JURISPRUDENTIE PERSONENEN FAMILIERECHT UITSPRAKEN HOGE RAAD SPREKER MR. A.P. VAN DER LINDEN, KINDERRECHTER (IN DEELTIJD) RECHTBANK AMSTERDAM, RAADSHEER-PLAATSVERVANGER HOF ’S-HERTOGENBOSCH EN HOF DEN HAAG, MEDEWERKER FAMILIE- EN JEUGDRECHT UNIVERSITEIT UTRECHT 3 JUNI 2015 12:30 – 13:30 UUR
WWW.AVDRWEBINARS.NL
Inhoudsopgave Mr. A.P. van der Linden Jurisprudentie HR 7 april 2015 ECLI:NL:HR:2015:905 (advisering mbt GBM)
p. 3
HR 21 april 2015 ECLI:NL:HR:2015:1099 (geen strafverzwaring)
p. 7
Hof Arnhem/Leeuwarden 11 november 2015 ECLI:NL:GHARL:2014:8591 (veroorzaken dodelijk ongeval door minderjarige)
p. 13
Hof ’s-Hertogenbosch 11 februari 2015 ECLI:NL:GHSHE:2015:464 (geen onderscheid [on]voltooid misdrijf minderjarige)
p. 22
Rb Oost Brabant 5 november 2014 ECLI:NL:RBOBR:2014:6598 (toepassing 77c Sr)
p. 31
Rb Den Haag 6 november 2014 ECLI:RBDHA:2014:13563 (toepassing 77c Sr)
p. 50
Rb Noord Nederland 1 december 2014 ECLI:NL:RBNNE:2014:6187 (toepassing 77c Sr)
p. 71
Rb Gelderland 6 januari 2015 ECLI:NL:RBGEL:2015:10 (verlenging PIJ-maatregel)
p. 82
Rb Midden-Nederland 13 januari 2015 ECLI:NL:RBMNE:2015:126 (eis ovj om 77c Sr toe te passen niet gevolgd)
p. 88
2
ECLI:NL:HR:2015:905 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 07-04-2015 Datum publicatie 08-04-2015 Zaaknummer 14/01262 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:392, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:4644, Bekrachtiging/bevestiging Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie Jeugdzaak. Art. 77w Sr. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn door het multidisciplinaire team van de Raad opgemaakte rapport geadviseerd verdachte een gedragsmaatregel a.b.i. art. 77w Sr (GBM) op te leggen. De psycholoog heeft in zijn separaat opgemaakte rapport geconcludeerd dat het opleggen aan de verdachte van een GBM een te zware maatregel is. Het Hof heeft het advies van de Raad voor de Kinderbescherming gevolgd. Het middel berust op de opvatting dat het onderhavige advies van de Raad voor de Kinderbescherming moet worden ondersteund door een separaat advies met een gelijkgerichte conclusie van een gedragsdeskundige. Die opvatting is onjuist. Tekst noch strekking van art. 77w.2 Sr rechtvaardigt die opvatting. Wetsverwijzingen Wetboek van Strafrecht Wetboek van Strafrecht 77w Vindplaatsen Rechtspraak.nl SR-Updates.nl 2015-0186 NJB 2015/762 RvdW 2015/526
3
NJ 2015/202 JIN 2015/91 met annotatie door M.L.C.C. de Bruijn-Lückers Uitspraak 7 april 2015 Strafkamer nr. 14/01262 J Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 december 2013, nummer 23/001725-13, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994. 1 Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2 Beoordeling van het middel 2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van de verdachte de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige heeft opgelegd terwijl het daartoe strekkende advies van de Raad voor de Kinderbescherming niet wordt ondersteund door een gedragskundige. 2.2. Het Hof heeft - voor zover in cassatie van belang - de verdachte veroordeeld tot 90 dagen jeugddetentie en voorts de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: GBM) opgelegd voor de duur van twaalf maanden en daarbij bepaald dat deze maatregel zal bestaan uit (i) het zich houden aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, (ii) het meewerken aan begeleiding door Spirit in het kader van IFA (intensieve forensische aanpak) en aan behandeling bij de Waag of een soortgelijke instelling, zolang Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam dat nodig acht, (iii) het volgen van onderwijs en het meewerken aan een zinvolle vrijetijdsbesteding en (iv) het zich niet meer schuldig maken aan strafbare feiten, subsidiair vier maanden (vervangende) jeugddetentie. 2.3. Het Hof heeft met betrekking tot de op te leggen straf en maatregel het volgende overwogen:
4
"De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en patronen in een auto. (...) Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een bromfiets en inbraak in een bedrijfspand. (...). Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 februari 2013, op de verdachte betreffende rapporten van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam van 29 januari 2013 en 9 september 2013 en op het psychologisch pro justitia rapport van 18 oktober 2013 en op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2013 ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte door de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming is medegedeeld. Ten nadele van de verdachte weegt het hof mee dat hij, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 november 2013, eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld. Het hof is, gelet op genoemde rapporten, in samenhang met hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is medegedeeld, van oordeel dat het recidiverisico zonder begeleiding en behandeling groot is en dat behandeling in het kader van een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige de beste manier is om de ontwikkeling van de verdachte ten goede te keren. Naar het oordeel van het hof geven de ernst van de begane misdrijven en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan aanleiding tot het opleggen van deze maatregel. Bovendien acht het hof deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Alles afwegende acht het hof, nu aan de wettelijke criteria is voldaan en gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, een jeugddetentie van na te melden duur in combinatie met de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige van na te melden duur passend en geboden." 2.4. Bij de beoordeling van het middel is art. 77w Sr van belang. Deze bepaling luidt: "1. De maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige kan slechts worden opgelegd, indien: a. de ernst van het begane misdrijf of de veelvuldigheid van de begane misdrijven of voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf hiertoe aanleiding geven, en b. de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. 2. De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van de raad voor de kinderbescherming, dat wordt ondersteund door ten minste een gedragsdeskundige. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de rechter hier slechts gebruik van maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. (...)" 2.5. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn door het multidisciplinaire team van de Raad opgemaakte rapport geadviseerd de verdachte een GBM op te leggen. De psycholoog Schipper heeft in zijn separaat opgemaakte rapport geconcludeerd dat het opleggen aan
5
de verdachte van een GBM een te zware maatregel is. Het Hof heeft het advies van de Raad voor de Kinderbescherming gevolgd. 2.6. Het middel berust op de opvatting dat het onderhavige advies van de Raad voor de Kinderbescherming moet worden ondersteund door een separaat advies met een gelijkgerichte conclusie van een gedragsdeskundige. Die opvatting is onjuist Tekst noch strekking van art. 77w, tweede lid, Sr rechtvaardigt die opvatting. 2.7. Het middel kan niet tot cassatie leiden. 3 Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2015.
6
ECLI:NL:HR:2015:1099 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 21-04-2015 Datum publicatie 23-04-2015 Zaaknummer 14/00675 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:497, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:4108, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Cassatie Inhoudsindicatie Strafverzwarende omstandigheid. Art. 43a Sr. HR verwijst naar ECLI:NL:HR:2002:AD6981. In art. 43a Sr is bepaald dat de op een misdrijf gestelde vrijheidsstraf kan worden verhoogd indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen 5 jrn. zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf. Art. 43a Sr kan dus niet worden toegepast na een vroegere veroordeling tot een andere straf dan gevangenisstraf, zoals jeugddetentie. Voorts kan de in art. 43a Sr voorziene grond voor strafverzwaring bij de strafoplegging slechts in aanmerking worden genomen inzien zij – zondig alsnog op de voet van art. 312 Sv – aan verdachte is tlgd. en d.m.v. wettige bewijsmiddelen is bewezen. I.c. kan de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat “tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, in kracht van gewijsde is gegaan” niet worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl SR-Updates.nl 2015-0213 NJB 2015/879
7
Uitspraak 21 april 2015 Strafkamer nr. 14/00675 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 november 2013, nummer 23/003492-12, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993. 1 Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over feit A1 en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige. 2 Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring wat betreft - kort gezegd - de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid van art. 43a Sr. 2.2.1. Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 13/660349-12 onder 1 bewezenverklaard dat hij: "op 13 april 2012 te Amsterdam, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vast hadden teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten Cellencomplex Noord West, Meer en Vaart 284, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig - zich met kracht los te trekken en te rukken of te trekken en - het dienstoverhemd van [verbalisant 2] vast te pakken en aan het dienstoverhemd van [verbalisant 2] te trekken, ten gevolge waarvan de opsporingsambtenaar [verbalisant 2]
8
van de trap is gevallen en enig lichamelijk letsel, een gekneusde pols, bekwam, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: "1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2013. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven: Op 13 april 2012 werd ik door de politie aangehouden in een portiek van de [a-straat] 28 te Amsterdam. Ik heb geprobeerd om los te komen om weg te rennen. Eén van de politieagenten pakte mij vast en wij zijn samen van de trap gevallen. Ik heb gezegd: kankerneger. 2. Een proces-verbaal met nummer PL134H 2012099364-4 van 13 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 1-3 van proces-verbaal 2012099364). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant/verbalisanten (of één van hen): Op 13 april 2012 bevonden wij ons, in uniform gekleed en met assistentiedienst belast, te Amsterdam. Wij kregen de melding naar de [a-straat] 28 te gaan, alwaar een bewoonster een persoon had aangetroffen die op de vierde etage in het portiek lag te slapen. Ter plaatse aangekomen zagen wij op de vierde etage een matras met een deken liggen. Onder deze deken zagen wij een man liggen. Wij hebben de man aangesproken en kenbaar gemaakt dat wij van de politie zijn. Ik, [verbalisant 2], heb het legitimatiebewijs van de man gevorderd. Wij hoorden de man verklaren dat hij deze niet bij zich had. Ik, [verbalisant 2], heb een identiteitsfouillering uitgevoerd op de man en hem gevraagd of hij scherpe voorwerpen bij zich droeg. Wij zagen dat de man de gehele tijd zijn handen weer in zijn zakken wilde doen. Hierop hebben wij gezegd dat de man zijn handen zichtbaar moest houden voor ons. Wij zagen dat de man hier niet aan voldeed. In een jaszak van de man trof ik (het hof begrijpt: [verbalisant 2]) een identiteitskaart aan. Ik, [verbalisant 2], zag dat de foto op de identiteitskaart niet overeenkwam met de persoon die voor mij stond. Wij hebben de man aangehouden ter zake van het niet tonen van een legitimatiebewijs na vordering. Wij hebben de man bij zijn armen vastgepakt teneinde hem de transportboeien aan te leggen. Wij zagen en voelden dat de verdachte zich hierop met veel kracht lostrok. Wij zagen dat de verdachte zijn beide armen krachtig naar beneden trok en vervolgens wegrende. Ik, [verbalisant 2], heb de verdachte vastgepakt bij het keerpunt van de trap tussen de derde en de vierde verdieping. Bij het vastpakken van de verdachte zag en voelde ik dat hij zich met veel kracht los probeerde te trekken en hoorde ik dat hij meermalen schreeuwde dat ik hem los moest laten. Vervolgens zagen wij dat de verdachte met beide armen het dienstoverhemd van [verbalisant 2] vastpakte en vervolgens [verbalisant 2] naar beneden de trap af trok.
9
Hierop pakte ik, [verbalisant 2], de verdachte vast en viel ik samen met hem vanaf het keerpunt naar beneden, waarbij ik samen met de verdachte op de derde verdieping belandde. Onder aan de trap hebben wij met hulp van toegesnelde collega's de verdachte kunnen boeien. Tijdens het onder controle houden van de verdachte hoorde wij, verbalisanten, de verdachte in onze richting roepen: ik neuk je, ik maak je dood, ik maak je af kankerneger. Ik, [verbalisant 2], heb mij laten behandelen in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis te Amsterdam. 3. Een proces-verbaal met nummer PL134IT 2012099364-2 van 13 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 16-17 van proces-verbaal 2012099364). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten: Op 13 april 2012 hielden wij op de locatie [a-straat] 28 te Amsterdam [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993, aan op heterdaad ter zake van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden hoofdagent van politie Amsterdam-Amstelland, brachten de verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over naar Cellencomplex Noord West, Meer en Vaart 284. 4. Een geschrift, zijnde een brief van T.L. Nosewicz, verbonden aan de Vakgroep Heelkunde van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis te Amsterdam, van 13 april 2012, gericht aan M. Pen, huisarts te Purmerend (doorgenummerde pagina's 11-12 van procesverbaal 2012099364), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Betreft: [verbalisant 2]. Uw bovengenoemde patiënt bezocht heden de afdeling Spoedeisende Hulp van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis. Diagnose: contusie pols links." 2.2.3. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan" en heeft de verdachte ter zake van onder meer dit feit veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. 2.3. Art. 43a Sr luidt: "De op een misdrijf gestelde tijdelijke gevangenisstraf of hechtenis kan, onverminderd artikel 10, met een derde worden verhoogd indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is
10
gegaan. De termijn van vijf jaren wordt verlengd met de tijd waarin de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen." 2.4. In art. 43a Sr is bepaald dat - voor zover hier van belang - de op een misdrijf gestelde vrijheidsstraf kan worden verhoogd indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf. Art. 43a Sr kan dus niet worden toegepast na een vroegere veroordeling tot een andere straf dan gevangenisstraf, zoals jeugddetentie. Voorts kan de in art. 43a Sr voorziene grond voor strafverzwaring bij de strafoplegging slechts in aanmerking worden genomen indien zij zonodig alsnog op de voet van art. 312 Sv - aan de verdachte is tenlastegelegd en door middel van wettige bewijsmiddelen is bewezen (vgl. HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6981, NJ 2003/126, rov. 4.13). 2.5. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat "tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan", niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. 2.6. Het middel is terecht voorgesteld. 3 Beoordeling van het tweede middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4 Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. 5 Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 13/660349-12 onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, de beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] daaronder begrepen; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige.
11
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2015.
12
ECLI:NL:GHARL:2014:8591 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 11-11-2014 Datum publicatie 11-11-2014 Zaaknummer 21-003539-14 Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2014:2220, Meerdere afhandelingswijzen Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Verdachte heeft als gevolg van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak Afdeling strafrecht Parketnummer: 21-003539-14 Uitspraak d.d.: 11 november 2014 TEGENSPRAAK Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank MiddenNederland van 3 juni 2014 met parketnummer 16-701439-13 in de strafzaak tegen [verdachte],
13
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [1995], wonende te [woonplaats]. Het hoger beroep De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 oktober 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J.A.P.F. Hoens, naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanlegtenlastegelegd dat: primair: hij op of omstreeks 15 mei 2013 te De Bilt, althans in het arrondissement MiddenNederland, opzettelijk [slachtoffer] (geboortejaar 1936) van het leven heeft beroofd, immers is verdachte opzettelijk, met een (gestolen) personenauto, terwijl hij niet bevoegd was om zonder begeleiding van een meerderjarige een personenauto te besturen, met (veel te) hoge snelheid, op een voetgangersoversteekplaats op die [slachtoffer] ingereden, althans tegen die [slachtoffer] aangereden/gebotst, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; subsidiair: hij op of omstreeks 15 mei 2013 te De Bilt, althans in het arrondissement MiddenNederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zijnde een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B, daarmede rijdende over de weg, de Hessenweg, - gelegen binnen de bebouwde kom; - deel uitmakende van een zogenaamde 30 km zone, aangeduid door bord(en) A1 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 met daarin het cijfer 30 en de aanduiding ‘zone’; - waar op het wegdek (nabij de Eurusweg) een voetgangersoversteekplaats was, aangeduid door bord L2 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, welke duidelijk zichtbaar voor het naderende verkeer boven de rijbaan was aangebracht;
14
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - terwijl hij als 17 jarige in het bezit was van een rijbewijs B, terwijl naast hem geen in de begeleiderspas vermelde begeleider zat, en/of; - met hoge (tussen 68 en 108 kilometer per uur), althans hogere dan de ter plaatse toegestane snelheid, in elk geval, gegeven die verkeerssituatie en omstandigheden, met een te hoge snelheid heeft gereden en/of; - een op de (voornoemde) voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger niet voor heeft laten gaan, en/of; - zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde motorrijtuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van een op de (voornoemde) voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger, - waarna een aanrijding ontstond tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en de voetganger, waardoor de voetganger (te weten [slachtoffer], geboren [1936]) zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dat deze tengevolge van het verkeersongeval is overleden; meer subsidiair: hij op of omstreeks 15 mei 2013 te De Bilt, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zijnde een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B, daarmede rijdende op de weg, de Hessenweg, - gelegen binnen de bebouwde kom; - deel uitmakende van een zogenaamde 30 km zone, aangeduid door bord(en) A1 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 met daarin het cijfer 30 en de aanduiding ‘zone’; - waar op het wegdek (nabij de Eurusweg) een voetgangersoversteekplaats was, aangeduid door bord L2 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, welke duidelijk zichtbaar voor het naderende verkeer boven de rijbaan was aangebracht; - terwijl hij als 17 jarige in het bezit was van een rijbewijs B, terwijl naast hem geen in de begeleiderspas vermelde begeleider zat, en/of; - met hoge (tussen 68 en 108 kilometer per uur), althans hogere dan de ter plaatse toegestane snelheid, in elk geval, gegeven die verkeerssituatie en omstandigheden, met een te hoge snelheid heeft gereden en/of; - een op de (voornoemde) voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger niet voor heeft laten gaan, en/of;
15
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde motorrijtuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van een op de (voornoemde) voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger, - waarna een aanrijding ontstond tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en de voetganger, waardoor de voetganger (te weten [slachtoffer], geboren [1936]) zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dat deze tengevolge van het verkeersongeval is overleden; door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd. Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Primair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij opzettelijk de dood van [slachtoffer] teweeg heeft gebracht. Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Met name kan niet worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk – al dan niet in voorwaardelijke vorm - heeft aangereden waardoor het slachtoffer is overleden. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De vraag hierbij is of die schuld bestaat in roekeloosheid. Op grond van de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad kan het rijgedrag van verdachte niet worden gekwalificeerd als roekeloosheid, zodat het hof verdachte hiervan eveneens zal vrijspreken. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op of omstreeks 15 mei 2013 te De Bilt, althans in het arrondissement MiddenNederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zijnde een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B, daarmede rijdende over de weg, de Hessenweg, - gelegen binnen de bebouwde kom; - deel uitmakende van een zogenaamde 30 km zone, aangeduid door bord(en) A1 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 met daarin het cijfer 30 en de aanduiding ‘zone’; - waar op het wegdek (nabij de Eurusweg) een voetgangersoversteekplaats was, aangeduid door bord L2 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en
16
Verkeerstekens 1990, welke duidelijk zichtbaar voor het naderende verkeer boven de rijbaan was aangebracht; zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - terwijl hij als 17 jarige in het bezit was van een rijbewijs B, terwijl naast hem geen in de begeleiderspas vermelde begeleider zat, en/of; - met hoge (tussen 68 en 108 kilometer per uur), althans hogere dan de ter plaatse toegestane snelheid, in elk geval, gegeven die verkeerssituatie en omstandigheden, met een te hoge snelheid heeft gereden en/of; - een op de (voornoemde) voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger niet voor heeft laten gaan, en/of; - zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde motorrijtuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van een op de (voornoemde) voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger, - waarna een aanrijding ontstond tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en de voetganger, waardoor de voetganger (te weten [slachtoffer], geboren [1936]) zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dat deze tengevolge van het verkeersongeval is overleden. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde het subsidiair bewezen verklaarde levert op: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood. Het hof komt tot een andere kwalificatie dan de rechtbank nu de strafverzwarende omstandigheden van het derde lid van artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994 niet als zodanig ten laste zijn gelegd. De strafverzwarende omstandigheid geen voorrang verlenen is overigens hoe dan ook niet aan de orde, nu het bij een voetgangersoversteekplaats niet gaat om voorrang verlenen (art. 15 RVV 1990), maar om voor laten gaan (art. 49, lid 2 RVV 1990). Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel
17
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna te noemen duur leiden dat verdachte achter het stuur is gaan zitten van een auto, terwijl hij niet werd vergezeld van een verplichte begeleider, en hij met hoge snelheid door een 30-km zone is gereden in De Bilt en zo bezig is geweest met (het uitproberen van) de auto, dat hij het slachtoffer dat op de voetgangersoversteekplaats overstak, niet op tijd heeft opgemerkt en dat hij niet op tijd heeft kunnen remmen om een aanrijding met die voetganger te voorkomen. Vervolgens is verdachte weggereden zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. Het slachtoffer is ten gevolge van die aanrijding komen te overlijden. Het ongeval heeft niet alleen onherstelbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer, zoals nog eens is gebleken uit de slachtofferverklaring zoals de dochter van het slachtoffer die ter terechtzitting heeft voorgelezen, maar het rijgedrag van verdachte heeft ook voor grote beroering gezorgd in de regio waar het ongeval heeft plaatsgevonden. Bij de straftoemeting houdt het hof ten voordele van verdachte rekening met het feit dat verdachte niet voor een opzetdelict maar voor een schulddelict wordt veroordeeld. Het hof heeft verder ten nadele van verdachte rekening gehouden met het feit dat hij blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 oktober 2014 eerder is veroordeeld ter zake overtreding van de Wegenverkeerswet en ter zake van een overtreding van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de over verdachte opgemaakte rapportages. Volgens het Pro Justitia rapport van 20 september 2013 van drs. I. Snijders, gezondheidszorgpsycholoog, is bij verdachte sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische trekken, maar lijkt deze ontwikkeling niet van invloed te zijn geweest op het handelen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. De rapporteur adviseert om uit te gaan van een volledige toerekeningsvatbaarheid. Volgens het Pro Justitia rapport van 15 november 2013 van drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, kunnen kwetsbare plekken in de persoonlijkheid van verdachte, namelijk een narcistische kwetsbaarheid gecombineerd met een iets te sterke neiging tot externaliseren en somatiseren en een beperkt zelfinzicht, worden opgevat als een enigszins gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte. Gerritsen adviseert verdachte als toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het tenlastegelegde. Het hof neemt deze adviezen over en maakt die tot de zijne. Verder heeft het hof kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 20 januari 2014, waarin de Raad adviseert om verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering in het kader van de Maatregel Hulp en Steun, en om de behandeling bij De Waag voort te zetten. Tenslotte heeft het hof in aanmerking genomen de rapportage van Bureau Jeugdzorg Utrecht van 7 mei 2014, waarin wordt geadviseerd om naast een voorwaardelijke gevangenisstraf als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun op te leggen, waarvan de eerste zes maanden ITB-plus.
