Jaarverslag 2010 Stichting Pensioenfonds Honeywell
Datum rapport Auteur
24 juni 2011 Bestuur
Nummer/versie Telefoon
Definitief (050) 582 9811
Inhoudsopgave Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bestuursverslag 1. Woord van de voorzitter 2. Algemene informatie 2.1 Juridische structuur 2.2 Doelstelling 2.3 Personalia 3. Financiële positie en beleid in 2010 3.1 Financiële opzet en positie 3.2 Beleid en beleidskeuzes 3.3 Risicobeheer 4. Beleggingen 4.1 Algemeen 5. Pensioenen 5.1 Inleiding 5.2 Pensioencommunicatie 5.3 Pensioenadministratie 5.4 Pensioenregeling 5.5 Nieuwe wetgeving 6. Actuariële analyse 7. Besturing en naleving wetgeving 7.1 Algemeen 7.2 Bestuursaangelegenheden 7.3 Goed pensioenfondsbestuur 7.4 Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM 7.5 Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding 7.6 Gedragscodes 7.7 Geschillencommissie 7.8 Organisatie en uitvoering 7.9 Statutenwijziging 8. Verwachte gang van zaken Jaarrekening 9. Jaarrekening 9.1 Balans (na bestemming van het saldo van baten en lasten) 9.2 Staat van baten en lasten 9.3 Kasstroomoverzicht 9.4 Toelichting op de jaarrekening Overige gegevens 10. Overige gegevens 10.1 Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten 10.2 Gebeurtenissen na balansdatum 10.3 Actuariële verklaring 10.4 Controle verklaring 10.5 Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten Bijlagen Bijlage 1 Deelnemersbestand Bijlage 2 Begrippenlijst
1
2 3 4 6 6 6 7 9 9 10 15 19 19 22 22 22 23 24 24 28 30 30 30 31 34 34 35 35 35 36 37 38 39 39 40 41 42 65 66 66 66 67 69 71 72 73 74
Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen 2010
2009
2008
2007
2006
Omvang beleggingen* Waarvan: Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Overige beleggingen Liquide middelen Totaal
299.198
264.987
233.581
266.349
245.743
28% 59% 4% 7% 2% 100%
30% 63% 4% 2% 1% 100%
26% 66% 5% 2% 1% 100%
37% 52% 5% 5% 1% 100%
39% 53% 1% 5% 2% 100%
Beleggingsopbrengsten Beleggingsrendement
31.175 11,1%**
32.312 13,7%
-33.815 -12,3%
12.853 5,0%
6.586 2,7%
Resultaat
9
32.611
-87.182
20.250
4.133
Vrije reserve Bestemmingsreserve TOP-SUM Totaal eigen vermogen
2.077 5.706 7.783
3.590 4.184 7.774
-27.988 3.151 -24.837
59.654 2.691 62.345
43.805 0 43.805
Voorziening pensioenverplichtingen Overige voorzieningen
301.622 847
267.531 276
262.346 400
207.541 530
211.990 531
Totaal
302.469
267.807
262.746
208.071
212.521
Dekkingsgraad***
100,7%
101,3%
89,3%
128,7%
120,6%
Aantal deelnemers Actieven Slapers Pensioengerechtigden Totaal
815 1.493 1.055 3.363
941 1.418 1.015 3.374
1.113 1.822 1.002 3.937
1.176 1.866 930 3.972
1.190 1.686 791 3.667
Bedragen x € 1.000
Standen zijn per het einde van het genoemde jaar; stromen betreffen de gehele verslagperiode
* **
***
Naast de beleggingen voor risico pensioenfonds maken ook de liquide middelen (overige activa) deel uit van de omvang beleggingen. In 2010 heeft het pensioenfonds een belang in direct goud genomen. In de beleggingsrapportages van de vermogensbeheerder over 2010 maakt de directe goudbelegging geen onderdeel uit. Vanaf 2011 zal de directe belegging in grondstoffen, waaronder goud, door de vermogensbeheerder meegenomen worden in haar beleggingsrapportages. In 2010 wordt het beleggingsrendement eenmalig bepaald door de beleggingsopbrengsten te delen door het gemiddelde van de omvang beleggingen van 2009 en 2010. In de periode van 2009 en eerder werd het beleggingsrendement door de vermogensbeheerder bepaald. De dekkingsgraad wordt bepaald door de vrije reserve te vermeerderen met de totale voorziening pensioenverplichtingen, gedeeld door de totale voorziening pensioenverplichtingen, maal 100%.
2
Bestuursverslag
3
1.
Woord van de voorzitter
Geachte deelnemers, collega’s en andere lezers, Het is een genoegen u het jaarverslag over 2010 aan te bieden. Namens het bestuur van het fonds wil ik u graag informeren over de ontwikkelingen binnen het pensioenfonds en verantwoording afleggen over het gevoerde beleid in 2010. Pensioenen stonden het afgelopen jaar in het middelpunt van de belangstelling. Helaas was al die aandacht niet altijd even genuanceerd. Dat leidde soms tot een beeld van bijna failliete fondsen. Dat beeld strookt niet met de werkelijkheid. Die werkelijkheid is namelijk nog steeds dat het Nederlandse pensioenstelsel nauwelijks zijn gelijke kent in de wereld. Dat neemt niet weg dat pensioenfondsen voor grote uitdagingen staan. Allereerst speelt de hogere levensverwachting van ‘de gemiddelde Nederlander’ op dit moment een belangrijke rol voor pensioenfondsen. We blijken gemiddeld langer te leven en dat betekent dat pensioenfondsen een langere periode pensioenen moeten kunnen uitbetalen. Dat is op zich goed nieuws, maar leidt wel tot een financiële tegenvaller die niet meer zal verdwijnen. Ook is het zo dat de financiële crisis - ook bij pensioenfondsen in Nederland - sporen heeft nagelaten. Er was wel degelijk het nodige aan de hand: alhoewel de beleggingen goed rendeerden, daalde de rente, met negatieve gevolgen voor de dekkingsgraad van pensioenfondsen. Dit alles leidde ertoe dat de financiële positie van het fonds in het verslagjaar onvoldoende was om de pensioenen voor actieve deelnemers aan te kunnen passen aan de loonontwikkeling. De toeslagverlening van gepensioneerden en gewezen deelnemers is gekoppeld aan de inflatie. Het prijsindexcijfer was licht negatief met – 0,11%. De totale cumulatieve achterstand aan gemiste toeslagverlening bedraagt 7,25% voor de actieve deelnemers en 5,07% voor de gepensioneerden en premievrije deelnemers. Het bestuur acht dat een te betreuren feit. Financiële situatie De dekkingsgraad van het fonds vertoonde het afgelopen jaar een grillig verloop. Was deze aan het einde van het eerste kwartaal gestegen tot ruim 105%, het daarop volgende kwartaal daalde de dekkingsgraad weer tot 97%. Met name de lage rentestand was hieraan debet. Eind 2010 was de dekkingsgraad weer wat hersteld tot 100%. De last die het fonds diende te nemen als gevolg van de toegenomen levensverwachting is hierin verwerkt. Dit betekent dat er ultimo 2010 nog altijd sprake is van een dekkingstekort. Ook is er nog altijd sprake van een reservetekort, omdat de dekkingsgraad lager is dan de dekkingsgraad behorend bij het vereist vermogen van 110,8%. In het herstelplan is een verwachte dekkingsgraad voor ultimo 2010 opgenomen van 97,5%. De stijging van de dekkingsgraad in 2010 gaat in werkelijkheid dus sneller dan verwacht. Dit komt met name door gunstige ontwikkelingen op de financiële markten. Nieuwe prognosetafel Bij de vaststelling van de jaarrekening van 2009 is al rekening gehouden met de stijging van de levensverwachting op basis van de verwachting van dat moment. De voorziening per eind 2009 is verhoogd met een extra opslag van 4%. In de loop van 2010 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe prognosetafel gepubliceerd. Op basis van deze tafel zag het pensioenfonds zich genoodzaakt wederom een extra voorziening treffen, omdat de levensverwachting hoger is dan verwacht. Door de invoering van de nieuwe prognosetafel is de voorziening pensioenverplichtingen in 2009 en 2010 in totaal met € 19,6 miljoen (circa 7,4%) gestegen ten opzichte van de voorziening op basis van de oude prognosetafel.
4
Begin 2011 heeft de werkgever zich bereid verklaard om de verhoging van de levensverwachting (gedeeltelijk) te compenseren. Indien het vrij eigen vermogen aan het eind van 2010 of 2011 lager is dan het vereist eigen vermogen zal vóór 1 april na afloop van het betreffende jaar een storting plaatsvinden door de werkgever van € 9,8 miljoen. Aangezien ultimo 2010 het vrij eigen vermogen lager is dan het vereist eigen vermogen heeft het pensioenfonds begin april 2011 een bedrag van € 9,8 miljoen ontvangen. Toeslagverlening Op basis van de financiële positie van het fonds ultimo 2010 heeft het bestuur besloten om per 1 januari 2011 geen toeslag te verlenen op de opgebouwde pensioenaanspraken van (gewezen) deelnemers en de ingegane pensioenen. Premiebeleid Het premiebeleid in de ABTN is aangepast met een extra opslag op de premie van 1,0% van de pensioengrondslag bij dekkingsgraden onder de 105% (van 29,7% naar 30,7%). Er wordt per 1 januari 2010 geen toeslag toegekend en de werkgever zal afhankelijk van de dekkingsgraad vier jaar een extra storting doen, en heeft dit voor het eerst per 1 januari 2010 ook gedaan. Risicobeheer en verantwoord beleggen Het beleggingsbeleid van Pensioenfonds Honeywell is in eerste instantie gericht op een zo goed mogelijk rendement tegen een verantwoord risico. Pensioenfonds Honeywell spreidt de beleggingen, om zo het langetermijnrisico te beperken en toch een goed rendement te behalen. Pensioenfonds Honeywell vindt ook dat het geld dat het beheert, op een verantwoorde manier moet worden belegd. Immers, bedrijven die duurzaam met arbeid en hun omgeving omgaan, hebben op de lange termijn de beste overlevingskansen. Dat vertaalt zich op de lange termijn ook in een gunstige ontwikkeling van de aandeelhouderswaarde. Er zijn een aantal soorten risico’s te onderscheiden waarmee rekening wordt gehouden. Deze risico’s worden door Pensioenfonds Honeywell in principe voldoende afgedekt, maar van de huidige lage rentestand heeft ook het fonds wel last. Communicatie Een belangrijke taak van het bestuur is het verzorgen van een goede communicatie met alle belanghebbenden. Het fonds streeft ernaar hen zo goed mogelijk op de hoogte te houden over het reilen en zeilen van het fonds. De website van het fonds is daarbij een belangrijk medium. Ook in 2011 zal de aandacht voor pensioen volop aanwezig zijn. Belangrijke veranderingen dienen zich aan met als doel de toekomstvastheid van het pensioensysteem en de pensioentoezegging te borgen. Graag nodig ik u namens het bestuur uit tot het lezen van dit jaarverslag. Amsterdam, 24 juni 2011
F.H.M. van den Oetelaar, voorzitter
5
2.
Algemene informatie
2.1
Juridische structuur
Stichting Pensioenfonds Honeywell, statutair gevestigd te Amsterdam, is opgericht op 12 maart 1957. Het pensioenfonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41200495. Stichting Pensioenfonds Honeywell is een middelgroot ondernemingspensioenfonds. Het pensioenfonds voert de pensioenregelingen uit voor het personeel van de aangesloten ondernemingen van Honeywell in Nederland. Per 31 december 2009 zijn de aangesloten ondernemingen: Honeywell BV, Honeywell Aerospace BV, Honeywell Fluorine Products Europe BV en Honeywell Customized Comfort Products, onderdeel van Cara C'Air BV. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds Honeywell is een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling, geënt op de pensioenregeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Metalektro. Het pensioenfonds is vrijgesteld van deelname aan het bedrijfstakpensioenfonds. Ultimo boekjaar had het pensioenfonds ruim 3 duizend (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden met een belegd vermogen van circa € 300 miljoen. De uitvoering van de pensioenregeling heeft het bestuur uitbesteed aan TKP Pensioen BV (TKP). Het bestuur maakt voor de beleidsadvisering gebruik van de diensten van Mercer BV. Daarnaast maakt het bestuur gebruik van de werkzaamheden van een externe (certificerende) actuaris (Mercer Certificering BV) en accountant (PricewaterhouseCoopers Accountants NV). Het vermogensbeheer is met uitzondering van de directe belegging in grondstoffen en het bedrijfsterrein te Emmen uitbesteed aan AEGON Asset Management NV.
2.2
Doelstelling
Het pensioenfonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de in de pensioenovereenkomst gedefinieerde pensioenregelingen voor deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. Stichting Pensioenfonds Honeywell heeft ten doel om binnen de grenzen van zijn middelen de deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Het fonds voorziet hiertoe in het op lange termijn verstrekken van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten en streeft hierbij naar het waardevast houden van de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Dat wil zeggen dat er geen recht op toeslagverlening is en het voor de langere termijn niet zeker is of en in hoeverre toeslagverlening zal plaatsvinden. Ook draagt het fonds zorg voor duidelijke en klantgerichte communicatie met alle belanghebbenden. Het fonds heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, toeslagverlening, beleggingen en communicatie om de genoemde doelstellingen te bereiken. Dit beleid is vastgelegd in diverse documenten, waarvan de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) de belangrijkste is. Deze ABTN is voor het laatst geactualiseerd in het eerste kwartaal van 2011.
6
2.3
Personalia
Bestuur per 31 december 2010 Benoemd namens de werkgever: Naam
Functie in bestuur
Bestuurslid vanaf
Bestuurslid tot en met
Functie
F.H.M. van den
Voorzitter
01-12-1998
----
Algemeen beleid, wet-
Oetelaar
geving, beleggingsbeleid, pensioenbeleid, adm. organisatie
K. Dahoe
plv. Voorzitter
01-11-2008
31-12-2010
Algemeen beleid, pensioenbeleid, compensation & benefits
mw. C. van der Voort-
Lid
10-09-2009
----
Bergman
Algemeen beleid, pensioenbeleid
Benoemd namens de deelnemers: Naam
Functie in bestuur
Bestuurslid vanaf
Bestuurslid tot en met
Functie
M.J.M. van Falier
Secretaris
01-08-2001
01-04-2013
Algemeen beleid, pensioenbeleid, voorlichting
mw. H.C.M. Krüger
plv. Secretaris
10-09-2009
01-04-2014
J. Huigen
Lid
10-09-2009
01-04-2012
Algemeen beleid, pensioenbeleid Algemeen beleid, pensioenbeleid
De heer Dahoe is per 31 december 2010 afgetreden als bestuurslid. Per 1 januari 2011 is de heer F.G. Boukens benoemd als bestuurder namens de werkgever. Bestuursleden namens de werkgever worden voor onbepaalde tijd benoemd. Bestuursleden namens de deelnemers worden benoemd voor een periode van drie jaar, waarna zij herbenoembaar zijn. Het bestuur heeft op 22 oktober 2009 een rooster van aftreden vastgesteld voor de bestuursleden namens de deelnemers. Mevrouw Krüger is per 1 april 2011 herbenoemd. Beleggingscommissie per 31 december 2010 F.H.M. van den Oetelaar K. Dahoe mw. C. van der Voort-Bergman M.J.M. van Falier mw. H.C.M. Krϋger J. Huigen
7
Verantwoordingsorgaan per 31 december 2010 Het verantwoordingsorgaan bestaat uit zes leden, waarvan twee namens de werkgever, twee namens de deelnemers en twee namens de pensioengerechtigden. J. de Vries (werkgever) mw. I.H. Zijlstra (werkgever) mw. E. van Loon (deelnemers) E.C.J. van Koetsveld van Ankeren (deelnemers) B. Land (pensioengerechtigden) N. van Es (pensioengerechtigden) Deelnemersraad per 31 december 2010 De deelnemersraad bestaat uit 8 leden, verdeeld tussen leden namens de deelnemers en leden namens de pensioengerechtigden naar evenredigheid van hun vertegenwoordiging binnen het fonds. B. Blom (deelnemers) E.C.J. van Koetsveld van Ankeren (deelnemers) mw. E. van Loon (deelnemers) B. Veld (deelnemers) N. van Es (pensioengerechtigden) F. Jelles (pensioengerechtigden) H. Klingenberg (pensioengerechtigden) B. Land (pensioengerechtigden) Per 1 maart 2011 is de heer Jelles namens de pensioengerechtigden vervangen door de heer P. Gremmer. Visitatiecommissie per 31 december 2010 G.J. Heeres (voorzitter) H.P. Oyens P.L.J.M. Stroucx Vermogensbeheerder AEGON Asset Management NV, Den Haag Certificeerders PricewaterhouseCoopers Accountants NV, Amsterdam, externe accountant Mercer Certificering BV, Amstelveen, externe actuaris Risicoherverzekering AEGON Levensverzekeringen NV, Den Haag Adviseur Mercer BV Pensioenadministratie TKP Pensioen BV
8
3.
