3655
UITNODIGING Op vrijdag 22 februari 2008 wordt om 19.30u. in het
Museum van Deinze en de Leiestreek
het KGK- Jaarboek 2008 voorgesteld en de KGK- Tentoonstelling “150 jaar VOORUIT ” geopend ALLE LEDEN EN BELANGSTELLENDEN ZIJN VAN HARTE WELKOM
De Bijdragen tot de Geschiedenis van Deinze en de Leiestreek, deel LXXV, of het KGKJaarboek 2008 bevat ca. 500 bladzijden met 16 diverse artikels. W. PREVENIER, Zin en onzin van biografieën en ego-documenten P. HUYS, Vroedvrouwen en nooddoopsels in Gottem in de 18e eeuw P. CASSIMAN, De priesters en kloosterlingen van Deinze in de 19e en 20e eeuw H. MAES, Onderwijs te Deinze na 1860 A. HEYERICK, Bijdragen tot de geschiedenis van de gemeentescholen in Groot-Deinze, deel 1 : Gemeenschappelijke historiek L. GOEMINNE en R. DE CLERCQ, Bevolking en grondbezit te Gottem in de 19e eeuw H. MAES, Elementen voor de geschiedenis van de familie Filliers te Deinze C. VAN PRAET, Een valse noot in Deinze ? De fanfarenstrijd in de tweede helft van de 19e eeuw L. GOEMINNE , Bevolking en grondbezit te Grammene in de 16e eeuw A. HEYERICK, Uithangborden in Meigem L. GOEMINNE en R. DE CLERCQ, Bevolking en grondbezit te Grammene in de 19e eeuw H. MAES, Verhaal van G.P. Baert over de familie Dekens, met commentaar A. HEYERICK, Historiek van de lagere (gemeente)scholen in de Deinse deelgemeenten, deel 1: Kern-Deinze en Petegem L. GOEMINNE en R. DE CLERCQ, Bevolking en grondbezit te Wontergem in de 19e eeuw H. MAES, Deinzenarijen 2008 L. GOEMINNE, De latere heren van Machelen
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3656
Extra-uitgave : In 2006 publiceerde K.G.K. een boek, van de hand van ons mede-bestuurslid Paul Huys, waarin hij zijn herinneringen bundelde aan zijn kinderjaren (1933-1946) in de Gentstraat te Deinze. Dat boek, getiteld “Van huizen en mensen – De dingen die voorbijgaan” (156 blz., met 85 illustraties; kostprijs € 16) is nog altijd voorradig en verkrijgbaar in het Museum. Amper twee jaar later, eind februari 2008, mag K.G.K. alweer, van dezelfde auteur, een “vervolgverhaal” publiceren, ditmaal gewijd aan “Petegem-Kouterke” ( het deel van de Kortrijksesteenweg tussen Petegem-kerk en de spoorwegviaduct van de spoorlijn naar Tielt. Paul Huys heeft op het Kouterke gewoond, rechtover het (oud-) Gemeentehuis van Petegem, van 1946 tot 1959, nl. in het schoolhuis aldaar, waar zijn vader schoolhoofd was van de Gemeentelijke Jongensschool. Het boek, dat op vrijdag 22 februari 2008 aan ons publiek zal voorgesteld worden samen met het K.G.K.-Jaarboek van 2008, heet “Van huizen en mensen en dingen. Een vervolg. Over Petegem-Kouterke in mijn jeugdjaren (1946-1959)” met een omvang van ca. 240 pagina’s, geïllustreerd met ruim 130 foto’s en andere documenten, die de boeiende geschiedenis van het Kouterke na WO II te boek stellen. Kostprijs: € 21. De oplage is beperkt tot 225 ex. Ook na 22 februari a.s. dagelijks te verkrijgen in het Museum. Paul Huys schrijft over Petegem-kerk en Petegem-klooster (annex Meisjesschool), over het Gemeentehuis en de Gemeenteschool, over herbergiers en winkeliers, over timmermans en haarkappers, kruideniers en bakkers, over voetballers en over wielrenners en over de vermaarde Kermis-beroepsrennerskoersen op het Kouterke, over de parochiegeestelijkheid en de “patronage”, over kermissen en wijkfeesten, in een tijd die wel definitief tot het verleden behoort. Kortom: over bloei en leven van een (ooit) vivante en hechte levensgemeenschap, die vanaf de jaren 1975 af ook de aftakeling en de neergang (door sloping van ongeveer veertig van de honderd woningen!) meemaakte, een gevolg van enerzijds de aanleg van de verhoogde spoorwegberm en anderzijds de “doorbraak” voor de aanleg van de Tweebruggenlaan en de Volhardingslaan en de “beruchte” rotonde aan Petegemkerk… Wie Paul Huys’ vorig boek heeft gelezen, kent zijn aantrekkelijke en meeslepende vertelstijl en weet met welke volledigheid en met welke preciesheid hij honderden feiten en gebeurtenissen, met namen en toenamen en data, aan ons oog laat voorbijtrekken. LEZEN DUS ! ! ! Dit boek kan gereserveerd worden door betaling op postrekening 00004334500-37 van KGK-Deinze, met vermelding van “Kouterken” (€ 21; portkosten: extra € 5).
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3657
Het thema van de KGK- tentoonstelling is dit jaar
“150 jaar Toneelvereniging VOORUIT“. De toneelvereniging “Vooruit” viert 150 jaar ononderbroken theater in Deinze. We zetten een stap terug in de tijd aan de hand van archiefmateriaal zoals affiches, programmaboekjes, foto’s, video’s en dvd’s van toneelvoorstellingen, trofeeën en zoveel meer.
Het jubileumjaar van de vereniging start met een tentoonstelling in het museum, maar het hele jaar door zullen er door de vereniging diverse activiteiten georganiseerd worden.
De academische zitting zal dit jaar worden opgeluisterd door de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans.
De tentoonstelling blijft te bezichtigen tussen 23 februari en 30 maart 2008
U wordt hiertoe uitgenodigd door het Bestuur van KGK Leden van de Raad van Bestuur Erevoorzitter Herman Maes Ten Bosse 11, 9800 Deinze Voorzitter Willy Jonckheere Winkelstraat 36, 9800 Deinze Ondervoorzitter Luc Goeminne Dorpsstraat 32, bus 1, 9800 Deinze Secretaris Trui Galle Berg 17, 9800 Deinze Penningmeester Ive Steyaert Leeuwstraat 31, 9800 Deinze Bestuursleden * Luc Bauters Pastoriestraat 67, 9800 Deinze * Morgan De Dapper Soudanlaan 3, 9800 Deinze * André Heyerick Markt 46, bus 8, 9800 Deinze * Paul Huys Deinse Horsweg 18, 9031 Drongen * Denis Pieters Wijngaardeke 37, 9840 Zevergem * Hugo Thoen Erfgoedlaan 7, 9800 Deinze * Veerle van Doorne Snoekstraat 46, 9800 Deinze * Martin Van Haesebroeck Oudestraat 21, 9800 Deinze * David Vanhee Nazarethsesteenweg 10, 9800 Deinze * Tony Vanhee Reigerslaan 2, 9800 Deinze * Vic Wouters Bisschopstraat 4, bus 11, 9800 Deinze B. Leden van de Algemene Vergadering zijn de hierboven vermelde leden van de Raad van Bestuur aangevuld met: * Graaf Juan t’ Kint de Roodenbeke Ooidonkdreef 11, 9800 Deinze
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3658
DE GESCHIEDENIS VAN DEINZE, boekdeel 3 “Het platteland en de dorpen in Deinze” werd aan pers en publiek voorgesteld in het Kasteel Ooidonk op vrijdag 14 december 2007. Met de nodige trots mocht 1e Schepen en Schepen voor Cultuur Jan Vermeulen de aanwezigen verwelkomen op de voorstelling van het derde deel in de trilogie van de Geschiedenis van Deinze. Dat dit kon gebeuren in het prestigieus kader van het kasteel Ooidonk was dank zij de bereidwilligheid van Juan, graaf t’Kint de Roodenbeke. De twee toespraken van de avond willen we in dit Contactblad opnemen om ook de afwezigen de gelegenheid te geven er kennis van te nemen. W. Jonckheere gaf een overzicht van het ganse project, nadien lichtte prof. W. Prevenier de betekenis en inhoud toe van het derde boekdeel. Op het einde van zijn toespraak overhandigde prof. Prevenier het eerste exemplaar van het derde deel aan een gelukkige Burgemeester Jacques De Ruyck. Nadat de Burgemeester alle medewerkers gefeliciteerd had en zijn dank had betuigd overhandigde hij op zijn beurt een exemplaar aan graaf ’t Kint de Roodenbeke uit dankbaarheid voor zijn gastvrijheid. Als slot nodigde de Burgemeester alle aanwezigen uit tot de receptie. En voor wie nog niet in het bezit is van de drie boekdelen: Dienst Cultuur, Gentpoorstraat 1, 9800 Deinze, 3e verdieping. De kostprijs is € 49 per deel.
Toespraak van Willy Jonckheere Voorzitter van de Werkgroep Geschiedenis van Deinze Bij het afronden van deze trilogie wil ik als voorzitter van de Werkgroep en als voorzitter van de Kring voor Geschiedenis en Kunst van Deinze en de Leiestreek toch een kort overzicht geven van de historiek van het hele project. Het historisch verleden van Deinze werd reeds eerder geboekstaafd: er is het nog steeds onuitgegeven werk van de Deinse bakker Leonard Lagrange uit 1854, het standaardwerk van de Latemse gemeentesecretaris en schilder Albijn Van den Abeele uit 1865 en het levenswerk van de onderwijsinspecteur Achiel Cassiman uit 1954. Van bij zijn ontstaan, nu 79 jaar geleden, heeft de Kring voor Geschiedenis en Kunst van Deinze en de Leiestreek (KGK) heel wat aanvullende gegevens gepubliceerd in de artikels van de onafgebroken reeks van jaarboeken, en de menigvuldige korte bijdragen van het Contactblad. Een ware schat aan historisch materiaal ligt hierin opgeslagen, maar dan wel verspreid en fragmentarisch. Het werd tijd voor een nieuwe synthese. In de KGK-bestuursvergadering van 23 juni 1997 werd dit idee voor het eerst verwoord door dr. Paul Huys, die in de voorbije tien jaren de grote stimulator van het project is gebleven. Er werd beslist om een kleine werkgroep te vormen die het idee verder diende uit te werken. Op 22 oktober 1998 kwam dit miniwerkgroepje, bestaande uit Paul Huys, Willy Jonckheere, Hilde Van Der Donckt en Tony Vanhee, voor het eerst samen ten huize van de voorzitter.
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3659
Vermits het project in wording de financiële draagkracht van de Kring te boven ging werd uitgekeken naar de medewerking van het Stadsbestuur. Wijlen burgemeester Roger Boerjan, die ook eerste ondervoorzitter was van de Kring, gaf meteen zijn fiat. Schepen van Cultuur Jacques De Ruyck, en Stadssecretaris Jack Callu reageerden enthousiast. Door hun inbreng in de Werkgroep hebben zij een bijzonder soepele samenwerking sterk bevorderd. De Werkgroep wou van bij het begin het project niet beperken tot een synthese van het reeds beschikbare materiaal, maar meteen ook de vele leemten in de kennis van het eigen lokale verleden wegwerken. Met de mankracht binnen de Kring was dit niet haalbaar zodat diende gezocht te worden naar valabele auteurs buitenshuis. Dit kon gerealiseerd worden dank zij het feit dat de professoren Walter Prevenier en Romain Van Eenoo, beide op dat ogenblik pas emeritus geworden, aanvaardden om het project te coördineren. In de vruchtbare gedachtewisseling van de Werkgroep kreeg de ‘Geschiedenis van Deinze’ stilaan vorm. De geplande trilogie zou bestaan uit: een eerste deel dat de geschiedenis van Deinze-Petegem zou behandelen in het Ancien Regime, deel II zou de Hedendaagse periode van Deinze-Petegem weergeven, terwijl deel III de historiek zou brengen van de 9 andere deelgemeenten. Gezien hun specialiteit zou professor Prevenier de coördinerende taak van deel I voor zijn rekening nemen en professor Van Eenoo die voor het tweede deel. Toen de contouren van het derde deel aan de orde kwamen, met de problematiek van de deelgemeenten en het platteland binnen de context van het huidige Deinze, was de Werkgroep bijzonder verheugd een beroep te mogen doen op de deskundigheid van professor Erik Thoen, die bereid was om deel III mede te coördineren. Professor Prevenier werd bereid gevonden om de hoofdcoördinatie van het derde deel op zich te nemen. Na een positief advies van de Cultuurraad, zette de Gemeenteraad van 27 januari 2000 het licht op groen, zodat de Werkgroep in de loop van het jaar 2000 een concreet voorstel kon uitwerken, dat bij het begin van 2001 aan het vernieuwde gemeentebestuur werd voorgelegd. Op 16 mei 2001 werd een uitgelezen gezelschap van eminente historici op het stadhuis ontvangen om hun medewerkerscontract te ondertekenen. Schepen Jacques De Ruyck werd intussen Burgemeester, maar hij bleef actief in de Werkgroep de evolutie opvolgen en stimuleren. Zijn opvolger als Schepen van Cultuur, Jan Vermeulen, kwam de Werkgroep vervoegen. Om de technische uitwerking van het eerste boekdeel gestalte te geven werd de Werkgroep nog uitgebreid met Germain Van Beversluys, diensthoofd Cultuur, en Erwin Cornil, de ‘technical editor’, wat we vrij kunnen vertalen als technisch en artistiek tovenaar. Naderhand kwam Trui Galle als secretaris Hilde Van Der Donckt opvolgen en werd Vic Wouters als huisfotograaf in de Werkgroep opgenomen. De meeste auteurs waren allerminst vertrouwd met de Deinse ‘bronnen’ en de secundaire literatuur over Deinze, toen ze aan hun opdracht begonnen. Maar ze werden door de leden van de Kring en de leden van de Werkgroep enthousiast bevoorraad met een lawine van informatie over het verleden van de stad, geput uit bijna onvindbare publicaties en nooit eerder gebruikte archivalia. De binnengekomen teksten werden kritisch nagelezen en bijgestuurd, zowel inhoudelijk als naar de vorm. Dit resulteerde in talloze suggesties ter attentie van de auteurs, die de vele aan- en opmerkingen graag en vlot hebben verwerkt. Bij de zoektocht naar de overvloed aan illustraties werden de coördinatoren vakkundig bijgestaan door Paul Huys. Tony Vanhee was de onvermoeibare taaltuinier terwijl Vic Wouters in opdracht verschillende professionele foto’s realiseerde van gebouwen en landschappen, en talloze opnamen maakte uit werken waaraan de illustraties werden ontleend.