18
Bij de bepaling van de op te leggen straf stelt het hof voorop dat als uitgangspunt bij minderjarigen geldt dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast. Het hof ziet, mede gelet op de uitgebrachte gedragskundige rapportages, geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en toepassing te geven aan het meerderjarigenstrafrecht. Het hof neemt wel in aanmerking dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit op minder dan drie maanden na de leeftijd van achttien jaar had bereikt. Alles afwegende acht het hof een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het ondergane voorarrest, met eveneens na te melden algemene en bijzondere voorwaarden teneinde verdachte een steun in de rug te geven en daarbij van de jeugdreclassering hulp en steun te krijgen en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden. Zoals hiervoor is overwogen, komt het hof tot een andere kwalificatie van het delict. Het hof komt echter niet tot een andere, lagere strafoplegging, nu in het bijzonder de aard, de ernst en de gevolgen van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, na te melden straf, ook zonder kwalificatie van die strafverzwarende omstandigheden, passend en geboden doen zijn. Het hof zal de Bureau jeugdzorg afdeling jeugdreclassering, opdragen aan verdachte ter zake van de naleving van de bijzondere voorwaarden hulp en steun te verlenen. Het hof is, in het bijzonder gelet op het onverantwoorde gedrag van verdachte en de daarover uitgebrachte rapportages, van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Het hof zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de op te leggen algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden tot het verlenen van hulp en steun. Tenslotte acht het hof een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren passend en geboden, gelet op het verkeersgedrag van verdachte, in het bijzonder het feit dat hij als jeugdige bestuurder die niet in het bezit was van een geldig rijbewijs, volstrekt onverantwoord heeft gereden op een 30 km weg en de zeer ernstige gevolgen van zijn verkeersgedrag. Om diezelfde redenen ziet het hof voor het verzoek van de verdediging om uit oogpunt van preventie en om verdachte een kans te geven zich te bewijzen, de ontzegging van de rijbevoegdheid weliswaar voor een langere periode, te weten vier jaar, op te leggen maar daarvan twee jaar voorwaardelijk, geen aanleiding. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y, 77z, 77za en 77aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
19
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen. Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 81 (eenentachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Stelt daarnaast als algemene voorwaarden dat verdachte - ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; - medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen. Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte - zich in het kader van een maatregel Hulp en Steun gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dat nodig vindt, ook als dat inhoudt dat verdachte zich onder behandeling bij De Waag moet stellen of deze behandeling moet voortzetten; - in het kader van deze maatregel gedurende 6 maanden het programma van Intensieve Traject Begeleiding + (ITBplus) volgt. Draagt Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, op aan verdachte ter zake van de naleving van de bijzondere voorwaarden hulp en steun te verlenen. Beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van de algemene voorwaarden en van de bijzondere voorwaarden tot het verlenen van hulp en steun. Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen jeugddetentie. Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
20
Aldus gewezen door mr E.A.K.G. Ruys, voorzitter, mr R.W. van Zuijlen en mr M. Keppels, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr H.J. Rosmalen-Jansen, griffier, en op 11 november 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
21
ECLI:NL:GHSHE:2015:464 Instantie Gerechtshof 's-Hertogenbosch Datum uitspraak 11-02-2015 Datum publicatie 11-02-2015 Zaaknummer 20-002029-14 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Poging tot diefstal in vereniging van een motor. 1. De verbalisanten hebben de verdachte op de camerabeelden herkend. Hoewel het hof zelf niet tot een herkenning kon komen, heeft het hof de overtuiging bekomen dat de verbalisanten de verdachte - door hun ervaring met de jeugdgroep en hun contacten met de verdachte - op de camerabeelden hebben kunnen herkennen en ook hebben herkend. Door die ervaring kan en mag op hun zintuigen worden vertrouwd. 2. De kinderrechter en de advocaat-generaal waren, anders dan nu het hof, uitgegaan van een voltooide diefstal. Desalniettemin volgt er een hogere straf. In dat verband wordt erop gewezen dat er in het jeugdstrafrecht niets aan in de weg staat om een even zware straf op te leggen als bij een voltooide diefstal, terwijl de ernst van de poging tot diefstal noch in de door de kinderrechter opgelegde noch in de door de advocaat-generaal gevorderde straf voldoende tot uitdrukking kwam. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJFS 2015/101 Uitspraak Afdeling strafrecht Parketnummer : 20-002029-14
22
Uitspraak : 11 februari 2015 TEGENSPRAAK Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 26 juni 2014 in de strafzaak met parketnummer 01/08026114 tegen de verdachte: [naam van de verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [een datum in het jaar] 1996, wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van “diefstal door twee of meer personen verenigde personen” (het primair ten laste gelegde feit) veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en toezicht van de jeugdreclassering als bijzondere voorwaarde. De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 30 uren voorwaardelijk subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het hof anders dan de kinderrechter niet tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde zal komen. Tenlastelegging
23
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg primair ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 28 maart 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motor (Yamaha [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s); subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 28 maart 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een motor (Yamaha met kenteken [kenteken]), geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), met dat opzet met zijn mededader(s) het contactslot van die motor te forceren en/of die motor vast te pakken en/of (vervolgens) die motor uit de (fietsen)stalling te halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit Anders dan de advocaat-generaal en de kinderrechter is het hof van oordeel dat er geen sprake is geweest van een voltooid delict. Weliswaar is de motor van zijn standplaats in de stalling gehaald en daarmee is een begin van uitvoering een gegeven, maar dat betekent nog niet zonder meer dat de daders ook als heer en meester over de motor hebben kunnen beschikken - zeker niet gezien de wijze waarop de medeverdachte in de stalling kon worden aangehouden. Het hof zal de verdachte daarom van het primair ten laste gelegde feit vrijspreken. Bewezenverklaring Het hof acht - op grond van de hierna vermelde bewijsmiddelen en -overwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 28 maart 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een motor (Yamaha met kenteken [kenteken]), toebehorende aan [A], met dat opzet met zijn mededader die motor vast te pakken en vervolgens die motor uit de stalling te halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen1
24
Op 28 maart 2014 heeft [A] aangifte gedaan van poging tot diefstal van zijn motorfiets. Die aangifte houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in. “Ik doe aangifte van poging tot diefstal […] van mijn motorfiets. De motorfiets [een blauw motorrijtuig van het merk Yamaha voorzien van het kenteken [kenteken]] behoort mij geheel in eigendom toe. [...] Ik ben werkzaam op de TUE, gelegen […] te Eindhoven. […] Op vrijdag 28 maart 2014, omstreeks 09:00 uur, stalde ik mijn motor in de stalling op het werk. Ik had mijn motor afgesloten middels het contactslot. Ik had mijn motor afgesloten en onbeschadigd achtergelaten. […] Omstreeks 16:30 hoorde ik een hoop geschreeuw vanuit de stalling. Ik keek uit het raam [en] ik zag dat mijn motor op de grond lag. Ik ben meteen naar mijn motor toegelopen. […] Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.”2 Een medeverdachte die betrokken was bij de poging tot diefstal werd aangehouden door twee beveiligers van de Technische Universiteit. Een van die beveiligers was [B]. Hij heeft tegenover de politie – zakelijk weergegeven -de volgende verklaring afgelegd. “Ik werk als beveiliger bij de Technische Universiteit […] te Eindhoven. Mijn collega zag via beveiligingscamera’s (het hof begrijpt: op vrijdag 28 maart 2014) dat jongens een motorfiets aan het stelen waren vanuit de stalling […]. Ik ben daar toen ter plaatse gegaan. Daar zag ik dat er 2 jongens een motorfiets uit de stalling aan het trekken waren. Ik zag dat een van de jongens wegrende […]. Ik zag dat de andere jongen de motor vasthield en […] die neergooide bij het zien van ons. Ik en mijn collega hielden die jongen aan.”3 De medeverdachte die werd aangehouden, is [naam van de medeverdachte].4 Hij heeft op 29 maart 2014 - zakelijk weergegeven - de volgende verklaring tegenover de politie afgelegd. “Gisteren […] moest [ik] de motor pakken. Die [bijnaam] of [bijnaam] of wat zijn bijnaam is, liep met me mee, deze zou de weg wijzen. […] Op een gegeven moment kwam [bijnaam] of [bijnaam] weer […] naar mij. Hij zei toen tegen mij: “We moeten die motor pakken”. Wij […] hebben die motor ook gepakt. […] Toen ik de motor pakte, moest ik achter die andere jongen aanlopen. Toen kwam direct een busje van de beveiliging en rende die andere jongen weg. Ik bleef tijdens de aanhouding staan. ”5 De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op de camerabeelden de verdachte herkend als de andere dader. Zij hebben daarover - zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd. “Op vrijdag 28 maart 2014 […] bekeken wij […] camerabeelden waarop een poging tot diefstal [van een motor] werden weergegeven. […] Op de beelden is zichtbaar dat één van de verdachten wegrent, nadat men betrapt werd door beveiligingsmedewerkers van het TU-terrein. […] Wij, verbalisanten, hebben de camerabeelden bekeken en herkennen de onbekende persoon als de ons ambtshalve bekende [de verdachte], geboren op 13 september 1996 […]. Wij herkennen [de verdachte] aan zijn gelaat en manier van lopen. Tevens heb ik, verbalisant [verbalisant 1], [de verdachte] kort geleden, zijnde binnen de afgelopen twee weken, gecontroleerd
25
en gesproken, waarbij hij exact dezelfde kleding droeg als de kleding welke hij ten tijde van de diefstal droeg.”6 De verbalisanten zijn ten aanzien van deze herkenning ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoord. Bij die gelegenheid heeft verbalisant [verbalisant 1] het volgende verklaard. “Op het moment van de herkenning kende ik [de verdachte] ambtshalve. In die periode draaiden wij een project in Eindhoven-Noord. Dat project was op het moment van de herkenning ongeveer al een maand gaande. Ik was toen vijf dagen per week op straat en heb hem in dat verband dagdagelijks gezien; soms zelfs meerdere keren per dag. In die periode heb ik hem ook een keer gesproken. Ik herinner me nog dat ik hem kort voor het gebeuren met de motor had gecontroleerd en dat hij toen exact dezelfde kleding droeg als de persoon op de camerabeelden. Ik vind persoonlijk ook dat hij een opvallend uiterlijk heeft, ook in relatie tot de andere leden van de groep die wij observeerden. Ik heb het dan over zijn kleiding, zijn houding en zijn manier van doen. […] Ik heb hem herkend op de camerabeelden. Ik hecht eraan te benadrukken dat ik alleen een procesverbaal van herkenning opmaak wanneer ik de desbetreffende persoon voor 100% herken. Ik weet zeker dat de persoon op de beelden de persoon is die ik eerder had gecontroleerd; dat was [de verdachte]. Mij wordt gevraagd naar zijn manier van lopen. Ik doel dan op zijn slungelige houding, voorovergebogen […] Zijn manier van bewegen, zijn uitstraling, zijn manier van lopen en zijn gelaat maakten dat ik hem herkende als de persoon die bij een controle [de verdachte] bleek te zijn.”7 Verbalisant [verbalisant 2] heeft het volgende verklaard. “Ik kende [de verdachte] ambtshalve op het moment dat ik het proces-verbaal van herkenning opmaakte. […] Ik nam in die periode deel aan een jeugdproject in Eindhoven, waarbij een aantal jeugdigen werden aangemerkt als personen die meer aandacht verdienden of behoefden. Het ging om een groep die zich ophield in de omgeving van [de verdachte]. Hij had veel contacten met die groep. […] Ik heb hem in die periode ook meer dan eens gesproken. Het project is midden februari 2014 gestart en heeft gelopen tot eind 2014. In die periode heb ik hem veelvuldig gezien. Ik kende hem van het project, dus van half februari tot eind maart: zo’n 6 weken. […] Op de camerabeelden zijn twee personen bij een motor te zien. De man die is aangehouden, herkenden wij als [de medeverdachte]. De tweede persoon heb ik herkend als [de verdachte]. Ik weet niet meer of ik hem vol in het gezicht heb kunnen zien, maar als ik proces-verbaal van herkenning opmaak dan heb ik hem in ieder geval voor 100% herkend. Kenmerkend is ook zijn manier van lopen. Dat is een extra plusje. Het is een kenmerk dat hem voor ons ook onderscheid van de rest van de groep: hij loopt ietwat sjokkend. U, voorzitter, deelt mij mede dat ik met mijn schouders op een langzame manier van links naar rechts beweeg. Dat is voor mij opvallend. Ik wil wel benadrukken dat ik hem niet alleen herken aan zijn manier van lopen. Ik heb hem op de beelden herkend aan de hand van zijn hele voorkomen. […] Ik herinner me dat de camerabeelden niet van de allerscherpste kwaliteit waren, maar bij was er geen enkele twijfel: dat is [de verdachte]. […] Wij hebben de camerabeelden met - ik geloof - vier collega’s bekeken. […] De beelden zijn in stilte bekeken. Of we iemand herkenden, hebben we in eerste instantie voor onszelf gehouden. Dat hebben we op een papierke geschreven. Naderhand bleek dat niet alleen ik, maar ook mijn collega [verbalisant 1], [de verdachte] had herkend.”8 De bewijsoverwegingen De raadsman heeft betoogd dat de verdachte ook van poging tot diefstal moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat de herkenning van de verbalisanten het enige directe bewijs is voor de verdenking dat de verdachte de
26
tweede dader is, terwijl de camerabeelden van dien aard zijn dat het hof niet zelf tot die herkenning kon komen. Bovendien zijn twee andere verbalisanten, die eveneens onderdeel uitmaakten van het politieteam dat de jeugdgroep waar de verdachte toebehoorde als taakgebied heeft, niet tot een herkenning gekomen. Onder die omstandigheden kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte degene was die samen met [de medeverdachte] heeft gepoogd om de motorfiets te stelen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij slechts een proces-verbaal van herkenning opmaken wanneer zij de desbetreffende persoon voor 100% herkennen. Zij hebben verklaard dat zij er daarom zeker van zijn dat de verdachte de persoon op de camerabeelden is. Zij waren beiden belast met het toezicht op een jeugdgroep waartoe de verdachte behoorde en uit dien hoofde hebben zij de verdachte en de andere leden van de groep regelmatig gezien. Zij hebben de verdachte ook zelf gesproken. De verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat de verdachte destijds een opvallend uiterlijk had, ook binnen de jeugdgroep. Hij heeft de verdachte herkend aan zijn gelaat, zijn kleding, zijn uitstraling, zijn manier van lopen, houding en manier van doen. De verbalisant ontkende niet dat de wetenschap dat een ander lid van de jeugdgroep is aangehouden op dezelfde dag als de herkenning van de verdachte, hem in een zekere zin heeft gestuurd - zo is hij eerst gaan denken aan leden van die jeugdgroep -, maar hij ontkende wel met klem dat dit de basis was voor zijn herkenning. De verbalisant [verbalisant 2] ontkende dat verband met de jeugdgroep helemaal. Hij heeft daarnaast verklaard dat hij en zijn collega-verbalisant onafhankelijk van elkaar tot een herkenning zijn gekomen. Hij herinnerde zich nog dat de camerabeelden niet van de “allerscherpste” kwaliteit waren, maar dat hij de verdachte toch zonder enige twijfel herkende. Het hof heeft, hoewel het zelf niet tot een herkenning kon komen, de overtuiging gekregen dat de verbalisanten door hun ervaring met de jeugdgroep en hun contacten met de verdachte in de aan het ten laste gelegde feit voorafgaande periode, de verdachte wel op de camerabeelden hebben kunnen herkennen en ook hebben herkend. Door hun ervaring, tegen de achtergrond van hun verklaringen ter terechtzitting in hoger beroep, kan en mag op hun zintuigen worden vertrouwd. Aan hun herkenning doet voor het hof niet af dat twee collega-verbalisanten niet tot een herkenning zijn gekomen. Weliswaar heeft verbalisant [verbalisant 2] verklaard dat die verbalisanten onderdeel uitmaakten van hetzelfde team - het team dat belast was met het toezicht op de jeugdgroep - en dat zij niet tot een herkenning zijn gekomen, maar daaruit kan zonder verdere bijzonderheden geen conclusie worden getrokken. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal in vereniging, zoals bewezen is verklaard. Het verweer wordt verworpen. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 5°, juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
27
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het daarop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De kinderrechter, die uitging van een door de verdachte samen met een ander gepleegde voltooide diefstal van een motor, heeft aan de verdachte opgelegd een werkstraf voor de duur van 80 uren (subsidiair 40 dagen jeugddetentie) waarvan 40 uren (subsidiair 20 dagen jeugddetentie) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en toezicht van de jeugdreclassering als bijzondere voorwaarde. De advocaat-generaal ging van eenzelfde bewezenverklaring uit en vorderde een werkstraf voor de duur van 60 uren (subsidiair 30 dagen jeugddetentie) waarvan 30 uren (subsidiair 15 dagen jeugddetentie) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. Het hof heeft weliswaar alleen de poging tot diefstal in vereniging bewezen verklaard, maar in het jeugdstrafrecht staat er niets aan in de weg om een even zware straf op leggen als bij een voltooide diefstal (zie het bepaalde in artikel 77gg, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht); bovendien is het hof van oordeel dat de ernst van deze poging tot diefstal in vereniging zowel de door de kinderrechter opgelegde als de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende tot uitdrukking komt. Dat heeft mede te maken met de waarde van het goed, de schade die door het bewezen verklaarde aan de motor is toegebracht en de overlast en ergernis die de verdachte de gedupeerde zodoende heeft bezorgd. Daar staat tegenover dat er zich een kentering in het leven van de verdachte lijkt te hebben plaatsgevonden. Uit het hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister blijkt dat de verdachte niet meer voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. De verdachte heeft gebroken met de groep waarvan hij destijds onderdeel uitmaakte en gaat nu naar school, loopt stage bij Footlocker en heeft daarnaast een bijbaantje. Die omstandigheden maken dat de zwaardere straf die het hof voor ogen heeft, tot uitdrukking zal worden gebracht in een voorwaardelijke vorm. Het hof is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat in dit geval een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 30 uren (subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis) met daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand, passend en geboden is. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot
28
uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof ziet thans geen aanleiding om aan de voorwaardelijke straf tevens de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te verbinden. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen jeugddetentie. Beveelt dat voor de dag die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf 2 (twee) uren in mindering zal worden gebracht. Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 1 (één) maand. Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Aldus gewezen door mr. P.J. Hödl, voorzitter, mr. J.F. Dekking en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier, en op 11 februari 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken. mr. F.C.J.E. Meeuwis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
29
1 Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s houdende onder meer ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal van de Politie Eenheid Oost-Brabant, opgenomen in het doorgenummerde politiedossier van de Politie Eenheid Oost-Brabant, Afdeling Eindhoven Woensel Noord, Registratienummer PL2209-2014041834, sluitingsdatum 30 april 2014, pagina 1 tot en met 126. 2 Proces-verbaal van aangifte d.d. 28 maart 2014, pagina 100 en 101. 3 Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 maart 2014, pagina 127. 4 Proces-verbaal van aanhouding door burger d.d. 28 maart 2014, pagina 54. 5 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 maart 2014, pagina 67 en 68. 6 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2014, pagina 13. 7 Verklaring van de getuige [verbalisant 1] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 januari 2015, zoals die eventueel later - indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld - in het proces-verbaal van die terechtzitting wordt opgetekend. 8 Verklaring van de getuige [verbalisant 2] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 januari 2015, zoals die eventueel later - indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld - in het proces-verbaal van die terechtzitting wordt opgetekend.
30
ECLI:NL:RBOBR:2014:6598 Instantie Rechtbank Oost-Brabant Datum uitspraak 05-11-2014 Datum publicatie 05-11-2014 Zaaknummer 01/865001-14 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie Verdachte wordt veroordeeld voor medeplegen van een overval op een tankstation. Ten aanzien van deze 19-jarige verdachte wordt het minderjarigenstrafrecht toegepast. Verdachte wordt veroordeeld tot 360 dagen jeugddetentie waarvan 182 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak vonnis RECHTBANK OOST-BRABANT Strafrecht Parketnummer: 01/865001-14 Datum uitspraak: 05 november 2014 Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte],
31
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1993, wonende te [woonplaats,adres] Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 april 2014, 2 juli 2014 en 22 oktober 2014. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 maart 2014. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 2 juli 2014 is gewijzigd conform het bepaalde bij artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, is aan verdachte ten laste gelegd dat: 1. zij op of omstreeks 12 april 2013 te Schijndel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een tankstation gelegen aan de openbare weg, de [adres], een hoeveelheid geld en/of een aantal pakjes sigaretten en/of shag en/of een hoeveelheid snoepgoed, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan P.W.J.[naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2](pompbediende), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Ik wil geld, ik wil geld zien" en/of "Snel opschieten, ik wil geld" en/of "Geef het geld", althans (telkens) woorden van dergelijke aard en/of strekking, en daarbij (telkens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op, althans in de richting van, die [slachtoffer 2] heeft/hebben
32
gericht en/of gericht gehouden en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben weg geduwd en/of tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Heb je nog meer geld" en/of "Geen politie bellen, anders kom ik terug", althans (telkens) woorden van dergelijke aard en/of strekking; Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: dat [medeverdachte 2]op of omstreeks 12 april 2013 te Schijndel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een tankstation gelegen aan de openbare weg, de [adres], een hoeveelheid geld en/of een aantal pakjes sigaretten en/of shag en/of een hoeveelheid snoepgoed, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan P.W.J.[naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 2]en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2](pompbediende), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [medeverdachte 2]en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer 2]heeft/hebben gezegd: ”Ik wil geld, ik wil geld zien” en/of “Snel opschieten, ik wil geld” en/of “Geef het geld”, althans (telkens) woorden van dergelijke aard en/of strekking, en daarbij (telkens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op, althans in de richting van, die [slachtoffer 2]heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben weg geduwd en/of tegen die [slachtoffer 2]heeft/hebben gezegd: “Heb je nog meer geld” en/of
33
“Geen politie bellen, anders kom ik terug”, althans (telkens) woorden van dergelijke aard en/of strekking, tot en/of bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf zij, verdachte, (tevoren) op of omstreeks 12 april 2013 te Schijndel en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door; - met voornoemde [medeverdachte 2]en/of zijn mededader(s) plannen te maken over bovenomschreven misdrijf, althans bovenomschreven misdrijf te beramen en/of - voornoemde [medeverdachte 2]en/of zijn mededader(s) als bestuurster van een personenauto naar de plaats van het misdrijf te brengen, althans te vervoeren, en/of - zich tijdens het plegen van bovenomschreven misdrijf op te houden in de directe nabijheid van de plaats van het misdrijf om voornoemde [medeverdachte 2]en/of zijn mededader(s) bij onraad te waarschuwen; art 310 Wetboek van Strafrecht art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht juncto 48 Wetboek van Strafrecht meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij op of omstreeks 12 april 2013 te Schijndel op/aan de openbare weg de [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] (pompbediende) heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of een aantal pakjes sigaretten en/of shag en/of een hoeveelheid snoep, in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan P.W.J.[naam] [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
34
dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) tegen die [slachtoffer 2]heeft/hebben gezegd: "Ik wil geld, ik wil geld zien" en/of "Snel opschieten, ik wil geld" en/of "Geef het geld", althans (telkens) woorden van dergelijke aard en/of strekking, en daarbij (telkens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op, althans in de richting van, die [slachtoffer 2]heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of die [slachtoffer 2]heeft/hebben weg geduwd en/of tegen die [slachtoffer 2]heeft/hebben gezegd: "Heb je nog meer geld" en/of "Geen politie bellen, anders kom ik terug", althans (telkens) woorden van dergelijke aard en/of strekking; meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: dat [medeverdachte 2]op of omstreeks 12 april 2013 te Schijndel op/aan de openbare weg de [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld[slachtoffer 2] (pompbediende) heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of een aantal pakjes sigaretten en/of shag en/of een hoeveelheid snoep, in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan[slachtoffer 1] [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 2]en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [medeverdachte 2]en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: ”Ik wil geld, ik wil geld zien” en/of ”Snel opschieten, ik wil geld” en/of” Geef het geld”, althans (telkens) woorden van dergelijke aard en/of strekking, en daarbij (telkens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op, althans in de richting van, die[slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of die [slachtoffer 2]heeft/hebben
35
weg geduwd en/of tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: ”Heb je nog meer geld” en/of” Geen politie bellen, anders kom ik terug”, althans (telkens) woorden van dergelijke aard en/of strekking, tot en/of bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf zij, verdachte, (tevoren) op of omstreeks 12 april 2013 te Schijndel en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door; - met voornoemde [medeverdachte 2]en/of zijn mededader(s) plannen te maken over bovenomschreven misdrijf, althans bovenomschreven misdrijf te beramen en/of - voornoemde [medeverdachte 2]en/of zijn mededader(s) als bestuurster van een personenauto naar de plaats van het misdrijf te brengen, althans te vervoeren, en/of - zich tijdens het plegen van bovenomschreven misdrijf op te houden in de directe nabijheid van de plaats van het misdrijf om voornoemde [medeverdachte 2]en/of zijn mededader(s) bij onraad te waarschuwen en/of hulp te bieden; art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 312 lid 2 ahf sub 2 Wetboek van Strafrecht juncto 48 Wetboek van Strafrecht 2. zij op of omstreeks 12 april 2013 te Schijndel en/of te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool, voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij op of omstreeks 12 april 2013 te Schijndel en/of te 's-Hertogenbosch
36
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een zg. balletjespistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een (vuur)wapen, dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt was, voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair / subsidiair. Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie rekwireert tot vrijspraak ten aanzien van feit 2 omdat onvoldoende duidelijk is hoe het wapen dient te worden gekwalificeerd. Het standpunt van de verdediging. Uit het dossier blijkt niet dat bij verdachte sprake was van enige bewustheid en machtsrelatie ten aanzien van het wapen. De verdediging verzoekt derhalve de rechtbank om verdachte vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde. Het oordeel van de rechtbank Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt om tot een bewezenverklaring te komen. Gelet op vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 2 primair en subsidiair, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Bewijs ten aanzien van feit 1 primair. Inleiding.1 Op 12 april 2013 vond bij tankstation[naam], gelegen aan de [adres] te Schijndel een overval plaats. Bij deze overval werd een geldbedrag ad € 215,--, 10 à 15 pakjes sigaretten en snoep meegenomen. 2
37
Het standpunt van de officier van justitie. Het is wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte samen met anderen op 12 april 2013 te Schijndel een tankstation heeft overvallen. Het standpunt van de verdediging. Er is één bewijsmiddel, zijnde de verklaring van [medeverdachte 1], waaruit volgt dat verdachte vooraf op de hoogte zou zijn geweest van de te plegen overval. Een ander objectief bewijsmiddel dat dit ondersteunt, is niet aanwezig. Derhalve is er sprake van unus testis nullus testis. Voorts heeft de verdediging haar ondervragingsrecht niet kunnen uitoefenen op [medeverdachte 1], omdat hij bij de rechter-commissaris waar hij gehoord werd in de zaak van verdachte niet heeft willen verklaren. Hierdoor heeft verdachte geen eerlijk proces. De verdediging verwijst hiervoor naar de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Vidgen tegen Nederland. De verdediging verzoekt de rechtbank, op grond van vorenstaande, om de verklaring van Van Roij uit te sluiten van het bewijs. Het dossier bevat voorts geen enkel objectief bepaalbaar bewijsmiddel waaruit kan blijken dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Ten aanzien van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening geldt dat uit het dossier niet voortvloeit dat verdachte willens en wetens heeft deelgenomen aan de overval op het tankstation. Voor wat betreft de bestanddelen het vergemakkelijken van de vlucht, merkt de verdediging op dat [medeverdachte 2]heeft verklaard dat [medeverdachte 1] in de auto reed en dat hij op rustige wijze is vertrokken. Hieruit valt niet af te leiden dat verdachte op de hoogte was van de overval, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de wijze waarop is weggereden. Gelet op vorenstaande verzoekt de verdediging de rechtbank om verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Het oordeel van de rechtbank. De bruikbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1]voor het bewijs (de Vidgenjurisprudentie). De verdediging stelt zich – tegen de achtergrond van de uitspraak van het EHRM inzake Vidgen tegen Nederland (EHRM 10 juli 2012, LJN BX3071) – op het standpunt dat de verklaring van [medeverdachte 1] dient te worden uitgesloten van de eventuele bewijsvoering omdat de verdediging niet op enig moment in de gelegenheid is geweest deze getuige te ondervragen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op de navolgende gronden. De gevallen, waarin het EHRM heeft uitgemaakt dat de vruchten van een in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring van het bewijs dienen te worden uitgesloten omdat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest haar ondervragingsrecht uit te oefenen, betreffen zaken waarin een bewezenverklaring alleen of in beslissende mate (‘solely or to a decisive degree’) berust op die verklaring. Zo’n geval is in het onderhavige geding niet aan de orde. De door de verdediging gelaakte verklaring vormt namelijk niet het enige en beslissende bewijs, zoals blijkt uit de hierna gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank doelt hierbij in het bijzonder op de in het dossier aanwezige ARS gegevens en de verklaring van H. Karaosamanovic. Van schending van
38
de door het EHRM in de zaak Vidgen omschreven norm is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer. De overval. [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] werkte op vrijdag 12 april 2013 als pompbediende bij de[naam], gelegen aan de [adres] 18 te Schijndel. Omstreeks 20.50 uur was hij alleen in het winkeltje en stond achter de kassa. Hij stond met zijn rug naar de ingang van de winkel en hoorde de winkeldeur opengaan. [slachtoffer 2]draaide zich om en zag een mannelijke persoon geheel in het zwart gekleed binnen komen lopen. [slachtoffer 2]hoorde dat hij rustig en kalm zei: “Ik wil geld, ik wil geld zien”. Hij zag duidelijk dat de overvaller in zijn rechterhand een vuurwapen had. Dat vuurwapen was zwart van kleur, vijftien centimeter groot en leek zeer echt. [slachtoffer 2]zag dat de overvaller direct om de balie naar de kassa liep. Vanaf het moment dat hij binnen kwam, richtte de overvaller het vuurwapen op [slachtoffer 2]. Toen de overvaller bij de kassa stond, hoorde [slachtoffer 2]hem weer op een rustige toon zeggen: “Snel opschieten, ik wil geld.” [slachtoffer 2]maakte direct de kassa open en hoorde de overvaller zeggen: “Geef het geld”. Op hetzelfde moment duwde hij [slachtoffer 2]opzij met zijn linkerarm c.q. lijf. [slachtoffer 2]zag de overvaller op dat moment met zijn rechterhand het geld uit de kassa halen en in een grote tas, bruin van kleur en met gouden letters, stoppen. [slachtoffer 2]hoorde de overvaller, toen hij nog aan het graaien was, zeggen: “Heb je nog meer geld?”. [slachtoffer 2]antwoordde: “Nee”. Hierna zag [slachtoffer 2]dat de overvaller zich omdraaide naar de sigaretten en gericht graaide uit de sigarettenkast. Op het moment dat hij de sigaretten in de tas gooide, hoorde [slachtoffer 2]hem zeggen: “Geen politie bellen, anders kom ik terug”. Vervolgens liep hij naar de overzijde van de kassa, nam hij wat snoep weg en zag hij dat de overvaller de winkel uitrende. 3 De planvorming / uitvoering. [medeverdachte 2] (hierna te noemen: [medeverdachte 2]) heeft op 28 augustus 2014 bij de rechter-commissaris (onder meer) verklaard dat [medeverdachte 1](hierna te noemen: [medeverdachte 1]) en [verdachte] (hierna te noemen: [verdachte]) met de auto van [verdachte], een VW Touareg, hem thuis in Sint Michielsgestel hebben opgehaald. Er is over een overval gesproken. [medeverdachte 1] zei later dat hij niet meer mee naar binnen wilde. [medeverdachte 2] ging naar het tankstation met een nepwapen en met een handtas die hij uit de kofferbak van de Touareg had meegenomen. De jongen achter de kassa zal het wapen hebben gezien. In de handtas heeft [medeverdachte 2] het geld gestopt. Voorts heeft hij ook nog sigaretten gepakt. Vervolgens is [medeverdachte 2] naar het skate/fietsbaantje gerend. Daar stonden [medeverdachte 1] en [verdachte]. 4 [medeverdachte 1] heeft op 9 januari 2014 verklaard dat [verdachte]hem heeft opgehaald en dat zij vervolgens [medeverdachte 2] in Sint Michielsgestel hebben opgehaald. Daar zijn ze naar toe gegaan in de VW Touareg. Op de parkeerplaats bij de hockeyvelden werd gesproken over de overal, daar waren [persoon X] (hierna te noemen: [persoon X]) en [verdachte]bij aanwezig. Het was een groepsgesprek waarbij zij alle vier betrokken waren. Er werd duidelijk over een overval gesproken die deze die avond zou gaan plaatsvinden. Dat was voor alle vier duidelijk. Het gesprek vond plaats toen ze met z’n vieren in de auto zaten op die parkeerplaats. [verdachte]zou rijden omdat [medeverdachte 1] geen auto bij zich had. In de auto werd verder gezegd dat [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] naar binnen zou gaan. Dit wilde [medeverdachte 1] uiteindelijk niet en hij heeft uiteindelijk naast [verdachte], die de auto bestuurde, in de auto gezeten. Nadat [medeverdachte 2] in de buurt van het tankstation uit de auto was gestapt, reden [verdachte]en [medeverdachte 1] door de wijk, [verdachte]was chauffeur.