Financiële positie en beleid in 2010
3.1
Financiële opzet en positie
Dekkingsgraad De dekkingsgraad is een maatstaf voor de financiële positie van een pensioenfonds. Het geeft het pensioenvermogen als percentage van de contante waarde van de pensioenverplichtingen weer. De dekkingsgraad kan wijzigen door diverse factoren, zoals de ontwikkeling van het beleggingsresultaat, verzekeringstechnische ontwikkelingen en de ontwikkeling van de marktrente. De ontwikkeling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds gedurende het jaar wordt hieronder weergegeven. Daarbij is per factor het procentuele effect op de dekkingsgraad bepaald. Dekkingsgraad 1 januari Effect premies Effect toeslagverlening Effect beleggingsresultaat (excl. renteafdekking) Effect renteafdekking Effect rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Effect aanpassing levensverwachting Effect overige oorzaken Dekkingsgraad 31 december
2010 101,3% 2,0% 0,0% 2,4% 7,1% -/- 9,1% -/- 3,4% 0,4% 100,7%
2009 89,3% 1,9% 0,0% 12,8% -4,2% 4,5% 3,4% 0,4% 101,3%
-/-
Zoals bovenstaande tabel laat zien, wordt de daling van de dekkingsgraad met name veroorzaakt door de lagere rentetermijnstructuur en de verhoging van de levensverwachting. Dit wordt gedeeltelijk gecompenseerd door positieve beleggingsresultaten en een additionele bijstortingsverplichting van € 3,5 miljoen door de werkgever. Ontwikkelingen herstelplan In 2008 is door de kredietcrisis en de dalende rente een dekkingstekort ontstaan. Het bestuur heeft eind maart 2009 het korte- en langetermijnherstelplan vastgesteld. Dit plan is, inclusief de daarbij behorende continuïteitsanalyse, in maart 2009 ingediend bij DNB. DNB heeft op 9 februari 2011 formeel ingestemd met het herstelplan. De belangrijkste kenmerken van het herstelplan zijn: • voor het kortetermijnherstel wordt een periode van vijf jaar gehanteerd; • zolang het fonds in de situatie verkeert van een dekkingstekort, wordt een extra opslag op de premie van 1,0% van de pensioengrondslag gehanteerd; • de werkgever zal, indien het vrij eigen vermogen lager is dan het vereist eigen vermogen, vier jaar lang een extra storting doen van € 3,5 miljoen per jaar, voor het eerst per 1 januari 2010; • zolang de dekkingsgraad van 105% nog niet is overschreden, worden geen toeslagen toegekend. Indien de dekkingsgraad zich bevindt tussen 105% en het vereist eigen vermogen, kan er na een bestuursbesluit lineair een toeslag worden toegekend uitgaande van 0% bij een dekkingsgraad van 105% en overeenkomstig het ambitieniveau bij het vereist eigen vermogen.
9
Het herstelplan ziet erop toe dat de dekkingsgraad per eind 2013 (einde kortetermijnherstelperiode) minimaal 104,2%1 bedraagt en dat deze per eind 2023 (einde langetermijnherstelperiode) minimaal 110,9%2 bedraagt. In 2010 heeft de dekkingsgraad zich ten opzichte van het herstelplan als volgt ontwikkeld:
Dekkingsgraad per 31 december 2009 Premie SturingsToeslagen middelen Beleggingen Rentetermijnstructuur Effect van uitkeringen, kosten, resultaat Overige op sterfte en arbeidsongeschiktheid en waardeoverdrachten. Subtotaal Aanpassing aan gestegen levensverwachting per 31 december 2010 Dekkingsgraad per 31 december 2010
Verwacht (in %) 94,2 1,9 0,0 1,4 0,0
Werkelijk (in %) 101,3 2,0 0,0 9,5 -/- 9,1
0,0
0,4
97,5 0,0 97,5
104,1 -/- 3,4 100,7
Eind 2010 was er sprake van zowel een dekkingstekort als een reservetekort, omdat de dekkingsgraad lager was dan de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist vermogen van 104,2% (2009: 104,2%). Door het bestuur is de voorgeschreven jaarlijkse evaluatie van het herstelplan uitgevoerd. Deze evaluatie heeft niet geleid tot bijstelling van de oorspronkelijke uitgangspunten van het herstelplan. Op grond van de huidige situatie voorziet het herstelplan in herstel binnen de daarvoor geldende termijnen. Wel is op aangeven van DNB een aangepast dekkingsgraadsjabloon ingediend die er in voorziet dat na verloop van 15 jaar de dekkingsgraad van het fonds zich herstelt tot de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen. Compensatie gestegen levensverwachting Begin 2011 heeft de werkgever zich bereid verklaard om de verhoging van de levensverwachting (gedeeltelijk) te compenseren. Indien het vrij eigen vermogen aan het eind van 2010 of 2011 lager is dan het vereist eigen vermogen zal voor 1 april na afloop van het betreffende jaar een storting plaatsvinden door de werkgever van € 9,8 miljoen. Aangezien ultimo 2010 het vrij eigen vermogen lager is dan het vereist eigen vermogen heeft het pensioenfonds begin april 2011 een bedrag van € 9,8 miljoen ontvangen.
3.2
Beleid en beleidskeuzes
Het bestuur heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, beleggingen en toeslagen om de risico’s en de financiële positie van het pensioenfonds te beheersen. Bij het maken van beleidskeuzes worden de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig afgewogen. Het beleid moet worden uitgevoerd binnen de kaders van de pensioenregeling zoals die overeengekomen is met de CAO-partijen. Dit wordt visueel toegelicht aan de hand van onderstaande figuur. 1
Het getoonde percentage is bepaald aan de hand van de door DNB vastgestelde berekeningsmethodiek op basis van Europese richtlijnen. Beleidsmatig wordt voor toeslagverlening uitgegaan van een dekkingsgraad van 105%. 2 In het herstelplan is uitgegaan van de dekkingsgraad behorend bij het vereist vermogen van ultimo 2008. De dekkingsgraad behorend bij het vereist vermogen ultimo 2010 bedraagt 110,8%. 10
3.2.1
Toeslagbeleid
De hoogte van de toeslagverlening op pensioenen voor actieve deelnemers is reglementair gekoppeld aan de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Groot Metaal. De hoogte van de toeslag voor pensioengerechtigden en gewezen deelnemers is gekoppeld aan het prijsindexcijfer. Daarnaast zijn de toeslagen afhankelijk van de aanwezige middelen van het fonds. Het fonds heeft geen middelen gereserveerd voor toeslagen. Of toeslagverlening zal worden toegepast, is afhankelijk van de dekkingsgraad. Als de middelen van het fonds, naar het oordeel van het bestuur, het toelaten, zal het bestuur overgaan tot toeslagverlening. Het betreft een voorwaardelijke toeslagverlening. Dit betekent dat er geen recht op toeslagverlening is en het is ook op lange termijn niet zeker is of en in welke mate toeslagen zullen plaatsvinden. Op grond van de ontwikkeling van de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Groot Metaal zouden de aanspraken per 1 januari 2010 van de actieve deelnemers met 1,76% moeten worden verhoogd. Op basis van de financiële positie van het fonds heeft het bestuur per 1 januari 2010 besloten geen toeslag te verlenen op de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers. Voor gewezen deelnemers en gepensioneerden is er geen sprake van toeslagverlening, omdat de prijsindex (CPI alle huishoudens) licht negatief is (-0,11%). Naar de stand per 1 januari 2010 bedraagt de hoogte van de niet toegekende toeslagen in het verleden voor actieve deelnemers 5,50% en voor niet actieve deelnemers 3,64% (per 1 januari 2011 voor actieve deelnemers 7,25% en voor niet actieve deelnemers 5,07%).
11
3.2.2
Financieringsbeleid
Financieringssystemen en ABTN Voor de financieringsnormen wordt de omvang van het eigen vermogen als sturingsmiddel genomen. Aan de hand van scenarioanalyses wordt berekend hoeveel middelen benodigd zijn om de verplichtingen met een bepaalde mate van zekerheid te kunnen afwikkelen over een periode van vijftien jaar. De hieruit resulterende benodigde buffers kunnen dan vergeleken worden met het werkelijke eigen vermogen. Voor het premie- en toeslagbeleid is een aantal vermogensposities van belang. De volgende grenzen (nominale dekkingsgraden) worden onderscheiden: • Minimaal vereist eigen vermogen: de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen is gelijk aan 104,2% van de voorziening pensioenverplichtingen; • Vereist eigen vermogen: het vereist eigen vermogen is het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het eigen vermogen in een periode van één jaar negatief wordt. Ultimo 2010 bedraagt de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen 110,8%; • Gewenst eigen vermogen: het gewenst eigen vermogen is het vermogen dat boven de voorziening pensioenverplichtingen nodig is om de toeslagambitie ook op de lange termijn na te komen. Het gewenst eigen vermogen is minimaal gelijk aan het vereist eigen vermogen. In haar Beleidsregel toepassing hoofdlijnennota maakt DNB onderscheid tussen de kostendekkende premie en de feitelijk te ontvangen bijdrage. De kostendekkende premie dient de volgende onderdelen te bevatten: a. de actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst (inclusief risicopremies en backservicekoopsommen); b. de aan het actuele risicoprofiel van het fonds gerelateerde solvabiliteitsopslag op de premie voor de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst, zijnde de opslag voor het bereiken c.q. in stand houden van het vereist vermogen, met inbegrip van het minimaal vereist vermogen voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst; c. een opslag voor de uitvoeringskosten; d. voor zover het géén nominaal pensioen betreft, de actuarieel benodigde premie voor voorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst, met inachtneming van de geformuleerde ambitie en afgesproken wijze van financieren. Als disconteringsvoet voor de kostendekkende premie dient gebruik te worden gemaakt van de actuele marktrente (rentetermijnstructuur). Door de fluctuerende marktrente kan de kostendekkende premie sterke schommelingen vertonen. Voor de feitelijk te ontvangen bijdrage is het daarom onder voorwaarden toegestaan een doorsneepremie toe te passen. Deze gekozen doorsneepremie dient een consistent geheel te vormen met de gewekte toeslagverwachtingen, financiering van de toeslagen en het feitelijk toekennen van toeslagen. Om deze consistentie aan te tonen, is een ALM-studie uitgevoerd. DNB biedt pensioenfondsen de mogelijkheid in de ABTN bepalingen op te nemen betreffende een korting op de kostendekkende premie en/of restitutie van eerder betaalde premies. Wanneer een fonds overweegt een premiekorting of –restitutie te verlenen, moet aan DNB worden aangetoond dat het eigen vermogen van het fonds hoger is dan de premiekortinggrens. De premiekortinggrens wordt gedefinieerd als “de hoogte van de aanwezige middelen die precies voldoende is voor het nakomen van de onvoorwaardelijke en – in voorkomende gevallen – voorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst in dat jaar en voor de
12
langere termijn”. Dit impliceert dat een premiekorting pas kan worden verleend wanneer het fonds over meer middelen beschikt dan nodig zijn om het toeslagstreven van het fonds voor de langere termijn te realiseren. Hier wordt dus duidelijk een verband gelegd tussen het premiebeleid en het toeslagbeleid. Een premiekorting kan worden verleend wanneer het pensioenfonds over een dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen beschikt en er sprake is van een consistent geheel tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en het realiseren van voorwaardelijke toeslagen. In 2009 is het fonds overgegaan tot het hanteren van een gedempte kostendekkende premie, welke gebaseerd is op het 5-jaars voortschrijdend gemiddelde van de interne rente. Het gemiddelde van deze rente in de periode 2005-2009 is vastgesteld op 4,05%. Deze gemiddelde rente is hoger dan de rentetermijnstructuur van 31 december 2009. De actuariële koopsom is daarom lager dan de toename van de voorziening voor pensioenverplichting. Kostendekkende premie De kostendekkende premie, vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur 2009, bedraagt € 9,2 miljoen in 2010. De gedempte kostendekkende premie, vastgesteld op basis van de 5jaars voortschrijdend gemiddelde rentetermijnstructuur, bedraagt € 8,9 miljoen in 2010. De feitelijke premie bedraagt in 2010 € 13,4 miljoen (2009: € 11,1 miljoen). Dit betreft de premie voor de basisregeling inclusief aanvullende bijdrage van de werkgever met uitzondering van de koopsommen en de afrekening van vorige boekjaren. Premie: werkgeversbijdrage Vanaf 1 januari 2007 is de werkgeversbijdrage afhankelijk van de financiële positie van het fonds. Een uitgangspunt voor het premiebeleid is dat de jaarlijkse bijdrage van de werkgever relatief weinig zal variëren. Daarom wordt de premie bij een dekkingsgraad boven de 135% met maximaal 2% per jaar verlaagd of met maximaal 1% per jaar verhoogd. Zodra de dekkingsgraad onder de 135% ligt, wordt de premie vastgesteld op 29,7% van de pensioengrondslag. Het beleid met ingang van 2010 is premie < 105% 30,7% 105% 110% 29,7% 110% 115% 29,7% 115% 120% 29,7% 120% 125% 29,7% 125% 135% 29,7% 135% 150% richting 24,2% 150% 170% richting 24,2% 170% > richting 20,7%
in de volgende af/toename + 1%, - 2% + 1%, - 2% -1%
beleidsmatrix samengevat: toeslagverlening 0% 0% - 25% 25% - 50% 50% - 75% 75% - 100% 100% 100% + inhaal 100% (+ 0% - 2% extra) 100% + 2% extra
risicobudget < 7,1% 7,1% 7,1% 7,1% 7,1% > 7,1% > 7,1% > 7,1% > 7,1%
Als gevolg van het dekkingstekort en het herstelplan is de premie bij een dekkingsgraad kleiner dan 105% met 1%-punt verhoogd tot 30,7%.
13
Premie: deelnemersbijdrage De deelnemersbijdrage wordt uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag en is maximaal gelijk aan de premie die verschuldigd zou zijn bij deelname aan de pensioenregeling van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Metalektro (PME). Overigens is er voor de pensioenopbouw bij Pensioenfonds Honeywell geen gemaximeerd salaris. Hierdoor kan de deelnemersbijdrage in bedrag hoger uitvallen dan bij PME. Per 1 januari 2010 bedraagt de deelnemersbijdrage 11,5% van de pensioengrondslag. FVP-bijdrage regeling De middelen van Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) worden sinds 1989 gebruikt om de pensioenvoorziening voor werkloze werknemers vanaf veertig jaar tijdelijk voort te zetten. FVP levert op deze manier een bijdrage aan de beperking van de pensioenbreuk als gevolg van werkloosheid. Het bestuur van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) heeft in 2009 besloten de FVP-bijdrageregeling definitief te beëindigen op 1 januari 2011. Dit betekent dat de werknemers van 40 jaar en ouder die vóór 1 januari 2011 WW-gerechtigd worden, onder voorwaarden nog aanspraak op een FVP-bijdrage kunnen maken. De beslissing van het FVP-bestuur is gebaseerd op de meest recente ramingen van de toekomstige vermogensontwikkeling van Stichting FVP. Deze ramingen laten zien dat de vermogensontwikkeling onvoldoende ruimte laat om de FVP-regeling te verlengen. Het FVP-bestuur heeft tevens besloten, als voorzorgsmaatregel tegen een eventueel vermogenstekort, de betalingen van de FVP-bijdrage van werknemers die in 2010 werkloos worden, op te schorten tot uiterlijk 1 januari 2014 en mogelijk te korten. Vanaf 2010 was de bijdrage uit de regeling al beperkt. Werknemers, die in 2010 werkloos werden, kregen een bijdrage van circa 50 procent van de totale pensioenpremie. Zij moeten er rekening mee houden dat deze bijdrage op voorlopige basis is vastgesteld. De definitieve vaststelling zal bekend worden op het moment dat het fonds definitief wordt gesloten. Dat kan nog een aantal jaar duren. Werknemers die vóór 1 januari 2010 werkloos zijn geworden, worden in principe niet door deze maatregel getroffen.
3.2.3
Beleggingsbeleid
Stichting Pensioenfonds Honeywell heeft sinds 1 maart van 2010 het juridisch eigendom van haar beleggingen verkregen door het vermogen uit de verzekerde fondsen bij AEGON Asset Management (AEAM) over te hevelen naar de fondsen voor vrij vermogensbeheer die AEAM ter beschikking heeft. Tevens heeft het bestuur van het pensioenfonds uitvoering gegeven aan zijn besluit om een belang in goudbelegging te nemen en dit rechtstreeks te realiseren bij Perth Mint Australia. Met AEAM is afgesproken deze goudbelegging mee te nemen in de beleggingsrapportage die AEAM aan het bestuur verstrekt. Dit heeft echter in 2010 nog geen beslag gekregen, waardoor in hoofdstuk 4 deze specifieke belegging niet is meegenomen. Beleggingsmandaat AEAM Stichting Pensioenfonds Honeywell heeft sinds 1 maart van 2010 het juridisch eigendom over haar beleggingen verkregen door het vermogen uit de verzekerde fondsen te halen en over te hevelen naar de fondsen voor vrij vermogensbeheer. Doordat de transitie niet helemaal één op één kon worden uitgevoerd, is het beleggingsmandaat sinds 1 maart 2010 licht gewijzigd ten opzichte van 1 januari 2010. In onderstaande tabel zijn beide beleggingsmandaten weergeven:
14
Beleggingscategorie Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Grondstoffen Liquiditeiten Totaal
Tot en met februari 2010
Vanaf maart 2010
29,65% 63,15% 5,10% 2,10% 0,00% 100,00%
30,00% 64,00% 3,50% 2,50% 0,00% 100,00%
Renteafdekking De renteafdekking is per 1 juli van 2010 aangepast. Het afdekkingspercentage is verhoogd van 75% tot 90%. Middels een gewijzigd beleggingsmandaat is dit beleid geïmplementeerd. Het gewicht van het Long Duration Overlay beleggingsfonds is verhoogd van 6,7% naar 9,1%, dit is ten koste gegaan van het AAA-staatsobligatiefonds.