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3660 Dank zij de sublieme samenwerking tussen Erwin Cornil en drukkerij Erasmus kon op 19 december 2003 het eerste boekdeel worden gepresenteerd, anderhalf jaar later het tweede op 18 april 2005, en nu amper 4 jaar na het eerste deel, het derde en laatste deel van deze trilogie. Dat dit unieke samenspel tussen historische kring – academische wereld – stadsbestuur niet enkel het Deins publiek beroerde maar evenmin onopgemerkt bleef voor de historische wereld mag blijken uit de toekenning van de prestigieuze prijs Anton Bergmann door de “Académie royale des sciences, des lettres & des beaux-arts”. De uitreiking ervan gebeurde te Brussel op 9 mei 2005. Vandaag staan we voor de geboorte van het derde deel. Het disparate materiaal, verzameld in 74 jaarboeken en 26 jaargangen van het Contactblad van de Kring is nu in een coherent geheel gegoten, wat als een hommage kan beschouwd worden aan de talrijke medewerkers die sinds 1928 de KOK-KGK gestalte gaven. Maar deze trilogie overstijgt dit in ruime mate door de inbreng van een schare gerenommeerde specialisten uit de academische wereld, die vanuit hun discipline zich gefocust hebben op het historisch verleden van Deinze en zijn deelgemeenten. Door het feit dat zij het beschikbare materiaal wisten te situeren binnen een bredere context kon de loutere anekdotiek overstegen worden en wordt het Deins verhaal ingebed in de meer algemene geschiedenis van onze gewesten. Waar de vroegere publicaties over de geschiedenis van Deinze zich vooral toespitsten op kern-Deinze en Petegem werd door dit nieuwe project ook een sterke stimulans gecreëerd om de diverse deelgemeenten in het onderzoeksveld te betrekken. Dat was ook de doelstelling van dit derde deel, dat u zal toegelicht worden door professor Prevenier vanuit zijn rol van hoofdcoördinator, een taak die hij op schitterende manier heeft ingevuld. De taak is echter niet af. Het zal allicht nog decennia duren vooraleer men de nood zal aanvoelen om een opvolger van deze driedelige “Geschiedenis van Deinze” te realiseren. Maar het is de taak van de Kring voor Geschiedenis en Kunst van Deinze en de Leiestreek om ervoor te zorgen dat de nog aanwezige lacunes ingevuld geraken en de vlam brandend gehouden wordt van de belangstelling van alle Deinzenaren voor hun eigen verleden. Tot besluit misschien nog even wat cijfertjes: De Werkgroep vergaderde 50 keer tussen 22 oktober 1998 en 12 september 2007. Er werkten in totaal 42 verschillende auteurs mee, in het derde deel alleen al 30. De drie delen ‘Geschiedenis van Deinze’ omvatten bijna 1800 bladzijden, en ongeveer 1350 afbeeldingen, foto’s kaarten en grafieken. Er rest mij, als voorzitter van de Werkgroep, enkel nog de aangename taak alle medewerkers van harte te danken voor de intense en vruchtbare samenwerking.
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3661 Toespraak van prof. em. dr. Walter Prevenier Hoofdcoördinator van de Geschiedenis van Deinze, deel 3
Voor de twee delen over het stedelijke Deinze bestonden pasklare modellen. Voor een geschiedenis van de tien Deinse dorpen niet. Het leek dan ook een surrealistische opgave een verhaal te bedenken van dorpen die pas in 1971-1977 een bestuurlijke eenheid met Deinze vormden, maar voordien tot de meest uiteenlopende administratieve, politieke, financiële en kerkelijke structuren behoorden. Het was een irreëel avontuur. Dit derde deel was niet alleen een risico, het was ook een uitdaging van formaat voor de auteurs. De leden van de Werkgroep hadden 50 vergaderingen nodig om al hun verbeelding aan de macht te brengen, dertig auteurs leverden heroïsche inspanningen om een draad in het verhaal te krijgen. De resultaten zijn even onverwacht als origineel. Net zo min als Henri Pirenne in zijn ‘Histoire de Belgique’ heeft bewezen dat reeds in de volle middeleeuwen in de sterren stond geschreven dat er in 1830 zoiets als een Belgische Staat zou ontstaan als een logisch uitvloeisel van dat verleden, hebben onze auteurs niet bewezen (wat ze ook helemaal niet van plan waren) dat de tien Deinse dorpen ooit een specifieke entiteit geweest zijn. Ze leken veel meer op de vele andere Vlaamse dorpen die nooit bij Deinze-stad werden gevoegd, dan op elkaar. En zoals bij Pirenne kwam ook hier iets anders naar boven. Pirenne ontdekte dan wel in de middeleeuwen geen ‘Belgique avant la lettre’, hij legde wel fascinerende parallellen bloot tussen de gewesten binnen de Lage Landen, van Friesland tot Artesië, in hun economische en sociale dynamiek, in hun artistieke en culturele creativiteit, in hun mentale attitudes, in hun politieke gedragspatronen. Iets gelijkaardigs is hier aan de hand: de Deinse dorpen waren dan wel geen eenduidig cluster, ze vormden wel samen een microcosmos, waarin, eeuw na eeuw, onheil na onheil, welvaart na welvaart, oorlog na oorlog, de samenleving van het middeleeuwse, moderne en hedendaagse Vlaamse platteland perfect weerspiegeld was, alsof alle agrarische Vlamingen van het verleden er hadden gewoond en gewerkt. We kregen trouwens nog een tweede verrassing voor ons waagstuk op ons bord: stad Deinze en platteland Deinze waren eeuwenlang ‘worlds apart’, weliswaar met dagdagelijkse uitwisseling van mensen en goederen: de dorpsbewoners gingen hun kleren kopen op de Deinse markt en de marktkramers hun groenten in de dorpen. Toch ‘two worlds apart’, een godsgeschenk voor historici die zo hartstochtelijk houden van diptieken, en zo uitbundig genieten van het verklaren van intrigerende tegenstellingen. De contrasten tussen de geschiedenis van de stad Deinze en die van de dorpen waren voor een deel voorspelbaar. In de stad domineren handel en diensten, jaar- en weekmarkten, scholen, een gesofistikeerd verenigingsleven. Op het platteland domineert de landbouw en zet de natuur de toon. ‘Determineren’ is allicht een te sterk woord, want het is meer een tweegevecht geweest, een wisselwerking tussen bodem en creativiteit van de mens. Meer dan 4000 jaar geleden vestigden zich hier de oudste bewoners, en ze waren zo verstandig neer te strijken op de scheiding van eco-systemen. Ze bouwden hun primitiefste woonsten op hoger gelegen droge oevergronden, en lieten hun dieren grazen op de natte alluviale beekzones. Handige jongens die vroege bewoners: fase na fase, niet alles ineens, zetten ze het natuurlandschap om in cultuurland en permanent akkerland, en op de hoger gelegen kouters bouwden ze driesgehuchten uit, nu de tien Deinse dorpen. Zoals elders in Vlaanderen floreerden ook hier wel grootgrondbezitters, maar merkwaardig genoeg domineerden in de Leiestreek de kleine boeren. Ze overleefden talloze crisissen en oorlogen, ze vonden de overlevingslandbouw uit, waarin hoge arbeidsinzet (met hulp van vrouw en kinderen), een ingenieus vruchtopvolgingsstelsel en intense bemesting zorgden voor een miraculeus hoge rendabiliteit. Pas met de crisis van 1840 kwam de klad er in, en werd noodgedwongen omgeschakeld naar marktlandbouw. Maar creatieve formules van reconversie waren nooit weg, en zo bloeiden tussen 1840 en vandaag stokerijen,
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3662 kantwerkers, stoommaalderijen, scheepsbouw en vlasteelt, tot en met de hedendaagse internationaal befaamde jeneverproductie en agro-industrie. In het ancien régime waren publieke schoolgebouwen vrijwel onbestaande en ontbrak elke motivatie bij leerlingen, leerkrachten en ouders. Nog diep in de 19e eeuw kon slechts 40 % lezen en schrijven. Verrassend is wel de vitaliteit van het ontspanningsleven. Het leven in de dorpen was vaak een feest, vol opwindend schuttersgeweld en uitbundig herbergvertier. Ze hadden lef in de Deinse dorpen: in 1840 richtten ze in Vinkt een fanfare op, en in 1846 al namen ze deel aan het Internationaal Festival van Keulen. Ze bouwden daarna een regionaal netwerk uit, met festivals in Lotenhulle-of-all-places en in Vinkt zelf. En dan vergeten we nog dat pastoor Basiel De Craene tijdens het interbellum zijn gereputeerde Vlaamse Poëziedagen organiseerde in Bachte-Maria-Leerne. Nog verrassender in mijn ogen was de aanwezigheid van rederijkers in de dorpen, en het feit dat ze ook hier scheef werden bekeken door de burgerlijke en kerkelijke censoren: hun theater was zelfs een daad van protest in het 17e eeuwse Gottem, met hand- en spandiensten van de tegendraadse pastoor in deze parochie. We plengen zoute tranen voor de vele mooie Romaanse kerkjes die in de 19e eeuw de plaats moesten ruimen voor neo-gotiek en neo-klassiek. Gelukkig hebben de Vlaams-Renaissancistische aanpassingen in Ooidonk de originele pracht en verhoudingen goed gerespecteerd, en bleven in Astene twee juweeltjes van Henry Vandevelde overeind. De Leiedorpen mogen dan wel heel vroeg, ca. 630, door de h. Amandus gechristianiseerd zijn, in de latere middeleeuwen stond de zielenzorg er allesbehalve op een hoog peil. In de godsdiensttroebelen van de 16e eeuw werd in onze dorpen meer dan een pastoor vermoord, meer dan een kerkschat geroofd door bosgeuzen. Jarenlang worstelde men dan ook met priestertekort en verwoeste, leegstaande kerkgebouwen. Pas na 1650 kwamen er, door de inspanningen van de contrareformatie, opnieuw toegewijde zielenherders met een behoorlijk intellectueel en moreel profiel, al kwamen er ook nog steeds voor die zich met gretigheid verlustigden in de dorpse herbergen. In de 19e en 20e eeuw was de officiële wedde vaak zo schamel dat de pastoors zich slechts door stoere afhankelijkheid van locale notabelen overeind konden houden, maar dat maakte hen natuurlijk ook erg kwetsbaar. In het oud regiem was er in de dorpen niet één, maar vele, instanties bevoegd voor de infrastructuur van wegen en veiligheid, was er niet één maar vele rechtbanken bevoegd voor de inwoners, betaalde men zijn belastingen niet aan een en dezelfde overheid. Geen enkele dorpskat vond allicht haar jongen terug in die ambtelijke chaos. In de 19e eeuw domineerden in elk dorp een handvol notabele katholieke families, Na 1914 doorbrak het algemeen stemrecht het monopolie, nieuwe en meer mensen kwamen aan het woord, maar het bleven nagenoeg overal katholieke stemmen. Conflicten waren er wel, maar steevast onder gelijkgestemden. Hoe vreedzaam ze er vandaag ook bij liggen, misdaad, agressie en zonde zijn nooit weg geweest in de Leiedorpen. Het klassieke beeld is dat in de steden diefstal domineert, op het platteland geweld. Maar in de middeleeuwse dorpen stonden, net als in de stad Deinze, vechtpartijen en wapengekletter voorop. In crisistijd, zoals tijdens de hongersnoden tussen 1842 en 1849, rezen echter vermogensdelicten de pan uit. Cyriel Buysse’s romans weerspiegelen trouw het harde leven in onze dorpen. Uit pure wanhoop kapte men hout van de buren, stal men mest van andermans koeibeesten, plunderde men het washuis van de pastoor van Grammene, waaruit een snoodaard diens vier slaapmutsen en zestien hemden van zijn dienstmeid vervreemde. Het was inderdaad vaak koud in de dorpen. In de koude winter 1846 ging Leo De Keyser rapen stelen, in de hoop in de gevangenis te vliegen, en zo een warm bedje te vinden. Dorpspastoors beoefenden het concubinaat met even groot enthousiasme als hun Deinse confraters, al lijkt die van Gottem in 1447 nog een straffere zondaar. Hij toonde niet de minste aanstalten om in te gaan op de vele opeenvolgende
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3663 aanmaningen van zijn bisschop om zijn bijzit op te geven, en betaalde dan maar een fikse boete, waardoor alles bij het oude mocht blijven, en de meid bij hem. Op het vlak van huwelijkspatroon volgden de mensen in de Deinse dorpen van het ancien régime de algemene Europese trend met late huwelijken en kleine kerngezinnen van 4 à 5 personen (enkel ouders met kinderen). Niet minder dan 15 % van de 50-plussers bleven verstokte vrijgezellen. Verder floreerden talloze voorhuwelijkse betrekkingen en even zoveel natuurlijke kinderen. Van de 17e naar de 18e eeuw nam, ondanks de armoede, de nood aan privacy en materieel comfort toe. Men ging dromen van een aparte slaapkamer voor de ouders. De huisraad individualiseerde, een voorafspiegeling van de 20eeeuwse consumptie-maatschappij. In het ancien régime zat circa 17 % van de bevolking onder de armoedegrens, maar zoals in het stedelijke Deinze liet in elk dorp een dis zich in met armenzorg. Het is wel onzeker of de bedelingen op kerkelijke feestdagen de dagdagelijkse noden ooit echt hebben gelenigd, temeer dat slechts de helft van de middelen van de dis ook effectief aan steun werden besteed. Een wel erg verrassend gegeven is dat er in de dorpen meer medische zorg voorhanden was dan men zou verwachten. Althans in één dorp, Gottem, waren er de hele 18e eeuw door vroedvrouwen voorhanden, en sporadisch ook een chirurgijn. De kans is groot dat ze ook zorgden bij de bevallingen in de naburige dorpen. En al even opmerkenswaardig is het feit dat ze ook instonden voor nooddopen. Ik besluit met een dankwoord aan al de auteurs die deel 3 mede tot stand brachten. Het waren stuk voor stuk druk bezette historici. Aan hen en aan mijn twee medecoördinatoren (Romain Van Eenoo en Erik Thoen) mijn meest oprechte dank. Ik besef dat ze mij allen vaak hebben verwenst voor het stalken met tientallen e-mails, en dat ik enkel nog in leven ben gebleven dankzij jarenlange vriendschappen en collegialiteiten. Met een zelfde enthousiasme prijs ik me gelukkig dat de redactie zulk een warme steun en praktische hulp kreeg van de Werkgroep, van de burgemeester en het volledige Deinse stadsbestuur.