39
[medeverdachte 2] had met hen afgesproken dat hij zou bellen als hij klaar was. Toen [verdachte]het telefoontje kreeg, zijn ze naar het crossveldje gereden. Toen [medeverdachte 2] de auto instapte, schudde hij de tas leeg op de achterbank in de auto en zag [medeverdachte 1] het vuurwapen. Voorts zag hij los geld, briefgeld, sigaretten en snoep. Ze hebben daar nog geen minuut gestaan, het was instappen en weg. [medeverdachte 2] zei dat hij zo snel mogelijk weg wilde uit Schijndel. Ze zijn toen naar Mac Donalds gereden. Het wapen moest ook zo snel mogelijk weg. Toen ze bij de Pettelaar aankwamen, zag [medeverdachte 1] een vriend van hem, te weten [getuige]. [medeverdachte 2] legde daar het wapen achter de achterband en [medeverdachte 1] zag dat [verdachte]er met de auto achteruit overheen reed. 5 Getuige [getuige](hierna te noemen: [getuige] heeft op 24 december 2013 verklaard dat hij op de avond van de roofoverval op het tankstation samen met twee vrienden een sigaretje stond te roken bij de Zuiderplas. [medeverdachte 1] belde hem en vroeg waar hij was. [medeverdachte 1] is toen naar de Zuiderplas gekomen met een Touareg. [getuige] had die auto eerder gezien, daar reed altijd een blond meisje uit Schijndel in, genaamd [persoon X]. [medeverdachte 1] zat op de passagiersstoel en achterin de auto zat een beetje een kleine, getinte, jongen. [getuige]hoorde dat [medeverdachte 1] twee pakjes sigaretten had gekregen. 6 Uit het proces-verbaal bevindingen d.d. 24 januari 2014 blijkt dat [verdachte] de gebruiker was van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Met terugwerkende kracht werd de mobiele telefoon zijnde de Samsung Galaxy S II met nummer [telefoonnummer 2], in gebruik en bezit bij verdachte [medeverdachte 2], uitgelezen. Voorts was in voornoemde mobiele telefoon tot twee maal toe de naam “[verdachte]Nnrr” aan het mobiele nummer [telefoonnummer 1] gekoppeld. De contactenlijst was voorzien van een kleurenfoto van de ambtshalve bekende [verdachte], geboren 28 november 1993 te Amsterdam. Eveneens werd de mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer 3], in bezit en gebruik bij verdachte [medeverdachte 1], uitgelezen. In de contactenlijst stond het mobiele nummer [telefoonnummer 1] opgeslagen onder de naam [verdachte]”. 7 Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2014 blijkt dat op 12 april 2013 te 20:51:05, kort na de overval, het mobiele nummer [telefoonnummer 1] inroamde op de mast 20506, richting Heuvel De Steeg te Schijndel, voor een poging tot gesprek van 0 seconden met de gebruiker van een mobiel toestel met nummer [telefoonnummer 2], zijnde het nummer van [medeverdachte 2]. Verder laten de printhistorische gegevens zien dat de gebruiker van het mobiele nummer [telefoonnummer 2] op vrijdagvond 12 april 2013 tussen 20:56:52 en 23:36:37 achtereenvolgens heeft ingeroamd op masten in Den Bosch, Rosmalen, Den Bosch, Velddriel, Hedel, Bruchem, Waardenburg, Pettelaarpark te Den Bosch, Vught, Boxtel en Schijndel. 8 Op 7 januari 2014 is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt terzake de ARSgegevens van de Volkswagen Touareg, voorzien van [kenteken] d.d. 12 april 2013. Hieruit blijkt dat op vrijdagavond 12 april 2013 om 19:00:00 voornoemde VW voor het eerst wordt geregistreerd op de N617 te Schijndel, net voorbij de kruising Wijbosscheweg, Structuurweg richting ’s-Hertogenbosch. Diezelfde avond om 19:11:36 uur wordt de VW geregistreerd op de N617 net voorbij de kruising Hoogstraat, Bosschebaan te Sint Michielsgestel in de richting van Schijndel. Om 19:38:07 uur wordt de VW geregistreerd op de N617 net voorbij de kruising Van Leeuwenhoekweg, Structuurweg te Schijndel in de richting van de Rooiseweg. Op 12 april 2013 om 20:58:59 wordt de VW geregistreerd op de N279 kruising Runweg N279 ter hoogte van Berlicum in de richting van ’s-Hertogenbosch. Om 21:07:47 uur
40
wordt de VW geregistreerd op de oprit van de Rijksweg A2 te ’s-Hertogenbosch in de richting van Rijksweg A59. Om 22:27:56 en 22:44:59 uur wordt de VW geregistreerd op de Gestelseweg net voorbij de kruising Pettelaarseweg te ’s-Hertogenbosch. 9 Conclusie. Op grond van de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte]samen een plan hebben gemaakt om in de avond van 12 april 2013 het tankstation aan de [adres] te Schijndel te overvallen. Het uiteindelijke plan was dat [medeverdachte 2] het tankstation zou binnengaan en dat [medeverdachte 1] en [verdachte]hem met de auto na de overval zouden ophalen op een nader door [medeverdachte 2] te noemen locatie. Uiteindelijk is het plan ook verwezenlijkt. [medeverdachte 2] is door [verdachte]in haar VW Touareg naar een locatie nabij het tankstation gebracht, waarna [medeverdachte 2] te voet verder is gegaan naar het tankstation. [medeverdachte 2] heeft de pompbediende bedreigd met een op een wapen gelijkend voorwerp en geld, sigaretten en snoep buitgemaakt. Na de overval is [medeverdachte 2] naar het crossveld / skatebaantje gegaan, waar [verdachte]en [medeverdachte 1] hem met de VW Touareg hebben opgehaald. Vervolgens hebben ze gedrieën Schijndel zo spoedig mogelijk verlaten in de VW Touareg. Dat [verdachte]de bestuurder was van de VW Touareg baseert de rechtbank op de verklaringen van [medeverdachte 1] en[getuige]. Bovendien ligt het ook in de rede dat [verdachte]de (vlucht)auto zou besturen daar het aanvankelijk de bedoeling was dat zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] het tankstation zouden binnengaan en uit geen van de verklaringen blijkt dat er nog een vierde persoon in de auto aanwezig was. De ontkenning van verdachte dat ze na de overval bij de Pettelaar (ook Zuiderplas genoemd) zijn geweest wordt weersproken door de verklaringen van [medeverdachte 1]en [getuige]en de hiervoor genoemde historische printgegevens en ARS-gegevens. De rechtbank acht de verklaring van[verdachte], dat zij niet wist dat er een roofoverval zou plaatsvinden op het tankstation, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet geloofwaardig. Medeplegen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte heeft bijgedragen aan het beramen van de overval, het vervoeren van [medeverdachte 2] naar de plaats van de overval en het vluchten van de plaats van de overval. Verdachte heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van de medeverdachten of hun handelen. Aldus is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 2] en [verdachte] die gericht was op het plegen van de overval. De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte de overval tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft gepleegd. Dat verdachte het tankstation niet is binnen gegaan, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het voorgaande is bewezen dat er sprake was van bewuste en nauwe samenwerking, zodat medeplegen kan worden bewezen. De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
41
1 primair. op 12 april 2013 te Schijndel tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in een tankstation gelegen aan de openbare weg, de [adres], geld en een aantal pakjes sigaretten en snoepgoed, toebehorende aan P.W.J.[naam], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2](pompbediende), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan haar mededader(s) de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat haar mededader tegen die [slachtoffer 2]heeft gezegd: "Ik wil geld, ik wil geld zien" en "Snel opschieten, ik wil geld" en "Geef het geld" en daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 2]gericht en gericht gehouden en die [slachtoffer 2]heeft weggeduwd en tegen die [slachtoffer 2]heeft gezegd: "Heb je nog meer geld" en "Geen politie bellen, anders kom ik terug". Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De strafbaarheid van het feit. Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. De strafbaarheid van verdachte. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard. Oplegging van straf en maatregel. De eis van de officier van justitie. De officier van justitie merkt op dat de reclassering in het rapport d.d. 13 oktober 2014 heeft geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. De officier van justitie volgt dit advies en eist 360 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 182 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals verwoord in voornoemd reclasseringsrapport. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht. Het standpunt van de verdediging. De verdediging verzoekt de rechtbank om het advies van de reclassering te volgen en het jeugdstrafrecht toe te passen gelet op art. 77c van het Wetboek van Strafrecht. Voorts merkt de verdediging op dat verdachte 179 dagen in voorarrest heeft verbleven waarvan 9 dagen in volledige beperking, alsmede dat de wet beperking taakstraffen niet van toepassing is.
42
Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen op 12 april 2013 schuldig gemaakt aan een overval op een tankstation te Schijndel, waarbij [slachtoffer 2] de pompbediende, werd bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Een overval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. De herinnering eraan kan hen hinderen in hun dagelijks bestaan. Verdachte heeft haar mededader niet weerhouden een grote inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van slachtoffer [slachtoffer 2]en diens lichamelijke integriteit aan te tasten. De overval heeft een grote indruk op [slachtoffer 2]gemaakt, hetgeen is gebleken uit de door [slachtoffer 2]ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Verdachte was ten tijde van het delict negentien jaar. Uit het reclasseringsrapport d.d. 13 oktober 2014 opgemaakt door J. Felix, reclasseringswerker, blijkt dat verdachte vanwege haar intelligentieniveau (IQ van 63) nauwelijks haar gedrag kan organiseren en de gevolgen van haar handelen moeilijk kan inschatten. Tevens heeft verdachte een afhankelijkheidsrelatie met haar ouders. Dat zijn doorslaggevende redenen voor de reclassering om te adviseren om het jeugdstrafrecht, als bedoeld in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, toe te passen. De rechtbank neemt dit advies over en vindt grond in de persoonlijkheid van de dader om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan jeugddetentie. De rechtbank zal deze jeugddetentie voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]. Het standpunt van de officier van justitie. Integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, hoofdelijk, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het standpunt van de verdediging.
43
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1]niet voor toewijzing in aanmerking komt omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Beoordeling. De vordering komt de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor. De rechtbank acht de vordering geheel toewijsbaar. De materiële schade is begroot op € 245,30. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Motivering van de hoofdelijkheid. De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en haar mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] Het standpunt van de officier van justitie. Integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, hoofdelijk, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het standpunt van de verdediging. Ter zake de gevorderde immateriële schade merkt de verdediging op dat het consult van de eerste lijn psycholoog met [benadeelde partij 2]pas zeven maanden na de overval heeft plaatsgevonden. Onduidelijk is dus of er sprake is van causaal verband tussen die kosten en de overval. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de gevorderde € 2.000,-- te hoog is. Beoordeling. De vordering komt de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor. Uit de toelichting van Barendse & Thissen, psychologenpraktijk, d.d. 14 november 2013 blijkt dat de beleving en het gedrag van[benadeelde partij 2] voldoen aan de kenmerken van PTSS. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de materiële schade begroot op € 252,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de immateriële schade begroot op € 2.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
44
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. De materiële schade begroot op € 252,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de immateriële schade begroot op € 2.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Motivering van de hoofdelijkheid. De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en haar mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 27, 36f, 60a, 77c, 77i, 77k, 77l, 77x, 77y, 77z, 77gg, 310, 312. DE UITSPRAAK De rechtbank: spreekt verdachte ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair vrij. Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: Ten aanzien van feit 1 primair: diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf en maatregelen. Ten aanzien van feit 1 primair:
45
Jeugddetentie voor de duur van 360 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 182 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde: - zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en - ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en - medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen. Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde: - zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering; - dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd bij Reclassering Nederland zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Hiertoe dient veroordeelde zich binnen twee dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis te melden bij Reclassering Nederland op telefoonnummer 073 – 64 80 80; - dat veroordeelde gedurende de proeftijd zorgdraagt voor een dagbesteding, alsmede inzichtelijk maakt welke sociale contacten veroordeelde onderhoudt, zo lang als de reclassering dit nodig acht. Voorts dient veroordeelde mee te werken aan een traject bij Stichting Mee, indien de reclassering dat nodig acht. Waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven. - waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
46
Ten aanzien van feit 1 primair: Maatregel van schadevergoeding van € 245,30 subsidiair 4 dagen jeugddetentie. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], van een bedrag van € 245,30 (zegge: tweehonderd vijfenveertig euro en dertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij: Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van een bedrag van € 245,30 (zegge: tweehonderd vijfenveertig euro en dertig eurocent). Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) haar mededader(s) is betaald. Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade. Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Ten aanzien van feit 1 primair: Maatregel van schadevergoeding van € 2.252,00 subsidiair 32 dagen jeugddetentie. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 2] van een bedrag van € 2.252,-- (zegge: tweeduizend tweehonderd tweeënvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. De materiële schade begroot op € 252,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de immateriële schade begroot op € 2.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij: Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij[benadeelde partij 2]. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding. De materiële schade begroot op €
47
252,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de immateriële schade begroot op € 2.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) haar mededader(s) is betaald. Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade. Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 5 november 2014. Deze voorlopige hechtenis is op 3 juli 2014 reeds geschorst. Dit vonnis is gewezen door: mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter, mr. C.A. Mandemakers en mr. C.P.C. Kuijs, leden, in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier, en is uitgesproken op 5 november 2014. Mr. C.P.C. Kuijs is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen. 1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces- verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, genummerd PL21X6 2013037318, aantal doorgenummerde bladzijden: 543. 2 Verklaring P.W.J.[naam], aangever, d.d. 12 april 2014 p. 41, 42 3 Verklaring[slachtoffer 2], aangever, d.d. 12 april 2013 p. 36, 38 4 Verklaring [medeverdachte 2] medeverdachte, bij de rechter-commissaris d.d. 28 augustus 2014 5 Verklaring [medeverdachte 1], medeverdachte, d.d. 9 januari 2014 p. 529 t/m 532 6 Verklaring [getuige] d.d. 24 december 2013 p. 434, 435 7 Proces-verbaal van bevindingen op ambtseed/-belofte opgemaakt en ondertekend d.d. 24 januari 2014 p. 522
48
8 Proces-verbaal van bevindingen op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend d.d. 7 januari 2014 p. 446, 447 9 Proces-verbaal van bevindingen op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend d.d.7 januari 2014 p. 448, 449
49
ECLI:RBDHA:2014:13563 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 06-11-2014 Datum publicatie 06-01-2015 Zaaknummer 852102-14 e.a. Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof op de openbare weg. Van de aangever is onder bedreiging van een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en een mes zijn mobiele telefoon en portemonnee weggenomen en hij is gedwongen zijn armband, ketting en horloge af te geven. Het pistool is op zijn hoofd gericht en het mes is tegen zijn keel geplaatst en gehouden. De beroving was een angstige ervaring voor het slachtoffer en heeft blijkens de toelichting bij de vordering benadeelde partij een enorme impact op hem gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat personen die op dergelijke gewelddadige wijze worden beroofd daar vaak nog lange tijd psychische klachten en gevoelens van angst en van onveiligheid aan overhouden. De omstandigheid dat de beroving een gepland karakter heeft gehad, waarbij de verdachte, die de aangever reeds eerder kende, degene is geweest die aangever onder valse voorwendselen naar de plek van de overval heeft gelokt, maakt dat de verdachte het vertrouwen van een bekende van hem ernstig misbruikt heeft. De rechtbank zal dit als strafverzwarend meewegen. Bovendien nemen als gevolg van dit soort geweldsdelicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe. De rechtbank rekent de verdachte verder aan dat hij door zijn weigering ter zitting een verklaring af te leggen, geen inzicht gegeven heeft in zijn handelen en geen enkele verantwoording heeft genomen voor zijn aandeel in de overval. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan de diefstal van de sieraden van zijn oma. De emotionele waarde van deze sieraden kan niet in geld worden
50
uitgedrukt en ze kunnen ook niet worden vervangen. De verdachte heeft door zijn handelen alleen aan zijn eigen geldelijk gewin gedacht en niet aan het verdriet dat hij zijn oma heeft aangedaan. De verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn oma in hem had en bij wie de verdachte inwonend was. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak Rechtbank Den Haag Meervoudige kamer jeugdstrafzaken Parketnummer 09/852102-14; 09/777177-14 (t.t.g.) Datum uitspraak: 6 november 2014 Tegenspraak (Promis) De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte] geboren te[geboorteplaats] op [geboortedag]1996, adres: [woonplaats] 1 Het onderzoek ter terechtzitting Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 23 oktober 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Visser en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer, en door de verdachte naar voren is gebracht. 2 De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: 09/852102-14 hij op of omstreeks 08 november 2013 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of aan de openbare
