4264
blanco
4265
4266
KGK trekt op studietrip ! “Dwars door de Vlaamse vallei” “Een verkenning in het natuurlandschap van Deinze en omgeving”
Op zaterdag 29 september 2012 wil KGK-bestuurslid prof. dr. Morgan De Dapper (Vakgroep Geografie, Universiteit Gent) hierbij onze eminente gids zijn. Het huidige landschap van Deinze is een cultuurlandschap met akkers, weiden, hoeven, dorpskernen, wegen, spoorlijnen en getemde waterlopen. Het is een landschap gemaakt door en voor de Mens. Dit cultuurlandschap vormt echter maar een oppervlakkig laagje, een soort make-up. Eronder zit een natuurlandschap dat zich gedurende miljoenen jaren ontwikkelde en pas enkele duizenden jaren geleden zijn definitieve vorm kreeg. Het natuurlandschap in Deinze en omgeving wordt gedomineerd door de ‘Vlaamse Vallei’. Ze vormt een diep dal dat ongeveer 200.000 jaar geleden ingesneden werd en daarna langzaam opgevuld met een dik pakket sedimenten waarin zich uiteindelijk de Leie en zijn talrijke zijtakken ontwikkelde. Afspraak om 14u aan het Museum van Deinze en de Leiestreek. Daar wordt eerst een korte inleidende lezing gehouden, gevolgd door de uitstap op het terrein, van Aarsele tot Kruishoutem: dwars door de Vlaamse Vallei. Het vervoer zal gebeuren met autocar. Het aantal plaatsen is beperkt!!! De tocht met autocar zal ongeveer 3u in beslag nemen, zodat we vermoedelijk omstreeks 18u terug zijn aan het Museum. Kostprijs : € 10 per persoon. Gelieve deze som over te schrijven op IBAN BE 35 0000 4345 0037 van KGK-Deinze, met expliciete vermelding : “Vlaamse vallei”. De overschrijving is het geldig inschrijvingsbewijs. Voor meer inlichtingen neemt u contact op met: Trui Galle, 09 328 09 39
[email protected] of
[email protected] Willy Jonckheere 09 386 32 78
[email protected]
2415. Willy JONCKHEERE : Nieuwe publicatie over het wielergebeuren in Deinze en omgeving Op 25 februari 2011 werd de KGK-tentoonstelling geopend : “Sp(r)aakmakers. Flandriens uit het Meetjesland en de Leiestreek” met een ‘reizende expositie’, die heel wat wielergoden en –liefhebbers naar het Museum van Deinze en de Leiestreek bracht. KGK-lid John De Vlieger wist bij de opening verzorger Dirk Nachtergaele en enkele wielerfiguren een boeiend gesprek te ontlokken. In ons Contactblad 2011-2, nr. 2340, p. 4109 werd een oproep gelanceerd om zoveel mogelijk materiaal te verzamelen want de Koninklijke Veloclub Deinze vzw maakte zich toen klaar om een eeuwfeest te vieren. Zoals u in ons vorig Contactblad 2012-2, p. 4264 kon zien werd in het kader van deze viering een tentoonstelling georganiseerd in ons Museum in de periode 24 maart tot 5 augustus 2012. En als apotheose werd bij het afsluiten van de druk bezochte tentoonstelling op 4 augustus 2012 een huldeboek voorgesteld: Willy WALGRAEVE en William VAN BRABANDER, 100 jaar veloclub Deinze, uitg. KVC Deinze vzw, 2012, 166pp. Wie interesse heeft voor de ‘Flandriens’ uit de streek, mag dit rijk geïllustreerde boek niet missen. Het is voor € 30 te verkrijgen op diverse adressen: aan de balies van stadhuis, bisbliotheek, museum en toeristische dienst en uiteraard op de zetel van de veloclub: Karel Picquélaan 65, 9800 Deinze
4267 2416. Paul HUYS (nr. 608) : Modest Huys schildert de oorlogsruïnes (1919) Een paar maanden na de vroege dood van de Leieschilder Modest Huys († 30 januari 1932) op 57-jarige leeftijd organiseerde de Kunst- en Letterkring aan de Recolettenlei 3 in Gent een “Terugblikkende Tentoonstelling Modest Huys” (17 april tot 1 mei 1932). De catalogus van die “in-memoriam-retrospectieve” vermeldt een reeks van niet minder dan 58 meestal recente schilderijen (benevens één zelfportret bijna uitsluitend landschappen en enkele interieurs), en daarnaast ook nog een tweede, heel bijzondere reeks van nog eens 46 doeken, allemaal vertolkingen van oorlogsverwoestingen in Oost- en West-Vlaanderen. Over dit laatste, heel merkwaardige - toen voor het eerst (en waarschijnlijk ook voor het laatst ?) getoonde - ensemble staat in de (tweetalige) catalogus de hiernavolgende tekst te lezen: Naast de laatste werken van den afgestorvenen Kunstenaar, biedt de huidige tentoonstelling thans voor de eerste maal de verzameling van al de puinen der verschillende kerken van Vlaanderen. Aanstonds na den grooten wereldoorlog 1914-1918 trok Modest Huys van dorp tot dorp, van stad tot stad, om er een juiste opname te doen van de stukgeschoten monumenten, en juist dit werk met fijn kunstgevoel opgevat, getuigt van die onovertrefbare techniek welke den afgestorvenen Schilder eigen was. Deze eenige verzameling is een levend aandenken van het lijden van ons Volk, maar in ieder van zijn doeken deed de groote Vlaamsche “Schepper van het licht” de gouden stralen der hoop trillen boven de nog rookende puinen. Heel de reeks doeken vormt een onsterfelijk monument van hulde aan den heldenmoed van ons Volk, dat zich aan de verdelging prijs gaf uit liefde voor de Vrijheid, omdat het zeker was te zullen herleven met de pracht en de macht, uitstralende uit zijn verleden.” In het Frans klinkt deze bombastisch-patriottische tekst een stukje beter en aanvaardbaarder, maar we geven uiteraard de voorkeur aan de Nederlandse versie (duidelijk een vertaling…). Het lijkt ons ook interessant genoeg om hier de volledige lijst van de ruïne-schilderijen van Modest Huys over te nemen. Het is immers, door zijn aard en zeldzaamheid, een uniek document betreffende de oorlogsverwoestingen uit de Eerste Wereldoorlog. Het zou zonder enige twijfel een bijzondere ervaring zijn, mocht het Museum van Deinze erin slagen, b.v. in 2014, een herdenkingstentoonstelling te realiseren met een “remake” van dit ensemble. Ziehier de cataloguslijst, waarvan we enkel de Nederlandse versie weergeven (de spelling van de respectieve gemeentenamen hebben we wel aan de huidige geldende versie ervan aangepast). CATALOGUS Puinen van 1. Ieper
2. Nieuwpoort
3. Verwoeste kerk Woesten
van
4. De bloedende toren van Oudenaarde
6. Reninge 10. Lo-Binnenzicht 14. Kemmel (II) 18. Esen 22. Rumbeke
7. Elverdinge 11. Pervijze 15. Klitte (Reningelst) 19. Ardooie 23. Ten Brielen
8. Lo 12. Ramskapelle 16. Vlamertinge 20. Hooglede 24. Komen
26. St.-Denijs-Helkijn 30. Berchem-Oud. 34. Zulte (met zon) 38. Zarren 42. Kortemark 46. Olsene – Verwoest park
27. Bossuit 31. Petegem-Oud. 35. Zulte (grijs) 39. Handzame 43. Dikkebus
28. Avelgem 32. Nevele 36. Olsene (I) - sneeuw 40. Staden 44. Eine
Kerkpuinen van 5. Nieuwpoort-Bad 9. Heurne 13. Kemmel (I) 17. Kaaskerke 21. Beitem (Rumbeke) 25. Spiere 29. Waarmaarde 33. Waregem 37. Olsene (II) 41. Dadizele 45. Beveren (Roeselare)
4268 Alles bijeen dus 35 West- en 11 Oost-Vlaamse items. Grote vraag is intussen, wààr zich die enkele tientallen schilderijen momenteel bevinden. Hopelijk zijn ze nog allemaal bewaard, “ergens”, maar het is weinig waarschijnlijk dat ze nog allemaal bijeengebleven zouden zijn. Ik meen alvast te weten dat enkele ervan (hoeveel?) in het “Koninklijk Museum van het Leger” aan het Jubelpark in Brussel zijn terechtgekomen. Maar de overige? Zijn er in privé-collecties en/of in officiële gemeentelijke verzamelingen bewaard gebleven? Het valt te onderzoeken. Tijdige opsporingspogingen (bij de nabestaanden, en/of door een publieke oproep in kranten en/of kunsttijdschriften) zouden nuttig kunnen zijn. Misschien een (té?) stoute wensdroom?, maar toch – men weet nooit... 2417. Willy JONCKHEERE : Signalement: de verbinding Gent-Kortrijk in een wetenschappelijke studie Bieke Cattoor en Bruno De Meulder publiceerden: “Figures. Infrastructures. An atlas of roads and railways”, uitg. Sun, Amsterdam 2011. 176 pagina’s / 250 x 350 mm / Hardcover / Full color In dit werk wordt een beeld geschetst waarin de rivier de Leie, met ontdubbeling van een landweg (‘grote heerweg’), de steenweg N43, de spoorweglijn 75 en de autosnelweg E3, nu E17, chronologisch evolueerden van een streng via een bundel naar een bandstad. De Engelstalige uitgave is vergezeld van een Nederlandstalige syllabus.
2418. Paul HUYS (nr. 609): Over de Deinse gevangenis (anno 1935) en haar “cipier uit de duizend” “De Dag. Onafhankelijk Morgenblad”1 was een krant die tijdens het Interbellum in Antwerpen werd uitgegeven en waarin uitzonderlijk veel foto-documenten werden afgedrukt (vooral in de zaterdageditie met minimum 48 pagina’s), wat in die tijd nog niet zo algemeen was. Er was in die krant ook veel plaats voor regionaal en lokaal nieuws, waarbij ruime aandacht ging naar gewone alledaagse dingen, meestal met volkse inslag. In de tweede jaargang van 1935, die we in de Genste Universiteitsbibliotheek (J.959) helemaal hebben doorgenomen, kwam wel vaker een “Deins” onderwerp ter sprake en we nemen ons voor hieraan nog enkele latere Contactblad-bijdragen te wijden. In het nummer van 17 augustus van dat jaar schreef de Deinzenaar Clovis Baert (de broer van Gaston-Pieter Baert) over de landloper “Geete” een uitvoerig, en rijkelijk geïllustreerd, artikel, onder de titel “De Koning der vagebonden. De laatste van zijn ras, de rijkste man der Leiestreek”, met als onderschrift bij een close-upfoto “Koning Gustaaf”… We schreven daarover een 15-tal jaren geleden in het KOK-Kontaktblad2.
4269 Vandaag hebben we het over een ander artikel, verschenen in “De Dag” van 16 oktober 1935 en getiteld “De gevangenis van Deinze. Een ciper uit de duizend”. Daarin wordt een heel sympathiek beeld opgehangen van Leo De Breyne, vulgo Leo uit ’t kot”, 85 jaar oud, kloefkapper, en naar eigen zeggen “zelf geboren in de gevangenis”!... Tegelijk komt ook zijn vrouw ter sprake, genaamd Julia uit ’t kot, gewezen zijdescheerster. Zij zou - volgens de auteur van het artikel in “De Dag” - afgebeeld staan in Van den Abeeles “Boek der Zijde”3. Het artikel is boeiend geschreven, en we zullen er dan ook gretig uit citeren. Wat ons in het artikel eerst intrigeerde, was de bewering dat Leo uit ’t Kot zelf was “geboren in de gevangenis”. Daarom dus maar best zijn geboorteakte zelf geraadpleegd. Daar lezen we: “Ten jaere 1850, den dertienden november ten vier uren ’s namiddags, Voor ons Schepen gedelegueerden ambtenaer van de Burgerlijken Stand der Stad Deynze, is gekomen: Jan Baptiste De Breyne, oud 39 jaren, klompenmaker, gebortig dezer stede en er woonende, denwelken ons vertoont heeft een kind van ’t vrouwelijk (sic!) geslagt, geboren gisteren twaelfsten november ten negen uren’s avonds in zijne wooning gestaen Wijk A, parochie Onze Lieve Vrouwe alhier, van hem vertoonder en van Virginie Van Gansbeke, zijne huijsvrouwe, gebortig van Meyghem [10.12.1813], aen welk kind hij verklaert te willen geven den voornaem van Leonardus. Deze vertooning en verklaering gedaen in de tegenwoordigheijd van Jan Baptiste Wille, oud 43 jaren, secretaris, en Pieter Jan Algoet, oud 29 jaren, ambtenaer van politie, beyde woonende binnen deze stede, en hebben den vader en de getuygen met ons deze geboorteverklaring na gedaene voorlezing geteekent.” Volgen dan de sierlijk geschreven handtekeningen van getuige Wille, vader J.B. Debreyne (sic), getuige Algoet en schepen J. Francoys.