3.3
Risicobeheer
Het risicobeleid is verwoord in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op de voornaamste risico’s die wordt onderkend, alsmede op het beleid voor het mitigeren van deze risico’s. Solvabiliteitsrisico Een belangrijk risico voor het pensioenfonds is dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te kunnen komen, ook wel het solvabiliteitsrisico genoemd. Als de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, zal het pensioenfonds de premie verhogen en is er geen of minder ruimte voor toeslagverlening. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen (afstempelen). De solvabiliteit van een pensioenfonds wordt gemeten op basis van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. Beleggingsrisico’s De belangrijkste beleggingsrisico’s betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten, waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde ALM-beleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. • Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen. Om de rentegevoeligheid van de beleggingen in lijn te brengen met die van de voorziening pensioenverplichtingen wordt gebruik gemaakt van langlopende obligaties. Aan het begin van 2010 bedroeg de door het bestuur gewenste mate van afdekking van het renterisico 75%. Per 1 juli 2010 heeft het bestuur besloten de mate van afdekking te verhogen tot 90%.
15
• Valutarisico Bij de beleggingen in de beleggingsfondsen waarin wordt belegd, wordt de Amerikaanse dollar volledig afgedekt naar de euro. • Prijsrisico Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen waardewijzigingen plaatsvinden. Dit wordt veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde, waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het prijsrisico gedempt. • Kredietrisico Kredietrisico is het risico op financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan (premie)vorderingen op de werkgever, partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst en marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico’s is het settlementrisico. Dit is het risico dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten, waardoor het fonds financiële verliezen kan lijden. Beheersing van het kredietrisico vindt plaats door het stellen van kredietwaardigheidseisen aan de tegenpartijen waarmee transacties kunnen worden gedaan. Daarnaast worden limieten gesteld aan tegenpartijen op totaalniveau. Dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het fonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij interest rate swaps en het uitlenen van effecten (securities lending). Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het fonds belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot niet-beursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het fonds alleen gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten, zodat posities van het fonds adequaat worden afgedekt door onderpand. Concentratierisico Concentratierisico kan optreden als gevolg van het ontbreken van een adequate spreiding van activa en passiva, bijvoorbeeld bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Het concentratierisico wordt onderzocht in de ALM-studie, waarbij beleggingscategorieën met elkaar worden gecombineerd om tot een strategische beleggingsmix te komen. Om de concentratierisico’s te beheersen, wordt de beleggingsportefeuille van het pensioenfonds in hoge mate gediversifieerd. Voor een kwantitatief overzicht van het concentratierisico wordt verwezen naar paragraaf 9.4.3.1. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Dit risico wordt beheerst door in het beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor liquiditeitsposities, rekening houdend met directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies.
16
Verzekeringstechnische risico’s Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. In de actuariële analyse worden de afwijkingen geanalyseerd. De belangrijkste actuariële risico’s zijn het langlevenrisico, het overlijdenrisico (kortleven) en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Het pensioenfonds heeft het kortleven- en het arbeidsongeschiktheidsrisico herverzekerd. • Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen mogelijk niet voor de uitkering van de pensioenverplichting aan deze langer levende deelnemers. Vooruitlopend op de herziene prognosetafel is de technische voorziening voor risico fonds per eind 2009 verhoogd met 4,0%. Dit percentage is gebaseerd op berekeningen met behulp van cijfers van het CBS. Op 30 augustus 2010 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe prognosetafel 2010-2060 gepubliceerd. Het bestuur heeft op basis van onderzoek naar de ervaringsterfte, besloten om met ingang van 1 januari 2010 de sterftekansen aan te passen door gebruikmaking van leeftijdsafhankelijke correctiefactoren gebaseerd op inkomensklasse ‘hoog’. Door het meenemen van deze correctiefactoren wordt op een adequate wijze rekening gehouden met het feit dat de werkende populatie geacht wordt langer te leven. Het totale effect op de VPV van de aangepaste prognosetafels (inclusief ervaringssterfte) bedraagt circa 7,4%. Het bestuur heeft besloten om een voorziening langleven op te nemen. Deze technische voorziening is bedoeld als reservering voor het geval de huidige overlevingsgrondslagen van het fonds niet voldoende blijken te zijn. Vanaf 2010 wordt hiertoe jaarlijks 0,125% van de voorziening pensioenverplichtingen per ultimo van het jaar gereserveerd. • Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk eerder dan verwacht op basis van de gemiddelden een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Het pensioenfonds heeft het overlijdensrisico herverzekerd. • Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds door het meer dan verwacht arbeidsongeschikt worden van deelnemers meer voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen dan was verwacht. Het pensioenfonds heeft het arbeidsongeschiktheidsrisico herverzekerd. Niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële impact hebben. De belangrijkste niet-financiële risico’s zijn het operationele risico en het uitbestedingsrisico. • Operationeel risico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein en heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed aan Mercer BV, AEGON Asset Management NV (AEAM), AEGON Levensverzekeringen NV en TKP Pensioen BV.
17
• Uitbestedingsrisico Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur van het pensioenfonds vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van de externe uitvoerder over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van TKP een ISAE 3402 type II-rapport en van AEAM en AEGON Levensverzekeringen NV een SAS 70 type II-rapport. Deze rapportages geven inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geven aan of de pensioenuitvoerder en vermogensbeheerder ‘in control’ zijn. Een externe accountant certificeert de ISAE 3402 type II-rapportage van TKP en de SAS 70 type II-rapportages van AEAM en AEGON Levensverzekeringen NV. De advisering over de uitvoering van de pensioenregeling is uitbesteed aan Mercer BV. Voor een nadere toelichting op de risico’s en het beheersingsbeleid wordt verwezen naar de risicoparagraaf van de jaarrekening (paragraaf 9.4.3.1)
18
4.
Beleggingen
4.1
Algemeen
Het jaar 2010 werd op beleggingsgebied gekenmerkt door de crisis in de euro-zone. Wat begon als een probleem bij één van de eurolanden, te weten Griekenland, breidde zich in de loop van het jaar uit naar de hele periferie van de eurozone. Hierbij werden ook landen als Ierland en Portugal geconfronteerd met fors oplopende risico-opslagen op hun staatsobligaties en moesten er voor deze landen speciale reddingsacties worden ondernomen om het vertrouwen van de financiële markten te herwinnen. Wereldwijd liet de economische activiteit gedurende 2010 een verdere verbetering zien en de meer risicovolle activa profiteerden van deze ontwikkeling. De centrale banken hebben in het afgelopen jaar hun beleid van ruim monetair beleid voortgezet waarbij de geleidelijk oplopende inflatie wel een punt van aandacht is geworden op de agenda van de monetaire autoriteiten. Rendement beleggingsfondsen Het verzekerd contract is met ingang van 1 maart 2010 omgezet in een vrij vermogensbeheercontract. Dit heeft tot gevolg dat de performance over 2010 in twee periodes wordt verdeeld. De eerste twee maanden van 2010 was de performance als volgt: year to date 2010
Februari
PF
BM
TW*
- 1.76
0.54
- 2.29
Vastrentende waarden (excl. LDO)
2.15
2.21
- 0.06
Vastgoed
0.79
0.79
- 0.00
Grondstoffen
2.81
2.22
0.57
Totaal excl. LDO (gewogen)
0.80
1.62
- 0.80
LDO
45.66 5.06
0.31
3.44
- 0.52
Aandelen
Liquiditeiten
Vastrentende waarden (incl. LDO)
5.39
Totaal na kosten (gewogen) PF = portefeuille
*
2.90 BM = benchmark
TW = Toegevoegde waarde
De toegevoegde waarde betreft een relatief percentage en wordt berekend middels de volgende formule: (1+(PF/100)) / (1+(BM/100)) -1 = TW * 100%.
19
Voor de periode maart tot en met december 2010 laat onderstaande tabel de performance zien: year to date 2010
December Aandelen
PF
BM
TW*
15.40
17.25
- 1.58
Vastrentende waarden
1.78
2.45
- 0.65
Vastgoed
1.77
1.78
- 0.00
12.23
12.21
0.01
Totaal excl. LDO (gewogen)
5.81
7.20
- 1.29
LDO
45.58 - 1.57
6.52
4.29
3.12
Grondstoffen Liquiditeiten
Vastrentende waarden (incl. LDO)
4.85
Totaal na kosten (gewogen) PF = portefeuille
*
7.54 BM = benchmark
TW = Toegevoegde waarde
De toegevoegde waarde betreft een relatief percentage en wordt berekend middels de volgende formule: (1+(PF/100)) / (1+(BM/100)) -1 = TW * 100%.
Zakelijke waarden zoals aandelen en grondstoffen lieten in absolute zin prima rendementen zien. Het verdere herstel van de wereldeconomie ligt hieraan ten grondslag. De underperformance die is behaald op de aandelen is veroorzaakt door de belegging in BNP Paribas Obam. Dit beleggingsfonds maakt circa 50% deel uit van de aandelenportefeuile. Het beleggingsfonds behaalde over 2010 een underperformance van -9,16%. De overige (regio-) aandelenfondsen behaalden, op het Asia funds na, allemaal een outperformance ten opzichte van de benchmark. De rentedaling is vooral het gevolg van de onrust bij de mediterrane landen. Tegen het eind van 2010 raakte deze problematiek wat op de achtergrond. Hierdoor, en omdat bedrijfsresultaten steeds vaker positief verrasten, liep de rente in het laatste kwartaal van 2010 weer wat op. Hierdoor is het rendement op staatsobligaties over geheel 2010 uitgekomen op bijna 4%. Binnen de vastrentende waarden hebben de bedrijfsobligaties een sterke performance laten zien. Zowel in absolute als relatieve zin, met een rendement van 5,68% en een outperformance van 0,94%. Deze outperformance is met name te danken aan een overwogen positie van financiële waarden. Het beleid op staatsobligaties bleef achter. De underperformance van het Tiro fonds is substantieel. De belangrijkste reden hiervan is dat vooral in het eerste deel van 2010, toen de rente sterk daalde, is ingespeeld op een rentestijging. Zowel vastgoed als grondstoffen hebben een positieve absolute performance laten zien. Beide fondsen kennen een rendement dat nagenoeg gelijk is aan het benchmarkrendement. Doordat de rente per saldo over 2010 is gedaald, heeft het LDO een positieve performance. Ook ten opzichte van de benchmark heeft het LDO fonds een positieve performance. Dit is echter niet het gevolg van actief beleid dat erop gericht is om deze benchmark te verslaan, maar komt doordat het fonds in swaps belegt en de benchmark uit staatspapier is opgebouwd.
20
Doordat het rendement tussen de swapcurve en staatspapier afwijken, is er een outperformance behaald. Rendement op de goudbelegging Op 2 maart 2010 heeft het pensioenfonds een eerste aankoop verricht van fysiek goud via The Perth Mint Australia. De eerste aankoop vond plaats tegen een goudkoers van USD 1.118,80 per ounce. Dit vertegenwoordigde op dat moment een waarde van € 6,6 miljoen. Op 11 augustus 2010 heeft het pensioenfonds een tweede aankoop verricht van fysiek goud. De tweede aankoop vond plaats tegen een goudkoers van USD 1.204,40. De tweede aankoop vertegenwoordigde op dat moment een waarde van € 7,0 miljoen. Ultimo 2010 betrof het een ongerealiseerd resultaat op de goudpositie € 2,9 miljoen. In onderstaande grafiek is weergegeven hoe de goudprijs (zowel in US dollars als in euro’s) zich heeft ontwikkeld van 2 maart 2010 tot en met 31 december 2010. In US dollars gemeten betreft dit een stijging van 27,0% en in euro’s gemeten betreft dit een stijging van 28,4%. Gold Price (in USD and EUR) 1450
1100
1400
1050 1000
1350
950 1300 900 1250 850 1200 800 1150 750 1100
700
1050
1000 Mar-10
650 600 Apr-10
May-10
Jun-10
Jul-10
Aug-10
Gold (spot price in USD) - primary axis
Sep-10
Oct-10
Nov-10
Gold (spot price in EUR) - secondary axis
Totaal beleggingsrendement Het totale beleggingsrendement komt in 2010 uit op 11,1% (2009: 13,7%).
21
Dec-10
5.
Pensioenen
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op activiteiten op het gebied van pensioencommunicatie en -administratie die in 2010 hebben plaatsgevonden. Tevens worden de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling toegelicht. Tot slot wordt in dit hoofdstuk ingegaan op (voorstellen voor) nieuwe wetgeving op pensioengebied.
5.2
Pensioencommunicatie
Het bestuur beschikt over een communicatieplan dat de basis vormt voor het communicatiebeleid dat het pensioenfonds voert richting de verschillende doelgroepen. Het pensioenfonds onderscheidt vier doelgroepen, te weten deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners bij scheiding en pensioengerechtigden. De communicatiedoelstellingen zijn er op gericht deze groepen die informatie te verschaffen die voor hen relevant is. Er is een aantal omstandigheden waarmee pensioenfondsen te maken hebben en waarmee ook in de communicatie over pensioenen rekening gehouden moet worden. Met name de wereldwijde financiële crisis en de gestegen levensverwachting zijn omstandigheden die zowel fondsen zelf parten spelen, maar die ook de publieke opinie over het functioneren van de fondsen sterk beïnvloeden. Het onderwerp ‘pensioen’ stond dan ook volop in de mediabelangstelling in 2010. Het Nederlandse pensioenstelsel behoort echter nog altijd tot de beste stelsels ter wereld. Bij dit alles zal communicatie over pensioenen en de maatregelen die worden getroffen om de pensioenen toekomstbestendig (lees: betaalbaar) te houden, steeds belangrijker worden. Tijdens de bestuursvergadering van op donderdag 16 september 2010 zijn er uitgangspunten geformuleerd waar de communicatie van het fonds aan moet voldoen. De doelstellingen van het communicatiebeleid van het fonds zijn vastgelegd in het communicatieplan en de communicatieactiviteiten zijn daarop gebaseerd. Communicatie rond de financiële crisis Als gevolg van de financiële crisis heeft het pensioenfonds diverse specifieke communicatieactiviteiten uitgevoerd om deelnemers over de consequenties van de crisis te informeren: • Omdat de dekkingsgraad aan het begin van de crisis daalde tot onder het vereiste niveau heeft het pensioenfonds een herstelplan ingediend bij toezichthouder De Nederlandsche Bank. Over dit herstelplan is een artikel op de website geplaatst. Maandelijks wordt de dekkingsgraad op de website geactualiseerd. • Demissionair minister Donner maakte op 17 augustus 2010 bekend dat een aantal pensioenfondsen de pensioenen mogelijk moest gaan verlagen. Dit was niet van toepassing op de deelnemers van het pensioenfonds. Daarom is een bericht op de website geplaatst om onrust bij de deelnemers te voorkomen. • In 2009 heeft het pensioenfonds aan alle betrokkenen een brief gestuurd met informatie rond de gevolgen van de financiële crisis voor pensioenen. Deze brief is gestuurd in plaats van het hanteren van het toeslagenlabel, hetgeen werd toegestaan door de AFM. Vanaf 2010 is het toeslagenlabel weer toegevoegd aan de procesbrieven. • In november van 2010 is een artikel op de website geplaatst waarin het beleggingsbeleid van het pensioenfonds wordt toegelicht. In de media is een negatief beeld van pensioenfondsen ontstaan. Door het publiceren van het artikel wordt gehoopt dat het
22
negatieve beeld weg kan worden bijgesteld. Er zullen met dat doel nog meerdere artikelen volgen. Uniform Pensioenoverzicht Gepensioneerde deelnemers hebben in april een opgave partnerpensioen ontvangen. Het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) is in juni aan de actieve en voortzettende deelnemers verstrekt. Een specifieke groep deelnemers met een TOP-Sum-uitkering heeft na de zomer een pensioenoverzicht ontvangen. Poll In het najaar van 2010 is op de website voor het eerst een poll geplaatst. Met een poll wordt op een interactieve manier een beeld gekregen van wat er bij de bezoekers leeft en wat hun mening of kennis is over pensioenonderwerpen. Daarnaast is een pollvraag een goed middel om in te spelen op de actualiteit.
5.3
Pensioenadministratie
Gegevensaanlevering De maandelijkse gegevensaanlevering van Honeywell is in 2010 goed verlopen. De aanlevering van de werkgever was tijdig en de uitval van de gegevensaanleveringen was over het algemeen laag. De gegevens zijn in 2010 door de pensioenuitvoerder TKP binnen de afgesproken termijn verwerkt in de pensioenadministratie. Waardeoverdrachten In verband met de lage dekkingsgraad zijn er in de periode van juni 2010 tot eind december 2010 geen nieuwe waardeoverdrachten in behandeling genomen. Doordat de dekkingsgraad weer voldoende is gestegen, zijn begin 2011 de waardeoverdrachten weer opgestart. Beantwoording vragen Onderstaande grafiek geeft een overzicht van het aantal gestelde vragen per communicatiekanaal. In 2010 zijn er door deelnemers 786 vragen gesteld. Dit is een daling van ruim 12% ten opzichte van 2009. In het eerste kwartaal van 2010 zijn door deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden meer vragen gesteld dan in de rest van het jaar. Dit werd vooral veroorzaakt door de wijzigingen in de uitkeringen van januari 2010 (de netto uitkering werd in veel gevallen lager). Op enkele piekmomenten na, was de gemiddelde doorlooptijd van de beantwoording van brieven korter dan de gewenste maximale doorlooptijd. Verloop communicatie per kanaal
200 150 Telefonische vragen
100
Schriftelijke vragen E-mail contact
50 0 1e kwrt 2010 2e kwrt 2010 3e kwrt 2010 4e kwrt 2010 23
5.4
Pensioenregeling
Pensioenregeling 2006 De pensioenregeling 2006 ziet er op hoofdlijnen als volgt uit: • • • • • • •
De pensioenleeftijd is 65 jaar, waarbij flexibele pensionering mogelijk is. De regeling is een regeling op basis van geïndexeerd middelloon. Het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen is 2,25% van de pensioengrondslag per jaar. De franchise bedraagt per 1 januari 2010 € 15.122. Het partnerpensioen is op kapitaaldekkingsbasis en de hoogte is 70% van het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen en is uitruilbaar. Het tijdelijk partnerpensioen is op risicobasis en is 0,491% van de pensioengrondslag per deelnemersjaar, met een maximum van 8/7 * de ANW-uitkering plus premiecompensatie. Het wezenpensioen is 14% van het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen en wordt uitgekeerd tot 18 jaar resp. voor studerende kinderen tot 27 jaar.
