Jaarverslag 2012 Stichting Pensioenfonds Honeywell
Datum rapport Auteur
6 juni 2013 Bestuur
Nummer/versie Telefoon
Definitief (050) 5224041
1
Inhoudsopgave Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bestuursverslag 1. Woord van de voorzitter 2. Algemene informatie 2.1 Juridische structuur 2.2 Doelstelling 2.3 Personalia 3. Financiële positie en beleid in 2012 3.1 Financiële opzet en positie 3.2 Beleid en beleidskeuzes 3.2.1 Toeslagbeleid 3.2.2 Financieringsbeleid 3.2.3 Beleggingsbeleid 3.3 Risicobeheer 4. Beleggingen 4.1 Terugblik op 2012 4.2 Beleggingscategorieën 4.3 Maatschappelijk verantwoord beleggen 4.4 Vooruitzichten 2013 5. Pensioenen 5.1 Inleiding 5.2 Pensioencommunicatie 5.3 Pensioenadministratie 5.4 Pensioenregeling 5.5 Pensioenuitvoeringskosten 5.6 Nieuwe wetgeving 6. Actuariële analyse 7. Besturing en naleving wetgeving 7.1 Algemeen 7.2 Bestuursaangelegenheden 7.3 Goed pensioenfondsbestuur 7.3.1 Visitatiecommissie 7.3.2 Verslag verantwoordingsorgaan 7.3.3 Reactie bestuur op verslag verantwoordingsorgaan 7.4 Informatie inzake toezicht door DNB en AFM 7.5 Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding 7.6 Gedragscodes 7.7 Geschillencommissie 7.8 Organisatie en uitvoering 7.9 Statutenwijziging 8. Verwachte gang van zaken Jaarrekening 9. Jaarrekening 9.1 Balans (na bestemming van het saldo van baten en lasten) 9.2 Staat van baten en lasten 9.3 Kasstroomoverzicht 9.4 Toelichting op de jaarrekening 9.4.1 Algemeen 9.4.2 Grondslagen 9.4.3 Toelichting op de balans
2
4 5 6 8 8 8 9 12 12 14 14 15 18 19 23 23 23 30 30 32 32 32 34 35 35 36 40 42 42 42 43 43 44 45 45 46 47 47 47 48 49 50 51 51 52 54 55 55 55 64
9.4.4 Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen 9.4.5 Toelichting op de staat van baten en lasten 9.4.6 Verbonden partijen Overige gegevens 10. Overige gegevens 10.1 Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten 10.2 Gebeurtenissen na balansdatum 10.3 Actuariële verklaring 10.4 Controle verklaring van de onafhankelijke accountant 10.5 Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten Bijlagen Bijlage 1 Deelnemersbestand Bijlage 2 Begrippenlijst
3
82 83 89 90 91 91 91 92 94 96 97 98 99
Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen 2012
Bedragen x € 1.000
2011
342.205
2010
2009
2008
2007
299.198
264.987
233.581
266.349
Omvang beleggingen* Waarvan: Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Overige beleggingen Liquide middelen Totaal
412.552 23% 70% 1% 6% 0% 100%
21% 71% 1% 7% 0% 100%
28% 59% 4% 7% 2% 100%
30% 63% 4% 2% 1% 100%
26% 66% 5% 2% 1% 100%
37% 52% 5% 5% 1% 100%
Beleggingsopbrengsten Beleggingsrendement
51.378 14,47%
29.975 7,97%
31.175 11,1%**
32.312 13,7%
-33.815 -12,3%
12.853 5,0%
Resultaat
29.493
-3.459
9
32.611
-87.182
20.250
Wettelijke en statutaire reserves Bestemmingsreserve TOP-SUM Bestemmingsreserve VPL Totaal eigen vermogen
28.164 0 5.653 33.817
-3.032 7.356 0 4.324
2.077 5.706 0 7.783
3.590 4.184 0 7.774
-27.988 3.151 0 -24.837
59.654 2.691 0 62.345
Voorziening pensioenverplichtingen Overige voorzieningen
385.770 847
347.608 1.378
301.622 847
267.531 276
262.346 400
207.541 530
Totaal
386.617
348.986
302.469
267.807
262.746
208.071
Dekkingsgraad***
107,3%
99,1%
100,7%
101,3%
89,3%
128,7%
Aantal deelnemers Actieven Slapers Pensioengerechtigden Totaal
779 1.418 1.116 3.313
781 1.463 1.086 3.330
815 1.493 1.055 3.363
941 1.418 1.015 3.374
1.113 1.822 1.002 3.937
1.176 1.866 930 3.972
Standen zijn per het einde van het genoemde jaar; stromen betreffen de gehele verslagperiode
* **
***
Naast de beleggingen voor risico pensioenfonds maken ook de liquide middelen (overige activa) deel uit van de omvang beleggingen. In 2010 heeft het pensioenfonds een belang in direct goud genomen. In de beleggingsrapportages van de vermogensbeheerder over 2010 maakt de directe goudbelegging geen onderdeel uit. Vanaf 2011 zal de directe belegging in grondstoffen, waaronder goud, door de vermogensbeheerder meegenomen worden in haar beleggingsrapportages. In 2010 wordt het beleggingsrendement eenmalig bepaald door de beleggingsopbrengsten te delen door het gemiddelde van de omvang beleggingen van 2009 en 2010. In de periode van 2009 en eerder werd het beleggingsrendement door de vermogensbeheerder bepaald. De dekkingsgraad wordt bepaald door de wettelijke en statutaire reserves, verminderd met de bestemmingsreserve VPL, te vermeerderen met de totale voorziening pensioenverplichtingen, gedeeld door de totale voorziening pensioenverplichtingen, maal 100%.
4
Bestuursverslag
5
1.
Woord van de voorzitter
Geachte deelnemers, collega’s en andere lezers, Het is een genoegen u het jaarverslag over 2012 aan te bieden. Namens het bestuur van het fonds wil ik u graag informeren over de ontwikkelingen binnen het pensioenfonds en verantwoording afleggen over het gevoerde beleid in 2012. Het jaar 2012 was een turbulent pensioenjaar door de situatie op de financiële markten, de aanhoudende schuldencrisis en de trage economische groei. Ook het komende jaar zal turbulent blijven, mede als gevolg van de vele ontwikkelingen in de pensioensector. Financiële situatie De financiële toestand van het pensioenfonds wordt gemeten in termen van dekkingsgraad. De dekkingsgraad is de mate waarin de bezittingen de verplichtingen van het fonds (al dan niet) overschrijdt. De dekkingsgraad van het fonds vertoonde het afgelopen jaar een positief verloop. Eind 2012 was de dekkingsgraad verbeterd tot 107,3%. De extra stortingen door de werkgever, de aanpassing van de toe te passen rentetermijnstructuur en het behaalde beleggingsrendement, hebben hieraan bijgedragen. Dit betekent dat er ultimo 2012 geen sprake meer is van een dekkingstekort. De evaluatie van het herstelplan heeft tot de conclusie geleid dat het bestuur geen aanvullende maatregelen hoeft te treffen ten opzichte van die zoals in het herstelplan zijn opgenomen. Een verlaging van de reeds opgebouwde pensioenen en ingegane pensioenuitkeringen is derhalve niet aan de orde. Ondanks een verbetering in de dekkingsgraad is eind 2012 is nog steeds sprake van een reservetekort, omdat de dekkingsgraad lager is dan de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen van 111,6%. Rentetermijnstructuur (UFR) In september heeft de toezichthouder de methodologie voor de rentetermijnstructuur gewijzigd, waardoor de voorziening voor de pensioenverplichtingen lager wordt vastgesteld. De nieuwe methodologie is gebaseerd op de Ultimate Forward Rate (UFR). Deze UFR impliceert dat de rekenrentes voor langere looptijden ten opzichte van de actuele marktrentes opwaarts worden bijgesteld, waardoor de voorziening voor de verplichtingen daalt. Invoering van deze methode heeft een positief effect op de dekkingsgraad gehad van 3,3% punt. Nieuwe prognosetafel Het Actuarieel Genootschap heeft in september 2012 de ‘Prognosetafels AG 2012-2062’ gepubliceerd. De nieuwe Prognosetafels laten zien dat de levensverwachting in de afgelopen jaren voor zowel mannen als vrouwen weer is toegenomen, maar dat het verschil tussen mannen en vrouwen kleiner wordt. De invoering van de nieuwe Prognosetafels leidt tot een stijging van 1,1% van de technische voorziening. Met toepassing van de UFR betekent dit een verlaging van de dekkingsgraad van 0,9% punt. Het bestuur heeft besloten om de overgang naar de nieuwe Prognosetafels per 31 oktober 2012 te verwerken in de berekening van de dekkingsgraad. Toeslagverlening Hoewel de dekkingsgraad ultimo 2012 op 107,3% is uitgekomen en zich daarmee bevindt boven de grens van een dekkingstekort, heeft het bestuur besloten om per 1 januari vooralsnog geen indexatie toe te kennen, maar het besluit uit te stellen tot eind maart 2013. De dekkingsgraad per eind maart 2013 bedroeg 110,7% en het bestuur heeft besloten om per 1 april 2013 een indexatie van 0,352% op basis van de CPI voor inactieve deelnemers en 0,306% op basis van de Loonindex voor actieve deelnemers toe te kennen.
6
Premiebeleid Het premiebeleid in de ABTN voorziet in een extra opslag op de premie van 1,0% van de pensioengrondslag bij dekkingsgraden onder de 105% (van 29,7% naar 30,7%). Op basis van een dekkingsgraad van 107,3% ultimo 2012 volgt een premie van 29,7%. Het bestuur is voor het premiebeleid uit gegaan van een dekkingsgraad vastgesteld op basis van de marktrente en de nieuwe Prognosetafels van ca. 103,6%; daarmee komt de te heffen premie op 30,7%. Risicobeheer en verantwoord beleggen Het beleggingsbeleid van Pensioenfonds Honeywell is in eerste instantie gericht op een zo goed mogelijk rendement tegen een verantwoord risico. Pensioenfonds Honeywell spreidt de beleggingen, om zo het langetermijnrisico te beperken en toch een goed rendement te behalen. Zij vindt ook dat het geld dat het beheert, op een verantwoorde manier moet worden belegd. Immers, bedrijven die duurzaam met arbeid en hun omgeving omgaan, hebben op de lange termijn de beste overlevingskansen. Dat vertaalt zich op de lange termijn ook in een gunstige ontwikkeling van de aandeelhouderswaarde. De beleggingsportefeuille is onder gebracht bij twee vermogensbeheerders, de performance over 2012 is ruim 14% geweest. Een wezenlijk deel hiervan is de afgelopen jaren gerealiseerd door het inspelen op een dalende marktrente. Door het lage niveau ultimo 2012 is het de verwachting dat deze rendementen in de toekomst niet meer gehaald kunnen worden. In het jaar 2012 is de rente-afdekking periodiek gemonitord door het bestuur, deze strategie om het neerwaartse risico van een rentedaling te beperken is in 2012 effectief gebleken. De volatiliteit van de dekkingsgraad is hiermee substantieel beperkt. Communicatie Een belangrijke taak van het bestuur is het verzorgen van een goede communicatie met alle belanghebbenden. Het fonds streeft ernaar hen zo goed mogelijk op de hoogte te houden over het reilen en zeilen van het fonds. Het jaar 2012 stond in het teken van transparantie en het managen van verwachtingen. Het is duidelijk dat de financiële crisis nog niet voorbij is. Pensioenen waren en blijven in het nieuws. Ook in 2013 zal de aandacht voor pensioenen volop aanwezig zijn. De website van het fonds is daarbij een belangrijk medium, naast de pensioenkrant en de digitale nieuwsbrief. Graag nodig ik u namens het bestuur uit tot het lezen van dit jaarverslag. Amsterdam, 6 juni 2013
F.H.M. van den Oetelaar, voorzitter
7
2.