2143. Paul HUYS (nr. 501) : Deinze honderd jaar geleden – aflevering V – (1908) Bronnen: “Gazette van Deinze”, “De Deinsche Burger” en dagblad “Vooruit” ( N.B. Alle citaten zijn door ons in de moderne spelling overgezet)
1 januari 1908 Burgerlijke Stand Deinze : op 1.1.1908 waren er 5.172 inwoners (tegenover 5.101 op 1.1.1907); in het jaar 1907 waren 119 geboorten en 75 overlijdens. Petegem telde 3.365 inwoners op 31.12.1907; in 1907 waren er 119 geboorten geweest, 42 sterfgevallen en 18 huwelijken (De Deinsche Burger, 32/2 van zondag 12.01.1908) 3 februari Militieloting in het stadhuis voor het kanton Deinze op 03.02.1908. Op de namenlijsten voor Deinze staan 49 lotelingen (plus 2 vrijwilligers) vermeld, voor Petegem 26. Voor het hele kanton samen 220 lotelingen (laagste nr. 33, hoogste nr. 252) De andere dorpen : resp. 8 lotelingen in Astene, 14 in Bachte-Maria-Leerne, 11 in Gottem, 2 in Grammene, 2 in SintMartens-Leerne, 11 in Vinkt, 8 in Wontergem, 8 in Zeveren; 33 in Machelen, 22 in Olsene en 27 in Zulte (De Deinsche Burger, jrg. 32, nrs. 3,4 en 6 van resp. 19 en 26.01. en 9.02.1908; Gazette van Deinze, jrg. 21, nrs. 1030 en 1031 van 03. en 10.02.1908) 27 februari “Petegem. Verstikt. Het kindje van de echtgenoten Tuytschaever had al spelend een stukje hput in de mond gestoken, toen dit in de keel schoot en het arme wicht verstikte. Het slachtoffertje was slechts 11 maanden oud.” (Vooruit, 27.02.1908)
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3664
1 maart Opvoering, in de Volkskring, van “De Adelzieke”, blijspel in 3 bedr. Van Molière, gevolgd door “Vader Ons”, drama in 1 bedr. van Coppée (Gazette van Deinze, nr. 1032 van 16.02.1908) 7 maart Schielijk overlijden in het station van Sint-Denijs-Westrem, tijdens een treinreis op 07.03.1908, van Edmond Minnens (De Deinsche Burger, 32/6 van 09.03). Verslag over de begrafenis, met tekst van de lijkreden door Maurice Michels en door Leon Pauwels, in aanwezigheid van afgevaardigden van de verenigingen waar Edm. Minnens lid van was : Vooruitzicht, Oud’ Wapenbroeders, Vlaamsch Gezelschap, De Vereenigde Werklieden, De Broederhulp, Liberale Volksgezinde Vereeniging en De Jonge Turners (De Deinsche Burger, 32/7 van 16.02.1908) 20 april “Een man gedood te Deinze. Een vreselijk ongeluk heeft hier in de statie plaats gehad. Terwijl een zekere Verstraete bezig was met koopwaren te laden in de statie van Deinze, verschrikte zijn paard door het gefluit der locomotieven en gingen op de hol. De ongelukkige werkman werd tussen een muur en zijn kar verpletterd, zodat hij op de slag dood bleef. Dit vreselijk ongeluk verwekte diepe ontroering onder de aanwezige personen.” (Vooruit, 20.04.1908) Maand mei (zater- en zondagen) In de zaal van Gustaaf Dujardin, alle zater- en zondagen van mei 10-17 uur, eerste tentoonstelling van de groep “Vrije Kunst”, met als exposanten de kunstschilders Albert Saverys, René Lagrange en Maurits De Ruyck en de beeldhouwer Antoon Van Parys. Emiel Claus vergewaardigde zich de tentoonstelling te bezoeken en verscheidene werken werden verkocht (Gazett van Deinze, jrg. 21, nrs. 1043, 1044 en 1045 van 3,10 en 17 mei; De Deinsche Burger, 32/20 van 17.05.1908)
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3665 Op 7 juni was er verloting van de tombola van “Vrije Kunst”, waarvoor elk van de vier exposanten een werk had afgestaan: Lot nr. 719: “Achterbuurtje” van Maur. De Ruyck Lot nr. 655: “Aan de beek” van René Lagrange Lot nr. 628: “December morgen” van Alb. Saverys Lot nr. 389: “De studie (inktpot)” van Ant. Van Parys (De Deinsche Burger, 32/24 van 14.06.1908) 10 mei Vijftigjarig jubileum van Alfons Grootaert als koster van de Sint-Martinus-parochie, met op het programma van de feestzitting o.m. “het prachtig koor uit ‘Le Singe et la Colombe’, getoonzet door den geachten jubilaris”, uitgevoerd door “de zangers van het kerkorkest”. (Gazette van Deinze, nr. 1045 van 17.05.1908; De Deinsche Burger, 32/19 van 10.05.1908) 31 mei “Triomfstoet te Deinze. Zondag vieren onze vrienden van Deinze feest. Allen zijn vol geestdrift over de verkiezing van de gezellen Ed. Anseele en Jan Lampens. De DEinse werkersbevolking, die meer en meer van onze ideeën overtuigd wordt, heeft mede bijgebracht om dezen tweeden socialistischen werkersafgevaardigde te doen kiezen. (…) Er is dus besloten, zondag e.k., 31 mei, naar Deinze te gaan, waar de fanfare ‘De Volksvrienden’ (= uit Gent) de stoet en het triomffeest zal opluisteren.” (Vooruit, 27.05 en 02.06.1908) 10 juni “Deinze. Schielijke dood. Gister morgend (= 10.06) kwam zekere D. Van de Keere, rond de 60 jaar, met een kar klaver van het land naar huis. Onderwege werd hij onpasselijk. Hij zette zich op de voorloper der kar, viel en was een lijk.” (Vooruit, 11.06.1908) 5 juli “Wie gaat er mee naar Deinze. Op zondag 5 juli huldigen onze broeders van Deinze hun Samenwerkende Maatschappij en de vlag van de Werkersbond in. Gezien Deinze al het mogelijke gedaan heeft om ons (= de Gentse socialisten) te steunen en onze kinders verzorgd heeft binst de werkstaking, is het ons aller plicht aan de feestelijkheden deel te nemen (…).” (Vooruit, 27.06 en 07.07.1908) 13 juli Jubelfeesten van de “Vereeniging van Tael- en Kunstminnaers – Vooruit” op 13 juli: vijftig jarig bestaan van de vereniging en 25 jaar voorzitterschap van Gustaaf Boulanger. (De Deinsche Burger, 32/29 van 19.07.1908) 20 juli Eindexamen (Rijksuniv. Gent) van geneesheer, met grote onderscheiding afgelegd door Edmond Bruyneel uit Zeveren. (De Deinsche Burger, 32/30 van 19.07.1908) Kermis, 26 juli 39-jarig bestaan van de Koersenmaatschappij (opgericht 1869). Jaarlijkse paardenkoersen in de Brielmeersen op zondag 26 juli (Deinze-kermis); 600 fr. prijzen; drie vlucht- en haagkoersen, drie drafkoersen. (Aankondiging in de Deinsche Burger, 32/23 van 07.06.1908; verslag in Gazette van Deinze, nr. 1056 van 02.08.1908) Begin augustus Koningsschieting van de Maatschappij De Vriendenkring : koning werd de Deinzenaar Charles Callebaut. Het was al zijn vierde koningstitel ! Ook in 1902 en 1903 had hij zich tot koning geschoten in dezelfde vereniging. Bovendien was hij in 1888 koning geworden bij de Maatschappij De Vrije Handboogschutters, “welke alsdan hare wip had op eenen meersch
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3666 dicht bij ’s lands spoorbaan op het grondgebied Petegem”. (De Deinsche Burger, 32/33 van 16.08.1908) 16 augustus Op zondag 16 augustus was er koningsschieting bij de Sint-Sebastiaansgilde: de koningsvogel werd afgeschoten door Pieter D’Huyvetter. (De Deinsche Burger, 32/34 van 23.08.1908) 18 augustus “Petegem-Deinze. Korenmijt afgebrand. Gister namiddag (dinsdag 18 aug.) speelden enige kinders rond de koornmijt van Karel Maes, langs de Gentsche steenweg. Eensklaps ontstond brand in de schelf en deze werd geheel vernield. Men denkt dat de kinders met vuur gespeeld hebben. De arme werkman was juist geschikt het koorn binnen te halen.” (Vooruit, 19.08.1908) Kermiszondag 6 september Onthulling van de gedenkzuil met borstbeeld van Jules Van Dorpe op het Neerleiplein; beeld gemaakt door de Gentse beeldhouwer Lodewijk Van Biesbroeck. Biografie van Jules Van Dorpe (° Deinze 1856; + Menton/Fr. 1902), die van 1888 tot 1901 in Belgisch-Kongo verbleef (De Deinsche Burger, 32/25 van 21.06.1908). Bij de onthulling was er o.m. de uitvoering van een “zanggedicht” (cantate) op tekst van Pieter Kints, op muziek gezet door (Jules ?) Nachtergaele. “ ’s Avonds, voor het sluiten van het feest, gaf het Muziekkorps der Oud’Wapenbroeders op het Neerleiplein een volksconcert, terwijl De Jonge Turners eene voorstelling gaven van lichtbeelden. O.m. gaven zij hunne oefeningen en pyramieden, waarmee zij over (= voor) 14 dagen bekroond werden te Yperen.” Uitvoerige verslagen over de plechtigheden zelf (Gazette van Deinze, nr. 1062 van 13.09, en De Deinsche Burger, jrg. 32, nrs. 35,36 en 37 van resp. 30.08, 06.09 en 13.09.1908) 27 september Toneelopvoering, door Vooruit, van het toneelstuk “Roze Kate, het treurspel der smeden” van Nestor De Tière, in hun oud (17e –eeuws!) lokaal op de Markt. (Aankondiging in de Deinsche Burger, 32/38 van 20.09, en nabespreking ibidem, 32/40 van 04.10.1908) Foto van “Café Het Paradijs, met trapgevel uit 1601, in : Moerman & Maes, “Deinze in oude prentkaarten” (dl. 1, Zaltbommel, 1972), nr. 16. 1 oktober “Dhr. Maurice Callebaut, pasteibakker in onze stad, heeft in de internationale kampstrijd voor gebakken te Antwerpen, een erediploma en ene gouden medalie behaald, in de afdeling suikerwerk”. Op donderdagavond 1 oktober kreeg hij een ere-serenade door de harmonie Vooruit. (De Deinsche Burgfer, 32/40 van 04.10.1908) 18 oktober Toneelopvoering in de Volkskring op 18.10: groot drama “De Armen van Parijs”, in 7 (!) bedrijven; ,het stuk was ook al eens “een tiental jaren geleden” met succes opgevoerd. (Gazette van Deinze, nr. 1064 van 27.09.1908) 25 oktober “Deinze. Lijk opgetrokken. Gister is uit de vaart van Schipdonk het lijk opgetrokken van een onbekend manspersoon, rond de 25 jaar oud schijnende. (…) Hij schijnt een viertal dagen in het water gelegen te hebben. Het lijk is naar het dodenhuis overgebracht.” (Vooruit, 25.10.1908)
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3667 30 oktober “Deinze. Zelfmoord. Uit de Leie heeft men het lijk opgehaald van een twintigjarige jongeling, zekere Basile De Jaeger, van Deurle. De Jaeger had tijdens de laatste bloedtombola (sic! – wat kan hiermee bedoeld zijn?) een slecht nummer getrokken en sedert dien had hij reeds dikwijls het gedachte uitgedrukt een einde aan zijn leven te stellen.” (Vooruit, 30.10.1908) 5 november “Bachte.Verstikt. Gister ging Camiel Kints, werkman alhier, in de 60 jaar oud, naar Meigem om zijn tabak te doen snijden. Kints kreeg een stuk vlees van de herbergier De Smyter. Het stukje vlees bleef hem in de keel zitten en de man verstikte. Toen de geneesheer Ronsse, van, deinze, er bij kwam, was Kints reeds een lijk.” (Vooruit, 05.11.1908) 29 november Toneelopvoering in de Volkskring door de “Jonge Tooneelisten”, d.i. de jeugafdeling van de toneelbond van de Volkskring. 10 december “Petegem-Deinze. Dodelijk ongeluk. Gister (= 10.10) kwam de kleine Octaaf Cozyns, 8 jaar oud, zoon van Kamiel, terug van de school naar huis. De bareel van de ijzerenweg aan SintHubert waar hij door moest, was gesloten. Zohaast de trein weg was, kroop de kleine tussen de haag en de bareel door. Op hetzelfde ogenblik kwam een trein in tegenovergestelde richting en stootte de knaap van de baan. Dezes schedel was gebroken en de kleine gaf enige minuten nadien de geest.” (Vooruit, 24.12.1908) 23 december “Petegem-Deinze. Brand. Verleden nacht (= 23.12) is er brand uitgebroken in de stal van Remi De Sloover, Sneelkenskouter. De geburen hebben het vuur na veel moeite kunnen uitdoven. De gebouwen zijn verzekerd. De bewoner was niet verzekerd.” (Vooruit, 24.12.1908) * * * Andere gedenkwaardigheden (cultureel, artistiek etc. ) in het jaar 1908 : Geboren: de schrijvers Arthur Adamov, Simonne de Beauvoir, Cesare Pavese, William Saroyan en Edzar Schaper; de filosofen Maurice Merleau-Ponty en Claude Lévy-Strauss (ook antropoloog); de componist Hugo Distler en de dirigent Herbert von Karajan; de schilder holderius (Jan Van Holder); de Amerikaanse filmsterren James Stewart, Joan Crawford en Bette Davis. Overleden: De Russische componist Nikolaj Rimskij-Korsakov; de Engelse schrijver Thomas Hardy (“Far from the Madding crowd”, 1874; “Tess of the d’Ubervilles, 1891); de Franse fysicus Henri Becquerel (°1852; Nobelprijs 1903), ontdekker van de radioactiviteit. Geschreven: “Mijnheer Serjanszoon, orator didacticus” (Herman Teirlinck); “Janus met het dubbele voorhoofd” (Karel Van de Woestijne); “Beatrijs” (P.C.Boutens), “”Benoni” en “Rosa” (Knut Hamsun); “The Moneychangers” = Ndl. “Paniek in Wall Street” (Upton Sinclair); “The Man who was Thursday” (G.K. Chesterton); “Getting married” (G.B.Shaw). Gecomponeerd: “Eerste strijkkwartet” (B. Bartok); “Ma mère l’Oie” (M. Ravel); “Das Lied von der Erde” (G. Mahler); “Children’s Corner” (Cl. Debussy); “Elektra” (muziekdrama, Richard Strauss); “Scherzo Fantastique” (Igor Stravinski); “Zwölf Variationen und Finale über ein eigenes Thema” (Alban Berg).
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3668 Geschilderd: “Asters en sterrebloemen” en “Dochter van de hovenier” (E. Claus, verz. Museum Deinze); “Leiemeersen te Latem” (Binus Van den Abeele); “Deeske op het veld” (gouache, Gustave Van de Woestijne); “Portret van mevr. Adolf Herckenrath” (Frits Van den Berghe); “De boomgaard in de winter” (Val. De Saedeleer, verz. Stad Aalst); “Bij het graf” (Alb. Servaes, verz. PMMK Oostende); “De O.-L.-Vrouweprocessie in Tiegem” (Modest Huys), verz. Artesia Bank Brussel); “Zicht oip de Markt te Deinze” (René Lagrange, verz. Museum Deinze). Nobelprijs: chemieprijs aan de Brit Ernest Rutherford voor zijn onderzoek over radioactiviteit; literatuurprijs aan de Duitse filoloog en filosoof Rudolf Chr. Eucken. Gebeurtenissen: Baden Powell sticht de Engelse “Boy Scouts”; onderkaak van de “Homo Heidelbergensis” gevonden (ca. 500.000 j. oud); Olympische Spelen in Londen; Jack Johnson, eerste zwarte wereldkampioen boksen; de stad Messina (op Sicilië) door aardbeving verwoest (84.000 doden op een bevolking van 150.000 inwoners)
2144. Luc GOEMINNE : De Heer van Zulte, grondeigenaar te Meigem in 1768. Na het overlijden op 12 juni 1768 van Jonkheer Hieronymus-Oliverus Limnander, dorpsheer van Zulte, werd een inventaris opgemaakt van zijn talrijke goederen, die verspreid lagen, vooral in de ganse provincie Oost-Vlaanderen en in mindere mate in West-Vlaanderen. Deze edelman was in de 18e eeuw een van de grootste grondbezitters in Vlaanderen, met 1228 eigendommen (sic!) verspreid in niet minder dan 80 gemeenten1. Te Meigem bezat hij in 1768 : 2 hofsteden, 2 kleine hofstedekes en een klein leen bestaande in een visserij met visfuik. De familie de Limnander is van Nederlandse afkomst. Door aankoop in 1715 wordt Jonkheer Jeroom Sebastiaan Limnander, dorpsheer van Zulte. Heden is deze familienaam bijna uitgestorven in België, met uitzondering van Barones Nicole de Limnander de Nieuwenhove te Brussel. We geven hieronder in verkorte vorm de lijst van de eigendommen te Meigem (34 ha). De plaatsnamen en persoonsnamen geven we weer volgens het oorspronkelijk document2. Een hofstede met huis, schuur en stallen, met land en meersen, groot in totaal 7 bunder (9,36 ha). De hofstede zelf, volgens het oude landboek nr 577 en 580, 436 roeden (65 are), zuid de priesterage, west de straete. Een partij land genaamd den moerman (landboek nr 339) groot 1313 roeden (1,96 ha), west Mijnheer Alstein, noord Pieter Van Wonterghem en Pieter Van Hove. Een partij land met een deel van het Wildonck dreefken (landboek nr 419), groot 519 roeden (77 are), oost de weduwe Pieter Van Wonterghem, zuid Jacques Verdonck, west het gebruik van Laureyns Verhaeghe, noord de Heer Baron Van Huysse. Een partij land genaamd het boerenbulckxken (landboek 429), groot 228 roeden (34 are), palend oost, west en noord Joffrauwe de Weduwe en kinderen van de Heer Ferdinand Van Doorne, zuid de straete. Een partij land (landboek 453), groot 331 roeden (49 are), palend van alle zijden de voorseyde weduwe. Een partij land genaamd de Brunte (landboek 456), groot 604 roeden (90 are), noord de erfvrouw Barones de Brune. Een partij land op den Bergh (landboek 578), groot 845 roeden (1,26 ha), zuid de weduwe Judocus Van Wonterghem. Een partij land op den Berghe (landboek 579), groot 254 roeden (38 are), zuid Mijnheer Danneels, west de priesterage. Een partij land of geweet (landboek 581), groot 331 roeden (19 are), oost de erven Pieter Goethals. Een partij land op den Bergh (landboek 582), groot 362 roeden (54 are), west de priesterage.
