…) de arbeid gestaakt. Sedert drie weken hadden die werklieden aangedrongen op een verhoging van loon van twee centiemen (!) per uur, om gelijk te staan met de andere schilders van elders.” Het artikel eindigt met een opmerking over het gesyndiceerd-zijn van de rijtuigenschilders bij De Busseré: “Op één na zijn ze allen verenigd sedert een drietal maanden.” (Vooruit, 20.03.1907) Er volgen nog twee andere berichten over het verdere verloop: daaruit blijkt o.m. een grote animositeit tussen de concurrerende vakverbonden van socialisten en katholieken (door “Vooruit” steevast “de dompers” genaamd). Op een stakersvergadering in de Volkskring vraagt “gezel Gevaert” het woord, maar het wordt hem geweigerd, waarop “een groot deel der aanwezigen (=stakers) de Volkskring verlaat en de markt overstapt naar het lokaal van ‘Voor Ons Recht’ “. (Vooruit, nr. 81 van 23.03.1907). In een derde en laatste artikel, einde maart, meldt G.G. (=Gust. Gevaert) dat de staking wordt voortgezet. Opnieuw gaat de hoofdaandacht van het artikel over de initiatieven bij de “DompersWerkmansliefde” in de Volkskring, waarbij de werklieden – volgens Vooruit – onder druk zouden worden gezet door de katholieke patroons. (Vooruit, nr. 86 van 28.03.1907). Het einde van de staking – waarschijnlijk omstreeks 10 april – blijkt indirect uit een Vooruit-artikel van 13 april, waarin over een nieuwe staking, maar nu bij Puls-Bovie, wordt bericht (zie hierna). 7 april 1907 “Volkskring. Bibliotheek. De personen die boeken hebben van deze bibliotheek, worden vriendelijk verzocht die in te dragen, om het bestuur de gelegenheid te stellen eens alles te schikken en daarna nieuwe boeken aan te kopen.” (Gazette van Deinze, nr. 987 van 07.04.1907) 11 april – 20 mei 1907 “Deinze. Werkstaking bij M. Puls-Bovie. Pas is de werkstaking bij Busseré met eene overwinning geëindigd, of wij hebben een werkstaking in de kinderrijtuigenfabriek Puls-Bovie”, nl. naar aanleiding van het gedwongen ontslag van twee werklieden (aangesloten bij het socialistisch vakverbond). “Vrijdag werden gendarmen en politieagenten ingezet.” (…) “Sedert ons drie maanden bestaan hebben we 75 per honderd der kinderrijtuigenbewerkers verenigd, 60 à 70 per honderd der textielbewerkers en verre weg het grootste deel onze ganse arbeidersbevolking.” (Vooruit, nr. 102 van zat. 13 april 1907) Ruim vijf weken later blijkt de staking nog altijd aan de gang, door de onwil van de directie om op de eisen in te gaan, terwijl opnieuw andere arbeiders bedreigd worden wegens hun aansluiting bij het socialistisch vakverbond. Ook zou geprobeerd zijn om de solidariteit der arbeiders te breken (door aan sommigen wel en anderen geen verhoging toe te staan en door bijkomende afdankingen). Bij Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3523 sommige stakers is ook “stakingsmoeheid” zichtbaar. Een werkwillige wordt met een “ovatie” door zijn makkers uitgejouwd. (G. Gevaert in Vooruit, nr. 139 van 20.05.1907). Over het einde en het resultaat dezer staking vonden we geen later bericht. 5 mei 1907 “Woensdagnamiddag heeft in de bloemmolen ‘Les Moulins des Flandres’ te Petegem een verschrikkelijk ongeval plaatsgehad. De werkman Alfons Eeltiges is, men weet niet hoe, door een riem gevat en meegesleurd. Toen men toeschoot, was de ongelukkige reeds dood, om zo te zeggen vermorzeld. Het slachtoffer, 35 jaar oud, was gehuwd en vader van vier kleine kinderen. (De Deinsche Burger, nr. 18 van 05.05.1907. Ook in “Vooruit” een berichtje hierover) 9 mei 1907 Burgerlijke begrafenis, op donderdagnamiddag 9 mei, van dhr. Octaaf Goeminne (°1867), fabrikant te Petegem. “Aan het hoofd van de lijkstoet de harmonieafdeling van ‘Vooruit’ en de vlaggen van de maatschappijen ‘Vooruit’, ‘De Broederhulp’, ‘Het Vlaams Gezelschap’, ‘De Verenigde Werklieden’, ‘De Jonge Turners’ en de ‘Liberale Volksgezinde Vereniging’”. (De Deinsche Burger, nr. 19 van 12.05.1907)
Begin aug. 1907 Koningsschietingen bij de “Sint-Sebastiaansgilde” met Florimond De Backer als koning en de week daarop bij “De Vriendenkring” met Gustaaf Van Damme als koning (De Deinsche Burger, nrs. 32 en 33 van 11.08 en 18.08.1907) 14 aug. 1907 “Deinze. Verdronken. Zekere Van de Ghinste, oud 17 jaar, van Grammene, is gisternamiddag in de Leie verdronken, met er te zwemmen.” (Vooruit, nr. 225 van 14.08.1907) 1 sept. 1907 Aankondiging van de eerste seizoensvoorstelling in de Volkskring: opvoering op 1 sept. e.k. van “In veete sedert Wagram”, blijspel-eenakter, en van “De laarzen van hooi”, blijspel-eenakter met zang én optreden van de Symfonieafdeling. (Gazette van Deinze, nr. 1006 van 18.08.1907) Begin sept. 1907 Deinze. Kermis. In de grote zaal van het stadhuis, op de eerste drie kermisdagen (9 – 11.30u), tentoonstelling van de werken der leerlingen van de Tekenacademie. Toegang vrij en kosteloos. (Gazette van Deinze, nr. 1008 van 01.09.1907) – Bericht daarover in een volgend nummer: “Wij tellen daar reeds een Albert Saverys, een jongen kunstenaar, die al lieve doekjes voortbracht en veel belooft; zeer goede leerlingen ook de jonge heeren Maurice De Ruyck, Valère De Ruyck, Louis Oppeel, Emiel Bisschop, Maurice Dolphyn en meer anderen.” Het artikel eindigt met de aanbeveling dat “de oudste leerlingen een ‘bond’ zouden stichten” (Gazette van Deinze, nr. 1009 van 08.09.1907). Daaruit resulteerde, in 1908, de oprichting van een “Vrije Kunstkring” (zie daarover P. Huys, in “Albert Saverys”, 1983, blz. 9) 11 okt. 1907 Publicatie, in “De Deinsche Burger”, van een Brief van een Napoleonist, m.n. Petrus Josephus Geurs, geschreven vanuit Parijs, dd° 29 aug. 1807, en gericht aan “Bernar (sic) Vande Keere, comisaris de polyce à Deynze”. Geurs woonde in een hoeveke langs de Koemeerschdreef, nu (=1907) bewoond door Jan Cauwe. Geurs’ zuster, Regine Geurs, was getrouwd met Eugenius Algoet, die de vader was van Leander en Charles Algoet. Eugenius (of “Zeun”) Algoet, die “fijfelaar”* was van de Sint-Sebastiaansgilde, woonde op “het Hoveken”, dat “al sedert 87 jaar bewoond werd door de Algoets”. (De Deinsche Burger, nr. 41 van 11.10.1907) * Fijfer: soort houten fluitje, als begeleiding bij de trommel
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3524
Kerstdag 1907 Aankondiging van het nieuwe toneelseizoen in de Volkskring, met opvoering van een “nieuw werk van onze Deinsen toneelschrijver Pieter Kints, nl. ‘Christoffel Colombus’, en later van het stuk ‘De Siberische banneling’ van Cesar Van Cauwenberghe”. (Gazette van Deinze, nr. 1009 van 08.09.1907). – “Colombus, historisch drama in 4 bedr., met muziek door J(ozef) Grootaert, in de regie van dhr. Raymond De Backer”, werd opgevoerd op 25 dec.; er waren 800 (!) aanwezigen, “het maximum (sic) sedert het bestaan van de Volkskring”. (Gazette van Deinze, nrs. 1021 en 1025 van 01.12 en 29.12.1907). – “De Siberische banneling” zou worden opgevoerd op 23 febr. 1908.
Culturele herdenkingskalender 1907 Geboren: Sir Laurence Olivier (filmacteur & -regisseur), Wystan Hugh Auden (Engels dichter), Alberto Moravia (Italiaans schrijver) en Theun De Vries (Nederlands romanschrijver). Overleden: Giosue Carducci (Italiaans dichter), R. Sully-Prud’homme (Fr. dichter, Nobelprijs 1901); Paula Modersohn-Becker (Duitse expressionistische schilderes); Edvard Grieg (Noors componist) Gepubliceerd: “De Vlaschaard” (Streuvels), “Lente” (C. Buysse), “De moeder” (Maxim Gorki), “The Secret Agent” (Joseph Conrad), “The Man of Property” (=Het geluk der rijken, John Galsworthy) en “The Playboy of the Western World” (John M. Synge). Gecomponeerd: “L’Heure espagnole” (opera) en “Rhapsodie espagnole” (orkestwerk), allebei van M. Ravel; “De dollarprinces” en “Der fidele Bauer”, twee operettes van Leo Fall; “De gouden haan”, opera van Rimskij-Korsakov. Geschilderd: “De hooioogst” door Em. Claus; “Aardappeloogst” en “Begrafenis bij de armen” door Albert Servaes; “Portret van Dr. Alfons Depla” en “Eucharistische Christus (in de bronnentuin)”, allebei door Gustaaf Van de Woestijne; “Boomgaard in de winter” (Kon. Mus. Antwerpen) en “Einde van een sombere dag” (Mus. Gent), beide van Valerius De Saedeleer; “Hoeve te Olsene” en “Leie – Zomer 1907”, allebei door Modest Huys. En ook in 1907 schilderde Picasso de beroemde kubistische “Demoiselles d’Avignon”. Nobelprijs literatuur: Rudyard Kipling.
2085. Willy JONCKHEERE : “Schatten op zolder” Een tijdje geleden bezorgde mevrouw Denise Vanderschaeven- Coppens ons een hoeveelheid oude paperassen, gevonden bij de opkuis van een zolder, waarvoor onze hartelijke dank. Daarin zat ondermeer dit vouwblaadje met liedteksten, als hulde aan Woodrow Wilson (18501924), de Amerikaanse president die in 1917, dus 90 jaar geleden, de Verenigde Staten de Eerste Wereldoorlog inloodste. We zijn blij dat dit onooglijk documentje op die manier uit de papiercontainer kon gered worden.
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3525
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3526 2086. Paul HUYS (nr. 473) : De Fransen plunderen Vinkt tijdens de Negenjarige Oorlog (1694) In een pak briefwisseling in het Oud Archief van het Land en de Baronie van Nevele1 vinden we o.m. ook een brief die de pastoor van Vinkt heeft geschreven over de plundering en de verwoesting van het dorp in 1694 door de Franse troepen, die – halfweg de Negenjarige Oorlog dus – voor de zoveelste maal onze gewesten teisterden. We citeren de (in het Frans geschreven) brief van pastoor Goethals in zijn geheel, woordelijk, maar in Nederlandse vertaling: “De ondergetekende, pastoor van het dorp Vinkt, kasselrij van de Oudburg van Gent, verklaart voor waar sub verbis sacerdotis (= op zijn woord van priester) op dringend verzoek van de inwoners van het vermelde dorp, dat in de maand juni van het vorige jaar (= 1694) de troepen van Zijne Zeer Christelijke Majesteit (= de Koning van Frankrijk!) de deur van de kerk van het vermelde dorp hebben ingebeukt (“enfonché). [Ze hebben er] alle ornamenten van de kerk geroofd en meegenomen, tot en met de kelk die zich in het tabernakel van het H. Sacrament bevond, bij zoverre dat hij (= de pastoor) gedwongen is geweest aan andere personen hulp te vragen om de goddelijke dienst(en) te kunnen houden. De inwoners hebben al hun meubelen verloren die ze in de vermelde kerk hadden ondergebracht in bewaring. Bovendien zijn hun granen “gefourageerd” (= opgeëist ter bevoorrading van de troepen). Ook hebben de dorpelingen – [hierna zijn een zestal woorden in de originele Franse tekst geschrapt!] – het verlies te betreuren van hun vee (“leurs bestiaux), alsook van meerdere huizen door het vuur. Op die manier zijn de inwoners in de onmogelijkheid geraakt om welkdanige verplichte bijdragen (“mandements”) te betalen. En velen zijn gestorven, door gebrek aan hulp en bijstand. Deze wandaden (= vanwege de Fransen) houden niet op, des te meer nog door het feit dat men dit jaar (= 1695) een wachtpost in de kerk geplaatst heeft; [de Fransen hebben] het dorp verwoest (“abattu”) en talrijke huizen in puin gelegd, met als gevolg dat diezelfde inwoners verplicht zijn geweest het vermelde dorp te verlaten omdat ze niets hadden om van te leven.”