51
weg[plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een armband en/of een ketting en/of een mobiele telefoon en/of een portemonnee (met inhoud) en/of een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit: - het richten en/of plaatsen van een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op (het hoofd, althans het lichaam van) die [slachtoffer 1] en/of - het plaatsen en/of houden van een mes op/tegen de keel van die [slachtoffer 1] en/of - het in de zakken voelen (fouilleren) van die [slachtoffer 1] en/of - het slaan/stompen tegen de kaak, althans tegen het gezicht/hoofd, van die [slachtoffer 1] en/of - het tegen die [slachtoffer 1] zeggen en/of roepen/schreeuwen dat hij ([slachtoffer 1]) (verschillende) voorwerpen aan de verdachte en/of zijn mededader(s) moest (af)geven en/of "snel, snel, anders schiet ik je neer" en/of "als je aangifte gaat doen bij de politie, dan ga ik je opzoeken en schiet ik je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking; en/of hij op of omstreeks 08 november 2013 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of aan de openbare weg[plaats], met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een armband en/of een ketting en/of een mobiele telefoon en/of een portemonnee (met inhoud) en/of een horloge, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit: - het richten en/of plaatsen van een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op (het hoofd, althans het lichaam van) die [slachtoffer 1] en/of - het plaatsen en/of houden van een mes op/tegen de keel van die [slachtoffer 1] en/of
52
- het in de zakken voelen (fouilleren) van die [slachtoffer 1] en/of - het slaan/stompen tegen de kaak, althans tegen het gezicht/hoofd, van die [slachtoffer 1] en/of - het tegen die [slachtoffer 1] zeggen en/of roepen/schreeuwen dat hij ([slachtoffer 1]) (verschillende) voorwerpen aan de verdachte en/of zijn mededader(s) moest (af)geven en/of "snel, snel, anders schiet ik je neer" en/of "als je aangifte gaat doen bij de politie, dan ga ik je opzoeken en schiet ik je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking; art. 317 Wetboek van Strafrecht art 310 Wetboek van Strafrecht art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 8 november 2013 of 9 november 2013 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, een telefoon (Samsung Galaxy S4) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die telefoon (Samsung Galaxy S4) wist, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht 09/777177-14 hij op of omstreeks 14 januari 2014 te Zoetermeer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meerdere sieradenbox(en) en/of diverse sieraden (waaronder één of meerdere ketting(en) en/of ring(en) en/of hanger(s) en/of armband(en)), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; art 310 Wetboek van Strafrecht 3 Bewijsoverwegingen 3.1 Inleiding Ten aanzien van parketnummer 09/852102-141
53
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag. Op 8 november 2013 tussen 17:00 en 17:15 uur heeft [slachtoffer 1] (verder: de aangever) via whatsapp afgesproken om [vriend 1] en [vriend 2], [vriend 3] (zijnde [vriend 3] en [vriend 4] (zijnde [verdachte]) in een park in Spoorwijk nabij de Amazonestraat te 's-Gravenhage te ontmoeten. In het park stond een groep jongens, waaronder [vriend 4], [vriend 3] en een meisje [vriendin] alsook een aantal Marokkaanse jongens. De aangever ging met [vriend 4], [vriend 1] en [vriend 2]een rondje lopen in het park. Op een gegeven moment wilde [vriendin] [vriend 1] en [vriend 2]spreken en verdwenen zij in de richting van een snackbar. De aangever bleef achter met [vriend 4] en [vriend 3]. Na ongeveer twee minuten kwam er een Marokkaanse jongen op [vriend 3] aflopen die de muts van [vriend 3]’s hoofd aftrok en wegrende, waarna [vriend 3] achter deze jongen aanrende. [vriend 4] en de aangever bleven achter en opeens zag de aangever dat er vier Marokkanen naar hen toe kwamen lopen. Een van hen hield een pistool in zijn hand vast en richtte dat op de aangever. Hij maakte een trekkende beweging bovenop het pistool. De aangever hoorde een soort “tsjoek” geluid. Hij zag en voelde dat het pistool op zijn slaap aan de linkerzijde van zijn hoofd werd geplaatst. Een tweede Marokkaanse jongen hield een mes tegen zijn keel. Die zei dat hij al zijn spullen moest uittrekken. De aangever hoorde dat de Marokkaan met het pistool zei:” snel, snel, anders schiet ik je neer”. De aangever heeft zijn ketting en armband afgedaan. Zijn ring kon hij snel verstoppen. Over zijn jas zei de aangever dat die nep was. De derde Marokkaan voelde in zijn zakken en haalde zijn telefoon en portemonnee eruit. De OV kaart van de aangever hebben ze niet afgepakt en hij mocht zijn sleutels ook houden. Het horloge van de aangever van het merk Guess hebben ze ook afgenomen. De aangever voelde zich gedwongen om de spullen af te geven. Hij was bang dat hij anders werd neergeschoten. De aangever zag en voelde dat de Marokkaan die niets bij zich had met zijn rechter vuist links tegen zijn kaak aansloeg. De Marokkaan met het pistool zei tegen de aangever:” Als je aangifte gaat doen bij de politie, dan ga ik je opzoeken en schiet ik je neer”. De Marokkanen renden op een gegeven moment weg in de richting van de Alberdingk Thijmstraat en op dat moment kwam [vriend 3] terug, die vroeg wat er was gebeurd en die zei dat hij zijn muts terug had.2 Bij een fotoconfrontatie waarbij de aangever een fotoselectie van 8 foto’s is getoond, wijst de aangever met grote zekerheid twee foto’s aan van personen die volgens hem aanwezig waren bij de overval. Een van deze foto’s betrof een foto van medeverdachte [medeverdachte 1]. Verder twijfelde de aangever bij de foto’s van twee andere personen.3 Later wordt de aangever een aantal foto’s getoond die de politie na onderzoek op Facebook heeft aangetroffen van de vermoedelijke daders van de overval. De aangever verklaart over foto’s van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dat deze jongens bij de overval aanwezig waren.4 De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte de daders van deze straatroof heeft aangestuurd en met ze heeft samengewerkt in een zodanige mate dat er sprake is van medeplegen en zo ja, hoe deze straatroof dient te worden gekwalificeerd. Ten aanzien van 09/777177-14
54
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag. Op 14 januari 2014 zijn te Zoetermeer sieradenboxen en diverse sieraden weggenomen van mevrouw[slachtoffer 2] De verdachte heeft bekend dit feit te hebben gepleegd. 3.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de hem bij dagvaarding met parketnummer 09/85210214 primair onder het eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief en bij dagvaarding met parketnummer 09/777177-14 ten laste gelegde feiten heeft begaan. 3.3 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 09/852102-14 primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe gesteld dat op basis van de stukken niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op een nauwe en bewuste wijze met de medeverdachten, zijnde de daders van de overval, heeft samengewerkt. Het bewijs is, aldus de raadsman, slechts gebaseerd op aannames en suggesties. De verklaring van de aangever levert, aldus de raadsman, geen enkel bewijs op dat de verdachte op een bewuste wijze met medeverdachten heeft samengewerkt. Dat de aangever dit vermoedt, omdat de verdachte zelf niet is beroofd is geen bewijs. De verklaring van [heler] ziet voorts niet op de onderhavige feiten en voor deze verklaring is voorts geen steunbewijs, nu de verdachte deze verklaring onmiddellijk heeft weersproken. De medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]hebben verklaard de verdachte niet te kennen en de medeverdachte [medeverdachte 3]heeft alleen verklaard de verdachte op het Centraal Station te hebben gezien, maar niets van de heling van een mobiele telefoon te weten. Ten aanzien van het zaak met parketnummer 09/852102-14 subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman aan het oordeel van de rechtbank. In de zaak met parketnummer 09/777177-14 voert de raadsman geen verweer nu de verdachte het feit heeft bekend. 3.4 De beoordeling van de tenlastelegging Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. Ten aanzien van parketnummer 09/852102-14 De aangever heeft bij zijn aangifte verklaard dat hij het vermoeden had dat het een plan van [vriend 3] en [vriend 4] was om hem te laten overvallen, omdat [vriend 4] niet is beroofd en tijdens de beroving rustig op zijn telefoon zat te kijken, terwijl hij ook een dure telefoon en ketting had en omdat [vriend 3] zijn muts terug had gekregen.5 [vriend
55
4] deed volgens de aangever niks toen hij, aangever, werd beroofd. Hij had niet de indruk dat [vriend 4] hem probeerde te helpen.6 De aangever heeft ook nog verklaard dat hij niet alleen met [vriend 4] afsprak, omdat hij hem niet vertrouwde. Hij keek altijd naar zijn sieraden en vroeg dan of ze echt waren.7 Naar aanleiding van voornoemde straatroof op 8 november 2013 heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de historische verkeersgegevens van de weggenomen telefoon, de Samsung Galaxy S4. Uit dat onderzoek bleek dat op 8 november 2013 tot en met 19:24:33 uur een simkaart met het telefoonnummer 06-38748373, zijnde het telefoonnummer van de aangever, in de telefoon zat en dat op 9 november 2013 te 01:11:15 uur een simkaart met het telefoonnummer 06-16868791 in de weggenomen telefoon was geplaatst. Tevens bleken er op 9 november 2013 meerdere telefonische contacten te zijn geweest met dit telefoonnummer. Het nummer werd op bevel van de officier van justitie getapt over de periode van 27 november 2013 tot 10 december 2013. Onderzoek van de getapte telefoongesprekken leverde op dat de gebruiker [heler] is genaamd.8 Op 14 januari 2014 wordt [heler] (verder: [heler]) buiten heterdaad aangehouden. Hij heeft verklaard dat hij de telefoon van [verdachte] heeft gekocht. [verdachte] had tegen [heler] gezegd dat hij elke telefoon kon regelen en [heler] wilde een Samsung Galaxy hebben. [heler] verklaarde dat hij op een dag een berichtje kreeg van [verdachte] via Facebook en dat [verdachte] met hem wilde afspreken op het Centraal Station in Den Haag. [heler] sprak in de avond af rond 20:00 uur of 21:00 uur en toen hij op het Centraal Station kwam, zag hij [verdachte] met nog twee jongens staan. [verdachte] liet hem de telefoon zien en hij zag dat hij deze aan het resetten was. [heler] vond het een mooie telefoon en [verdachte] en hij liepen weg om onder vier ogen te praten en te pinnen. [heler] zag dat hij geen saldo had en toen zijn [verdachte] en hij teruggelopen. Toen [heler] [verdachte] en die twee jongens vroeg hoe ze aan de telefoon kwamen zei een van die jongens, een Turkse jongen volgens [heler], dat ze de telefoon van zo’n meid hadden gekanteld, daarmee wordt afgepakt bedoeld. [verdachte] vroeg toen 350 euro voor de telefoon, maar die jongens zeiden 150. [verdachte] zei dat hij winst wilde maken en dat die andere jongens dat niet wisten.9 [heler] heeft verklaard dat [verdachte] tegen hem heeft gezegd hoe het kantelen in zijn werk gaat. [verdachte] spreekt met iemand af die een dure telefoon heeft en dan gaat hij met diegene chillen. Bij de volgende keer roept [verdachte] die twee jongens erbij en die pakken dan de telefoon af. [verdachte] doet dan net of hij niets kan doen om het slachtoffer te helpen. [heler] verklaarde dat hij wist dat de telefoon die hij van [verdachte] had gekocht van diefstal afkomstig was. Verder heeft [heler] verklaard dat hij twee uur bezig geweest is met het aanzetten van de telefoon en dat het een uur of één ’s nachts was dat de mobiele telefoon uiteindelijk aanging.10 [verdachte] wordt op 15 januari 2014 buiten heterdaad aangehouden. Hij heeft verklaard dat op het moment dat [vriend 3] achter de jongen aanrende die zijn muts van zijn hoofd heeft getrokken, er links en rechts mensen uit de bosjes kwamen die
56
op [slachtoffer 1] en hem kwamen aflopen. Een van die jongens kwam met een mes op hem aflopen terwijl de andere drie naar [slachtoffer 1] liepen. [verdachte] verklaarde dat hij op de dwarsbalk van een goaltje moest gaan zitten en dat hij zag dat de jongens [slachtoffer 1] fouilleerden. Degene met een pistool die bij [slachtoffer 1] stond en de jongen met het mes die bij hem stond wisselden van plek. [verdachte] verklaarde dat hij wilde opstaan om [slachtoffer 1] te helpen, maar dat er toen een tweede jongen bij hem kwam staan. [verdachte] wilde opstaan, omdat hij zag dat [slachtoffer 1] een klap op zijn hoofd of zijn kaak kreeg. De jongens zeiden tegen [verdachte]: je geld, je spullen en ga zitten en verder niets. Ze spraken met een Marokkaans of Turks accent. [verdachte] verklaarde niet te weten waarom hij niets af heeft hoeven geven en [slachtoffer 1] wel.11 [verdachte] heeft voorts verklaard dat hij één van de daders uit de wijk kent. Zijn naam is [medeverdachte 1] en het is een Bulgaarse jongen. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 1] volgens [verdachte] een klap gegeven en riep, net als de anderen, dat hij geld wilde. [verdachte] verklaarde dat de ouders van [slachtoffer 1] hem hebben gevraagd of hij niet kon proberen de spullen van [slachtoffer 1] terug te krijgen. [verdachte] heeft ook verklaard dat hij twee of drie dagen na de overval [medeverdachte 1] toevallig tegen kwam bij het boodschappen doen. [verdachte] heeft toen aan [medeverdachte 1] gevraagd de telefoon te geven, waarna [medeverdachte 1] dat ook heeft gedaan. Op dat moment had [verdachte] de telefoon van [slachtoffer 1] in zijn bezit. Omdat hij door de vader van [slachtoffer 1] werd bedreigd, heeft [verdachte] de telefoon niet terug gegeven, maar verkocht hij deze aan [heler].12 Via Facebook heeft hij met [heler] een afspraak gemaakt op het Centraal Station in Den Haag om hem de Samsung Galaxy te verkopen voor 350 euro. [verdachte] heeft verklaard dat hij op het Centraal Station twee jongens tegenkwam die hij kent uit de Spoorwijk, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].13 In een latere verklaring heeft [verdachte] nog verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ook bij de overval waren samen met [medeverdachte 1] en nog een vierde jongen. [medeverdachte 1] had het pistool, de vierde jongen had het mes en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schreeuwden om geld.14 Onderzoek door de politie leverde de volgende bevindingen op. [medeverdachte 1] van Bulgaarse afkomst is[medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] is [medeverdachte 2] Naddari en [medeverdachte 3] is [medeverdachte 3].15 Deze drie jongens worden vervolgens ook als verdachten aangemerkt, maar beroepen zich op hun zwijgrecht, dan wel ontkennen ook maar iets met deze straatroof dan wel de overdracht van de mobiele telefoon te maken te hebben gehad. [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] herkennen zichzelf en de anderen wel op de foto’s die de politie van Facebook heeft gehaald.16 De verklaring van de verdachte bij de politie, voor zover relevant, is hiervoor reeds opgenomen. De verdachte heeft op de Facebookfoto’s de medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangewezen17 als zijnde de daders van de overval samen met een onbekende vierde man. Ter terechtzitting heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank is, gelet op de aangifte, de aanvullende verklaringen van aangever en alle andere verklaringen die hiervoor reeds zijn weergegeven, van oordeel dat de verdachte
57
wel degelijk betrokken is geweest bij de beroving van de aangever [slachtoffer 1] [slachtoffer 1], hoewel hij geen fysiek aandeel heeft gehad in de beroving. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde beroving een geplande actie was op de wijze die door [heler] als ‘kantelen’ is omschreven, waarbij de verdachte onder meer de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft ingeschakeld om de aangever te overvallen, terwijl hij op dat moment zelf zogenaamd één van de slachtoffers was. Uit de verklaring van [vriend 3] blijkt ook dat er sprake was van een spelletje dat met de aangever werd gespeeld door alle verdachten. In dit verband heeft [vriend 3] de naam van verdachte expliciet genoemd.18 De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de initiator van de beroving was. Hij heeft voorafgaand aan de beroving contact gehad met degene die uiteindelijk de telefoon gekocht heeft en gezegd dat hij een telefoon kon regelen, de beroving voorbereid, contact gezocht met de aangever en hem naar de plek van de overval gelokt. De rechtbank ziet zich gesterkt in haar overtuiging door de omstandigheid dat de verdachte enkele uren na de overval op het Centraal Station de buit gemaakte telefoon aan [heler] heeft verkocht, zoals hij zelf ook bij de politie heeft verklaard. De verdachte heeft dus ook in de buit gedeeld. De verdachte heeft ter zitting geen enkele aannemelijk verklaring gegeven hoe hij in het bezit van deze gestolen mobiele telefoon zou zijn gekomen. De rechtbank acht de door de verdachte geschetste gang van zaken dat een van de overvallers, die hij nota bene al kende, de telefoon aan de verdachte heeft afgestaan om terug te geven aan de aangever, weinig aannemelijk. Bovendien is de verklaring van de verdachte dat hij twee of drie dagen later in het bezit gekomen is van de mobiele telefoon kennelijk leugenachtig. Uit onderzoek naar de verkeersgegevens van de telefoon is immers gebleken dat de simkaart van aangever op 8 november 2013 om 19:24:33 uur uit de telefoon verwijderd is en dat de simkaart van [heler] op 9 november 2013 om 01:11:15 uur in de telefoon geplaatst is. De tijdstippen van het verwijderen en het plaatsen van de simkaarten vallen min of meer samen met de tijdstippen waarop [heler] de telefoon van de verdachte ontvangen heeft (naar eigen zeggen rond 20:00 of 21:00 uur) en waarop [heler] de telefoon in gebruik genomen heeft (naar eigen zeggen rond 1:00 uur). Hieruit concludeert de rechtbank dat de verdachte de telefoon op de avond van de overval heeft overgedragen aan [heler] en niet, zoals hij zelf heeft verklaard, minimaal twee á drie dagen na de overval. De rechtbank concludeert dan ook, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie dienaangaande, dat de omstandigheid dat de verdachte kort na de overval al over de gestolen mobiele telefoon beschikte in samenhang met het feit dat hij daarvoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, voldoende wettig bewijs oplevert dat de verdachte met de beroving te maken heeft gehad. Hier komt nog bij dat [vriend 3] bij de politie heeft verklaard dat alles gespeeld was die dag door [verdachte] en de andere jongens. Ook [heler] heeft verklaard wat [verdachte] hem verteld heeft hoe het ‘kantelen van een telefoon’ verloopt. Deze verklaringen bevestigen het vermoeden van de aangever dat hij door de verdachte in de val gelokt is. Dit alles, in combinatie met de omstandigheid dat [heler] een telefoon bij de verdachte
58
