Jurisprudentie Personen en Familierecht Uitspraken Hoge Raad Mr. A.V.T. de Bie 8 april 2015
Onderwerpen • Actualiteiten alimentatie • Actualiteiten gezag en omgang • Actualiteiten familieprocesrecht
Alimentatie
Rb Den Haag 9-1-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1129 Rb Den Haag 12-2-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1456 Onrust in kinderalimentatieland omtrent de alleenstaande ouderkop! Expertgroep alimentatienormen (Tremanormen): • kindgebonden budget komt in mindering op tabelbehoefte. Dat geldt ook voor de per 1-1-2015 ingevoerde alleenstaande-ouderkop (maximaal € 3.050,-). Rechtbank Den Haag: • Dit kan ertoe leiden dat geen behoefte meer resteert waarin de ouders moeten voorzien. • Dan geen aanleiding voor bijdrage niet-verzorgende ouder.
Rb Den Haag 9-1-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1129 Rb Den Haag 12-2-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1456 Rechtbank Den Haag (vervolg): • Bedoeling wetgever is dat alleenstaande-ouderkop ten goede komt aan de alleenstaande primair verzorgende ouder. • Aanbeveling expertgroep leidt ertoe dat deze er minder op vooruitgaat dan de wetgever bedoelt. • De man zou daarentegen minder behoeven te betalen, terwijl hij wel over draagkracht beschikt om meer bij te dragen. • Alleenstaande-ouderkop daarom niet in mindering op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen.
Rb Den Haag 9-1-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1129 Rb Den Haag 12-2-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1456 •
•
•
In dezelfde lijn: – Rb Noord-Holland 4-3-2015, C/15/214023/FA RK 14-1759 – Rb Noord-Holland 18-2-2015, C/15/213842/FA RK 14-1672 (met variant zorgkorting) – Rb Oost Brabant 13-1-2015 (impliciet) Oude lijn o.a.: – Hof Den Bosch, 5-3-2015, ECLI:Nl:GHSHE:2015:728: wetgever heeft erkend dat kindgebonden budget mogelijk kostendekkend is. – Hof Arnhem-Leeuwarden 03-03-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1556 – Rb Rotterdam, Rb Zeeland-West-Brabant Voor overzicht: databank Split-online (zoek op: alleenstaande-ouderkop)
HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:232 Ingangsdatum (gewijzigde) onderhoudsverplichting Casus: • Uit affectieve relatie wordt in 2001 dochter geboren. • 2004: einde relatie. Kind hoofdverblijf bij de vrouw. • 2007: man moet € 873 per maand kinderalimentatie betalen. • Man verzoekt nihilstelling subs. verlaging kinderalimentatie per 1-1-2011 en veroordeling vrouw tot terugbetaling. • Rechtbank wijst het verzoek af. • Hof heeft bij beschikking van 6-2-2014 kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2011 op lagere bedragen vastgesteld.
HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:232 Ingangsdatum (gewijzigde) onderhoudsverplichting Hoge Raad (principaal beroep man): • Terechte klacht dat hof niet heeft beslist op het verzoek de vrouw te veroordelen tot terugbetaling. Schending 23 Rv. • Uitgangspunt is hier dat met terugwerkende kracht de rechtsgrond is ontvallen aan de door de man na 1 januari 2011 te veel betaalde kinderalimentatie en dat vrouw dus moet terugbetalen (vgl. HR 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1001).
HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:232 Ingangsdatum (gewijzigde) onderhoudsverplichting Hoge Raad (voorw. incidenteel beroep vrouw): Regels met betrekking tot door de rechter te bepalen ingangsdatum van (gewijzigde) onderhoudsverplichting: 1.
2. 3.
Behoedzaamheid bij ingangsdatum vóór de uitspraak, met name bij ingrijpende gevolgen voor onderhoudsgerechtigde i.v.m. terug-betalingsverplichting van hetgeen is betaald of verhaald. Behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep die e in eerste aanleg gewijzigde bijdrage wijzigt. Rechter moet beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van wat in overeenstemming met behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven.
HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:232 Ingangsdatum (gewijzigde) onderhoudsverplichting Hoge Raad (vervolg): • Rechter die een onderhoudsverplichting met terugwerkende kracht verlaagt moet steeds beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. • Specifiek verweer (“op = op”) m.b.t. terugbetaling is niet nodig. • Rechter moet zich wel baseren op “ten processe gebleken omstandigheden”. • Vgl. HR 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1001 en HR 6 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:520.
HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1066 Kinderalimentatie; kosten kinderen nieuwe partner Casus: • Beschikking 2010: vader moet kinderbijdrage betalen voor zoon, geboren 1995. • Moeder verzoekt verhoging kinderalimentatie naar € 277/mnd • Verweer vader: ik ben op Hindoestaanse wijze getrouwd met huidige partner. Leef in gezinsverband met haar en voorzie mede in levensonderhoud van haar twee kinderen. • Rechtbank wijst het verzoek toe. • Hof bekrachtigt en overweegt dat bij vaststelling van vaders draagkracht geen rekening wordt gehouden met kosten van de kinderen van huidige partner, met wie hij samenwoont.
HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1066 Kinderalimentatie; kosten kinderen nieuwe partner Hoge Raad: • Wet voorziet niet in onderhoudsplicht t.o.v. kinderen partner met wie geen huwelijk of geregistreerd partnerschap is aangegaan. • HR 25-11-1994, NJ 1995/286: bij beoordeling draagkracht van een ouder in beginsel rekening houden met alle redelijke uitgaven. • Indien die ouder een nieuw gezin vormt, zullen zijn uitgaven mede daardoor worden bepaald, ongeacht of hij met zijn nieuwe partner is gehuwd of samenleeft als waren zij gehuwd. • Dit onderscheid is in beginsel ook niet van belang bij de beoordeling van de redelijkheid van de gezinsuitgaven (vgl. HR 21-12-2007, NJ 2008/28).
HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1066 Kinderalimentatie; kosten kinderen nieuwe partner Hoge Raad (vervolg): • Voorrangsregeling art. 1:400 lid 1 BW is ingevoerd op 1-3-2009. • Grondslag: gezamenlijke verantwoordelijkheid ouders voor de opvoeding en verzorging kinderen. Gaat om samenloop wettelijke onderhoudsverplichtingen. • Hier samenloop van wettelijke verplichting (jegens zoon) en morele verplichting (jegens kinderen v.d. nieuwe partner). • Regel van art. 1:400 lid 1 BW geldt, gelet op de strekking, ook in een geval als het onderhavige. Eigen kind gaat dus voor. • Beoordeling van gevallen als deze moet dus voortaan plaats vinden met overeenkomstige toepassing van art. 1:400 lid 1 BW.
HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063 Wijziging Curaçaose alimentatiebeslissing? Casus: • Partijen hebben een op Curaçao geboren kind, dat bij de vrouw op Curaçao verblijft. Man woont in Nederland. • Beschikking 6-9-2001: Gerecht in eerste aanleg bepaalt kinder-alimentatie van NAf. 200 per maand. • Man verzoekt Rb Den Haag om wijziging beschikking in nihil. • Rechtbank verlaagt de kinderalimentatie. • Hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. Cassatiemiddel: • NL rechter heeft ten onrechte zich bevoegd geacht.
HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063 Wijziging Curaçaose alimentatiebeslissing? Hoge Raad: • Geen regeling ex art 38 lid 3 Statuut. • Rechter dient zijn bevoegdheid in privaatrechtelijke zaken van interregionale aard te bepalen door aansluiting te zoeken bij IPR-regels van het desbetreffende deel van het Koninkrijk • Rechter in het Rijk in Europa moet dus eerst onderzoeken of in een geval van interregionale aard overeenkomstige toepassing kan worden gegeven aan de in verdragen en EU-verordeningen neergelegde bevoegdheidsbepalingen. • Alleen bij gebreke daarvan zijn art. 1-14 Rv van toepassing.
HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063 Wijziging Curaçaose alimentatiebeslissing? Hoge Raad (vervolg): • Overeenkomstige toepassing Alimentatieverordening. Temporele en materiële reikwijdte staan daar niet aan in de weg. • Art. 8 lid 1 Alimentatieverordening beperkt bevoegdheid die in beginsel voortvloeit uit de art. 3-7 en leent zich voor overeenkomstige toepassing in een geval als het onderhavige. • Rechter in het Rijk in Europa is dan niet bevoegd is t.a.v. verzoek: – dat strekt tot wijziging van een beslissing m.b.t. onderhoudsverplichting; – indien deze beslissing is gegeven door de rechter in het Caraïbische deel van het Koninkrijk waar de onderhoudsgerechtigde destijds zijn gewone verblijfplaats; – zolang onderhoudsgerechtigde aldaar zijn gewone verblijfplaats behoudt.
HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063 Wijziging Curaçaose alimentatiebeslissing? Hoge Raad (vervolg): • Onderhoudsplichtige zal dan verzoek aanhangig moeten maken bij de rechter die de oorspronkelijke beslissing heeft gegeven. • Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt, indien situatie op één lijn kan worden gesteld met gevallen genoemd in art. 8 lid 2 Alimentatieverordening. • Nederlandse rechter is niet bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de man.
Gezag en omgang
HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91 Recht op omgang • • • • • • •
Partijen hebben een relatie gehad. In 2008 kind geboren, erkend door vader. Kort na geboorte is relatie geëindigd. Gedurende negen weken omgang, daarna stopgezet. Moeder blokkeert verdere omgang. September 2009: vader verzoekt rechtbank om omgang. Raadsonderzoek: geen contra-indicaties. Voorlopige omgangsregelingen, moeder beëindigt begeleiding door omgangshuis. Eindbeschikking: omgang wegens risico dat moeder de omgangsregeling zou obstrueren met Aware-alarmsysteem, hetgeen niet in het belang is van het kind.
HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91 Recht op omgang Hof: • Verwijst pp. opnieuw naar omgangshuis, dwangsom tegen moeder. Moeder werkt opnieuw niet mee. • Eindbeschikking hof: bekrachtiging oordeel rechtbank. Hoge Raad: • Kind en de niet met het gezag belaste ouder hebben recht op omgang met elkaar (8 EVRM en 1:377a lid 1 BW + voor het kind 9 lid 3 IVRK en art. 24 lid 3 Gronrechtenhandvest EU). • Limitatieve ontzeggingsgronden in art. 1:377a lid 3 BW.
HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91 Recht op omgang Hoge Raad (vervolg): • Indien de gezagsouder op ongenoegzame gronden weigert, moet rechter desverlangd op korte termijn alle gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog mee te werken. • Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd. • Niet uitgesloten is dat dwangmiddelen onder bijzondere omstandigheden tot gevolg hebben, dat de weigeringsgrond uit 1:377a lid 3 onder a. of d. BW ontstaat.
HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91 Recht op omgang Hoge Raad (vervolg): • Dan moet totstandkoming of uitvoering van de omgangsregeling ertoe kunnen leiden dat het kind klem komt te zitten of verloren raakt tussen beide ouders als omgang wordt afgedwongen, met als gevolg dat de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. • Dit alles geldt ook als sprake is van gezamenlijk gezag. • Hof had het recht op omgang niet mogen ontzeggen komen alvorens ook zelf al het redelijkerwijs mogelijke te doen om een omgangsregeling tot stand te brengen. • Vgl. EHRM 17 april 2012, Pascal/Roemenië, no 805/09 en EHRM 11 juni 2013, Prizzia/Hongarije, no. 20255/12
HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748 Omgangshuis; ambtshalve dwangsom Casus: • Partijen hebben een dochter. Moeder heeft het gezag. Hoofdverblijf is bij moeder. • Vader verzoekt omgang. • Rechtbank: omgang vader en dochter onder begeleiding van het Omgangshuis. • Hoger beroep moeder. • Hof: op korte termijn omgangsregeling waarvan invulling door het Omgangshuis moet worden bepaald. Hof legt ambtshalve een dwangsom op aan de moeder.
HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748 Omgangshuis; ambtshalve dwangsom Hoge Raad: • De rechter kan zijn beslissing omtrent omgang zo nodig aanhouden in afwachting van (nader) onderzoek, en kan een voorlopige omgangsregeling vaststellen met aanwijzingen aan partijen om mee te werken aan de verdere voorbereiding van zijn beslissing op het verzoek (HR 17-11-2000, LJN AA8360). • Werkt de gezagsouder niet mee aan de (voorlopige) omgangsregeling, dan kan de rechter desverlangd maatregelen treffen om die ouder daartoe te bewegen. • Rechter kan onder meer van partijen verlangen dat zij zich laten begeleiden door een derde of een instelling die naar zijn oordeel voldoende gekwalificeerd is.
HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748 Omgangshuis; ambtshalve dwangsom Hoge Raad (vervolg): • Beslissing om vorm, frequentie en duur van de omgang aan het Omgangshuis over te laten, berust dus op een wettelijke grondslag en is niet in strijd met art. 8 EVRM. • Het verdient aanbeveling dat rechter aanwijzingen geeft over frequentie en duur van de te organiseren contacten tussen het kind en de niet-verzorgende ouder. • Iedere ouder kan zich tot de rechter wenden indien hij of zij meent dat de nadere vormgeving van de omgangsregeling door het Omgangshuis niet aanvaardbaar is. • Vader heeft geen dwangsom verzocht. Hof is buiten grenzen rechtsstrijd getreden. • Vgl. Hof Den Haag 21 november 2012, LJN BZ3689
Procesrecht
Provisionele voorziening ex art. 223 Rv • Controverse in jurisprudentie: alleen in dagvaardingsprocedure of ook in verzoekschriftprocedure? • HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533: art. 223 Rv van overeenkomstige toepassing in verzoekschriftprocedure! • Hoe is verhouding art. 223 Rv met art. 821 e.v. Rv? • Hoe is verhouding 223 Rv naast “voorlopige alimentatie” of “voorlopige omgangsregeling?” – Denk hierbij ook aan de appellabiliteit van de beslissing.
HR 5-9-2014, ECLI:NL:HR:2014:2632 afwijzing deskundigenbericht 810a lid 2 Rv Casus: • Raad voor de Kinderbescherming heeft in eerder geding op 14 mei 2013 rapport uitgebracht over het ouderlijk gezag over twee kinderen. • Raad verzoekt op basis van dat rapport OTS. • Kinderrechter: OTS voor duur van één jaar. • In hoger beroep verzoekt moeder om op de voet van art. 810a lid 2 Rv een deskundige te benoemen. • Hof wijst dit verzoek af en bekrachtigt beschikking van de kinderrechter.
HR 5-9-2014, ECLI:NL:HR:2014:2632 afwijzing deskundigenbericht 810a lid 2 Rv Hoge Raad: • 810a lid 2 Rv beoogt te bevorderen dat ouders van minderjarigen een standpunt van de RvdK in een zaak over een maatregel van jeugdbescherming gemotiveerd kunnen weerspreken • Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van art. 810a lid 2 Rv zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing strijdig is met het belang van het kind.
Familierechtelijke verzoekschriftprocedure: Wie is belanghebbende • In algemene verzoekschriftprocedure niet nader omschreven • In familiezaken eng criterium: “degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft” (798 Rv) • Wie is belanghebbende? Zie o.a.: – – – – –
HR 3-11-2000, NJ 2001, 418 (pleegouders? soms) HR 23 januari 2009, LJN BG5072 (niet: BV van DGA bij alim.) HR 21 mei 2010, LJN BL7043 (niet: broer bij uhp) HR 17 mei 2013, LJN BZ3641 (niet: mede-erven bij ontkenning) HR 12-9-2014, HR:2014:1025 (niet: niet-gezagsouder bij OTS)
Vervolg belanghebbende • Is kind belanghebbende? • Procespositie minderjarigen: – Handelingsbekwaam (art. 1:234 BW) – Procesonbekwaam (art. 1:245 lid 4 BW) • Vertegenwoordiging door ouders, voogd of BC • Hoorplicht: zie HR 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1084 (wanneer kan worden afgezien van kinderverhoor)
– Kind is wel belanghebbende: HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3535: recht op inzage stukken, mogelijke rol van bijzondere curator
HR 5-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3535: Kind als belanghebbende, inzagerecht, rol bijzondere curator Casus: • Vader verzoekt de rechtbank om kind onder toezicht te stellen. • Namens kind (toen 11) verzoekt een advocaat om toezending van afschrift gedingstukken, i.v.m. hoorrecht ex 809 Rv. • Rechtbank weigert inzage. Kind onder toezicht gesteld. • Kind, vertegenwoordigd door de moeder, stelt hoger beroep in. • Hof bekrachtigt beschikking van de rechtbank.