Opvallend is wel dat - ook na de gedane voorlezing ! - geen enkele van de aanwezigen aandacht heeft gehad voor de foutieve aanduiding dat de pasgeborene “van het vrouwelijk (!) geslacht” was en dat dit foute gegeven in de akte onverbeterd is blijven staan. Een kleine menselijke fout, ocharme, die voor de betrokkene blijkbaar later toch geen problemen heeft meegebracht… Maar Leonardus was dus thuis geboren! En toch ook “in de gevangenis”? Uiteraard moeten we dit aldus verstaan dat zijn ouders toen in hetzelfde woonpand huisden waarin ook de gevangenis (een paar cellen eigenlijk) was ondergebracht. Dit impliceert dat vader Jan Baptiste De Breyne ook al gevangenisbewaker was en dat zoon Leonardus later de taak van cipier van zijn vader heeft overgenomen. Leonardus De Breyne (Deinze 12.11.1850 - 15.03.1941) die - zoals zijn eigen vader en een oudere broer Camiel4 - als hoofdberoep het klompenmaken beoefende, bleef lange tijd “jongman”. Op 6 maart 1886 werd hij, in opvolging van zijn vader Jan Baptiste5, door de Stad Deinze tot “gevangenisbewaker- cipier” benoemd. Hij is pas op 45-jarige leeftijd in Deinze gehuwd, nl. op19 december 1895, met Marie Julie De Sloover (Deinze 09.02.1865 31.01.1948), dochter van Leopoldus De Sloover en van Rosalia D’Haene; zij was 15 jaar jonger dan haar man. Zij woonden in de Oude Gentstraat 27 en kregen er drie kinderen: de oudste van hun twee dochters was Margaretha Rosalie (Deinze 29.12.1896) die in de lente van 1909 (kortstondig) als meid ging dienen in Hodimont; daarna kwam hun enige zoon, René Jan Karel (Deinze 22.07.1898 - 18.10.1963), die ook klompenmaker werd en als gevangenisbewaarder zijn vader zou opvolgen6; de jongste dochter, Norva Adila De Breyne (Deinze 16.11.1902 - Gent 01.09.1982), was later corsetmaakster van beroep. Leonardus stierf tijdens het eerste oorlogsjaar; in 1943 verhuisde zijn weduwe, met haar dochter Norva, naar het nr. 70 in dezelfde Oude Gentstraat of Gentpoortstraat, waar zij in januari 1948 overleed, 83 jaar oud7. Zoon René De Breyne trouwde, net voor het uitbreken van de oorlog, op 16 februari 1940 met een jonge weduwe uit Nevele, Gabrielle Mesure, die uit haar eerste huwelijk (met Henri Michiels), vier weeskinderen8 in haar tweede huwelijk meebracht. * * * Maar - na al die genealogische personalia - graag terug nu naar de reportage in de krant “De Dag” van 16 oktober 1935. Een volle pagina hoog en vier kolommen breed, was deze heel uitvoerige tekst ondertekend door DONSE. Dit is duidelijk een schuilnaam, mogelijk van de
4270 Deinzenaar Clovis Baert, die nog wel méér bijdragen voor deze krant geleverd heeft, soms ook onder eigen naam.
Afb. 1
Afb. 2
De tekst is geïllustreerd met twee foto’s (zie afb.1 en 2). De eerste foto geeft een blik op de voorgevel van de gevangenis, overheen de straatmuur gezien (ondertiteld: De Deinsche gevangenis is niet zonder poëzie); de tweede foto toont Leo De Breyne, op klompen, met pet en werkkiel (ondertiteld: Leo, de Deinsche gevangenbewaker sedert drie kwart eeuw). Het is meer dan verleidelijk, de reportage in haar geheel te citeren. We brengen daaruit twee langere fragmenten, elk in een leeskader gevat. Om het de hedendaagse lezer gemakkelijker te maken, hebben we de tekst “omgespeld” naar de actuele spelling, maar aan woordkeuze en zinsbouw hebben we niets veranderd: aldus blijft de hele charme van dit lichtelijk “gedateerde” proza helemaal intact. We zwijgen zelf nu, commentaarloos, en laten volgaarne de geïnspireerde reporter van 1935 aan het woord. Wat hij te vertellen heeft, overbrugt moeiteloos een tijdskloof van zowat driekwarteeuw.
Afb. 3
4271 Tot slot nog dit. De stadsgevangenis van Deinze deed anderhalve eeuw geleden ook dienst als opvang voor het hele kanton. Dit is te merken aan de identiteit en de herkomst van de “bewoners”. In het 19e-eeuws gemeentearchief van Deinze, gedeponeerd in het Rijksarchief in Gent9, worden o.m. twee gevangenisregisters bewaard, resp. over de jaren 1849-1855 en 1855-1866, met vele honderden namen van “passanten”, die meestal slechts één tot een vijftal dagen in het gevang doorbrachten. Naast datum, naam, geboorte- en woonplaats, duur van het verblijf etc. lezen we in de registers ook de reden van de detentie. Als misdrijf zijn o.m. genoteerd: bedelarij en landloperij, “zonder papieren”, mishandeling, rustverstoring, dronkenschap, veldschenderij, diefte, desertie van soldaten (dat kwam heel vaak voor!) en een zeldzame keer ook moord (na één nachtverblijf werd de van moord verdachte daags nadien al naar Gent overgebracht). 1. De Gentse Universiteitsbibliotheek bezit van “De Dag” (inv.nr. J.959) een vrij volledige collectie (jrg. II, 1935/84 tot jrg. XI, 1944). De eerste jaargang (1934) ontbreekt helemaal en van de tweede jaargang ontbreken een dozijn afleveringen; ook van de jaargangen 1940 en 1944 ontbreken enkele nummers. 2. Zie P. Huys, “Hij leefde zwierig zonder werken en men was er benauwd van”, in: KOKKontaktblad, jrg. XVII (1997), nr. 1, blz. 2236-2237 “Geete” was de roepnaam van Augustus De Gryse (° Deinze 1874). 3. Hugo Van den Abeele, Het ontstaan der zijdenijverheid te Deinze, 1847-1862 (Ledeberg, Drukk. Erasmus, 1935), t.o. blz. 119. Die groepsfoto toont het “Werkpersoneel der zijdefabriek J. Seeuws & F. Van Landeghem omstreeks 1887”; op de foto poseren een 5-tal jonge vrouwen, w.o. dus ook “Julia van ’t Kot”: maar wie van de 25 vrouwen is zij?
Afb. 4 4. Camiel De Breyne (Deinze, 13.01.1845 - 08.05.1902), gehuwd met Romanie Vandewalle (Tielt 21.05.1857), was klompenmaker en herbergier en woonde in de Oude Gentstraat 96; zij hadden drie kinderen: Martha (° 1883), Gaston (° 1885) en Laura-Adèle (° 1887). Zie Bevolkingsregister Deinze, 1900-1910, Boek 6, f° 1523 (= Oude Gentstraat 96). 5. Cipier vanaf ca. 1812 (?) was Joseph Francies Tessely, politieagent (†05.08.1841), getrouwd met Joanne Devriend die geboortig was van Veurne. Was Tessely de directe voorganger van vader Jan Baptiste De Breyne of was er tussen beiden in nog een andere cipier?
4272 6. René Jan Karel De Breyne (1898-1963) trouwde in Deinze op 16.02.1940 met de (vijf jaar oudere) Nevelse weduwe, Gabrielle Marie Mathilde Mesure (° Nevele 04.03.1893), die uit haar eerste huwelijk - met Henri Michiels († Nevele 26.01.1933) - vier kinderen meebracht (zie noot 7). Zie Bevolkingsregister Deinze, 1900-1910, Boek 6, f° 1422 (= Oude Gentstraat 27). 7. Zie Stadsarchief, Bevolkingsregister Deinze 1930-1947, boek 8, f° 1466 (Gentpoortsraat 39 = de gevangenis van Deinze). Leonardus De Breyne wordt er vermeld als “klompenmaker en poortier van het doortochtshuis”. Zoon René krijgt er als beroepsvermelding “klompenmaker”, hetgeen nadien doorgestreept is en vervangen door: “cipier van ‘t gevang”. Bij Julie De Sloover (“Julia van ’t kot”) staat gewoon vermeld: “huishoudster”. 8. De vier stiefkinderen van Leonardus De Breyne waren allemaal jongens, resp. genaamd: a. Carlos Michiels (° Nevele 02.01.1920), die telegraafbediende werd; b. Octaaf Michiels; c. Alfons Michiels (° Nevele 30.01.1926), die arbeider was bij de NMBS; d. Leonce-Antoine Michiels (° Nevele 05.08.1928), die postbode werd. 9. Rijksarchief Gent, Modern Archief Deinze, registers 899 & 900. Andere archiefnummers betreffen o.m. doktersonderzoek (nr. 898, 1812-1832), een bundel algemene briefwisseling (nr. 901, 1830e 1859), bouwtoelatingen (nr. 824, 19 eeuw) openbare werken en gebouwen (nr. 1070, 18331883). Allemaal zo goed als nooit onderzocht studiemateriaal Afbeeldingen: 1. Foto gevangenis anno 1935. 2. Portret van Leo uit ’t kot (Foto 1935). 3. Plattegrond van de gevangenis (Stadsarchief Deinze, nr. 1873-161). Met dank aan Romain De Bouver voor de mededeling van dit plan en andere bijzonderheden uit zijn documentatie. 4. Foto: “Werkpersoneel der zijdefabriek J. Seeuws & F. Van Landeghem omstreeks 1887”
DE GEVANGENIS VAN DEINZE De gevangenis van Deinze is een vreemdsoortig gebouw, tevens dienstig tot nachtverblijf. Het gebouw was tot voor een paar maand afgesloten van de Gentpoortstraat door een ouderwets en bouwvallig poortje uit de Franse Keizerstijd en deze poortingang werd op bevel van het Deinse stadsbestuur gesloopt wegens zijn bouwvalligheid en tot verbreden en nieuwe aflijning van de enge Gentpoortstraat. Het antieke poortje is sedert enige weken vervangen door een dikgemetselde muur die denken doet aan een stevig fortgebouw, alhoewel daarachter slechts idylle en poëzie de bezoeker treffen. De massale inrijpoort geeft toegang tot een lieflijk tuintje waarover een oude notelaar zijn wijde armen uitstrekt. Achter het tuintje op tien meter afstand staat de gevangenis of cipierage van Deinze. Hier worden binnengeloodst de fielten en de rabauwen die Deinze mochten onveilig maken [om] na hun inhechtenisneming de geneugten der gevangenschap te Gent verbeiden. Hier krijgen onderdak en voeding de daklozen en ongelukkigen die in koude winteravonden te Deinze aanlanden en over geen middelen beschikken om zich een onderkomen in een “logement te voet en te peerde” te veroorloven. Hier kwamen de bedelaars en de vagebonden in de vooroorlogse jaren de nacht doorbrengen, toen ze in de omstreken werden opgepikt en naar Deinze werden overgebracht om de richting naar Hoogstraten en Merksplas te kiezen. Het was trouwens een overbekend feit dat in die goede oude tijd de liefdadigheid der Deinzenaren en de edelmoedigheid der Deinse rechters groot was en dat wie in armoede geen vrijheid meer wilde genieten slechts naar Nevele moest gaan om er aan een bel te klingen en aalmoes te vragen, opdat hij aldaar seffens “zonder middelen van bestaan” werd beschouwd om te Deinze geparkeerd en ingekorfd te worden ter bestemming van Merksplas. Zo kwamen hele slierten bedelaars te Deinze terecht, tot wanneer men ermee in genoegzaam getal naar de Kempen kon vertrekken. Hier, op dit voorpleintje van de Deinse amigo, vonden destijds de koddigste taferelen plaats. Hier was het terminus-punt van het zwarte en rammelende “dievenkarreke” van Van den Poele zaliger: hier werd in de jaren ‘80 de nachtwaker opgesloten door een gauwdief die door de ijverige stadssergeant op het koersplein van de Brielmeers op heterdaad van gauwdiefte werd betrapt en daarbij nog zijn slachtoffer in de gevangenis stampte en vastgrendelde bij het overschrijden van den drempel van het Deinse rasphuis, aldus een antwoord gevende op de vraag uit het Evangelie: “Quis custodiet custodem?” – “Wie zal de wachter bewaken?” Hier vonden de homerische strijden plaats tussen politiedienaar Gust van Hove en Kurste Bettens, toen deze drinkebroer zich met hand en tand verzette tegen zijn gevangenneming en welke gevechten steeds eindigden met de glansrijke triomf van wijlen Gust, de vermaarde Tartarin van Deinze. Op dit pleintje, het voorgeborchte van de cipieragie, troonde ook de Duitse gevangenisbestuurder die de smokkelaars der Etappenkommandantur van Deinze mores leren moest, tijdens de bezetting.
4273 Dit alles is nu voorbij, en sedert wij wederom in een vredelievend tijdperk traden, wordt wederom de teugel gehouden door de oude en gedegen cipier van Deinze, Leo De Breyne, vulgo Leo uit ’t kot. […] Wij gunden ons de moeite ook de boeken van ’t gevangenisbedrijf te raadplegen. Een dikke foliant, van bij de honderd jaren oud, keurig gebonden door M. Ach[iel] Voet, Schepen van Deinze, met al die namen erin van de voormalige regeerders van den amigo. Wij vonden er tal van dode en levende snuiters in terug die in Leo’s kerker hebben gezucht na een of andere baldadigheid tijdens hun jongelingsjaren of er hun roes hebben uitgeslapen na een luidruchtige fuifpartij of vechtpartij op de vooravond ener verkiezing. Namen zullen wij niet noemen, want onder Leo’s vroeger ingerekenden tellen wij thans de beste ingezetenen. Ook staat Leo borg voor het bescheiden verzwijgen der vroegere heldenfeiten zijner stadsgenoten, hetgeen hem begrijpelijkerwijze de achting en de eerbied van alle vooraanstaanden en ouden van dagen laat verwerven. EEN CIPIER UIT DE DUIZEND Een eigenaardig figuur, die Leo. Oud 85 jaar, fris en gezond, gewonnen en geboren in de gevangenis, geheel zijn leven erin doorgebracht en wellicht geroepen om er tot op zijn stervensdag te verblijven, is Leo één geworden met het gebouw waar hij zijn mandaat uitoefent. Het is zo waar dat niemand de gevangenis bij naam noemt, maar zegt : bij Leo. Roept iemand te luid in de nacht of kijkt hij te diep in ’t glas, zo wordt hij bedreigd met .. Leo. Wordt een gauwdief geklist aan een kraam ter markt te Deinze, zo is het eerste reflex: naar … Leo. En toch is Leo de meest zachtaardige aller cipieren, aldus het Latijnse adagio “Nomen sit omen” (*) beschamend. Want Leo uit ’t kot is daarenboven nog van huize uit kloefkapper en oefent zijn vreedzaam bedrijf steeds uit, hoewel ook deze Vlaamse nijverheidstak door de krisis zeer te verduren kreeg en sedert lange tijd door menigeen de schoen boven de holleblok verkozen wordt. Het is niet algemeen bekend hoe de kloefkapper dezer streek zijn bij uitstek Vlaams bedrijf weet op te fleuren en te verbloemen met al de poëzie van kloefkapper waardig. Wie weet hoe de kloefkapper der Leiestreek grillige bloemen, dierenkoppen, kabbalistische kurven en andere motieven in de neus van de kloef te snijden weet, hoe hij verft en glimmen doet, hoe hij hem brandt en glazuurt tot hij bijna een benijdenswaardig schoeisel wordt, hoe de kloefkapper ten slotte nog tijd vindt om de kinderen “zoevers” te vervaardigen, waarmede zij de lange winteravonden doorbrengen met “zoeven”, d.i. draaiende in ’t midden ener dubbel gespannen koord een sierlijk gesneden vis of een handig gekorven vogel – zal bevroeden dat de naam van kloefkapper voor Deinse begrippen een erenaam is geworden in tegenstelling met de geringschattende betekenis die men er te Gent aan hecht, waar de titulatuur van kloefkapper slechts bij het epiteet van “bloendekapper” het evenwicht houdt. Leo leest daarbij nog Frans en verstaat de “conste” van het maken van een sonoor staffelrijm (**). Leo’s bekoorlijk bedrijf De ideale kloeffenkapper, Leo uit ’t kot, is tevens een vreedzaam en zachtaardig cipier. In zijn bedrijf wordt hij bijgestaan door zijne kwikke gade, Julia uit ’t kot, gewezen zijdescheerster, wier naam innig verband houdt met het ontstaan en de ontwikkeling der zijdenijverheid te Deinze, en wier portret prijkt in het “Boek der Zijde”, door niemand minder dan Hugo Van den Abeele, geschiedschrijver te Deurle, boek waarover “De Dag” reeds gewag gemaakt heeft in een vorig nummer. De kinderen van Leo hebben allen … de gevangenis verlaten. Ze zijn gehuwd en stellen het wel. Een zoon is de trouwe knape van de handboogschuttters der “Sint-Sebastiaansgilde”. Hij wandelt in de sporen van zijn vader. Zo is Leo een echte en hechte vertegenwoordiger der Deinse “aura”. Deze bescheiden, dichterlijke en zwijgzame cipier van de Deinse amigo, de zoetgevooisde en vertederde kloefkapper die van kindsbeen mildering bracht aan het voetlijdende mensdom en onderdak verschaft aan verstoten pelgrims, reizende passanten en plichtvergeten drinkebroers, moge nog lang zijn ambt vervullen. Hij leve lang en blijve tronen in zijn kerker tot op het einde zijner dagen! DONSE (*) De naam weze een voorteken - een allusie op zijn voornaam Leo, die leeuw betekent. (**) Staffelrijm : allicht is hier bedoeld “stafrijm” (alliteratie), d.i. klankgelijkheid aan het begin van de lettergrepen, b.v. “vroom en vroed, vrank en vrij”.