Het eeuwige verhaal dus van oorlog en verwoesting, van ontbering en dood! Het vergt geen commentaar, want wàt nieuws valt daarbij te verzinnen? Toch nog iets over de briefschrijver, om te besluiten. Livinus Goethals, die dertig jaar in Vinkt pastoor was (van 14.07.1685 tot aan zijn dood op 14.09.1715), was een geboren Gentenaar (° 1653) van goede afkomst. In de SintBartholomeuskerk van Vinkt is de witmarmeren grafsteen van deze toegewijde dorpsherder bewaard gebleven (124 x 63 cm)2. Na de plundering van zijn kerk deed pastoor Goethals er alles aan om Gods Huis zo gauw mogelijk alle luister terug te schenken. De Negenjarige Oorlog (1689-1698) was nog maar pas geëindigd, of pastoor Goethals trok – op 9 april 1698 – naar zijn (rijke) broer, sieur Joannes Goethals, om bij hem 35 pond te ontlenen die moest dienen om voor zijn kerk het hoogstnodige aan te kopen. Bij Fr. Michem3 lezen we wat hij aankocht: acht houten kandelaars, een tinnen kelk, twee altaardoeken en drie altaardwalen, een missaal, een zwarte en een groene kazuifel, een nieuwe standaard, een nieuw kleed en mantel voor het O;-L.-Vrouwebeeld. 1. Rijksarchief Gent, Baronie Nevele, nr. 6, los stuk (z.d. = 1695). 2. Foto Kon. Instituut Kunstpatrimonium, Brussel, nr. M217389/74. Over pastoor Goethals’ curriculum: zie KOK-Jaarboek 1981, blz. 270. 3. Fr. Michem, “Vinkt, Kerk en parochie” (Vinkt, 1971, stenc.), blz. 12 en 38.
Maessprokkels Fusieperikelen De geschiedenis van de fusie Deinze-Petegem is een geschiedenis op zich. Yvan Vandenbrande heeft zich daar al aan gewaagd en schrijft in zijn boek ‘Deinze en de fusies’, verschenen in 1997, een stuk geschiedenis van die fusie: een eerste poging in 1152 (p. 21) een tweede in 1469 (p. 22) een bevestiging daarvan in 1541 (p. 23) een nieuwe fusie-discussie in 1828-1829 (p. 26) Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3527 en nog eens discussie daarover in 1834 en weer in 1837 (cf. prof. Van Eenoo in Geschiedenis van Deinze, II, p. 21) en nog eens in 1937 en dan toch fusie in 1942 en in 1944 weer uiteen in 1970 (1 januari 1971) toch weer samen Wat Vandenbrande toen nog niet wist (ik trouwens ook niet) is wat prof. Cloet vertelt in het KGKjaarboek 2006, p. 35, noot 6 (ik lees ook de voetnoten, liefst als ze niet alleen bibliografisch bedoeld zijn), nl. dat deken Zachmoorter van de O.-L.-V.-kerk van Deinze in 1613 voorstelde om de parochie Deinze en de parochie Petegem Sint-Martinus te verenigen. Maar Petegem, --de kerk lag in puin, die van Deinze trouwens ook --, wou daar niet van weten. Tenslotte ging dat niet door omdat de deken ondervond dat de verstandhouding tussen Deinze en Petegem van oudsher niet goed genoeg was om beide parochies te verenigen. Soms was Deinze pro, en Petegem tegen; soms was Petegem pro, maar dan was Deinze tegen. Begrijp je nu waarom er in 2007 nog altijd wrijving bestaat tussen Deinze en Petegem ? Alleszins bij de geboren en getogen autochtone bevolking van beide gemeenten. De vele inwijkelingen hebben daar minder last van. Maar burgemeester Van de Wiele (°Astene 1920) was een anti-Deinzenaar. Hij beweerde ooit er voor te zorgen dat er gras zou groeien op de markt van Deinze en richtte daarom als secretaris van Petegem een zaterdagse markt op in Petegem, voerde de bebouwing van de Oostkouter door, een plan dat in Petegem al bestond in 1930. Het feit dat zijn schoonvader, Adolf Haerens, te Petegem burgemeester was hielp hem daarbij. Hij veranderde de plannen van Carlos Maere om in de Brielmeersen woonwijken te maken (en zijn familiegronden te verkopen als bouwgronden). Er waren nog haperingen: de benoemingsvoorwaarden om Werner Malfait op te volgen…het feit dat de Petegemse straten met Van de Wiele-stenen werden herlegd – waar een secretaris bij zijn benoeming moest aanvaarden geen bedrijf te voeren…e.a. In 1823 fuseerde Bachte met Maria-Leerne; burgemeester was Karel Lodewijk Filliers, in 1822 in Bachte en en 1823 in Bachte-Maria-Leerne. Maar reeds in 1613 had de toenmalige bisschop bij zijn ‘visitatie’ voorgesteld de twee parochies te laten samensmelten. In Bachte waren er toen 4 families en ca. 25 inwoners. Maar deken Zachmoorter stelde in 1614 vast dat de Bachtenaren tegen die fusie waren. Er werden in de Hollandse tijd nogal wat fusies van gemeenten gepland en doorgevoerd in de jaren 1820. Cf. Cloet, o.c., p. 13. Burgemeester Van de Wiele stelde één miljoen stadsgeld van Groot-Deinze ter beschikking om de voetbalploeg Sparta Petegem te fuseren met KSK-Deinze. Petegem weigerde. Een merkwaardigheid nog: toen Werner Malfait moest opgevolgd worden in 1966 stelde gemeenteraadslid Roger Vande Casteele voor om bij de benoemingsvoorstellen te eisen dat de nieuwe stadssecretaris een universitair diploma had. Hij deed dat om Van de Wiele de weg af te snijden om zich kandidaat te stellen. Van de Casteele was ook anti-Maere. In 1971 werd hij schepen onder de nieuwe burgemeester Van de Wiele !!! De studentikoze erfenis van Rodenbach Dit is de titel van een boek dat in november 2006 verscheen. Het werd samengesteld door Jan Huys en Stefan Van de Weyer, naar aanleiding van de 75e verjaardag van het Senioren Konvent aan de Leuvense universiteit (453 blz. groot formaat). Jan Huys (zoon van dr. phil. germ. Paul Huys) was vice-senior seniorum te Leuven in 1984-1985. Stefan Van de Weyer was senior seniorum in 2003-2004. Het Seniorenkonvent (S.K.) werd gesticht door student-germanist Mon de Goeyse (1929) in Leuven en verenigde de regionale clubs, die al langer bestonden (sommige begonnen al vóór 1900). In Gent werd het S.K. gesticht in 1935-36 en was Rik Wijckmans de eerste senior seniorum. In de eerste uitgave van de Gentse S.K.-clubcodex (1935) schreef Wijckmans dat met die uitgave “het werk van Jef Van den Eynde” vervolledigd was (23 november 1935).
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3528 In 1948-1949 was ik te Gent senior seniorum. Ik was in 1946-1947 vice-praeses van de Wase Club, in 1947-1948 praeses en herkozen in 1948-1949. Maar toen ik ook tot praeses van het S.K. gekozen werd nam ik ontslag als praeses van moeder Waeslandia en volgde Pol De Meyer mij in de Wase Club op. Het jaar nadien werd hij vice-praeses S.K., naast praeses Erik Suls. Nadien kwamen Emiel Goossens, Hector Bogaerts, Jan Pardon en Milo Cant, die nu in Deinze woont. De bekendste gewezen S.K.-praeses is wel Herman Vanderpoorten voor het gebroken jaar 19441945. Hij werd minister. Opvallend in de rij Gentse S.K.-praesides is dat er veel Hermans waren: Herman Moons (19411942), Herman Vanderpoorten (1944-1945), Herman Neetens (1947-1948), Herman Maes (19481949). De geest van Jef Van den Eynde woonde in het studentenleven verder. Het zal dus niet verwonderen dat Jan Huys in zijn boek aandacht besteed aan “de Jef” en zijn generatiegenoten (Speleers, Heyndrickx, Filliers, De Belie, Borms). Een flinke stoot voor het Leuvens studentenleven gaf de publicatie van het Studenten Liederboek, verzameld door Karel Heyndrickx, uitgave 1899. Deze Heyndrickx was een goede vriend van de Deinzenaar/Petegemnaar dr. Juliaan Filliers, burgemeester van Petegem. Cf. KOK-jaarboek 1996, p. 211. Mon De Goeyse bouwde een museum van het studentenleven uit, dat we ooit met een KOK-uitstap bezochten. In 1984 nodigde ik hem uit naar onze KOK-tentoonstelling over het studentenleven. Hij was aanwezig op de opening van deze tentoonstelling, maar liet –gezien zijn leeftijd—het woord voeren door Louis Vos, vandaag prof hedendaagse geschiedenis te Leuven. Filliers’ vrienden te Leuven waren de Sint-Niklazenaars die te Leuven in 1898 de Was Club stichtten. De Wase Club te Gent werd in 1928 gesticht door Steels en Adriaens. In het boek van Jan Huys staat op p. 34 een foto van de herbegrafenis van Jef Van den Eynde (2303-1955) wiens geest door het hele boek waait. Hij stierf in 1929 in Maastricht. In het KOK-jaarboek 1984 schreven we een bijdrage over die prins-student. Over mijn heerlijke studententijd geraak ik niet uitgepraat. Maar de vrienden van toen vallen weg. Voor de langst levenden zing ik het Fiducit ! Mijn laatste studentenbelevenis was het 15e lustrum van moeder Waaslandia (het 4e lustrum had ik zelf georganiseerd) Tempus fugit ! De Belie hielp mij in 1926 ter wereld komen. P.S. Op p. 247 van het boek vind je Luc Matthijs op een foto van 1923-1924 van het “Vlaamsch Verbond”. De bende Van Hoe-Verstuyft In het jaarboek nr. 25, 2006, van onze buren de Heemkring Scheldeveld schreef Eddy Vaernewijck over die bende, die juist na WO I actief was in het Gentse : Eke, Nazareth, Zwijnaarde, Deurle, Latem en ook Bachte-Maria-Leerne, waar de bende geklist werd. In die bijdrage wordt verteld hoe dat gebeurde op het grensgebied van de beide Leernes (p. 195218). Het artikel verwijst naar een bijdrage van KGK-lid Leon Van Cauwenberghe, gemeentesecretaris van beide Leernes vóór de fusie van 1977, in ons KGK-Contactblad, XX, 2000, pp. 2701-2705. De bende kwam ook vaak in café De Keete, aan de Wiedauwkaai, naast de betonfabriek De Clercq. De herberg, een houten kot, noemde men toen “’t Keetje”. De betonfabriek werd toen geleid door Eduard De Clercq, de grootvader van mijn vrouw Hilda. 2087. Paul HUYS (nr. 474) : Molens in streek van Deinze in de oorlogsjaren 1674-1678 Het toezicht op de (grafelijke) molenoctrooien en de daaruit voortvloeiende inkomsten behoorde tijdens het Ancien Régime voor het hele Graafschap Vlaanderen tot de opdrachten van de Watergraaf-Moermeester van Vlaanderen1. In diens rekeningen vinden we daar derhalve de neerslag van; zij vormen een zeer rijke informatiebron over de geschiedenis van onze molens. Bij wijze van voorbeeld onderzochten we de rekeningen over de jaren 1674-16772; daarin staan ook enkele molens uit de streek van Deinze vermeld.
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3529 We beginnen met de windmolen van Grammene3, maar voor die molen kon de Watergraaf geen opbrengst aan belasting noteren, want die was op dat ogenblik vernield (“démoli”, zoals de in het Frans opgestelde rekening vermeldt). De vernielde molen was toen eigendom van Messire Guillaume de Vulder, heer van het dorp. De oorzaak van de vernieling staat niet vermeld, maar we moeten er niet aan twijfelen dat die aan oorlogsomstandigheden te wijten was. Die zoveelste – (ook) in Vlaanderen uitgevochten – oorlog was alweer op de rekening te schrijven van de onverzadigbare “Roi Soleil”, Lodewijk XIV van Frankrijk. Tussen 1674 en 1678 werd die oorlog uitgevochten tussen Frankrijk en de “Verbondenen”, waaronder Spanje en de Republiek der Nederlanden4. In een buurdorp van Grammene, nl. Wontergem5, kon de Watergraaf voor de aldaar gelegen rosmolen evenmin enige ontvangst noteren, want het dorp maakte toen deel uit van het door de Fransen bezet gebied. Dit was eveneens het geval voor talrijke andere molens, gelegen in de dorpen bezuiden de lijn Gent-Deinze-Tielt, zoals b.v. Egem, Tielt (Molen Houtwalle) of Zingem. In verband met de graan- en oliewindmolen van Aarsele, eigendom van Guilliaeme van Nieuwenhuyse (door aankoop jegens Jean Willems), die in normale omstandigheden goed was voor 2 hoed graan, te leveren aan de Spijker van Gent, liet de watergraaf geen ontvangst noteren, met als expliciete reden: “comme gisant sur la domination de France”6. De Watergraaf mocht dan wel een ontvangst boeken, ten bedrage van 63 pond 12 sch. en 3 den. (over de drie voorbije jaren), voor de windmolen van Zeveren7, gelegen “noord van de weg van Gent naar Izegem”, betaald door Pierre Pauwels, uit naam van zijn vader Jaspart Pauwels. 1. Zie P. Huys, “Molens in de rekeningen van de Watergraaf van Vlaanderen”, in: Molenecho’s, 28/2 (apriljuni 2000), blz. 95-98. 2. Rijksarchief Gent, Fonds Vorstelijke Domeinen, nr. 153 (Rekening over de jaren 1674-1677). 3. Ib., id., f° 289. 4. Reeds na twee jaar oorlog, in 1676, waren te Nijmegen onderhandelingen begonnen, die op 28 aug. 1678 (“Vrede van Nijmegen”) zouden leiden tot een separate vrede tussen de Republiek en Frankrijk. Lodewijk XIV behield – ten nadele van Karel II van Spanje – Frans-Vlaanderen (Valenciennes, Kamerijk, SintOmaars), maar hij moest aan Spanje wel Kortrijk en enkele andere steden teruggeven, die hem eerder bij de Vrede van Aken in 1668 waren afgestaan. 5. RAG, Vorstelijke Domeinen, nr. 153, f° 316v°. 6. Ib., id., f° 264v°. 7. Ib., id., f° 284.