Overgangsbepalingen voor medewerkers geboren vóór 1 januari 1950 Voor medewerkers geboren vóór 1 januari 1950 blijft inhoudelijk de pensioenregeling 2003 van kracht. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling 2003 zijn: • De pensioenleeftijd is 62 jaar, waarbij flexibele pensionering mogelijk is. • De regeling is een regeling op basis van geïndexeerd middelloon. • Het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen is 2,25% van de pensioengrondslag per jaar. • De franchise bedraagt per 1 januari 2010 € 19.421. • Het partnerpensioen is verzekerd op risicobasis. Bij uitdiensttreding of pensionering wordt een deel van de opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken standaard omgezet in levenslang partnerpensioen. • Het tijdelijk partnerpensioen is op risicobasis en is 0,491% van de pensioengrondslag per deelnemersjaar, met een maximum van 8/7 * de ANW-uitkering plus premiecompensatie. • Het wezenpensioen is 20% van het partnerpensioen en wordt uitgekeerd tot 18 jaar resp. voor studerende kinderen tot 27 jaar. • Het opbouwpercentage van het overbruggingspensioen is 2,25% van de franchise per jaar.
5.5
Nieuwe wetgeving
Diverse ontwikkelingen op het gebied van pensioen in het verslagjaar vormden de aanleiding voor nieuwe (voorstellen van) wetgeving. Het gaat hierbij onder meer om wetgeving ten aanzien van de AOW, de uitvoeringsmogelijkheden en Pension Fund Governance. Daarnaast worden er wijzigingen in de pensioenwetgeving en het financieel toetsingskader verwacht als gevolg van het op 4 juni 2010 gesloten Pensioenakkoord. Verhoging AOW-leeftijd Op 10 mei 2011 is het wetsvoorstel “Wet verhoging pensioenleeftijd naar 66 jaar” aan de Tweede Kamer aangeboden. Voorgesteld wordt de AOW-leeftijd in 2020 te verhogen van 65 naar 66 jaar. Daarnaast wordt voorgesteld om met ingang van 1 januari 2013 de fiscale facilitering van het aanvullend pensioen (Witteveenkader) eveneens te baseren worden op 66 jaar. Dit leidt ertoe dat het fiscaal maximale opbouwpercentage in middelloonregelingen wordt verlaagd van 2,25% tot 2%. Het is nog niet duidelijk hoe het huidige kabinet precies met dit wetsvoorstel om zal gaan, maar dat de AOW-leeftijd verhoogd zal worden, lijkt wel waarschijnlijk.
24
Uitstel AOW-uitkering Tevens is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend waarin de mogelijkheid is opgenomen om de ingangsdatum van de AOW-uitkering na het bereiken van de 65-jarige leeftijd vrijwillig geheel of gedeeltelijk uit te stellen. Een latere ingangsdatum leidt tot een actuariële verhoging van het AOW-pensioen over de resterende uitkeringsperiode. De keuze om het AOW-pensioen uit te stellen moet vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd worden gemaakt en is eenmalig. De behandeling is onder het vorige kabinet stopgezet, maar zal naar verwachting door het huidige kabinet verder worden voortgezet. Pensioenregister In het verslagjaar zijn verdere stappen gezet voor de ontwikkeling van het Pensioenregister. Met ingang van 1 januari 2011 is het Pensioenregister operationeel. Daardoor kunnen (gewezen) deelnemers via het internet op een toegankelijke manier een overzicht krijgen van zowel de AOW als het aanvullend pensioen. Het Pensioenregister geeft daarbij inzicht in de opgebouwde en te bereiken rechten van zowel ouderdomspensioen als nabestaandenpensioen. Pension Fund Governance Op 27 september 2010 is door het kabinet een voorontwerp ‘Governance pensioenfondsen’ aan de Eerste Kamer gezonden. Doelstelling van het voorontwerp is de bevordering van deskundigheid binnen besturen, het tegengaan van overlap van de verschillende organen binnen pensioenfondsen en het verbeteren van medezeggenschap van pensioengerechtigden. In • • •
het voorontwerp worden drie bestuursmodellen geïntroduceerd: het paritaire model; een bestuur met (externe) deskundigen; een combinatie hiervan.
Naast de uitwerking van het paritaire model, worden de contouren van de twee andere modellen geschetst. Deze moeten nog nader uitgewerkt worden. Deze drie modellen zullen uiteindelijk in één wetsvoorstel worden opgenomen. Het wetsvoorstel zal voor de zomer van 2011 worden ingediend bij de Tweede Kamer. Multi-OPF Op 1 januari 2011 is de wet ‘Wijzigingen van de Pensioenwet in verband met het uitbreiden van de werkingssfeer voor ondernemingspensioenfondsen’ in werking getreden. Hiermee wordt het mogelijk dat verschillende ondernemingspensioenfondsen kunnen samengaan, waardoor één ondernemingspensioenfonds (een multi-opf) voor meerdere ondernemingen financieel afgescheiden pensioenregelingen kan uitvoeren. In geval van het samengaan van meerdere pensioenfondsen binnen één onderneming, bestaat de mogelijkheid om gescheiden vermogens aan te houden. Premiepensioeninstelling (PPI) Op 1 januari 2011 is de ‘Wet introductie premiepensioeninstellingen’ in werking getreden. Een Premiepensioeninstelling (PPI) is een nieuwe pensioenuitvoerder die pensioenregelingen mag uitvoeren, maar daarbij geen risico's mag verzekeren (zoals langleven, overlijden en arbeidsongeschiktheid), en geen garanties over het rendement (de grondslag voor de uitkeringen) mag geven. Dat maakt de PPI met name geschikt voor de uitvoering van DCregelingen, waarbij de premiebijdrage wel vaststaat, maar de hoogte van het uiteindelijke pensioen niet. Omdat er geen risico’s mogen worden gelopen, zal de PPI op de uitkeringsdatum het opgebouwde kapitaal aan een verzekeraar of aan een pensioenfonds (als de deelnemer daar al
25
pensioen heeft opgebouwd) moeten overdragen, zodat de verzekeraar of het pensioenfonds de uitkeringsfase kan verzorgen. Pensioenakkoord Op 4 juni 2010 hebben de sociale partners in de Stichting van de Arbeid (STAR) een akkoord gesloten over de AOW en de aanvullende pensioenen. In het akkoord zijn twee problemen geschetst waar het Nederlandse pensioenstelsel mee te maken heeft, te weten: de stijgende levensverwachting en de onvoldoende schokbestendigheid van het huidige stelsel. Om deze problemen op te kunnen lossen, wordt in het Pensioenakkoord een aantal aanpassingen voorgesteld. Het is uiteindelijk aan de sociale partners om te bepalen hoe daarmee wordt omgegaan. Onderdeel van het pensioenakkoord is dat de risico’s steeds meer bij de deelnemers komen te liggen. Het kabinet zal in overleg met de sociale partners nagaan welke aanpassingen in de pensioenwetgeving en in het Financieel Toetsingskader (zie hierna) nodig zijn om invulling te kunnen geven aan het Pensioenakkoord. Aanpassing Financieel Toetsingskader (FTK) In het verslagjaar is het door de Pensioenwet geïntroduceerde FTK geëvalueerd. In de evaluatie worden vier knelpunten binnen het FTK benoemd: • het spanningsveld tussen reële ambitie en nominale zekerheid; • het evenwicht tussen rendement en risico; • de wijze waarop met volatiliteit en marktwaardering wordt omgegaan; • de toereikendheid van de buffers. Het kabinet benadrukt dat naast de mogelijke wijzigingen naar aanleiding van de FTKevaluatie, ook de aanbevelingen van de commissies Frijns en Goudswaard - die grotendeels hun neerslag hebben gevonden in het Pensioenakkoord - tot nadere aanpassing van het FTK zullen leiden. Naar verwachting zal de aanpassing van het FTK in 2011 zijn beslag krijgen. Beleidsregel ‘Deskundigheid’ DNB en AFM DNB en AFM hebben in september 2010 een consultatieversie van de vernieuwde beleidsregel ‘Deskundigheid’ gepubliceerd. In de nieuwe beleidsregel worden de deskundigheidseisen verder aangescherpt. De vereiste deskundigheid moet blijken uit opleiding, werkervaring en competenties. DNB blijft de toetsende instantie. De nieuwe beleidsregel ‘Deskundigheid’ is op 1 januari 2011 in werking getreden en geldt voor nieuwe (kandidaat)bestuursleden. De beleidsregel kan leiden tot aanpassing van de deskundigheidsplannen van pensioenfondsen. FVP-bijdrageregeling De middelen van Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) worden sinds 1989 gebruikt om de pensioenvoorziening voor werkloze werknemers vanaf veertig jaar tijdelijk voort te zetten. FVP levert op deze manier een bijdrage aan de beperking van de pensioenbreuk als gevolg van werkloosheid. Het bestuur van FVP heeft in 2009 besloten de FVP-bijdrageregeling definitief te beëindigen op 1 januari 2011. Dit betekent dat de werknemers van 40 jaar en ouder die vóór 1 januari 2011 WW-gerechtigd worden, onder voorwaarden nog aanspraak op een FVP-bijdrage kunnen maken. De beslissing van het FVP-bestuur is gebaseerd op de meest recente ramingen van de toekomstige vermogensontwikkeling van Stichting FVP. Deze ramingen laten zien dat de vermogensontwikkeling onvoldoende ruimte laat om de FVP-regeling te verlengen.
26
Het FVP-bestuur heeft tevens besloten, als voorzorgsmaatregel tegen een eventueel vermogenstekort, de betalingen van de FVP-bijdrage van werknemers die in 2010 werkloos worden, op te schorten tot uiterlijk 1 januari 2014 en mogelijk te korten. Vanaf 2010 was de bijdrage uit de regeling al beperkt. Werknemers, die in 2010 werkloos werden, kregen een bijdrage van circa 50 procent van de totale pensioenpremie. Zij moeten er rekening mee houden dat deze bijdrage op voorlopige basis is vastgesteld. De definitieve vaststelling zal bekend worden op het moment dat het fonds definitief wordt gesloten. Dat kan nog een aantal jaar duren. Werknemers die vóór 1 januari 2010 werkloos zijn geworden, worden in principe niet door deze maatregel getroffen. Overgang SAS 70 naar ISAE 3402 (type II) In september 2009 heeft de International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB) een nieuwe standaard goedgekeurd voor rapportage over interne beheersing van uitbestede activiteiten en certificering door externe accountants. Deze nieuwe standaard ‘International Standard on Assurance Engagements 3402’ (ISAE 3402) zal in Europa per 15 juni 2011 de standaard zijn voor rapportage over interne beheersing van uitbestede activiteiten. ISAE 3402 bevat geen fundamentele wijzigingen, maar wel een aantal aandachtspunten: • het rapport moet gebaseerd zijn op een risicoanalyse; • het begrip materialiteit wordt geïntroduceerd voor afweging van de bevindingen; • ISAE 3402 vereist een verklaring van het management. AEGON heeft over 2010 op basis van de SAS 70 standaard gerapporteerd. TKP heeft over 2010 voor het eerst aan het pensioenfonds gerapporteerd op basis van de nieuwe standaard.
27
6.
Actuariële analyse
Oordeel van de externe actuaris over de financiële positie De financiële positie van het pensioenfonds is naar mening van de waarmerkend actuaris slecht, vanwege een dekkingskort. Daarbij is bepalend de mate van waarschijnlijkheid dat het pensioenfonds zal kunnen voldoen aan de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, in aanmerking nemend het streven inzake toeslagen, zoals aan verzekerden meegedeeld en de in wet- en regelgeving opgenomen criteria. Actuariële analyse van het resultaat Bedragen x € 1.000 Saldo uit hoofde van wijziging rentetermijnstructuur Saldo uit hoofde van beleggingsopbrengsten Saldo uit hoofde van overige (incidentele) mutatie technische voorziening Saldo uit hoofde van premie Saldo uit hoofde van waardeoverdrachten Saldo uit hoofde van kosten Saldo uit hoofde van uitkeringen Saldo uit hoofde van kanssystemen Saldo uit hoofde van toeslagverlening Saldo uit hoofde van andere oorzaken Totaal resultaat
2010
2009
- 5.495 6.655
12.468 23.603
- 9.318 5.595 78 271 - 197 1.837 0 583
-10.287 3.872 174 76 -69 1.984 0 790
9
32.611
Het resultaat in 2010 wordt voornamelijk verklaard door de volgende vier oorzaken: •
• • •
De voorziening pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd met behulp van de rentetermijnstructuur. Aan het eind van iedere maand wordt deze door De Nederlandsche Bank gepubliceerd. Deze rentetermijnstructuur is geen constante maar wijzigt continu. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de technische voorzieningen. Een lagere rentetermijnstructuur betekent een hogere voorziening en vice versa. De wijziging van de rentetermijnstructuur heeft in 2010 geleid tot een stijging van de voorziening van € 26,4 miljoen. Hiertegenover stond een opbrengst op de renteafdekking tegenover van € 20,9 miljoen. Per saldo heeft dit tot een negatief resultaat van € 5,5 miljoen geleid; Er is in 2010 een hoger beleggingsrendement gerealiseerd dan voor de voorziening pensioenverplichtingen nodig is. Dit heeft geleid tot een positief resultaat van € 6,7 miljoen; De overige mutatie technische voorzieningen heeft betrekking op de verhoging van de voorziening door nieuwe prognosetafels, hetgeen leidt tot een negatief resultaat van € 9,3 miljoen. Het positieve saldo uit hoofde van premie wordt met name veroorzaakt door de additionele storting door de werkgever van € 3,5 miljoen.
28
Kostendekkende premie In de volgende tabel is een overzicht van de kostendekkende premie opgenomen. Het fonds maakt gebruik van de mogelijkheid om de kostendekkende premie te dempen. In de tabel zijn zowel de kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur, als de gedempte kostendekkende premie opgenomen. (bedragen * € 1.000) Kostendekkende premie ▪ actuarieel benodigde premie voor de inkoop van - regulier de onvoorwaardelijke onderdelen van de - spaar regeling: ▪ opslag voor uitvoeringskosten: ▪ solvabiliteitsopslag: ▪ actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de voorwaardelijke onderdelen van de regeling: Totaal kostendekkende premie Feitelijke premie Aanvullende bijdrage van de werkgever Totaal ontvangen premie
RTS 7.673 0
Gedempt 7.416 0
575 982
556 949
0 9.231
0 8.921
9.937 3.500 13.437
Het fonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie.
29
7.
Besturing en naleving wetgeving
7.1
Algemeen
Het fonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de pensioenregeling voor (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en hun nabestaanden in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. De inhoud van de pensioenregeling is het resultaat van de arbeidsvoorwaarden die na overleg tussen werkgevers en werknemers van Honeywell Nederland zijn overeengekomen. Het bestuur is verantwoordelijk voor de verwezenlijking van de doelstelling van het pensioenfonds, de strategie, het beleid en de uitvoering daarvan.
7.2
Bestuursaangelegenheden
Het pensioenfonds wordt bestuurd door zes bestuursleden. Drie leden worden benoemd door de werkgever, Honeywell BV. Zij hoeven geen deelnemer te zijn. Statutair is bepaald dat de werkgeversvertegenwoordigers zitting hebben voor onbepaalde tijd; het bestuurslidmaatschap van deze leden kan door de werkgever worden beëindigd. Drie bestuursleden worden gekozen door de deelnemers uit de deelnemers, de ex-deelnemers en/of de gepensioneerden. De werknemersvertegenwoordigers hebben zitting voor een periode van drie jaar. Aftredende bestuursleden kunnen zich terstond herkiesbaar stellen. Het bestuur heeft een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter, een secretaris en een plaatsvervangend secretaris. De voorzitter zal door de aangesloten ondernemingen uit de bestuursleden worden benoemd. De plaatsvervangend voorzitter, de secretaris en de plaatsvervangend secretaris worden door en uit de bestuursleden gekozen, telkens voor de tijd van één jaar. De aftredende bestuursleden zijn terstond herkiesbaar. De heer Boukens is per 1 januari 2011 benoemd namens de werkgever ter vervanging van de op 31 december 2010 afgetreden heer Dahoe. In het verslagjaar hebben er vijf bestuursvergaderingen en vier vergaderingen van de beleggingscommissie plaatsgevonden. Daarnaast vonden diverse besprekingen plaats van het bestuur of de commissies over specifieke onderwerpen. Zo is er een tweetal dagen besteed aan een nadere analyse van de beleggingsfondsen en de verschillende beleggingscategorieën. Tevens is een extra vergadering besteed aan het formuleren van acties naar aanleiding van het rapport van de visitatiecommissie. Tevens is een trainingsdag voor het bestuur georganiseerd, waar onder meer de rapporten van de commissie Frijns en Goudswaard en het langlevenrisico zijn besproken. Doorgaans waren alle bestuursleden aanwezig tijdens de bestuursvergaderingen. Derhalve was in alle vergaderingen het voor besluitvorming noodzakelijke minimale aantal bestuursleden aanwezig. Het bestuur acht goede samenwerking en communicatie met de deelnemersraad van belang. In het verslagjaar is tweemaal vergaderd in gezamenlijkheid met de deelnemersraad. Hierin zijn onder andere de bestuurbesluiten besproken, welke statutair een advies van de deelnemersraad behoeven, zoals de vaststelling van het jaarverslag, het toeslagbesluit en de wijziging van de ABTN. Daarnaast zijn onderwerpen als de hoofdlijnen van het beleggingsbeleid en het communicatiebeleid met de deelnemersraad besproken.