4274 Romain DE BOUVER : aanvullende foto en nota : Gevang van Deinze in de Gentpoortstraat – 1914-1918
De bewaker of huisbewaarder was De Bruyne Leo. Hij was ook “kloefkapper”. Hij zit op de eerste rij met wandelstok. Zijn zoon René is de derde van links, staande. De Duitse soldaten zijn waarschijnlijk de bewakers van de personen die opgepakt waren. Het gebouw werd afgebroken in de jaren 1960-1970.
4275 2419. Paul HUYS (nr. 610) : Nog over de kunsttentoonstellingen te Deurle in “’t Schuttershof” in de jaren 1963-1966 In het vorig Contactblad (CB2012-2, p. 4240-4242), nr. 2403 schreef ik over een paar tentoonstellings-seizoenen van de kunstgalerij “’t Schuttershof” bij Berten Van de Velde, Dorpsstraat 24, in Deurle. Dat overzicht was hoofdzakelijk gebaseerd op een verzameling van gedrukte uitnodigingskaarten tot de resp. tentoonstellingen (tussen 10 augustus 1963 en 1 augustus 1965). We stelden in de slotbeschouwing van het artikel de vraag: Wie kan die reeks nog aanvullen? Want er moet immers méér geweest zijn ! Er is inderdaad méér geweest: en we kunnen nu dat eerste overzicht aanvullen met nog een stukje voorgeschiedenis nl. in de lente van 1963 én een verdere uitbloei in de zomer van 1966. Daartoe consulteerde ik de dagelijks weerkerende krantenrubriek met de “agenda der kunsttentoonstellingen” in De Gentenaar van de jaren begin 1963 tot midden 1966. Ziehier wat daar te vinden was, vooreerst over de prille beginperiode. Hoe het begon De eerste aanzet was, begin maart 1963, een tweemans-tentoonstelling van vader Berten en zoon Dirk Van de Velde1. Maar nog niet in het eigen café-restaurant van Berten zelf, wel in een tentoonstellingszaaltje honderd meter verder in de zelfde Dorpsstraat (nr. 28); het zaaltje heette, heel toepasselijk, “Deurlica”, waar toen al bekende kunstenaars exposeerden: in de eerste helft van juni 1963 b.v. niemand minder dan… Albert Saverys himself (hij was toen 77 jaar oud en stierf het jaar daarop). Berten en Dirk Van de Velde toonden hun werk in “Deurlica” van 9 tot 24 maart 1963. Terloops gezegd: in datzelfde Deurle waren er dan ook al kunsttentoonstellingen in het bekende Gasthof “Saint-Christophe”… Mogelijk maakte Berten Van de Velde zich toen de bedenking: waarom het profijt van een tentoonstelling aan een andere galerie gunnen als ik het zelf kan doen in het eigen café? Een feit is alleszins dat, amper drie maanden later, in “’t Schuttershof” met een aparte tentoonstellingsactiviteit werd gestart. Ziehier de eerste vijf tentoonstellingen, waarvan in mijn vorig Contactblad-artikel nog geen melding werd gemaakt: 1963 29 juni / 27 juli 24 aug / 6 sept. 7 / 20 sept. 21 sept./ 4 okt.
Hugo De Clercq, Fons Roggeman en Dirk Van de Velde Schilderijen uit privé-bezit Maurice van Saene (Ninove 1919) [Eric] Claerhout – Fotografie in functie van het decoratief paneel. (Inleiding door Jan D’Haese) 5 / 18 okt. Georgette De Groote-Tanghe (Nieuwpoort 1929) (Emailtekeningen) En daarna liepen de tentoonstellingen van Roger Vansevenant, Bérénice De Vos en Octaaf Landuyt enz. enz., waarover eerder al bericht werd. Hoe het eindigde Voor het tentoonstellingsseizoen 1964 moge dus ook naar het vorige artikel verwezen worden. We richten ons nu naar 1965 en 1966, de laatste twee tentoonstellingsjaren in “’t Schuttershof”. 1965 Tot 8 jan.2 13 / 26 maart 27 maart / 9 april 10 / 23 april 24 april / 7 mei 8 / 21 mei 22 mei / 4 juni 5 / 18 juni
Kollektieve tentoonstelling Roger De Brock (Passendale 1925) A(lbert) Van Dyck (1902-1951) Jan Cobbaert (Heverlee 1909) Guy Roels (Foto’s) Kunstgroep “Gilde der Edele Flumieren (Amersfoort)” Richard Foncke (Gent 1920)3 Dees De Bruyne (Gent 1940) (inleider: Jan Emiel Daele)
4276 19 juni / 2 juli 3/ 16 juli 17 juli / 1 aug. 14 / 27 aug. 4 /17 sept. 18 sept. / 1 okt. 2 / 15 okt. 16 / 29 okt. 30 okt. / 12 nov. 13 / 26 nov. 27 nov. / 10 dec. 11 / 29 dec. 1966 15 / 30 jan.6 26 mrt. / 15 april 16 / 29 april 30 apr. / 20 mei 21 mei / 3 juni 4 / 17 juni 18 juni / 1 juli
Norbert Feliers (Velzeke 1924) Turkhé-antikwiteiten Zomerkollektieve Godfried Vervisch (Ieper 1930) Renaat Saey (Sint-Joris-ten-Distel 1913) Jules De Coster4 Amand Vereecke5 André Vandevoorde (Loker 1928) Cyr Frimout (Poperinge 1938) Andy Allemeersch (Roeselare 1934) Frits Vertongen (Dendermonde 1939) Achiel Pauwels (Gent 1932) Studio 34 (Kindercreativiteit Meulestede) “Varia 66” (Blondeel, Bonduel, Bouvy, De Buck, Landuyt, Peire en Van Saene) Roger Thibau (Antwerpen 1937) Karel Vermeir Enrique Brinkman Jeanne Portenart (Brussel 1911) Prosper De Troyer (1880-1961)
Uit die laatste lijst moge intussen duidelijk geworden zijn dat in “Galerie ’t Schuttershof” de fut er volop uit was geraakt, met expo’s van totaal onbekenden als b.v. Karel Vermeir en Enrique Brinkman… Geen wonder dus dat de deuren van de galerie voorgoed dicht gingen, zij het dan met een (bescheiden) terugblik op het werk van de vijf jaar eerder gestorven “oude glorie” Prosper De Troyer, uit de generatie van de expressionisten van het eerste uur. Voor “’t Schuttershof” inmiddels het … laatste uur. * * * Tegelijk moge erop gewezen worden dat er, medio jaren ’60, in de hele Leiestreek een vrij drukke tentoonstellingsactiviteit ontplooid werd. In Deurle alleen al, zoals gezegd, waren er naast “’t Schuttershof” ook “Deurlica” en “Saint-Christophe”, in het aanpalende Leerne waren er “’t Molenhuis” en het Gasthof “De Sterre” aan de Ooidonkdreef, in Sint-Martens-Latem “de Krommenaas” en (vanaf 1966) de “Galerie Pieters”. Enkele namen van exposanten, bij wijze van voorbeeld. In DEURLICA exposeerde o.a. de Drongenaar Henri Vandermoere(°1938) in september 1965, het jaar daarop de Deinzenaar Martin Wallaert (° 1944) van 20 maart tot 7 april 1966 en onmiddellijk daarna, van 9 tot 21 april, de “ingeweken” Deinzenaar Jos. Fred Smith (° Le Touquet/Fr. 1920). In Deinze zelf (Petegem eigenlijk !) intussen was Marie-Anne Saverys, een goed jaar na haar vaders dood († 1964), in het ouderlijk huis met een eigen kunstgalerie begonnen, waaraan zij de naam gaf van MAS, d.i. haar eigen initialen. Daarin ontplooide zij een aantrekkelijke tentoonstellingsactiviteit van meteen een zeer respectabel niveau. In 1966 b.v. stelde ze werk tentoon o.m. van Jan Burssens (midden april tot 5 mei), van geboren Deinzenaar Lucien Van den Driessche (16 juni tot 4 juli), van de Gentse Latemnaar Jules De Sutter (midden augustus tot 4 september) en van de Noord-Franse beeldhouwer Eugène Dodeigne (midden september tot 5 oktober 1966). Die enkele namen zeggen al genoeg. Intussen ook bijna een halve eeuw geleden… Zeldzaam zijn de Deinzenaars, die daaraan nog een persoonlijke herinnering hebben.
4277 1.
2. 3.
4.
5.
Dirk Van de Velde was toen, als beginnende artiest, in volle opkomst. In 1962 was hij laureaat geworden van de Provinciale Prijs voor schilderkunst en in 1963 won hij ook de Provinciale Prijs voor beeldhouwkunst (met keramische beelden). De rest van de maand januari en de hele maand februari was “’t Schuttershof” gesloten, zowel het café-restaurant als de kunstgalerie. Richard Foncke opende later zelf een eigen galerie (aan de Sint-Jansvest in Gent) en was ook, nog veel later, ook een korte tijd (1976) conservator van het Museum Dhont-Dhaenens in Deurle. Als schilder was hij een aanhanger en promotor van de zgn. “abstracte” kunst, die in de jaren ’60 en ’70 nog hoogtij vierde. Jules De Coster (1883-1972), rustend -Directeur der Belastingen en (amateur-)schilder, woonde toen al een hele tijd in Deurle en was - van oudsher - “stamgast” in “’t Schuttershof”. In 1964 had Jules De Coster het K.O.K.-voorzitterschap doorgegeven aan Luc Matthys. Zie uitvoeriger over de francofone Brusselaar Amand Vereeecke in het vorige artikel.
2420. Luc GOEMINNE : Huwelijken tussen bloedverwanten of consanguine huwelijken in de Leiestreek tussen 1900 en 1960 Omstreeks 1960 kregen we de toestemming om in het Bisdom te Gent de huwelijksdispensatieregisters te onderzoeken. Hierna volgen de bekomen resultaten van Petegem, Deinze en Zulte. Tot vóór Wereldoorlog II was de consanguiniteit alhier nog relatief hoog. De gemiddelde consanguiniteitscoëfficient voor België bedroeg toen tussen 0,1 en 0,5 %, volgens de periode en bepaalde streken. Te Kruishoutem was er ook een opvallende hoge consanguiniteit van 2,6 tot 3,5 % tussen 1900 en 1920. Consanguine huwelijken te Petegem-aan-de-Leie Periode 1905-1909 1910-1919 1920-1929 1930-1939 1940-1949 1950-1959 Totaal
Totaal aantal Huwelijken 100 265 325 335 231 396 1652
Aantal consanguine Huwelijken 0 1 12 3 1 4 21
%
Aantal consanguine Huwelijken 0 5 6 0 0 5 1 15
%
Aantal consanguine Huwelijken 5 3 2 5 3 18
%
0,4 % 3,6 % 0,9 % 0,4 % 1,0 %
Consanguine huwelijken te Deinze Periode 1905-1909 1910-1919 1920-1929 1930-1939 1940-1949 1950-1959 1960-1964 Totaal
Totaal aantal Huwelijken 149 190 480 320 291 430 210 2070
2,6 % 1,3 % 1,2 % 0,5 %
Consanguine huwelijken te Zulte Periode 1910-1919 1920-1929 1930-1939 1940-1949 1950-1959 Totaal
Totaal aantal Huwelijken 134 310 311 242 393 1390
OPEN MONUMENTENDAG
3,9 % 0,9 % 0,6 % 2,0 % 0,5 %
4278
OPEN MONUMENTENDAG ZONDAG 9 SEPTEMBER 2012 Leiekunst verbeeld in monumenten Fietsen langsheen de Leie tussen Deinze en SintMartens-Latem Het centrale thema "muziek, woord en beeld" leent zich bijzonder goed voor de Leiestreek. Deinze zocht en vond onmiddellijk een enthousiaste bondgenoot in Sint-MartensLatem, de natuurlijke kompaan als het over Leiekunst gaat. Het spreekt vanzelf dat beide oevers van de Leie tussen Deinze en Sint-Martens-Latem het eigenlijke onderwerp vormen: een landschap dat zo dikwijls in verf en beeld is gevat. Meteen is ook de titel verklaard: Leiekunst verbeeld in monumenten, fietsen langsheen de Leie tussen Deinze en Sint-Martens-Latem. Zowat 26 km fietsen tussen beide punten, waarbij je kan kiezen om te starten in Deinze aan het museum of in Sint-Martens-Latem aan het gemeentehuis. Niet minder dan vijf kunstenaarswoningen staan op het programma: van Gust De Smet in Deurle, Edgar Gevaert in Sint-Martens-Latem, Jenny Montigny en Emile Claus in Astene en Basiel De Craene in Bachte-Maria-Leerne. Verder komen drie begraafplaatsen (Deurle en Sint-Martens-Latem oud en nieuw) aan bod met verstilde kunstenaars onder tot graftekens versteende kunst. Ontelbare plaatsen als inspiratiebron, zoals het Tempelhof en de kerk van Latem, Latem molen en een landarbeiderswoning/café te Astene… Kers op de taart zijn zonder twijfel de Raveeliana in het SASK te Deinze die pas voor de tweede keer aan het publiek worden getoond. Om de culturele gaatjes te vullen, passeer je onderweg nog de landschapskunst van Efemeer, een openluchttentoonstelling van vergankelijke kunst. Nog eens aangevuld met een aantal aangeduide plekken waarover kunstwerken handelen, die men in het Museum van Deinze en de Leiestreek te bewonderen zijn. De mix van kunst, landschap en onroerend erfgoed is een ideale cocktail om de Open Monumentendagliefhebber gelukzalig cultureel tipsy te maken.