Gilbert VAN STEENKISTE : Over de schandpaal van Zeveren Dr. Paul Huys schreef een artikel over ‘Een oud volksliedje over de schandpaal van Zeveren’ in ons Contactblad, XXVI, 2006, nr. 2069, pp. 3498-3499. Daarin verwees hij naar het feit dat ik in 1948 hieromtrent een gesprek had met een oud vrouwtje. Dit oud vrouwtje was Maria Florencia D’haenens. * Zij was geboren te Deinze op 4 december 1861 en is te Zeveren overleden op 11 juni 1956. * Zij was de dochter van Karel Lodewijk, werkman, ° Deinze 21-01-1831 en + Deinze 4-07-1875 en Rosalia Schaubroeck, werkvrouw, ° Deurle 9-06-1836 en + Deinze 6-05-1863. Zij huwden op 3-021858 en gingen te Deinze wonen in de Kattestraat 93 (het Roskot). * Zij kreeg een broertje August, ° Deinze 21-02-1863, dat na enkele dagen stierf op 28-02-1863. Moeder Rosalia Schaubroeck had de zwangerschap en de laatste geboorte blijkbaar niet goed doorstaan want zij stierf amper een paar maanden na de geboorte van August. * De kleine Maria Florancia werd opgenomen in het gezin van Jean-Baptist Buyzers- Rosalia Deschrijver te Zeveren, Houtakkerstraat 117. Deze intussen verdwenen straatnaam was de verbindingsweg tussen de huidige Schave en de Wierookstraat. Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3530
* Karel Lodewijk D’haenens ging, na het overlijden van zijn echtgenote, een tweede huwelijk aan met Amelia van Severen, dienstmeid, ° Nevele 9-10-1837. Zij kregen samen nog 6 kinderen. * Maria Florencia bleef bij de familie Buyzers wonen tot aan haar huwelijk op 18-11-1885 met kloefkapper1 August Heyerick, ° Zeveren 12-07-1863 en + Zeveren 20-07-1946. Zij gingen in Deinze wonen, Caleshoek 17, om na korte tijd terug te keren naar Zeveren, eerst in de Hoenderveldstraat, later op de Kattenberg2. * August Heyerick was de zoon van Hector Karel Lodewijk, landbouwer en wever, ° Zeveren 22-061821 en + Zeveren 27-11-1892, en Rosalia Tavernier, spinster, + Zeveren 21-05-1894. August had nog één broer, Theodoor, en 4 zusters, waarvan er twee kloosterzuster werden in Tielt. * Het gezin August-Heyerick- Maria Florencia D’haenens kreeg 10 kinderen. Ze konden hun gouden en diamanten huwelijksjubileum vieren in Zeveren, respectievelijk in 1935 en 1945. 1. Leiestam 1994, 4, p. 76, familie Heyerick. 2. A. HEYERICK en G. VAN STEENKISTE, Uithangborden in Zeveren, BGD LXXI, 2004, pp. 417-442.
2089. Paul HUYS (nr. 475) : Bachte en Zeveren in de Negenjarige Oorlog (1690-1691) Al enkele keren1 hebben we hier verteld over oorlogsmiserie in Deinze en omliggende tijdens de Negenjarige Oorlog (1689-1697), een zoveelste oorlog van koning Lodewijk XIV van Frankrijk om de Franse hegemonie in Europa veilig te stellen. In dit geval waren zijn tegenstrevers de Republiek van de Nederlanden (Willem III van Oranje), Engeland, Spanje, Oostenrijk en Savoje, die samen de Liga van Augsburg vormden2. We kunnen dit vervolgverhaal nog aanvullen met een paar archiefgegevens3 betreffende Zeveren (1690) en Bachte (1690/1691). De geciteerde data – 1690-1691 – situeren ons verhaal dus in de beginjaren van de oorlog, toen het ergste (1694-1695!) eigenlijk nog moest komen… Een eerste archiefdocument dat we hier willen bespreken, betreft de dorpen Bachte en Zeveren, die in de lente van 1690 te lijden hadden van oorlogslasten ingevolge het kampement aldaar van de Franse troepen onder het commando van de hertog van Luxemburg, die een kundig en zeer geducht krijgsman was… François-Henri de Montmorency-Bouteville (1628-1695), duc de Luxembourg en maréchal de France, was hier de opperbevelhebber van de troepen van Lodewijk XIV. In het begin van de oorlogscampagne had hij het leger van Willem III van Oranje overtuigend verslagen nabij Fleurus (1690). “Luxembourg” (zo stond hij onder de soldaten bekend) zou na die eerste fameuze “zegepraal” nog twee andere belangrijke veldslagen winnen, nl. te Steenkerke bij Edingen (1692)4 en te Neerwinden bij Landen (1693). Hij kreeg de bijnaam “le Tapissier de Notre-Dame” wegens de talrijke vlaggen die hij op de vijand had buitgemaakt. – Maar terug nu naar Bachte en Zeveren, lente 1690. De inwoners van de beide dorpen hadden, wegens die krijgslasten, moeite met de regelmatige betaling van de belastingen die zij aan hun landsheer (de Spaanse koning Karel II, 1665-1700) verschuldigd waren. Zij zouden van hun eigen vorst uitstel of zelfs vrijstelling van belasting willen verkrijgen en schrijven hem daarom, waarschijnlijk eind 1690, de volgende brief, waarvan we hier de beginalinea citeren (in de typisch laat-17e-eeuws “Vlaams”, omwille van de “couleur locale”). Moeilijk verstaanbaar is de tekst eigenlijk niet, en enkele termen lichten we toe tussen haakjes: “Anden Conijnck, verthoonen in aller ootmoedigheyt de overghebleven (!) insetenen vande prochien van Bachte5 en Severen6 (…) dat de troupen van Vranckerijck onder het commando vanden hertogh van Lutzenburgh aldaer sijn comen camperen den 22e mey ende vertrocken den 15e junij 1690, gheduerende welcken tijt sij de insetenen
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3531 hebben ghenomen alle hunne bestialen (= vee), meubelen ende vruchten, mitsgaders (= alsook) te neder gheworpen alle de huijsen, schueren ende stallinghen, daervan de materialen verbrant, ende alle het hout ende boomen groot ende cleen afghecapt ende gheconsumeert (= opgebrand), sulckx (= bij zoverre) dat niet(s) en is overghebleven als (= dan) alleenelijck in weijnighe plaetsen een stuck ofte deel van een huijs ofte schuere, daerdoore de insetenen, gheene woonste vindende ofte plaetse onder de welcke zij hun (= zich) konnen bevrijden vande injurie (= ongemak, last) vande locht, sijn vertrocken ende de prochien gheabandonneert (= verlaten), mitsgaders alle de landen staen vaghe te blijfven ligghen (= liggen braak)”.
In de tweede helft van hun betoog wijzen de betrokken inwoners op de miserabele omstandigheden waarin ze moeten leven, soms zelfs met “vijf of ses huijshauden(s) in een ghebroken huijs ofte schuere, in de kelders en dierghelijcke overblijfsels”. Ze staan er precies even slecht voor “al of sij op een heijde hun (= zich) moesten gaen nederslaen”, maar vooraleer “tot het voorseijde abandonnement ende desertie te absolveren”, hebben zij toch eerst maar hun toevlucht genomen tot een verzoekschrift aan Zijne Majesteit, “verhopende van desselfs clementie ende goedertierentheijt te bekomen vrijdom van alle vutsendijnghe (= belasting) vande voornoemde casselrijen”. Als aan hun verzoek “promptelijck” (= onmiddellijk) gevolg zou kunnen gegeven worden, “vooraleer de insetenen hun erghens vaste hebben nedergheslaghen ende absolute woonste ghekosen”, dan zou het zelfs mogelijk zijn om degenen die reeds gevlucht zijn, te doen “weder keeren tot de voorseide prochien, ende de landen tot culture te brenghen”. Heel concreet dus vragen de inwoners aan de koning, hun te willen “verleenen ende amenderen vrijdom van alle vutsendijnghen van de voorseijde respective casselrijen (…) ten minsten voor den tijt van vier jaeren”. Ze suggereren eveneens dat hiertoe het advies van de Raad van Vlaanderen zou worden ingewonnen; aldus immers zouden de dorpen sterker staan in hun (ondergeschikte) positie tegenover de kasselrijbesturen, door wie de belastingen werden opgelegd. *
*
*
Eens bezet door de Fransen (na de overwinning van “Luxembourg” bij Fleurus, 1 juli 1690) moesten de inwoners van de veroverde gebieden ook “contributie” (= oorlogsbelasting) betalen aan de vijandelijke (= Franse) legers. Daarvan getuigt b.v. een andere brief, ook uit 1690, die het dorpsbestuur van Bachte toestuurde aan de Franse intendant in het hoofdkwartier in Rijsel, chevalier Dreux-Louis Dugué, seigneur de Bagnols7, om hem te wijzen op de onmogelijkheid voor het totaal geruïneerde dorp om de gevraagde som op tafel te leggen. De brief is in het Frans geschreven en gericht aan “Monseigneur Dugué de Bagnols, Conseiller d’Estat, Maistre des Requestes honoraires, Intendant de la justice, police, finances et des armées du Roy en Flandres”. We citeren letterlijk de volledige eerste alinea van die brief, die we – voor het gemak van onze lezers – in het Nederlands hebben vertaald. Aan Monseigneur, vragen zeer nederig de inwoners van het dorp Bachte (Oudburg van Gent), erop wijzende dat zij – door de quotisatie van 5 april 1690 met betrekking tot het tweede contributiejaar – een bedrag te betalen hadden van 1429 pond 10 schellingen. Tengevolge daarvan zouden ze een laatste inspanning hebben opgebracht om (het gevraagde) te betalen, zoals ze inderdaad gedaan hebben blijkens de hierbij gevoegde kwitantie van 5 juni daaropvolgend, ten bedrage van 279 pond 7 sch. 6 den., bij zoverre dat zij in de onmogelijkheid geweest zijn en nog verkeren om het resterende bedrag te kunnen voldoen. De reden daarvan is dat zij helemaal geruïneerd zijn en ten einde raad door het kampement van het leger van de (Franse) koning, onder het bevel van Monsieur de Luxembourg, op zo een manier immers dat er in het vermelde dorp slechts vier woningen zijn overgebleven”.