heeft ‘besteld’, de verdachte de gestolen telefoon in zijn bezit heeft gekregen en enkele uren na de overval heeft overgedragen aan [heler], maakt dan ook dat de verdachte een initiërende en actieve rol in de overval gehad heeft. Gelet op alle feiten en omstandigheden is er, naar het oordeel van de rechtbank, sprake geweest van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten dat er sprake is van medeplegen. In de op te leggen straf zal het aandeel van verdachte tot uitdrukking worden gebracht. De rechtbank is van oordeel dat de mobiele telefoon en portemonnee van aangever zijn weggenomen, nu deze buit zijn gemaakt doordat in de zakken van de aangever is gevoeld. Ten aanzien van deze goederen is, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook het primair eerste cumulatief/alternatief wettig en overtuigend bewezen. De aangever is voorts gedwongen door geweld en bedreiging met geweld zijn armband, ketting en horloge af te geven waardoor, naar het oordeel van de rechtbank, ten aanzien van deze goederen het primair tweede cumulatief/ alternatief wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van parketnummer 09-777177-1419 De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen: - een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d. 20 januari 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] met als bijlage de lijst van weggenomen goederen (pagina 3 tot en met 9); - een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster, d.d. 17 februari 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] (pagina 12 tot en met 13);
een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 2 april 2014, inhoudende een beschrijving van de verklaring van [bedrijf], met als bijlage een foto waarop de voor de sieraden aan verdachte verstrekte bedragen staan vermeld (pagina 17 tot en met 18);
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] medewerker van de [bedrijf], d.d. 19 februari 2014 (pagina 19 tot en met 20);
-
59
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 18 maart 2014, inhoudende een deels bekennende verklaring (pagina 25 tot en met 29); - een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 9 juni 2014, inhoudende een bekennende verklaring (pagina 34 tot en met 35), welke bekennende verklaring ter terechtzitting van 23 oktober 2014 door verdachte is bevestigd, zoals vermeld in een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de terechtzitting. 3.5 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat 09/852102-14 hij op 08 november 2013 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, aan de openbare weg[plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en een portemonnee (met inhoud), toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit: - het richten en plaatsen van een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 1] en - het plaatsen en houden van een mes op de keel van die [slachtoffer 1] en - het in de zakken voelen (fouilleren) van die [slachtoffer 1] en - het stompen tegen de kaak van die [slachtoffer 1] en - het tegen die [slachtoffer 1] zeggen en roepen/schreeuwen dat hij ([slachtoffer 1]) (verschillende) voorwerpen aan de verdachte en zijn mededaders moest (af)geven en "snel, snel, anders schiet ik je neer" en "als je aangifte gaat doen bij de politie, dan ga ik je opzoeken en schiet ik je neer"; en hij op 08 november 2013 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, aan de openbare weg[plaats], met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot
60
de afgifte van een armband en een ketting en een horloge, toebehorende aan [slachtoffer 1], welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit: - het richten en plaatsen van een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 1] en - het plaatsen en houden van een mes op de keel van die [slachtoffer 1] en - het stompen tegen de kaak van die [slachtoffer 1] en - het tegen die [slachtoffer 1] zeggen en roepen/schreeuwen dat hij ([slachtoffer 1]) (verschillende) voorwerpen aan de verdachte en zijn mededaders moest (af)geven en "snel, snel, anders schiet ik je neer" en "als je aangifte gaat doen bij de politie, dan ga ik je opzoeken en schiet ik je neer"; 09/777177-14 hij op 14 januari 2014 te Zoetermeer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieradenboxen en diverse sieraden (waaronder kettingen en ringen en hangers en armbanden), toebehorende aan[slachtoffer 2] Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 4 De strafbaarheid van de feiten Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. 5 De strafbaarheid van de verdachte De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De straf/maatregel 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat ook in de zaak met parketnummer 09/777177-14 het jeugdstrafrecht zal worden toegepast en dat de verdachte ten aanzien van beide zaken wordt veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, alsmede tot jeugddetentie voor de duur van
61
2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. 6.2 Het standpunt van de verdediging In de zaak met parketnummer 09/777177-14 heeft de raadsman toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit en de rechtbank voorts verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte uit nood heeft gehandeld, omdat het in de thuissituatie slecht ging en hij de drang voelde om voor zijn moeder en broertjes te zorgen. Voorts dient bij oplegging van de straf rekening te worden gehouden met het feit dat de verdachte na een moeilijke periode zijn leven weer op de rit heeft en daarom verzoekt de raadsman de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof op de openbare weg. Van de aangever is onder bedreiging van een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en een mes zijn mobiele telefoon en portemonnee weggenomen en hij is gedwongen zijn armband, ketting en horloge af te geven. Het pistool is op zijn hoofd gericht en het mes is tegen zijn keel geplaatst en gehouden. De beroving was een angstige ervaring voor het slachtoffer en heeft blijkens de toelichting bij de vordering benadeelde partij een enorme impact op hem gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat personen die op dergelijke gewelddadige wijze worden beroofd daar vaak nog lange tijd psychische klachten en gevoelens van angst en van onveiligheid aan overhouden. De omstandigheid dat de beroving een gepland karakter heeft gehad, waarbij de verdachte, die de aangever reeds eerder kende, degene is geweest die aangever onder valse voorwendselen naar de plek van de overval heeft gelokt, maakt dat de verdachte het vertrouwen van een bekende van hem ernstig misbruikt heeft. De rechtbank zal dit als strafverzwarend meewegen. Bovendien nemen als gevolg van dit soort geweldsdelicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe. De rechtbank rekent de verdachte verder aan dat hij door zijn weigering ter zitting een verklaring af te leggen, geen inzicht gegeven heeft in zijn handelen en geen enkele verantwoording heeft genomen voor zijn aandeel in de overval. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan de diefstal van de sieraden van zijn oma. De emotionele waarde van deze sieraden kan niet in geld worden uitgedrukt en ze kunnen ook niet worden vervangen. De verdachte heeft door zijn handelen alleen aan zijn eigen geldelijk gewin gedacht en niet aan het verdriet dat hij zijn oma heeft aangedaan.
62
De verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn oma in hem had en bij wie de verdachte inwonend was. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij nog niet eerder is veroordeeld. De rechtbank zal in de zaak met parketnummer 09/777177-14 het jeugdstrafrecht toepassen. De verdachte had ten tijde van het plegen van dit feit immers net een paar dagen de leeftijd van achttien jaar bereikt. De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 augustus 2014. Blijkens dit rapport is het algemeen recidiverisico midden en zijn er bij de verdachte op dat moment geen duidelijke zorgpunten naar voren gekomen die kunnen worden aangepakt om de kans op recidive te verkleinen. Er is sprake van een zeer recente positieve ontwikkeling van de verdachte na een moeizame periode. Van belang is dat hij deze positieve ontwikkeling weet vast te houden. Aandachtspunt is wel de schoolgang en als het feit bewezen is, zijn morele ontwikkeling. Geadviseerd wordt aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De rechtbank onderschrijft de conclusies van de Raad voor de Kinderbescherming uit voornoemd rapport. Tijdens de behandeling ter zitting is door de deskundige van de Raad voor de Kinderbescherming meegedeeld dat het op alle leefgebieden nog steeds positief lijkt te gaan, maar dat het wel ernstige feiten betreft. De relatie van de verdachte met zijn vader en oma is een punt van aandacht alsook zijn schulden, maar de reclassering is niet de aangewezen instantie om hiermee aan de slag te gaan, vandaar dat dit ook niet is geadviseerd. De verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard op dit moment de opleiding verkoopspecialist bij het ID college in Zoetermeer te volgen, na gedurende de zomer full time in een kledingzaak te hebben gewerkt. De verdachte heeft voorts aangegeven van zijn studiefinanciering te leven en dat hij thans geen tijd heeft voor een bijbaantje. De rechtbank is van oordeel dat alleen al voor de straatroof, in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie van een behoorlijke duur op zijn plaats zou zijn. Daar komt nog bij dat verdachte zijn eigen oma bestolen heeft. Ook dit strafbare feit dient met een forse straf beantwoord te worden. Gelet echter op het tijdsverloop tussen de bewezenverklaarde feiten en de behandeling ter zitting, alsook gelet op voornoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, maar de verdachte te veroordelen tot de maximale onvoorwaardelijke taakstraf. Teneinde de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden, ziet de rechtbank voorts aanleiding een voorwaardelijke jeugddetentiestraf op te leggen. Nu begeleiding door de reclassering niet is geadviseerd noch door de officier van justitie is gevorderd, zal de rechtbank dit ook niet opleggen. De ernst van de straatroof, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte het brein achter de overval is geweest en een vriend heeft laten beroven door de medeverdachten,
63
en de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting geen aannemelijke verklaring heeft willen afleggen brengen de rechtbank ertoe een zwaardere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. 7 De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel 7.1 Vordering [slachtoffer 1] [slachtoffer 1] heeft zich ten aanzien van parketnummer 09/852102-14 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.222,55. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 122,55, bestaande uit eigen risico (post 1) en reiskosten (post 2) en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 2.100,- (post 4), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. 7.1.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met toewijzing van de wettelijke rente. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen. 7.1.2 Het standpunt van de verdediging Namens de verdachte is primair vanwege de bepleite vrijspraak verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair is dezelfde conclusie getrokken bij gebrek aan onderbouwing van de vordering. Meer subsidiair is bepleit dat, indien de rechtbank aan inhoudelijke toetsing van de vordering mocht toekomen, de post eigen risico mobiele telefoon dient te worden afgewezen, evenals de post reiskosten. Ten aanzien van het fysieke letsel geeft de raadsman voorts aan dat op basis van de medische historie van de huisarts niet vast staat dat de huidige kaakklachten verband houden met het toegepaste geweld bij het incident van november 2013. Het gestelde psychische letsel is voorts, aldus de raadsman, niet onderbouwd en de vordering dient terzake van de immateriële schade dan ook te worden afgewezen. 7.1.3 Het oordeel van de rechtbank De vordering is namens de verdachte betwist, maar naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de primair onder het eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feiten.
64
Materiële schade De rechtbank acht het deel van de vordering met betrekking tot de materiële schade, te weten een totaal bedrag van € 122,55, toewijsbaar. Immateriële schade De rechtbank acht als vergoeding ter zake van immateriële schade naar billijkheid een bedrag van in totaal € 1.000,- toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de primair onder het eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feiten. Totaal toegewezen bedrag De rechtbank zal de vordering derhalve ten laste van de verdachte hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.122,55, met dien verstande dat hetgeen door de mededaders voldaan is in mindering dient te strekken op de betalingsverplichting van verdachte. Wettelijke rente De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 8 november 2013 is ontstaan. Beslissing overige deel van de vordering De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen. Kostenveroordeling Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Schadevergoedingsmaatregel Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de primair onder het eerste cumulatief/alternatief en het tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.122,55, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1]. 7.2 Vordering[slachtoffer 2] [slachtoffer 2] heeft zich ten aanzien van parketnummer 09/777177-14 als benadeelde partij gevoegd en mondeling ter terechtzitting haar vordering aangevuld, in die zin dat zij thans vergoeding van de geleden schade ad € 2.272,- vordert.
65
7.2.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten bedrage van € 2.272,-. Subsidiair heeft de officier van justitie het los opleggen van schadevergoedingsmaatregel dan wel verbeurdverklaring van het bedrag gevorderd. Meer subsidiair kondigt de officier van justitie aan voornemens te zijn te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken. 7.2.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ter zitting meegedeeld dat de verdachte bereid is de schade te vergoeden, zij het bij voorkeur in gedeelten. 7.2.3 Het oordeel van de rechtbank De mondeling ter terechtzitting aangevulde vordering is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het in de zaak met parketnummer 09/777174-14 bewezenverklaarde feit. Toegewezen bedrag De rechtbank zal de vordering derhalve ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 2.272,-. Termijnbetaling De rechtbank bepaalt dat het bedrag ad € 2.272,- in 10 opeenvolgende maandelijkse termijnen van elk € 227,20 mag worden betaald. Kostenveroordeling Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Schadevergoedingsmaatregel Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09/777174-14 bewezenverklaarde feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.272,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd[slachtoffer 2][slachtoffer 2]
66
8 De toepasselijke wetsartikelen De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen: 24, 24a, 36f, 77a, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. 9 De beslissing De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding met parketnummer 09/852102-14 primair onder het eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief en bij dagvaarding met parketnummer 09/777177-14 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: 09/852102-14 primair eerste cumulatief/alternatief DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD EN GEVOLGD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN EN OM BIJ BETRAPPING OP HETERDAAD, AAN ZICHZELF OF ANDERE DEELNEMERS VAN HET MISDRIJF HETZIJ DE VLUCHT MOGELIJK TE MAKEN, HETZIJ HET BEZIT VAN HET GESTOLENE TE VERZEKEREN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN OP DE OPENBARE WEG primair tweede cumulatief/alternatief AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN OP DE OPENBARE WEG 09/777177-14 (t.t.g.) DIEFSTAL verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 200 UREN; beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van 100 DAGEN; bepaalt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het
67
onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag; en voorts tot jeugddetentie voor de duur van 2 MAANDEN bepaalt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; ten aanzien van parketnummer 09/852102-14 primair wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1], een bedrag van € 1.122,55 , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan; veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door (de ouders van) zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag; wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.122,55, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1]; bepaalt dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door (de ouders van) de mededaders aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 22 dagen; bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen; ten aanzien van parketnummer 09/777177-14
68
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2][slachtoffer 2] een bedrag van € 2.272,-; bepaalt dat het bedrag ad € 2.272,- in 10 opeenvolgende maandelijkse termijnen van elk € 227,20 mag worden betaald; veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.272,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd[slachtoffer 2][slachtoffer 2]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen; bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp, kinderrechter, voorzitter, mr. P. de Haan, kinderrechter, en mr. J.A.H.M. Janssen, kinderrechter-plv., in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2014. Mr. Janssen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen. 1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal van politie Haaglanden, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL15312013220346, met bijlagen, doorgenummerd van bladzijde 1 tot en met bladzijde 268. 2 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], pagina 21 tot en met 23. 3 Proces-verbaal confrontatie ter opsporing van een onbekende dader met de getuige, pagina 191 en 192. 4 Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 1], pagina 141 en 142. 5 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], pagina 21 tot en met 23. 6 Proces-verbaal aanvullende verhoor aangever [slachtoffer 1], pagina 31, tweede alinea. 7 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], pagina 22, tweede alinea.
69
8 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 49 en 50. 9 Proces-verbaal van verhoor verdachte [heler], pagina 64. 10 Proces-verbaal van verhoor verdachte [heler], pagina 66. 11 Proces-verbaal van verhoor verdachte[verdachte], pagina 156. 12 Proces-verbaal van verhoor verdachte[verdachte], pagina 158 en 159. 13 Proces-verbaal van verhoor verdachte[verdachte], pagina 160 onderaan en 161 bovenaan. 14 Proces-verbaal van verhoor verdachte[verdachte], pagina 178, halverwege. 15 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 164 en 165. 16 Proces-verbaal van bevindingen, met als bijlagen de 6 foto’s, pagina 230 tot en met 237. 17 Proces-verbaal verhoor verdachte[verdachte], pagina 177. 18 Proces-verbaal verhoor verdachte [vriend 3], pagina 264. 19 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal van politie Haaglanden, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL15512014013892 met bijlagen, doorgenummerd van bladzijde 1 tot en met bladzijde 35.