1. Stedelijk Museum van Deinze en de Leiestreek
Het stedelijk Museum van Deinze en de Leiestreek is gesticht in 1942 maar het huidige gebouw is pas opgericht in 1981, o.a. door een legaat van L. Matthys in de stijl van het mecenaat van begin 20ste eeuw. De combinatie van gelijmde houten spanten met een open staalstructuur en de vele glaspartijen verraden de jaren 80. De verzameling bevat, behalve een heemkundige collectie, vooral werken van kunstenaars die verbonden zijn met Deinze en de Leiestreek. De bekendste zijn ongetwijfeld de monumentale Bietenoogst van Emile Claus en Het veer te Latem van Xavier De Cock. Bekijk de kunstwerken eens anders en let op het achterliggende landschap. Vergelijk daarna de actuele toestand. Sommige werken zal je onderweg tegenkomen op de fietstocht.
4279 Randactiviteiten Lokalisering van 5 kunstenaarsplekjes langs het OMD-parcours Historische 3D-visualisatie van Deinze anno 1780 gebaseerd op archeologische vondsten, historische kaarten en archiefteksten (door de Kale-Leie Archeologische dienst i.s.m. de stad Deinze). Tentoonstelling “Onder de loep”: Twee jaar werd er gegraven in het centrum van Deinze: archeologen legden er de ene na de andere vondst bloot en daar werden heel wat foto’s bij gemaakt. Een greep uit die foto’s wordt onder de loep gelegd.
Tentoonstelling “Seasons”: schilderijen van Benoît Van Innis én grafisch werk van de 4 grote kleurvlakken op de Markt, geïnspireerd op werken van de Leieschilders (loopt nog tot 4 november 2012). Tentoonstelling Efemeer & meer: ‘The making of …’ van de tentoonstelling Efemeer, de openluchtexpositie langs de Leie (loopt nog tot 7 oktober 2012).
2. Stedelijke Academie voor Schone Kunsten
De in 1860 opgerichte academie verhuist binnenkort aangezien de huidige gebouwen worden aangepast voor de muziekacademie. In het gebouw kan je de evolutie aflezen die van tekenschool tot academie heeft geleid, maar ook in de plaasteren modellen zie je de veranderende tijdsvisie. Een absolute topper is de presentatie van de zogenaamde Raveeliana! Deze werken kwamen in 1991 aan het licht. Toen houten tussenwanden werden weggebroken, bleken deze panelen te zijn waarop Roger Raveel (°1921), toen (1970) leraar, met zijn leerlingen een wandbrede schildering heeft gemaakt. Medeschilders zijn o.a. Juul Claeys, Agnes Maes, Richard Simoens. Voor het eerst en het laatst worden zij terug op hun oorspronkelijke plaats in volle glorie gepositioneerd. Als je weet dat het pas de tweede keer is dat zij aan het publiek worden getoond, begrijp je de unieke kans die je wordt geboden. Binnenkort zal het gebouw een grondige restauratie ondergaan, waardoor ook de binnenruimten ingrijpend gewijzigd worden. De Raveelianawand zal dus nooit meer op zijn originele plaats kunnen bekeken worden...
4280 BACHTE-MARIA-LEERNE 3. Voormalige pastorie Bachte-Maria-Leerne
Aan het begin van de Ooidonkdreef verrijst een typische pastorie van 1853, een zogenaamd dubbelhuis. De centrale gang van voor- naar achterdeur en met een trap, vormt de as waarrond het huis is gespiegeld. Recent nog is het gebouw verkocht en verbouwingen worden eerstdaags aangevat. De uitgestrekte tuin paalt aan het kerkhof.Hier woonde Basiel De Craene (1880-1956), de priester-dichter die in 1937 de eerste Vlaamse Poëziedagen in Ooidonk boven de doopvont zou houden. Leie, schilderkunst en poëzie werden daarbij gemengeld tot een bevruchtende cocktail.
Randactiviteiten Uit het werk van Basiel De Craene: Herbeleef de Vlaamse Poëziedagen en luister naar poëzie van Basiel De Craene, voorgedragen door Gilbert Van Vlaenderen in de stijl van de auteur (10 u. – 14 u. – 16 u.). Tentoonstelling over de priester-letterkundige Basiel De Craene
DEURLE 4. Gemeentelijk museum Gust De Smet Als museum is het misschien het kleine broertje maar als kunstenaarswoning is het een reuzenvoorbeeld dat toelaat in de huid van een Leieschilder te kruipen. Het is de expressionistische Leieschilder Gust De Smet (1877-1943) die zich vanaf 1936 in deze eenvoudige villa met bovenbouw in hout vestigde. In de leefkamer kan je je voorstellen hoe de kunstenaar woonde dankzij het bewaarde meubilair. Het bijzonder brede venster is opvallend, wat wijst op de aandacht van de kunstenaar voor de lichtinval. Ook de verhoogde vloer zorgt voor een beter overzicht op de omgeving. In het atelier op de eerste verdieping wordt nog meer lichtgevoeligheid verkregen door de noordgerichte vensters die doorlopen tot in het dak. Van hieruit had hij indertijd een ruim uitzicht op de omgeving die hij verwerkte in zijn kunstwerken. Vandaag is dat eventjes anders…. Let ook op de onderwerpen van zijn kunst: Vaak staat het dorpsleven centraal. Dit illustreert hoe hij in de gemeenschap was opgenomen. Ook de foto’s in het museum getuigen hiervan. Gelukkig voor ons schonk zijn weduwe het pand aan de gemeente om het in te richten als museum.
4281 SINT-MARTENS-LATEM 5. Tempelhof Gelegen op de oever van een buitenbocht aan de Leie figureert het impressionante witgekalkte boerenhof met hoog- en laaghuis op tal van schilderijen. Denk maar aan de "Overtocht van het veer op de Leie te Latem", een werk van Xavier De Cock, dat in het Museum van Deinze en de Leiestreek hangt. Dit oude buitengoed van de Sint-Baafsabdij heeft een oudste vermelding in de 10de eeuw. De huidige gebouwen dateren uit de 17de en 18de eeuw. Valentin Vaerwijck heeft in 1944 de rechterachterpuntgevel toegevoegd. Het is recent (2010) gerestaureerd en fungeert nu als gemeentelijk infopunt. Binnenin vallen de grote schoorsteen en de voutekamer op. In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, is er geen relatie met de orde van de Tempeliers. De vroegere tiendenschuur stond tegen de muur van het huidige kerkhof aangebouwd, maar is verdwenen. Ook van het omgrachte kasteel dat zich ten westen van de hoeve bevond, is vandaag niets meer te zien.
6. Sint-Martinuskerk en kerkhof
De witgekalkte kerk ligt als een baken aan een bocht in de Leie, een kunstwerk op zich. Vandaar dat ze heel veel is geschilderd door de Latemse groep en dat ze als het ware een icoon vormt van de Latemse schilderkunst. De stemmige hallenkerk is recent nog gerestaureerd. Binnen is de blikvanger het altaarschilderij van Gustave van de Woestyne (1881-1947) met de rozenkrans als onderwerp. Maar ook de preekstoel met zijn indrukwekkende dubbele trap (1771) van de hand van J. Martens mag er zijn. Op het ommuurde kerkhof vind je het graf van George Minne (1866-1941) bekroond met een eigen kunstwerk. Hij was zonder meer de belangrijkste beeldhouwer van de Latemse groep. Ook Albijn Van den Abeele (1835-1918) heeft er zijn laatste rustplaats gevonden. De verdienstelijke amateurschilder heeft in zijn rol als gemeentesecretaris tal van kunstenaars naar hier aangetrokken en zo de basis gelegd van wat wij nu de Leiekunst noemen.
7. Begraafplaats Sint-Martens-Latem
Doorheen de witte poortbogen betreed je de stemmige begraafplaats. Vooraan links bevindt zich een "kunstenaarsallee". Daar liggen een aantal Leieschilders zoals Edgar Gevaert (1891-1965) en Hubert Malfait (1898-1971) begraven maar ook de poëet Richard Minne (1891-1965). Ondanks de standaardisatie van de meeste graftekens geeft telkens een persoonlijk accent hun kunstbeoefening weer. Meer achteraan op de begraafplaats bevindt zich het graf van de internationaal vermaarde toondichter Lieven Duvosel (1877-1956) die o.a. de cantate "De Leiecyclus" componeerde. En ook Karel Van Wijnendaele (1882-1961), journalist en stichter van de Ronde van Vlaanderen, vond hier zijn laatste rustplaats.
4282 8. Koutermolen
Omdat de koutermolen toen nog prominent boven de open kouter uitstak, werd hij vaak als onderwerp uitgekozen door de Leieschilders. De houten korenwindmolen heeft een eerste vermelding in 1373 en behoorde tot het bezit van de Sint-Baafsabdij. Een inscriptie op de steenbalk met het jaartal 1614 getuigt ervan dat hij na zijn vernieling tijdens de godsdienstoorlogen opnieuw werd opgetrokken. Met de restauratie van 1977-79 is hij verplaatst naar de andere zijde van het molenhuis om een betere windvang te garanderen. Hij is van het type open staakmolen maar met een gesloten voet en staat op een kleine molendam. Van de oorspronkelijke drie koppels maalstenen blijven er nog twee over. Jammer genoeg is de omgeving volgebouwd wat de windvang en het uitzicht niet ten goede komt. Tot voor enkele maanden was hij nog in volle restauratie en het is ongetwijfeld een goed moment om hem terug in zijn volle glorie in werking te zien.
9. Gemeentelijk Museum Gevaert-Minne Midden in het bos- en villarijke duinenlandschap kom je vervolgens bij de voormalige woning/atelier van kunstenaar Edgar Gevaert (1891-1965) en diens vrouw Marie Minne. De kunstenaar en industrieelszoon Edgar Gevaert trekt in 1925 naar een eigen ontwerp een landhuis op in een 16de eeuwse renaissancestijl. Gehuwd met de oudste dochter van George Minne is hij ook zelf een verdienstelijk dichter, schrijver, componist en schilder. Dat is te merken in het huis waar zijn eerste schildersatelier nog steeds herkenbaar is aan de grote ramen. Ook de oude eetplaats is nog bewaard maar de vroegere druivenserre is na WOII vervangen door een steviger bouwwerk. In 1994 opende de gemeente er het museum Gevaert-Minne met werken van Leiekunstenaars. Na een intensieve renovatie is het museum net geopend met een vernieuwde opstelling en een uitgebreide collectie. Je maakt er kennis met de Latemse groepen en volgt het historisch traject van de kunst in de Leiestreek.
DEURLE 10. Kerkhof rond de Sint-Aldegondiskerk Het dorpscentrum van Deurle lijkt zo weggeplukt uit een schilderij van begin vorige eeuw. Rondom de kerk vind je één van de mooiste kerkhoven van de streek. Tal van kunstenaars hebben er hun laatste rustplaats gevonden of droegen bij tot de unieke sfeer van de graftekens. Vooraan ligt Xavier De Cock (1818-1896) begraven onder een opvallende grafsteen. Linksachter vinden we de internationaal bekende toneelschrijver Gaston Martens (1883-1967), je weet wel, die van "De Paradijsvogels". De kunstenares Jenny Montigny (1875-1937) zullen we ook verder op het parcours nog tegenkomen. Hoewel discreet opgesteld, bepaalt een stemmig trio pleurants van de hand van George Minne (1866-1941) het uitzicht achter de kerk. En rechts domineert het heel imposante graf van Gust De Smet (1877-1943) met een bronzen beeld van Constant Permeke (1886-1952). Maar er liggen
4283 nog veel meer kunstenaars en wie tijd heeft kan zich vergapen aan hun zeer individueel uitgewerkte graftekens. En als je er nog niet genoeg van krijgt, moet je de kerkwegel naast de kerk eens volgen om langs de woning van Cyriel Buysse (1859-1932) te passeren, die zo meesterlijk de donkere sfeer van het dorpsleven kon weergeven.
ASTENE 11. Voormalig woonhuis Emile Claus In 1889 koopt de kunstschilder Emile Claus (1849-1924) de "villa Zonneschijn" (begin 19de eeuw) om er zijn atelier te vestigen en het woonhuis te betrekken. Claus evolueerde in het impressionisme tot het luminisme waarbij spelen met het licht centraal staat. Als je het door bomen gefilterde zonlicht op de Leie ziet breken tot ontelbare lichtdruppels, begrijp je wat de kunstschilder bezielde om hier zijn stek te vinden. Zijn atelier met uiteraard uitzicht op de Leie, lag op de plaats van het huidige zonneterras en een bronzen herdenkingsplaat herinnert daar nog aan. Daal gerust eens af tot de oever van de rivier en bemerk links en rechts hoe kronkelend het water zijn weg moet zoeken door de brede vallei. Aan de overzijde begrenzen de bomen van de Maaigemdijk en van het bos van Ooidonk de skyline. In de tuin zijn nog de ommuring van een voormalige moestuin bewaard en een ijskeldertje. Ook nu nog is Emile Claus hier aanwezig, want in de voortuin staat zijn prestigieuze graf, gebeeldhouwd door George Minne. Een uitzondering die door zijn weduwe via een tussenkomst van het koninklijk hof werd verkregen, om te vermijden dat zijn leerlinge/minnares Jenny Montigny blijvend bloemen op zijn graf zou leggen.
12. Voormalig woonhuis met atelier Jenny Montigny Recht tegenover het met leeuwen bekroonde toegangshekken van de villa Zonneschijn bevindt zich een huis met een aangebouwde erker met veel ramen. Hier heeft Jenny Montigny (1875-1937), kunstschilderes en leerlinge (en later ook minnares) van Emile Claus, voor korte tijd haar atelier gehad. Ook zij behoorde tot de luministen. Zij woonde en werkte voornamelijk in Deurle waar we haar graf op het kerkhof tegenkomen.
4284 13. Boerenarbeiderswoning
Met zijn witgekalkte gevel en boerenpomp op het voorerf vormt het langgevelig landarbeidershuisje een schitterend voorbeeld van landelijke architectuur die de Leieschilders op hun doeken vatten. De voordeur geeft onmiddellijk uit op de leefruimte, geschikt rond de Leuvense stoof die in de oudere, bredere haard is uitgewerkt. Ook het meubilair versterkt het beeld van een typische 19de eeuwse boerenwoning. Ooit was hier het café "De wilde man" gevestigd, wat illustreert hoe klein dergelijke uitbatingen waren. Het gebouw staat met zijn lange gevel naar het warme zuiden gericht, terwijl de keuken in een aanbouw op de koelere noordzijde is ondergebracht. Het losstaande bakhuisje is verdwenen en de voortuin is sterk ingekort door de verbrede steenweg. Het unieke van dit ogenschijnlijk banale huisje is de goede bewaringstoestand en het interieur.
PRAKTISCHE INFORMATIE 1.
Openingsuren: De halteplaatsen zijn doorlopend te bezoeken van 10 tot 18 u.
2.