Tijdens de recentste “expeditie” (= raid) onder het bevel van de Boufflers heeft deze laatste – aldus de inwoners – zelf één van die vier huizen “verbrand gezien en de schuren van de resterende drie helemaal aan stukken gebroken (démembrées), zodat alleen nog enkele palen rechtopstonden”. Het dorpsbestuur heeft zich daarom verplicht gezien, de inwoners “naar andere plaatsen te sturen om te overwinteren (“iverner”)”. Om de waarheid van hun beweringen te onderstrepen, wijzen de inwoners erop dat precies wegens hun extreme armoede “monsieur de Boufflers, ten tijde van de voornoemde laatste expeditie, zelfs geweigerd had om (in afwachting van het betalen van de
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3532 contributie) gijzelaars te aanvaarden van de betrokken inwoners, die hij uit medelijden naar hun woonplaats terugstuurde”. Om al die redenen vraagt Bachte aan “monseigneur” de Bagnols te willen begrijpen “dat zij in de onmogelijkheid verkeren om het contributiesaldo7 te betalen ten bedrage van 1150 pond 2 sch. 6 den. en hen daarvan te willen ontslaan”. Zoniet zouden de inwoners zich verplicht zien “de trieste resten van hun hutten te verlaten en aldus hun dorp leeg achter te laten”. Zij hopen evenwel op de rechtvaardigheid (“justice”) van de Bagnols, voor wiens (ziele)heil zij zullen blijven bidden… Dat de inwoners van Bachte tot een dergelijke vorm van morele chantage (nl. de dreiging om met zijn allen het dorp te verlaten) moesten overgaan, lijkt er wel op te wijzen hoe slecht het met hen gesteld was en hoezeer de krijgslast een werkelijk onhaalbare kaart was voor een compleet leeggeplunderd dorp, waarin overigens nog maar een paar huizen rechtop stonden… Het gevolg dat aan dit verzoek tot kwijtschelding van het saldo gegeven werd, is ons niet bekend. Waarschijnlijk heeft het dorp willens nillens toch aan de Franse invaller moeten betalen, op straffe van allicht nog zwaardere verplichtingen en/of verwoestende represailles. De geschiedenisboeken vertellen van de oorlogen alleen de grote lijnen, én de belangrijkste wapenfeiten. Hoe de gewone mens, in de dorpen, die oorlogsmiserie beleefde en onderging, staat in de officiële geschiedschrijving niet te lezen. Maar wel in de documenten zoals de hier geciteerde. Ze leveren historiografie op microschaal, maar zijn daarom niet minder belangrijk voor de kennis van het verleden van onze voorouders. Een verleden dat, inzake oorlog en krijgsverrichtingen, allicht niet veel verschilt met wat nu nog alle dagen gebeurt, maar dan wel elders in de wereld. 1. KOK-Kontaktblad VII, 4 (1987), blz. 809-810, nr. 854; KGK-Contactblad XX, 3 (2000), blz. 2657, nr. 1761; XXIII, 1 (2003), blz. 3010-3012, nr. 1884. 2. Een vlotlezend overzicht van de krijgsverrichtingen in de tweede helft van de 17e eeuw vindt men bij Etienne Rooms, “De Spaanse Nederlanden als slagveld van Europa en de grote gebiedsafstanden aan Frankrijk (1659-1700)”, in: Vlaamse Stam, 42/3 (mei-juni 2006), blz. 198-224, en inzonderheid blz. 210219 over de Negenjarige Oorlog. 3. In de Slag bij Steenkerke (op de Zenne, bezuiden Edingen) op 3 augustus 1692 werden de Fransen ’s morgens vroeg zo verrassend overvallen, dat ze nauwelijks de tijd hadden om zich behoorlijk aan te kleden. Vandaar de uitdrukking “een snuitdoek van Steenkerke” als term voor een slordig geknoopte das. Zie daarover KOK-Kontaktblad X, 3 (1990), blz. 1250-1251, nr. 1160. Ondanks die verrassende overval wisten de Fransen echter een bijna uitzichtloze situatie om te buigen in een afgetekende zege. 4. Rijksarchief Gent, Baronie Nevele, nr. 6 (Briefwisseling 1654-1699), losse stukken, z.d. (1690-1691). 5. Bachte maakte – onder het Land van Nevele – deel uit van de kasselrij van de Oudburg van Gent. 6. Zeveren behoorde tot twee kasselrijen: het westelijk deel (Zeveren-Kortrijks genoemd) behoorde, onder de Roede van Deinze, tot de kasselrij Kortrijk; het oostelijk deel (Zeveren-Oudburg genoemd) viel, net zoals Bachte, onder het Land van Nevele en maakte dus deel uit van de Gentse Oudburg. 7. Dreux-Louis Dugué (1645-1709), chevalier, seigneur de Bagnols, was van 1684 tot 1708 Frans intendant van Westelijk Vlaanderen, met hoofdkwartier te Rijsel. In een rapport gericht aan Lodewijk XIV liet hij zich over de Vlamingen zeer lovend uit: hij noemde ze betrouwbaar, werklustig en spaarzaam (“Il n’y a guère pays au monde où les habitants soient plus laborieux que dans la châtellenie de Lille. Les Flamands sont de bonnes gens en qui l’on peut se fier. L’épargne est une vertu répandue: les femmes ont de l’esprit et aiment le luxe, et comme elles sont de bonnes ménagères, elle tâchent d’épargner dans leurs maisons ce qui est nécessaire pour paraître avec éclat dans le public”). Zie o.m. Joseph E. Neve, “Gand sous l’occupation de Louis XIV” (Gent, 1929), passim. 8. De contributie voor Bachte was vastgesteld op 1429-10-0 lb., waarvan reeds 279-7-6 lb. was betaald, zodat het saldo inderdaad nog 1150-2-6 lb. bedroeg.
2090. Gilbert VAN STEENKISTE : Nog over de schandpaal van Zeveren
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3533 Op de kaart die Loys de Bersaques in 1627 maakte van de kasselrijgrens tussen de Gentse Oudburg en de de kasselrij van Kortrijk kunnen we de “Galge” aangeduid zien op de plaats waar 300 jaar later de schandpaal uit de gracht werd gehaald. Volgens deze kaart is dit op de grens tussen de kasselrij Kortrijk en de Oudburg, maar duidelijk binnen Zeveren, binnen de kasselrij Kortrijk. Anderzijds vinden we in het deel Zeveren behorend tot de Gentse Oudburg volgende vermelding in het landboek van 1661 (zonder kaarten): Onder nummer 75: Mevrauwe van Zeveren een partijken, nu wesende eene hofstede daer de vierschare op staet, oost de strate, zuijt Ferdinandus De Vos, west Frans mestdach ende noort den herwegh, groot 140 Roeden Onder nummer 76: Dezelfe Mevrauwe van Zeveren een stuk lants rechtover hare voorschrevene hofstede daer de vierschaere opden noortoosthouck staet, oost de strate, zuijt den herwegh, west Frans mestdach ende noort Jacobus de Chers, groot 286 Roeden Nu is dit “galgestuk” bewoond door mevrouw Gaby Janssens (in de volksmond ‘Gaby Flor’)
2091. Paul HUYS (nr. 476) : Over de Franse oorlogscontributie in het Land van Nevele (1695) In de 17de eeuw was de “contributie” in oorlogstijd een heel gebruikelijk systeem. Het was een soort krijgsbelasting, die door de bezettende macht werd opgelegd aan de plaatselijke overheid als tussenkomst in de kosten voor het onderhoud van de (vijandelijke) troepen die op haar grondgebied verbleven – hetzij op doortocht, hetzij in kampen gelegerd. In principe moest een geregelde contributie een ongeregelde plundering (kunnen) voorkomen. Precies door het geregelde karakter ervan was in de meeste gevallen “voor de beide partijen het contributiesysteem voordeliger. Contributies waren eigenlijk niets minder dan officiële, door de bezetter georganiseerde, plunderingen. Er werd niet echt geplunderd, doch om deze vrijstelling (of sauvegarde) te verkrijgen was de plaatselijke overheid een (eenmalig of een regelmatig te betalen) bedrag aan de vijand verschuldigd”1 Indien de lokale overheid dat contributiegeld niet wilde betalen, of indien de bevolking – om aan contributie te ontsnappen – op de vlucht sloeg en het dorp verliet, dan mocht het dorp geplunderd (en eventueel vervolgens in brand gestoken) worden bij wijze van represaille. Hoe onredelijk dit alles ons (nu) zou kunnen lijken, toch moeten we er rekening mee houden dat heel dit systeem van het heffen van contributie in rechte eigenlijk berustte op het (door de beide partijen aanvaarde!) principe dat “bezette gebieden moesten bijdragen in het onderhoud van de vijandelijke troepen die op hun territorium gelegerd waren”2. Voor onze streek is het nu wel een pikante bijzonderheid dat de grondslag van dat contributiesysteem werd uitgedokterd nota bene in … Deinze (jawel!), tussen 1676 en 1678, toen in onze stad de zgn. “Conferentie(s) van Deinze” doorging(en), een politiek-militair overleg tussen vertegenwoordigers van de Franse koning (Lodewijk XIV) enerzijds en de Spaans-Habsburgse monarchie (koning Karel II) anderzijds3. De basisovereenkomst was dat in bezet gebied het totaal van de aan de vijand te betalen contributie niet hoger mocht zijn dan het bedrag dat diezelfde regio het jaar voordien aan jaarlijkse belasting aan de wettelijke vorst had moeten betalen. Maar tussen theorie en praktijk…! * * * Hoe dan ook, toch even nu van die theorie naar de echte praktijk te velde! Het gekozen archiefvoorbeeld betreft het Land van Nevele, anno 1695, waartoe ook een aantal dorpen uit het huidige Groot-Deinze behoorden.
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3534 In het archief van de Baronie Nevele4 wordt, geschreven op een losse papiersnipper van zowat 14x16 cm, een kleine nota bewaard, waarop de eerste afbetaling van de contributie over het jaar 1695 vermeld staat voor de tien dorpen die toen samen het Land van Nevele vormden. De titel van het stuk luidt: “Eerste Payement Contributie de anno (= van het jaar) 1695 voor dese prochiën”. We geven dit interessante documentje hieronder in zijn geheel weer:
Baronie Nevele
Contributie
Sol plum.
Brandhout
(1) Nevel (2) Meijghem (3) Landeghem (4) St. Maria Leerne (5) St. Mart. Leerne (6) Vosselaere (7) Poessele (8) Bachten (9) Zeveren (Oudb.) (10) Baerle
3.998 (lb. of £ of pond) 2.136 2.589 2.188 954 1.773 999 684 547 274
199-18 106-16 129-09 109-08 47-14 88-13 49-19 34-04 27-07 13-14
162-10 87-10 100-00 87-10 37-10 68-15 37-10 25-00 21-17 ½ 12-10
(TOT.)
16.142
870-02
640-12 ½
Contributie Trecht ontf. Branthaut Sauvegarde (Alg. Tot.)
16.142:00 870:02(*) 640:12 ½ 885:00 18.537:14 ½ £
(*) Het (schrijf)recht voor de ontvanger blijkt precies één twintigste (of 5%) van het contributiebedrag te bedragen.
Wat jammer genoeg uit dit documentje niet blijkt, is of het hier gaat om het eerste van twee, of van drie, of van vier betalingen. Het maakt natuurlijk een enorm verschil uit (voor de betalende dorpen), of dit bedrag van ruim achttienduizend en vijfhonderd pond b.v. een kwartaal- of een semesterbijdrage was… Maar op zichzelf reeds is het een enorm bedrag, dat ons toch even doet duizelen, wanneer we eraan denken dat de Negenjarige Oorlog … negen jaar geduurd heeft en wat dat – jaar na jaar – voor de “contribuerende” dorpen moet betekend hebben. Intussen kunnen we uit dit documentje nog iets anders afleiden, nl. de onderlinge schattingsquote voor elk dorp. Als de Baronie een bepaald bedrag moest “ophoesten”, werd die som namelijk over de respectieve dorpen “omgeslagen” volgens een bepaalde quote (of “transport”), berekend o.m. volgens het bevolkingscijfer en de financieel-economische draagkracht van die bevolking. In de bovenstaande betaalstaat zien we b.v. dat het aandeel van de stad Nevele – 3.998 pond op een totaal van 16.142 pond – nét geen 25 % of één vierde van het totaal bedraagt. Hieronder hebben we de tien dorpen van het Land van Nevele gerangschikt in dalende orde van hun resp. bijdrage. Daaruit kan de relatieve belangrijkheid van die dorpen binnen het Land van Nevele afgelezen worden. 1. Nevele 2. Landegem 3. S.-Maria.-L. 4. Meigem 5. Vosselare
24,71 % 16,05 % 13,56 % 13,24 % 10,99 %
Percentages
78,55 %
6. Poesele 7. S.-Mart.-L. 8. Bachte 9. Zeveren 10. Baarle
6,19 % 5,91 % 4,24 % 3,40 % 1,71 % 21,45 %
We stellen derhalve vast dat de “grote vijf” samen goed zijn voor bijna vier vijfde van de contributie, terwijl de “kleine vijf” instaan voor toch nog ruim één vijfde van het totaalbedrag. Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3535
1. 1.Zie E. Rooms, “Oorlogen en krijgslieden in bewogen tijden. Legers in de Spaanse Nederlanden, 15671700)”, Leuven, Davidsfonds, 2004 (Gestencilde cursus DF-Vrije Universiteit), blz. 60-61. 2. E. Rooms, a.w., blz. 60. 3. Zie daarover P. Huys, “De internationale conferentie(s) van Deinze, 1676-1678”, in: KGK-Contactblad, 22/3 (juni 2002), blz. 2912-2915, nr. 1852. 4. Rijksarchief Gent, Fonds Baronie Nevele, nr. 6 (Briefwisseling 1654-1699), los stuk, dd° 1695.
2092. Gilbert VAN STEENKISTE : Een grafkelder van 1787 in Zeveren Tussen de ongeordende archiefstukken van de Sint-Amandusparochie van Zeveren vond ik enkele tijd geleden een tekst in het Latijn uit het jaar 1787. Hier volgt de vertaling: “ In het jaar 1787 op 19 januari is hier begraven, met de voorziene kerkelijke plechtigheid, op het kerkhof in een nieuwe kelder, gemaakt met materialen uit de streek: de zeer voorname en weledele heer Franciscus Johannes Bernardus Baron de Heems, kapitein in het Oostenrijks leger uit het gevolg van de zeer bekwame prins-hertog Karel van Lotharingen, in de ouderdom van 53 jaar in Gent overleden, gisteren om 5 uur in de morgen. Deze nieuwe kelder is gebouwd door de Heer onze graaf van Zeveren, voor hemzelf, zijn familie en zijn nakomelingen. De overleden heer was de oudste broer van onze graaf. Hij was gehuwd. De uitvaartdienst zal opgedragen worden op 30 januari J. De Vijlder, pastoor “ Toen wij ons in het jaar 1938 voorbereidden op onze plechtige communie heb ik deze grafkelder geopend gezien. De grafmaker liet ons schrikken toen hij ons bij schemerlicht achternazat met schedels in zijn handen. Hij gebruikte die grafkelder om beenderen, ook schedels, die hij opdolf op het kerkhof daarin te gooien. Mijn visueel geheugen brengt me weinig details voor de geest; wel bakstenen zijkanten en een stenen trap (?) Pastoor Emiel Stockman verstopte tijdens WO I (1914-1918) in deze grafkelder zijn voorraad wijn. René Van Hoe, een buurman van de pastoor, heeft mij nog verteld dat hij daaraan geholpen heeft. Deze grafkelder was gemaakt op enkele meters afstand van het beenderhuis (Calvarie achteraan de kerk). Hij is nu, al dan niet opgevuld, onzichtbaar en ligt onder de strooiweide van het kerkhof van Zeveren.