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3669 Een partij land op den Bergh (landboek 583), groot 529 roeden (79 are), oost de weduwe Jacobus Van Wonterghem, zuid Mijnheer Danneels. Een partij land genaamd het Gravestraetjen (landboek 563), groot 426 roeden (63 are), palend oost en noord de erven Francis de Weirt, zuid de weduwe Judocus Van Wonterghem, west de weduwe en erven van de Heer Ferdinand Van Doorne. Een partij meers, (landboek 187), groot 126 roeden (19 are), palend oost Lieven Van Renterghem, zuid de Kerckstraete, west de erven Cristoffel Martens, noord de beke. Een hofstede met het huis en verdere edificien groot volgens het landboek (nr 462), 328 roeden (49 are), palend oost de erfvrouw de Brune, zuid de straete en noord de kinderen van Heer Ferdinand Van Doorne, in cynspacht gebruikt door Pieter Cocquyt voor een termijn van 29 jaar vanaf kerstavond 1755 voor 2 pond 13 schellingen en 4 groten per jaar. Een hofstedeke (landboek nr 379), groot 167 roeden (25 are) palend oost de erven van Mijnheer Kerckhove, zuid en west Caroline Goethals, noord den herewegh van Nevel naer Thielt gebruikt door Arnaut De Wintere voor 1 pond 13 schellingen en 4 groten. Een hofstede met het huis, schuur, stallen, bomen enz.. groot volgens landboek 16 bunder 596 roeden (22,33 ha) bestaande in de navolgende partijen. Eerst de voorzijde hofstede (landboek artikel nr 715) groot 505 roeden (75 are) oost de weduwe en kinderen van Louis Van Wonterghem, noord de erven van de Heer Jan-Francies Hopsomere. Een partij land en geweet (landboek nr 716), groot 1131 roeden (1,69 ha). Een partij land genaamd Trieputjen (nr 717) groot 503 roeden (75 are), noord dit goed met het munte Stuck. Een partij land genaamd de Quaebraecke (landboek n° 718) groot 528 roeden (79 are), noord den Destelbulck. Een partij land (landboek nr 594) groot 1409 roeden (2,10 ha) genaemd Den Cruysacker, zuid den Herewegh, west mijnheer Maelcamp. Een partij land te voren 3 partijen, de Haeselaeren (landboek 335, 636 en 640) te samen groot 774 roeden (1,15 ha), oost de weduwe en erven Jacobus De Pestele, noord de straete daar over de hofstede van desen goed, west de weduwe en erven van Louis Van Wonterghem en Sieur Pieter-Jacob Van Risseghem. Een partij land boven de straete (landboek nr 641) groot 808 roeden (1,20 are), palend oost het Cauterken, zuid N. Baudonck, noord de straete. Een partij land genaamd den Lindenbulck (landboek 642), groot 849 roeden (1,27 ha), palend oost de weduwe en erven Louis Van Wonterghem, west mijnheer Van Boucle, zuid en noord Mijnheer Alstein. Een partij land genaamd den Destelbulck (landboek nr 719) groot 515 roeden (77 are), oost Mijnheer Hopsomere, noord de leen Hoyveldeken. Een partij land genaamd het Muntestuck (landboek 720) 664 roeden (99 are), zuid Mijnheer Hopsomere. Een partij bos en geweet in de Muntemeersch (artikel 721), groot 321 roeden (48 are), west en noord de weduwe en erven van Louis Van Wonterghem. Een partij land genaamd den Cleenen Heuvel (landboek nr 722) groot 266 roeden (40 are), oost mijnheer Hopsomere. Een partij land genaamd den grooten Heuvel (landboek nr 723), groot 562 roeden (84 are), zuid den Heer Van Huyse, noord de Poucques beke. Een partij land genaamd het Diepegat (landboek nr 724) groot 616 roeden (92 are), noord denselven Heer Hopsomere. Een partij land genaamd het Meetjensstuck (nr 725), groot 400 roeden (60 are), west Mijnheer Hopsomere. Een partij land ook genaamd het Meetjens Stuck (nr 726), 592 roeden (88 are), oost en noord mijnheer Hopsomere. Een partij land genaamd het Cleen Mantelken (nr 727), groot 377 roeden (56 are). Een partij land genaamd den Cleenen Biesbulck (nr 728), groot 272 roeden (41 are), oost den Middelsten Biesbulck. Een partij boomgaard (landboek 729) groot 388 roeden (58 are), zuid de straete, noord den Mantelaere.
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3670 Een partij land genaamd den Middelsten Biesbulck (nr 730), groot 416 roeden (62 are), oost den grooten Biesbulck, west den cleenen Biesbulck. Een partij land genaamd den Grooten Biesbulck (nr 731), groot 617 roeden (92 are), palende oost de weduwe en kinderen van Louis Van Wonterghem, zuid Mijnheer Van Welle. Een partij land genaamd het Hoog Bulckxken (nr 731), groot 401 roeden (60 are), oost en noord de kinderen van Louis Van Wonterghem. Een partij land genaamd het Pietebulckxken (nr 733), groot 412 roeden (61 are), zuid de Biesbulcken, west het Cleene Manteleerken. Een partij land genaamd den Eebulck, groot 166 roeden (25 are), palende oost en zuid de weduwe en kinderen Jacobus de Pestele en noord de kinderen Louis Van Wonterghem. (Onder Nevele. Een partij land, groot 300 roeden (45 are), oost Louis De Raedt, zuid Pieter Vanden Bulcke, west de straete en in gebruik bij Francies De Raedt. De voorschreven hofstede en meegaande gronden in pacht bij Pieter De Weert voor 31 ponden groten per jaar. Een partij land gelegen op Meyghem Cauter genaamd Schamps Landt, groot 4 gemeten (1,76 ha), oost de straete, zuid Pieter Dicks en Jan Schatteman, noord Mijnheer Hopsomere, begrepen in de cijnspacht van Pieter Van Hulle. Een partij land groot 2 gemeten (88 are), zuid en west de straete leedende naer Cruysweghe, gebruikt door Pieter Van Hulle voor 29 jaar, ingegaan in 1757. Door aankoop van Pieter Van Crombrugghe voor de notaris Martinus Debbaut in 1744. Een leen in Meyghem genaamd de Reygersbeke, gehouden van den hove ende Casteele van Nevel, bestaande in een visserij met vermogen van een hiltgeweere (visfuik) te mogen stellen te Meulebrouck in den stroom van de Caelene te heersen van het Sluyseken nederwaerts. Hierin is begrepen een gemet (44 are) land, zuid Mijnheer Danneels, west de priesteragie, de gebruiker is de weduwe van Pieter De Schuymere. Bibliografie en Bronnen 1. Staet ende inventaris in Baeten en Commeren bevonden ten sterfhuyze van Jonckheer Hieronymus-Oliverus Limnander, heere der prochie ende Heerlijckhede van Zulte, Laecke enz.. overleden den 12 juny 1768. Register 615 blz. Privaatbezit Dr. Goeminne Luc te Astene. 2. In het document wordt telkens verwezen naar het oude Landboek van Meigem. Dit landboek bevindt zich in het R.A. Gent. Fonds Nevele. Te Meigem worden de oppervlaktematen van de Oudburg te Gent gehanteerd. De vierkante roede is gelijk aan 14,9 m2. Een gemet is 300 roeden of 44 are 56 ca. Drie gemeten of 900 roeden vormen het Gents Bunder van 1 ha 33 are 68 ca.
2145. John BUYSE : Carlos de Vleesschauwer en het vijfde handschrift van Reynaert I Ontdekte fragmenten wel degelijk uit Reinaert I De fragmenten van de Reinaert I, die verleden jaar door een landgenoot uit Frankrijk werden meegebracht en die zich thans in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel bevinden, behoorden wel degelijk tot een vroege vijftiende-eeuwse versie van het dierenepos. Tot dit besluit is Carlos De Vleesschauwer gekomen, de leraar uit de Oostvlaamse Leiestreek, die als eerste de fragmenten heeft onderzocht. Onlangs werd zijn konklusie bevestigd door J. Deschamps, wetenschappelijk advizeur bij het handschriftenkabinet in de Koninklijke Bibliotheek.
Bovenvermelde titel met intro was te lezen in De Standaard 1 van 16 juni 1972 en verwijst naar de bijdrage van Carlos de Vleesschauwer uit Deinze bij de ontdekking van het vijfde
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3671 handschrift van Reynaert I (Van den vos Reynaerde). In de latere publicaties over deze ontdekking2 worden de rollen van Albert van Loock, Jan Deschamps en Herman Liebaers genoegzaam beschreven. Hoe de Deinzenaar hierin werd betrokken, vraagt nog enige toelichting. Carlos de Vleesschauwer viert dit jaar zijn 87ste verjaardag. Hij was tijdens zijn beroepsleven leraar in het secundair onderwijs. Nadien bleef hij actief met de studie van boeken, geschiedenis, kunst, met muziek en met tekenen. Rond 1957 leerde ik hem kennen aan het Sint-Hendrikscollege te Deinze. Om zijn leerlingen cultuur bij te brengen, organiseerde onze klastitularis Antoon Ottevaere excursies naar enkele Vlaamse steden. Zijn collega Carlos de Vleesschauwer was de toeristische gids. Bij een eerste uitstap naar Brugge bezochten we talrijke bezienswaardigheden en beëindigden de dag in het eeuwenoude café Vlissinghe. De gids heeft met zijn cultuurhistorische kennis op ons een blijvende indruk nagelaten. In de jaren 1971-1972 verschenen berichten in de pers over de fragmenten van het vijfde handschrift van Reynaert I. Toen de naam van Carlos de Vleesschauwer hierin voorkwam, was zijn relatie tot deze vondst me onduidelijk. Een reden om hem hierover, na ruim 35 jaar, opheldering te vragen. Eerst worden de gebeurtenissen over de ontdekking chronologisch op een rij gezet. Kroniek De handschriftfragmenten van Reynaert I werden ontdekt door Albert van Loock in 1971 in een zestiende-eeuwse boekband3. De Brusselse antiquaar had de boekband tijdens de paasvakantie gekocht bij L. Bouwman, een Nederlandse collega die in Monte Carlo woonde. De band bevatte, in omgekeerde volgorde, het zesde en vijfde deel van een zesdelige uitgave van het Oude Testament. Deze uitgave werd in 1522 gedrukt door Johannes Knobloch te Straatsburg4. Op de titelpagina staat de naam van een vroegere eigenaar: Nicolaus Biedburch of Bredburch, met bovenaan een fragment uit Jeremia5 en onderaan de inhoud van het vijfde deel. Van Loock kocht de bijbel omdat deze in een Vlaamse boekband was ingebonden. De bruine kalfslederen band heeft vier gelijkaardige stempels met twee psalmteksten in het Nederlands. Op het perkamenten schutblad aan de binnenzijde van het achterplat stond een Middelnederlandse tekst in versvorm. Op 11 juni 1971 toonde hij de postincunabel aan Jan Deschamps, wetenschappelijk attaché bij de afdeling Handschriften aan de Koninklijke Bibliotheek Albert I. Deschamps vroeg om afzonderlijk het perkamenten schutblad te mogen aankopen. Van Loock ging hiermee akkoord. Er was een verzamelaar bereid de postincunabel te kopen, ook al was het schutblad met de Middelnederlandse tekst hieruit verwijderd. Op 16 juni 1971 werden de perkamenten schutbladen beter onderzocht. Het schutblad aan de voorzijde was een blad van een Latijns juridisch foliohandschrift van Italiaanse oorsprong uit de veertiende eeuw. Het intussen losgeweekte schutblad van het achterbord was een Middelnederlands handschrift van omstreeks 1300 met de proloog en het begin van een onbekend heiligenleven van de Heilige Alexius, in totaal 54 verzen. Met de verwijdering van het achterste schutblad kon de vulling van de kalfslederen band gezien worden. Dit waren op elkaar geplakte en beschreven vellen papier. Deschamps adviseerde de bladen uit de band te halen en ze te laten losweken omdat ze mogelijk met literaire teksten waren beschreven. Op 18 juni werden de bladen uit het achterbord, en op 23 juni die uit het voorbord losgeweekt. Er kwamen 22 papieren vellen te voorschijn van vijf verschillende handschriften en een oude druk. De bladen werden door Van Loock voor onderzoek toevertrouwd aan Carlos de Vleesschauwer, die tot de conclusie kwam dat een blad uit het voorbord en vijf bladen uit het achterbord tot een tot dusver onbekend handschrift van Van den vos Reynaerde hadden behoord. Van zodra de nieuwe Reynaertfragmenten aan het licht waren gekomen, vroeg en verkreeg de Koninklijke Bibliotheek een aankoopoptie op de postincunabel en al de fragmenten die erin waren gevonden. Op 4 augustus kwam Van Loock de fragmenten en de postincunabel te koop aanbieden. Ze werden op 24 augustus door de Koninklijke Bibliotheek verworven en op 24 november in de inventaris opgenomen. De zes Reynaertfragmenten bevinden zich sindsdien in de handschriftenafdeling onder nummer hs. IV 774, 1-6. Ze zijn in de Inventaris van de Middelnederlandse handschriften beschreven als: ‘papier; zes losse bladen, 17x11 cm;
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3672 1 kol., één hand, littera cursiva; eerste helft 15de eeuw’. Deschamps noemde de nieuwe fragmenten de ‘Brusselse fragmenten of hs. H’6. Ze bevatten de verzen 578-641, 830-891, 956-1023, 1465-1523, 1706-1766 en 2079-2142 in de nummering van Hellinga7. Dit zijn in totaal 369 verzen of een kleine 11 % van de volledige Reynaert I. De boekband waarin de fragmenten werden gevonden, wordt bewaard in de afdeling Kostbare Werken onder nummer LP 9997 A. Onderzoek door De Vleesschauwer Over zijn onderzoek van de in 1971 ontdekte fragmenten is Carlos de Vleesschauwer vrij bescheiden. Door zijn culturele interesses bezocht hij vaak tentoonstellingen in Brussel, de Koninklijke Bibliotheek en ook de antiquariaten die de hoofdstad rijk was. Zo kwam hij in contact met Albert van Loock, een gerenommeerd antiquariaat in de Sint-Jansstraat te Brussel. Vanwege zijn kennis van klassieke talen, van Middelnederlands en een beetje oudFrans vroeg de antiquaar geregeld aan De Vleesschauwer om binnengekomen boeken en oude teksten te onderzoeken. Na onderzoek van de 22 bladen uit de boekband, zag De Vleesschauwer vlug dat zes bladen versregels uit de Reynaert bevatten. Hij heeft de verzen vervolgens vergeleken met een tekstuitgave van Van den vos Reynaerde. De detailstudie werd uitgevoerd door de in 2004 overleden Jan Deschamps, die De Vleesschauwer goed heeft gekend. Latere publicaties over deze fragmenten waren hem zelfs onbekend. Eveneens op verzoek van Albert van Loock schreef De Vleesschauwer nog over de Flandria Illustrata van Antonius Sanderus8. Door zijn leraarstaak en zijn vele interesses had Carlos de Vleesschauwer te weinig tijd om te publiceren. Niettegenstaande zijn bescheidenheid blijft de naam van de Deinzenaar verbonden aan de ontdekking van het vijfde handschrift van Reynaert I. Aankoop Over de aankoop van de band en de fragmenten heeft Herman Liebaers9, toenmalig hoofdconservator van de Koninklijke Bibliotheek Albert I, zijn ‘kanttekeningen’ nagelaten. Hij vond dat de ophefmakende berichten die in de Belgische en Nederlandse kranten over de nieuwe Reynaertfragmenten verschenen, de aankoopprijs aardig konden opdrijven. Omdat hij voor een opdracht naar het buitenland moest, wilde hij voor zijn vertrek de koop sluiten. Liebaers wist dat de Vlaamse intelligentsia het hem nooit zou vergeven indien de Koninklijke Bibliotheek de nieuwe Reynaertfragmenten niet had kunnen verwerven. Hij ontbood Albert van Loock om over de aankoop te onderhandelen en nam één van de vermetelste beslissingen van zijn beroepsleven. Hij zei koudweg: ‘Wat die fragmenten ook mogen kosten, ik koop ze zonder op de prijs iets af te dingen’. Van Loock was zo onthutst, noemde een prijs en Liebaers ging akkoord. Zo kon de hoofdconservator met een gerust gemoed naar het buitenland vertrekken. Later vertelde Van Loock aan Liebaers dat hij na overleg met binnen- en buitenlandse collega’s een prijs wilde vragen die 25 % hoger lag, maar dat hij zo van streek was dat hij een lagere prijs noemde dan hij had voorgenomen. Nog later vertelde Van Loock dat hij beter de fragmenten aan de bibliotheek zou hebben geschonken. Hij had een zware belasting moeten betalen op de ‘goede’ zaak die hij meende gedaan te hebben. Volgens Liebaers behoren de ontdekte fragmenten tot de kostbaarste Middelnederlandse handschriften die de Koninklijke Bibliotheek rijk is. Ontbrekende boekbanden In de betrokken boekband zijn, in omgekeerde volgorde, het zesde en vijfde deel van de Biblia Sacrae scripturae veteris ingebonden. Als de andere boekbanden10 nog bestaan, is het niet uitgesloten dat hierin fragmenten van het vijfde handschrift van Van den vos Reynaerde te vinden zijn. Logisch gezien zijn het twee boekbanden met telkens twee delen. Dezelfde bijbel in de Württembergische Landesbibliothek te Stuttgart is eveneens in drie banden ingebonden. Eigenaardig is dat hier in de eerste band het eerste en zesde deel zijn ingebonden, in de tweede band het tweede en vierde en in de derde band het vijfde en derde deel11. Via internet zijn nog boeken van drukker Johannes Knobloch uit Straatsburg te vinden. Zijn naam komt voor in verschillende schrijfwijzen. Zo is in de online catalogus van
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3673 de universiteitsbibliotheek van Freiburg im Bresgau zijn naam op veertien12 verschillende manieren opgenomen. Knobloch13 drukte tussen 1503 en 1519 in Straatsburg 268 titels, waaronder werken van Erasmus en Luther. Voor de hartstochtelijke vossenjagers is er een eenvoudige queeste te ondernemen – gewoon zoeken naar de twee ontbrekende boekbanden met vier delen van de Biblia Sacrae scripturae veteris, ingebonden in een Vlaamse kalfsleren paneelstempelband. Altijd werk aan de winkel! 1. 2.