HR 5-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3535 Kind als belanghebbende, inzagerecht, rol bijzondere curator Hoge Raad: • Art. 290 lid 1 Rv: verzoeker en belanghebbenden hebben recht op inzage en afschrift van de gedingstukken. • Art. 798 lid 1 Rv: ‘belanghebbende’ is degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. • In alle familierechtelijke zaken van minderjarigen is de minderjarige belanghebbende (vgl. HR 12-9-2014, ECLI:NL:HR:2014:2665, NJ 2014/482). • Minderjarigen zijn echter - behoudens uitzonderingen - niet procesbekwaam (art. 1:245 lid 4 BW).
HR 5-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3535 Kind als belanghebbende, inzagerecht, rol bijzondere curator Hoge Raad (vervolg): • Uit art. 6 lid 1 EVRM of art. 12 IVRK vloeit niet voort dat van effectieve uitoefening van recht ex art. 809 Rv slechts sprake is indien minderjarige buiten (wettelijk) vertegenwoordiger om kennis kan nemen van de gedingstukken. • In beginsel zullen belangen voldoende behartigd kunnen worden door de wettelijk vertegenwoordiger(s). • Dat kan anders zijn als de belangen van de minderjarige en die van de wettelijk vertegenwoordiger(s) niet gelijklopen. Die situatie kan zich in het bijzonder voordoen in gevallen waarin de verzorging en opvoeding van de minderjarige in het geding is.
HR 5-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3535 Kind als belanghebbende, inzagerecht, rol bijzondere curator Hoge Raad (vervolg): • In dat geval kan de rechter een bijzondere curator benoemen (1:250 BW). Kind kan ook zelf om benoeming verzoeken. • Met die mogelijkheid is het in art. 6 lid 1 EVRM en art. 12 IVRK verankerde recht op toegang tot de rechter voldoende gewaarborgd, mits die mogelijkheid effectief kan worden benut. • Gelet op opvattingen Kinderombudsman, staatssecretaris V&J en LOVF rechtbanken en hoven (‘Werkproces benoeming bijzondere curator o.g.v. art. 1:250 BW’) kan van effectieve benutting worden uitgegaan.
Hof Den Bosch 27-3-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:885 OTS, ouder zonder gezag belanghebbend? Casus: • Vader zonder gezag komt in hoger beroep tegen beslissing tot verlenging OTS. • Hof overweegt ambtshalve of vader als belanghebbende kan worden aangemerkt. • Op grond van 1:254 lid 4 BW (oud) kan het verzoek tot een OTS worden gedaan door een ouder, een ander die de minderjarige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, de raad voor de kinderbescherming of het OM. • Wie bevoegd is tot het indienen van een verzoek OTS is ook bevoegd tot indienen van een verzoek verlenging (1:256 lid 2 BW; oud).
Hof Den Bosch 27-3-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:885 OTS, ouder zonder gezag belanghebbend? •
•
•
Opheffing OTS kan worden verzocht door de stichting, de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder (artikel 256 lid 4 BW; oud). Volgens HR 21-5-2010, LJN: BL7043 zijn bij uithuisplaatsing belanghebbend naast de instellingen en organen die ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW (oud) de uithuisplaatsing van een minderjarige kunnen verzoeken -: de met gezag belaste ouder(s), een ander die het minderjarig kind als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en het kind zelf, mits dit kind twaalf jaren of ouder is. Hof stelt prejudiciële vraag (392 Rv): Dient in een procedure tot (verlenging van de) ondertoezichtstelling de ouder zonder gezag, indien het verzoek tot (verlenging van de) ondertoezichtstelling niet van hem/haar afkomstig is, als belanghebbende te worden aangemerkt?
HR 12-9-2014, ECLI:NL:HR:2014:1025 OTS, ouder zonder gezag belanghebbend? HR: • De rechter bepaalt zelfstandig wie belanghebbende is in de zin van 798 lid 1 Rv. • OTS raakt rechtsbetrekking van gezagsouder en minderjarige en heeft aldus rechtstreeks betrekking op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen. • Beantwoording prejudiciële vraag: in een procedure tot (verlenging van de) OTS is de niet-gezagsouder geen belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 Rv. • Deze ouder heeft dan ook niet de bevoegdheid hoger beroep in te stellen, indien het verzoek tot (verlenging van de) OTS niet van hem afkomstig was.
Dank u voor uw aandacht!
Hierna volgen nog enige toets vragen.