2093. Paul HUYS (nr. 477) : Het graanrantsoen van de Leiedorpen geconfisqueerd door Deense troepen tijdens de Negenjarige Oorlog Omstreeks het midden van de Negenjarige Oorlog (1689-1697) tussen Frankrijk (Lodewijk XIV) en de geallieerden van de Liga van Augsburg (Nederlands Republiek, Spanje, Engeland, Oostenrijk en Savoje) werd onze streek weer eens getroffen door de gevolgen van contributies (krijgsbelastingen), fourageringen en andere opeisingen van levensmiddelen, brandhout enz. Daardoor kwam zelfs de eigen bevoorrading van de lokale bevolking met graan, dat toen het hoofdbestanddeel van het dagelijks voedsel uitmaakte, in gevaar. Een aantal Leiedorpen samen, m.n. Bachte, Sint-Maria-Leerne, Sint-Martens-Leerne, Vosselare en Baarle (bij Drongen), waarbij zich ook Vinkt had aangesloten, hadden voor die graanschaarste een noodoplossing bedacht: om de veertien dagen gingen ze zich – via de Leie- naar Gent bevoorraden in graan. Voorzien van certificaten vanwege de besturen van de respectieve dorpen hadden ze daartoe, in het bevoegde bureau van de Koninklijke Majesteit, voor dit graantransport-te-water de benodigde paspoorten aangevraagd en verkregen. En het systeem bleek nog goed te functioneren ook…
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3536 Tot op een dag een zekere partisanenofficier (onder Deens bevel) zich met de zaken bemoeide en – figuurlijk uitgedrukt – roet in het eten kwam gooien… Hoe dit gebeurde lezen we in een protestbrief, die de betrokken dorpen stuurden “à Son Altesse Monseigneur le Ducq de Weirtenburch1, commandant des troupes de Sa Maiesté Danoise”. Uit die in het Frans geschreven brief2 citeren we (in vertaling) enkele alinea’s: “De inwoners (= van de bovenvernoemde dorpen), onder ressort en territorium van Zijne Katholieke Majesteit (= de koning van Spanje), ingevolge de oorlogstroebelen zonder graan gevallen voor hun overleven, zijn verplicht geweest hun voorraden te komen kopen in deze stad (=Gent), telkens om de veertien dagen. (…) Voor het transport van het graan hebben ze – wegens het gemak van de waterweg en voor de goedkoop – altijd gebruik gemaakt van de gewone boot van het vermelde Leerne, varend op Gent. Tot het plots gebeurde, zowat veertien dagen geleden, dat de boot werd aangevallen, aangehouden en meegenomen (“attaqué, arresté et ramené”) door een zekere officier partisans (sic) van Uwe Hoogheid, onder het voorwendsel dat de boot ook andere koopwaar vervoerde, toebehorend aan andere personen en zogenaamd zonder toelating”.
Deze officier had de geconfisqueerde vracht onmiddellijk doen verkopen, “tot allergrootste (“grandissime”) nadeel en schade” van de dorpsbewoners. Zij vragen dan ook dat beslist zou worden “de in beslag genomen graanvoorraden terug te geven, of althans de opbrengst”, voortkomend uit de verkoop ervan. Of dat ook gebeurd is, mogen we allicht betwijfelen. Maar de brief gunt ons intussen een kijk op de inventieve wijze waarop de door oorlogsmiserie getroffen bevolking het wist te organiseren om zich van het meest elementaire voedsel te verzekeren. 1. De Hertog van Württemberg-Neustadt was de bevelhebber van de medio 1693 ter bewaking in Vlaanderen gelegerde, achtduizend man sterke legermacht van de geallieerden; daaronder waren ook Deense soldaten. Het veldleger van Willem III, ongeveer 55.000 man, bevond zich toen veel oostelijker (Brabant/Haspengouw) en zou daar op 29 juli 1693 bij Neerwinden (Landen) door de Fransen verslagen worden. 2. Rijksarchief Gent, Baronie Nevele, nr. 6 (briefwisseling 1654-1699), los stuk, z.d. (waarschijnlijk 1693).
2094. Luc GOEMINNE, De demografische evolutie van Deinze 2004-2006 We geven hieronder het bevolkingsaantal van elke deelgemeente op 31 december 2006 met de toename na twee jaar. Bevolking
Aantal woningen
Deinze Astene Bachte-Maria-Leerne Gottem Grammene Meigem Petegem Sint-Martens-Leerne Vinkt Wontergem Zeveren
6 479 4 911 1 687 545 773 694 9 082 1 186 1 339 958 910
+ 30 + 85 + 39 +1 + 47 -1 +260 -7 + 11 -5 + 25
Totaal
28 564
+ 483
+ 0,5 % 3 002 + 1,7 % 1 901 + 2,3 % 601 +0% 230 + 6,0 % 287 -0% 272 + 2,9 % 3 495 - 0,5 % 467 + 0,8 % 561 - 0,5 % 374 + 2,7 % 345 11 535
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3537 Petegem is de deelgemeente met de grootste aangroei op twee jaar, gevolgd door Astene, Grammene en Bachte-Maria-Leerne. Kern-Deinze kende slechts een geringe toename. Sommige deelgemeenten behielden een status-quo, zoals Gottem en Meigem, terwijl andere licht terrein verloren, zoals Wontergem en Sint-Martens-Leerne. De deelgemeente met het hoogste bevolkingsaantal is Petegem (32%), gevolgd door kern-Deinze (23%) en Astene (17%). Gottem heeft het kleinste aantal inwoners (2%) De gemiddelde bewoning per woonstede of wooneenheid is slechts 2,5. Het aantal niet-Belgen bedroeg einde december 2006 in totaal 512 (1,7%) wat op twee jaar een toename betekent van 62 eenheden. De niet-Belgen wonen vooral in de drie grootste deelgemeenten: kern-Deinze (195), Petegem (189) en Astene (67) Ze zijn vrijwel afwezig in de andere deelgemeenten. Groot-Deinze groeit gemiddeld met 240 inwoners per jaar. Aan dit groeiritme mag men verwachten dat de stad 30 000 inwoners zal tellen tegen het einde van de huidige legislatuur.
2095. Paul HUYS (nr. 478) : Over Meigem, Leerne, Vinkt en andere dorpen benoorden Deinze in het begin van de Negenjarige Oorlog (1689-1691) In een vorige bijdrage in dit Contactblad1 schreven we over oorlogsmiserie in de dorpen Bachte en Zeveren in 1690-1691, die voor de inwoners aanleiding was om aan hun landvorst, de Spaanse koning, een smeekbrief te schrijven. In dat artikel schetsten we ook het algemene kader van de Negenjarige Oorlog, 1689-16972, waarin de Franse veroveraars de strijd aangingen tegen de geallieerde legers van de Republiek der Verenigde Provinciën (Willem III van Oranje) en diens bongenoten Engeland, Oostenrijk, Spanje en Savoie (= de zgn. Liga van Augsburg). In 1689 – na de Franse oorlogsverklaringen aan de Republiek (9 maart) en aan Spanje (15 april) en de Engelse oorlogsverklaring aan Frankrijk (17 mei) vielen de legers van Lodewijk XIV onze gewesten binnen. De Zuidelijke (of Spaanse) Nederlanden mochten weer eens het uitverkoren slagveld leveren, waarop de Fransen aanvankelijk zege na zege konden aaneenrijgen (Fleurus 1690, Steenkerke 1692, Neerwinden 1693). In het tweede oorlogsjaar 1690 legerden Franse troepen (onder maarschalk de Luxembourg) bijna vier weken, nl. van 22 mei tot 16 juni in Bachte en Zeveren. Voor de bewoners van die dorpen begonnen onmiddellijk de zware krijgslasten van fouragering en andere opeisingen (in geld en in natura). Ook andere dorpen benoorden Deinze hadden daaronder te lijden, jaar na jaar, naarmate de oorlog vorderde. Eind 1691 schreven de besturen van een achttal van die dorpen, alle onder het Land van Nevele ressorterend – m.n. Nevele zelf, Vosselare, Meigem, Sint-Maria-Leerne, Sint-Martens-Leerne, Poesele, Vinkt en Lotenhulle – een gezamenlijke brief aan de Franse bezetter om te wijzen op de (huns inziens) overdreven zwaarte van de opgelegde oorlogslasten. De onmiddellijke aanleiding tot hun rekwest was blijkbaar een “mandement” (bevelschrift), dd° 20 november 1691, inhoudende de levering van een grote hoeveelheid fourage (in hoofdzaak haver), die ze naar Kortrijk moesten brengen “entre les mains du Sieur Dury”, de Franse commissaris aldaar. Ziehier de aanhef van hun brief, die ze (uiteraard in het Frans!) richtten aan “Monsieur Dugué de Bagnols, Chevalier et Conseiller d’Estat, Intendant de la justice, police et finances et des armées du Roy en Flandres”3: Monseigneur, Remontrent tres humblement les habitans des villages de Nevele, Vosselaere Sint Eloij, Meijghem, Leerne St. Marie, Leerne St. Martin, Poussele, Vijnckt et Lootenhulle, que trois ans consecutivement leurs grains ont esté fouragé par les armées du Roij, commandées par Monseigneur le duc de Luxembourg4, outre que les troupes commandées par le marquis de Bouflers5 allant mettre le paijs de Waes en contribution, ont abbatu Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3538 (sic) plusieurs maisons et consommées (sic) tout ce que les remonstrans (= de inwoners van de vermelde dorpen) avoient de reste, comme il est conu (sic) a Votre Grandeur. Aussij les remonstrans ont livrées (sic) une grande quantité d’avoine (=haver) et autres fourages aux troupes du cantonnement à Roulers (=Roeselare).”
In hun verzoekschrift betogen de dorpen echter “dat het hun compleet onmogelijk is, vermits zij geen enkele graankorrel (“pas un grain”) meer bezitten”. De oorzaak daarvan is – volgens hen althans – dat ”de legers van de (Franse) koning alles al opgebruikt (“consommé”) hebben”. De dorpen waren “bovendien helemaal geruïneerd door de dagelijkse ‘partisanenacties’, en dit niettegenstaande de betaling van hoge geldsommen als reguliere contributie”, hetgeen de dorpen “heeft gebracht tot ultieme armoede”. Daarom vragen de dorpen aan intendant de Bagnols, hen te willen “ontslaan van de levering van de voornoemde fouragering”. Hopend dat hij op hun verzoek zal willen ingaan, zullen zij overigens “de Almachtige bidden voor het heil van Uwe Grootheid” (“pour la conservation de Votre Grandeur”). Het welbekende liedje dus, met steeds dezelfde terugkerende klachten over opeisingen door kamperende, gaande en kerende troepen, voor, na en tijdens de krijgsverrichtingen. Met bovenop de “wilde” opeisingen door de irreguliere bendes (of “parties”, vandaar het begrip partisanen!). Ook hier weer moeten we erop wijzen dat in het archief van de Baronie Nevele alleen (een afschrift van) het verzoekschrift is bewaard gebleven, maar dat we geen weet hebben van hoe de Franse intendant op dit verzoek om vrijstelling heeft gereageerd… 1. Zie KGK-Contactblad, jrg. XXVII, 2007, nr. 1, blz. 3532-3535, nr. 2089. 2. Een situering van de Negenjarige Oorlog, binnen het kader van de talrijke veroveringsoorlogen van Lodewijk XIV, vindt men bij Et. Rooms, “De Spaanse Nederlanden als slagveld van Europa (1659-1700)”, in: Vlaamse Stam, 42/3 (mei-juni 2006) blz. 210 e.v. 3. Rijksarchief Gent, Baronie Nevele, nr. 6 (Briefwisseling 1654-1699), los stuk, z.d. (=einde 1691 of begin 1692). 4. Maarschalk François-Henri de Montmorency-Bouteville, duc de Luxembourg (1628-1695), opperbevelhebber van de Franse legers van Lodewijk XIV. 5. Maarschalk Louis-François, duc de Boufflers (1664-1711), bevelhebber van een der drie Franse legerkorpsen waarover de maarschalk Luxembourg beschikte. Boufflers was o.m. betrokken in de Franse zege bij Fleurus op 1 juli 1690. Vanaf einde oktober 1690 trokken de Fransen zich terug in hun winterkwartieren (zie Et. Rooms, a.w., blz. 211-212). Op Driekoningendag 1693 veroverde Boufflers na een kort beleg de vestingstad Veurne, waardoor het westelijk deel van het graafschap Vlaanderen onder Franse controle kwam.