Algemene informatie
2.1
Juridische structuur
Stichting Pensioenfonds Honeywell, statutair gevestigd te Amsterdam, bezoekadres Laarderhoogtweg 18, 1101 EA Amsterdam Zuidoost, is opgericht op 12 maart 1957. Het pensioenfonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41200495. Stichting Pensioenfonds Honeywell is een middelgroot ondernemingspensioenfonds. Het pensioenfonds voert de pensioenregelingen uit voor het personeel van de aangesloten ondernemingen van Honeywell in Nederland. In 2012 waren de aangesloten ondernemingen: Honeywell B.V., Honeywell Aerospace B.V., Honeywell Fluorine Products Europe B.V. en Honeywell Customized Comfort Products, onderdeel van Cara C'Air B.V. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds Honeywell is een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling, geënt op de pensioenregeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Metalektro. Het pensioenfonds is vrijgesteld van deelname aan het bedrijfstakpensioenfonds. Ultimo boekjaar had het pensioenfonds ruim 3 duizend (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden met een belegd vermogen van circa € 413,2 miljoen. De uitvoering van de pensioenregeling heeft het bestuur uitbesteed aan TKP Pensioen B.V. (TKP). Het bestuur maakt voor de beleidsadvisering gebruik van de diensten van Mercer (Nederland) B.V. Daarnaast maakt het bestuur gebruik van de werkzaamheden van een externe (certificerende) actuaris (Mercer (Nederland) B.V.) en accountant (PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.). Het vermogensbeheer is met uitzondering van de directe belegging in grondstoffen en het bedrijfsterrein te Emmen uitbesteed aan AEGON Asset Management N.V.
2.2
Doelstelling
Het pensioenfonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de in de pensioenovereenkomst gedefinieerde pensioenregelingen voor deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. Stichting Pensioenfonds Honeywell heeft ten doel om binnen de grenzen van zijn middelen de deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Het fonds voorziet hiertoe in het op lange termijn verstrekken van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten en streeft hierbij naar het waardevast houden van de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Dat wil zeggen dat er geen recht op toeslagverlening is en het voor de langere termijn niet zeker is of en in hoeverre toeslagverlening zal plaatsvinden. Ook draagt het fonds zorg voor duidelijke en klantgerichte communicatie met alle belanghebbenden. Het fonds heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, toeslagverlening, beleggingen en communicatie om de genoemde doelstellingen te bereiken. Dit beleid is vastgelegd in diverse documenten, waarvan de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN) de belangrijkste is. Deze ABTN is voor het laatst geactualiseerd in het laatste kwartaal van 2012.
8
2.3
Personalia
Samenstelling bestuur per 31 december 2012 Benoemd namens de werkgever: Functie bestuur
Bestuurslid vanaf
Bestuurslid tot en met
Functie
voorzitter
01-12-1998
----
Algemeen beleid, wetgeving, beleggingsbeleid, pensioenbeleid, adm. organisatie
J. de Vries
plv. secretaris
15-06-2012
----
Algemeen beleid, pensioenbeleid, compensation & benefits
mw. C. van der VoortBergman
lid
10-09-2009
----
Algemeen beleid, pensioenbeleid
Bestuurslid vanaf
Bestuurslid tot en met
Functie
Naam F.H.M. Oetelaar
van
den
in
Benoemd namens de deelnemers: Naam
Functie bestuur
in
F.G. Boukens
plv. voorzitter
01-01-2012
01-04-2014
Algemeen beleid, pensioenbeleid, compensation & benefits
M.J.M. van Falier
secretaris
01-08-2001
01-04-2016
Algemeen beleid, pensioenbeleid, voorlichting
J. Huigen
lid
10-09-2009
01-04-2015
Algemeen beleid, pensioenbeleid
Bestuursleden namens de werkgever worden voor onbepaalde tijd benoemd. Bestuursleden namens de deelnemers worden benoemd voor een periode van drie jaar, waarna zij herbenoembaar zijn. Mevrouw Krüger is per 1 januari 2012 afgetreden. Per 15 juni 2012 is de heer J. de Vries benoemd als bestuurder namens de werkgever.
Samenstelling diverse organen en commissies per 31 december 2012 Beleggingscommissie F.H.M. van den Oetelaar F.G. Boukens mw. C. van der Voort-Bergman M.J.M. van Falier J. Huigen J. de Vries
9
Verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan bestaat uit zes leden, waarvan twee namens de werkgever, twee namens de deelnemers en twee namens de pensioengerechtigden. Namens de werkgever P. van Doodewaard P. Jonkhout Namens de deelnemers mw. E. van Loon E.C.J. van Koetsveld van Ankeren Namens pensioengerechtigden B. Land N. van Es Deelnemersraad De deelnemersraad bestaat uit acht leden, verdeeld tussen leden namens de deelnemers en leden namens de pensioengerechtigden naar evenredigheid van hun vertegenwoordiging binnen het fonds. Namens de deelnemers B. Blom E.C.J. van Koetsveld van Ankeren mw. E. van Loon B. Veld Namens de pensioengerechtigden N. van Es P. Gremmer H. Klingenberg B. Land Visitatiecommissie H.P. Oyens (voorzitter) G.J. Heeres P.L.J.M. Stroucx Vermogensbeheerder AEGON Asset Management N.V., Den Haag Certificeerders PricewaterhouseCoopers Accountants N.V., Amsterdam, externe accountant Mercer (Nederland) B.V., Amstelveen, externe actuaris Risicoherverzekering AEGON Levensverzekeringen N.V., Den Haag Adviseur Mercer (Nederland) B.V. Pensioenadministratie TKP Pensioen B.V.
10
De samenhang van bovenstaande organen en commissies wordt in het onderstaande schema van de governancestructuur visueel weergegeven.
11
3.
Financiële positie en beleid in 2012
3.1
Financiële opzet en positie
Algemeen Een maatstaf om de financiële positie van een pensioenfonds te bepalen is de dekkingsgraad. De dekkingsgraad is de verhouding tussen de netto activa en de voorziening pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. De netto activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden minus de bestemmingsreserve VPL. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. Ontwikkeling dekkingsgraad De dekkingsgraad kan wijzigen door diverse factoren, zoals de ontwikkeling van het beleggingsresultaat, verzekeringstechnische ontwikkelingen en de ontwikkeling van de marktrente. De ontwikkeling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds gedurende het jaar wordt hieronder weergegeven. Daarbij is per factor het procentuele effect op de dekkingsgraad bepaald.
Dekkingsgraad per 1 januari Premie Uitkering Beleggingsrendementen (exclusief renteafdekking) Renteafdekking Wijziging rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Invoering UFR Wijziging actuariële grondslagen Overige oorzaken Dekkingsgraad per 31 december
2012 Nominaal (FTK) % 99,1 4,0 0,0
2011 Nominaal (FTK) % 100,7 3,9 0,0
8,1 6,7
-4,0 11,0
-10,2 3,3 -1,0 -2,7
-13,2 0,0 0,0 0,8
107,3
99,1
Zoals bovenstaande tabel laat zien, wordt de stijging van de dekkingsgraad met name veroorzaakt door de additionele bijstortverplichting van de werkgever (onderdeel van effect premie ad 4,0%) en het beleggingsresultaat exclusief renteafdekking. De overige oorzaken bestaan uit de benodigde interest inzake wijziging van de RTS (-1,6%), kruiseffecten (-1,7%) en een positief resultaat op sterfte/langleven (0,6%). Ontwikkelingen herstelplan In 2008 is door de kredietcrisis en de dalende rente een dekkingstekort ontstaan. Het bestuur heeft eind maart 2009 het korte- en langetermijnherstelplan vastgesteld. Dit plan is, inclusief de daarbij behorende continuïteitsanalyse, in maart 2009 ingediend bij DNB. DNB heeft op 9 februari 2011 formeel ingestemd met het herstelplan. De belangrijkste kenmerken van het herstelplan zijn: 12
Voor het kortetermijnherstel wordt een periode van vijf jaar gehanteerd. Zolang het fonds in de situatie verkeert van een dekkingstekort, wordt een extra opslag op de premie van 1,0% van de pensioengrondslag gehanteerd. De werkgever zal, indien het vrij eigen vermogen lager is dan het vereist eigen vermogen, vier jaar lang een extra storting doen van € 3,5 miljoen per jaar, voor het eerst per 1 januari 2010. Zolang de dekkingsgraad van 105% nog niet is overschreden, worden geen toeslagen toegekend. Indien de dekkingsgraad zich bevindt tussen 105% en het vereist eigen vermogen, kan er na een bestuursbesluit lineair een toeslag worden toegekend uitgaande van 0% bij een dekkingsgraad van 105% en overeenkomstig het ambitieniveau bij het vereist eigen vermogen.
Het herstelplan ziet erop toe dat de dekkingsgraad per eind 2013 (einde kortetermijnherstelperiode) minimaal 104,2%1 bedraagt en dat deze per eind 2023 (einde langetermijnherstelperiode) minimaal 116,1%2 bedraagt. In 2012 heeft de dekkingsgraad zich ten opzichte van het herstelplan als volgt ontwikkeld:
Dekkingsgraad per 31 december 2011 Premie Sturings Belegging middelen en Toeslagen Rentetermijnstructuur Overige
Effect van uitkeringen, kosten, resultaat op sterfte en arbeidsongeschiktheid en waardeoverdrachten.
Subtotaal Aanpassing aan gestegen levensverwachting per 31 december 2012 Dekkingsgraad per 31 december 2012
Verwacht (in %) 100,2 1,7
Werkelijk (in %) 99,1 4,1
0,7
6,2
0,0
0,0
0,0
-/- 0,2
0,1
0,8
102,7 0,0 102,7
108,4 -/- 0,9 107,3
Eind 2012 was er sprake van een reservetekort, omdat de dekkingsgraad lager was dan de dekkingsgraad behorend bij het vereist vermogen van 111,6% (2011: 111,2%). In 2011 was er nog sprake van een dekkingstekort alsmede een reservetekort. Door het bestuur is de voorgeschreven jaarlijkse evaluatie van het herstelplan uitgevoerd. Deze evaluatie heeft niet geleid tot bijstelling van de oorspronkelijke uitgangspunten van het herstelplan. Op grond van de huidige situatie voorziet het herstelplan in herstel binnen de daarvoor geldende termijnen. Wel is op aangeven van DNB een aangepast dekkingsgraadsjabloon ingediend die er in voorziet dat na verloop van 15 jaar de dekkingsgraad van het fonds zich herstelt tot de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen. Compensatie gestegen levensverwachting Begin 2011 heeft de werkgever zich bereid verklaard om de verhoging van de levensverwachting (gedeeltelijk) te compenseren. Indien het vrij eigen vermogen aan het eind 1
Het getoonde percentage is bepaald aan de hand van de door DNB vastgestelde berekeningsmethodiek op basis van Europese richtlijnen. Beleidsmatig wordt voor toeslagverlening uitgegaan van een dekkingsgraad van 105%. 2 In het herstelplan is uitgegaan van de dekkingsgraad behorend bij het vereist vermogen van ultimo 2008. De dekkingsgraad behorend bij het vereist vermogen ultimo 2012 bedraagt 111,6%. 13
van 2010 of 2011 lager is dan het vereist eigen vermogen zal voor 1 april na afloop van het betreffende jaar een storting plaatsvinden door de werkgever van € 9,8 miljoen. Aangezien ultimo 2011 het vrij eigen vermogen lager is dan het vereist eigen vermogen heeft het pensioenfonds begin 2012 een bedrag van € 9,8 miljoen ontvangen. Extra vermogensdotatie in 2012 Naast de bovenstaande maatregelen heeft de werkgever zich bereid verklaard om begin 2012, als gevolg van de onderdekking, nog eens € 4,1 miljoen in het pensioenfonds te storten.