30
Het bestuur acht zich onafhankelijk in de uitoefening van zijn functie en zorgt er voor dat alle belanghebbenden zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Het bestuur vindt het belangrijk om inzicht te geven in het eigen functioneren en het gevoerde beleid, evenals in de uitvoering van het reglement.
7.3
Goed pensioenfondsbestuur
Goed Pensioenfondsbestuur behelst het integer en transparant handelen door het bestuur, het geven van rekenschap en het afleggen van verantwoording aan het verantwoordingsorgaan over het uitgeoefende toezicht. Het bestuur is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor het goed besturen van het pensioenfonds en zal alles doen wat nodig is voor het handhaven van het vertrouwen in het pensioenfonds en de pensioensector. Ontwikkelingen op dit terrein worden nauwlettend gevolgd. De Principes van Goed Pensioenfondsbestuur zijn met ingang van 1 januari 2008 van kracht. Wettelijke verankering van de principes heeft plaatsgevonden in de Pensioenwet. Het bestuur heeft met ingang van 1 januari 2008 een verantwoordingsorgaan ingesteld. Het verantwoordingsorgaan beoordeelt het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur bij de genomen besluiten op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbende rekening heeft gehouden bij het bepalen van de beleidsgebieden en de genomen besluiten. Het verslag van het verantwoordingsorgaan is opgenomen in hoofdstuk 7.3.2. In paragraaf 7.3.3. is de reactie van het bestuur op het oordeel van het verantwoordingsorgaan vermeld. Voor de inrichting van het interne toezicht heeft het bestuur gekozen voor de instelling van een visitatiecommissie. De commissie is op 1 december 2009 ingesteld. De commissie heeft in april 2010 het visitatierapport afgerond.
7.3.1
Visitatiecommissie
Voor de inrichting van het interne toezicht heeft het bestuur gekozen voor de instelling van een visitatiecommissie. De visitatiecommissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen, benoemd door het bestuur. Het bestuur heeft besloten de visitatiecommissie eens in drie jaar en incidenteel op verzoek de opdracht te geven het functioneren van (het bestuur van) het fonds kritisch te bezien. Bij het interne toezicht op het functioneren van (het bestuur van) het pensioenfonds wordt gekeken naar de procedures en processen en de interne beheersing binnen het fonds, naar de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. De visitatiecommissie is op 1 december 2009 ingesteld en bestaat uit: G.J. Heeres (voorzitter) H.P. Oyens P.L.J.M. Stroucx De visitatieperiode betreft de periode 2008 en 2009. De commissie heeft in april 2010 het visitatierapport afgerond.
31
Het bestuur heeft kennis genomen van de bevindingen van de visitatiecommissie en heeft in een separate vergadering een lijst van aandachtpunten en actiepunten opgeteld. De conclusies van de visitatiecommissie zijn tevens gedeeld met het verantwoordingsorgaan.
7.3.2
Verslag verantwoordingsorgaan
Statutaire opdracht Het verantwoordingsorgaan beoordeelt het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de principes voor goed pensioenfondsbestuur met als uitgangspunt de vraag of het bestuur bij de genomen besluiten op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden. Voor het verantwoordingsorgaan is een reglement vastgesteld. Hierbij zijn de frequentie van het overleg met het bestuur en de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid en de verantwoording aan het verantwoordingsorgaan vastgesteld. Het verantwoordingsorgaan heeft het recht advies uit te brengen over: • het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; • het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; • de vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; • het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; • het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Verantwoording en werkwijze Het verantwoordingsorgaan baseert haar oordeel op de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. Gedurende deze periode heeft het verantwoordingsorgaan twee vergaderingen met het bestuur gehad. Voorafgaand en/of aansluitend heeft het verantwoordingsorgaan haar eigen vergaderingen gepland. De • • • • • •
onderwerpen die tijdens deze vergaderingen zijn besproken, zijn: jaarstukken 2009; herstelplan; beleggingen; toeslagverlening; communicatiebeleid; rapport visitatiecommissie.
Daarnaast hebben de leden van het verantwoordingsorgaan deelgenomen aan een strategiedag. Voorafgaand aan alle vergaderingen en informatiebijeenkomsten heeft het verantwoordingsorgaan de benodigde stukken ontvangen, die noodzakelijk waren voor het bespreken van de diverse onderwerpen op dat moment. Bevindingen en aandachtspunten Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van het jaarverslag 2010 en de jaarrekening 2010 van het pensioenfonds en de overige door het bestuur verstrekte informatie, alsmede van de door het bestuur in de vergadering van 9 juni 2011 en 22 juni 2011 verstrekte toelichtingen daarbij.
32
Tevens heeft het verantwoordingsorgaan kennis genomen van de bevindingen van de externe accountant en de externe actuaris. Het verantwoordingsorgaan stelt met voldoening vast, dat de financiële positie van het pensioenfonds ultimo 2010 voorloopt op het herstelplan. In de loop van 2010 heeft het verantwoordingsorgaan het rapport, opgesteld door de visitatiecommissie, ontvangen. Het verslag van de visitatiecommissie is besproken met het bestuur tijdens de vergadering van 9 december 2010. Een aantal aandachtspunten zijn reeds in deze vergadering met elkaar besproken en een aantal aanbevelingen zullen verder onderzocht en uitgewerkt gaan worden. Het verantwoordingsorgaan heeft daarnaast enkele aanbevelingen: • Het jaarverslag toont de performance van de beleggingen ten opzichte van de benchmark. Om de performance over een langere periode te kunnen beoordelen, beveelt het verantwoordingsorgaan aan om de historie van totaal vijf jaar op te nemen in het jaarverslag. • In het jaarverslag inzichtelijk maken hoe de besluitvorming en de keuzes voor het afdekken van de rente zijn gemaakt. • Bespreken van de lange termijnvisie betreffende het bestaansrecht van het pensioenfonds gezien de ontwikkelingen van het aantal actieven, slapers en pensioengerechtigden. In samenhang daarmee toekomstige mogelijkheden voor het pensioenfonds onderzoeken, waarbij gedacht kan worden aan een multi-opf, overdracht naar het bedrijfstakpensioenfonds PME, aanstellen van een pensioendirecteur, toevoegen van andere pensioenregelingen in het huidige pensioenfonds. • Een consistentietoets toevoegen aan de continuïteitsanalyse. Oordeel Op basis van de beschreven werkzaamheden komt het verantwoordingsorgaan tot het oordeel, dat het bestuur met inachtneming van een voldoende mate van zorgvuldigheid en evenwichtige afweging van de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever, tot verantwoorde besluitvorming en beleidskeuzes is gekomen. Amsterdam, 24 juni 2011 N. van Es E. van Koetsveld van Ankeren B. Land Mw. E. van Loon J. de Vries Mw. I. Zijlstra
7.3.3
Reactie bestuur op verslag verantwoordingsorgaan
Het bestuur heeft in zijn vergadering van 24 juni 2011 met instemming kennis genomen van het positieve oordeel van het verantwoordingsorgaan. De aan het bestuur gegeven aanbevelingen en aandachtspunten zal het bestuur betrekken in de door het bestuur te nemen actuele en toekomstige besluitvorming en daar waar mogelijk vermelden in toekomstige jaarverslagen.
33
7.4
Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM
DNB houdt voortdurend toezicht op financiële instellingen en het netwerk waarvan zij deel uitmaken. In 2010 zijn, evenals in voorgaande jaren, aan het pensioenfonds geen dwangsommen of boetes opgelegd. Er zijn door DNB geen aanwijzingen aan het fonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheidsuitoefening van organen van het fonds gebonden aan toestemming van DNB. De vermogenspositie is zodanig dat er een korte- en langetermijnherstelplan van toepassing is. Sinds 1 januari 2007 houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht uit hoofde van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De AFM heeft tot taak toezicht te houden op het gedrag van pensioenuitvoerders. Het toezicht omvat met name de communicatie van pensioenfondsen en de wettelijk verplichte informatieverstrekking, alsmede de zorgplicht bij individuele pensioenopbouw op beleggingsbasis. De doelstelling van de communicatie- en informatieverstrekking is dat de (gewezen) deelnemer, (gewezen) partner en pensioengerechtigde kan begrijpen welk pensioen hem of haar te wachten staat. Uit de doelstelling van het pensioenfonds die is gericht op duidelijke en klantgerichte communicatie met deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden blijkt het belang dat het pensioenfonds aan begrijpelijke informatievoorziening toekent.
7.5
Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding
DNB heeft regels vastgesteld om besturen en directies van pensioenfondsen te toetsen. Deze regels houden concreet in dat bestuurders en directieleden van pensioenfondsen, voordat zij worden benoemd, door DNB worden getoetst op integriteit en deskundigheid. Alle bestuursleden van het pensioenfonds zijn getoetst en DNB heeft met de benoeming van alle voorgestelde kandidaat-bestuursleden ingestemd. Het bestuur vindt het belangrijk dat zijn deskundigheid op peil wordt gehouden, mede gezien de ontwikkelingen op pensioen- en beleggingsgebied. Het bestuur volgt hiertoe actief de voor het fonds relevante pensioenontwikkelingen en tevens worden bestuursleden in de gelegenheid gesteld (vervolg)cursussen, seminars en (thema)bijeenkomsten van de pensioenkoepels bij te wonen. Het bestuur is van mening dat alle bestuursleden over een algemeen deskundigheidsniveau dienen te beschikken. Elk nieuw benoemd bestuurslid dient een algemene cursus pensioenen te volgen. Ook dienen bestuursleden belast met specifieke beleidsbepalende taken te beschikken over minstens twee jaar relevante managementervaring. Dit beleid waarborgt naar de mening van het bestuur dat binnen de kring van personen, belast met beleidsbepalende taken, voldoende deskundigheid aanwezig is op alle door DNB genoemde terreinen. Het bestuur is van mening dat het in zijn geheel voldoende deskundig is om zijn taak adequaat uit te voeren. Jaarlijks wordt door de uitvoeringsorganisatie TKP een seminar georganiseerd. Tijdens het seminar in oktober 2010 is aandacht besteed aan de nieuwe pensioencontracten, het vertrouwen in het pensioenstelsel, de overgang van SAS70 naar ISAE3402, de gestegen levensverwachting en de pensioenverslaggeving (IAS 19). Tevens is het functioneren van het bestuur als collectief aan de orde gesteld. Aan de hand van het deskundigheidsplan, de deskundigheidsmatrix en de gevolgde cursussen is gekeken in hoeverre de bestuursleden voldoen aan de te stellen eisen aan een goed pensioenfondsbestuurder.
34
Het bestuur heeft zich in twee afzonderlijke dagen door vermogensbeheerders en adviseurs laten informeren over de beleggingsfondsen en de afzonderlijke beleggingscategorieën. Tevens is een trainingsdag voor het bestuur georganiseerd, waar onder meer de rapporten van de commissie Frijns en Goudswaard en het langlevenrisico zijn besproken. Daarnaast hebben verschillende bestuurleden deelgenomen aan elders georganiseerde seminars, zoals het AEGON Beleggingsseminar.
7.6
Gedragscodes
De pensioenkoepels hebben eind 2007 een nieuwe modelgedragscode ontwikkeld. Deze herziene versie bevat, ten opzichte van de versie 2005, twee essentiële verschillen: de modelgedragscode is meer principle based en er is nog maar één model. Dit model is niet integraal overgenomen, omdat het bestuur zich over een aantal onderwerpen expliciet heeft uitgesproken. De gedragscode is in juni 2008 vastgesteld. Het doel van deze gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van bestuurders ten behoeve van al diegenen die bij het pensioenfonds belang hebben en tot het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds. De gedragscodes bevatten onder meer regels over hoe een bestuurslid moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. Alle bestuursleden hebben de verklaring over 2010 bij de Gedragscode ondertekend. De leden van het verantwoordingsorgaan en de huidige leden van de deelnemersraad hebben de gedragscode eveneens ondertekend. De uitvoeringsorganisatie en de vermogensbeheerder hanteren gedragscodes die gelijkwaardig zijn. Het bestuur heeft per 13 november 2008 de heer B. Buurma aangewezen als compliance officer voor het fonds. In 2010 zijn geen verbonden personen als insider aangemerkt. Bij de compliance officer zijn in het verslagjaar geen meldingen gedaan inzake aanvaarding van relatiegeschenken of uitnodigingen, potentiële belangconflicten bij nevenfuncties of financiële belangen in een bedrijf of instelling.
7.7
Geschillencommissie
In artikel 19 van de statuten is een geschillenregeling opgenomen. Alle uit de statuten en reglementen voorspruitende geschillen tussen één of meer deelnemers of één of meer gepensioneerden of andere belanghebbenden enerzijds en het fonds anderzijds worden in eerste aanleg beslist door het bestuur. Op verzoek van één of beide partijen kan vervolgens het geschil worden voorgelegd aan een commissie van drie scheidslieden. Aan de geschillencommissie zijn in het verslagjaar geen geschillen voorgelegd.
7.8
Organisatie en uitvoering
Het pensioenfonds heeft een deel van haar werkzaamheden uitbesteed. Zo is de deelnemersadministratie uitbesteed aan TKP Pensioen BV (TKP). De uitvoering van het vermogensbeheer wordt door AEGON Asset Management (AEAM) gedaan. Advisering aan het bestuur inzake pensioenaangelegenheden is uitbesteed aan Mercer BV. Besluitvorming over het beleid van het pensioenfonds vindt plaats door het bestuur. Door het bestuur is een bestuur
35
benoemd dat zich bezig houdt met de dagelijkse gang van zaken. Tevens zijn een aantal commissies aangeduid die zich bezig houden met een specifieke taak. Het bestuur monitort de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden op basis van periodieke rapportages van de uitvoerders over de uitgevoerde werkzaamheden in het kader van de afgesloten Service Level Agreements. Tevens ontvangt het pensioenfonds een ISAE 3402 type II-rapport van TKP en een SAS 70 type II-rapport van AEAM, die door een externe accountant gecertificeerd zijn.
7.9
Statutenwijziging
In 2010 zijn de statuten van het fonds gewijzigd naar aanleiding van een integrale toetsing van De Nederlandsche Bank. Ieder besluit tot wijziging van de statuten behoeft de goedkeuring van de deelnemersraad en de aangesloten ondernemingen. Na deze goedkeuring zijn de gewijzigde statuten per 27 juli 2010 verleden en in werking getreden. Naar aanleiding van het visitatierapport heeft het bestuur besloten de statuten opnieuw te wijzigen, met betrekking tot de goedkeuringsrechten van de deelnemersraad. Deze wijziging is inmiddels doorgevoerd.
36
8.
Verwachte gang van zaken
De uitvoering van het herstelplan, het beleggingsbeleid en het pensioenakkoord zijn onderwerpen die in 2011 bijzondere aandacht zullen krijgen. Herstelplan De jaarlijkse evaluatie van het in 2010 ingediende herstelplan heeft niet geleid tot bijstelling van de oorspronkelijke uitgangspunten van het herstelplan. Op grond van de huidige situatie voorziet het herstelplan in herstel binnen de daarvoor geldende termijnen. In 2011 zal verdere uitvoering worden gegeven aan het voor het fonds geldende herstelplan. Beleggingsbeleid In het eerste kwartaal van 2011 vindt er door het bestuur een heroverweging plaats van het strategische beleggingsbeleid. Belangrijke aandachtspunten vormen een mogelijke diversificatie van de obligatieportefeuille tot landen buiten de eurozone, een verdere diversificatie van de beleggingen in grondstoffen en de mate van renteafdekking. Pensioenakkoord Naar verwachting zal in 2011 het Pensioenakkoord dat de werkgevers- en vakorganisaties binnen de Stichting van de Arbeid in het voorjaar van 2010 hebben gesloten, invloed hebben op de pensioenregelingen. In het Pensioenakkoord wordt beoogd oplossingen te bieden voor de de stijgende levensverwachting en de schokbestendigheid van het Nederlandse pensioenstelsel te vergroten. Binnen de Stichting van de Arbeid vindt thans overleg plaats over de nadere uitwerking van het Pensioenakkoord. Het is uiteindelijk aan de sociale partners hoe hiermee wordt omgegaan. Het bestuur volgt deze ontwikkelingen nauwlettend. Toeslagverlening Op grond van de ontwikkeling van de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Groot Metaal zouden de aanspraken per 1 januari 2011 van de actieve deelnemers met 1,66% moeten worden verhoogd en voor gewezen deelnemers en gepensioneerden met 1,38%. Het bestuur heef besloten om de opgebouwde aanspraken van (gewezen) deelnemers en de ingegane pensioenen per 1 januari 2011 niet aan te passen, omdat de financiële positie van het fonds toeslagverlening niet toelaat. Kostentransparantie In april 2011 is de publicatie verschenen van de AFM op het gebied van het verkennend onderzoek naar de hoogte van de administratie- en beleggingskosten van pensioenregelingen bij pensioenfondsen. Het bestuur heeft kennis genomen van deze publicatie en onderschrijft het belang van kostentransparantie. Het bestuur zal in 2011 in de communicatie richting de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden hieraan specifiek aandacht geven. Amsterdam, 24 juni 2011 F.H.M. van den Oetelaar, voorzitter M.J.M. van Falier, secretaris F.G. Boukens J. Huigen mw. H.C.M. Krϋger mw. C. van der Voort-Bergman
37
Jaarrekening
38
9.