3.
4.
5.
6.
7.
De Standaard, 16 juni 1972, p. 14, kol. 1-5. Literatuuropgave onder hs. IV 774 Van den vos Reynaerde (fragmenten), in: Jan Deschamps & Hans Mulder, Inventaris van de Middelnederlandse handschriften van de Koninklijke bibliotheek van België, eerste uitgave, Brussel, 1998, p. 53-54. Jan Deschamps, Nieuwe fragmenten van Van den vos Reynaerde, in: E. Rombauts en A. Welkenhuysen (red.), Aspects of the Medieval Animal Epic, Leuven/Den Haag, University Press/Martinus Nijhoff, 1975, p. 199-206. Het gaat over twee delen van de Biblia Sacrae scripturae veteris. Volgens de boekbeschrijving in de online cataloog van de universiteitsbibliotheek van Freiburg im Bresgau staat op het titelblad: Biblia Sacrae Scriptvrae ueteris: omnia, ex antiquiß. authographis absoluta uoluminibus sex. – Argentorati: apud Ioannem Knoblochum. Het boek heeft een octavo formaat. Het colofon van het zesde deel vermeldt als publicatiedatum: Anno MD.XXII. Duodec. Kalen. Septem, d.i. 12 september 1522. In de gevonden boekband is het zesde deel eerst ingebonden. Dit deel bevat de Libri apud Hebraeos inter canonicos non recepti, Machabaeorum lib. 1, 2, Sapientia Salo., Ecclesiasticus, Baruch, Tobias, Iudith, 151 ff. Het vijfde deel bevat de Agiographa: Cantica canticorum 21., Hester 22., Daniel 23., Ezdras et Nehemias 24. De paginering start op f. 226 en eindigt op f. 332. In de katernen met drukkerssignaturen: ggg, hhh en iii, volgt de folianummering niet de juiste numerieke volgorde, een fout die dikwijls voorkomt in antieke boeken. Het fragment bovenaan de titelpagina is uit Jeremia 17.5: Maledictus vir qui confidit in homine et ponit carnem brachium suum et a Domino recedit cor eius. In de Nieuwe bijbelvertaling: Vervloekt wie op een mens vertrouwt, wie zijn kracht ontleent aan stervelingen, wie zich afkeert van de HEER. Jan Deschamps, o.c. onder nummer 3, p. 199. Omdat de letter H in verwijzingen naar Reynaerthandschriften en -drukken al in gebruik was om de volksboeken aan te duiden, kregen de Brusselse fragmenten later de letter J toegewezen. W.Gs Hellinga, Van den vos Reynaerde, I. Teksten, Zwolle, 1952.
Titelpagina van het zesde deel
Laatste verso pagina van het zeste deel met dedrukkerssignaturen en het colofon
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3674
8.
9.
10.
11.
12. 13.
Carlos de Vleesschauwer, De Flandria Illustrata van Antonius Sanderus. Alfabetisch register van het illustratiemateriaal in de twee Latijnse edities (1641, 1732) en in “Verheerlijkt Vlaandre” (1735). 1ste aflevering: Localiteiten, in: Archief- en bibliotheekwezen in België – Archives et bibliothèques de Belgique, Brussel, 1978, 1-2, p. 1-114. Ook afzonderlijk uitgegeven: Carlos de Vleesschauwer, De Flandria Illustrata van Antonius Sanderus, Brussel, A. van Look, 1978, 113 p. Herman Liebaers, Hedendaagse belangstelling voor Middelnederlandse handschriften, in: Herman Liebaers, Meestal in opdracht. Brusselse kanttekeningen van een bibliothecaris, ’sGravenhage/Antwerpen, Martinus Nijhoff, 1982, p. 132. De vier ontbrekende delen van de Biblia Sacrae scripturae veteris zijn: Deel 1: Pentateuchos: Genesis 1., Exodus 2., Leuiticus 3., Numeri 4., Deuteronomium 5., 196 ff. Deel 2: Prophetae Primi: Josue 6., Judicum 7., Regum pri. & sec. 8., Regum tert. & quar. 9, 185 ff. Deel 3: Agiographa: Paralipomenon 10., Psalmi 11., Prouerbia Salomonis 12., Ecclesiasten 13., Iob 14., Ruth 15., Threni Hiere. 16., 202 ff. Deel 4: Prophetae Postremi: Esaias 17., Hieremias 18., Ezechiel 19., Liber duodecim prophet. 20., 222 ff. Bron: online cataloog van de universiteitsbibliotheek van Freiburg im Bresgau. Dit komt waarschijnlijk door het ontbreken van een duidelijke nummeraanduiding op het titelblad van ieder deel van de zesdelige uitgave (afb. 1). De afzonderlijke onderdelen van het Oude Testament staan wel op het titelblad met een volgnummer. De laatste versopagina van het zesde deel vermeldt de drukkerssignaturen van de verschillende delen als richtlijn voor de boekbinder (afb. 2). Knoblauch, Knobloch, Knoblochij, Knoblochium, Knoblochum, Knoblochus, Knoblochvs, Knoblouch, Knoblouchi, Knoblouchius, Knoblouchum, Knoblouchus, Knoblouech, Knobluchus. Website: http://bacm.creditmutuel.fr/IMPRIMEUR_STRASBOURG.html, op datum van 19/01/2007, op naam van Jean Knobloch, onder: Le livre en Alsace du XIIe au XVIe siècle. Le livre imprimé: les imprimeurs strasbourgeois.
2146. Paul HUYS (nr. 502 ) : “Van die vrouwe op trapkens-Autaar” in Gottem-kerk (Een verhaal van Camiel De Waegenaere, in’t Getrouwe Maldegem, 1909) “’t Getrouwe Maldegem”, het weekblad van Victor De Lille, publiceerde in het nummer van 24 october 1909 een uitvoerige bijdrage van de Gottemse kleermaker-dorpsfilosoof-dichterschilder Camiel De Waegenaere1. Die bijdrage, een smakelijk verteld volksverhaal eigenlijk, droeg de titel “Uit Gotthem”. Van die vrouwe op Trapkens-Autaer”. Ziehier de tekst ervan, onverkort en tekstueel ongewijzigd weergegeven (typische dialectwoorden en oude verbuigingsvormen incluis, maar – tot gemak van onze Contactbladlezers – door ons in de actueel geldende, allernieuwste spelling omgezet. Al de mensen die de oude schilderij bezien boven Trapkens autaar te Gottem, kijken meest naar dat vrouwmens die daar plat op de grond zit met een kind in haren schoot. En werkelijk die figuur alleen geeft meer leven aan het houten paneel dan al de andere te gare. De schilder moet overigens maar een middelmatig kunstenaar geweest zijn, te oordelen naar tekening, groepering (= compositie), koloriet en alles wat kenners in zulke stukken opsommen en waarvan ik en al mijn medeparochianen niet veel zullen vergeten. Nu, we leven wij ook… En ‘k wil u dat vertellen van die vrouw in het tafereel dat Trapkens autaer in ons kerkje… versiert. ’t Moet gildig (= ruim) 150 jaar geleden zijn. Het huis waar nu koopman Camiel Rotsaert woont, was toenmaals herberg zoals heden en reeds het eigendom der Lamberts, smids, die het tot over twee jaar in gebruik hielden en er hun oud ambacht uitoefenden. Op ne zondag achternoene dat er enige boeren zaten te kaarten, met de bierkan in hun bereik, kwam er een soort heerke binnen, met lang haar, fijne manieren, maar redelijk afgedregen kleren. Hij dreeg (= droeg) een kaske in de hand dat niet zwaar scheen te wegen, en zette dit op een tafel. Toen de waardin hem ene kan bier bier bracht welke hij besteld had, vroeg hij haar: - Madam, kan ik hier logeren van den nacht?
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3675 - Beh ja, menhere, als ge content zijt met hetgene wij hebben. - Och ’t is mij wel gebeurd dat ik buiten sliep ook, een kunstenaar komt van alles tegen. - Zijde gij kunstenare? Och Heere, mijne man en zal u in huis niet willen; hij en heeft geen trouw (= vertrouwen) in koordedansers, tuimelaars (= acrobaten) en schamoteurs (= goochelaars). - Maar madam, ik ben geen kunstenmaker, maar een kunstenaar. Ik schilder. Al de boeren gaapten hun keelgat bloot van’t lachen. - Schildert gij portretten ook?, vroeg de schout (= dorpsbaljuw) toen de lachbui over was. - Jawel, mijnheer. De drossaard zat halfzeil te slapen in den hoek van den deurlijst. De schout wees hem aan. De drossaard dat was de schabeletter (= verbastering van Fr. garde champêtre), veldwachter. - Hewel, zet den dienen algauw ne keer op den muur hier, lijk of hij daar zit. De kunstenaar haalde een stuk houtskool uit zijn schilderbakje en na tien minuten stond Koben Sloovers op den kalkwitten muur der herbergkamer getekend. De schout was zo voldaan over de gelijkenis, dat hij met den schilder overeenkwam voor het maken van zijn portret, en van ’s anderdaags mocht hij er al aan beginnen. De waardin bood hem logist (= logies, onderdak) aan voor al den tijd dat ’t duren zou. En alle dagen ging den enen en den anderen ne keer kijken of ’t vollemaansgezicht van ’t dorpshoofd albij (= bijna) afgewerkt was. Op ’n ende (= eindelijk) kwam de paster ook afgesteken. Den deze kende er toch iets van. Hij en vond het konterfeitsel (= afbeelding, portret) niet contrarie en lang een duurde ’t niet of hij ging open: - Of de schilder er zich doen zou aan gezien hebben om een onderwerp te malen (= schilderen) uit het leven van den heiligen Eutropius, voor diens autaar in de kerk? - Maar ja hij, zilde (= zult ge; ja hoor, zeker), en meer of dat ook! Daarop, paster en schout aan ’t bespreken van den prijs. Men kwam al licht overeen. De artiest zou de tableau in zijn huis te Gent, bij zijne ouders, maken en dan brengen. De waardin uit het smidshuis vernam nogal gauw met welke bestelling haar gast voor de kerk belast was en begon hem te eren als een prins. Ook maakte zij geen zwarigheden om, den dag dat hij vertrok, hem te laten gaan zonder te betalen. Voor den moment had hij maar letter (= weinig) geld, zegde hij. De schout had hem wel betaald, maar ’t was aan een portret niet vele verdiend en wie weet wat er kon vorenvallen op zijnen weg naar Gent. Daarbij, zijn ouders waren maar werkmensen, die blij zouden zijn als hij hun een beetje geld kon geven. Maar madam moest niet verlegen (= bang, benauwd) zijn, zij zou betaald worden wanneer hij de schilderij voor de kerk bracht, zo zeker als dat vijf maal negen drij en tachtig zijn. Hij had al ondervonden dat de waardin uit het smidshuis letter of niet geleerd was en tot geen vijve kon tellen. En hij mocht gerust weggaan. Maar t’kwam uit wat voor knape het was… Z’hadden hem te Waregem, te Wakken en nog elders ook gehad, en overal was hij er van onder geslierd (= gemuisd) zonder of (= af) te dokken (= te betalen). ’t Was ne kletser (= babbelaar, mooiprater, opschepper) eerste klasse. - Wel besteed, zei Loden Lambert tegen zijn wijf. Dat zal u leren… G’en zaagt uit geen ander ogen meer dan de zijne… - Maar hij moest nog werekeren met de schilderij van Trapkens autaar, en zij zou hem wel snappen, wacht maar.. Men wachtte ene maand, twee, drij, vier maanden, en ’t geliefde God, Kadee kwam af. Stientje Blancke, die woonde waar nu Van Vyncks wonen, had hem langs de kasteeldreve zien komen met nog iemand bij hem. Zij waren geladen lijk ezels en slopen de kerk binnen als dieven. Maar Stientje rechte naar Lambert, al bachten de lochtingen. - Sofie, toe, de schilderere is gekomen, schiet u achter uw duiten. - En zij gauw haar zondagskleed aangeschoten (= haastig aangetrokken), een versen witten hoofddoek omgesloten (mutsen en waren er nog niet) en te wege (= van plan, gereed) rechte naar de kerke. Maar Sarneetwee (sic!), haar kind begon daar nu te schremen (= schreien) … ’t Was van honger niet, want ’t had al twee spoelkommen (= bol, grote drinkkom in gleiswerk, zonder oren) melk binnen. ’t Waren zijn tandekes die uitkwamen en zeer deden. Dat sloeg tegen.. De smid was precies aan een peerd doende en kon hem (= zich) met den kleine niet bezighouden. Maar Sofie en bepeisde haar (= zich) niet lang. Zij snapt het kermende kind uit de wieg en in zijn hemdeken gelijk het daar lag, vliegt zij er mede al deur (= door) de lochting, ’t poortje uit naar de kerk. De schilderere had intussen reeds de delen van zijn paneel samengevoegd, dit in den kader (= lijst) gezet en het geheel in het vak geplaatst waarvoor het bestemd was. De paster die natuurlijk de plaatsing der schilderij bijwoonde, vond het voorplan te weinig verzorgd. Er kwam maar een enkel figuur op, waarvan men dan nog maar slechts het achterhoofd en de schouders zag. De schilder vond de klacht niet ongegrond en schartte (= krabde) in zijn haar. Hij had wel zijn gerief mede, maar wat zou hij er nu nog algauw op lappen…? –
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3676 Laat mij er wat op studeren! zegde hij tegen de paster. Deze laatste liet hem alleen in de kerke en ging al (= via) de sacristijdeur naar zijn pastorij. - Hij was nog maar es (= juist, pas) buiten, toen de vrouw van den smid al de endeldeure (= achterdeur) binnenkwam… Ha, de kerel zat ginder, op de autaartablette, op zijn knieën en met zijn hielen in zijn achterste. Zij recht op hem afgesaveld (= afgegaan) en: - Of hij heur nog kende…? - Zeker kende hij haar, schone vrouwen gaan zo licht uit de memorie niet… - Maar of hij ook wist dat hij haar nog wat schuldig was? - Beh ja, madam, ge mocht mij vandaag verwachten, lijk of ik u gezeid heb. - Maar ’t wordt gezeid dat gij overal wegspoelt zonder betalen... - ’t Zijn slechte mensen die dat zeggen, bucht (= uitschot) van volk. Hij had zakboekje en potlood uitgehaald en zich tegen den muur onder het hoge venster te tekenen gezet. Wat hij op papier krabbelde, kon de vrouw niet zien, maar dikwijls keek hij strak naar zijne schilderij omhoog alsof hij er iets van copieerde, maar in ’t geniep luukte (= loerde) hij naar de bezoekster, die vlak voor het autaarken op den vloer plaats had genomen, vast besloten van niet heen te gaan zonder haar geld ontvangen te hebben. Het kind viel op haren schoot welhaast in slaap. Zij zelf liet zich tot bewondering vervoeren voor de nieuwe schilderij ,en kreeg er de ogen niet af. - Is dat Sint- Eutropius die daar op de trappen staat? vroeg zij. De Schilder antwoordde van ja. - En wat doet hij daar? - Preken, he, ge ziet die mensen daar wel voor hem staan. - Maar den dienen achter hem, die daar dat scheermes omhoog steekt? - Dat is geen scheermes, maar een zweerd, en de man is een heiden die den heilige wil doden. - Zijn de zweerden maar zo lang? En zou dochter Lowijze met zulk ’n dingske Jan Halewijns hoofd afgekapt hebben, lijk of (= als) ’t in ’t liedje staat? - Maar madem, ik kon het zweerd niet ten volle uitmaken, het paneel was niet breed genoeg, ziede (= ziet ge) wel. - Hadt ge ’t wat breder gemaakt. - Maar dan zou het in’t altaarvak niet gekunnen (sic) hebben.. - Aach, ge weet altijd ’t uwe, gij.. - Maar madam, mij dunkt dat gij het zijt die.. - En heeft die heiden den heilige gedood? - Neen, Sint- Eutropius stak zijn kruisken omhoog, lijk of ge hem ziet doen, en de arm van den afgodendienaar werd lam. En de schilder alzo altijd voort, rekken is rekken aan zijn samenspraak met de smidsvrouw, tot zolang hij deze nodig had… Eindelijk stond hij recht en kroop weer op de autaartafel waar zijn schilderij boven hing. - Gaat ge er nog iets aan doen dan? vroeg de schuldeisster. - Ja, meneer de paster reclameert omdat er te weinig volk op staat. En met een stuk krijt begon hij enige lijnen op den voorgrond te trekken. Toen zij zag dat ’t gemeend was van nog iets aan de schilderij te doen, zei ze in haar eigen (= zichzelf): ge’en kunt nog seffens niet wegvliegen, ‘k ga een letje were (= een poos terug) en ‘k doe Stientje Blancke u een beetje in d’ogen houden… Maar g’hadt den zondag daarachter moeten in de kerk zijn te Gottem…Van misse te horen met goede manieren kon geen sprake zijn dien dag. Lachend zat elk de nieuwe schilderij te bezien, waar Loden Lamberts wijf op stond met haar kind in heure schoot.