Gidsbeurten: Alle halteplaatsen worden gegidst (behalve de voormalige pastorie). De gidsbeurten worden naar jaarlijkse gewoonte verzorgd door de leerlingen van het Koninklijk Atheneum Erasmus Deinze. Een rondleiding met gids vangt aan naargelang het aantal bezoekers; ca. 17.45 u. vangt de laatste gidsbeurt aan.
3.
Fietstocht (ca. 26 km): De fietstocht verbindt Deinze via Sint-Martens-Leerne met Sint-MartensLatem en vice versa via Deurle en Astene. Start van de fietstocht aan het Museum van Deinze en de Leiestreek én aan het Gemeentehuis van Sint-Martens-Latem. De fietsroute is bewegwijzerd en doet alle deelnemende punten aan. Aan de twee startpunten is er mogelijkheid om een fiets te huren (tegen 5 euro).
4.
EHBO: Een mobiele hulppost van het Rode Kruis Deinze staat tussen 10 en 18 u. doorlopend ter beschikking (gsm-nummer: 0494 98 91 11).
5.
OMD-inlichtingen: Voor meer info betreffende de gidsbeurten en randactiviteiten kan je op Open Monumentendag terecht op alle halteplaatsen of op het gsm-nummer 0496 74 49 38.
6.
EXTRA: • EFEMEER: openluchttentoonstelling met kunstwerken uit vergankelijk materiaal langs het OMD-fietsparcours (loopt nog tot en met 7 oktober 2012). • Gratis toegang tot het Museum van Deinze en de Leiestreek (L. Matthyslaan). • Beiaardconcert door stadsbeiaardier Charles Dairay van 14 tot 15 u. in de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk (Markt) te Deinze. Opendeur in de beiaardkamer tijdens het concert.
4285
4286 2421. Paul HUYS (nr. 611) : Over de vergeten Deinse familie Vander Piete, 18e & 19e eeuw In de Gazette van Gend, nr. 619 van 1 ventôse jaar VIII ( = 21 februari 1800), staat de volgende advertentie te lezen: “Den burger F.F. Vander Piete, tot Deynze, presenteert uyt’er hand in pagte te geven een zeer commodieus huys van dry stagiën met ‘porte cochère’ en andere gerieflyckheden, bekwaem tot alle fonctiën, met de daer agter staende graen- en brandewynstokerye ende peirden-olie1 molen , om van stonden aen of met mey aenstaende in het gebruyk te komen. De stokerye is de gemakkelykste van Deynze om te bewerken, en heeft de reputatie van de alderbeste seve of smaek voor den genever.”
Die stevige reklamebluf over “de beste jeneversmaak” blijft uiteraard voor rekening van de adverteerder zelf en vormt ook niet het vander Piete, die in de lokale geschiedenis van Deinze niet zonder belang is geweest. Maar vooreerst iets over de adverteerder zelf. “Burger” (naar het Frans citoyen !) François-Ferdinand vander Piete woonde, in 1793, in het voormalige ouderlijk huis op de Beestenmarkt, vlak naast de herberg “Den Appel”2. In de door de Fransen gehouden Bevolkingstelling van het jaar IV (1796), onder nr. 133 e.v., vinden we, als bewoners van een der huizen op de Markt, het volgende gezin ingeschreven: Francies van der Piete, 40 jaar, “marchand, Marché aux Bêtes” [° Deinze 1755], gehuwd met Isabella Dhont, 40 jaar [° Deinze 1756], met hun twee kinderen: Ferdinand, 16 jaar [° 22.01.1779], en Antoine, 14 jaar [° 08.07.1781). François-Ferdinand van der Piete was dus jeneverstoker, een winstgevend beroep toentertijd en hij behoorde tot een (kort na 1700 hier ingeweken) Deinse familie, die er geleidelijk aanzien en macht had verworven en achting genoot. * * * Over de familie Vander Piete is totnogtoe weinig of niets geschreven. Dit Contactblad-artikel wil beknopt samenvatten wat er totnogtoe over deze familie bekend is3. We behandelen achtereenvolgens de eerste drie generaties, die samen de hele achttiende eeuw overspannen, en bespreken daarna nog twee zonen uit de vierde en laatste generatie tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw. I. Hubertus of Huybrecht vander Piete († 1732), stadsschepen Zijn vader was ene Joos (Judocus), maar de naam van zijn moeder is niet bekend. Op een dag tussen 1 oktober 1706 en 31 maart 1708 (de precieze datum staat in het Deinse Poortersboek niet geacteerd) laten zich de gebroeders Norbertus4 en Hubertus vander Piete als poorter van Deinze inschrijven. Hoelang ze toen al in Deinze woonden, weten we niet. Ze kwamen van elders, maar vanwaar is niet bekend. Op 10 januari 1709 trouwde Huybrecht vander Piete in Deinze-OLVr. met Rebecca, de dochter van de Deinse bakker (en gewezen stadsschepen, 1700-02) Boudewijn Benoot. Hij zou aldus de schoonbroer worden van Balthazar van Honackere, die met een andere dochter van bakker Benoot trouwde en die later ook stadsschepen (1723-1726) werd. Zo werd immers “familiepolitiek” bedreven! In het gezin Vander Piete-Benoot werden, tussen november 1709 en juni 1727, twaalf kinderen geboren, alle in de Deinse O.-L.-Vrouwekerk gedoopt: zes meisjes en zes jongens. De oudste zoon, en het derde kind, was Ferdinand(us), geboren 12 maart 1715 (over wie verder onder II). De andere zonen zijn bijna allemaal jong gestorven: Joannes Benedictus (°1713), Constantinus Ludovicus (°1723; † 18.03.1725), Henricus Constantinus (°/† 1724), Joannes Baptista (° 1726; † 10.01.1727) en Joannes Hubertus (°/† 1727). Een van de dochters, Monica Florentia, trouwde op 29 januari 1741 in OLVr.-Deinze met Augustinus Faulte; een andere dochter, Maria Florentina (°1719), trouwde op 10 augustus 1747 in OLVr.-Deinze met Jacobus vander Donck. Huybrecht vander Piete nam weldra enkele functies op zich, en wel eerst in de aloude parochiestructuren. Van 1714 tot 1718 was hij dis- of armenmeester en van 1714 tot 1716 ontvanger van de kerkfabriek. Op 1 april 1729 werd Huybrecht aangesteld tot schepen van
4287 Deinze en bleef in functie tot 31 maart 1732. Datzelfde jaar nog, maar enkele maanden later, overleed hij in Deinze en werd op 25 oktober begraven met de hoogste kerkdienst (“cum officio 9 lectionum”). Met zijn gezin had hij aan de westkant van de Markt gewoond, ongeveer ter hoogte van de stadshal, in een woning die tot de erfenis van zijn vrouw behoorde. Zijn buurman aldaar was Cornelis van Wynghene, die ook stadsschepen was geweest. Tijdens hun huwelijk verwierf het echtpaar gaandeweg ook andere bezittingen, resp. in 1714 (een partij land op Deinze-binnen), in 1720 (een partij meers, m.n. de Dievenmeers, ibidem) en in 1726 (een partij land op de Klepkouter, aangekocht van zijn schoonbroer Balthazar van Honackere); aan die drie aankopen samen besteedde Huybrecht vander Piete de som van 120 £ gr. Op het einde van zijn leven bezat Huybrecht, benevens het door zijn vrouw bij het huwelijk ingebrachte huis, in totaal zes stukken grond die samen ca. 7,44 ha besloegen. II. Ferdinand vander Piete (1715-1784), stadsschepen Hij was de oudste zoon van het hiervoren besproken echtpaar Huybrecht en Rebecca Benoot, die op de Markt van Deinze woonden. Ferdinand vander Piete is driemaal gehuwd, de eerste twee keren met een vrouw uit het Meetjesland, de derde keer met een geboren Deinse. Uit die drie huwelijken samen kreeg Ferdinand vander Piete dertien kinderen, allen in Deinze-O.-L.-Vrouw gedoopt. Eerste huwelijk (Eeklo 11.05.1743) met Maria Theresia Gallant (fa. Pieter) uit Eeklo, van wie: 1. Joanna Theresia vander Piete (1 juni 1744 - 29 maart 1784); zij huwde op 3 juni 1766 met Ferdinandus van Wonterghem (hoogbaljuw, nadien stadsschepen van Deinze). M. Th. Gallant overleed op 10.03.1746, amper 28 j. oud; zij werd met de hoogste dienst (“cum officio novem lectionum”) begraven in de Deinse O.-L.-Vrouwekerk. Tweede huwelijk (Assenede 18.08.1746) met Joanna Francisca Pynaert (fa. Petri Francisci) uit Assenede, van wie acht kinderen, geboren tussen 1749 en 1762: 2. Augustinus vander Piete (21 maart 1749) 3. Joanna Catharina vander Piete (31 mei 1751) 4. Anna Carolina vander Piete (7 juli 1753) 5. Franciscus Ferdinandus vander Piete (6 mei 1755) – zie verder onder III. 6. Maria Philippina vander Piete (23 maart 1757)5. 7. Rosa Rebecca vander Piete (6 februari 1759); op 30.04.1778 in Deinze-O.-L.-Vrouw gehuwd met Thomas Slock. 8. Anna Catharina vander Piete (9 december 1760) 9. Ferdinandus Guillielmus vander Piete (6 juni 1762). Joanna Francisca Pynaert stierf op 24 mei 1773, slechts 44 j. oud. Ook zij werd begraven in de kerk van Deinze met de hoogste kerkdienst (“exequiae novem lectionum”). Na de dood van zijn tweede echtgenote stichtte Ferdinand vander Piete een jaargetijde op haar naam. Derde huwelijk (Deinze St.-Martinus, 6 februari 1775): met Brigitta Koecke, van wie nog vier kinderen: 10. Joannes Benedictus vander Piete (23 januari 1776). 11. Victoria Seraphina vander Piete (31 oktober 1777); als “weduwe van Frederic Dierickx” overleden in Deinze op 4 maart 1871, 93 j. oud; zij woonde toen aan de Knok, in de Statiestraat 3, wijk B. 12. Felix Ferdinandus vander Piete jr. (29 september 1779). 13. Albertus Josephus vander Piete (6 oktober 1782); hij huwde met Angelina Bernardina de Milliano, met wie hij vier kinderen had, geboren in Watervliet tussen 1816 en 1820; Albertus en zijn vrouw stierven beiden allebei kort na 1820 in Watervliet; de weeskinderen werden opgenomen in de gezinnen van hun Deinse ooms, resp. Ferdinand-Emanuel en FrançoisFerdinand (cfr. infra sub IV-A en IV-B). Ook Ferdinand vander Piete werd stadsschepen, zoals wijlen zijn vader. Ferdinand werd tot schepen aangesteld op 1 april 1741 en bleef ononderbroken in functie tot 1748, en daarna opnieuw vanaf 1761 (tot ?).
4288 Hij woonde met zijn gezin op de Markt, in het huis van zijn ouders dat op hem was overgegaan. Hij breidde het familiepatrimonium nog aanzienlijk uit. In zijn eerste huwelijk bracht hijzelf zes eigendommen mee, terwijl zijn vrouw ook nog twee huizen inbracht. In zijn tweede huwelijk bracht hij zeven eigendommen in en zijn vrouw vijf andere. Bij zijn derde huwelijk, in 1775, bracht hij vijf eigendommen in, zijn vrouw geen enkel. Aan onroerende goederen, verworven tijdens huwelijk, bezat Ferdinand in totaal twee huizen, één hofstede en vier stukken grond, samen ca. 3,44 ha groot. Naast zijn vermogen in onroerend goed “belegde” Ferdinand vander Piete ook in renten (alles aan 4 % interest). Tijdens zijn tweede huwelijk bezette hij een rente (kapitaal: 175 £) ten laste van Philippe Frans van Laere in Wontergem en een andere rente (eveneens van 175 £) ten laste van Justinus van Herwegen in Eeklo. Tijdens zijn derde huwelijk bezette hij nog drie andere renten: een eerste (kapitaal: 50 £) ten laste van Joannes Himschoot in Assenede, een tweede (kapitaal: 233 £) ten laste van Lieven Meire in Machelen en een derde (kapitaal: 525 £) ten laste van de hiernagenoemde Franciscus Ferdinandus vander Piete (d.i. zijn eigen zoon uit het tweede huwelijk). Hij overleed op 28 januari 1784 en kreeg een solemnele rouwplechtigheid in de Onze-LieveVrouwekerk. Zijn nabestaanden hebben niet lang gewacht om (een deel van) zijn nalatenschap te koop te stellen. In de Gazette van Gend van 23 februari 1784 lezen we immers dat, “op verzoek van de erfgenamen van wijlen Ferdinand van der Piete”, op 3 maart 1784 in de herberg “den Hert” op de Markt in Deinze een openbare verkoping zou gehouden worden van diverse huizen en landerijen, verdeeld over negen verschillende kopen, waarvan de kopen VII en VIII gelegen in Assenede6. De verkoping wordt geleid door de Deinse notaris (en hoogbaljuw) Charles Philippe Martens. Koop I was de woning waarin de overledene zelf had gewoond, gelegen aan de westzijde van de Markt, achteraan palend aan de Kaandel. Het wordt in de advertentie beschreven als: “de noordkant van een woning van twee etages en een olierosmolen met het oliekot, portecochère en andere edificiën, groot in erf en lochting 65 kleine Kortrijkse roeden”, gelegen in Deinze “nevens het stadhuys, komende van achter op de riviere den Caendel”, voordien gebruikt geweest door de overledene; ingesteld op 600 £ gr. wisselgeld7. Koop II is dan de zuidkant van dezelfde woning, zijnde een stokerij, alsnu bewoond en gebruikt door François van der Piete (= de oudste zoon, 1755-1807 - zie onder III), met de porte-cochère en voordere gebouwen, groot in erf over dit deel met de helft van de lochting 146 kleine Kortrijkse roeden, achteraan palende aan den Caendel; ingesteld op 700 £ gr. wisselgeld. Koop III wordt beschreven als “een huis en erf, palend ten noorden aan de voorgaande koop, ten westen aan den Caendel , ten zuiden (d.i. iets meer naar de Leiebrug toe) aan de herberg “den Appel” . Het is, in 1784, verpacht aan Geeraerd de Coninck. De verkoopprijs is ingesteld op 221 £ gr., wat gevoelig minder is dan voor de vorige kwee kopen. Als koop IV wordt mede gepresenteerd: een partijtje land, gelegen binnen het Schependom van Deinze in de wijk genoemd de Hul-Haege, groot ca. 250 roeden (Gentse maat); het is in gebruik geweest door de overledene zelf en hier ingesteld op 72 £ 10 sch. wisselgeld Koop V is de doorgaande helft (m.n. de zuidkant) van een partij land, genaamd het Peirdshoofd, gelegen op Deinze-Buiten op de wijk het Schaeve, dit deel ca. 500 Gentse roeden groot; ook in gebruik geweest door de overledene zelf; het is ingesteld op 165 £ gr. wisselgeld. Koop VI is een partijtje bos met de hout-taille, gelegen ergens op Petegem-Buiten, omtrent één vierendeel groot; ingesteld op 51 £ gr. wisselgeld. De negende en laatste koop is geen onroerend goed, maar een rente van 200 £ gr. wisselgeld kapitaals, lopende tot last van Lieven Meire fs. Joseph in Deinze; die rente is dubbel bezet, enerzijds op het huis en erf, door de laatstgenoemde bewoond, en anderzijds op een hofstede in Machelen, met medegaande landen, in totaal twee bunderen groot? Deze rente is ingesteld op 170 £ gr. wisselgeld. Die advertentie geeft een aardig beeld te zien van de rijkdom aan bezittingen, die wijlen Ferdinand vander Piete in leven de zijne mocht noemen.