Jaarrekening
9.1
Balans (na bestemming van het saldo van baten en lasten)
Bedragen x € 1.000 ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds Vorderingen en overlopende activa Overige activa
[1] [2] [3]
TOTAAL ACTIVA PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves Technische voorzieningen Overige schulden en overlopende passiva
[4] [5] [6]
TOTAAL PASSIVA [.]
31-12-2010
31-12-2009
293.291 12.669 5.907
263.860 11.622 1.127
311.867
276.609
7.783 302.469 1.615
7.774 267.807 1.028
311.867
276.609
De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 47.
39
9.2
Staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000 BATEN Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds Overige baten
[7] [8] [9]
Totaal baten
2010
2009
15.906 31.175 1.165
17.936 32.312 679
48.246
50.927
12.780 536
12.618 683
LASTEN Pensioenuitkeringen [10] Pensioenuitvoeringskosten [11] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds - Pensioenopbouw - Toeslagverlening - Rentetoevoeging - Wijziging marktrente - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten - Wijziging grondslagen - Overige mutatie voorziening pensioenverplichting [12] Mutatie overige technische voorzieningen [13] Saldo overdrachten van rechten [14] Overige lasten [15] Totaal lasten Saldo van baten en lasten [.]
9.390 0 3.613 26.403 -258
12.485 0 8.709 -12.468 -170
-12.800 9.318 -1.575
-12.790 10.287 -868 34.091 571 145 114
5.185 -124 -4 -42
48.237
18.316
9
32.611
De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de staat van baten en lasten vanaf 60.
40
9.3
Kasstroomoverzicht
Bedragen x € 1.000 Pensioenactiviteiten Ontvangsten Premies Waardeovernames Overige, per saldo
2010
Uitgaven Pensioenuitkeringen Waardeoverdrachten Pensioenuitvoeringskosten
15.606 82 1.999 17.687
11.835 113 -467 11.481
12.780 227 591 13.598
9.888 109 683 10.680
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten
4.089
Beleggingsactiviteiten Ontvangsten Directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen
Uitgaven Aankopen beleggingen Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten Netto kasstroom Liquide middelen primo boekjaar Liquide middelen ultimo boekjaar [.]
2009
[3]
801
6.526 63.981 70.507
5.941 80.167 86.108
69.816
88.932 691
-2.824
4.780
-2.023
1.127 5.907
3.150 1.127
De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 47.
41
9.4
Toelichting op de jaarrekening
9.4.1
Bepalingen wet en regelgeving
De jaarrekening is opgesteld volgens de voorschriften die zijn vastgelegd in Titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen.
9.4.2
Waarderings- en berekeningsgrondslagen
Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden. Opname van actief, verplichting, bate of last Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Saldering Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief 42
en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de rekening van baten en lasten opgenomen. Vreemde valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar de rapporteringsvaluta euro tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen actuele waarde. Baten en lasten voortvloeiend uit transacties in vreemde valuta worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. De koersverschillen worden verwerkt onder de opbrengsten uit beleggingen. Algemeen beleggingen De beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Belangen in door de vermogensbeheerder van het pensioenfonds beheerde beleggingsfondsen worden naar rato van het belang hierin gewaardeerd op hun onderliggende marktwaarde en geclassificeerd bij de betreffende beleggingscategorie. De liquide middelen die deel uitmaken van de onderliggende fondsen in aandelen, vastrentende waarden en vastgoed zijn bij de betreffende beleggingscategorie vermeld. Conform de aanbeveling van de Raad voor de Jaarverslaggeving worden participaties met een beleggingskarakter niet aangemerkt als een groepsmaatschappij en/of -deelneming. Kosten vermogensbeheer De kosten vermogensbeheer zijn onderdeel van de waardering van de net asset value van de beleggingsfondsen en worden niet separaat zichtbaar gemaakt onder de beheerskosten, respectievelijk de beleggingsopbrengsten. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Niet beursgenoteerde aandelen worden gewaardeerd tegen de laatst bekende koers of waarde in het boekjaar. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige nettokasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel en de looptijd. De balanswaarde van de vastrentende waarden is inclusief lopende interest. Vastgoedbeleggingen De belangen in beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de per balansdatum geldende beurskoers. Direct vastgoed wordt periodiek door een
43
onafhankelijke taxateur getaxeerd. Derivaten Derivaten worden gebruikt om posities op verschillende liquide financiële markten (aandelen, vastrentende waarden, valuta’s en grondstoffen) in te nemen, als alternatief voor het innemen van posities middels primaire instrumenten. De ingenomen posities hebben de volgende kenmerken: • Posities worden gespreid over verschillende beleggingsportefeuilles (bijvoorbeeld aandelen versus obligaties). • Posities worden binnen de beleggingscategorieën gespreid over deelmarkten (bijvoorbeeld Amerikaanse versus Europese markten). Overige beleggingen De overige beleggingen zijn beleggingen in grondstoffen. Deze beleggingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de per balansdatum geldende beurskoers. De marktwaarde van niet-beursgenoteerde overige beleggingen wordt bepaald op basis van opgaven van een onafhankelijke derde of, indien niet voorhanden, op basis van financiële modellen. Indien geen betrouwbare schatting van de marktwaarde van deze beleggingen is te maken, worden deze gewaardeerd op kostprijs. Vorderingen en kortlopende schulden Deze zijn gewaardeerd tegen nominale waarde verminderd met de noodzakelijk geachte voorziening voor oninbaarheid. Liquide middelen Dit betreft uitgezette en opgenomen deposito's en callgeld, alsmede direct opeisbare tegoeden in rekening-courant bij banken. De liquide middelen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. Binnen het eigen vermogen wordt een bestemmingsreserve TOP/SUM(O) gevormd. De bestemmingsreserve TOP/SUM(O) heeft betrekking op voorwaardelijke toezeggingen aan deelnemers die op 1 januari 2006 jonger waren dan 56 jaar, oftewel geboren op of na 1 januari 1950. Deze reserve bestaat uit de reserve voor de staartverplichting TOP/SUM(O) in 2020 en de reserve voor de inkoop van de tijdsevenredige voorwaardelijke rechten. Met deze bestemmingsreserve wordt beoogd te voorkomen dat in de toekomstige jaren tot 2020 beslissingen over toeslagverlening worden genomen op basis van een te hoge dekkingsgraad. Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toeslag)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt.
44
Bij de berekening van de voorziening voor pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande toeslagbesluiten (ook voor toeslagbesluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex ante-condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt rekening gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De voorziening voor pensioenverplichtingen is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: • De rentetermijnstructuur op balansdatum zoals die door DNB is vastgesteld en gepubliceerd, rekening houdend met de looptijd van de uitkeringen (2010: gemiddeld 3,4%, 2009: gemiddeld 3,8%). • Sterftekansen zijn ontleend aan de AG-Prognosetafel 2010-2060. De sterftekansen zijn aangepast door gebruikmaking van leeftijdsafhankelijke correctiefactoren gebaseerd op inkomensklasse ‘hoog’. De start is per 1 januari 2010 kolom 2010. Er is geen leeftijdsterugstelling gehanteerd (2009: AG-prognosetafels 2005-2050, met een leeftijdsterugstelling van twee jaar voor mannen en één jaar voor vrouwen met als start de prognosetafel 2006-2011). • Een opslag van 2% voor toekomstige administratiekosten en excassokosten. • Gehuwdheidsfrequentie: • voor ingegane pensioenen op basis van werkelijkheid; • voor niet-ingegane partnerpensioenen 100%, waarbij verondersteld is dat de partner van het andere geslacht is; • voor niet-ingegane aanvullende ouderdomspensioenen voor alleenstaanden 85%; • de vrouwelijke partner wordt drie jaar jonger verondersteld dan de man. • Een eventuele toeslagverlening per 1 januari van het volgende boekjaar wordt reeds op 31 december van het lopend boekjaar verwerkt, indien het besluit in het lopend boekjaar is genomen. Het fonds heeft de overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s gedeeltelijk herverzekerd. Voorziening langleven Deze overige technische voorziening is bedoeld als reservering voor het geval de huidige overlevingsgrondslagen van het fonds niet voldoende blijken te zijn. De benodigde hoogte van deze voorziening in 2050 is vastgesteld op basis van de aanname dat de levensverwachting in dat jaar hoger is voor zowel mannen als vrouwen. Dit resulteert in een extra voorziening in 2050 van 5%. Vanaf 2010 wordt hiertoe jaarlijks 0,125% van de voorziening gereserveerd. Overige technische voorzieningen (voorziening ingegane ziektegevallen) Deze overige technische voorziening bestaat uit de voorziening voor ingegane ziektegevallen in verband met de toekomstige schadelast indien zij na twee jaar arbeidsongeschikt zullen worden verklaard. Deze voorziening vloeit voort uit de invoering van het FTK. De voorziening is in 2010 aangepast aan twee keer het verschil tussen de ontvangen risicopremie voor arbeidsongeschiktheid en de herverzekeringspremie voor arbeidsongeschiktheid (in 2009 werd
45
de hoogte van deze voorziening gebaseerd op waarnemingen omtrent arbeidsongeschiktheid in het deelnemersbestand van het fonds zelf). Resultaatbepaling De baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop zij betrekking hebben. Opbrengsten uit beleggingen Onder directe beleggingsopbrengsten worden alle ontvangen beleggingsopbrengsten verstaan, zoals ontvangen renten, dividenden en soortgelijke opbrengsten. Alle koersfluctuaties worden onder de indirecte beleggingsopbrengsten verantwoord. Dit betreffen zowel gerealiseerde als ongerealiseerde waardewijzigingen alsmede valutaresultaten. Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies en dergelijke. Deze opbrengsten worden verwerkt in de periode waarop zij betrekking hebben. Dividend wordt verantwoord in het jaar van declaratie. Het beleggingsrendement is de time weighted return berekend op dagbasis, rekening houdend met de marktexposures van derivaten. Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd.
46
9.4.3
Toelichting op de balans
Bedragen x € 1.000 ACTIVA [1] Beleggingen voor risico pensioenfonds Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Overige beleggingen Totaal Aandelen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar Waarvan: Participaties AEGON aandelenfondsen Participaties BNP Paribas OBAM Vastrentende waarden Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen en aflossingen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar Waarvan: Participaties AEGON beleggingsfondsen
2010
2009
84.857 177.115 11.005 20.314 293.291
79.853 167.110 10.836 6.061 263.860
79.853 4.830 -6.966 7.140 84.857
59.843 36.042 -43.632 27.600 79.853
43.146 41.711
40.360 39.493
167.110 51.377 -32.704 -8.668 177.115
154.614 37.493 -31.055 6.058 167.110
177.115
167.110
Onderstaande vastrentende waarden hebben een belang van meer dan 5% van de belegging in vastrentende waarden:
Franse staatsobligaties Duitse staatsobligaties Nederlandse staatsobligaties Oostenrijkse staatsobligaties
42.003 41.475 17.399 9.463
2010 23,7% 23,4% 9,8% 5,3%
Franse staatsobligaties Duitse staatsobligaties Spaanse staatsobligaties Nederlandse staatsobligaties
34.980 39.243 14.395 9.661
2009 20,9% 23,5% 8,6% 5,8%
47
2010
2009
10.836 0 0 169 11.005
12.419 519 0 -2.102 10.836
Waarvan: Participaties TKPI Real Estate Fund Bedrijfsterrein te Emmen
8.729 2.276
8.560 2.276
Verloopoverzicht direct vastgoed: Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
2.276 0 0 0 2.276
2.276 0 0 0 2.276
Vastgoed Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
Onderstaande vastgoedbeleggingen hebben een belang van meer dan 5% van de belegging in vastgoed:
Bedrijfsterrein te Emmen
2.276
2010 20,7%
Bedrijfsterrein te Emmen
2.276
2009 21,0%
Overige beleggingen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar Waarvan: Participaties AEGON grondstoffenfondsen Directe goudbelegging
2010
2009
6.061 13.609 -2.818 3.462 20.314
3.555 7.231 -5.481 756 6.061
3.810 16.504
6.061 0
Onderstaande overige belegging is groter dan 5% van de belegging in overige beleggingen:
Directe goudbelegging
16.504
2010 81,2%
In 2009 waren geen belangen in overige beleggingen groter dan 5% van de overige beleggingen.
48
[2] Vorderingen en overlopende activa Herverzekeraar, te vorderen technisch resultaat Premies Vooruitbetaalde pensioenuitkeringen en koopsommen TOP/SUM (O) Dividendbelasting Overig Totaal
2010
2009
1.183 1.166
936 2.985
9.414 7.295 894 1 12 405 12.669 11.622 Alle overige vorderingen hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. De vooruitbetaalde pensioenuitkeringen en koopsommen van de TOP/SUM (O) betreft een vordering voor 2007 tot en met 2010 op Pensioenfonds Metalektro (PME). Begin 2011 is een bedrag van € 7,7 miljoen voor de declaraties van 2007 tot en met 2009 van PME ontvangen. [3] Overige activa Banken, rekening-courant Totaal
5.907 5.907
1.127 1.127
De tegoeden bij banken staan ter vrije beschikking van het pensioenfonds. PASSIVA 2010
2009
[4] Stichtingskapitaal en reserves Wettelijke en statutaire reserves Bestemmingsreserve TOP/SUM(O) Totaal
2.077 5.706 7.783
3.590 4.184 7.774
Wettelijke en statutaire reserves Stand begin boekjaar Resultaat boekjaar Mutatie overige reserves Totaal
3.590 9 -1.522 2.077
-27.988 32.611 -1.033 3.590
De dekkingsgraad van het pensioenfonds bedraagt 100,7% per 31 december 2010. De vermogenpositie van het pensioenfonds kan worden gekarakteriseerd als dekkingstekort. Het herstel van het vermogen van het pensioenfonds is gebaseerd op het op 23 maart 2009 bij DNB ingediende herstelplan. Op 9 februari 2011 is door DNB dit herstelplan ongewijzigd goedgekeurd. De belangrijkste maatregelen uit het herstelplan zijn: • voor het kortetermijnherstel wordt een periode van vijf jaar gehanteerd; • de premie is vastgesteld op 30,7% van de pensioengrondslag zolang er sprake is van een dekkingstekort (dit is het geval bij een lagere dekkingsgraad dan 105%); • de werkgever zal jaarlijks gedurende vier jaar, voor het eerst per 1 januari 2010, een extra bijdrage storten; • zolang het minimaal vereist eigen vermogen nog niet is overschreden worden geen toeslagen toegekend. Op grond van het herstelplan zou de dekkingsgraad per 31 december 2010 97,5% 49
bedragen. De werkelijke dekkingsgraad per die datum is hoger (100,7%). Dit betekent dat het pensioenfonds op dit moment voorloopt op het verwachte herstelpad. Begin 2011 heeft de werkgever zich bereid verklaard om de verhoging van de levensverwachting (gedeeltelijk) te compenseren. Het pensioenfonds heeft daartoe begin april 2011 een bedrag van € 9,8 miljoen ontvangen van de werkgever. Dit heeft een positief effect op de dekkingsgraad in 2011 van ruim 3%-punt. 2009 2010 Bestemmingsreserve TOP/SUM(O) 3.151 Stand begin boekjaar 4.184 Mutatie staartverplichting vanaf 2020 33 33 Mutatie opbouw voorwaardelijk pensioen tot 2020 1.000 1.489 Totaal 5.706 4.184 Waarvan: Staartverplichting vanaf 2020 Voorwaardelijke pensioentoezegging [5] Technische voorzieningen Voorzieningen pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Voorziening langlevenrisico Overige technische voorzieningen Totaal
165 5.541
132 4.052
301.622 378 469 302.469
267.531 0 276 267.807
Voorzieningen pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Stand begin boekjaar 267.531 Pensioenopbouw 9.390 Toeslagverlening 0 Rentetoevoeging 3.613 Wijziging marktrente 26.403 Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten -258 Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten -12.800 Aanpassing sterftegrondslagen 9.318 Overige mutatie voorziening pensioenverplichting -1.575 Stand einde boekjaar 301.622 Actieve deelnemers Pensioengerechtigden Gewezen deelnemers Voorziening langlevenrisico Stand begin boekjaar Dotatie (0,125% van de voorziening) Stand einde boekjaar
50
262.346 12.485 0 8.709 -12.468 -170 -12.790 10.287 -868 267.531
100.066 142.314 59.242 301.622
94.979 127.552 45.000 267.531
0 378 378
0 0 0
Overige technische voorzieningen Stand begin boekjaar Overige actuariële wijzigingen Stand einde boekjaar
2010
2009
276 193 469
400 -124 276
Deze voorziening betreft de voorziening voor ingegane ziektegevallen. De voorziening is gelijk aan tweemaal de risicopremie voor arbeidsongeschiktheid en premiestelling. Korte beschrijving pensioenregeling De pensioenregeling van het fonds is grotendeels gelijk aan de pensioenregeling van PME en valt te kenmerken als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling (een salarisdiensttijd regeling). Dit houdt in dat de hoogte van de te verkrijgen pensioenaanspraak in een bepaald jaar afhankelijk is van de hoogte van het salaris en de duur van de diensttijd in dat jaar. Opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers kunnen jaarlijks, indien de middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten, worden verhoogd op basis van de loonontwikkeling. Per 1 januari 2006 is een nieuwe pensioenregeling in werking getreden. Deze regeling geldt voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950. De pensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen. De pensioenopbouw begint bij aanvang van het dienstverband. De pensioenrichtleeftijd is 65 jaar. Deelnemers geboren voor 1 januari 1950 vallen nog onder de pensioenregeling geldende vanaf 1 januari 2003. Deze pensioenregeling heeft een hogere franchise, een overbruggingspensioen en een pensioenleeftijd van 62 jaar. Het nabestaandenpensioen is in deze regeling op risicobasis. De hieronder beschreven regeling betreft alleen de regeling van de deelnemers geboren op of na 1 januari 1950. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst. Actieve deelnemers Als uitgangspunt voor de verhoging van de aanspraken van actieve deelnemers wordt de algemene loonstijging bij de werkgever gebruikt. De toe te kennen verhoging is afhankelijk van de financiële positie van het fonds. Het opgebouwde pensioen is voor actieve deelnemers over het jaar 2010, per 1 januari 2011 niet verhoogd. Niet actieve deelnemers Voor de aanspraken van gewezen deelnemers en gepensioneerden geldt als uitgangspunt de stijging van het prijsindexcijfer (CPI alle huishoudens). De toe te kennen verhoging is afhankelijk van de financiële positie van het fonds. Het opgebouwde pensioen is over 2010 voor niet actieve deelnemers niet verhoogd. In het verleden niet toegekende toeslagen Als de financiële positie van het pensioenfonds het toelaat kunnen in het verleden niet toegekende toeslagen alsnog worden toegekend. Het bestuur beslist jaarlijks hierover in de decembervergadering. Inhaaltoeslag bedraagt maximaal 50% van de maatstaf; dat wil zeggen dat de toeslagverlening in enig jaar maximaal 150% is. Verder wordt eerst inhaaltoeslag verleend alvorens extra toeslag wordt toegekend. In verband met het opgestelde kortetermijn- en langetermijnherstelplan zal het bestuur zich bij het besluit inzake de toeslagverlening mede laten leiden door hetgeen in het herstelplan is opgenomen. Indien het fonds over onvoldoende inkomsten uit premies en beleggingen beschikt
51
om de gewenste groei van de dekkingsgraad te bewerkstelligen, zal de verhoging niet of slechts gedeeltelijk worden toegekend. Hieronder wordt een specificatie gegeven van het verschil tussen de volledige en de werkelijk toegekende toeslagen. Actieve deelnemers Jaar Volledige toeslagverlening voor 2009 2009 3,01% 2010 1,76% 2011 1,66% Niet actieve deelnemers Jaar Volledige toeslagverlening voor 2009 2009 2,96% 2010 -0,11% 2011 1,38%
Toegekende toeslagen
Verschil
0,00% 0,00% 0,00%
3,01% 1,76% 1,66%
Toegekende toeslagen
Verschil
0,00% 0,00% 0,00%
2,96% -0,11% 1,38%
[6] Overige schulden en overlopende passiva Belastingen en premies sociale verzekeringen Herverzekeraar, af te dragen technisch resultaat Overige schulden Totaal einde boekjaar 9.4.3.1
Cumulatief verschil 0,65% 3,68% 5,50% 7,25% Cumulatief verschil 0,77% 3,75% 3,64% 5,07%
2010
2009
288 967 360 1.615
288 0 740 1.028
Risicobeheer
Beleid en risicobeheer Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen: • • • •
beleggingsbeleid; premiebeleid; herverzekeringsbeleid; toeslagverleningbeleid.