Maessprokkels “Niet hollen, niet stollen, maar worden” Dat is de spreuk die ik op mijn “ex libris” heb gezet. De verklaring ervan heb ik ooit in een voetnoot gezet – in KGK-Jaarboek 2000 p. 82-83, noot 4. Een lindeboom is er het symbool van. In die spreuk (geplukt uit Hegel) zit een stuk filosofie-geschiedenis. Mijn voorkeur voor de lindeboom heb ik in kontaktbladnotaatjes herhaaldelijk betuigd. In mijn woonst in Astene heb ik lindebomen geplant. De nieuwe woonst in Ten Bosse heeft drie lindebomen en drie is ook een symboolgetal. Bij het museum in de Brielmeersen hebben de deelgenoten van KOK begin 1982 bomen en struiken laten planten om het braakliggend terrein in het groen te zetten. Ik liet er vijf lindebomen planten. Toen politiecommissaris De Volder in Astene-dreef een lindeboom wilde laten omhakken om het autoverkeer te dienen, heb ik me daartegen verzet. De boom staat er nog. Er hing destijds een klein Maria-kapelletje in die boom. De lindebomen van Astene-dreef zijn een prachtstuk van dreven die op de Gampelaerehoeve uitkwamen. Die hoeve was ooit het bezit van Joos Vijdt en Isabella van Borluut, de opdrachtgevers van Jan van Eycks Lam Gods; ze staan op het meesterwerk geschilderd sedert 1432. Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3539 De linde groeit traag maar zeker en kan 1000 jaar worden. Hij haast zich niet, maar wordt onze mooiste boom. Hij wordt. Aan vele hoeven werd destijds de oprit aangelegd tussen twee lindebomen. Als welkomstgroet. Voor de kerk van O.-L.-V.-Deinze stonden ooit tien lindebomen. Achter de stadshalle stonden er drie lindebomen. Voor de stadshalle was een waterput waar de marktstraatbewoners water mochten putten. Bij die waterput stond een lindeboom. En wanneer ik dat nu schrijf denk ik aan het mooie Schubertlied: Am Brunnen vor dem Tore Da steht ein Lindenbaum … een lied dat we in onze studententijd (1945-1949) honderden keren hebben gezongen. “Het Vlaemsch Verbond” 1861 Dat was de naam van een “maend- of weekblad volgens de omstandigheden”. Een abonnement kostte “1 fr ’s jaers”. De uitgever was C. Vyt, Nederscheldestraat n° 24 te Gent en vanaf 18 december 1861: G. Crombez, op hetzelfde adres. Het was het orgaan van een gelijknamige vereniging die er toezicht op hield hoe de parlementsleden de Vlaamse Beweging steunden. Die vereniging steunde zowel de katholieke als de liberale Vlaamsgezinde leden en had dus ook vaak twee vleugels: een katholieke en een liberale, om op het parlement invloed uit te oefenen ter verdediging van al wat Vlaams was: in de eerste plaats het Vlaams/Nederlands als taal. Het Staatsblad en al wat officieel en staats was, moest toen immers in het Frans gebeuren, al stond in de grondwet dat het gebruik der talen vrij was. Het “Vlaams Gezelschap” van Deinze en “Vooruit” van Deinze waren als vereniging tot het Vlaams Verbond toegetreden. Deinzenaar A. De Lava ondertekende als bestuurslid een brief van het Verbond aan minister Van den Peereboom (22-12-1861). Het blad klaagde bestendig de achteruitstelling van Vlaanderen aan via berichten allerhande over het opdringen van het Frans, over de “onbillijkheid der grondbelasting in de vlaemsche gewesten”. Verslagen over bestuursvergaderingen van het Verbond verschenen er. Zo zag ik bij de Brusselse “Vlamingen Vooruit” te Brussel de naam staan van Camille Picqué als bestuurslid. De liberale vleugel te Gent hield op 3-6-1866 een vergadering onder de leuze “Flamingant en liberaal” en stichtte een vereniging “Vlaamsche Liberale Vereeniging” die een pamflet uitgaf. Ze kenden twee vijanden: het clericalisme en het franskiljonisme Dat pamflet was vooral door Gentenaars ondertekend, maar ook door Deinzenaars: L. Algoet V. Callebaut (voorzitter van ’t Vlaamsch Gezelschap) Clement A. De Lava fabriekant (sic) Goeminne-Lottefier (koopman) P. Goethals E. Hautekeete J. Hautekeete H. Hoste Ed. Janssens Camille Lagrange D.Lagrange J.A. Lammens Moerman (ondervoorzitter van ’t Vlaamsch Gezelschap) A. Pauwels Th. Yde (Genoteerd zoals de naam op het pamflet staat) In het weekblad stond ook de lijst van de aangesloten verenigingen vooral in Gent en in Brussel.
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3540 Een Camille Picqué (° Brussel 1834 - + Schaarbeek 1909) staat vermeld als zoon van Charles Picqué (° Deinze 1799 - + Brussel 1869) in de studie van Paul Huys over Charles Picqué – KOK Jaarboek 1993 extra uitgave p. 149. Camilles zuster Virginie huwde Joseph-Francies Willems. Over deze C. Picque cf. Contactblad 1998, p. 2282.
2095. Paul HUYS (nr. 479) : Over vroedvrouwen te Gottem in de achttiende eeuw Over vroedvrouwen in de streek van Deinze vóór 1800 zijn maar een paar fragmentaire gegevens bekend. We vinden die in de studie van Katrien Bergé in het KOK-Jaarboek van 19811 en in onze eigen studie over dokters en chirurgijns in het KGK-Jaarboek van 20032. Uit een en ander blijkt dat zowat de helft van de landelijke dorpen over een (dorps-)eigen vroedvrouw kon beschikken. Binnen de dekenij Deinze in 1672 moesten acht parochies het zonder vroedvrouw stellen, tegenover dertien dorpen met één en twee dorpen met twee vroedvrouwen. In 1685 waren er tien dorpen zonder, tegenover elf dorpen met één en twee dorpen met twee vroedvrouwen. In 1734 waren er negen dorpen zonder en negen dorpen met één vroedvrouw, benevens nog twee dorpen die er twee hadden. In 1745/55 hadden 4 dorpen er geen, in 10 dorpen telde men één vroedvrouw en 2 dorpen beschikten over twee vroedvrouwen; maar tegelijk waren er voor negen dorpen geen gegevens bekend, hetgeen het totaalbeeld een beetje vervalst. En dan was er de Kortrijkse enquête van 17623. Die was voor de landelijke dorpen rond Deinze (behorende tot de kasseIrij Kortrijk) bijzonder negatief: géén vroedvrouw in Deinze-Buiten, Petegem-Buiten, Astene, Grammene, Wontergem en Zeveren. Alleen Gottem bleek in 1762 over een vroedvrouw te beschikken, nl. de huisvrouw van Jooris Luijens (met haar eigen meisjesnaam Isabella Brigtta de Rudder -zie verder); zij was echter "niet beëdigd". Wegens deze klaarblijkelijke uitzonderingspositie van Gottem besloten we deze aangelegenheid nader te bekijken. Een onderzoek van de Gottemse parochiale doopregisters leek ons daartoe aangewezen, aangezien bij het noteren van een nood- of spoeddoop de naam van de "nooddoper" --in de meeste gevallen was dat de bij de geboorte aanwezige vroedvrouw --zorgvuldig vermeld werd. Later voegde de pastoor zelf er nog een "voorwaardelijke doop" (sub conditione) aan toe, voor het (toch oncontroleerbare!) geval dat de toegediende nooddoop om een of andere reden (een vormfout bv.) toch ongeldig zou geweest zijn, met rampzalige gevolgen uiteraard voor het zieleheil van een kind, dat ongedoopt zou sterven... Voor een vrij ruim steekproefonderzoek kozen we het Gottemse doopregister 1700-1781, één enkel, maar lijvig boekdeel, dat precies acht decennia lang ononderbroken in gebruik was. Bijkomend voordeel voor de eenvormigheid in de dopenregistratie was dat in die eerste tachtig jaar van de 18e eeuw slechts drie Gottemse pastoors betrokken waren, met name achtereenvolgens: Adriaan Francies Nonckele (6.1.1700-21.11.1706) = 7 jaar in het ambt Norbertus Livinus Marcx (9.7.1707-19.7.1742) = 36 jaar in het ambt Thomas de Valck (16.9.1742-10.2.1791) = 48 jaar in het ambt Uit onze vaststellingen inzake nooddopen in Gottem is gebleken dat dit dorp (met minder dan duizend inwoners!) tijdens de gehele 18e eeuw ononderbroken heeft kunnen beschikken over de diensten van minimum één vroedvrouw, en meestal zelfs van twee (en soms drie) vroedvrouwen op hetzelfde moment. Een luxe! Uit de notulering van de nooddopen door de respectieve pastoors blijkt dat zij alle drie even zorgvuldig en nauwgezet waren in een aangelegenheid, die zij blijkbaar gelijkelijk ook van zeer Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3541 groot belang achtten. Zij gebruikten ook alle drie precies dezelfde formulering, zoals uit de drie hiernavolgende voorbeelden moge blijken: 28.5.1702: Baptizavi sub conditione Guillielman Damman, baptizatam domi ab obstetrice Joanna Huys, filiam Aegidij et Livinae Achtergaele, ...etc. (A.F.F. Nonckele, pastor) Vertaald: Ik heb onder voorbehoud gedoopt: Guilielma Damman, thuis gedoopt door de vroedvrouw Joanna Huys; (zij is) dochter van Aegidius (Damman) en van Livina Achtergaele.. etc. 11.11.1731 (vertaald): Ik heb gedoopt, onder voorwaarde, Petrus Joannes Lambert, zoon van het echtpaar Antonius Lambert en Elisabeth Vandermeirsch, geboren 10 november, voordien thuis gedoopt uit noodzaak door Judoca Kerckhove, vroedvrouw“. (N.L. Marckx.) 23.06.1763 (vertaald): Ik doopte onder voorbehoud Anthonius Franciscus, zoon van Petrus Joannes Lambert en van Anna Francisca vanden Borre, gehuwden; gisteren geboren midden het tiende avonduur; voordien thuis gedoopt uit noodzaak door Isabella de Rudder”. (Th. de Valck, pastoor) Bij deze laatstgenoemde staat niet uitdrukkelijk vermeld dat zij vroedvrouw was, maar dat weten we uit talrijke andere nooddopen, waar wél haar functie van vroedvrouw vermeld wordt. In totaal hebben we, verspreid over een periode van tachtig jaar, ruim tweehonderd nooddopen genoteerd. Een samenvatting van onze onderzoeksresultaten vindt men in de hiernavolgende tabel.