4289
III. Frans-Ferdinand vander Piete (1755-1807), gemeenteraadslid Zijn oudste zoon - en opvolger in het bedrijf - Frans-Ferdinand vander Piete, geboren in 1755, huwde op drieëntwintigjarige leeftijd, nl. op 11 januari 1778, in de kerk van O.-L.Vrouw-Deinze met Isabella Jacoba Dhont (° Deinze St.-Mart., 17.12.1756 - 27.04.1835). Zij hadden elf kinderen, onder wie acht zonen. Hun kinderen werden allemaal gedoopt in de kerk van Sint-Martinus-Petegem. Enkele van hen (twee van de drie meisjes en de zesde zoon) zijn tijdens hun eerste levensmaanden gestorven. 1. Ferdinandus Emanuel (22.01.1779 - 04.10.1838) - zie verder onder IV-A. 2. Josephina (21.03.1780 - 12.08.1780). 3. Antonius Augustinus (08.07.1781): als “Antoine, 14 j.” vermeld in de Volkstelling 1796. 4. Ludovicus Franciscus (27.04.1783). 5. Joannes Nepomucenus (23.01.1785); in augustus 1807, 22 jaar oud, staat hij vermeld als aangever in de overlijdensakte van zijn vader. 6. Albertus (18.02.1787) - mogelijk naar Watervliet uitgeweken (cfr. infra). 7. Felix Theodorus Jacobus (01.02.1789 - 23.04.1789). 8. Emanuel Angelus (24.12.1790). 9. Alexandrina (10.07.1794 - 07.08.1794) 10. Amélie Françoise (8 frimaire An V = 28.11.1796). 11. François Ferdinand (13 nivôse An VII = 02.01.1799 - † na 1859) - zie nog onder IV-B. In 1787 vinden we vader Frans-Ferdinand vander Piete vermeld als olieslager, in 1792 als brandewijnstoker en tegelijk jeneverkoopman, in 1796 als koopman, wonende op de Markt. In januari 1796, onder het prille Franse bewind, bekleedde hij een politieke vertrouwens functie, m.n. als “hoofdsecretaris” van het “Bureel van het Kanton”8. Vier jaar later, vanaf 4 augustus 1800, wordt hij onder burgemeester Ottevaere lid van de “Municipaliteit” (= de municipale raad of gemeenteraad). Hij was de man, die in februari 1800 zijn stokerij te pacht stelde via een advertentie in de Gazette van Gend. En daarmee zijn we dan terug aangeland bij ons vertrekpunt. Zeven jaar later is François- Ferdinand Vanderpiete, particulier”, in Deinze overleden, op 17 augustus 1807, amper 53 jaar oud. Het familiebedrijf werd voortgezet door twee van zijn zonen, als de vierde in Deinze gevestigde generatie (voortzetting volgt apart in deel II). 1. Zie P. Huys & L. Goeminne, “Rosmolens in de Oostvlaamse Leiestreek”, in KOK-Jaarboek XLVII (1980), pp. 89-120; alsook L. Goeminne, “Windmolens en rosmolens te Deinze-Binnen”, in KGKJaarboek LXXXVIII (2011), p. 112 (met een uitvoerig citaat uit de Gazette van Gend van 23.02.1784 betreffende de verkoop van het woonhuis, met olierosmolen en oliekot, van wijlen Ferdinand vander Piete die in 1784 was overleden). De ligging van het woonhuis wordt omschreven als “nevens het stadhuys”, d.i. naast of ter hoogte van de in 1792 door brand vernielde stadshal. 2. De herberg “Den Appel” (ook soms als “den Vergulden Appel” vermeld) stond op de westzijde van de Markt, d.w.z. met de achtertuin ervan palende aan de Kaandel (met de daarachter liggende Briel- meersen). De oudste archivalische vermelding ervan vonden we in 1725, met als toenmalige uitbater-bewoner Joos Jooris (Rijksarchief Gent, Oud Archief Deinze, 465, f° 87v°), die we ook nog in een paar archiefstukken uit 1739 aantreffen (RAG, OAD, 466, f° 144 & 152). In augustus 1795 lezen we over François Haerinck, herbergier in den Appel binnen dese stede, oud 39 jaar, geboren in Destelbergen, wonende te Deinze op de Markt “in d’herberghe den Apel nr. 38, sich geneirende met de fonctie van herbergier ende den coophandel” (RAG, OAD, f° 143, dd° 26 thermidor j. III). Uit een iets vroeger archiefstuk (RAG, OAD, 413, los stuk dd° 21 juli 1793) blijkt dat hij dan “den Appel” voor 420 £ gr. wisselgeld gekocht heeft van de weduwe en hoirs van wijlen Pieter de Jonghe. Dit “huys ende erfve, wesende van ouds eene herberghe”, genaemd “den Gouden Appel”, wordt er gesitueerd “west den Caendel ende noort sieur Fran[cie]s vander Piete”. 3. Interessante gegevens zijn te vinden bij Ann Moerman, De politieke elite van Deinze (1700-1750). Macht, rijkdom en prestige (lic.-thesis UGent, 2001-2002, 2 dln.); zie o.m. dl. I, pp. 59-60, 75, 8485; dl. II (bijlagen, niet gepagineerd), passim.
4290 4. Norbertus vander Piete trouwde tweemaal: a. in Deinze-OLVr. huwde hij op 02.04.1712 met Maria Magdalena Braet, bij wie hij één kind had, gedoopt op 19.10.1715; b. met zijn tweede vrouw, Maria Anna vanden Berghe, had hij drie kinderen: b/1. Maria Barbara (20.06.1717); b/2. Joannes Leonardus (23.07.1719); b/3. Constantinus Ludovicus (13.02.1723-18.03.1725). Norbertus vander Piete had waarschijnlijk ook nog een andere broer, Joannes genaamd, die op 04.01.1711 in Deinze-OLVr. huwde met Anna Theresia van Doorn(e). En mogelijk ook twee zusters, m.n. Christina, overleden in Deinze-OLVr. op 12.01.1721, en Agnes Brigitta, ook aldaar overleden op 13.10.1723. 5. In de Gazette van Gend van 9 januari 1783 staat een advertententie betreffende de verkoping van een “partij land in de wijk Hulhaege”, toebehorende aan “Marie vander Piete”. 6. De twee eigendommen, gelegen in Assenede, waren waarschijnlijk afkomstig uit de in huwelijk meegebrachte bezittingen van Joanna Francisca Pynaert, F. vander Pietes tweede echtgenote, die immers uit Assenede afkomstig was. 7. Dit huis, gelegen “rechtover het Staduys”, werd een jaar later, blijkens een advertentie in de Gazette van Gend van 10 maart 1785, door “sieur François vander Piete, graenbrandewynstoker” (die ervan blijkbaar de nieuwe eigenaar is geworden), gepresenteerd ter verpachting voor een termijn van 3/6/9 jaar. François zelf blijkt nog altijd in het huis daarnaast te wonen. 8. Zie Geschiedenis van Deinze, dl. II (2005), pp. 13 en 16-17.
2422. Luc GOEMINNE : Een aardbeving te Deinze in 1580 Voor grote delen van Europa, en voor de Leiestreek in het bijzonder, was de paasweek van 1580 een schokkende dag. Rond zes uur ’s avonds had er een van de meest spectaculaire aardbevingen van de eeuw plaats. “De aerde scheen opgelicht te worden tot twee keeren toe”. De aardschokken duurden bijna een uur lang. Muren scheurden, schoorstenen vielen omver, sommige gebouwen stortten in, pannen vlogen van de daken, enz.. Te Deinze brak er brand uit in verschillende huizen door het omvallen van lantaren, kaarsen en fornuizen. Literatuur : Buisman J. : Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, 1984, deel 4, p. 50. Le Roy Ladurie E., Le Climat in Faire de l’histoire. Ed. Gallimard, 1974, pp. 3-8.
2423. Bart RYCKBOSCH : Gelegenheidstoespraak 11 juli 2012 Voor wie Bart niet meteen kan plaatsen, een kort curriculum: Geboren te Deinze (11-04-1959) studeerde hij, na zijn collegejaren aan het Sint-Hendrikscollege, Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde aan de RUG (1981) en Bibliotheekwetenschappen te Antwerpen (1985). In de jaren 1982-1984 was hij stafmedewerker in het Museum van Deinze en de Leiestreek, verantwoordelijk voor de inventarisatie van oudheidkundige en volkskundige verzamelingen. In de periode 1984-1987 was hij conservator van het Priester Daensmuseum en het Archief van de Vlaamse sociale strijd te Aalst, verantwoordelijk voor studie en tentoonstelling van archiefverzamelingen van het Daensisme. In juli 1987 volgde hij zijn hart en vertrok met Lisa, die hij had leren kennen via de basketballsport, naar Chicago. Hij werd er ‘Collection manager’ in het ‘Anthropology Department’ van het ‘Field Museum of Natural History’, verantwoordelijk voor installatie en studie van archeologische en etnografische verzamelingen (1987-1990). In de periode 1990-1994 was hij ‘Archivist and Curator of Special Collections, Historic Preservation Division, Office of Research and Planning, City of Chicago’. Hij was er verantwoordelijk voor ‘National Landmark nominations’ (monumentenzorg) van het stedelijk kunstpatrimonium en geschiedkundige studie van de stad Chicago. In 1994 werd hij benoemd tot hoofdarchivaris en co-conservator van het Art Institute of Chicago, verantwoordelijk voor alle aspecten van nhistorisch onderzoek van de instelling, vooral ‘provenance’-
4291 onderzoek (herkomstgeschiedenis), gespecialiseerd in het opsporen van gestolen, geplunderde en vervalste kunstwerken. Dit leverde hem in 2007 de benoeming ‘for life’ op, met titel ‘Glasser and Rosenthal Archivist’, na de schenking van 3 miljoen $ door de Glasser and Rosenthal Familily Foundation aan het Art Institute, uit persoonlijke erkentelijkheid voor het tot dan geleverde historisch onderzoek naar vermiste kunstschatten. Hij was dertien jaar voorzitter van de ‘Belgian-American Societies of Chicago’ en regionaal vertegenwoordiger voor ‘Vlamingen in de Wereld’.