De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruikgemaakt van ALM-studies. Een ALM-studie is een analyse van de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Ze zijn gericht op het beheersen van de volgende belangrijkste (beleggings)risico’s.
52
Solvabiliteitsrisico Het pensioenfonds wordt geconfronteerd met risico’s. Een belangrijk risico voor het pensioenfonds is het solvabiliteitsrisico. Dit betreft het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te komen. Indien de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie moet verhogen en dat er geen ruimte is voor (volledige) toeslagverlening. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen (afstempelen). Ultimo 2010 is aan de hand van het standaardmodel van DNB per risicofactor het vereist eigen vermogen bepaald. Het vereist eigen vermogen per risicofactor is aan de hand van de voorgeschreven formule gecombineerd tot een totaal vereist eigen vermogen. Voor de evenwichtsberekening is de uitkomst hiervan zoals voorgeschreven in een aantal stappen gebruikt totdat het toetsingsverschil nihil is. Dit resulteert in de evenwichtsituatie, waarin het (fictieve) aanwezige eigen vermogen precies gelijk is aan het vereist eigen vermogen, bij een niveau van 10,8% (2009: 12,8%). Het vereist eigen vermogen is gebaseerd op de werkelijke portefeuille ultimo 2010 respectievelijk ultimo 2009. Indien het vereist eigen vermogen zou worden bepaald op basis van de strategische portefeuille per ultimo 2010, zou het vereist eigen vermogen lager zijn uitgekomen 9,8%. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het vereist eigen vermogen per risicofactor per € 100 VPV. Risicofactor Vereist eigen Vereist eigen Toelichting vermogen vermogen 2010 2009 Renterisico Vastrentende 11,2 10,7 Renteschok o.b.v. waarden (incl. LDO) kasstromen (2009: duration afhankelijke renteschok) Renterisico VPV 13,7 15,3 Effect op passiva Totaal Renterisico (S1) 2,6 4,6 Aandelenrisico - ontwikkelde markten en indirect vastgoed - opkomende markten - direct vastgoed Totaal zakelijke waarden risico
6,9
7,8
Schok25%
1,7 0,1 9,3
Schok35% Schok15%
(S2)
1,3 0,1 8,5
Valutarisico
(S3)
0,9
1,4
Schok 20%
Grondstoffenrisico
(S4)
2,0
0,7
Schok 30%
Kredietrisico
(S5)
0,9
1,9
Spread x 70%
Verzekeringstechnisch risico
(S6)
3,0
2,9
Effect op passiva
10,8
12,8
Standaardformule
Standaardformule: √(S12 + S22 + 0,5 x 2 x S1 x S2 + S32 + S42 + S52 + S62) Ultimo 2010 bedroeg het vereist eigen vermogen € 32,8 miljoen (2009: € 34,4 miljoen). 53
Beleggingsrisico's De belangrijkste beleggingsrisico's betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid kunnen zich voorts risico's manifesteren uit hoofde van de geselecteerde managers en bewaarbedrijven (zogeheten manager- en custody risico), en de juridische bepalingen over gebruikte instrumenten en de uitvoeringsovereenkomst (juridisch risico). Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, die in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd. Renterisico (S1) Door het renterisico gedeeltelijk af te dekken, is de dekkingsgraad minder afhankelijk van de renteontwikkeling. De renteafdekking voor het pensioenfonds vindt plaats door een combinatie van de portefeuille vastrentende waarden en een Long Duration Overlay beleggingsfonds. De samenstelling van de beleggingsportefeuille naar looptijd is als volgt:
€ 6.665
2010 % 2,3
€ 6.962
2009 % 2,6
87.083
29,7
82.630
31,3
54.191 22.929 122.423
18,5 7,8 41,7
43.035 32.939 98.294
16,3 12,5 37,3
293.291
100,0
263.860
100,0
Bedragen * € 1.000 Resterende looptijd Resterende looptijd < 5 jaar Resterende looptijd < 10 jaar Resterende looptijd Niet rentedragend
≤ 1 jaar > 1 jaar en > 6 jaar en ≥ 10 jaar
Totaal
De presentatie van de vastrentende waarden in bovenstaande looptijden hangt samen met het lange termijn karakter van de investeringen van het pensioenfonds en het hiermee samenhangende beleid en ter vergelijking met de looptijden van de verplichtingen. De resterende looptijd van de verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:
€ 89.808
2010 % 29,6%
€ 56.544
2009 % 21,1%
53.071
17,5%
36.645
13,7%
93.052 67.169
30,7% 22,2%
86.609 88.009
32,3% 32,9%
303.100
100,0%
267.807
100,0%
Bedragen * € 1.000 Resterende looptijd Resterende looptijd < 10 jaar Resterende looptijd en < 20 jaar Resterende looptijd Totaal
≤ 5 jaar > 5 jaar en > 10 jaar ≥ 20 jaar
54
Zakelijke waarden risico (S2) Zakelijke waarden risico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren) waardewijzigingen plaatsvinden. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het zakelijke waarden risico gedempt. Valutarisico (S3) Het valutarisico betreft het risico dat de waarde van de beleggingen die in vreemde valuta luiden vermindert als gevolg van veranderingen van vreemde valutakoersen. De pensioenverplichtingen luiden in euro’s. Een deel van de beleggingsportefeuille luidt in vreemde valuta. De verdeling van de beleggingen in financiële instrumenten is als volgt:
€ 264.874 13.030 3.884 2.651 8.852
2010 % 90,4 4,4 1,3 0,9 3,0
€ 233.900 14.026 4.061 955 10.918
2009 % 88,7 5,3 1,5 0,4 4,1
293.291
100,0
263.860
100,0
Bedragen * € 1.000 EUR USD GBP JPY Overig Totaal niet EUR
Prijsrisico Het prijsrisico is het risico dat de waarde van de zakelijke waarden verandert als gevolg van veranderingen in de desbetreffende marktprijzen. Het prijsrisico wordt gemitigeerd door spreiding naar regio en sector. Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen die zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van compliance aan deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd aan het bestuur. De segmentatie van de beleggingsportefeuille naar landen is als volgt:
€ 82.580 45.359 48.397 18.472 11.794 2.651 84.038
2010 % 28,2 15,5 16,5 6,3 4,0 0,9 28,6
€ 73.362 45.122 40.977 14.715 20.483 955 68.245
2009 % 27,8 17,1 15,5 5,6 7,8 0,4 25,8
293.291
100,0%
263.860
100,0%
(Bedragen * € 1.000) Nederland Duitsland Frankrijk Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Japan Overige landen Totaal
55
De segmentatie van de beleggingsportefeuille naar sectoren is als volgt: (Bedragen * € 1.000)
Industrie Financiële instellingen Overheid Olie Overig Totaal
2009
2010 € 22.486 89.016 120.717 3.497 57.575
% 7,7 30,4 41,2 1,2 19,5
€ 16.662 94.853 113.562 4.128 34.655
% 6,3 35,9 43,0 1,6 13,2
293.291
100,0%
263.860
100,0%
Kredietrisico (S5) Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het pensioenfonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het pensioenfonds (potentiële) vorderingen heeft. Het kredietrisico is beperkt, omdat beperkt wordt belegd in schuldtitels van ondernemingen. Het tegenpartijrisico verbonden aan de inzet van afgeleide financiële instrumenten wordt op marktconforme wijze beheerst. Daarnaast wordt dit risico beperkt door gebruik te maken van tegenpartijen met een goede reputatie. De segmentatie van de vastrentendewaardenportefeuille naar kredietrating is als volgt: (Bedragen * € 1.000)
AAA AA+ / AA / AAA+ / A / ABBB+ / BBB / BBBLager dan BBBGeen rating Totaal
2009
2010 € 120.941 8.513 30.831 15.464 0 1.366
% 68,3 4,8 17,4 8,7 0,0 0,8
€ 100.350 22.386 28.305 11.054 0 5.015
% 60,1 13,4 16,9 6,6 0,0 3,0
177.115
100,0%
167.110
100,0%
Verzekeringtechnische risico’s (actuariële risico’s) (S6)
Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. De belangrijkste actuariële risico’s zijn de risico’s van langleven, overlijden (kortleven) en arbeidsongeschiktheid. • Langlevenrisico Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van AG-prognosetafel 2010-2060 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen.
56
• Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. • Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Toeslagrisico Het bestuur van het pensioenfonds heeft de ambitie om toeslagen op het pensioen toe te kennen. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen van de rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft zicht op de mate waarin toeslagen kunnen worden verleend. Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad wordt bij het vaststellen van de pensioenverplichtingen rekening gehouden met toekomstige toeslagverlening. Dit in tegenstelling tot de nominale dekkingsgraad, waarbij géén rekening gehouden wordt met deze toekomstige toeslagverlening. Per 31 december 2010 bedraagt de reële dekkingsgraad 68%. Om te kunnen voldoen aan de toeslagambitie van het pensioenfonds is een reële dekkingsgraad benodigd van 100%. Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Recente marktomstandigheden hebben de liquiditeit in verschillende markten en instrumenten beperkt. Hierdoor zouden grote outflows tot een tijdelijke liquiditeitsprobleem kunnen leiden indien er onvoldoende liquiditeit is om posities te verkopen. Vrijwel alle beleggingsfondsen van AEAM hanteren een beleggingsmandaat waarin staat dat alle fondsen een bepaald percentage aan liquiditeiten dient aan te houden. Concentratierisico (S8) Grote posten kunnen leiden tot concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen, moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Deze posten worden in onderstaande tabel weergegeven: Bedragen * € 1.000
2009
2010 €
%
€
Vastrentende waarden Franse staatsobligaties Duitse staatsobligaties Nederlandse staatsobligaties Oostenrijkse staatsobligaties Spaanse staatsobligaties
42.003 41.475 17.399 9.463 -
13,5 13,3 5,6 3,0 < 2,0
34.980 39.243 9.661 14.395
12,6 14,2 3,5 < 2,0 5,2
Overige beleggingen Directe goudbelegging
16.504
5,3
-
< 2,0
57
%
In bovenstaande tabel is de zogenoemde ‘look through’ toegepast. Dit houdt in dat bij beleggingen in beleggingsfondsen de waarde van een onderliggende belegging wordt meegenomen. Hoewel het pensioenfonds ultimo 2010 een belang van 5,3% heeft in direct goud, ziet het pensioenfonds dit niet als een ‘te groot deel’ van het vermogen, of (te groot) concentratierisico. Het goudbelang dient ter verzekering van het overige deel van de portefeuille. De beleggingsportefeuille bestaat voornamelijk uit overheidsobligaties met de hoogste, AAA, kredietrating. Dit zijn toezeggingen van euro’s die in de toekomst tot uitkering komen. De koopkracht van die euro-uitkeringen in de toekomst is ongewis. Dit blijkt uit de enorme schommelingen op de valutamarkten. Het goudbelang stijgt in principe in waarde op het moment dat de euro in waarde daalt. In 2011 heeft het bestuur besloten om een deel van de goudbelegging te vervangen door directe beleggingen in zilver en platina. Voor deze edelmetalen bestaat in principe soortgelijke beschermende monetaire samenhang met de euro, terwijl er op deze wijze meer spreiding wordt aangebracht. Niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële impact hebben. De belangrijkste niet-financiële risico’s is het operationele risico. • Operationeel-/uitbestedingsrisico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer en heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed aan TKP en AEAM. Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur van het pensioenfonds vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van de externe uitvoerder over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van TKP een ISAE 3402 type II-rapport en AEAM een SAS 70 type II-rapport. Deze rapportages geven inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geeft aan of de uitvoerder ‘in control’ is. Een externe accountant certificeert de rapportages. De advisering over de uitvoering van de pensioenregeling is uitbesteed aan Mercer BV.
58
9.4.4
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Langlopende contractuele verplichtingen Het pensioenfonds heeft een uitbestedingsovereenkomst afgesloten met TKP Pensioen BV per 1 januari 2009. Het betreft een langlopende overeenkomst inzake pensioenadministratie, bestuursondersteuning en financiële administratie voor een periode van 5 jaar met een opzegtermijn van één jaar. De vergoeding voor 2010 bedraagt € 0,2 miljoen (2009: € 0,2 miljoen). Met AEGON Levensverzekering BV heeft het pensioenfonds per 1 januari 2009 een risicoherverzekeringscontract gesloten waarin het risico op overlijden en arbeidsongeschiktheid van deelnemers (gedeeltelijk) zijn ondergebracht voor de duur van 5 jaar. De verschuldigde premie voor 2010 bedraagt € 0,1 miljoen (2009: € 0,1 miljoen).