Tot zover dan het verhaal, in de versie van Camiel De Waegenaere, zoals het in ’t Getrouwe Maldegem” te lezen staat. Hij is een aardig verhaal, maar het laat vanzelfsprekend wel enkele vragen open. Een eerste vraag betreft het schilderij zelf: bestaat het nog en/of hoe ziet (zag) het eruit? En wat weten we over de personages die vernoemd worden in het verhaal, dat door De Waegenaere “gildig 150 jaar geleden” (d.i. alleszins vóór 1760) gesitueerd wordt? I. HET SCHILDERIJ
De aanvangsalinea van Camiel De Waegenaeres verhaal, alsook de vele eropvolgende, naar een (historische) realiteit verwijzende verhaalelementen lijken erop te wijzen dat in Gottemkerk, althans nog in 1909, het in het verhaal beschreven altaarstuk aanwezig was. Nu, bijna honderd jaar later, is dat schilderij er evenwel niet meer. Het kan mogelijk in 1940 verdwenen zijn, bij de grondige vernieling van de kerk tijdens de beschietingen tijdens de
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3677 Achttiendaagse Veldtocht. Maar was het er begin 1940 nog wel aanwezig? Geen van de omstreeks 1925-1930 geboren Gottemnaars, die het zich nog uit hun (prille) jeugdjaren hadden kunnen herinneren en bij wie ik daarover navraag deed, kan zich een dergelijk schilderij voor de geest halen, niet op een van de drie toen bestaande altaren, en evenmin ergens elders in het kerkschip. Dat kerkschip dateerde trouwens van 1860, in welk jaar het helemaal vernieuwd werd na afbraak van het schip van de oorspronkelijke vroeg-14e-eeuwse (gotische) kerk, waarvan na 1860 enkel de toren, het koor en het transept behouden werden. In de dorpsmonografie over Gottem van F. De Potter & J. Broeckaert (blz. 18) vermelden deze beide auteurs dat de SintMartinus- en Eutropiuskerk van Gottem toen (d.i. ca. 1865) slechts twee altaarschilderijen telde, nl. “Christus op den schoot Zijner Moeder” boven het hoofdaltaar en “Marteldood van de H. Eutropius” boven het (rechter) zijaltaar. Het linker zijaltaar, toegewijd aan O.-L.-Vrouw, had toen nog geen schilderij. Het parochiale “Liber Memorialis” van Gottem, dat werd aangevangen in 1866, vermeldt dat het schilderij van Onze-Lieve-Vrouw boven het linker zijaltaar dateert van 18772, (dus van na De Potter & Broekaert). Er is ook een foto bewaard van het Gottemse kerkinterieur (west- of koorzijde), die de toestand weergeeft vóór de beschieting en vernieling in mei 19403. Op die (jammer genoeg niet zeer duidelijke) foto is het hoofdaltaar zichtbaar, met helemaal bovenaan een klein rond schilderij – of is het niet veeleer een glasraam (?) – dat de kerkpatroon Sint-Martinus afbeeldt (te paard). Maar het altaarschilderij daaronder (met de H. Maagd als Piëta) is niet zichtbaar, omdat het schuilgaat achter het tabernakel en de rij kandelaars ernaast. Wel zichtbaar, op het linker zijaltaar dan, is een smalle zijstrook van het O.-L.Vrouwschilderij. Het rechteraltaar (Sint-Eutropius) is op de foto helemaal onzichtbaar, doordat de preekstoel het gezicht erop verhindert! Andere interieurfoto’s zijn er niet. Wat concreet het Sint-Eutropiusschilderij betreft is er dus een probleem, aangezien we niet over een foto ervan beschikken. F. De Potter & J. Broekaert (ca. 1865) gewagen van een “Marteldood”, maar hoe moeten we ons die in werkelijkheid voorstellen? In het verhaal van Camiel De Waegenaere (1909) is er sprake van een man die “een zweerd omhoogsteekt” en de schilder verduidelijkt voor de smidsvrouw (die het zwaard voor een “scheermes” had gehouden!) dat “die man een heiden is die den heilige wil doden”. Dit lukt hem echter niet, want “Sint-Eutropius stak zijn kruisken omhoog, en de arm van den afgodendienaar werd lam.” Uit een andere passage uit het gesprek tussen smidsvrouw en schilder blijkt bovendien dat Sint-Eutropius, op trappen staande, de voor hem staande mensen toespreekt (hij is nl. aan het “preken”). Bovendien – en dàt is precies de pointe van het verhaal – zou ergens “op den voorgrond”, die de pastoor “te weinig verzorgd” had genoemd, de smidsvrouw zelf toegevoegd zijn, met haar zoontje op schoot. Hoe dit alles er in werkelijkheid heeft uitgezien, moeten we volledig in het ongewisse laten. Feit is immers dat zeker na 1940 – en allicht ook al een hele tijd voordien – geen spoor meer te vinden was van een Sint-Eutropiusschilderij. De vraag blijft dus wat er in De Waegenaeres verhaal werkelijkheid was en wat niet, want zonder een directe vergelijking met een foto van het schilderij valt dat niet uit te maken. Is zijn verhaal dan fictie, literair verzinsel? Waarschijnlijk niet toch? .. II. DE PERSONAGES
A. De personages in de actuele verteltijd (= anno 1909) 1. Koopman Camiel Rotsaert Op 22 januari 1907 kwam hij zich met zijn gezin vanuit Vinkt in Gottem vestigen en betrok er de woning, gelegen Oude Heirbaan 28, de vroegere smidse waar twee weken voordien, op 9 januari 1907, hoefsmid Leander Lambert (°Gottem 1822) op 85-jarige leeftijd overleden was.
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3678 Camiel Rotsaert (°Vinkt 04.04.1863), koopman, was op 09.01.1899 te Vinkt gehuwd met Maria Leona Christiaens (°Ruiselede 05.09.1875) met wie hij zes kinderen kreeg, nl. drie zonen, nl. Remi (1899), Cyriel (1900-1908) en Aloïs (1903), en ook drie dochters, nl. Marie Julie (1904), Emma Augusta (1906) en Martha (°Gottem14.12.1908). Een van Camiels kleindochters, Leona Rotsaert, is begin jaren ’60 gehuwd met de Gottemse renner Jacques De Boever4. Over de smidse van de Lamberts: zie verder in deze bijdrage. 2. De Van Vynck(t)s Camiel De Waegenaere vermeldt, midden in zijn verhaal, het personage van de buurvrouw “Stientje Blancke, die woonde waar nu de Van Vyncks (sic! – foutief zonder t geschreven) wonen”. Ter identificatie volstaat dit (althans voor een hedendaagse buitenstaander) niet, aangezien er in 1909 niet minder dan drie verschillende Gottemse gezinnen waren, waarvan de huisvader de familienaam Van Vynckt droeg. De eerste twee bewoonden allebei een huis aan de Oude Heirbaan (resp. nrs. 10 en 44) en waren dus de nabije buren van de Lamberts (aldaar nr. 28); de derde van Vynckt woonde verderaf, aan de Uitweg (nr. A-10). Ziehier de drie Van Vynckt-gezinnen anno 1909 (opmerkelijk: geen van allen geboren Gottemnaars, maar inwijkelingen uit de buurgemeenten!): - Karel Van Vynckt (°Meigem 1839), landbouwdagloner, gehuwd met Marie Strobbe (°Aarsele 1852), van wie acht kinderen – 4 zonen en 4 dochters (geboren tussen 1872 en 1896); Oude Heirbaan 10; - Jan Frans Van Vynckt (°Bachte-Maria-Leerne 1849), tapper-timmerman, gehuwd met Rosalia Amelynck (°Machelen, 1854), van wie vier kinderen – twee van elk geslacht (geboren tussen 1887 en 1893); Oude Heirbaan 44; - Julius Van Vynckt (°Meigem 1875), vlaszwingelaar, gehuwd met Maria Celina Verhaest (°Gottem 1880), van wie vier kinderen – twee van elk geslacht (geboren tussen 1901 en 1910); Uitweg A-10. Het is naar deze laatste dat Camiel De Waegenaere heeft verwezen (voorheen Kasteeldreef, nu Polderweg – aan de hoek met de Ardeense Jagersstraat). B. De personages in het verleden of de vertelde tijd, d.i. “ruim 150 jaar geleden” (ergens midden in het regeertijdperk van Keizerin Maria Theresia, 1740-1780). 1. De smidsfamilie Lambert (“Loden en zijn vrouw Sofie”) Deze in Gottem welbekende familie woonde centraal op de “Plaatse” (percelen B295 en B296 van de kadasterkaart van Popp, ca. 1865). Camiel De Waegenaere heeft de laatste dorpshoefsmid Leander Lambert (Gottem 18221907) persoonlijk nog goed gekend – en heeft het verhaal over “De vrouwe van het Trapkens-autaar” (indien het althans niet – geheel of gedeeltelijk – verzonnen is!) mogelijk zelfs uit diens mond vernomen. Leander Lambert was jonggezel en bewoonde de smidse-en-herberg aan de Oude Heirweg 28 (toenmalige nummering; nu nr. 119). Zijn twee eveneens ongehuwde zusters woonden, tot aan hun dood, bij hem in: Julie (Gottem 08.04.1820 - 05.10.1893) en Melanie (Gottem 08.06.1825 -13.01.1891); ze werden resp. 73 en 65 jaar oud. Tussen 1890 en 1903 woonde in de smidse ook de uit Wielsbeke gekomen smidsknecht Ferdinand De Bruyne (°MontSaint-Aubert/ Hen. 1870), die in 1903 verhuisde naar een eigen woonst in dezelfde straat, Oude Heirbaan 35. En zoals al vermeld, werd de smidse na Leanders dood bewoond door het koopmansgezin Camiel Rotsaert. Leander Lambert, die op prille leeftijd zijn vader verloor, was de zoon van de hoefsmid-enherbergier Antoon Francies Lambert (Gottem 1763-1830) uit diens tweede huwelijk met de 24 jaar jongere naaister Eugenia Gryspeert (Gottem 1786-1859); hij was de kleinzoon van Pieter Jan Lambert (Gottem 1731-1799) en diens vrouw, Anna Francisca van den Borre
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3679 (1740-1817); en hij was de achterkleinzoon van Antoon Lambert (+ 1701-1773) en van Elisabeth vander Meersch (+ 1695-1745). Zie verder de Bijlage: Stamboom. Probleem bij een reële identificatie van De Waegenaeres verhaalpersonages “Loden Lambert en zijn vrouw Sofie” is, dat we in de hele Lambert-stamboom (die aanvangt met Petrus Lambert, + 1660-1730, en diens tweede vrouw Joanna Desmet, + 1653-1699), slechts één enkele Ludovicus (= Loden) Lambert aantreffen, maar dan wel een hele tijd later dan de door De Waegenaere vooropgestelde verhaaltijd (= ca. 1760). Ludovicus Lambert (Gottem 09.03.1778-15.02.1855) was ook een kleinzoon van het vermelde echtpaar Antoon Lambert – Elisabeth vander Meersch, maar van diens jongere zoon Josephus Lambert (1738-na 1810) en zijn tweede vrouw Angela van Wambeke uit Aarsele (+ 17401793). Niet alleen leefde deze Ludovicus/Lodewijk/Louis/Loden Lambert enkele decennia later dan door De Waegenaere vooropgesteld, maar hij was bovendien ook niet met een Sofie gehuwd! Hij huwde zelfs tweemaal, de eerste keer in het jaar 1797 met Regina van Dierdonck (+ 1773-1810), daarna in 1811 met de Waregemse Maria Catharina Stoop/ De Stoop (+ 1782-1855). Hij was trouwens ook geen smid, maar landbouwer, en hij beantwoordt dus in geen geval aan het Loden-profiel uit De Waegenaere verhaal. We moeten dus elders voortzoeken.. Terloops opgemerkt: deze landbouwer Ludovicus Lambert was een achtbare dorpsnotabele, die meer dan dertig jaar (1823/1845 en 1848/1855) lid was van de gemeenteraad en bovendien zelfs gedurende twee jaar een schepenzetel bezette (van 1828 tot 1830). Een generatie later (= begin 19e eeuw) zijn er in de familie Lambert plots drie zonen, in drie verschillende gezinnen uiteraard, allemaal in hetzelfde jaar 1804 geboren, die alle drie ook dezelfde doopnaam Charles-Louis meekregen. Zou misschien één van deze drie “Louis” de (“Loden” genoemde) protagonist in De Waegenaeres verhaal kunnen zijn? Om die vraag te kunnen beantwoorden, eerst hun personalia. a. Het voornoemde echtpaar Ludovicus Lambert – Regina van Dierdonck kreeg op 31 maart 1804 (10 germinal XII) een tweede zoon, die als Charles-Louis werd ingeschreven. Hij was landbouwer, zoals zijn vader Lodewijk, bleef ongehuwd en overleed op amper 34-jarige leeftijd op 5 juni 1838. b. Een andere Charles-Louis Lambert werd geboren op 04 mei 1804 (14 floréal XII) en was de zoon van Antonius Benedictus Lambert (1765-1819), herbergier, later dagloner, en diens vrouw Francisca van den Borre (+ 1775-1817). Deze Charles-Louis, die als arbeider aan de kost kwam, huwde begin 1842 met een geboren Gottemse, Beatrix Eynsrart (° 1813), een spinster, met wie hij tussen 1842 en 1847 vier kinderen had, van wie er twee jong gestorven zijn. Op 5 juli 1862 overleed hij zelf, “werkman, 58 jaar oud, in zijn woonst Wijk A.85”. c. Een derde Charles-Louis Lambert werd geboren op 11 oktober 1804 (19 vendémiaire XIII) en was de tweede zoon van de hoefsmid-herbergier Antonius Fransciscus Lambert (17631830) en diens eerste vrouw Maria Magdalena van Nevel(e) (Vinkt 1773-na 1812); ook hij werd hoefsmid, zoals zijn vader Antoon (en zoals zijn jongere stiefbroer uit Antoons tweede huwelijk met Eugenia Gryspeert, m.n. de voornoemde Leander). Deze derde Charles-Louis bleef ongehuwd, en stierf in 1868 op 63-jarige leeftijd. Van 1845 tot 1848 was hij gemeenteraadslid in Gottem, toen zijn achteroom Ludovicus tijdelijk niet zetelde. Geen enkele van deze drie in 1804 geboren Charles-Louis (of Karel-Lodewijk) kan ons echter een stap vooruitbrengen in de zoektocht naar de “Loden Lambert” uit De Waegenaeres verhaal. De eerstgenoemde en de laatste van het hierboven opgesomde gelijknamige trio bleven immers ongehuwd; de tweede was wel gehuwd, zijn vrouw heette echter niet Sofie, maar Beatrix. Nog afgezien bovendien van het feit dat –indien De Waegenaeres “Loden Lambert” toch een van die drie Charles-Louis geweest zou zijn (quod non!) – het verhaal dan op zijn vroegst omstreeks 1830/1840 gesitueerd moet worden, of bijna driekwarteeuw later dan De Waegenaere in 1909 liet uitschijnen met zijn tijdsbepaling van “gildig 150 jaar geleden”.