Vanuit die achtergrond vond hij de inspiratie voor zijn opgemerkte en gesmaakte 11-julispeech. “ Het is voor mij een waar genoegen hier terug te zijn in mijn geboortestad, en ook in het Museum van Deinze en de Leiestreek, waar ik anderhalf jaar gewerkt heb in het begin van de jaren ‘80. Zo te zien is hier niet zoveel veranderd; ik merk hier wel enkele nieuwe kunstwerken zoals “De Overzet” van Xavier De Cock, dat vier jaar geleden aangekocht werd door de Stad Deinze. Het werk doet me terugdenken aan een voorval, 14 jaar geleden in het museum van Chicago, waar ik nu werk. Ook in Chicago hebben we jaarlijks een 11-juliviering, met een of andere gastspreker, een BV zoals ze die hier heten. In 1998 was dat Pierre Celis, de meester-brouwer en uitvinder van het witbier van Hoegaarden. Pierre was indertijd in Austin, Texas, een brouwerij aan het plannen voor zijn Celis White bier, en vermits Texas onder het consulaat van Chicago ressorteerde, bracht hij met zijn echtgenote Juliette, een bezoek aan Chicago om een en ander te regelen. De consulgeneraal in Chicago was toen Dirk Loncke, afstammeling van Zegher Loncke, de vaandeldrager van de Gentenaars tijdens de Guldensporenslag (vandaag exact 810 jaar geleden). Maar dit terzijde. Consul Loncke bracht Pierre en Juliette Celis naar het museum, vlak voor sluitingstijd. We konden geen VIP rondleiding geven aangezien we maar een half uurtje hadden, dus vroeg ik beleefd aan het koppel waar ze interesse in hadden: moderne kunst, sierkunst, folklorekunst, Egyptische of Griekse oudheid, impressionsten zoals Monet en Van Gogh, Vlaamse Primitieven, Modernisten zoals Picasso, geen probleem, wat zou u graag eventjes zien? Pierre liet de keuze over aan zijn vrouw “wa peisde Julietje?”, en mevrouw denkt even vlug na en zegt dan (letterlijk) “Meniere, ik zie geiren schilderingen mee koebeesten”. Pierre direct “ah ja, ebde da meneer?”. De consul schiet in een hoestbui, en ik bijt op mijn tong en antwoord “geen enkel probleem mevrouw”, en ik breng hen naar de zaal met Oude Hollandse meesters zoals Meindert Hobbema, Jacob Van Ruisdael en Potter Paulus, met enkele sublieme pastorale werkjes. Iedereen content. Ergens wel grappig, maar anderzijds ook tekenend – dat bejaard koppel had al dagenlang in reusachtige grootsteden rondgewandeld, ze waren uitgeput en wensten niets meer dan rap, daags daarna, terug naar Belgie te vliegen. Juliette had heimwee en verlangde naar het landelijke, naar wat haar vertrouwd en dierbaar was, de geborgenheid van het platteland, de streek rond Tienen in Vlaams Brabant. Een heel menselijke emotie… Vlaanderen zendt zijn zonen uit. Dat wel, ja, maar meestal werden die gezonden of vaarden die onder een andere vlag en met weinig of geen officiele erkentenis. Hoog tijd om daar eens verandering in te brengen… Met uw goedvinden doorlopen we nu 1000 jaar in 15 minuten. Inderdaad, duizend jaar ! Want de eerste Vlaming in de Nieuwe Wereld was een monnik, Diederick Van Vlaanderen, die een reisgezel en raadsman was van Leif Ericsson, die Canada ontdekte en koloniseerde rond het jaar 1000, toen hij poogde van Groenland terug naar Noorwegen te zeilen en door een storm uit koers werd geslagen op de kust van
4292 Newfoundland. Pater Tyrkir av Flandern in het Noors. Hij was het die daar druiven ontdekte en de naam “Vinland” (wijnland) gaf aan de kolonie. Zoals we weten overleefde die nederzetting niet, ze verdween kort na 1364, minder dan anderhalve eeuw voor Columbus… Mercator schreef in 1577 dat tweehonderd jaar eerder, in 1364 een groep van acht bewoners van Groenland en Vinland een bezoek brachten aan de Noorse koning en er verslag uitbrachten over de situatie van de wegkwijnende kolonie. Onder hen was er één man, die verklaarde dat hij geen Noor was, maar Vlaming, wiens voorouders, vijf generaties tevoren (dus rond 1200) van Vlaanderen (streek rond Brussel) naar Groenland en Vinland verhuisd waren… Ook al verdween de Noorse kolonie in Newfoundland, Amerika werd nooit volledig vergeten. Een niet nader bekende Vlaamse monnik maakte in 1440 een land- en zeekaart met daarop de aanduidingen van Ierland, Ijsland, Groenland, met daarnaast Vinland, en een groot stuk van de kust van Canada. Deze kaart werd ontdekt in 1965 en bevindt zich in Yale University. De Italiaan Toscanelli creëerde een goede kopij in het jaar 1457, Mapamundi genaamd. En een afdruk van die kaart was in het bezit van Columbus… Veel Vlaamse kabeljauwvissers voeren onder Portugese vlag. Een van hen, de Bruggeling Joshua VandenBerg, ontdekt in 1431 de Azoren eilanden, bijna halfweg tussen Europa en de Nieuwe Wereld. Ze werden onmiddellijk opgeëist door de Portugezen, maar wel degelijk gekoloniseerd door Vlamingen in het midden van de 15e eeuw. Jacob Van Brugge (Jacome de Bruges) en Willem Vanderhaeghen waren de eerste goeverneurs van Terceira tussen 1450 en 1470. In 1486 zag een van de Vlaams-Azoorse zeemannen, Ferdinand Van Olmen, in de verte een enorm vasteland in het westen, wat volgens zijn navigatiegegevens waarschijnlijk Vermont, Maine of Massachussets was, maar hij zette er nooit voet aan wal. Hij zou wel eens terugkeren om het uit te pluizen, maar dat is er nooit van gekomen… Hij bracht er wel verslag over uit, en ook dat verhaal was goed gekend door Columbus… Dus al wat Columbus nog te doen had, …was de Vlaamse puntjes verbinden… Op Columbus’ tweede en volgende reizen in 1502 waren overigens twee Vlamingen aan boord. Het gezelschap van Magellaan, dat in 1522 als eerste de wereld rondzeilde, telde vijf Vlamingen, vooral kanonniers. Daarna volgde het tijdperk van Nieuw Nederland… In 1624 waren 2/3 van de bewoners van Manhattan-eiland in Nieuw Nederland (Novo Belgio) van Vlaamse en Waalse afkomst. De Goeverneur van Nieuw Nederland b.v. in 1621 (tot 1624) is Adriaan Thienpont, van Oudenaarde. De Waal Pierre Minuit koopt in 1630 Manhattan van de indianen. Het is daar dat we in 1640 Hendrik Beekman aantreffen, die daar burgemeester was van 1640 tot 1649. Hij was de kleinzoon van Willem Baudaert, befaamde Bijbelgeleerde, theoloog, geboren in Deinze in 1565, wiens familie uitweek naar Holland einde 16e eeuw (overleed in Zutphen in 1640). Hendrik Beekman’s dochter, Cornelia Beekman trouwde met de Engelsman Gilbert Livingston, en terwijl hun dochter, Margareta Livingston trouwt met de Fries Peter Stuyvesant (Goeverneur van NN 1647-1664), trouwt hun zoon James Livingston met een Engelse immigrante, Judith Newcomb. Eén van de afstammelingen van dit koppel, 6 generaties later was George Herbert Walker Bush , US President, net zoals zijn zoon later, George W. Bush. Tot zover de oostkust… Maar het binnenland was nog totaal onbekend terrein rond 1650… Je moet je nu de Amerikaanse Midwest voorstellen in de jaren 1600: honderden, ja, zelfs tienduizenden vierkante kilometers volledig platte vlakte… een vlakte, enkel doorsneden door rivieren zoals de Mississippi en de Missouri, van ongeveer Madrid tot Moskou en van Zweden tot Napels
4293
In 1683 is er een ontdekkingsexpeditie, bestaande uit de Franse ridder (en explorateur royale) Robert Cavalier De La Salle, father (pater) Ludovicus Hennepin (van Gent), drie Vlaamse broeders (priars) (Zénobe Membré, ….) met hun paternosters, elf Franse soldaten met hun musketten, en twintig Outagamis ontmoetten per toeval twee trappers (chasseurs du bois, jager op beverpelsen) in de omgeving van waar nu Chicago ligt. Hennepin, na eerst de begroetingen in het frans te hebben gemaakt, hoort de twee pelsenjagers tegen elkaar praten en vroeg - Van waar zijde gulder? Hansbeke.. en gij? Ah, van Bellem ikke, en Hennepin lachtte: dju, kdachte da gulder van Deinze waart… Dit is zowat de eerste vermelding van Deinze in Chicago ! De jaren 1700 – begin van de expansie naar het westen, vooral via St.-Louis, waar veel Vlamingen zich vestigden, of landbouw begonnen in de omgeving. Daar was zelfs een Vlaamse gouverneur in de jaren 1780. Chicago werd pas gesticht in 1833. De 19e eeuw was het tijdperk van de Vlaamse missionarissen in Amerika. Eén van de eerste blanken in de omgeving van Chicago was Pater Leo DeSeille van Bellem, die bij de Potowatomi indianen werkte, in de omgeving van waar nu Chicago en Milwaukee liggen. Father DeSeille stierf daar in 1837. Guido Gezelle, wiens broer ook naar Amerika emigreerde, vermeldde pater DeSeille in zijn gedicht “Song of Hiawatha” van 1886, een vrije vertaling van een enorm populair gedicht van de Amerikaanse dichter Longfellow. Tussen 1817 en 1823 gingen acht jonge Vlaamse Jezuieten in op de uitnodiging van President Monroe om “beschaving te brengen naar het Heartland (center) van Amerika”. Ze kwamen aan in Maryland, trokken van daar naar de omgeving van St.- Louis, waar ze een blokhut bouwden. Dit gebouwtje was hun uitvalsbasis, vanwaar ze elk hun gang gingen. Ze zijn vooral belangrijk voor het opstarten van scholen en universiteiten, en de onderhandelingen die ze op touw te zetten tussen de indianen en het Amerikaans leger, om de massale afslachtingen die toen plaatsvonden te vermijden. We gaan ze nu niet alle acht bespreken, enkele maar: De bekendste was Peter-Jan DeSmet, van Dendermonde, die in 1868 het verdrag van Fort Laramie tot stand bracht, juist voor er een massaal gevecht ging uitbreken tussen de verenigde stammen onder leiding van Sitting Bull en het Amerikaans leger… Hij redde daardoor tienduizenden levens. Hij is daar in die omgeving (Wyoming, Idaho, Montana, South Dakota, Colorado) nog heel bekend en populair. De boeken (en tv.feuilleton) Little House on the Prairie, vonden plaats in DeSmet, South Dakota, een stadje naar hem genoemd. Pater DeSmet reisde 19 keer heen en terug naar Belgie om geld in te zamelen voor zijn missiewerk in de Amerikaanse Wild West. Een tweede pater van die groep was de Petegemnaar Charles Van Quickenborne, hier geboren in 1788. Hij stichtte St.- Louis University in 1828, tegenwoordig een prestigieuze unief met 14000 studenten. Daarnaast was hij ook erg actief met de indianenstammen uit de omgeving (Osaga, Kickapoos, Iowas en Potowatomi), waar hij naast de gebruikelijke “bekeringen” ook vooral bezorgd was voor de gezondheidszorg van de kinderen… Hij stierf jong, hij was pas 49, in 1837. Een derde pater van die groep was Jacques Olivier Vandevelde, die de tweede bisschop van Chicago werd. Een vierde was de Waaslander Arnold Damen, die de Loyola University in Chicago stichtte, enz… een van de hoofdstraten in Chicago is naar hem genoemd. Natuurlijk denken we hier ook aan Pater Damiaan (De Veuster), in Molokai (toen nog geen deel van de USA), iedereen kent wel zijn verhaal… Een interessante figuur in de 19de eeuw was de Deinse kunstenaar Firmin Bouvy. Geboren in Deinze in 1822, studeerde aan de academie van Antwerpen onder Henri Dillen, emigreerde naar Amerika en trok door het ganse land op de pasgebouwde transcontinentale
4294 treinlijn van New York naar San Francisco, in die tijd een boomtown nadat daar goud werd gevonden in 1849. Hij was daar redelijk succesvol, had enkele tentoonstellingen, maakte vooral interieurschilderingen en portretten, en was ook een pionier in de heel vroege fotografie. Hij stierf in San Francisco op zijn 59ste, in 1881. Rond de eeuwwisseling was George Goethals, afkomstig van Stekene, dé top ingenieur in de USA. Hij was b.v. de hoofdingenieur voor de aanleg van het Panamakanaal tussen 1907 en 1914, wanneer het officieel werd geopend voor scheepsverkeer. Een paar grote namen van Vlamingen in Amerika later in de 20ste eeuw: Karel Bossart, geboren in Antwerpen, “Vader van de Atlas raket”, hoofdingenieur voor NASA in de jaren 60. Dave De Busschere en Ernest Van de Weghe waren allebei all-stars in de NBA, …. Maar naast deze enkelingen was er natuurlijk ook de massale emigratie vanuit Vlaanderen naar Canada en Amerika, tussen 1880 en 1950. De Vlamingen trokken, meestal via Ellis Island (in NY) naar 6 regios: De tabakstreek rond Delhi in Ontario, Canada, en 200 km naar het westen : Detroit met de autofabrieken, Mishawaka in het noorden van Indiana (300 km ten westen van Detroit), waar ze gingen werken bij de autofabrikant Studebaker, dan nog eens 100 mijl naar het westen in Chicago, waar ze vooral werk vonden als klusjesmannen in apartementsgebouwen en als slagers in de slachthuizen. Dan nog eens 200 km naar het westen, aan de oevers van de Mississippi rivier, vinden we duizenden Vlamingen in Moline, overwegend oostvlamingen uit onze streek: Deinze, Tielt, Pittem, Aalter… Die werkten daar vooral in de fabricatie van landbouwmachines (John Deere tractors en International Harvester, dorsmachines voornamelijk). Tenslotte trokken veel Vlaamse landbouwers nog iets verder naar het westen, naar Minnesota, rond het stadje “Gent”. In elk van die streken stichtten de Vlamingen hun eigen “clubjes”, een weerspiegeling van het verenigingsleven in Vlaanderen: Vlaamse kaartersclubs, fanfares, wielerclubs, vrouwenbond (Koningin Elisabethclubs), duivenmelkers, boogschutters, krullebollen, enzomeer. En die clubs gingen op bezoek en in competitie met de andere Belgische clubs in de Midwest. Resultaat, - en dat was waarschijnlijk ook de bedoeling - was dat de meeste kinderen van Vlaamse immigranten trouwden met andere Vlaamse immigrantenkinderen, vele generaties na elkaar. B.v. Christian VandeVelde, de Amerikaanse wielrenner van Chicago, die nu in de Tour rijdt, is een derde generatie Vlaams-Amerikaan, met alle ouders en grootouders Vlamingen (van Laarne). Er werd niet getrouwd met niet-Belgen… Nu is dat gans anders, de meeste Vlaamse immigranten (behalve de expats, de tijdelijke bezoekers) hebben een Amerikaanse echtgeno(o)t(e). Het is ook erg gewoon dat de Vlaamse immigranten van de ene regio naar de andere trekken, en daar aan werk geraakten via de Vlaamse clubs. Zo vinden we b.v. vijf broers van een familie Rogge, van Deinze, die in de jaren 1900 naar Amerika trokken, vanuit de armste straatjes van Deinze: Ghesquièrestraat, Ramstraat, Hubertstraat. Zij konden lezen noch schrijven. Gentiel ging aan het werk bij GM in Detroit, Baziel vond werk in Chicago, Oscar in Moline en Leopold werd houthakker in Washington State. En een vijfde broer was landbouwer in Minnesota. Zij kwamen nog regelmatig eens terug naar Deinze, waar hun moeder nog woonde, met één broer, aan Deins Kouter. Een andere interessante familie waren en zijn de De Gryses, typisch voor het veelvuldig over en weer verhuizen van vele Belgisch-Amerikaanse emigrantenfamilies. Vader Victor De Gryse kwam aan voor het eerst in NY op 13 juli 1912, dus overmorgen juist 100 jaar geleden, met de boot “Lusitania”. Dit schip werd drie jaar later door de Duitsers getorpedeerd op 7 mei 1915, wat ertoe leidde dat de US betrokken geraakte in de Eerste Wereldoorlog. Victor’s vrouw Irma volgde hem in 1914, met hun oudste zoon Lucien, geboren in Deinze in 1910. Ze trokken naar de Quad Cities (Moline, Rock Island,..), waar in 1915 Laurent geboren werd. Ze hebben daar nog een dochter, Bessie, en verhuizen terug naar Deinze in de jaren ‘20. Hier wordt dan Elsie geboren, en in 1927, op Kerstdag, de jongste zoon, Gentiel. In 1951
4295 verhuist Gentiel naar Moline, trouwt er met een Vlaams-Amerikaanse, Jacqueline De Pourcq van Deinze en blijft daar tot zijn overlijden, een paar maanden geleden. Elsie trouwt met Urbain Polet, en die houden een café open op de Markt in Deinze, “Het Liberaal Huis”. Hun zoon Alan Polet trekt ook naar Amerika, trouwt er met een Amerikaanse schoonheid, en hebben twee kinderen, Nicholas en Lucas, daar geboren. Ze verhuizen terug naar Deinze, maar hun zonen, eens afgestudeerd op St.- Hendriks en de unief, trekken allebei terug naar New York. Nicholas werkt daar nu op het Flanders House, Lucas is daar architect. Lilian De Gryse is de dochter van Lucien De Gryse, en haar zoon is de bekende Deinse kunstenaar Stief De Smet. Maar Lucas en Nicholas Polet en ik zijn niet de enige Deinzenaars in Amerika momenteel: Patrick Van Nevel, zoon van oud burgemeester van Vinkt, Jozef Van Nevel, is bankdirecteur voor Wells Fargo in Davenport, vlak naast Moline. Hij is er ere-consul voor Belgie, en is de voorzitter van de grote Belgische club van Moline. Annemie Van Rysselberghe van de Gampelaredreef, dus Astene, woont nu al jaar of 20 in Jacksonville, Florida, en heft er een bloeiende handelszaak Kipling etc. Johan Van Parijs, ook van de Gampelaredreef, is al lange tijd verbonden aan het bisdom en de kathedraal van Minneapolis, verantwoordelijk voor muziek en liturgie Eddy Hellebuyck, zoon van voormalig Belgisch bokskampioen Daniel Hellebuyck, liep de marathon voor Belgie op de Olympische Spelen van Atlanta in 1996, ontmoette daar een meisje, bleef daar hangen en woont nu in Alberquerque, NM, waar hij atletiekcoach is. Ann De Clercq, dochter van voormalige stationschef Robert DeClercq, woont ook in New Mexico,en is Masters in Special Education (Opvoeding voor andersvaliden, of kinderen met ontwikkelingsstoornissen). Annemarie Malfait, van Astene, is professor geneeskunde in Chicago Tinneke Van Poucke, ouders van Astene, woonde lange tijd in Chicago, nu in Tennessee. Haar zoon, Karel Sorgeloos, woont in Chicago, en werkt voor FIT (Flanders Investment and Trade). Mieke De Clercq, kleindochter van Maria Jonckheere en Pol De Clercq die de boekhandel Caecilia stichtten, in Santa Rosa, California. Wij zijn regelmatig in contact met elkaar, en delen met elkaar veel rijke en aangename herinneringen aan onze jeugd in Deinze. En we keren er allemaal ook regelmatig terug naar toe, meestal twee of drie keer per jaar. Want ook al zijn we emigranten, toch houden we nog steeds van onze thuis, van onze families, van Vlaanderen, van Deinze, en zien wij ook graag “schilderingen mee koebeesten”.