70
ECLI:NL:RBNNE:2014:6187 Instantie Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak 01-12-2014 Datum publicatie 10-12-2014 Zaaknummer 18.730319-14 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig Op tegenspraak Inhoudsindicatie gewapende overval op winkel, toepassing adolescentenstrafrecht. Oplegging van 12 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met oplegging van bijzondere voorwaarden Wetsverwijzingen Wetboek van Strafrecht 77, 312, geldigheid: 2014-12-08 Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK NOORD-NEDERLAND Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden parketnummer 18/730319-14 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/003654-14 vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
71
[verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], thans gedetineerd in [verblijfplaats]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2014. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Delhaye, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 6 februari 2014 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Smallingerland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een winkelpand (van of in gebruik bij het [winkelbedrijf], gelegen aan of bij [straat], aldaar), een kassalade met inhoud (te weten geld, ongeveer 334,50 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het [winkelbedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een medewerkster van het [winkelbedrijf] [winkelbedrijf], te weten [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte - met een wit masker voor zijn gelaat en gewapend met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) het winkelpand van de [winkelbedrijf] aldaar is binnengegaan en/of (vervolgens) - in dat winkelpand naar de aldaar aanwezige kassa is gelopen en/of
72
(vervolgens) - dat (op een) vuurwapen (gelijkende voorwerp) op die [slachtoffer] (welke zich bij die kassa bevond) heeft gericht en/of ter hoogte de borststreek van die [slachtoffer] heeft gehouden en/of (daarbij) - die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd -zakelijk weergegeven-: "Geld, ik wil geld." en/of (daarbij) - met zijn hand tegen die kassa(lade) heeft geslagen; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 6 februari 2014 te [pleegplaats], in elk geval in de gemeente Smallingerland, in een winkelpand (van of in gebruik bij het [winkelbedrijf], gelegen aan of bij [straat], aldaar), met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, een medewerkerster van [winkelbedrijf], te weten [slachtoffer], heeft gedwongen tot de afgifte van een kassalade met inhoud (te weten geld, ongeveer 334,50 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het [winkelbedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte - met een wit masker voor zijn gelaat en gewapend met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) het winkelpand van de [winkelbedrijf] aldaar is binnengegaan en/of (vervolgens) - in dat winkelpand naar de aldaar aanwezige kassa is gelopen en/of (vervolgens) - dat (op een) vuurwapen (gelijkende voorwerp) op die [slachtoffer] (welke zich bij die kassa bevond) heeft gericht en/of ter hoogte de borststreek van die [slachtoffer] heeft gehouden en/of (daarbij) - die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd -zakelijk weergegeven-: "Geld, ik
73
wil geld." en/of (daarbij) - met zijn hand tegen die kassa(lade) heeft geslagen. In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Vordering officier van justitie De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd: - veroordeling voor het primair ten laste gelegde; - toepassing van het adolescentenstrafrecht; - oplegging van 12 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren; - oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het rapport van de reclassering; - afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de op 9 april 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf; - toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Beoordeling van het bewijs De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering: 1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 november 2014; 2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02CD-2014013833-1, d.d. 6 februari 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (p. 45 e.v.); 3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0200-2014013833-60, d.d. 11 september 2014, inhoudende de verklaring van [getuige] ( p. 49 e.v.). Bewezenverklaring De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat: hij op 6 februari 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Smallingerland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een winkelpand (van of in gebruik bij het [winkelbedrijf], gelegen aan [straat], aldaar), een kassalade met inhoud, te weten geld, 334,50 euro, toebehorende aan het [winkelbedrijf], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen een medewerkster van het [winkelbedrijf], te weten [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
74
- met een wit masker voor zijn gelaat en gewapend met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp het winkelpand van de [winkelbedrijf] aldaar is binnengegaan en vervolgens - in dat winkelpand naar de aldaar aanwezige kassa is gelopen en vervolgens - dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [slachtoffer] (welke zich bij die kassa bevond) heeft gericht en ter hoogte de borststreek van die [slachtoffer] heeft gehouden en daarbij - die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd -zakelijk weergegeven-: "Geld, ik wil geld" en daarbij - met zijn hand tegen die kassalade heeft geslagen. De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op: Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten. Strafbaarheid van verdachte De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken. Strafmotivering Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een gewapende overval op een winkel, te weten de [winkelbedrijf] te [pleegplaats]. Onder dreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft hij een kassalade met inhoud weggenomen. Dergelijk gewelddadig optreden wordt door slachtoffers in het algemeen als zeer ingrijpend ervaren en heeft gewoonlijk grote nadelige psychische gevolgen. Bovendien worden gevoelens van angst en onveiligheid daardoor in de samenleving versterkt. Verdachte is eerder met justitie in aanraking gekomen, maar niet eerder voor een geweldsdelict. In het psychologisch rapport staat onder meer het volgende. Verdachte is een zwakbegaafde jongeman wiens sociaal-emotionele ontwikkeling is verstoord vanwege ernstige traumata, waardoor hij in de loop der jaren een gedragsstoornis heeft
75
ontwikkeld, mede omdat hij onvoldoende beschermd is geweest. Daarnaast is verdachte lijdende aan een ziekelijke stoornis, te weten een posttraumatische stress stoornis. Ten tijde van het delict was verdachte verward en ontregeld, mogelijk door de medicatie en drugs. Verdachte wordt als verminderd toerekeningsvatbaar gezien. Vanwege zijn verstoorde ontwikkeling lukt het verdachte niet om zijn leven zelfstandig vorm en inhoud te geven. Met name de ontremming en ontregeling van het gedrag, het niet adequaat kunnen hanteren en verwerken van negatieve gevoelens, evenals de primitieve coping zijn risicofactoren voor de kans op herhaling. In [verblijfplaats] is verdachte inmiddels redelijk in balans gekomen en het is belangrijk dat hij nu praktische en positieve ervaringen opdoet voor wat (vooralsnog) betreft wonen, werken/scholing en vrijetijdsbesteding. Geadviseerd wordt een traject van intensief begeleid/beschermd wonen in een 24-uurszorginstelling met betrekking tot wonen, werken, middelengebruik, vrienden en vrijetijdsbesteding en een behandeling gericht op het verwerken van traumata. Voorts zijn er in de visie van de psycholoog argumenten gelegen in de persoonlijkheid en ontwikkeling van verdachte die aanleiding geven het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Verdachte functioneert op diverse leefgebieden op een zwakbegaafd niveau. Hij kan risico’s van het eigen handelen nauwelijks inschatten en hij kan eigen gedrag nauwelijks organiseren. Verdachte komt in het contact jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Naast de beperkte handelingsvaardigheden is er een pedagogische component, namelijk noodzaak van externe controle en sturing, niet door een gezinssituatie, maar door een instelling voor begeleid wonen. Contra-indicaties voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht worden niet gevonden. In het reclasseringsadvies wordt de visie van de psycholoog onderschreven. Het advies houdt daarnaast onder meer in dat er sinds het plegen van onderhavig delict een wending is gekomen in verdachtes omstandigheden. Verdachte gebruikt geen medicatie meer en bevindt zich in een gesloten setting met een structuur waarin hij floreert en er komen beschermende factoren aan het licht. Verdachte is responsief voor begeleiding en behandeling, er zijn positieve levensdoelen en van een in de kern aanwezige pro criminele houding lijkt geen sprake. Om dit buiten detentie vast te houden en de kans op recidive zoveel mogelijk te verminderen, is een intensief hulpverleningsplan noodzakelijk. Geadviseerd wordt - onder toepassing van het adolescentenstrafrecht - de oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling voor zijn emotioneel welzijn bij (forensische) psychiatrie en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten in een woonvoorziening van Meesterwerk. Hierbij wordt geadviseerd het toezicht vanuit de jeugdreclassering te doen plaatsvinden. De rechtbank kan zich met de conclusies van de psycholoog en de reclassering verenigen en neemt deze over. De rechtbank ziet - evenals de officier van justitie - in de persoonlijkheid van verdachte, te weten zijn verstandelijke vermogens en zijn gestagneerde ontwikkeling, grond om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Alhoewel het feit is begaan vóór de inwerkingtreding van het zogenoemde Adolescentenstrafrecht, ziet de rechtbank, onder meer gelet op het advies van de reclassering om het toezicht op te dragen aan de Jeugdreclassering, aanleiding om toepassing te geven aan de nieuwe regelgeving, nu de nieuwe wetgeving op dit punt gunstiger is voor verdachte. Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De rechtbank gaat over tot de oplegging van 12 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met hieraan verbonden de na te noemen bijzondere voorwaarden. De rechtbank acht het voor de voortzetting van de positieve ontwikkeling van verdachte wenselijk dat de tenuitvoerlegging plaats zal vinden in de [naam Justitiële Jeugdinrichting]. Benadeelde partij
76
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade, inclusief de gevorderde wettelijke rente, voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen, nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade. Benadeelde partij [winkelbedrijf] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen, nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade. Vordering na voorwaardelijke veroordeling Bij onherroepelijk geworden vonnis van 9 april 2014, gewezen door de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal, conform de ter terechtzitting door de officier van justitie geformuleerde eis, de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, nu het door verdachte begane strafbare feit is begaan vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. Toepassing van wetsartikelen De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77g, 77i, 77v, 77y, 77gg, en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde. De rechtbank heeft voorts gelet op de artikelen 77a, 77c, 77x, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen thans gelden.
77
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT: Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot: Een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden. Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Stelt als algemene voorwaarden: - dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; - dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; - dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen. Stelt als bijzondere voorwaarden: - dat de veroordeelde zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij de afdeling Jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg, adres Klompmakerstraat 2a te Assen, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als Bureau Jeugdzorg noodzakelijk acht. - dat de veroordeelde zich voor zijn emotioneel welzijn onder behandeling zal stellen bij (forensische) Psychiatrie - Accare/FJP of soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven; - dat de veroordeelde in een woonvoorziening van Meesterwerk of soortgelijke instelling/woonvoorziening gericht op wonen, begeleiden en dagbesteding, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, zal verblijven en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Draagt de afdeling Jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
78
Adviseert de hierboven opgelegde jeugddetentie ten uitvoer te leggen in de [naam Justitiële Jeugdinrichting]. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1531,97 (zegge: éénduizend vijfhonderdeenendertig euro en zevenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2014. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 1531,97 (zegge: éénduizend vijfhonderdeenendertig euro en zevenennegentig), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 531,97 aan materiële schade en € 1000,00 aan immateriële schade. Bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd dat indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen. Wijst de vordering van de benadeelde partij [winkelbedrijf] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1637,90 (zegge: éénduizend zeshonderdzevenendertig euro en negentig eurocent). Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [winkelbedrijf], te betalen een bedrag van € 1637,90 (zegge: éénduizend zeshonderdzevenendertig euro en negentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [winkelbedrijf], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen. Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
79
18/003654-14: Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, d.d. 9 april 2014. Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. I.M. Dölle en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 december 2014. Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. w.g. Dölle Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Dijkstra locatie Leeuwarden, RECHTBANK NOORD-NEDERLAND Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden parketnummer 18/730319-14 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/003654-14 proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 17 november 2014 Tegenwoordig: mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. I.M. Dölle en mr. C. Krijger, rechters, en mr. A. Dijkstra, griffier. Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. R.G. de Graaf. De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen. De voorzitter belast de oudste rechter met de leiding van het onderzoek. De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de oudste rechter te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], thans gedetineerd in [verblijfplaats]
80
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. B. Delhaye, advocaat te Heerenveen. Ter terechtzitting is tevens verschenen mevrouw Van der Does van slachtofferhulp. Zij heeft de vordering van benadeelde partij van [slachtoffer] toegelicht en heeft tevens de schriftelijke slachtofferverklaring voorgedragen. Voorts is namens [winkelbedrijf] [vertegenwoordiger] verschenen om de vordering van de benadeelde partij toe te lichten. …… De oudste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 1 december 2014 te 13:00 uur. Verdachte doet afstand van zijn recht bij de uitspraak van het vonnis aanwezig te zijn. Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
81
ECLI:NL:RBGEL:2015:10 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 06-01-2015 Datum publicatie 06-01-2015 Zaaknummer 05/700090-12 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Beschikking Inhoudsindicatie De Meervoudige Raadkamer voor kinderstrafzaken van de rechtbank Gelderland heeft de PIJ-maatregel van een 17-jarige jongen verlengd met twaalf maanden. Indexdelicten: moord en poging doodslag. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK GELDERLAND Team jeugdrecht Zittingsplaats Arnhem Meervoudige Raadkamer voor kinderstrafzaken Parketnummer : 05/700090-12 Datum zitting : 23 december 2014 Datum uitspraak: 06 januari 2015 Beschikking op de vordering tot verlenging plaatsing inrichting voor jeugdigen met betrekking tot de veroordeelde:
82
naam : [veroordeelde] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] thans verblijvende in Justitiële Jeugdinrichting[plaats]. De procedure De raadkamer heeft kennis genomen van de op 5 december 2014 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van de officier van justitie in dit arrondissement, welke vordering strekt tot verlenging met 12 (twaalf) maanden van de bij vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank d.d. 3 september 2012 opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met betrekking tot: [veroordeelde], voornoemd. De raadkamer heeft verder kennis genomen van de processtukken, waaronder:
de aantekeningen als bedoeld in artikel 77t, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, en
het advies van de Justitiële Jeugdinrichting [plaats], hierna te noemen: JJI, gedateerd 22 november 2014. In het advies wordt geadviseerd tot verlenging van de maatregel met een periode van 12 (twaalf) maanden.
In raadkamer van 23 december 2014 zijn gehoord:
de veroordeelde, hierna te noemen betrokkene;
diens raadsvrouw, mr. I. Saey, advocaat te Rotterdam;
de getuige-deskundige [naam], als behandelcoördinator/gedragswetenschapper verbonden aan de JJI;
de ouders van de veroordeelde, bijgestaan door mevrouw H.C. de Lange-Mok, tolk, en
de officier van justitie, mr. G. Dankers.
83
Namens de heer [naam], nabestaande en slachtoffer, is mevrouw [naam] van Slachtofferhulp Nederland verschenen. De officier van justitie heeft de vordering toegelicht en daarbij gepersisteerd. De getuige-deskundige heeft het advies toegelicht. Betrokkene en zijn raadsvrouw hebben bij de behandeling van de vordering verzocht om de verlenging van de maatregel te beperken tot zes maanden. De overwegingen Het advies, d.d. 22 november 2014, van de kliniek vermeldt onder meer: “(…) Het verloop van de huidige PIJ behandeling plaatst ons voor een moeilijk dilemma. We hebben te maken met een jongere die zich maximaal inzet, maar die is geplaatst met een zeer ernstig levensdelict. Er was bij de plaatsing sprake van een geschokte rechtsorde en landelijke en internationale media aandacht. (…) Voorafgaand aan de PIJ behandeling ging het niet zo goed met [veroordeelde] en er waren al veel problemen in de thuissituatie. Toch was er buiten een tweetal diefstallen en vernieling (brandstichting in een openbare prullenbak) nauwelijks sprake van een serieuze Justitiële Documentatie (criminele voorgeschiedenis). Het lijkt erop dat zowel de problemen die hebben geleid tot het delict, als de problemen in de thuissituatie duidelijk aanwijsbare en verklaarbare oorzaken hebben in de persoonlijke (PDD-NOS) achtergrond (met in het verlengde daarvan een pestverleden) van [veroordeelde]. De ouders leken in eerdere fasen niet goed in staat om het gedrag van [veroordeelde]bij te sturen en om grip te krijgen op zijn ontwikkeling. Hier lijkt acculturatieproblematiek een rol te hebben gespeeld, maar dit was niet in eerste instantie de problematiek van [veroordeelde], maar eerder de acculturatieproblematiek van zijn ouders die vanuit die culturele barrière niet goed aanvoelden waar hun kind in de Nederlandse samenleving tegenaan liep. De ouders hebben in de afgelopen drie jaar veel geleerd en lijken te zijn gegroeid in hun ouderrol. Met de juiste begeleiding wordt de kans op herhaling vanuit de SAVRY zeer laag geschat. [veroordeelde] heeft aangegeven erg veel spijt van zijn daad te hebben. Voor zover wij hebben kunnen observeren gaat het hier om een rationele bespiegeling op zijn handelen en niet om een doorleefd emphatisch, maar wel oprecht spijtgevoel. De behandeling van [veroordeelde] is maar ten dele van de grond gekomen. Dit had niet zozeer te maken met de inzet van [veroordeelde], maar met alle factoren om deze strafzaak, waardoor er bijvoorbeeld nog geen verloftraject tot stand is gekomen. Hierdoor is er vanuit de behandelfasering een flinke vertraging opgelopen en lopen we fors achter op schema. We kunnen dus niet stellen dat de ontwikkeling die [veroordeelde] door kan maken in een justitiële PIJ behandeling volledig is benut. Dit heeft ermee te maken dat hem nog niet de kans is geboden om te kunnen oefenen met bepaalde externe fasen van de behandeling. Dit constaterende lijkt een verlenging van de lopende PIJ behandeling dan ook geïndiceerd. Nu is bij een PIJ behandeling ‘timing’ belangrijk. Het gaat hierbij om het benutten van het juiste aangrijpingspunt, waarop de jongere bereid is om bepaalde adviezen een aangereikte gedragsalternatieven vanuit het behandelteam aan te nemen en uit te proberen. Wanneer dit moment voorbijgaat, dan daalt de behandelmotivatie en de bereidheid van de jongere om iets te doen met dit hulpaanbod en is de kans groot dat er eerder sprake is van een negatieve ontwikkeling dan van een positieve ontwikkeling voor de jongere. Dat moment is nu nog niet aangebroken, maar het is wel van belang om te constateren, dat als de behandeling zou blijven voortslepen zoals in de laatste fase van de afgelopen termijn is gebeurd, er mogelijk in de komende termijn een omslagpunt komt, waarbij we moeten stellen dat de behandeling de ontwikkeling van de jongere niet meer ten goede komt. (…) Gelet op de aard en de omvang van het recidiverisico is het noodzakelijk, dat in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling, [veroordeelde] de komende tijd verder gaat werken aan de genoemde behandeldoelen.