3.2
Beleid en beleidskeuzes
Het bestuur heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, beleggingen en toeslagen om de risico’s en de financiële positie van het pensioenfonds te beheersen. Bij het maken van beleidskeuzes worden de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig afgewogen. Het beleid moet worden uitgevoerd binnen de kaders van de pensioenregeling zoals die overeengekomen is met de CAO-partijen. Dit wordt visueel toegelicht aan de hand van onderstaande figuur.
3.2.1
Toeslagbeleid
De hoogte van de toeslagverlening op pensioenen voor actieve deelnemers is reglementair gekoppeld aan de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Groot Metaal. De hoogte van de toeslag voor pensioengerechtigden en gewezen deelnemers is gekoppeld aan het prijsindexcijfer. Daarnaast zijn de toeslagen afhankelijk van de aanwezige middelen van het fonds. Het fonds heeft geen middelen gereserveerd voor toeslagen. Of toeslagverlening zal worden toegepast, is afhankelijk van de dekkingsgraad. Als de middelen van het fonds, naar het oordeel van het bestuur, het toelaten, zal het bestuur overgaan tot toeslagverlening. Het betreft een voorwaardelijke toeslagverlening. Dit betekent dat er geen recht op toeslagverlening is en het is ook op lange termijn niet zeker is of en in welke mate toeslagen zullen plaatsvinden. 14
Op grond van de ontwikkeling van de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Groot Metaal zouden de aanspraken per 1 januari 2013 van de actieve deelnemers met 2,11% moeten worden verhoogd. Op basis van de financiële positie van het fonds heeft het bestuur per 1 januari 2013 vooralsnog besloten geen indexatie toe te kennen, maar het besluit uit te stellen tot eind maart 2013. Op grond van de ontwikkeling van de prijsindex (CPI alle huishoudens) zouden de aanspraken per 1 januari 2013 van gewezen deelnemers en gepensioneerden met 2,43% moeten worden verhoogd. Op basis van de financiële positie van het fonds heeft het bestuur per 1 januari 2013 besloten geen toeslag te verlenen op de opgebouwde aanspraken van gewezen deelnemers en gepensioneerden. Naar de stand per 1 januari 2013 bedraagt de hoogte van de niet-toegekende toeslagen in het verleden voor actieve deelnemers 11,88% en voor niet actieve deelnemers 10,22% (per 1 januari 2012 voor actieve deelnemers 9,57% en voor niet actieve deelnemers 7,61%). Omdat de dekkingsgraad per eind maart 2013 gestegen is naar 110,7%, heeft het bestuur besloten om per 1 april 2013 een indexatie van 0,352% op basis van de CPI voor inactieve deelnemers en 0,306% op basis van de Loonindex voor actieve deelnemers toe te kennen.
3.2.2
Financieringsbeleid
Financieringssystemen en ABTN Voor de financieringsnormen wordt de omvang van het eigen vermogen als sturingsmiddel genomen. Aan de hand van scenarioanalyses wordt berekend hoeveel middelen benodigd zijn om de verplichtingen met een bepaalde mate van zekerheid te kunnen afwikkelen over een periode van vijftien jaar. De hieruit resulterende benodigde buffers kunnen dan vergeleken worden met het werkelijke eigen vermogen. Voor het premie- en toeslagbeleid is een aantal vermogensposities van belang. De volgende grenzen (nominale dekkingsgraden) worden onderscheiden: Minimaal vereist eigen vermogen: het minimaal vereist eigen vermogen is de ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het fonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt, is sprake van een dekkingstekort. In 2012 is de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen 104,2% van de voorziening pensioenverplichtingen (2011: 104,2%). Vereist eigen vermogen: het vereist eigen vermogen is het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het eigen vermogen in een periode van één jaar negatief wordt. Ultimo 2012 bedraagt de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen 111,6% (2011: 111,2%). Gewenst eigen vermogen: het gewenst eigen vermogen is het vermogen dat boven de voorziening pensioenverplichtingen nodig is om de toeslagambitie ook op de lange termijn na te komen. In haar Beleidsregel toepassing hoofdlijnennota maakt DNB onderscheid tussen de kostendekkende premie en de feitelijk te ontvangen bijdrage. De kostendekkende premie dient de volgende onderdelen te bevatten: a. de actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst (inclusief risicopremies en backservicekoopsommen); b. de aan het actuele risicoprofiel van het fonds gerelateerde solvabiliteitsopslag op de premie voor de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst, zijnde de opslag voor het bereiken c.q. in stand houden van het vereist vermogen, met inbegrip van het 15
c. d.
minimaal vereist vermogen voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst; een opslag voor de uitvoeringskosten; voor zover het géén nominaal pensioen betreft, de actuarieel benodigde premie voor voorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst, met inachtneming van de geformuleerde ambitie en afgesproken wijze van financieren.
Als disconteringsvoet voor de kostendekkende premie dient gebruik te worden gemaakt van de actuele marktrente (rentetermijnstructuur). Door de fluctuerende marktrente kan de kostendekkende premie sterke schommelingen vertonen. Voor de feitelijk te ontvangen bijdrage is het daarom onder voorwaarden toegestaan een doorsneepremie toe te passen. Deze gekozen doorsneepremie dient een consistent geheel te vormen met de gewekte toeslagverwachtingen, financiering van de toeslagen en het feitelijk toekennen van toeslagen. Om deze consistentie aan te tonen, is een ALM-studie uitgevoerd. DNB biedt pensioenfondsen de mogelijkheid in de ABTN bepalingen op te nemen betreffende een korting op de kostendekkende premie en/of restitutie van eerder betaalde premies. Wanneer een fonds overweegt een premiekorting of –restitutie te verlenen, moet aan DNB worden aangetoond dat het eigen vermogen van het fonds hoger is dan de premiekortinggrens. De premiekortinggrens wordt gedefinieerd als “de hoogte van de aanwezige middelen die precies voldoende is voor het nakomen van de onvoorwaardelijke en, in voorkomende gevallen, voorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst in dat jaar en voor de langere termijn”. Dit impliceert dat een premiekorting pas kan worden verleend wanneer het fonds over meer middelen beschikt dan nodig zijn om het toeslagstreven van het fonds voor de langere termijn te realiseren. Hier wordt dus duidelijk een verband gelegd tussen het premiebeleid en het toeslagbeleid. Een premiekorting kan worden verleend wanneer het pensioenfonds over een dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen beschikt en er sprake is van een consistent geheel tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en het realiseren van voorwaardelijke toeslagen. In 2009 is het fonds overgegaan tot het hanteren van een gedempte kostendekkende premie, welke gebaseerd is op het 5-jaars voortschrijdend gemiddelde van de interne rente. Het gemiddelde van deze rente in de periode 2007-2011 is vastgesteld op 3,69%. Deze gemiddelde rente is hoger dan de rentetermijnstructuur van 31 december 2011. De actuariële koopsom is daarom lager dan de toename van de voorziening voor pensioenverplichting. Kostendekkende premie De kostendekkende premie, vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur 2011, bedraagt € 12,9 miljoen in 2012. De gedempte kostendekkende premie, vastgesteld op basis van de 5jaars voortschrijdend gemiddelde rentetermijnstructuur, bedraagt € 10,5 miljoen in 2012. De feitelijke premie bedraagt in 2012 € 27,8 miljoen (2011: € 25,8 miljoen). Dit betreft de premie voor de basisregeling inclusief aanvullende bijdrage van de werkgever met uitzondering van de koopsommen en de afrekening van vorige boekjaren. Op 6 juni 2012 heeft DNB het fonds medegedeeld dat het onderdeel uitmaakt van een sectorbreed onderzoek naar het beheer van VPL-gelden door pensioenfondsen. Op 15 november 2012 heeft DNB het fonds een brief gestuurd met daarin benoemd de fondsspecifieke bevindingen waaraan opvolging gegeven dient te worden. Als gevolg hiervan heeft het bestuur besloten om de bestemmingsreserve met ingang van 1 januari 2012 te herrekenen vanaf aanvang (boekjaar 2007) met de ingelegde VPL-premies en
16
de rendementsbijschrijvingen over de verschillende jaren. De lasten voor toekenning van VPLrechten aan een geboortejaar worden aan deze bestemmingsreserve onttrokken. Voorheen werd de bestemmingsreserve gevormd uit de algemene reserves van het fonds en gedroeg deze zich als een voorziening. Het positieve effect van deze schattingswijziging bedraagt € 0,2 miljoen. Door deze schattingswijziging wordt voldaan aan de bevindingen van DNB en blijkt dat er in het verleden voor 0,2 miljoen teveel algemene fondsmiddelen zijn aangewend voor de opbouw van VPL-rechten. Met deze schattingswijziging vloeit dit terug naar de algemene middelen van het fonds. Premie: werkgeversbijdrage Vanaf 1 januari 2007 is de werkgeversbijdrage afhankelijk van de financiële positie van het fonds. Een uitgangspunt voor het premiebeleid is dat de jaarlijkse bijdrage van de werkgever relatief weinig zal variëren. Daarom wordt de premie bij een dekkingsgraad boven de 135% met maximaal 2% per jaar verlaagd of met maximaal 1% per jaar verhoogd. Zodra de dekkingsgraad onder de 135% ligt, wordt de premie vastgesteld op 29,7% van de pensioengrondslag. Het beleid met ingang van 2010 is in de volgende beleidsmatrix samengevat:
< 105% 110% 115% 120% 125% 135% 150% 170%
105% 110% 115% 120% 125% 135% 150% 170% >
premie 30,7% 29,7% 29,7% 29,7% 29,7% 29,7% richting 24,2% richting 24,2% richting 20,7%
af/toename + 1%, - 2% + 1%, - 2% -1%
toeslagverlening 0% 0% - 25% 25% - 50% 50% - 75% 75% - 100% 100% 100% + inhaal 100% (+ 0% - 2% extra) 100% + 2% extra
risicobudget < 7,1% 7,1% 7,1% 7,1% 7,1% > 7,1% > 7,1% > 7,1% > 7,1%
Als gevolg van het dekkingstekort en het herstelplan is de premie bij een dekkingsgraad kleiner dan 105% met 1%-punt verhoogd tot 30,7%. Premie: deelnemersbijdrage De deelnemersbijdrage wordt uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag en is maximaal gelijk aan de premie die verschuldigd zou zijn bij deelname aan de pensioenregeling van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Metalektro (PME). Overigens is er voor de pensioenopbouw bij Pensioenfonds Honeywell geen gemaximeerd salaris. Hierdoor kan de deelnemersbijdrage in bedrag hoger uitvallen dan bij PME. Per 1 januari 2012 bedraagt de deelnemersbijdrage 12% van de pensioengrondslag. FVP-bijdrage regeling De middelen van Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) worden sinds 1989 gebruikt om de pensioenvoorziening voor werkloze werknemers vanaf veertig jaar tijdelijk voort te zetten. FVP levert op deze manier een bijdrage aan de beperking van de pensioenbreuk als gevolg van werkloosheid. Het bestuur van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) heeft in 2009 besloten de FVP-bijdrageregeling definitief te beëindigen op 1 januari 2011. Dit betekent dat de werknemers van 40 jaar en ouder die vóór 1 januari 2011 WW-gerechtigd worden, onder voorwaarden nog aanspraak op een FVP-bijdrage kunnen maken.