2424. Paul HUYS (nr. 612): Over de Meigemnaar Gillis de Schuytere, “man van wapene in een ‘bende van ordonnance’ ” (1636) In het immense archief van de Raad van Vlaanderen1 wordt een procesdossier bewaard betreffende Gillis de Schuytere uit Meigem, die genoemd wordt “man van wapene van de Bende van Ordonnance” (1636), een functie die hem blijkbaar bepaalde voorechten (van belastingsvrijdom) garandeerde. Maar wàt die nogal ongewone term precies inhield, intrigeerde ons in die mate dat we er graag méér wilden over weten.. Maar eerst: waarover ging het proces en wie waren de betrokken antagonisten?
4296 Roeland de Meyere, woonachtig in Leerne, officier (= politiediender) van het Land van Nevele, alsook pachter van het “bestiaalgeld” (= een belasting op het vee) binnen Meigem, heeft op 17 november 1635 zijn in Nevele wonende collega Jan van de Putte, ook officier van het Land van Nevele, verzocht op te treden tegen de voornoemde Meigemnaar Gillis de Schuytere fs. Gillis. Hij wil hem namelijk “sommeren” tot de betaling van een bedrag van 3 pond 6 schellingen parisis “over coyghelt (= koegeld) vanden saisoene, innegaende 1 meije 1635”. Hij verwijst daarvoor naar hetgeen wettelijk is voorgeschreven in het “Placcaetboek”, f° 698-699. Maar Gillis de Schuytere bezit de hoedanigheid van “beschermde persoon”, ook krachtens een plakkaat van de Majesteit “up het vrijdom ende exemptie van de ghene dienende onder de voorseide bende” [van ordonnance], en weigert daarom gevraagde koebelasting te betalen. Daarop wordt dan door de officieren van het Land van Nevele een koebeest van Gillis aangeslagen, drie weken op stal gehouden (bij een andere boer) en vervolgens verkocht voor een bedrag van 3 pond 12 schellingen gr. En daartegen gaat Gillis de Schuytere dan in beroep bij de Raad van Vlaanderen. Hij beroept zich op zijn statuut van “man van waepene vande bende van ordonnance ten dienste van Sijne Conincklijke Majesteijt onder de compagnie vanden heere Grave van Boussu”. Hij kan inderdaad een getuigschrift voorleggen waarin Maximiliaen van Boussu, baron van Liedekerke en Denderleeuw, burggraaf van Lombeke (sic), heer van Boeuvry, Ghocq La Bourse etc., in zijn functie van kapitein van een “compagnie van ordonnance” op 31 augustus 1625 (sic) bevestigd heeft dat Gillis de Schuytere, inwoner van Meigem, “soldaet is in onse voorseijde compagnie”. Gillis kan ook nog een gelijkaardig, maar recenter attest voorleggen, in Aalst op 13 december 1635 ondertekend door ene Philippe de Couronnel. En in het dossier zit ook een verklaring, in 1636 afgelegd door twee andere “mannen van ordonnance”, die bevestigen dat Gillis de Schuytere “oock is gheweest in actuelen dienst int quartier van Arthois den voorleden zomer-saisoene 1635 tot ende met de maent van december int zelve jaer”. De uitspraak van het Hof (in de Raad van Vlaanderen) kennen we niet, maar we mogen wel veronderstellen dat Gillis, eiser in het proces, zijn gram heeft kunnen halen op basis van zijn recht op vrijdom van de voornoemde belasting. Maar nu: wat was dat precies, zo’n “bende van ordonnance”? Lt.-gen. G.H.L. Guillaume, de auteur van het voortreffelijk gedocumenteerde standaardwerk betreffende deze materie2, schreef hierover in 1873: “La gendarmerie flamande, connue dans l’histoire sous le nom de bandes d’ordonnance, est le premier corps de troupes nationales permanentes qui ont existé dans notre pays”. Geen “ongeregelde” soldatenbenden dus, maar een soort “nationalegendarmerie-avant-la-lettre”, bestaande uit reguliere cavalerietroepen (met hun steun van “hommes d’armes”, boogschutters en pijkeniers), aangeworven in een vast dienstverband. Ze dateerden al uit de tijd van hertog Karel de Stoute (in de late XVe eeuw dus, in een periode waarin vooral nog een beroep werd gedaan op vreeemde “huurlingen”). De recrutering van de manschappen en de leiding van die “benden van ordonnance” werden meestal aan bepaalde adellijke families toevertrouwd, die daarvoor van de Vorst een speciale toelating (“ordonnance”) kregen. In de loop van de (late) XVIIe eeuw geraakte dit systeem geleidelijk in onbruik, naarmate de Spaans-Habsburgse vorsten zelf over een betere eigen troepenorganisatie konden beschikken. Maar in 1625-1635 functioneerde dit systeem van betrouwbare hulptroepen nog altijd vrij behoorlijk, zoals trouwens het proces van Gillis de Schuytere duidelijk maakt. In 1625, ten tijde van aartshertogin-weduwe Isabella, waren er b.v. zo een tiental “benden” van elk 120 man betrokken bij het beleg van Breda. Onder de kapiteins van die tien benden vinden we o.m. prins Albert de Ligne, benevens de hertog van Aarschot, de graaf van Egmont, graaf Jean de Croy en de bovengenoemde graaf Maximilien de Boussu3. Andere benden bleven intussen in Vlaanderen zelf om de grenzen te bewaken. Uiteraard voerden deze hoge adellijke heren zelf (meestal) niet persoonlijk het commando, maar lieten de werkelijke leiding over aan hun resp. luitenanten. Luitenant van Maximilien de Boussu in 1625 was ene “heer van Terbeuf”.
4297 Het beleg van Breda, waaraan Gillis de Schuytere dus waarschijnlijk heeft deelgenomen, duurde zowat tien maanden en de vesting gaf zich over begin juni 1625, bij gebrek aan voedselvoorraad. Daarna was het (tijdelijk) wat rustiger. Toen de Fransen en de Hollanders samen vanaf 1633 weer volop de Spaanse Nederlanden teisterden, was er opnieuw een belangrijke rol voor de “benden” weggelegd, meer bepaald in het in militair opzicht nogal kritische jaar 1635, toen ze o.m. in Artesië actief waren. In 1642 en 1644 ondernamen de “benden” opnieuw militaire campagnes tegen Frankrijk. Begin maart 1642 was trouwens een nieuw plakkaat betreffende hun functie en samenstelling uitgevaardigd4. 1. Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, nr. 10835 (proces in eerste aanleg, 1635-1636). 2. Baron Gustave H.L. Guillaume, Histoire des Bandes d’ordonnance des Pays-Bas (Brussel, 1873), pp. 170-173. 3. Albert-Maximilien Hennin-Liétard, graaf van Boussu, ridder van het Gulden Vlies, was gouverneur van Bethune en voerde er als kapitein het bevel over een “bande d’ordonnace”, bestaande uit 40 “hommes d’armes” en 80 boogschutters. Hij overleed in 1625. Zijn oudste zoon, eveneens AlbertMaximilien genaamd, sneuvelde in 1640 bij Atrecht (Arras) in een campagne tegen Frankrijk. Zie Guillaume, a.w., p. 209. 4. Gepubliceerd in Placards de Flandre, t. III, f° 1090. Dit plakkaat, dd° 3 maart 1642, bepaalde o.m.: “Nous [voulons] faire renouveler et remettre en service actuel nos bandes et compagnies d’ordonnance et faire garder le pied ci-devant établi et même les anciens droits et privilèges”.
2425. Luc GOEMINNE : Jacob van Deinze, ontvanger van de graaf van Vlaanderen in 1293 In 1293 verklaarden Wolfert van Borsele en Gillis van de Poel, ridders, en hun 23 medeuitgewekenen uit Zeeland, van Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen (1252-1305) uit de handen van Jakemon de Donze, klerk en ontvanger van de graaf 641 pond groten Vlaams te hebben ontvangen. Dit is een grote som in die tijd1. Dit geld gold als compensatie voor de inkomsten van hun goederen in Zeeland, die de graaf van Holland vanwege de oorlog met Vlaanderen van hen in beslag had genomen. Deze betwisting tussen de Graaf van Vlaanderen en de Graaf van Holland over het bezit van Zeeland, ten westen van de Schelde, was een heet hangijzer omstreeks 1280-1290. Holland hinderde de Vlaamse handelaars aldaar en Gwijde van Dampierre steunde de Zeeuwse adel tegen Floris V, graaf van Holland en diens overtredingen van de lokale vrijheden aldaar. De belegering van Middelburg door de Vlamingen in 1290 leidde tot onderhandelingen. Gwijde aarzelde echter niet even later Floris V gevangen te nemen, en tot toegevingen te dwingen in de Conferentie van Biervliet. Toen de Zeeuwse edelen in 1293 eens te meer de Vlaamse steun zochten, steeg opnieuw de kans op een oorlog met Holland. Een gewapend treffen tussen Vlaanderen en Holland was echter slechts tijdelijk uitgesteld tot 1295 toen de Vlamingen Sluis en Cadzand verwoestten. Doch even later werd een nieuwe Vlaamse aanval door Holland neergeslagen. Graaf Floris V werd in 1296 vermoord door eigen onderdanen. Kort nadien werd een overeenkomst getekend door de graaf van Vlaanderen en graaf Jan I van Holland. Aldus was het conflict nopens Zeeland kortstondig van de baan. 1. Dijkhof EC en Kruisheer J.G., Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, deel V, 12911299, 2005.
4298
Museumkroniek Tentoonstelling Benoît Van Innis 31 augustus tot 4 november 2012 Benoît Van Innis (°Brugge, 1960 – leeft en werkt in Brussel) studeerde schilderkunst aan het Sint-Lucas in Gent, maar werd in de jaren tachtig in de eerste plaats bekend door zijn -vaak absurd humoristische- tekeningen in bladen als De Morgen, De Standaard, De Volkskrant, Paris Match, Lire, The New Yorker,… Voor zijn plastische werken laat hij zich leiden en inspireren door incidentele ontmoetingen, vragen en uitdagingen die resulteren in een levendige, vernieuwde picturaliteit die van het doek straalt. Het werk van Van Innis is een constante evolutie waarbij ook het verglijden van de tijd, de dagen, de maanden, de seizoenen een niet onbelangrijke inspiratiebron is. In het verleden maakte Van Innis ook tekeningen geïnspireerd op live muziek van Satie en Poulenc, een openbaring voor zijn werk. Concentratie, observatie, ontvankelijkheid, geduld en moed zijn cruciale woorden in het werkproces van de schilder. Een zogenaamde toevalligheid sluipt binnen in zijn werk om op doek vereeuwigd te worden.
Lente
De laatste 12 jaar werkte Benoît Van Innis vaak samen met architecten in het kader van integratie van kunst in privé- of openbare gebouwen. Ook zijn ontwerpen voor mozaïekpatronen in de Markt van Deinze kaderen in een dergelijke grotere totaalopdracht. Naar aanleiding van de stadskernvernieuwing verzorgt Benoît Van Innis op de Markt van Deinze de vormgeving van vier grote kleurenvlakken, elk symbolisch voor één van de vier seizoenen. De kunstenaar heeft zich voor de kleuren van deze voorpleinen geïnspireerd op werken van Leieschilders. Parallel lopend met het openstellen van de vernieuwde Markt, zal er in het museum een tentoonstelling lopen met grafiek en schilderijen van Benoît Van Innis. Ook de originele ontwerpen voor de 4 kleurenvlakken op de Markt zullen worden tentoongesteld. Aangezien de samenwerking met de bouwheer bij dergelijke totaalontwerpen van cruciaal belang is, wordt in de tentoonstelling ook aandacht besteed aan werken van de hand van architecten Robbrecht & Daem en Marie-José Vanhee.
4299
Zomer
Overzicht van projecten in samenwerking met architecten/ steden/ privé-gebouwen: 2011: ontwerp van 20 nieuwe vlaggen voor de Stad Brugge 2008-2009: ontwerp tegelmuurschildering en zitbanken (i.s.m. noA-architects) voor restaurant De Refter van Geert Van Hecke in Brugge 2007-2008: ontwerp van 5 verschillende behangpapieren voor de restauratie en renovatie van het stadhuis van Menen (i.s.m. noA-architects) 2006: ontwerp tegelmuurschildering voor de universiteit Louvain-la-Neuve 2003: schildering op glas voor het stadhuis van ‘s Hertogenbosch 2003: ontwerp tegelmuurschildering voor het Olympische Wezemberg-zwembad te Antwerpen 2001: ontwerp tegelmuurschildering voor het Brugse Breydelstadion en Brusselse metrostation Maalbeek Benoît van Innis stelde tentoon in tal van kunstgalerijen en musea als Museum Dhondt-Dhaenens in Deurle (2008-2009) of in het Roger Raveelmuseum in Machelen (2010). Workshop 19 september 2012 (14u-16u) 6-12 jaar, 2€ Naar aanleiding van de tentoonstelling "Benoît Van Innis", de vormgever van de Markt van Deinze, wordt er in het museum voor de kleine ontwerpers een workshop georganiseerd. Ontwerp zelf je eigen stadsplein. Hoe zou jij kleur in de grond aanbrengen? Waarvoor moet in een stad allemaal ruimte zijn? Combineer je brein en je creativiteit! Inschrijven kan via
[email protected] of 09/381 96 70.
PRAKTISCHE INFORMATIE: Museum van Deinze en de Leiestreek Lucien Matthyslaan 3-5, 9800 Deinze Tel: 09/381.96.70 - Fax: 09/381.96.79 Website : www.museumdeinze.be E-mail:
[email protected] Openingsuren : weekdagen van 14 tot 17.30 u zaterdag en zondag van 10 tot 12 u en van 14 tot 17 u maandag gesloten Groepen met gids kunnen na afspraak ook in de voormiddag de tentoonstelling bezoeken.