TABEL: Vroedvrouwen in Gottem, 1700-1780. Vroedvrouw (* als "obstetrix'. in de doopakte zelf aangeduid) Joanna HUYS* Susanna TACK* Maria TIMMERMAN(S)* Petronella MARCX* Maria Anna CALLENS* Francisca VAN COPPE(R)NOLLE* Judoca KERCKHOVE* Leonora DERIJS* Isabella Brigitta DE RUDDER* Guillielma BOTTENS* Joanna DE POORTERE Godeliva VAN COPPENOLLE Judoca DE BEL* Maria Livina MINNE Petronella DE CAVEL*
Datum van vroegste doop 28.01.1700 08.08.1704 07.05.1705 06.06.1715 28.01.1717 01.07.1719 05.05.1720 22.02.1730 09.01.1745 01.07.1745 02.08.1748 01.02.1749 25.03.1761 19.12.1763 11.12.1767
Bron : Telling in Gottems Doopregister 1700-1778
Datum van laatste doop 18.03.1708 25.11.1742 14.10.1716 13.06.1727 17.09.1730 26.10.1723 11.11.1731 23.03.1732 02.03.1775 30.10.1745 29.03.1749 06.12.1766 27.02.1769 24.03.1778 13.02.1778
Aantal nooddopen 14 20 7 8 17 3 9 2 61 2 2 5 7 7 14
178
Het grote aantal nooddopen is werkelijk opvallend. Het lijkt wel of de Gottemse pastoors - met z'n drieën voor een periode van ruim drie kwarteeuw -een speciale bezorgdheid voor nooddopen ontwikkeld (en aan elkaar doorgegeven) hadden. Vandaar dat die nooddopen in de Gottemse doopregisters véél talrijker voorkomen dan in de omliggende parochies (een vergelijkend onderzoek daarover zou zeker wenselijk zijn). Hun bijzondere gevoeligheid voor het gevaar van borelingsterfte zonder doop - hetgeen een dringende nooddoop door de vroedvrouw vereiste - impliceerde uiteraard dat de pastoors voor voldoende vroedvrouwen in hun eigen parochie moesten zorgen. Dit is in Gottem blijkbaar gebeurd. Maar nu toch nog enige specifieke commentaar bij de lijst zelf. Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3542
1. In de tabel zijn opgenomen de nooddopen door vrouwen, die in de doopakten uitdrukkelijk vermeld staan als "obstetrix"; het zijn er 12 van de 15 en we hebben ze aangeduid met een *. Daarnaast bevat de lijst ook nog drie vrouwen, die wel een aantal keren een nooddoop hebben uitgevoerd, maar van wie de doopakte niet uitdrukkelijk vermeldt dat zij vroedvrouw zijn, alhoewel we dat wegens de frequentie van hun optreden wel kunnen veronderstellen.Het gaat om Joanna de Poortere (1748-1749, Godeliva van Coppenolle (1749-1766) en Maria Livina Minne (1763-1778). 2. Anderzijds hebben we in de lijst een drietal vrouwen niet opgenomen, die in de akte uitdrukkelijk als "obstetrix" worden vermeld, maar van wie het doopregister slechts één enkele door hen uitgevoerde nooddoop bevat. Die eenmalige vermelding maakt het weinig waarschijnlijk dat zij van Gottem waren. Waren zij misschien vroedvrouwen uit een aanpalend dorp? Het gaat in concreto om Maria Dewaeghenaere (doop op 23.19.1715), Barbara Nollet (31.03.1736) en Judoca Turquain (20.06.1755). 3. Daarnaast staan in de doopregisters nog enkele tientallen andere nooddopen die werden toegediend door toevallig aanwezige vrouwen (geburen of familieleden), die dus maar één of twee keer voorkomen en die door de pastoor niet de qualificatie "obstetrix" toegewezen kregen. Enkele namen bij wijze van voorbeeld: Joanna Vianen (1707), Godeliva Vermeulen (1711), Elizabetha Hijde (1714), Maria Ronnekens (1717), Petronella Corijn (1719), Jacoba Provoost (1724), Joanna de Meyer (1725), Joanna Dhulst (1726), Susanna Turf (1727), Livina Desmet (1727), Philippina Salens (1731), Maria Anna Desseyn (1732), Petronella Galle "in defectu obstetricis" (1734), Maria Dhaeyere (1735), Joanna Tibaut (1737), Maria Wolfcarius (2x in 1739), Christina Salens "mater matris" (1741), Maria Jacoba van Biesbroeck (1747), Maria Anna Desseyn (1748), Maria Anna Cluyse (1748), Joanna de Poortere (1748 en 1749), Joanna Theresia van den Eede (1759), Joanna Maria de Brabander (1761) e.a.m. 4. In enkele nooddopen wordt het doopsel toegediend door een chirurgijn of zelfs een dokter (lic. med.). Dit bewijst dat bij sommige lastige of levensgevaarlijke kraambedden, waar de hulp van de gewone vroedvrouw blijkbaar niet volstond, ook een beroep werd gedaan --tot zelfs in de kleinste dorpen toe! --op een "hogere" medische autoriteit, in casu éénmaal een chirurgijn (van Gottem? – nog na te gaan!) en tweemaal zelfs door en dokter uit het nabije Wakken. Hieronder de drie betreffende akten tekstueel weergegeven: a. 04.04.1764: Baptizavi sub conditione Josephurn Sarlet filium illegitimum Gulielmi et Joannae IJsermans, prius domi in necessitate baptizatum a Joanne Baptista de Baere, chirurgo, natum hodie ...etc. (T. de Valck, pastor) b. 30.01.1778: Die 30. mensis januarii (1778) ego baptizavi sub conditione Joannem Baptistam filium Petri Joannis Minne ex Lapschuere et Brigittae Turf ex hac parochia, conjugum, prius domi in necessitate baptizatum a Joanne Baptista van de Poele, medico, natum heri, media secundae post meridiem ...etc. (T. de Valck, pastor) c. 22.07.1778: Die 22. julii (1778) infrascriptus baptizavi sub conditione Ferdinandum filiurn Constantini Bruyneel ex Machelen et Barbarae Galle ex hac parochia, conjugum, prius domi in necesssitate baptizatum a Joanne Baptista van den Poele, medico in Wacken, naturn hodie ...etc. (T. de Valck, pastor)
Tot slot enkele conclusies Gottem kon de hele 18e eeuw door rekenen op de beschikbaarheid van tegelijkertijd meer dan één eigen vroedvrouw in het dorp zelf, en desgewenst van speciale medische zorg, indien nodig. De pastoors waren (zij het vanuit religieuze motieven) met dat probleem begaan. Met 15 (+ 3?) echte en minstens een 20-tal "gelegenheidshelpsters" beschikte Gottem in elk geval over een stevig uitgebouwd "netwerk", dat voor assistentie bij de kraamvrouwen efficiënt kon inspringen. *
*
*
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3543
Omdat ons onderzoek de periode 1700-1780 betrof, en dus niet de laatste twintig jaar van de 18e eeuw omvatte, besloten we toch nog even de toestand op het laatste van het ancien régime te bekijken, maar dan wel in een andere bron, nl. de bevolkingstelling van het Jaar IV, d.i. 1796. De in opdracht van de Franse bezetter medio 1796 uitgevoerde bevolkingstelling4 bevat voor Gottem twee vrouwen, bij wie in de kolom "beroep" de vermelding staat: "sage femme", d.i. vroedvrouw: nr. 131: Veuve François de Paepe, 66 j., Donckerstraat, sedert 1766 in Gottem wonend; het gezin bestaat verder uit haar zoon Jacques de Paepe, 34 j., en haar dochter Caroline de Paepe, 24 jaar. (De meisjesnaam van de weduwe De Paepe wordt niet vermeld; mogelijk gaat het om Petronella de Cavel uit onze dopenliist!?). nr. 178: Catharina Winhauweers, “sage femme, 20 j., Uylsberg, pas sedert 1795 in Gottem gevestigd. De goede Gottemse traditie van ten minste één en het liefst zelfs twee vroedvrouwen bleef dus nog altijd verzekerd … 1. K. Bergé, "Kerkelijk leven in de landelijke dekenij Deinze, 1661-1762", in KOK-Jaarboek 1981, blz. 69-70, resp. bijlage IV op blz. 217-219. 2. P. Huys, "Geneeskundigen in Deinze in de late 17e en de 18e eeuw" , in KGK-Jaarboek 2003, blz. 52-55 en 69-72. 3. P. Huys, a.w., blz. 69. 4. Rijksarchief Gent, Fonds Scheldedepartement, nr. 6086.
Ter herinnering:
Lidgeld 2007
Gewoon lid Steunend lid Erelid Portkosten
€ 15 € 23 € 30 of meer €4
op postrekening
000-0434500-37 van KGK-Deinze p/a Leeuwstraat 31 9800 DEINZE
2096. Willy JONCKHEERE : Schatten op zolder We danken graag KGK-lid Astére Allaert die ons een mooie bundel gedichten bezorgde van de Deinse dichter Marnix Van Gavere, pseudoniem voor Fernand Pauwels. De titelpagina werd verlucht door een tekening van de Deinse kunstenaar Jozef Cantré. In het licht van Sint-Valentijn, een ‘feestdag’ die in 1930 helemaal nog niet bestond, dragen we de tekst op aan alle geliefden. Uit de reeks “Als het hart weer opspringt”, p. 39: “Na het rendez-vous”.
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3544
2097. Paul HUYS (nr. 480) : Uit de rekeningen van het Armbestuur van de Onze-LieveVrouweparochie van Deinze 1828-1832 In het Modern Archief van Deinze, gedeponeerd en bewaard in het Rijksarchief te Gent, wordt o.m. een lijvige bundel bewaard met de boekhouding (jaarrekeningen) van het Armbestuur van de Deinse Parochie van Onze-Lieve-Vrouw uit de periode 1822-19081. Om een eerste, algemeen beeld te hebben van wat de werking van dat bestuur in financieel opzicht te betekenen had, brengen we hieronder een kleine tabel van de afsluitende jaarbalansen gedurende een vijftal opeenvolgende jaren, nl. 1828-1832, d.w.z. de laatste drie jaren van de zgn. Hollandse Tijd en de eerste twee jaren van het onafhankelijke België. Tot en met 1831 is de rekening nog in guldens of florijnen (fl.) opgesteld. Dienstjaar
Boni/Mali Vorig jaar
Ontvangsten
uitgaven
Saldo ontv./Uitg.
Nieuw boni/mali
1828
+35.59 fl.
1526,135 fl.
1840,515 fl.
–314,38 fl.
-278,79 fl.
1829
-278,79 fl.
3035,125 fl.
1975,71 fl.
+1059,415 fl.
+780,625 fl.
1830
+780,625 fl.
418,965 fl.
1400,30 fl.
–981,335 fl.
–200,71 fl.
1831
-200,71 fl.
2233,67 fl.
2070,93 fl.
+162,74 fl.
1832
-37,97 fl.
9253,04 Fr.
9249,01 Fr.
–104,03 Fr.
–37,97 fl. ?
Opvallend zijn alvast de grote schommelingen, van jaar tot jaar, in de jaarsaldi zelf: het verschil tussen de ontvangsten resp. uitgaven zelf situeert zich tussen een boni van bijna 1060 gulden (in 1829) en een mali van goed 980 gulden (in 1830). Verrekent men daarin ook het saldo van het voorafgaande jaar dan ligt het verschil toch nog altijd tussen een boni van zowat 780 gulden en een mali van 200 gulden. Vanaf 1832 is de rekening blijkbaar in Belgische frank opgesteld. Een en ander vraagt om een meer uitgebreid onderzoek, van de geboekte posten zelf. Dit zou een beter begrip van de interne werking van het armbestuur mogelijk moeten maken. Het lijkt ons een mooi (beperkt, maar in de tijd goed omschreven) onderzoeksonderwerp dat bij grondige bewerking – door iemand met belangstelling voor cijfers – interessante resultaten zou kunnen opleveren. Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3545 Naast een onderlinge vergelijking van de eindbalansen is, uiteraard, een nauwkeuriger analyse van de resp. ontvangsten- en uitgavenposten zelf noodzakelijk, om ook een meer inhoudelijke evaluatie van de concrete armenzorg mogelijk te maken. Wie doet het? 1. RAG, Deinze Mod. Arch., nr. 1006. De archiefinventaris beschrijft de inhoud van dit archiefbundel als “Kasboek van ontvangsten en uitgaven 1822-1908”. In feite gaat het niet om die hele periode, maar slechts een deel ervan. Bewaard bleven de stukken uit 1822-1832, 1864-1876 en 1892-1908. Een vergelijkende ontleding van deze drie tijdreeksen zou wel een representatief beeld kunnen opleveren van (de financiën van) driekwarteeuw stedelijke armenzorg in Deinze.
2098. Herman MAES (nr. 106) : Bakker Van den Daele In 1858 huwde hij met onderwijzeres Sierens, nicht van de ex-Blasiusnon Antonia Sierens. Ze woonden tegenover de O.-L.-V.- kerk in Deinze. Zoon Van den Daele zette toen de bakkerij van zijn overleden vader verder. Tegenover die kerk stond ooit de pastoorswoning die einde 16de eeuw zwaar beschadigd was, zodanig dat de pastoor bij de Blasiusnonnen moest gaan wonen. Tegenover de kerk en vlakbij de pastoorswoning lag er in 1592 “een onbehuusde stede” “mits dat thuus daerop gestaen hebbende geduerende den Trouble verbrant es binnen deynze neffens den huuze ghendempt tootkin”. Die “onbehuusde stede” (onbewoonde plaats) zou wel de plaats kunnen zijn waarop later (18de/19de eeuw) bakker Van den Daele woonde. De pastoorswoning was waar nu Dr. Hoengenaert woont, voor hem de belastingen huisden, en daarvoor Valere Lagrange woonde. Daarnaast woonde Roger Lagrange-Minnens, de ouders van Lucien Lagrange. Daar had Ivo Lagrange zijn herberg’t Oud Stadhuis. Zoon Emiel begon er een zijdeweverij, door zijn zoons Roger en Valeer verder gezet. Het huis van Lucien Lagrange, een fraaie herenwoning gebouwd door Roger Lagrange, werd afgebroken. Een nieuw huis werd toen gebouwd door Dr. Andre Debussere (°1946-+2005), gehuwd met een dochter De Pourcq, zoon van Jozef en van Elza Dossche. Caroline De Pourcq (°16-01-1955) was de dochter van Etienne (°26-10-1925) en van Charlotte Billiet (°29-01-1931) die een villa gebouwd hadden Em. Clauslaan 105 op een stuk grond aan de Leie dat ooit behoord had tot “Les Saules” (Les Meandres-Wallebeke). Aan de andere kant van Les Saules had Hubert Versele aan de Leie gebouwd. Ook dat stuk grond had ooit tot het domein behoord dat te voren het park was rond en om de villa Les Saules. Billiet-vader was ooit mede-eigenaar van het bloeiend bedrijf Souplex van Yvan Tuytschaever (vader van Leopold °4-2-1931) die Emiel Clauslaan 151 woonde met zijn echtgenote Frida Versele (°7-8-1931), dochter van Hubert (broer van Rudolf – burgemeester van Astene tijdens WOII, daarna in het hechteniskamp te Lokeren en dan naar Argentinië uitgeweken). Nog een broer van Hubert was Stephan Versele; drie zoons dus van Prudent Versele die met voedingsstoffen bescheiden begon, wat de firma Versele werd te Astene.
2099. Willy JONCKHEERE : Strooibriefjes van mei 1940 KGK-lid Arsèle Rowaert gaf ons inzage in een aantal documenten van wijlen zijn vader, Maurice Rowaert, veldwachter van Sint-Martens-Leerne. Wij danken hem graag daarvoor. Hier is elke commentaar overbodig. De documenten spreken voor zich. Ze dwarrelden uit de lucht in mei 1940…
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3546
2100. Herman MAES (nr. 107) : Adolf Tonneel De Gazet van Gent van 25-1-1856 deelde mede dat te Deinze Adolf Tonneel op 21 januari 1856 overleden was. “Deze burger had zich vooral verdienstelijk gemaakt door zijnen ijver voor vlaemsche zaek; telkens als het de regten der Vlamingen gold was de heer Tonneel te Deinze en in de omstreken een der hoofden van de beweging.” Hij was secretaris (geheimschrijver) van de “Maatschappij van Vlaemsche Tael- en Letteroefeningen voor Moedertael en Vaderland” en van het “Vlaemsch Gezelschap” te Deinze. Op 27-1-1856 bracht de Gazet van Gent ook verslag uit van de begrafenis van Tonneel. Vital Callebaut en Leo Colpaert hielden een lijkrede. Colpaert deed dat in verzen (“eenen laetsten vaerwel op dichtmoet”). De krant noemde Colpaert een “jeugdige dichter”. Adolf Tonneel was erelid van de “Maetschappij voor Moedertael en Broedermin” van Nevele, die op de begrafenis vertegenwoordigd was door de heren Braet, Buysse en Tessely. Deze Tessely bracht zijn overleden vriend “ook een afscheidsgroet”. Adolf Tonneel was een zoon van Frederik Tonneel, onderwijzer te Deinze. Adolf Tonneel werd onderwijzer aan de privé-school van Adriaen-Adolf Tayaert, te Petegem, de school die in 1846 door de gemeente Petegem werd aangenomen als gemeenteschool (om met de wet van 1842 in orde te zijn). Tayaert behoorde tot de oprichters van het Vlaams Gezelschap in 1848 en reeds in 1848 werd Adolf Tonneel daar ook lid van, en vrij vlug ook bestuurslid (secretaris). In 1852 werd onderwijzer August Van Coppenolle voorzitter van dat Vlaams Gezelschap (cf. tabel bestuursleden KOK-Jb. 1962 tgo blz 104). (cf. Petitie 1854 in KGK Jb. 2004 p. 527 en KGK Jb. 2003 p. 459 e.v.) (Over de familie Tonneel KGK Jb 2006 p. 102 e.v. en KGK Jb. 1997 p. 23) Adolf Tonneel was gehuwd met Theresia Saverys.