17
De beslissing van het FVP-bestuur is gebaseerd op de meest recente ramingen van de toekomstige vermogensontwikkeling van Stichting FVP. Deze ramingen laten zien dat de vermogensontwikkeling onvoldoende ruimte laat om de FVP-regeling te verlengen. Het FVP-bestuur heeft tevens besloten, als voorzorgsmaatregel tegen een eventueel vermogenstekort, de betalingen van de FVP-bijdrage van werknemers die in 2010 werkloos worden, op te schorten tot uiterlijk 1 januari 2014 en mogelijk te korten. Vanaf 2010 was de bijdrage uit de regeling al beperkt. Werknemers, die in 2010 werkloos werden, kregen een bijdrage van circa 50 procent van de totale pensioenpremie. Zij moeten er rekening mee houden dat deze bijdrage op voorlopige basis is vastgesteld. De definitieve vaststelling zal bekend worden op het moment dat het fonds definitief wordt gesloten. Dat kan nog een aantal jaar duren. Werknemers die vóór 1 januari 2010 werkloos zijn geworden, worden in principe niet door deze maatregel getroffen.
3.2.3
Beleggingsbeleid
Het beleggingsbeleid is gedurende 2012 niet gewijzigd. Het beleggingsbeleid wordt afgestemd op de verplichtingenstructuur van het fonds. Daarbij wordt rekening gehouden met de wettelijke eisen die in het Financieel Toetsingskader (FTK) aan het beleggingsbeleid en risicomanagement gesteld worden. De Nederlandse Bank (DNB) houdt hierop toezicht. Het doel van het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is het behalen van een zo hoog en stabiel mogelijk rendement op het belegde vermogen binnen een aanvaardbaar risicoprofiel. Met behulp van de inzichten uit een periodiek gehouden Asset Liability Management (ALM) studie bepaalt het pensioenfonds de strategische beleggingsmix voor het komende jaar. De benchmark van het AAA staatsobligatiefonds is ook aangepast, dit op initiatief van de vermogensbeheerder. Reden hiervoor is de trend die zichtbaar is in het downgraden van de landen uit de Eurozone. Hierdoor is het mogelijk dat in de (nabije) toekomst geen AAA staatsobligaties meer over zijn. Dit zou tot een zeer onwenselijke situatie kunnen leiden dat alle staatsobligaties uit het AAA fonds verkocht moeten worden. Om dit te voorkomen is de benchmark aangepast en is de restrictie dat er alleen in landen met een AAA rating belegd kan worden los gelaten. In praktijk is er in binnen het fonds overigens niet als gevolg van deze benchmarkwijziging gehandeld. Er zijn geen landen toegevoegd of verwijderd. In 2011 heeft het pensioenfonds besloten uit rapportageoogpunt twee depots te onderscheiden binnen haar beleggingen. Zo is één depot ondergebracht bij AEGON Asset Management en bestaat een tweede depot uit beleggingen ondergebracht bij BNP Paribas OBAM en fysieke grondstofbeleggingen. Het beleggingsmandaat voor Honeywell ziet er ultimo 2012 als volgt uit:
Minimum (%)
Mandaat Strategisch (%)
Maximum (%)
60,0
70,0
100
Beleggingen bij AEGON Asset Management
00,0
30,0
40,0
2e Vermogensbeheerder
100.0
Beleggingscategorie
Totaal
18
De beleggingen bij AEGON Asset Management kennen het volgende mandaat:
Minimum (%)
Mandaat Strategisch (%)
Maximum (%)
7,5
15,6
25,0
Aandelen
70,0
81,7
95,0
Vastrentende waarden
0,0
2,7
5,0
Grondstoffen
-0,7
0,0
5,0
Liquiditeiten
100,0
Beleggingscategorie
Totaal
De beleggingen bij BNP Paribas OBAM en de fysieke grondstofbeleggingen kennen de volgende wegingen:
Minimum (%)
Mandaat Strategisch (%)
Maximum (%)
0,0
67,5
100,0
Aandelen
0,0
32,5
100,0
Grondstoffen
-
-
-
Liquiditeiten
100,0
Beleggingscategorie
Totaal
De vastrentende waarden portefeuille heeft als doel om het renterisico ten opzichte van de verplichtingen voor een groot deel af te dekken. Derivaten vormen als afgeleide instrumenten geen aparte beleggingscategorie. De vermogensbeheerder mag in overeenstemming met gestelde richtlijnen gebruik maken van alle soorten derivaten, mits de blootstelling van het vermogen inclusief derivaten binnen de vermelde beleggingsrestricties blijft.
3.3
Risicobeheer
Het risicobeleid is verwoord in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op de voornaamste financiële en niet-financiële risico’s die wordt onderkend, alsmede op het beleid voor het mitigeren van deze risico’s. Financiële risico’s Solvabiliteitsrisico Een belangrijk risico voor het pensioenfonds is dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te kunnen komen, ook wel het solvabiliteitsrisico genoemd. Als de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, zal het pensioenfonds de premie verhogen en is er geen of minder ruimte voor toeslagverlening. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen (afstempelen). De solvabiliteit van een pensioenfonds wordt gemeten op basis van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds.
19
Beleggingsrisico’s De belangrijkste beleggingsrisico’s betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten, waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde ALM-beleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Marktrisico Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen. Om de rentegevoeligheid van de beleggingen in lijn te brengen met die van de voorziening pensioenverplichtingen wordt gebruik gemaakt van langlopende obligaties. In 2012 is de mate van renteafdekking eenmaal gewijzigd. De renteafdekking was de eerste kwartaal 85%, in het 2e kwartaal is dit verlaagd naar 65%. Valutarisico Bij de beleggingen in de beleggingsfondsen waarin wordt belegd, wordt de Amerikaanse dollar volledig afgedekt naar de euro. Prijsrisico Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen waardewijzigingen plaatsvinden. Dit wordt veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde, waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het prijsrisico gedempt. Kredietrisico Kredietrisico is het risico op financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan (premie)vorderingen op de werkgever, partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst en marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico’s is het settlementrisico. Dit is het risico dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten, waardoor het fonds financiële verliezen kan lijden. Beheersing van het kredietrisico vindt plaats door het stellen van kredietwaardigheidseisen aan de tegenpartijen waarmee transacties kunnen worden gedaan. Daarnaast worden limieten gesteld aan tegenpartijen op totaalniveau. Dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het fonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij interest rate swaps en het uitlenen van effecten (securities lending). Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het fonds belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot niet-beursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het
20
fonds alleen gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten, zodat posities van het fonds adequaat worden afgedekt door onderpand. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Dit risico wordt beheerst door in het beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor liquiditeitsposities, rekening houdend met directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Concentratierisico Concentratierisico kan optreden als gevolg van het ontbreken van een adequate spreiding van activa en passiva, bijvoorbeeld bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Het concentratierisico wordt onderzocht in de ALM-studie, waarbij beleggingscategorieën met elkaar worden gecombineerd om tot een strategische beleggingsmix te komen. Om de concentratierisico’s te beheersen, wordt de beleggingsportefeuille van het pensioenfonds gediversifieerd. Voor een kwantitatief overzicht van het concentratierisico wordt verwezen naar paragraaf 9.4.3.1. Verzekeringstechnische risico’s Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. In de actuariële analyse worden de afwijkingen geanalyseerd. De belangrijkste actuariële risico’s zijn het langlevenrisico, het overlijdenrisico (kortleven) en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Het pensioenfonds heeft het kortleven- en het arbeidsongeschiktheidsrisico herverzekerd. Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen mogelijk niet voor de uitkering van de pensioenverplichting aan deze langer levende deelnemers. Voor de berekening van de VPV maakt het fonds gebruik van de nieuwe prognosetafel 2012-2062 zoals gepubliceerd door het Actuarieel Genootschap. Deze sterftekansen worden aangepast door gebruikmaking van leeftijdsafhankelijke correctiefactoren gebaseerd op inkomensklasse ‘hoog’. Door het meenemen van deze correctiefactoren wordt op een adequate wijze rekening gehouden met het feit dat de werkende populatie geacht wordt langer te leven. Het bestuur heeft besloten om de reeds gevormde voorziening langleven vrij te laten vallen in 2012 en te stoppen met de opbouw omdat de overlevingstabellen per 2 jaar worden aangepast. Deze technische voorziening was bedoeld als reservering voor het geval de huidige overlevingsgrondslagen van het fonds niet voldoende blijken te zijn. Met ingang van boekjaar 2010 werd jaarlijks 0,125% van de voorziening pensioenverplichtingen worden toegevoegd aan de voorziening langleven. De voorziening langlevenrisico is bepaald zodat er in 2050 een extra reservering moet zijn van 5% van de voorziening. Dit werd vormgegeven door een jaarlijkse reservering van 0,125%. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk eerder dan verwacht op basis van de gemiddelden een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Het pensioenfonds heeft het overlijdensrisico herverzekerd.
21
Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds door het meer dan verwacht arbeidsongeschikt worden van deelnemers meer voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen dan was verwacht. Het pensioenfonds heeft het arbeidsongeschiktheidsrisico herverzekerd. Actief beheer Een actief beleggingsrisico ontstaat wanneer met het beleggingsbeleid binnen de beleggingscategorieën afgeweken wordt van het beleid volgens de benchmark. Een maatstaf van de mate waarin actief wordt belegd is de zogenaamde ‘tracking error’. De tracking error geeft aan hoe groot de afwijkingen van het rendement kunnen zijn ten opzichte van het benchmarkrendement. Hoe hoger de tracking error, hoe hoger het actief risico. Niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële impact hebben. De belangrijkste niet-financiële risico’s zijn het operationele risico en het uitbestedingsrisico. Operationeel risico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein en heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed aan Mercer (Nederland) B.V., AEGON Asset Management N.V. (AAM), AEGON Levensverzekeringen N.V. en TKP Pensioen B.V. Uitbestedingsrisico Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur van het pensioenfonds vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van de externe uitvoerder over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van TKP, AAM en AEGON Levensverzekeringen N.V. ISAE 3402 type II-rapportages. Deze rapportages geven inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geven aan of de pensioenuitvoerder en vermogensbeheerder ‘in control’ zijn. Een externe accountant certificeert de ISAE 3402 type II-rapportages. De advisering over de uitvoering van de pensioenregeling is uitbesteed aan Mercer (Nederland) B.V. Voor een nadere toelichting op de risico’s en het beheersingsbeleid wordt verwezen naar de risicoparagraaf van de jaarrekening (paragraaf 9.4.3.1)
22
4.