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3680 Voorlopig komen we dus niet tot een bevredigende oplossing van ons identificatieprobleem. Maar laten we intussen eens bekijken of we met de andere verhaalpersonages meer succes boeken. Bijlage: Een stukje Lambert-stamboom8 Petrus Lambert xx Joanne Desmet Antonius Lambert x Elisabeth Vander Meersch
Petrus Joannes Lambert x Anna Francisca vanden Borre
Antonius Franciscus Lambert x Maria Magd. Van Nevele xx Eugenia Gryspeert
Josephus Lambert x Angelina Billiet xx Angela van Wambeke Antonius Benedictus x Francisca vanden Borre
Ludovicus x Regina van Dierdonck Charles-Louis
CharlesLouis °11.10.1804 +??.??.1868 hoefsmid
Leander 1822 1907 hoefsmid
ongehuwd
ongehuwd
Charles-Louis °04.05.1804 +05.07.1862 arbeider x Beatrix Eynsrart
° 31.03.1804 +05.06.1838 landbouwer ongehuwd
2. De andere personages In De Waegenaeres verhaal worden nog twee andere personages met name genoemd nl. de drossaard of schabeletter (= veldwachter) Koben Sloovers en een buurvrouw van de Lamberts, genaamd Stientje Blancke. In de oude Gottemse parochieregisters (vóór 1800) zijn evenwel geen Jacobus de Sloovere5, noch ene Justina (of Christina of Augustina) Blancke6 te vinden. En indien De Waegenaeres verhaal toch later dan rond 1760 moet geplaatst worden, b.v. in de eerste helft van de 19e eeuw, dan zouden we hun namen ten minste in de vroeg-19e-eeuwse Gottemse documenten moeten aan treffen, b.v. in de bevolkingstelling van 1.1.18307 of in het bevolkingsregister van 1846-1856. Dit is echter jammer genoeg niet het geval. Koben Sloovers zou – volgens De Waegenaere- veldwachter geweest zijn. Voor wat goed is vermelden we hier de ons bekende Gottemse veldwachters op het einde van de 18e eeuw en uit de eerste helft van de 19e eeuw. De Gottemse bevolkingstelling van het Jaar IV (of 1796) vermeldt onder het nr. 460: Jean Cnockaert, “sergeant de commune”, 46 jaar oud, die al sedert 1767 in Gottem woont. Van zijn opvolgers kennen we er een tweetal: Francies Cluyse (°Gottem, + 1786), volgens de volkstelling van 1.1.1831 toen 46 jaar oud, en na hem de burgemeesterszoon Ivo Verhaest (°Gottem, + 1814), volgens het bevolkingsregister van 1846-1856 toen 32 j. en ongehuwd nog. De gezinsleden van burgemeester Jan-Baptist Verhaest waren geburen van de smederij-herberg der Lamberts: naast zoon Ivo waren daar nog een vijftal ongehuwde dochters, genaamd Amelie (1804), Sophie (1806-1887), Melanie (1808), Virginie (1810) en Rosalie (1812).. Dit alles terzijde natuurlijk.
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3681 Maar weer terug nu naar ons hoofdthema: ook na screening van de in het verhaal met name genoemde bijfiguren (Blancke en Sloovers) blijft dus nog altijd de vraag hangen naar de echte oorsprong van het verhaal: bevat het een reële historische kern (uit de mondelinge overleving), maar is er met de naamgeving van de personages iets gebeurd (b.v. om privacy redenen)? Of is het hele verhaal zelf, inclusief de naamgeving der personages, puur verzonnen door Camiel De Waegenaere? Hoe dan ook, het verhaal is dan toch alleszins een te waarderen poging om , door middel van een (zij het dan fictief) verhaal, een verklaring te bieden voor de (intrigerende?) iconografische bijzonderheid van de aanwezigheid van een vrouw-met-kind op het altaarschilderij. Tot bewijs van het tegendeel willen we wél blijven aanvaarden dat er in 1909 alvast een dergelijk schilderij in Gottem-kerk aanwezig was. Maar wat stelde het precies voor? En ook: wààr is het sindsdien gebleven?
1. Zie André De Poortere, “Camiel De Waegenaere. Kunstschilder en Letterkundige 1855-1946”( Gottem, 1980; gestenc. uitg.); André De Poortere & Jan Gerits, “Kamiel De Waegenaere”, in : De Autotoerist, nr. 19, van 29.09.1980, blz. 1106-1108. Zijn stamboom in: “De wederwaardigheden van schilder Modest Huys, door Camiel De Waegenaere. Uitgegeven en toegelicht door dr. Paul Huys, in: Bijdragen tot de geschiedenis en Folklore van Machelen , Olsene en Zulte, jrg. 18, 20002001, blz. 11. 2. Met dank aan de heer Stefaan Vandenbroucke (Herent) voor de mededeling van enkele waardevolle inlichtingen. 3. V. Gaublomme, “Gottem. Herinneringen uit de tijd van toen” (Gottem, Sportcomité “, 1978), blz. (19), Foto Kerkinterieur vóór 1940. 4. V. Gaublomme, id., ibid., blz. (75), Foto renner Jacques De Boever (1960), die met Leona Rotsaert in 1963 huwde. 5. De Gottemse doopregisters vóór 1800 bevatten drie geboorten van ene De Sloovere, nl. Francisca Levina (°1718), Josephus (°1768) en Joanna (°1794). Geen geboorte van ene Koben of Jacobus De Sloovere dus! 6. De Gottemse doopregisters vóór 1800 bevatten zes geboorten op naam van Blancke, nl. 2x Agatha (1788 en 1793), 2x Joannes (1792 en 1793), en verder nog Rosalia (°1786) en Agnes (°1796). Dus geen “Stientje” Blancke! En in de Bevolkingstelling van het jaar IV (1796) staat één enkel gezin Blancke vermeld, nl. van de 43-jarige strodekker Emanuel Blancke (sedert 1780 in Gottem gevestigd in de Leihoek, samen met zijn 38-jarige vrouw Josepha de Blaere (of was het Dobbelaere?). Zij waren overigens de ouders van de zes bovenvermelde kinderen. 7. Zie “Gottem. Staat van de bevolking op 01.01.1830” (in Stadsarchief Deinze). We vinden er wel bruikbare gegevens over een Lambert-gezin, woonachtig Wijk B – 167, als volgt samengesteld: Frans-Antoon Lambert xx Eugenia Gryspeert; kinderen: Karel-Lodewijk, 26j. ; Augustin, 17j.; Julie, 10 j.; Leander, 8j.; Melania, 5j. Deze Gottemse bevolkingsstaat 1830 is in brochurevorm uitgegeven door Claude Gekiere (VVF-Deinze, 1994); het gezin-Lambert aldaar op blz. 33. 8. In de Gottemse volkstelling van het Jaar IV van de Franse Republiek, d.i. in het jaar 1796, zijn drie Lambert-gezinnen vermeld: Nrs. 19-24: het gezin van Pierre Jean Lambert, landbouwer op de “Plaatse”, 65 j. (°1731), gehuwd met Françoise vanden Borre , 56 j. (°1740), met drie dochters (Marie, 29j.; Monique, 25 j.; Agathe, 15 j.) en nog een kind van minder dan 12 j. Er is ook een 15-jarige knecht, Joseph Maezeele. - Nrs. 78-80: Antoine François Lambert, hoefsmid op de Plaetse, 34 j. (°1763), met zijn 22-jarige Vinktse vrouw Marie van Nevel, die pas sedert 1795 Gottem bewoont; er is ook een 17-jarige smidseknecht, ene Jean-Baptiste Lambert (zoon van de hiernavermelde Josephus xx Angela van Wambeke, en dus een jongere broer van Ludovicus). - Nrs. 296-302: Het gezin van de 57-jarige landbouwer Joseph Lambert (°1738), tweevoudig weduwnaar, met twee van zijn zonen, m.n. Louis, 17 j. (°1778) en Anthoine, 30 j. (°1765) met Anthoines vrouw, de 21-jarige Françoise van den Borre; er is ook een meid (Angeline Lippens) en twee knechten (Martin Biebuyck en Maximilien Peers).
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3682 Nabeschouwingen bij het artikel van P. Huys over “De Vrouwe van het trapkesaltaar” in Gottem Als reactie op de bijdrage van Paul Huys ontvingen wij vanwege dhr. Stefaan Vandenbroucke een zeer interessante tekst waarin deze geboren Gotemnaar (nu woonachtig in Herent) vanuit zijn specifieke vertrouwdheid met en kennis van de lokale geschiedenis van zijn geboortedorp uitvoerig en grondig ingaat op de in de bovenvermelde bijdrage opgeworpen (authenticiteits- en identificatie) problemen. Na overleg met de redactie van het KGK-Contactblad gaf Paul Huys er de voorkeur aan, de talrijke gegevens uit deze substantiële bijdrage van dhr. Stefaan Vandenbroucke niet te verwerken in zijn eigen (Huys-)tekst. Dat zou – vanuit het standpunt van het morele en feitelijke auteursrecht – oneerlijk zijn ten opzichte van de originaliteit van de waardevolle inbreng van dhr. Vandenbroucke, wiens kritische beschouwingen weliswaar een aanvulling en/of correctie betekenen bij de Huys-tekst, maar tegelijk ten volle verdienen als een autonome, “andere” tekst gelezen te worden. De Redactie beschouwt het dan ook als een voorrecht en een eer, de beschouwingen van dhr. Stefaan Vandenbroucke als een aparte bijdrage in het Contactblad te mogen publiceren. De beide artikelen vormen a.h.w. een tweeluik, waarin parallel maar autonoom twee auteurs hun licht hebben laten schijnen op hetzelfde object, m.n. het “enigmatische” verhaal van Camiel De Waegenaere, dat deze speciale aandacht – honderd jaar na datum – zeer zeker verdient.
2147. Stefaan VANDENBROUCKE, Aanvullende beschouwingen bij Camiel De Waegenaeres verhaal “Van die vrouwe op Trapkes-Autaer” Vooraf. Stilaan ben ik tot het besef gekomen dat we inderdaad rekening moeten houden met het feit dat de hilarische feiten zich kunnen afgespeeld hebben 150 jaar vóór 1909. Hiervoor gebruik ik als centrale datum: 1760. Sommige personen en omstandigheden zijn mij als waarachtig overgekomen. Zie hiervoor onderstaande rubriekjes. Jaartallen De jaartallen die ik citeer, hebben betrekking op, -1716 = Landboek (LB); percelen met eigenaars & gebruikers -1760 = Zelfde landboek geactualiseerd. Alleen de eigenaars. -1796 = Inwonersregister (INW) -1816 = Register nationale militie (RVM) -1830 = Staat van bevolking (SVB) op 1/1/1830 -1860 = Poppleggers met – kaarten (Popp) (Deze datum is benaderend. De uitgave door Popp kan evengoed vroeger als later zijn).
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3683
1. Stientje (Célestine?- Augustine?-…) Kamiel DW schrijft dat Stientje Blancke de schilderaar langs de Kasteeldreve zag lopen en dat zij woonde waar nu (1909) Van Vijncks wonen; dat zij als dieven de kerk binnenslopen en dat zij tenslotte dit rap ging vertellen aan Sophie Lambert, lande de “lochtingen”. En inderdaad ook in “mijnen tijd” woonde er een familie Van Vijnckt in de Kasteeldreef (nu Polderweg); een tweewoonst op de hoek met de Ardeense Jagersstraat. Ook de poging om ongezien de kerk te bereiken, kan kloppen, aangezien de schilder langs de toenmalige “Kasteeldreef” kwam (een omweg!!) om toch maar de “Plaats” te vermijden! Ook de “Lochtingen” zijn reeël. Haar route is nl. de kortste weg (paar 100 m) om huize Lambert te bereiken, via het toponiem “De Lochtingen” Wat zeggen de documenten? De woonst Van Vijnckt (een ideale uitkijkpost voor Stientje) bevindt zich in het LB op het hoekperceel nr. 60. In LB 1760 was de eigenaar ervan Jozef Dobbelaere. In INW 1796 treffen wij er het gezin Emanuel Blancke x Josepha Dobbelaere, resp.geboren 1753 en 1758. Aangezien Jozef Dobbelaere in LB 1760 (datum die ons interesseert) eigenaar was van het perceel in kwestie, kan men zich afvragen welke de relatie was tussen Stientje en J. Dobbelaere? Echtgenoten?? 2. Lode en Sofie A. Pieter Lambert In LB 1716, staat Pieter vermeld als eigenaar én gebruiker van ca. 12 percelen (land, meers, 2 woningen). Een middelgrote landbouwer dus met eigen woonst op het perceel 127 (“Bewoonde hofstede en land”), groot 312 roeden. Het aanpalende perceel 126 (“land”- 510 roeden) is eveneens zijn eigendom. Beide stukken liggen centraal op de “Plaats”. B. Antoon Lambert
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3684 Staat in LB 1760 als eigenaar van alles bezittingen van Pieter. Van één “bewoonde partijland” (perceel 6) staat Antoon reeds in 1733 als eigenaar / gebruiker (100 roeden) vermeld. Gezien de totale erfenisoverdracht van vader op zoon mogen wij aannemen dat Antoon de oudste zoon was van Pieter. C. Pieter-Jan Lambert Geboortejaar 1731 (65 j – INW 1796). Wsch. oudste zoon van Antoon, gezien zelfde voornaam als grootvader Pieter. Zoals zijn vader, woonde Pieter-Jan als “cultivateur” op de “Plaetse” (INW-1796) D. Antoon-Francis Lambert Geboortejaar 1762-1764 (naargelang INW of SVB); overleden 29.7.1830. Zowel in 1796 als in SVB 1830 wordt hij als hoefsmid/marichal genoemd. In INW 1796, woonde hij op de “Plaetse”. In SVB 1830 op “Wijk B 167”. Dit is dezelfde locatie als zijn voorvaders. E.