2101. Paul HUYS (nr. 481) : Over Deinse bedelaars (in het Brugse bedelaarswerkhuis) in 1844 Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3547
Medio jaren ’40 van de negentiende eeuw heerste er een verschrikkelijke armoede in onze gewesten: hongersnood leidde tot ziekten, bedelarij, diefstal, sociale onlusten. De lokale “sociale vangnetten” (burelen van weldadigheid, parochiale armendissen, privé weldadigheid) geraakten in de problemen, om zelfs maar de dringendste noden van talrijke (werkloze en) noodlijdende gezinnen en/of individuele behoeftigen te lenigen. Vanaf 1844 verslechterde de toestand zienderogen. Een glimp daarvan kunnen we opvangen in de bewaard gebleven stadsarchieven. Een van de dossier-bundels betreffende verleende onderstand en hulpacties gaat over bedelarij en landloperij1 in de jaren 1840-1847. Aangezien de steden/gemeenten verantwoordelijk waren voor de burgers die bij hen wettelijk gedomicilieerd waren, dienden ze ook in te staan voor (de terugbetaling van) de kosten die andere gemeenten – voor niet-eigen burgers dus – op zich hadden genomen. Nemen we een voorbeeld inzake bedelarij. Het “Bedelaers-Werkhuys” te Brugge herbergde in die tijd enkele Deinzenaars; de stad Deinze moest voor hen betalen, en deed dat ook. In het eerste kwartaal van 1843 waren 2 bedelaars uit Deinze in Brugge ondergebracht; in het laatste kwartaal van datzelfde jaar waren het er 3. In het eerste kwartaal van het jaar 1844 (01.01 tot 30.03) waren het er al 6: een duidelijk teken dus dat de situatie van de noodlijdenden verslechterde. Onder die zes Deinse, in het Brugse B.W. opgenomen bedelaars waren twee vrouwen en vier mannen, allen met wettelijk domicilie in Deinze. Ziehier hun namen: Van Den Heede Marie (°Petegem, 31 j.), sinds 30.03.1843 in het B.W.-Brugge Van Beveren Rosalie (°Deinze, 55 j.), sinds 14.03.1843 in het B.W. Laureyns Francies (°Gent, 61 j.), sinds 09.09.1843 in het B.W. De Baets Francies (°Petegem, 40 j.), sinds 09.09.1843 in het B.W. Janssens Bernard (°Deinze, 45 j.), van 06.12.1843 tot 01.02.1844 in het B.W. Van Keersebilck Norbert (°Deinze, 64 j.), sinds 14.03.1844 in het B.W. Het meest schrijnende geval dat we, bij het doorbladeren van de dossierstukken in de voornoemde archiefbundel ontdekten, dateert uit 1840. In hetzelfde Bedelaers-Werkhuys van Brugge werd daar, op 12 mei 1840, een alleenstaande vrouw uit Deinze opgenomen met haar 5 kinderen, die (bij hun opname) een leeftijd hadden tussen acht jaar en één dag (!). Drie van de kinderen waren in Deinze geboren, twee andere in Lotenhulle. De stad Deinze betaalde aan Brugge voor het verblijf van deze zes personen in de periode van 12 mei tot 30 juni 1840 (= 50 dagen) een bedrag van 109,06 fr. terug. Het ging om Angeline Vertriest (weduwe? of verlaten echtgenote?) met haar 5 kinderen die de naam Leroi droegen (Alexander, 8j.; Francisca, 7j.; Augustin, 4j.; Rosalie, 1j., Pieter, 1 dag). Commentaar hierbij is wel overbodig. 1. Rijksarchief Gent, Modern Archief Deinze, nr. 1001.
2102. Herman MAES (nr. 108) : Tayaert Claude Charles Louis Marie Tayaert de Borms werd in Sint Niklaas geboren op 30-09-1779 en overleed in Petegem-Deinze op 16-09-1850. Hij was rijksontvanger in Petegem en woonde op de wijk “Driesch”, Oudenaardsesteenweg 279. Zijn zoon Adrien Adolf werd in Gent geboren op 18-10-1819 en stierf in Petegem op 29-01-1862 als “rechtschapen burger, kundig onderwijzer en moedig voorstander der Vlaamsche beweging” (cf. KOK-Kontaktblad 1988 p. 948) schreef de Gazette van Gent op 3-02-1862 (in de 195e jaargang). Hij woonde op hetzelfde adres als zijn vader: tussen den “Tabbaard” en de “Wippe”, tegenover “den boomgaard van Calle” (dus wat nu de Gaverstraat is). Hij was onderwijzer in zijn eigen privé-school en stelde zich kandidaat voor de eerste stadsschool in Deinze; maar in 1844 kreeg Van Coppenolle de voorkeur, waarschijnlijk omdat zijn pas begonnen Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3548 privé-school in Deinze-centrum lag (Markt). De gemeente Petegem nam Tayaerts privé-school aan als gemeenteschool, om met de nieuwe wet op het Lager Onderwijs in orde te zijn. Hij werd dan op 14-08-1846 benoemd tot “communale onderwijzer”. In 1848 was Tayaert bij de allereerste stichters van het Vlaams Gezelschap en zat hij al in het allereerste bestuur. In 1851 trouwde hij met Pauline Bekaert (op 30 april 1851 gehuwd en het eerste kind op 6 mei 1851). Op 3-03-1858 kwam hij van Petegem naar Deinze wonen in het huis 257 bij de Knok maar op 25-06-1861 verliet hij Deinze (weer naar Petegem?). Zijn vrouw was toen 38 jaar. Zij was in Petegem geboren (in 1823?) en gaf hem vijf zoons (waarvan er één als kind stierf?). De vier zoons maakten er later een erezaak van dat hun naam Tayaert de Borms zou zijn. Charles Louis Lievin (° 6-05-1851) werd “entrepreneur à Corbeil” in het departement Seine en Oise in Frankrijk. Cesar Emile Bernard (°12-05-1853) werd “commis principal au genie” te Deurne. Gustave Gentil Albert (°1-03-1858) werd handelaar in de Leopoldstraat te Gent. Henri Jerome Florent (°8-02-1860) werd entrepreneur in Messezzy (Frankrijk). De toevoeging “de Borms” werd hen toegekend via een rechterlijke procedure van 23-11-1898 (cf. KGK Jb. 2003 p. 113). Dat werd beslist door de eerste Chambre civile te Gent met E. Steyaert Verwee als voorzitter, baron de Crombrugghe de Loorenghe et Goddyn, De Smet substituut procureur des Konings, Verwee griffier. Ze schreven Tayart. Tayart, de onderwijzer van Petegem, overleed in 1862 tijdens het lesgeven, getroffen door een beroerte. Gentiel Baert, G.P. Baerts vader, zat toen op school bij meester Tayaert. Aan de kinderen vertelde men dat hij gestorven was van teveel rijstpap te eten. Bij de begrafenis werd hij begeleid door zijn leerlingen en door het Vlaams Gezelschap. Vital Callebaut, Leo Colpaert en Victor Soenen Sr. hielden een lijkrede bij het graf. Schoolmeester De Schepper uit Vinkt namens de onderwijzers en De Coster namens de oud-leerlingen. Al de leden van het Vlaams Gezelschap kwamen voor de begrafenis samen in de herberg “Het Hof van Vlaanderen” bij Theofiel Yde. Emiel De Coutere en Karel Van Gelder schreven enkele verzen die als opschriften naar het kerkhof werden gedragen door de leerlingen. Bvb: Nog leeft hij in’t gedacht, die vuerige Vlaemsche strijder die zwoegde voor de tael, dien dierbren volkren pand (vers van De Coutere cf. KOK 1962 p. 64) Meester Tayaert werd opgevolgd door een van zijn onderwijzers Balcaen die al eerder van Deinze naar Petegem werd overgeplaatst; waarschijnlijk ter vervanging van Adolf Tonneel die in 1856 stierf als onderwijzer in de school te Petegem. Hoofdonderwijzer Balcaen ging in 1893 met pensioen. N.B . In Taeldemans Liber Amicorum p. 60 staat een Jacques Tayart vermeld, pensionaris van Gent in 1578.
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3549
Museumkroniek Tentoonstelling ‘Devotieprenten’, 24 februari – 1 april 2007 Van 24 februari tot en met 1 april 2007 loopt in het Museum van Deinze en de Leiestreek op initiatief van de Kring voor Geschiedenis en Kunst de tentoonstelling ‘Devotieprenten’. Een privé-verzamelaar leent zijn uitzonderlijke collectie devotieprenten, gedateerd van de vroege 17e tot in de 20e eeuw, een maandlang uit aan het museum. De tentoonstelling biedt een overzicht van de evolutie in techniek, gebruik en verspreiding van devotieprentjes doorheen de tijd. In het Vlaanderen van de 16e en 17e eeuw was vooral Antwerpen een groot productiecentrum van (gedrukte) devotieprenten. In de 18e eeuw verschoof dat zwaartepunt naar internationale centra. Tegelijk gaven lokale ateliers en steden Brugge en Brussel een niet te onderschatten productie uit. In stijl van sommige devotieprenten valt soms duidelijk de tijdsgeest of mode, en de herkomst te herkennen. Zo kenden zeer decoratieve en verfijnde Parijse prentjes in Vlaanderen veel kritiek, o.a. van Guido Gezelle, die ze onvlaams vond, en vooral te decoratief om tot devotie te kunnen aanzetten.
als de Uitgave Em. Lombaerts 1891
de
Devotieprenten beeldden meestal letterlijk de Bijbel uit. Heiligenlevens, het leven en de passie van Jezus Christus, Maria en het Oude Testament; voor het ongeletterde volk werd alles duidelijk gemaakt door middel van beelden en een alom gekende symboliek. Devotieprenten moesten niet alleen het geloof toegankelijker en aantrekkelijker maken, ze dienden ook aan te zetten tot de verdieping ervan. Het stimuleren van de productie was dan ook één van de wapens van de Contrareformatie in de 16e eeuw, tegen de opkomst van het protestantisme. In praktijk werden devotieprenten echter vooral aangewend als beschermings- en bezweringsmiddeltjes, die het kwade buitenshuis hielden en reizigers of bedevaartgangers beschermden onderweg. Sommige prenten werden als heuse relikwieën aanzien, andere konden worden gebruikt als aflaat en gebedsprentjes zetten aan tot intense meditatie.
Antwerpse miniatuur late 18de eeuw
Naast een belangrijke religieuze en sociale betekenis, bezitten sommige devotieprenten ook technisch en esthetisch gezien grote waarde. Verschillende hoogstandjes van verfijnd handwerk worden in de tentoonstelling belicht. Gelijktijdig met de mechanisering van de productie bleef het handwerk immers bestaan, tot halverwege de 19e eeuw. Geschilderde afbeeldingen werden afgewerkt met een uitgesneden rand van kantwerk. Ook prikwerk resulteerde in een fijn, bijna kantachtig motief. Applicatieprenten werden gedecoreerd met materialen als textiel, borduurwerk, metaal. Het spreekt vanzelf dat deze prenten luxe-producten waren en met zorg werden ingelijst en bewaard. De in serie vervaardigde devotieprentjes waren meer bestemd voor alledaags gebruik. De door sommige generaties vandaag nog steeds goed gekende gewoonte de prentjes te bewaren in het kerkboek of missaal, zorgde er echter voor dat vele van de gedrukte prentjes nog gaaf zijn overgebleven. Voor verzamelaars zijn het intussen zeer gegeerde objecten geworden. Deze privé-collectie is bijzonder volledig en rijk uitgebouwd. Daarom
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!
3550 vormt de tentoonstelling zowel voor leken op gebied van volksdevotie, als voor kenners een interessant verhaal. Praktische informatie: Museum van Deinze en de Leiestreek Lucien Matthyslaan 3-5,9800 Deinze Tel: 09/381.96.70 - Fax: 09/381.96.79 Website: www.museumdeinze.be E-mail:
[email protected] Openingsuren : weekdagen van 14 tot 17.30 u. zaterdag, zondag & feestdagen van 10 tot 12 u. en van 14 tot 17 u. maandag gesloten.
Lidgeld 2007 al in orde? Prachtig. Dank u wel!!!