Beleggingen
4.1
Terugblik op 2012
De wereldwijde economische groei was door de intensivering van de Europese schuldencrisis in 2012 lager dan in 2011. De economie van de Verenigde Staten groeide echter wel gestaag door en ook de Amerikaanse financiële sector staat er relatief goed voor. Daar is de kredietcrisis voortvarend aangepakt, zodat banken in staat zijn om geld uit te lenen tegen een lage rente. Bovendien vormen de Verenigde Staten, in tegenstelling tot Europa, een fiscale unie, waardoor individuele staten makkelijker geld kunnen lenen. Verder werden pijnlijke bezuinigingsmaatregelen uitgesteld vanwege het verkiezingsjaar 2012 en voert de Amerikaanse centrale bank een zeer ruim monetair beleid, onder andere via diverse opkoopprogramma’s. Macro-economisch gezien was 2012 voor veel Europese landen een moeilijk jaar met stagnerende groei, oplopende werkloosheid en forse begrotingstekorten. Dit remde de binnenlandse vraag, zodat deze landen het vooral van hun export naar buiten de Europese Unie moesten hebben. Ook China had last van de Europese recessie omdat het minder kon exporteren. Verder zat China door een grote investeringsgolf met omvangrijke, maar wel onrendabele bouw- en woningprojecten in zijn maag. Door al deze problemen was het twijfelachtig of China zijn hoge groeipercentages kon handhaven. In de loop van 2012 bleek de Chinese economie toch goed te presteren. Tegen de achtergrond van de beschreven ontwikkelingen haalde de beleggingsportefeuille van Stichting Pensioenfonds Honeywell (Honeywell) een mooi beleggingsresultaat na kosten van 14,47%. Dit resultaat is in verschillende onderdelen uit te splitsen: Beleggingen door AEGON Asset Management (AAM) gedaan, de AEGON portefeuille en Externe beleggingen, de Externe portefeuille. De beleggingen in de AEGON portefeuille rendeerden 9,47% na kosten. Dit is exclusief het rendement uit hoofde van de renteafdekking. Omdat de rente in 2012 per saldo is gedaald heeft de renteafdekking voor extra rendement gezorgd. Het rendement van de AEGON portefeuille inclusief renteafdekking was 15,49% na kosten. In paragraaf 4.2 wordt dieper ingegaan op de renteafdekking gedurende 2012. De Externe portefeuille, waarin belegd wordt in de fysieke grondstoffen goud, zilver en platinum, in het aandelenfonds BNP Paribas OBAM en de non-Euro AAA staatsobligaties, rendeerde 7,14% na kosten.
4.2
Beleggingscategorieën
Aandelen De aandelenportefeuille van Honeywell deed het over het algemeen goed over 2012. Het resultaat op aandelen in de AEGON portefeuille kwam uit op 16,71% voor kosten. Het aandelenrendement in de Externe portefeuille (OBAM) was 7,80% voor kosten Europese aandelen deden het heel behoorlijk in 2012, maar er waren wel forse verschillen tussen de landen en sectoren. De Duitse markt deed het goed door de sterke winstontwikkeling van exporterende bedrijven, terwijl de koers van Spaanse, Portugese en Griekse aandelen flink daalde door de economische problemen in deze landen. Uit dit verschil in rendement blijkt dat
23
landenbeleid, ondanks de steeds verdergaande Europese samenwerking, nog steeds relevant is voor Europese aandelenportefeuilles. Ook de diverse sectoren vertoonden flinke rendementsverschillen. Vooral banken en verzekeraars maakten door de aankondigingen van de Europese Centrale Bank een sterke comeback. De energiesector was de enige sector waar de koersen in het rood eindigden. In Noord-Amerika stond 2012 in het teken van onzekerheid. Het nieuws werd gedomineerd door de zwakke Amerikaanse arbeidsmarkt, de mogelijke escalatie van de Europese schuldencrisis en de afzwakkende Chinese economische groei. Uiteindelijk was 2012 een gunstig jaar voor de Aziatische aandelenmarkten. Het jaar begon optimistisch, maar in het tweede kwartaal volgde een correctie: er waren indicaties voor een afzwakkende economische groei in China, en in Europa laaide de schuldencrisis op. Gecombineerd met fors dalende winstverwachtingen leidde dit tot een negatief beurssentiment. In het derde kwartaal herstelden de aandelenmarkten zich. In eerste instantie kwam dit door de aankondiging van de Europese Centrale Bank om de euro krachtig te ondersteunen. Vervolgens kreeg optimisme over de Amerikaanse en Chinese economie de overhand, waarbij het vertrouwen in de nieuwe Chinese leiders voor positieve verwachtingen op de regionale aandelenmarkten zorgde. In 2012 vertoonden ook de Japanse aandelenkoersen een grillig verloop. Het jaar begon goed met de belofte van de Bank of Japan om een ruim monetair beleid te voeren. Al in april bleek het echter een loze belofte, en ook in de maanden daarna verruimde de centrale bank het monetaire beleid slechts mondjesmaat. Het monetaire beleid in Europa en de Verenigde Staten bleef wel ruim, wat tot een verdere appreciatie van de Japanse yen leidde. In november keerde het optimisme terug. In de eindejaarsrally presteerden financiële waarden en de exportsector het best. In onderstaande tabel wordt de strategische verdeling van de aandelenportefeuille van het Pensioenfonds over de verschillende regio’s aangegeven in 2012: Regio's Europa Noord Amerika Japan Azië Opkomend Azië Totaal
Verdeling 37,5% 37,5% 7,5% 7,5% 10,0% 100,0%
Rendement 18,15% 15,16% 8,54% 22,18% 18,53% 16,71%
Ultimo 2011 bedroeg de belegging in het OBAM fonds circa € 31,3 miljoen en vormde daarmee 9,2% van de totale beleggingsportefeuille. Gedurende 2012 hebben er geen extra aan- of verkopen plaatsgevonden. Ultimo 2012 bedroeg de belegging van het pensioenfonds in het OBAM fonds circa € 33,3 miljoen, goed voor 8,4% van de totale beleggingsportefeuille. In onderstaande grafiek is de performance van het OBAM fonds over 2012 weergegeven. De grafiek maakt duidelijk dat het fonds met een rendement van circa 8,0% een underperformance heeft behaald van 6,4% ten opzichte van de MSCI World Index. Het totale resultaat op de belegging in het fonds over 2012 bedroeg circa € 2 miljoen.
24
Performance OBAM vs MSCI World 2012 120 14,4% 115 110 8,0%
105 100 95
OBAM
2
2
r-1
r-1 de
ce
m be
m be ve
no
to be r
-1 2
2 ok
r-1 be
pt em se
au g
us
tu
ju
li-
s12
12
2 -1 ni ju
-1 2 m ei
ril -1 2 ap
2
rt12 m aa
ar i-1 br u
ar nu ja
fe
de
ce
m be
r-1
i-1 2
1
90
MSCI World
Indien de performance van het OBAM fonds per kwartaal wordt bekeken, wordt duidelijk dat de underperformance van het fonds voornamelijk te wijten is aan een slecht tweede kwartaal. Aan de hand van deze observatie heeft het fonds haar beleggingsbeleid na het tweede kwartaal aangepast. Hierbij zijn de sectorale wegingen binnen het fonds naar Technologie, Consumenten en Gezondheidszorg verhoogd, ten koste van de wegingen naar Energie, Industrie, Nutsbedrijven en Materialen. Over het tweede half jaar heeft het fonds vervolgens een hoger rendement behaald dan haar benchmark. Per 1 januari 2013 heeft het fonds haar benchmark aangepast door de MSCI World Index te vervangen met de MSCI AC World Index. Vastrentende waarden De beleggingen in vastrentende waarden haalden een mooi rendement van 8,61%. Staatsobligaties In 2012 werd de staatsobligatiemarkt bepaald door de centrale banken. Eerst zorgde de LTROherfinancieringsoperatie van de Europese Centrale Bank voor veel liquiditeit. Vervolgens kondigde de Europese Centrale Bank in het derde kwartaal aan, alles te doen om de euro te redden, onder andere door staatsobligaties op te kopen, de Outright Monetary Transactions (OMT). Deze uitspraak zorgde voor opluchting op de perifere markten. Verder verlaagde de Europese Centrale Bank de officiële rente tot 0,75% en de depositorente zelfs tot 0%. Ook intervenieerde de Zwitserse centrale bank om de Zwitserse frank te verzwakken, wat eveneens de korte rente in de Europese kernlanden beïnvloedde. De Europese macro-economische ontwikkelingen vielen in 2012 flink tegen. De Europese kernlanden kampten met een onverwacht scherpe groeivertraging en in de periferie sloeg de recessie harder toe dan verwacht. Ierland vormde met een positieve groei de grote uitzondering. De perifere landen gingen door met stevig bezuinigen en hervormen. In de meeste landen waren de maatregelen succesvol en hebben ze geleid tot afnemende begrotingstekorten, herstel van de concurrentiepositie en verbeterende handelsbalansen.