Pierre-Jean ° 1796- Komt in 1830 niet meer voor. In 1816 “Hoefsmid” Charles-Louis °1804-+27.5.1868. (Genoteerd bij André Heyerick in “De uithangborden” KGK-jaarboek LXIX, 2002, pag. 304. Leander °1822+1907 – Uit het 2e huwelijk van Antoon-Francis- “Hoefsmid”
Nota: De bezittingen die de Lamberts hadden in Gottem (LB 1716 en 1760) zijn als we ze met Popp vergelijken op 100 jaar tijd fel geslonken. Van eigendommen buiten de “Plaats” is er geen sprake meer, en ook de vroegere 2 percelen op de “Plaats” zelf, zijn met meer dan 70% verminderd. Er blijven slechts 22 are over. Deze overblijvende percelen staan in de Popp-leggers vermeld als “Les héritiers François Lambert”. (Grote slokop was hier de familie Verhaest). - En wáár kunnen we dan Lode en Sofie situeren? Als we uitgaan van de juistheid van het verhaal, nl. de feiten spelen zich af ca. 1760, dan zou Lode best een jongere broer kunnen zijn van Pieter-Jan (°1731). Een jongere broer, gezien de steeds kenmerkende, terugkerende namen van grootvader op eerstgeborene kleinzoon. Op deze manier zou Lode geboren zijn rond 1732-35. Zijn kindje op het schilderij (amper 1 j. oud – eerste tandjes) zou dan geboren zijn 1758-1760. Lode moet in elk geval dichte familie geweest zijn aangezien hij uitbater was van een caféhoefsmederij op dat aloude familiedomein. Huidig huisnr. 119 - Máár er is licht in de duisternis! Uit het NMR 1816, lezen wij dat de genaamde Devos Pierre-Jan, °Vinkt 12.12.1792, hoefsmid was in Pittem, als oudste zoon van weduwe Jeanne-Cathérine Lambert. De andere weeskinderen waren: Ange° Vinkt 1794 en °Antron° Vinkt 1796 en zij waren in 1816 gedomicilieerd in Gottem als dienstbode. - Was J. Cathérine Lambert soms de dochter van Lode & Sofie? En was zij misschien het babytje op het Prediking-schilderij?? - En hebben Lode & Sofie misschien Gottem verlaten om hulp te bieden aan hun dochter – zo vroeg weduwe met 3 zoontjes??? - En is dat misschien ook het verband tussen de hoefsmeden Lode Lambert & Pierre-Jean De Vos???? - Bovendien – gezien de identieke voornamen – was nonkel Pieter-Jan Lambert misschien de peter van Lode’s kleinzoon Pierre-Jean De Vos???? (*)
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3685 (*) Het starten van deze voorlopige hypothese zou behoorlijk wat archiefwerk vergen (Vinkt en Pittem), maar dit is een opdracht voor later! 3. Het schilderij Eutropius - Een betrouwbare getuige is De Potter & Broeckaert (ca 1865), die spreekt van 2 schilderijen: de Piëta boven het hoofdaltaar en de “Marteldood van de H.Eutropius”. - Een andere betrouwbare bron (Liber Memorialis) vermeldt de plaatsing van de O.- L.- V. – schilderij, verwerkt in een houten “troon” in 1877. Een betalingsnota (480 fr.) voor deze troon dateert van 1874. - Een onbetrouwbare getuigenis is wel die van pastoor Gaublomme (pas in Gottem gekomen in 1960). Hij situeert de foto in zijn boek “Herinneringen… als zijnde de situatie in mei 1940, zonder het O.L.V.-schilderij te vermelden, die men nochtans op dezelfde foto duidelijk kan waarnemen; troon inbegrepen! Pastoor Gaublomme heeft blijkbaar alleen De Potter & Broeckaert gelezen. Mijn broer Arnold Vandenbroucke heeft verschillende senioren, die het zouden kunnen weten (o.m. een jarenlange misdienaar van vóór de oorlog) ondervraagd. Niemands geheugen heeft weet van enig schilderij. Sommigen vertelden dat er zich een schilderij bevond op de zolder van de pastorie. Broer Arnold is gaan zien (samen met de huidige pastoor) en inderdaad daar ligt de Piëta, maar in miserabele toestand. Besluit: Het curriculum vitae van elke schilderij is onduidelijk! En a fortiori van de Marteldood van St.Eutropius. Onder pastoor Th. De Valck (baccalaureus Theologie, pastoor van 1742 tot 1792) werden b.v. verschillende belangrijke realisaties gedaan in het kerkinterieur (doksaal met occasie orgel, grote gothische vensters, enz.) Ook naar aanleiding van de kerk tot 3 beuken en een nieuwe sacristie (1860), is het oud gedeelte (koor + zijaltaren) grondig aangepakt. Zo lezen we b.v. in het Liber Memorialis dat het hoofdaltaar en het zijaltaar O.L.V. op “dezelfde wijze zijn uitgevoerd volgens de plannen” (van 1860!). “Het derde altaar (Eutropius) evenwel is alleen maar versierd om redenen van uniformiteit” (Lib. Mem.) moeilijk te zeggen dus, hoe en wanneer die schilderijen precies uit het interieur verdwenen. Wat nu specifiek de “Prediking” betreft, steeds in de hypothese 1760, meen ik dat pastoor De Valck niet lang het aanstootgevend schilderij van bedenkelijke kwaliteit zal geduld hebben in zijn kerk. Ik ben verder ook de mening toegedaan, dat Kamiel De Waegenaere (1855-1946) het omstreden doek nooit heeft gezien. Anders had hij daar zeker melding van gemaakt in zijn verhaal. Als kunstenaar had hij daar zeker zijn mening over gehad. 4. De Trapkes In de zijkapel Eutropius zijn er wel degelijke trapjes, waarop het altaar staat en waarop de schilder zou gekropen zijn voor zijn kunstwerk. Het zijaltaar O.-L.-Vrouw heeft die trapjes niet. 5. De Mensenhater Titelblad: “CAM. DE WAEGENAERE. De Mensenhater-Romantisch verhaal uit het overgangstijdstip van de Fransche tot de Hollandse regeering onzes lands”. Druk: P. Vanvenckenray – Roex, Maeseyck Omstreeks 1990 las ik dit verhaal. Het speelt zich af in het uiterste punt van de grote Leiebocht, niet zover van de overzetplaats / de aert, tegenover Machelen.
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3686 Kamiel vertelt over een mysterieuze vreemdeling, die woonde in een hut tussen de voetweg (nu verdwenen) en de Leie. Volgens de auteur was die hut voordien een slecht befaamde herberg geweest; zeg maar een dievenkroeg met als uithangbord “In den Franschen Dragondere”. “Scheepstrekkers, marskramers, bezembinders en andere uitoefenaars van vagebondsstielen waren de habitueelen dezer afgelegen kroeg”. Ten tijde van de Franse overheersing, was het een soldatenkroeg geweest. Kamiel De Waegenaere beroept zich op getuigenissen van oude Gottemnaars, mogelijk is het verhaal dus gebaseerd op authentieke feiten. De personen die in het verhaal voorkomen hebben wel degelijk bestaan in die periode: zijn grootvader Maantje, die de vreemdeling ontmoette in ’t café, veldwachter Cluyse en veerman Vandeborre. De énige locatie die voor de kroeg / hut in aanmerking komt, is het perceel 109 (LB 1716): “Een bewoonde partij land en meers met de voetweg daardoor lopende”. Op de bijhorende kaart staat de woning getekend dichtbij het jaagpad aan de Leie. Als ik alle gegevens op een rijtje zet: de geciteerde personen, het tijdstip van het titelblad, de voetweg en “woning” die in het LB voorkomen, meen ik dat de feiten zich afspelen ca. 1810 en niet door Kamiel DW zijn verzonnen. Opmerkelijk zijn de vele gelijkenissen met het verhaal over het schilderij.
2148. Stefaan DE GROOTE : Een oude volkssport in de streek: hanenzettingen of hanenkraaien Vinkenzettingen dat kennen we. Maar van hanenzettingen of hanenkraaien hadden we enkel van ver iets gehoord. Het principe is hetzelfde. Men probeert de hanen - die in gesloten bakken zitten - zoveel mogelijk gekraai te ontlokken. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drieledige die meer 3000 kraaien per uur produceren en de vierledige hanen die tot 2000 kunnen geraken. Er is ook een variante van het spel, waarbij men moet schatten hoeveel keer de haan zal kraaien op een kwartier tijd. Dit gebeurt in open bakken waarbij de dieren elkaar opjutten. Catherine De Stoop uit Zingem probeert deze oude volkssport een nieuw leven te geven. Op 17 november ging in café Handelshuis, Oude Brugsepoort Deinze ,een heuse hanenzetting door. De organisatie was in handen van 'de klubkraaiers' uit Zingem. Begin dit jaar organiseerden ze het Belgisch kampioenschap. De sport betekent nog iets in de streek, want er zijn in de buurt - naast Zingem - nog andere maatschappijen: Olsene (de Leiekraaiers), Kruishoutem (de Beekkraaiers) en Machelen (de Statiekraaiers). Samen met Zingem hebben ze zich verenigd in het verbond Akribo. Een andere bond is actief in West-Vlaanderen.
2149. Paul HUYS (nr. 503) : Nog over Deinze(naars) in het Nationaal Biografisch Woordenboek, deel XVIII (2007) In het decembernummer 2007 van het Contactblad (pp. 3623-3624) heeft onze voorzitter Willy Jonckheere de aandacht gevestigd op de tien bijdragen over Deinzenaars, gepubliceerd in de recentste aflevering (dl. 18, 2007) van het Nationaal Biografisch Woordenboek, nl. over de Deinse schilders F. Bouvy, F. Heyndrickx (Astene), Ch.-L. Picqué en Casimir Vandendaele, de beeldhouwer J.-B. Martens (Wontergem), de letterkundigen P. Kints en G. Rooman, de Wontergemse wielerglories Marcel (1889-1939) en Lucien (18921980) Buyze en de jezuïetenpater Karel van Quickenborne (1788-1837), missionaris in de USA1. Zij allen kregen een apart lemma in het NBW. Het dl. 18 van het NBW blijkt evenwel nog meer (weliswaar enigszins verborgen) Deinzenarijen te bevatten, waarvan hier een summier bericht. Naast pater Van Quickenborne had nog een andere USA-missionaris, mgr. Camille Maes (1846-1915), Deinse roots (kol. 635). Zijn vader, Joannes Baptista Maes (1815-1861), was
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3687 immers een geboren Deinzenaar, die evenwel naar Kortrijk verhuisde en er huwde met een (heelwat oudere) bakkersdochter van aldaar, Justina Ghyoot (1806-1860). Joannes-Baptista Maes was in Deinze geboren op 13.09.1815 als zoon van de Deinse kleermaker Martinus Maes, toen 23 jaar oud (° ca 1792), en diens vrouw Maria Francisca de Swaene. Het NBW-18 bevat ook een biografie van de Brugs-Brusselse kunstschilder Louis Thevenet (1874-1930), die op 8 april 1908 in Beersel huwde met de in Vinkt geboren Marie Emma Tevels (kol. 831). Zij werd geboren op 16 mei 1872 als dochter van de Vinktse hoefsmid Leo Tevels, toen 47 jaar oud (° ca 1825), en diens 35-jarige vrouw Ludovica Coucquyt (° ca 1837), die naaister was. Waar (in Halle ?) en wanneer (nà 1930) Emma Tevels precies overleed, wordt in de Thevenet-biografie niet meegedeeld. Voor de studie van Thevenets oeuvre is zij zeer belangrijk, omdat zij tussen 1908 en 1930 een lijst van zijn werken bijhield (de zgn. “Rekening van Emma” ), die meer dan 500 items bevat. Een laatste “Deinse” wetenswaardigheid nog treffen we aan (kol. 785) in de biografie over de Gentse operazangeres Marie Sasse (Gent 1837- Parijs 1907). Over haar lezen we (kol. 785) o.m. het volgende : “Rond 1879 kocht ze een domein in Deinze, waar ze een tijdlang herstelde (van een chronisch stemprobleem). Naar aanleiding van vijftig jaar Belgische onafhankelijkheid gaf ze in Deinze een gelegenheidsconcert”2. In het Deinse Bevolkingsregister van 1880-1890 (boek 8, f° 1113) vinden we Marie Sasse vermeld als bewoonster van een huis in de Tolpoorstraat 81, samen met haar moeder Rosalie Constance Claus (°Oudenaarde 08.03.1809), weduwe van Karel (Charles Henri François) Sasse, die Maries adoptiefvader was. Hoelang ze in Deinze zelf gewoond heeft, is niet duidelijk; ze werd pas op 10.08.1895 uitgeschreven als verhuisd naar Brussel, Rue du Marais 100. Ze overleed in Parijs, 70 jaar oud. In de Tolpoortstraat 81 waren haar naaste buren: in nr. 83 de weduwe van Jan-Baptist Filliers, genaamd Isabella Maria Wibo (°Zeveren 30.04.1797), met haar dochter Maria Coleta Filliers (°Bachte-Maria-Leerne 27.11.1840), allebei als “rentenierster” ingeschreven; en in nr. 79 het gezin van schoenmaker Victorin De Gryse met zijn vrouw Mathilde Moerman en hun negen kinderen (geboren tussen 1869 en 1889). 1. Over het “Deinse” aspect weet zijn biograaf – Daniel Butaye S.J. – niet veel anders te vertellen dan de betwistbare bewering “na zijn humaniora te Deinze” (kol. 739), want omstreeks 1800 werd in Deinze helmaal geen “humaniora”-onderwijs verstrekt. Bovendien wordt in de meegedeelde literatuurlijst (kol. 742) geen melding gemaakt – jammer! – van de uitvoerige (genealogische en andere familiale) informatie over de Van Quickenborne’s, die in een paar interessante bijdragen in de K.O.K.-Jaarboeken verschenen zijn, nl. in de jaargangen 1943 (door pater Louis Mestdagh) en 1980 (door Gaston Van Quickenborne). De oudstgekende voorvader der Van Quickenbornes in Deinze was er koster-onderwijzer. 2. Het zou interessant zijn eens na te kijken of in de lokale weekbladen van toen – “Gazette van Deinze” (I, 1860 e.v.) of “De Deynsche Burger” (I, 1877 e.v.) melding gemaakt wordt van dat concert in 1880.
VRIENDELIJKE UITNODIGING VOOR EEN UNIEKE VOORDRACHT van drs. Birger STICHELBAUT over : Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!
3688
“Luchtfoto’s uit Wereldoorlog I : een ‘herontdekte bron voor conflictarcheologie in Vlaanderen” Deze voordracht gaat door op dinsdag 29 januari 2008 om 19.30 u in het Museum van Deinze en de Leiestreek
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden door de strijdende partijen duizenden luchtfoto’s gemaakt van het frontgebied en het vijandelijke hinterland. Deze historische foto’s vormen het uitgangspunt van dit onderzoek en worden aangevuld met moderne opnames. Dergelijke luchtfoto’s zijn een belangrijke bron voor de studie van de materiële relicten van de Groote Oorlog en het beheer van dit bijzondere erfgoed.
Birger Stichelbaut is momenteel verbonden aan de Vakgroep Archeologie (UGent) als Aspirant bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO-Vlaanderen). Voor zijn doctoraatsverhandeling onderzoekt hij de archeologische toepassingen van luchtfoto's genomen tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Lidgeld 2008 al in orde? Prachtig. Dank u wel !!!