59
9.4.5
Toelichting op de staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000 [7] Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Premie en koopsommen Pensioenpremie TOP-SUM (o) bijdrage Koopsom FVP bijdrage Overige koopsommen Afrekening premie vorig boekjaar
2010
2009
13.437 1.510 169 796 -6
11.112 6.543 153 188 -60
15.906
17.936
De kostendekkende, gedempte en feitelijke premies zijn als volgt: Kostendekkende premie 9.231 Gedempte premie 8.921 Feitelijke premie 9.937 Totaal ontvangen premie 13.437
9.754 8.182 11.112 11.112
Totaal Premie-inkomsten
De kostendekkende premie, vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur 2009, bedraagt € 9,2 miljoen in 2010. De gedempte kostendekkende premie, vastgesteld op basis van de 5jaars voortschrijdend gemiddelde rentetermijnstructuur, bedraagt € 8,9 miljoen in 2010. De feitelijke premie bedraagt in 2010 € 9,9 miljoen (2009: € 11,1 miljoen). Dit betreft de premie voor de basisregeling met uitzondering van de koopsommen en de afrekening van vorige boekjaren. De totaal ontvangen premie bedraagt in 2010 € 13,4 miljoen (2009: € 11,1 miljoen). De totaal ontvangen premie is de som van de feitelijke premie en de aanvullende bijdrage van de werkgever van € 3,5 miljoen. [8] Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds AANDELEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Aandelen totaal VASTRENTENDE WAARDEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Vastrentende waarden totaal VASTGOED Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Vastgoed totaal OVERIGE BELEGGINGEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Overige beleggingen totaal
60
2.384 7.140 9.524
568 27.600 28.168
4.714 12.996 17.710
5.605 -885 4.720
291 35 326
745 -2.102 -1.357
0 3.584 3.584
0 755 755
LIQUIDE MIDDELEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Liquide middelen totaal Kosten vermogensbeheer Totaal Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten
[9] Overige baten Interest waardeoverdrachten Interest premie en koopsommen Interest overig Overig Totaal [10] Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen WAO-aanvulling Afkoop pensioenen premierestitutie Totaal [11] Pensioenuitvoeringskosten Bestuurskosten Kosten verantwoordingsorgaan en visitatiecommissie Vergoeding TKP Controle- en advieskosten accountants Controle- en advieskosten actuaris Overige advieskosten Contributies en bijdragen Dwangsommen en boetes Overige
2010
2009
22 0 22 -9
8 18 26 0
7.420 23.755 31.175
6.926 25.386 32.312
6 281 647 231 1.165
8 335 126 210 679
11.035 1.621 35 16 56 17 12.780
10.662 1.464 35 17 35 405 12.618
3 14 207 57 217 1 37 0 0 536
3 15 256 59 319 7 16 0 8 683
Bestuurskosten De beloning aan bestuurders is in het boekjaar 2010 nihil, evenals in boekjaar 2009. De bestuurskosten van € 3 duizend betreffen reis- en vergaderkosten. Financiële vergoeding visitatiecommissie De vacatiegelden en kostenvergoeding voor de leden van de visitatiecommissie betreffen de kosten voor de visitatie, welke in april 2010 is afgerond.
61
Accountantshonoraria Onder de controle- en advieskosten accountants zijn opgenomen de volgende accountantshonoraria: 2010 Controle van de jaarrekening Andere controleopdrachten Totaal
2009
45 12 57
45 14 59
Personeel Het pensioenfonds heeft geen personeel in dienst. De beheersactiviteiten worden met ingang van 1 januari 2007 op basis van een uitvoeringsovereenkomst verricht door personeel in dienst van TKP Pensioen BV, dan wel door personeel in dienst van externe vermogensbeheerders. [12] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. Toeslagverlening Als uitgangspunt voor de verhoging van de aanspraken van actieve deelnemers wordt de algemene loonstijging bij de werkgever gebruikt. Voor de aanspraken van gewezen deelnemers en gepensioneerden geldt als uitgangspunt de stijging van het prijsindexcijfer (CPI alle huishoudens). De toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op toeslagverlening bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst toeslagverlening kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de toeslagverlening kan worden ingehaald. Het fonds verkeert in een situatie van dekkingstekort. Gegeven de financiële situatie van het fonds heeft het bestuur heeft besloten per 1 januari 2011 geen toeslag te verlenen. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 1,3% (2009: 2,5%), zijnde € 3,6 miljoen (2009: € 8,7 miljoen). Wijziging marktrente De gemiddelde marktrente is per 31 december 2010 3,4% (2009: 3,8%) en daarmee 0,4% lager dan per 31 december 2009. Als gevolg van deze daling van de marktrente diende € 26,4 miljoen te worden toegevoegd aan de voorziening pensioenverplichtingen. Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten De gevolgen van waardeovernames en waardeoverdrachten worden meegenomen in de berekening van de voorziening. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen 62
van de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de kosten van de verslagperiode. Wijziging grondslagen Op 30 augustus 2010 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe prognosetafels 2010-2060 gepubliceerd. In oktober 2010 heeft het bestuur op basis van onderzoek naar de ervaringsterfte besloten om met ingang van 1 januari 2010 de sterftekansen aan te passen door gebruikmaking van leeftijdsafhankelijke correctiefactoren gebaseerd op inkomensklasse ‘hoog’. Door het meenemen van deze correctiefactoren wordt op een adequate wijze rekening gehouden met het feit dat de werkende populatie geacht wordt langer te leven. Het bestuur heeft besloten om een voorziening langleven op te nemen. Deze technische voorziening is bedoeld als reservering voor het geval de huidige overlevingsgrondslagen van het fonds niet voldoende blijken te zijn. Vanaf 2010 wordt hiertoe jaarlijks 0,125% van de voorziening pensioenverplichtingen per ultimo van het jaar gereserveerd.Het totale effect op de technische voorziening van de aangepaste prognosetafel (inclusief ervaringssterfte) bedraagt 7,4%, waarvan in 2009 reeds 4,0% is meegenomen. 2010
2009
[13] Mutatie overige technische voorzieningen 571
-124
[14] Saldo overdrachten van rechten Waardeovernames Waardeoverdrachten Totaal
-82 227 145
-113 109 -4
[15] Overige lasten Kostenvergoeding herverzekeraar Herverzekering excedentenpremie Interest waardeoverdrachten Interest overig Totaal
103 0 11 0 114
96 -151 3 10 -42
63
9.4.6 Verbonden partijen Transacties met bestuurders De bezoldiging van de bestuurders wordt nader toegelicht in de toelichting op de staat van baten en lasten bij de uitvoeringskosten. Het pensioenfonds heeft geen leningen verstrekt aan de (voormalige) bestuurders. Ook heeft het pensioenfonds geen vorderingen op de (voormalige) bestuurders. Overige transacties met verbonden partijen Het pensioenfonds heeft een uitvoeringsovereenkomst afgesloten met de werkgever ten aanzien van de uitvoering van het pensioenreglement. De belangrijkste onderdelen uit deze overeenkomst zijn: • • • •
• •
de werkgever is verplicht al zijn werknemers waarop de pensioenovereenkomst van toepassing is aan te melden als deelnemer; de werkgever verplicht zich de overeengekomen gegevens inzake werknemers tijdig en op de overeengekomen wijze aan het fonds te vertrekken; het fonds verplicht zich de deelnemers en overige rechthebbenden pensioenaanspraken en pensioenrechten toe te kennen overeenkomstig de bepalingen van de geldende statuten en/of het pensioenreglement; ter dekking van de financiële gevolgen van de door het fonds aangegane verplichtingen, zoals vastgelegd in de statuten en het pensioenreglement, verplicht de werkgever zich per kwartaal premies aan het fonds te voldoen, met inachtneming van de bepalingen van de uitvoeringsovereenkomst; bij een tekort van het fonds, is de werkgever geen extra premie verschuldigd; indien de vermogenspositie van het fonds daartoe aanleiding geeft, kan het bestuur van het fonds besluiten tot een verlaging van de premie, met inachtneming van de hierover opgenomen bepalingen in de ABTN en in overeenstemming met wettelijke regelingen. Het fonds kan niet eerder tot het verlagen van de premie overgaan, dan nadat eerst een eventuele achterstand in de toeslagverlening is ingelopen en vervolgens de dekkingsgraad nog boven de premiekortingsgrens ligt.
De overeenkomst is in werking getreden per 1 januari 2008 en wordt ieder jaar automatisch met één jaar verlengd, tenzij één van beide partijen twee maanden voor het jaareinde schriftelijk te kennen geeft de overeenkomst te willen beëindigen. De overeenkomst is geamendeerd op 22 april 2009 als gevolg van het herstelplan. In afwijking van bovenstaande is een sprake van een aanvullende bijdrage van de werkgever. Zolang de dekkingsgraad van het fonds niet gestegen is tot boven de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen zal de werkgever een aanvullende bijdrage van de werkgever van € 3,5 miljoen per jaar voldoen tot en met 1 januari 2013. De verplichting eindigt indien de dekkingsgraad een drietal kwartalen achtereenvolgens op of boven het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen is uitgekomen. Amsterdam, 24 juni 2011 F.H.M. van den Oetelaar, voorzitter M.J.M. van Falier, secretaris F.G. Boukens J. Huigen mw. H.C.M. Krϋger mw. C. van der Voort-Bergman
64
Overige gegevens
65
10.
Overige gegevens
10.1
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Er zijn geen statutaire bepalingen betreffende de bestemming van het resultaat. Het saldo van de staat van baten en lasten over 2009 is toegevoegd aan de algemene reserve.
10.2
Gebeurtenissen na balansdatum
Begin 2011 heeft de werkgever zich bereid verklaard om de verhoging van de levensverwachting (gedeeltelijk) te compenseren. Indien het vrij eigen vermogen aan het eind van 2010 of 2011 lager is dan het vereist eigen vermogen zal voor 1 april na afloop van het betreffende jaar een storting door de werkgever plaatsvinden van € 9,8 miljoen. Aangezien ultimo 2010 het vrij eigen vermogen lager is dan het vereist eigen vermogen, heeft het pensioenfonds begin april 2011 een bedrag van € 9,8 miljoen ontvangen.
66
10.3
Actuariële verklaring
Stichting Pensioenfonds Honeywell Opdracht Door Stichting Pensioenfonds Honeywell te Amsterdam is aan Mercer Certificering B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2010. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn “Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen” heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens en de bevindingen van de accountant ten aanzien hiervan zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordelingswerkzaamheden heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: • heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en • heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een dekkingstekort.
67
Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van de artikelen 131 lid 1 en 132 lid 1 aangezien niet wordt beschikt over het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Honeywell is naar mijn mening slecht, vanwege een dekkingstekort. Amstelveen, 28 juni 2011
Drs. S.I. Keijmel AAG verbonden aan Mercer Certificering B.V.
68
10.4
Controle verklaring
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: het Bestuur van Stichting Pensioenfonds Honeywell
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2010 van Stichting Pensioenfonds Honeywell te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2010 en de staat van baten en lasten over 2010 en de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW) en met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 van de Pensioenwet. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
69
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds Honeywell per 31 december 2010 en van het resultaat over 2010 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW) met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 van de Pensioenwet. Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Amsterdam, 28 juni 2011 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Origineel getekend door: drs. van der Rijst RA
70
10.5
Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten
Het bestuur bestaat uit zes leden. Drie leden worden benoemd door Honeywell BV. Het bestuurslidmaatschap van deze leden kan door Honeywell BV worden beëindigd. Deze bestuursleden behoeven geen deelnemers te zijn. De drie andere leden worden gekozen door de deelnemers uit de deelnemers, de exdeelnemers en/of de gepensioneerden. Ieder bestuurslid, vertegenwoordiger van de deelnemers, wordt gekozen voor een tijd van drie jaar, behoudens herverkiezing.
71
Bijlagen
72
Bijlage 1
Deelnemersbestand Stand ultimo vorig
Stand ultimo
verslagjaar Actieven
Bij
Af
verslagjaar
941
35
161
815
Slapers
1.418
116
41
1.493
Gepensioneerden
1.015
107
67
1.055
704
63
30
737
67
0
4
63
229
41
30
240
waarvan: (tijdelijk) ouderdomspensioen arbeidsongeschiktheidspensioen partnerpensioen wezenpensioen Totaal:
15
3
3
15
3.374
258
269
3.363
73
Bijlage 2
Begrippenlijst
ABTN Afkorting voor actuariële en bedrijfstechnische nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het fonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en toeslagverlening. Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen. Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsmix. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario’s. Beleggingsfonds Instelling die geld van derden belegt in aandelen of andere beleggingssoorten. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en vastgoed. Ook wel beleggingsportefeuille. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet. Contante waarde De huidige waarde van een bedrag waarover je pas na een bepaalde periode de beschikking hebt. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de verhouding tussen de netto activa en de voorziening pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De netto activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden. Derivaten Van effecten afgeleide financiële instrumenten (beleggingsproducten), waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van andere meer onderliggende variabelen als valuta’s, effecten en rentes. DNB De Nederlandsche Bank. Doorsneepremie Voor alle deelnemers aan de pensioenregeling van het pensioenfonds is de doorsneepremie een gelijk percentage van de pensioengrondslag. Bij de berekening van dit percentage wordt het totaal van individueel berekende pensioenkosten van de deelnemers uitgedrukt als een percentage van de som van alle pensioengrondslagen. Iedereen betaalt dit percentage als pensioenpremie, waardoor geslacht, leeftijd en burgerlijke staat geen rol meer spelen.
74
Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde. Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het fonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het eigen vermogen groot genoeg is. Ervaringssterfte Omdat aangenomen wordt dat de werkende bevolking gezonder is dan de niet werkende bevolking wordt op basis van ervaringscijfers op de sterftekansen zoals ontleend aan de prognosetafel een leeftijdsafhankelijke afslag toegepast. Door rekening te houden met deze ervaringssterfte hoeven geen leeftijdscorrecties te worden toegepast. Feitelijke premie De feitelijke premie is de premie zoals deze daadwerkelijk wordt geheven in het boekjaar. Franchise Het deel van het salaris dat niet wordt meegenomen bij het berekenen van de pensioengrondslag. Grondstoffen Grondstoffen en goederen waarvan de prijs in hoge mate wordt bepaald door de actuele vraag en aanbod. Voorbeelden zijn: olie, graan en metalen. Herverzekering Het door een pensioenfonds geheel of gedeeltelijk onderbrengen van een pensioenregeling in een levensverzekeringsovereenkomst en/of het door een pensioenfonds onderbrengen van (extra hoge) risico’s bij een levensverzekeraar, zoals het overlijdensrisico en invaliditeitsrisico van deelnemers. Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het fonds in rekening brengt. Long Duration Overlay beleggingsfonds Een beleggingsfonds welke kan worden ingezet om de rentegevoeligheid te verkleinen. Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Middelloon(regeling) Het middelloon is de hoogte van het gemiddelde salaris gedurende de hele loopbaan. Bij de middelloonregeling hangt het uiteindelijke pensioen af van het aantal jaren dat een deelnemer bij de werkgever in dienst is geweest en het salarisverloop tijdens deze werkzame periode. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling.
75
Minimaal vereist eigen vermogen De ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het fonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt is sprake van een dekkingstekort. Nominale dekkingsgraad De dekkingsgraad is een maatstaf voor de financiële positie van een pensioenfonds. Het geeft de verhouding weer tussen het vermogen en de waarde van de pensioenverplichtingen. Bij de nominale dekkingsgraad wordt bij het vaststellen van de pensioenverplichtingen geen rekening gehouden met toekomstige toeslagverlening. Dit in tegenstelling tot de reële dekkingsgraad, waarbij wel met deze toekomstige toeslagverelning rekening wordt gehouden. Opkomende markten Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en ZuidAmerika, Midden- en Oost-Europa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika. Pensioengrondslag Het gedeelte van het salaris dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw van een deelnemer. De pensioengrondslag wordt berekend door het pensioengevend jaarsalaris te verminderen met de franchise. Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioenwet heeft tot doel de waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid. Prognosetafels Prognosetafels geven de gemiddelde overlevings- en sterftefrequenties binnen de Nederlandse bevolking weer en worden gebruikt bij het berekenen van pensioenpremies. De prognosetafels worden aangevuld met jaartallen die de waarnemingsperiode aangeven. Reële dekkingsgraad De dekkingsgraad is een maatstaf voor de financiële positie van een pensioenfonds. Het geeft de verhouding weer tussen het vermogen en de waarde van de pensioenverplichtingen. Bij de reële dekkingsgraad wordt bij het vaststellen van de pensioenverplichtingen rekening gehouden met toekomstige toeslagverlening. Dit in tegenstelling tot de nominale dekkingsgraad, waarbij géén rekening wordt gehouden met deze toekomstige toeslagverlening. Rentetermijnstructuur (RTS) Maandelijks door De Nederlandsche Bank gepubliceerde marktrente met een looptijd van 1 tot 60 jaar, waarmee de toekomstige cashflow van de verplichtingen contant moet worden gemaakt. Securities lending Security lending is het uitlenen van aandelen en obligaties voor een vastgestelde periode aan derden in ruil voor een geldelijke vergoeding. Doordat het economische eigendom bij de uitlener blijft, wordt er geen koersrisico gelopen. Stichtingskapitaal en reserves Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het fonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het stichtingskapitaal en de reserves groot genoeg zijn.
76
Toeslagverlening Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast. Dit houdt in dat er een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Het bestuur neemt jaarlijks een besluit over het al dan niet verhogen van de pensioenaanspraken. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er wordt slechts toeslag verleend voor zover de middelen van het fonds dit toelaten. TOP/SUM (O) Voor werknemers die geboren zijn in of na 1950 en deelnemer zijn in de pensioenregeling, is een overgangsregeling getroffen waardoor ze eerder kunnen uittreden. Verantwoordingsorgaan De in de Principes voor Goed Pensioenfonds Bestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het bestuur periodiek verantwoording aflegt. Vereist eigen vermogen Het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Visitatiecommissie In het kader van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur kan voor het toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een visitatiecommissie die één keer in de drie jaar - of vaker als daartoe aanleiding is – het functioneren van het bestuur toetst. De visitatiecommissie wordt benoemd door het bestuur en bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen. Waardeoverdracht(en) Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht.
77
Colofon Uitgegeven door: Stichting Pensioenfonds Honeywell Laarderhoogtweg 18 1101 EA Amsterdam Bezoekadres: Europaweg 27 9723 AS Groningen Correspondentieadres: Postbus 501 9700 AM Groningen Telefoon: (050) 582 79 27 Fax: (050) 313 82 01 Internet: www.honeywellpensioen.nl E-mail:
[email protected] Realisatie: TKP Pensioen BV Postbus 501 9700 AM Groningen
78