25
Dankzij deze maatregelen stabiliseerden de risicopremies zich in de periferie en hebben Portugal en Ierland weer enige toegang tot de kapitaalmarkt. Hierdoor konden deze landen kortlopende obligaties in langer lopende obligaties omzetten. De zware hervormingen zijn echter niet onomstreden en staan vooral in Griekenland onder grote politieke druk. De Europese Unie bleef het fiscale aanpassingsproces ondersteunen met het reeds bestaande EFSF-steunfonds en het in 2012 opgerichte Europese Stabiliteits Mechanisme (ESM). Ierland, Portugal, Griekenland en Spanje ontvingen steun, in het geval van Spanje alleen voor de herkapitalisatie van het bankwezen. Voor Griekenland ging de steun gepaard met ‘vrijwillige’ afschrijvingen op staatsobligaties door de private sector. Verder zijn in 2012 de eerste stappen gezet richting een Europese bankenunie. Zo is voor de grote Europese banken een Single Supervisory Mechanism (SSM) opgezet, met een sleutelrol voor de Europese Centrale Bank. Veel belangrijke punten zijn echter nog onduidelijk, zoals het deposito-garantiestelsel en de omgang met de slechte beleggingen die banken nu nog in de boeken hebben staan. Door al deze gebeurtenissen daalde de obligatierente in 2012 naar een nieuw dieptepunt. De tienjaarsrente eindigde het jaar op 1,32%, ongeveer 50 basispunten lager dan aan het begin van 2012. De korte rente daalde zelfs tot onder de 0% en sloot het jaar uiteindelijk rond de 0%. De dertigjaarsrente bereikte in juni een dieptepunt van ongeveer 1,6% en sloot het jaar op 2,2%. Het Staatsobligatiefonds waar Stichting Pensioenfonds Honeywell in belegt, behaalde een rendement van 7,09%. Het renteverschil tussen de kernlanden daalde in de loop van het jaar, en ook de risico-opslag voor de perifere landen nam aanzienlijk af. Bedrijfsobligaties De markt voor bedrijfsobligaties ging positief van start in 2012. De grootschalige acties van de Europese Centrale Bank namen een groot deel van de financieringsbehoefte op de korte termijn weg, waarbij bedrijven zich bovendien tegen zeer lage kosten konden herfinancieren. Dit was een grote opluchting voor de uiterst nerveuze markt. In de tweede helft van het jaar liep de risicopremie op, vooral door zorgen over de kredietwaardigheid van Spanje. Over heel 2012 nam de risicopremie echter sterk af van 3,25% naar 1,51%. Ook de effectieve rente eindigde het jaar op een zeer laag niveau. Al met al behaalde de Barclays Euro Aggregate Corporate Index in 2012 het uitzonderlijk hoge rendement van 13,59%. Het Credit fonds waarin belegd is, haalde zelfs een rendement van 15,02%. De economische ontwikkelingen in Zuid-Europa vielen tegen en de financieringstekorten liepen begin 2012 op. In het tweede kwartaal nam de ongerustheid over de kredietwaardigheid van deze landen dan ook sterk toe. De dreiging van een Spaanse en Italiaanse ratingverlaging leidde vervolgens tot extra voorzichtigheid onder institutionele beleggers. In de zomer stabiliseerden de risicopremies zich echter, nadat de Europese Centrale Bank aankondigde alles op alles te zetten om de euro te redden. Later volgde de belofte om ongelimiteerd obligaties op te kopen van landen die aankloppen bij het Europese noodfonds, wat de aanleiding vormde voor een nieuwe bedrijfsobligatierally. Grondstoffenfondsen Grondstoffen boekten in 2012 een licht positief rendement met flinke verschillen tussen de sectoren. Zo behaalden edelmetalen en agrarische grondstoffen een goed rendement, terwijl de prijs van energie en vee daalde. Het jaar begon positief: in het eerste kwartaal ging de S&P GSCI in dollars omhoog. Het sentiment was vooral positief door sterke economische cijfers in de Verenigde Staten en steunoperaties van de Europese Centrale Bank. Tegelijkertijd zorgde de blijvende onrust in het Midden-Oosten voor een stijgende olieprijs die de hele energiesector
26
meetrok. De metaalprijzen liepen op door de goede economische ontwikkelingen in China; edelmetalen behaalden een goed rendement door de liquiditeitsinjecties. Agrarische grondstoffen kwamen daarentegen nauwelijks van hun plaats. In het tweede kwartaal was het rendement op grondstoffen sterk negatief door de oplaaiende Europese schuldencrisis en tegenvallende cijfers uit de Verenigde Staten en China. De combinatie van tegenvallende economische groei en oplopende voorraden zorgde voor een sterk dalende olieprijs. In China was de groei lager dan verwacht bij een teruglopende koperimport, waardoor de prijs van zink, koper, aluminium en lood flink daalde. De grondstofprijzen herstelden zich in het derde kwartaal. Enerzijds kwam dit door de aankondiging van de Europese Centrale Bank om in geval van nood ongelimiteerd staatsobligaties van perifere landen op te kopen. Anderzijds speelde ook de extra monetaire verruiming van de Fed een belangrijke rol. Bijna alle sectoren rendeerden dit kwartaal positief. De metaalprijzen stegen nadat de Chinese overheid extra infrastructurele investeringen aankondigde om daarmee haar economie aan te jagen. Extreme droogte in de Verenigde Staten veroorzaakte ongerustheid over de oogst, zodat ook de prijzen in de agrarische sector hard stegen In het vierde kwartaal was het rendement van de meeste grondstofsectoren negatief door de wereldwijd maar matige economische groei. Door de zwakke economie daalde de vraag naar energie en metalen, en ondanks de droogte in de Verenigde Staten viel de oogst mee, waarop ook de prijzen in de agrarische sector daalden. De Europese schuldencrisis verdween hierbij wat naar de achtergrond, zodat de vraag naar de veilige havens goud en zilver afnam. Goud daalde hierdoor enkele procenten en zilver ging hard onderuit. Het AEAM Global Commodity Fund (EUR) behaalde in 2012 na kosten een positief rendement van 0,18%. Hiermee boekte het fonds een outperformance van 1,6% op de benchmark, de S&P GSCI Excess Return Index (Hedged & Customized) + Euro overnight rate Index. De outperformance van het fonds ontstond door posities op de grondstofcurve. Het fonds had een overweging in grondstoffen waarvan de curve in backwardation is, versus een onderweging in grondstoffen waarvan de curve in contango is. De markt is in contango als bij een termijncontract, bijvoorbeeld voor grondstoffen of agrarische producten, de prijs na een bepaalde termijn hoger is dan de huidige prijs. Deze situatie kan ontstaan door bijvoorbeeld hoge voorraadkosten en verzekeringskosten. Bij backwardation is de situatie omgekeerd. Edelmetalen In het kalenderjaar 2012 hebben geen aan- of verkopen in edelmetalen plaatsgevonden. De goudpositie vertegenwoordigt per 31 december 2012 een waarde van circa € 8,1 miljoen. De stijging over 2012 was 4,7%. Per 31 december 2012 vertegenwoordigden de posities in zilver een waarde van circa € 6,1 miljoen en € 3,0 miljoen voor platinum. De stijging over 2012 voor zilver bedroeg 5,6%. De stijging over 2012 voor platinum was 8,1%. Het totale ongerealiseerde resultaat op de edelmetalen positie bedraagt ultimo 2012 circa € 0,8 miljoen Renteafdekking Het fonds reduceert het renterisico door middel van het kopen van participaties in het LDO fonds. Binnen de klantportefeuille kan de gewenste mate van renteafdekking worden bereikt door middel van aanpassing van het aantal jaren durationverlenging in het mandaat. Door de duration van de beleggingen te verlengen wordt de rentegevoeligheid van de beleggingen meer in lijn gebracht (gematched) met de rentegevoeligheid van de verplichtingen. Hieruit kan een effectief matchingspercentage worden berekend. Gedurende het jaar is het aantal jaren durationverlenging in het mandaat een keer gewijzigd. Onderstaande tabel toont het aantal jaren duration verlenging per primo kwartaal en het bijbehorende gewenste matchingspercentage.
27
Q1
Jaar duratie verlenging IG 13,44
Q2
13,44
78,3%
Q3
11,47
65%
Q4
11,47
65%
Primo Periode
Doel matchingspercentage 85% 3
Ontwikkelingen op de rentemarkt Het jaar 2012 kenmerkte zich door een substantiële rentedaling. Het betreft hier een vrijwel parallelle daling tot 20 jaar en een beperktere daling voor langere looptijden. 3.0%
2.5%
2.0%
1.5%
1.0%
Primo Jaar Forward Ultimo Swap 2012 0.5%
Primo Swap 2012
0.0% 1
3
5
7
9
11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 39 41 43 45 47 49 51 53 55 57 59
Eind september 2012 is de Ultimate Forward Rate (UFR) curve ingevoerd door DNB. Deze curve maakt gebruik van de driemaandsmiddeling van de swaprente 4 en leidt tot een significante aanpassing van de waarderingscurve voor pensioenverplichtingen voor looptijden groter dan 20 jaar. Hiermee wijkt de DNB (verder) af van marktconforme vaststelling van de rentecurve. De aangepaste UFR rentecurve lag gedurende heel 2012 boven de marktconforme curve waardoor het effect van de renteverandering op de verplichtingen (het zogenaamde rentetermijnstructuur (“RTS”) effect) wordt onderschat. Dit geeft een vertroebeld beeld van de effectiviteit van de rentehedge omdat de beleggingen wel met de marktconforme rente worden gewaardeerd. Daarom wordt in deze analyse gebruik gemaakt van de euro zero swap curve welke intern bij AEGON wordt gebruikt voor hedging en waardering.
€ 1,000,000,000
€ 300,000,000
PVO1 Overview
Verschil PVO1 Beleggingen -/- Verplichtingen
€ 900,000,000 € 200,000,000 € 800,000,000 € 100,000,000
€ 700,000,000 € 600,000,000
€0
€ 500,000,000
-€ 100,000,000
0-4
Beleggingen
€ 400,000,000 € 300,000,000
Verplichtingen
-€ 200,000,000
5-9
10-14
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
65-69
70-74
75-79
80-84
85-89
Verschil
-€ 300,000,000
€ 200,000,000 -€ 400,000,000
€ 100,000,000 €0 0-4
5-9
10-14
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
65-69
70-74
75-79
80-84
85-89
-€ 500,000,000
3
De maanden april en mei kenden een matchingspercentage van 85% en juni van 65% wat tot een gewogen gemiddelde van 78.3% leidt. 4 De driemaandsmiddelling is ultimo 2011 ingevoerd. 28
Berekening hedge effectiviteit Het jaar 2012 vertoonde grote rentebewegingen, voornamelijk een rentedaling voor korte en middellange looptijden. Onderstaande figuren laten de renteontwikkeling per kwartaal zien en de gerealiseerde hedge effectiviteit ten opzichte van het gewenste matchingspercentage. De hedge effectiviteit is gedefinieerd als de absolute waardeverandering van de vastrentende beleggingen uit hoofde van de renteverandering ten opzichte van de waardeverandering van de verplichtingen als gevolg van de verandering van de rentecurve. Ook wordt, ter vergelijking, het gerealiseerde matchingspercentage getoond bij een parallelle rentebeweging van 1 bp. Q1
Q3
Q2
Q4
3.0%
3.0%
3.0%
3.0%
2.5%
2.5%
2.5%
2.5%
2.0%
2.0%
2.0%
2.0%
1.5%
1.5%
1.5%
Swap 1.0%
Forward
0.5%
Forward
0.5%
0.0%
Effect
Swap 1.0%
Forward
Swap 1.0%
0.0%
0.0%
Jaar
Jaar
Jaar
Q1
Forward
0.5%
0.5%
0.0%
Jaar
1.5%
Swap 1.0%
Q2 5
Q3
Q3
65,0%
65,0%
Gewenste afdekking
85,0%
78,3%
Hedge ratio Parallelle renteverandering
97,7%
79,1%
-93,4%
72,2%
65,3%
68,3%
61.0%
62,0%
De analyse toont een wisselend beeld per kwartaal. Opmerkelijk is de 65,3% effectiviteit in het geval van een parallelle renteverandering in het eerste kwartaal gezien de gewenste afdekking van 85%. Dit wordt verklaard doordat LDO aankopen van eind 2011 nog niet verwerkt zijn in de LDO kasstromen ultimo december. Hierdoor is de effectiviteit van de rentehedge in werkelijkheid in Q1 groter geweest dan hier wordt gerapporteerd. Het derde kwartaal kende verder een negatieve hedge ratio. Dit heeft te maken met de ontwikkeling van de rentecurve in dit kwartaal. De renteontwikkeling in Q3 kenmerkte zich door een zogenaamde rotatie van de curve; in dit geval een versteiling van de curve waarbij de korte rente is gedaald en de lange rente is gestegen. De daling van de korte rente heeft voor een positieve performance voor de fysieke investment grade vastrentende portefeuille gezorgd gezien de concentratie van de kasstromen van de fysieke beleggingen tot twintig jaar. De toename van de lange rente draagt echter bij aan een lagere waardering van de verplichtingen die geconcentreerd zijn tussen de tien tot vijftig jaar. Een toename van de contante waarde van de vastrentende portefeuille en een afname in de contante waarde van de verplichtingen resulteert in een negatieve hedgeratio. N.B. LDO biedt de beste bescherming tegen parallelle renteverschuivingen. In Q1, Q2 en Q4 veranderde de yieldcurve voor vrijwel alle looptijden waardoor LDO in deze kwartalen goed heeft gewerkt als bescherming tegen renterisico. Conclusie Door de gedaalde rente gedurende 2012 heeft het LDO fonds goed gewerkt als bescherming voor de verschillende rentegevoeligheid van de beleggingen en de verplichtingen. Echter, 5
De maanden april en mei kenden een matchingspercentage van 85% en juni van 65% wat tot een gewogen gemiddelde van 78.3% komt 29
gedurende het jaar kan de hedge effectiviteit tijdelijk afwijken als gevolg van niet-parallelle verschuivingen van de curve, zoals we in Q3 hebben gezien. Totaal beleggingsrendement Het totale beleggingsrendement (inclusief renteafdekking) komt in 2012 uit op 14,47% (2011: 7,97%).