84
Om deze doelen te behalen heeft [veroordeelde] minimaal een periode van 12 maanden nodig. (…) De behandeling moet vooralsnog, ondanks het matige tot lage recidiverisico, residentieel worden voortgezet. Dit heeft ermee te maken dat we niet alle fasen uit een PIJ behandeling hebben kunnen uitproberen. (…)” Tijdens de zitting van de raadkamer van 23 december 2014 is, voor zover voor de beslissing van belang, het volgende verklaard, zakelijk samengevat. De getuige-deskundige heeft het advies nader toegelicht en onder meer het volgende verklaard. Betrokkene kan zich niet verenigen met de diagnose PDD-NOS. Betrokkene houdt ten aanzien van zijn gedrag vast aan andere verklaringsfactoren. Het gedrag dat betrokkene laat zien is een kokervisie van waaruit hij overzichtsverlies in sociale situaties laat zien, van waaruit hij soms misstappen maakt. De behandeling is hierop gericht. Betrokkene moet een groter overzichtsgebied ontwikkelen in sociale situaties. Betrokkene werkt mee aan alle therapieën en interventies. Enige tijd geleden is gestart met de verlofvoorbereiding. Om toe te kunnen komen aan verlof is een positieve slachtoffertoets nodig. Het gesprek hiervoor heeft enkele malen geen doorgang kunnen vinden. De getuige-deskundige adviseert tot verlenging van de PIJ-maatregel. De raadsvrouw van betrokkene heeft aangevoerd dat uit zowel het verlengingsadvies als ter zitting naar voren komt dat betrokkene het goed doet. Betrokkene heeft veel geleerd en de kans op recidive is laag. De behandelaar is van mening dat een groot deel van de problematiek van betrokkene zijn oorzaak vindt in de gediagnosticeerde PDD-NOS; deze is ook van invloed geweest op het delict. Doordat dit uitvoerig met betrokkene is besproken is de invloed van de aanwezige problematiek minder geworden. Betrokkene heeft diverse behandelingen en therapieën gevolgd en afgesloten. Hij kan zich niet vinden in de gestelde diagnose maar staat wel open voor behandeling. Betrokkene werkt op een positieve manier mee. De behandelfasering heeft een flinke vertraging opgelopen doordat het verlof niet van de grond komt. De behandeling stagneert volledig buiten de schuld van betrokkene om. De verlenging van de PIJ-maatregel kan slechts plaatsvinden indien dat in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van betrokkene. De raadsvrouw verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2014. (ECLI:NL:RBROT:2014:6463). Gelet hierop en gelet op hetgeen door de behandelaar naar voren is gebracht verzoekt de raadsvrouw de PIJmaatregel te verlengen voor de duur van zes maanden. Het is noodzakelijk tussentijds te monitoren of aan het wettelijk criterium wordt voldaan. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de opsteller van het rapport spreekt over een moeilijk dilemma. Betrokkene is veroordeeld voor een ernstig delict. Hij zet zich thans maximaal in. Mede hierdoor is het recidivegevaar is met de juiste begeleiding laag. De behandeling loopt vertraging op doordat de externe fase niet kan worden ingezet. Uit het verlengingsadvies komt naar voren dat timing belangrijk is, maar dat nu nog niet het moment is aangebroken dat door de opgelopen vertraging sprake is van een negatieve ontwikkeling bij betrokkene. Er is zicht op een slachtoffertoets waardoor geen sprake is van een impasse. De officier van justitie neemt de aanbeveling van de JJI over en vordert de PIJ-maatregel met 12 maanden te verlengen. De raadkamer neemt, gezien de stukken en gelet op het in raadkamer verhandelde, het advies van de inrichting om de maatregel te verlengen met 12 (twaalf) maanden over. Naar het oordeel van de raadkamer is voldoende gemotiveerd onderbouwd waarom verlenging van de PIJ-maatregel voor de duur van 12 maanden noodzakelijk is. De raadkamer stelt vast dat betrokkene een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij stelt zich open voor gesprekken en behandeling en met de juiste begeleiding wordt de kans op recidive zeer laag geschat. De behandeling van betrokkene is echter nog niet
85
afgerond. Zo heeft de deskundige ter zitting onder meer naar voren gebracht dat betrokkene een groter overzichtsgebied dient te ontwikkelen in sociale situaties en dat het van belang is dat de behandeling zich uit gaat breiden naar de externe fase. Deze uitbreiding heeft tot op heden nog niet plaatsgevonden nu de slachtoffertoets, welke de staatssecretaris als voorwaarde heeft gesteld voor verlof, door omstandigheden nog niet heeft plaatsgevonden. Wat er ook ten grondslag ligt aan het nog niet kunnen laten plaatsvinden van de slachtoffertoets, vast staat dat de behandeling van betrokkene hierdoor vertraging heeft opgelopen. Uit het verlengingsadvies komt naar voren dat, ondanks dat de behandeling vertraging heeft opgelopen, er nog geen sprake is van een situatie waarin een omslag van een positieve naar een negatieve ontwikkeling bij betrokkene is geconstateerd. Tevens is uit het verhandelde ter zitting gebleken dat op korte termijn zicht is op een slachtoffertoets, waardoor de behandeling van betrokkene de benodigde voortgang kan krijgen. Gelet hierop is de raadkamer van oordeel dat verlenging van de PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van betrokkene. De raadkamer is van oordeel dat de verzochte periode realistisch is, gelet op de problematiek van betrokkene, de noodzaak tot (verdere) behandeling en de uitbreiding van de behandeling naar de externe fase. De raadkamer ziet onvoldoende aanknopingspunten om de termijn op korter dan 12 maanden te stellen. Betrokkene heeft de tijd nodig voor de afronding van zijn programma en de noodzakelijke opbouw naar een zelfstandigheid. Gelet op de persoon van betrokkene en de aard en ernst van het delict is het van belang dat de resocialisatie van betrokkene langdurig en uitvoerig begeleid wordt. Betrokkene dient gefaseerd te worden voorbereid op een terugkeer in de samenleving. Gelet op het hiervoor overwogene alsmede op grond van de omstandigheden dat: 1. de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen; 2. er bij de betrokkene tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond; 3. de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van de maatregel eist; 4. de verlenging van de maatregel in het belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van betrokkene; zal de raadkamer beslissen als hierna te melden. [Verlenging pij eisen:
artikel 77t lid 3: maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerder personen;
artikel 77t lid 3 jo 77s lid 1 onder b en c
86
onder b: de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist onder c: de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte Artikel 77t lid 2: verlenging kan voor maximaal 4 jaar, echter maximaal 6 jaar mogelijk als de maatregel is opgelegd aan een verdachte als bedoeld in artikel 77s lid 3 2e volzin: Indien bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.] De raadkamer neemt bij haar beslissing de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking. De beslissing Verlengt de termijn van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van [veroordeelde], voornoemd voor een periode van 12 (twaalf) maanden. Deze beschikking is gegeven in raadkamer op 06 januari 2015 door mr. M.J.A.L. Beljaars, kinderrechter, als voorzitter, mr. S. Kuypers, kinderrechter, mr. S. Djebali, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Sluijters, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 06 januari 2015.
87
ECLI:NL:RBMNE:2015:126 Instantie Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak 13-01-2015 Datum publicatie 13-01-2015 Zaaknummer 16/659934-14 (P) Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichtingen door containers in Houten in brand te steken. Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden. Met deze straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien maakt deze voorwaardelijke gevangenisstraf begeleiding door de reclassering en voortzetting van de behandeling mogelijk, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht. Daarnaast zal de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een werkstraf voor de duur van 100 uur subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis opleggen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Afdeling Strafrecht Zittingslocatie Utrecht Parketnummer: 16/659934-14 (P) Vonnis van de meervoudige kamer van 13 januari 2015 in de strafzaak tegen [verdachte],
88
geboren te [geboorteplaats] op [1993], wonende aan de [adres], [woonplaats]. 1 Het onderzoek ter terechtzitting Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 december 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouwe naar voren hebben gebracht. 2 Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De verdenking komt er – kort weergegeven – op neer dat verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, door een papiercontainer in de brand te steken. 3 Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4 Waardering van het bewijs 4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte. 4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. 4.3 Het oordeel van de rechtbank Aangezien verdachte de ten laste gelegde feiten, voor over de rechtbank deze bewezen acht, heeft bekend en de raadsvrouwe niet tot vrijspraak heeft gepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op: - de aangifte door [aangever 1];1
89
- de aangifte door [aangever 2];2 - de bekennende verklaring van verdachte.3 De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op: - de aangifte door [aangever 3];4 - de aangifte door [aangever 4];5 - de bekennende verklaring van verdachte.6 5 Bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte 1. op 21 september 2014 te Houten, opzettelijk brand heeft gesticht aan containers, behorende bij percelen gelegen aan de [adres] en [nummer], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met - de in een (papier)container liggende kranten en - kranten in die voornoemde (papier)container gebracht ten gevolge waarvan containers geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die containers en schuren en een carport en de zich in of nabij die schuren en carport bevindende goederen te duchten was; 2. op 8 september 2014 te Houten, opzettelijk brand heeft gesticht aan een (papier)container nabij een schuur en/of open berging gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met in de voornoemde genoemde container liggend papier ten gevolge waarvan die (papier)container en vervolgens voornoemde schuur en open berging geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
90
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die en andere containers en schuren en open bergingen en de zich in of nabij die schuren en open bergingen bevindende goederen en de nabij gelegen schuttingen en woningen te duchten was. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad. 6 De strafbaarheid van de feiten Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde: Telkens: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd. 7 De strafbaarheid van verdachte De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door drs. F. Jonker, GZ-psycholoog, die op 12 december 2014 een rapport heeft uitgebracht. Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en alexythymie. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van pyromanie en alcoholmisbruik. Uit het rapport blijkt voorts dat verdachte brand stichtte, omdat hij een kick krijgt van het werk van de brandweer. Alcohol is daarbij de katalysator geweest. Verdachte ervaart weinig emoties, waardoor hij mogelijk behoefte heeft aan extreem gedrag, om toch te kunnen voelen, aldus de deskundige in het rapport. Het kan er ook voor gezorgd hebben dat hij niet stilstond bij de emoties die brand bij anderen kan oproepen. Geadviseerd wordt om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige ten aanzien van de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare. Nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte dan ook strafbaar. 8 Motivering van de straffen en maatregelen 8.1. De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat recht zal worden gedaan overeenkomstig artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal melden bij de reclassering, dat hij zich laten behandelen bij Kade17 en dat hem verboden wordt alcohol te gebruiken, wanneer en zolang de reclassering dit nodig acht. Verder heeft de officier van justitie gevorderd
91
verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 100 uur subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. 8.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft bepleit het adolescentenstrafrecht toe te passen en heeft voorts betoogd verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Aan een voorwaardelijk strafdeel kunnen de voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering, aldus de verdediging. Een werkstraf doorkruist niet alleen de baan van verdachte, maar zorgt er bovendien voor dat hij, naast het voldoen aan de bijzondere voorwaarden, wordt overvraagd. 8.3 Het oordeel van de rechtbank De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichtingen, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is omschreven. Hierdoor is niet alleen gemeen gevaar voor goederen ontstaan, maar zijn bij de betrokken bewoners ook gevoelens van angst ontstaan. Verdachte heeft het risico gelopen dat de branden hadden kunnen escaleren en dat de brand ook op andere objecten had kunnen overslaan. De rechtbank overweegt dat verdachte, door het plegen van die feiten, aan de slachtoffers schade, schrik en overlast heeft bezorgd en hij is volledig voorbijgegaan aan de belangen van de benadeelden. De rechtbank heeft verder kennis genomen van de inhoud van het over verdachte opgemaakte rapport door drs. F. Jonker. Behalve hetgeen hierin wordt vermeld over de toerekeningsvatbaarheid, waarover de rechtbank zich hiervoor onder 7. heeft uitgelaten, wordt in het rapport opgemerkt dat het huidige reclasseringscontact, met alcohol- en uitgaansverbod, verdachte helpt om recidive te voorkomen. Zonder behandeling en zonder controle en beperking zou het recidiverisico op hoog worden ingeschat. In het rapport wordt verder opgemerkt dat verdachte eerder een succesvolle behandeling heeft gehad en zich nu heeft aangemeld voor een ambulante behandeling bij Kade17. Een ambulante behandeling lijkt volgens de deskundige haalbaar. Hierin kan een terugvalpreventieplan worden opgesteld, waarin aandacht dient te worden besteed aan situaties die de behoefte aan brandstichting uitlokken en die verdachte dus moet leren vermijden. Daarnaast dient verdachte signalen van opwinding en/of spanning bij zichzelf te leren herkennen. Familie en vrienden kunnen verdachte beschermen tegen terugval, door in zijn buurt te zijn of hem te wijzen op risicosituaties die hij zelf nog niet herkende. Wanneer onderzochte weer alcohol mag gebruiken, is het belangrijk om met hem af te spreken dat hij dit voorlopig alleen doet als er anderen bij zijn, aldus nog steeds de deskundige in het rapport. De rechtbank heeft ook acht geslagen op de inhoud van het rapport van Reclassering Nederland van 3 december 2014, opgemaakt door B. Frankes. Ook in dit rapport wordt een ambulante behandeling geadviseerd, naast een meldplicht en een eventueel alcoholverbod, waarbij de Jongvolwassenenunit van de (volwassenen)reclassering de begeleiding kan uitvoeren.
92
Anders dan de vordering van de officier van justitie en het advies van voornoemde deskundige en de reclassering, zal de rechtbank geen recht doen overeenkomstig artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Anders gezegd zal de rechtbank het adolescentenstrafrecht niet toepassen, maar verdachte berechten overeenkomstig het volwassenen strafrecht, reeds hierom nu de begeleiding van verdachte door de reclassering, hetgeen de rechtbank aangewezen acht, geadviseerd wordt door de Jongvolwassenenunit van de reclassering te laten plaatsvinden. Uit de memorie van toelichting van wetsvoorstel 33.498 tot invoering van adolescentenstrafrecht volgt voorts dat toepassing van het jeugdstrafrecht met name aan de orde zal zijn bij jongvolwassenen die verdacht worden van relatief zwaardere delicten, als veelpleger te boek staan en die bijzonder kwetsbaar zijn. Verdachte kan niet als veelpleger worden beschouwd. Ter zitting heeft verdachte voorts verklaard binnenkort zijn school af te ronden en dat hij verwacht daarna een baan te kunnen vinden. Uit voornoemde psychologische rapportage omtrent verdachte volgt dat verdachte op dit punt ook in staat is zelf verantwoordelijkheid te nemen. De ontwikkeling van verdachte, waarvan niet is gebleken dat die achterloopt, geeft de rechtbank al met al geen aanleiding tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf met een duur overeenkomstig de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. Met deze straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien maakt deze voorwaardelijke gevangenisstraf begeleiding door de reclassering en voortzetting van de behandeling bij Kade17 mogelijk, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht. Daarnaast zal de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een werkstraf voor de duur van 100 uur subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis opleggen. Ad informandum gevoegde feiten Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat de ad informandum gevoegde strafbare feiten ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank worden gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met die feiten rekening houdt. Nu verdachte de feiten heeft bekend zal de rechtbank rekening houden met: - brandstichting te Houten op 6 september 2014; - brandstichting te Houten op 7 augustus 2014; - brandstichting te Houten op 21 augustus 2014; - brandstichting te Houten op 30 augustus 2014; - brandstichting te Houten op 30 augustus 2014. 9 Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel 9.1. De vordering van [benadeelde]
93
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 314,21, te weten € 14,21 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade. De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen. De raadsvrouwe heeft bepleit de immateriële schadevergoeding te beperken tot € 200,00. De behandeling van de vordering van [benadeelde] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor als ad informandum meegenomen feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank stelt de materiële schade vast op een bedrag van € 14,21 en de immateriële schade op € 300,00. De vordering kan dan ook tot een bedrag van € 314,21 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 augustus 2014. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd, waarbij de rechtbank de vervangende hechtenis op 6 dagen zal stellen. 9.2 De vordering van [aangever 3] De benadeelde partij [aangever 3] heeft een schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 608,96, te weten € 108,96 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen. De raadsvrouwe heeft bepleit de immateriële schadevergoeding te beperken tot € 200,00 en de gederfde inkomsten niet voor vergoeding in aanmerking te laten komen. De behandeling van de vordering van [aangever 3] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank stelt de materiële schade vast op een bedrag van € 108,96. [aangever 3] heeft onweersproken gesteld dat hij twee verlofdagen op heeft moeten nemen op een voor hem ongewenst moment. Uit de door hem bijgevoegde salarisspecificatie volgt dat diens werkelijke uurloon aanzienlijk hoger is dan de door hem gevorderde vergoeding per verlofuur. De aldus door [aangever 3] geleden schade betreft materiële (inkomens)schade en komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt de immateriële schade vast op € 500,00. De vordering kan dan ook tot een bedrag van € 608,96 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2014.
94
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd, waarbij de rechtbank de vervangende hechtenis op 12 dagen zal stellen. 9.3 De vordering van [benadeelde 2] De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 608,96, te weten € 108,96 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 500,- en voor het overige de benadeelde partij nietontvankelijk te verklaren. De raadsvrouwe heeft bepleit de immateriële schadevergoeding te beperken tot € 200,00 en de gederfde inkomsten niet voor vergoeding in aanmerking te laten komen. De behandeling van de vordering van [benadeelde 2] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank stelt de immateriële schade vast op € 500,00. De vordering kan dan ook tot een bedrag van € 500,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2014. Het restant van de vordering met betrekking tot de materiële schade levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd, waarbij de rechtbank de vervangende hechtenis op 10 dagen zal stellen. 10 Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht. 11 Beslissing De rechtbank:
95
- verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor onder 4 vermeld, heeft begaan; - verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 6 genoemde strafbare feiten oplevert; - verklaart verdachte daarvoor strafbaar; - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar; - de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt; 1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; 2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; 3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen; - de tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft; - stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde: 4. zich binnen een werkdag volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE te Utrecht en dit blijft doen, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht; 5. wordt verplicht om deel te nemen aan een behandeling voor de gediagnosticeerde psychische problematiek en zijn alcoholmisbruik bij Kade17 of een soortgelijke ambulante forensische polikliniek, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven; 6. wordt verboden alcohol te gebruiken, wanneer en zolang de reclassering dit nodig acht. - geeft opdracht aan de Jongvolwassenenunit van Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden; - legt aan verdachte voorts op een werkstraf voor de duur van 100 uren; - beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf; - beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht naar de maatstaf van twee uur per dag bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf in mindering gebracht zal worden;
96
- wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 314,21, bestaande uit € 14,21 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2014 tot aan de dag van algehele voldoening; - veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - legt aan verdachte op de verplichting om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 314,21 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2014 tot aan de dag van algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft; - bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. - wijst de vordering van [aangever 3] toe tot een bedrag van € 608,96, bestaande uit € 108,96 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2014 tot aan de dag van algehele voldoening; - veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - legt aan verdachte op de verplichting om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3], € 608,96 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2014 tot aan de dag van algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft; - bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. - wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2014 tot aan de dag van algehele voldoening; - verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering; - veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - legt aan verdachte op de verplichting om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], € 500,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2014 tot aan de dag van algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft; - bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; - heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
97
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. P. Bender en P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 januari 2015. Mr. Van Ommeren is buiten staat dit vonnis te ondertekenen. BIJLAGE : De tenlastelegging Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat 1. hij op of omstreeks 21 september 2014 te Houten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht aan een of meerdere containers, behorende bij percelen gelegen aan de [adres] en/of [nummer], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval (open) vuur, in aanraking gebracht met - de in een (papier)container liggende kranten, althans papier en/of - kranten, althans papier en/of (vervolgens) in die voornoemde (papier)container gebracht ten gevolge waarvan een of meerdere containers geheel of gedeeltelijk is / zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die containers en/of schuren en/of carporten en/of de zich in of nabij die schuren en/of carporten bevindende goederen en/of in de nabije omgeving van voornoemde containers gelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was; 2. hij op of omstreeks 08 september 2014 te Houten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht aan een (papier)container (nabij de hierna te noemen schuur en/of open berging) en/of in/aan een schuur en/of open berging gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
98
een brandende aanteker, in elk geval (open) vuur, in aanraking gebracht met de in de voornoemde genoemde container liggende kranten, althans papier en/of kranten, althans papier en/of (vervolgens) in die voornoemde container gebracht, ten gevolge waarvan die (papier)container en/of (vervolgens) voornoemde schuur en/of open berging geheel of gedeeltelijk is / zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die en/of andere containers en/of schuren en/of open bergingen en/of de zich in of nabij die schuren en/of open bergingen bevindende goederen en/of de nabij gelegen schuttingen en/of woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was. 1 Het proces-verbaal van aangifte, opgenomen op pagina 16-17 van het proces-verbaal dossiernummer PL0900-2014266372 Z, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 89. 2 Het proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 18-19. 3 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 30 december 2014. 4 Het proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot1 genoemde proces-verbaal, pagina 10-12. 5 Het proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 13-15. 6 De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 30 december 2014.
99