4.3
Maatschappelijk verantwoord beleggen
Stichting Pensioenfonds Honeywell heeft zijn beleggingen uitbesteed aan AEGON Asset Management. Het fonds hanteert in het kader van verantwoord beleggen een aantal uitgangspunten. Het fonds wenst uiteraard niet mee te werken aan een beleggingstransactie die bijvoorbeeld op grond van het internationale recht, verboden is. Voorts onthoudt het fonds zich van een belegging: indien daardoor strafbare of moreel verwerpelijke gedragingen worden bevorderd; indien de belegging - zo zij zou worden verricht - in onmiddellijk verband staat met een schending van mensenrechten of fundamentele vrijheden. Deze dienen in het beleggingsbeleid tot uitdrukking te komen. Het fonds voert het beleggingsbeleid uit conform het op de website van AEGON gepubliceerde Beleid Verantwoord Beleggen van AEGON Nederland. AEGON, als vermogensbeheerder van het pensioenfonds, baseert zijn beleggingsbeleid op de overtuiging dat het mogelijk is financiële en maatschappelijke rendementen te integreren. AEGON Nederland selecteert daarom beleggingen waarvan is vastgesteld dat deze in overeenstemming zijn met normen en waarden zoals die voortvloeien uit de Code of Conduct van AEGON. AEGON hanteert voor zijn beleggingsbeleid een zwarte lijst en een grijze lijst. De bedrijven op de zwarte lijst sluiten we direct uit van alle actieve beleggingen (het zogeheten uitsluitingenbeleid). De zwarte lijst wordt gepubliceerd op www.aegon.nl. De bedrijven op de grijze lijst sluit AEGON niet onmiddellijk uit van zijn beleggingen. Indien mogelijk gaat AEGON Nederland met dergelijke bedrijven een actieve dialoog aan om ze tot ander gedrag te bewegen. Dit wordt ‘engagement’ genoemd. In bedrijven die niet op deze lijsten voorkomen, kan AEGON zonder belemmering investeren. AEGON ziet erop toe dat de beleggingsfondsen die aan klanten worden aangeboden het stembeleid van AEGON volgen. Bedrijven waarvan is aangetoond dat ze mensenrechten op ernstige wijze schenden, controversiële wapens produceren, ernstige milieuschade aanbrengen of veroordeeld zijn voor ernstige corruptie, komen in aanmerking voor uitsluiting. Indien mogelijk zal AEGON met deze bedrijven eerst een actieve dialoog aangaan om ze tot ander gedrag te bewegen. Levert deze dialoog na veelvuldig en herhaaldelijk engagement niet het gewenste resultaat op, dan gaat AEGON alsnog over tot uitsluiting van het bedrijf. AEGON maakt voor de invulling van dit beleid gebruik van de analyseresultaten van een gespecialiseerd extern bureau. Informatie over controversiële activiteiten is niet altijd beschikbaar of bekend. AEGON is verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid en de uitvoering van het beleid.
4.4
Vooruitzichten 2013
De Europese schuldencrisis houdt de wereldeconomie nog steeds in een houdgreep. Net als in de voorgaande jaren kampen veel landen met een lange periode van lage economische groei. Naar verwachting zal de beweeglijkheid op de financiële markten aanwezig blijven vanwege een aantal aanhoudende thema’s.
30
Door de maatregelen van de Europese Unie en de Europese Centrale Bank zijn de risico’s op de lange termijn flink gedaald. Toch zijn niet alle risico’s verdwenen. In Europa blijft instabiliteit aanwezig als de herstructureringen niet goed verlopen. Zo blijft het risico bestaan dat de Griekse regering valt en loopt het macro-economische en fiscale aanpassingsproces in Spanje wellicht vertraging op. Naar verwachting blijft de rente van de Europese kernlanden laag. In de huidige situatie van lage economische groei en geringe inflatiedruk, houdt de Europese Centrale Bank de officiële rente vermoedelijk laag. Tegelijkertijd blijft de vraag naar veilige staatsobligaties groot vanwege de benodigde liquiditeiten en omdat financiële instellingen behoefte aan een degelijk onderpand hebben. In de Verenigde Staten blijft er onzekerheid over de aanpak van het begrotingstekort. Veel besluiten over meerjarige bezuinigingen zijn vooruitgeschoven. Binnen Azië zijn de ontwikkelingen in China het belangrijkst. Hier reageren de financiële markten gevoelig op afwijkende verwachtingen voor economische groei en inflatie. De nieuw gekozen Chinese regering staat op de middellange termijn voor grootscheepse herstructureringen. Naar verwachting zullen beleggingen in staatsobligaties in 2013 een laag rendement opleveren. Veel beleggers zullen op zoek gaan naar beleggingscategorieën die een hoger verwacht rendement opleveren dan staatsobligaties, zoals bijvoorbeeld aandelen. Daarbij zijn deze beleggers tevens bereid om een hoger risico te lopen. De juiste balans vinden tussen verwacht rendement en risico blijft ook in 2013 de belangrijkste uitdaging.
31
5.
Pensioenen
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op activiteiten op het gebied van pensioencommunicatie en -administratie die in 2012 hebben plaatsgevonden. Daarnaast worden de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling toegelicht. Ook wordt er een toelichting gegeven op de pensioenuitvoeringskosten van het pensioenfonds. Tot slot wordt in dit hoofdstuk ingegaan op (voorstellen voor) nieuwe wetgeving op pensioengebied.
5.2
Pensioencommunicatie
Communicatie stond dit jaar in het teken van transparantie en het managen van verwachtingen. Het was duidelijk dat de financiële crisis nog niet voorbij was. Pensioenen bleven in het nieuws. Voor het fonds uitte zich dit in de taak om te zorgen voor heldere communicatie over de financiële situatie van Pensioenfonds Honeywell via diverse middelen. Algemene visie op pensioencommunicatie Pensioenfonds Honeywell benadert pensioencommunicatie vanuit een strategische invalshoek. Het is meer dan een opsomming van de middelen die worden ingezet. Het is een plan de campagne waarbij de fondsdoelstellingen als uitgangspunt worden genomen. Uit deze fondsdoelstellingen volgen de communicatiedoelstellingen en de te onderscheiden doelgroepen. Op basis hiervan worden middelen gekozen. Het fonds wil bereiken dat de kennis over het pensioen bij de deelnemers wordt verhoogd en dat het pensioenbewustzijn bij hen toeneemt. Immers, pensioen wordt steeds meer een eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast wil het fonds bereiken dat de houding ten opzichte van het onderwerp pensioen positiever wordt (c.q. positief blijft). Om deze ontwikkeling op het gebied van gedrag te realiseren, moeten deelnemers allereerst voldoende kennis hebben van pensioenen. Daarnaast is het van belang dat zij positief tegenover het onderwerp ‘Pensioen’ staan (houding), willen zij hun gedrag gaan aanpassen (lees: handelen overeenkomstig ‘de eigen verantwoordelijkheid’). Communicatie over de financiële situatie van het fonds Het is een van de hoofddoelen om deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers continu te informeren over onze financiële situatie en de verschillende besluiten en stappen die Pensioenfonds Honeywell heeft genomen. Met name in de pensioenkrant van juni 2012 is dat goed tot uiting gekomen. Er stond veel inhoudelijke achtergrondinformatie in de krant. Er werd bijvoorbeeld ingegaan op de wijze waarop deelnemers pensioen opbouwen bij Pensioenfonds Honeywell. Een ander artikel ging uitgebreid in op wat het voor gepensioneerden betekent dat er nu al een aantal jaren op rij geen toeslagen kunnen worden verleend, geïllustreerd met rekenvoorbeelden. Met dit soort transparantie, waarbij de werkelijkheid niet mooier wordt gemaakt dan hij is, bevindt het fonds zich in de voorhoede.
32
Communicatie crisisplan Het fonds is in 2011 begonnen met het opstellen van een crisisplan en heeft dit in 2012 afgerond. Hierin staat wat het fonds gaat doen als het in de toekomst in een crisissituatie terechtkomt of dreigt te komen. Dit plan, dat op verzoek van De Nederlandsche Bank is opgesteld, is nodig om voorbereid te zijn op onverwachte gebeurtenissen. Pensioenfonds Honeywell behoorde tot de eerste tien fondsen die een crisisplan opstelden. Het fonds draaide mee in een pilot van De Nederlandsche Bank. Het uiteindelijke crisisplan is gepresenteerd aan de rest van de pensioenwereld. Een fundamentele vraag die Pensioenfonds Honeywell stelde, en die daarna ook door alle andere pensioenfondsen is beantwoord, is wanneer men nu precies van een crisis spreekt. Er is niet alleen sprake van een crisis als de dekkingsgraad onder de 105% komt. Ook als de dekkingsgraad bijvoorbeeld binnen een maand van 140% naar 130% zakt, is er sprake van een crisis en moet in ieder geval het bestuur in overleg treden. Op de website van het pensioenfonds is destijds een uitgebreider bericht over het crisisplan opgenomen. Website De website wordt steeds meer een spil in de communicatie. In 2012 is de website al meer ingezet dan daarvoor. Dit wordt het komende jaar nog verder doorontwikkeld. Op de website heeft de stand van de dekkingsgraad een prominente plaats op de homepage. De informatie over de dekkingsgraad is altijd direct zichtbaar en aanklikbaar. Op de website en in de diverse andere middelen geeft het fonds altijd achtergrondinformatie bij de dekkingsgraad en de actuele financiële situatie van het fonds. In 2012 zijn met regelmaat nieuwsberichten geplaatst. In mailingen wordt standaard verwezen naar de website. Verder kunnen er brochures, jaarverslagen en pensioenkranten gedownload worden. Op de website is in 2012 een UPO animatie geplaatst, een animatie die uitleg geeft hoe mensen hun UPO kunnen lezen en begrijpen. Overige (reguliere) communicatie Naast bovenstaande middelen, verstuurt het pensioenfonds ieder jaar de volgende middelen: Toelichting op de uitkering-specificatie Alle pensioengerechtigden ontvangen in januari een toelichting op de specificatie. Hierin staat of en hoeveel indexatie is doorgevoerd, betaaldata en bijvoorbeeld welke aanpassingen zijn doorgevoerd in belastingtarieven/zorgverzekeringswet. Daarnaast wordt in voorkomende gevallen een toelichting verstrekt op tussentijdse wijzigingen in de uitkeringen. Uniform Pensioenoverzicht Het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) is in 2012 verstuurd naar alle actieve deelnemers. Hierin staat o.a. de volgende informatie: - opgebouwde en te bereiken rechten naar de stand van 31 december; - A-factor. Het UPO is voor de deelnemers ook digitaal beschikbaar op het persoonlijke deel van de website. De verzending van het UPO is ondersteund op de website met extra informatie. Overzicht partnerpensioen / bijzonder partnerpensioen De pensioengerechtigden hebben in het najaar van 2012 het jaarlijkse overzicht van het partnerpensioen ontvangen. Startbrief De startbrief voor nieuwe deelnemers is gecheckt op de wettelijke verplichtingen. Daaruit bleek dat de brochure, die deel uitmaakt van de startbrief, niet meer voldeed. Die wordt begin 2013 aangepast.
33
Pensioencommunicatie in 2013 en daarna De komende jaren staat een aantal grote veranderingen op pensioengebied op stapel. Dát er wat gaat veranderen is zeker, wát er precies gaat veranderen zal in 2013 en daarna duidelijk worden als de sociale partners beslissingen hebben genomen. De wijzigingen hebben grote impact op alle betrokkenen. Ook op de pensioenuitvoering, inclusief de communicatie van het fonds. Betrokkenen moeten geïnformeerd worden over wijzigingen zodra er duidelijkheid over is en daar waar mogelijk worden wijzigingen aangekondigd om de juiste verwachtingen te scheppen. Daarnaast hebben de wijzigingen gevolgen voor de standaard communicatiemiddelen, zoals procesbrieven, formulieren, de pensioenplanner, uniforme pensioenoverzichten, brochures en de website. Zodra er meer duidelijk is over de wijzigingen, inventariseren we de gevolgen voor de pensioenuitvoering inclusief de pensioencommunicatie. Het doel is de betrokkenen goed te informeren over de gevolgen van de wijzigingen voor het pensioen. Of het nu om werknemers, werkgevers, gepensioneerden, slapers of andere stakeholders gaat. In 2013 zal Pensioenfonds Honeywell in elk geval één pensioenkrant en twee keer een digitale nieuwsbrief uitbrengen. Als de actualiteit daartoe aanleiding geeft, zou dat aantal kunnen worden verhoogd.
5.3
Pensioenadministratie
Gegevensaanlevering De maandelijkse gegevensaanlevering van de werkgever is in 2012 redelijk goed verlopen. De aanleveringen van de werkgever waren niet in alle maanden tijdig en het uitvalpercentage van de gegevensaanlevering was in de meeste maanden laag. De gegevens zijn in 2012 door de pensioenuitvoerder TKP binnen de afgesproken termijn verwerkt in de pensioenadministratie. Beantwoording deelnemersvragen Onderstaande grafiek geeft een overzicht van het aantal gestelde vragen in 2012 per communicatiekanaal. In 2012 hebben 665 deelnemers een vraag gesteld aan het pensioenfonds (2011: 798). Deelnemers stelden met name vragen over pensioentoekenningen en de ontvangen pensioenoverzichten. 160 140 120 100 Telefonische vragen
80
Schriftelijke vragen
60
E-mail contact
40 20 0 1e kwrt 2012
2e kwrt 2012
3e kwrt 2012
4e kwrt 2012
Waardeoverdrachten Wanneer de dekkingsgraad van één of van beide pensioenfondsen die betrokken zijn bij een waardeoverdracht lager is dan 100%, mag er geen waardeoverdracht plaatsvinden en wordt de waardeoverdracht uitgesteld. De dekkingsgraad van pensioenfonds Honeywell gaf in 2012 geen aanleiding tot het opschorten van waardeoverdrachten. Doordat de dekkingsgraad van andere
34
pensioenfondsen in veel gevallen wel lager was dan 100%, was het aantal af te handelen waardeoverdrachten in 2012 lager dan normaal.
5.4
Pensioenregeling
Pensioenregeling 2006 De pensioenregeling 2006 ziet er op hoofdlijnen als volgt uit: De pensioenleeftijd is 65 jaar, waarbij flexibele pensionering mogelijk is. De regeling is een regeling op basis van geïndexeerd middelloon. Het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen is 2,25% van de pensioengrondslag per jaar. De franchise bedraagt per 1 januari 2012 € 15.563. Het partnerpensioen is op kapitaaldekkingsbasis en de hoogte is 70% van het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen en is uitruilbaar. Het tijdelijk partnerpensioen is op risicobasis en is 0,491% van de pensioengrondslag per deelnemersjaar, met een maximum van 8/7 * de ANW-uitkering plus premiecompensatie. Het wezenpensioen is 14% van het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen en wordt uitgekeerd tot 18 jaar resp. voor studerende kinderen tot 27 jaar. Overgangsbepalingen voor medewerkers geboren vóór 1 januari 1950 Voor medewerkers geboren vóór 1 januari 1950 blijft inhoudelijk de pensioenregeling 2003 van kracht. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling 2003 zijn: De pensioenleeftijd is 62 jaar, waarbij flexibele pensionering mogelijk is. De regeling is een regeling op basis van geïndexeerd middelloon. Het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen is 2,25% van de pensioengrondslag per jaar. De franchise bedraagt per 1 januari 2012 € 19.988. Het partnerpensioen is verzekerd op risicobasis. Bij uitdiensttreding of pensionering wordt een deel van de opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken standaard omgezet in levenslang partnerpensioen. Het tijdelijk partnerpensioen is op risicobasis en is 0,491% van de pensioengrondslag per deelnemersjaar, met een maximum van 8/7 * de ANW-uitkering plus premiecompensatie. Het wezenpensioen is 20% van het partnerpensioen en wordt uitgekeerd tot 18 jaar resp. voor studerende kinderen tot 27 jaar. Het opbouwpercentage van het overbruggingspensioen is 2,25% van de franchise per jaar.
5.5
Pensioenuitvoeringskosten
In navolging van de publicatie ‘Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht’ van de Autoriteit Financiële Markten op 12 april 2011 heeft de Pensioenfederatie op 10 november 2011 de notitie ‘Aanbevelingen uitvoeringskosten 2011’ gepubliceerd. Hiervan is door de Pensioenfederatie op 20 maart 2012 nog een nadere uitwerking gepubliceerd (‘Aanbevelingen Uitvoeringskosten – Nadere uitwerking kosten vermogensbeheer 2012’). In deze publicatie benoemt de Pensioenfederatie de verschillende uitvoeringskosten en worden aanbevelingen gedaan hoe over deze kosten gecommuniceerd kan worden richting de verschillende stakeholders. De pensioenfederatie heeft in de notitie een onderscheid gemaakt tussen de volgende drie kostensoorten: 1.
Kosten van pensioenbeheer: dit betreft de integrale kosten voor pensioenbeheerdienstverlening van TKP. Verder bestaan de kosten van pensioenbeheer 35
2.
3.
met name uit contributies en bijdragen, bestuurskosten, communicatiekosten, accountantskosten en actuariskosten. De pensioenuitvoeringskosten worden gerapporteerd in euro’s per deelnemer, waarbij het aantal deelnemers de som is van het aantal actieve deelnemers en gepensioneerden. Er is geen sprake van kosten inzake herverzekering en van kosten die door de werkgever worden gedragen. In deze kosten zitten geen schattingselementen. Kosten van vermogensbeheer: deze kosten betreffen de vergoeding voor de integrale vermogensbeheerdienstverlening van de vermogensbeheerder en de beheervergoeding en rendement gerelateerde vergoeding van de vermogensbeheerders. Ook bevatten deze kosten de overige kosten met betrekking tot het vermogensbeheer, waaronder de accountantskosten, bewaarvergoedingen, administratiekosten en juridische kosten. De kosten vermogensbeheer worden gerapporteerd als een percentage van het gemiddeld belegd vermogen. Het aandeel geschatte kosten is beperkt. Dit betreft met name kosten in onderliggende beleggingsstructuren. Transactiekosten: deze kosten betreffen de toe- en uittredingsvergoedingen van de beleggingsfondsen, de kosten van discretionaire portefeuilles en de derivatentransacties. Transactiekosten in onderliggende beleggingsfondsen en acquisitiekosten bij illiquide beleggingen in beleggingsfondsen worden vooralsnog niet meegeteld, hier wordt door de Pensioenfederatie eerst nader onderzoek naar gedaan. De (geschatte) transactiekosten worden gerapporteerd als een percentage van het gemiddeld belegd vermogen. Omdat bij transacties in vastrentende waarden en in derivaten de werkelijke transactiekosten niet bekend zijn, zijn deze vrijwel volledig geschat.
In onderstaande tabel worden de uitvoeringskosten weergegeven: 2012
2011
€ 301 € 172
€ 318 € 178
Vermogensbeheerkosten (in % van het gemiddeld belegd vermogen)
0,25%
0,27%
Transactiekosten (in % van het gemiddeld belegd vermogen)
0,08%
0,07%
Pensioenbeheerkosten (in € per deelnemer (actieven en gepensioneerden) in € per deelnemer (totale populatie)
5.6
Nieuwe wetgeving
Diverse ontwikkelingen op het gebied van pensioen vormden in het verslagjaar de aanleiding voor nieuwe (voorstellen van) wetgeving. Het gaat hierbij onder meer om wetgeving ten aanzien van de ingangsdatum van de AOW, het fiscale kader voor pensioenopbouw en de voorstellen om te komen tot een versterking van het bestuur van pensioenfondsen. Daarnaast stonden de ontwikkelingen in het kader van het Pensioenakkoord in het verslagjaar volop in de belangstelling. Pensioenakkoord De economische crisis is voor de sociale partners in de Stichting van de Arbeid (STAR) aanleiding geweest om in juni 2010 een concept-Pensioenakkoord te sluiten over de AOW en de aanvullende pensioenen. Achtergrond van het akkoord is dat aanpassingen in het pensioenstelsel nodig zijn om het toekomstbestendig te houden. Op 10 juni 2011 heeft een nadere uitwerking van dit akkoord ook de instemming van het kabinet gekregen.
36
Het akkoord zal leiden tot nieuwe ‘complete pensioencontracten’. Om de nieuwe contracten mogelijk te maken moet de pensioenwetgeving worden aangepast. Onder meer zal wettelijk mogelijk moeten worden gemaakt dat het korten van opgebouwde aanspraken onderdeel kan worden van de reguliere sturingsinstrumenten. Daarnaast zal een nieuw Financieel Toetsingskader (FTK) moeten gaan gelden en zullen de communicatievoorschriften aangepast worden. Vooruitlopend op de aanpassing van het FTK, heeft voormalig minister Kamp een hoofdlijnennotitie over het nieuwe FTK aangeboden aan de Tweede Kamer. Het nieuwe FTK zal sociale partners en pensioenfondsbesturen een keuze laten tussen een ‘nominaal contract’, dat gericht is op bescherming van opgebouwde nominale rechten en een ‘reëel contract’, dat als uitgangspunt heeft dat de pensioenaanspraken en –rechten worden aangepast aan de inflatie. Echter in dit contract is het aanpassen van aanspraken en rechten aan tegenvallende beleggingsrendementen en/of een sneller stijgende levensverwachting een regulier sturingsinstrument. In beide contracten zal de dekkingsgraad minder fluctueren, door uit te gaan van een voortschrijdende gemiddelde over 12 maanden, waardoor fondsen minder afhankelijk zullen worden van dagkoersen op de financiële markten. In de notitie is onder meer opgenomen dat sociale partners en pensioenfondsen vooraf transparant zullen moeten zijn over de verdeling van financiële risico’s, zodat jongeren en ouderen weten waar ze aan toe zijn. Verder zullen fondsen naar de deelnemers toe helder moeten communiceren over deze risico’s en over de gevolgen hiervan voor de koopkracht van hun pensioen. Ten slotte is aangegeven dat het ministerie komt met spelregels en voorwaarden die worden gesteld aan de besluitvorming en het proces van ‘collectief invaren’ (het onderbrengen van opgebouwde aanspraken in aangepaste regelgeving). Verwacht wordt dat de wetsvoorstellen tot aanpassing van de Pensioenwet en het FTK eind 2013 bij de Tweede Kamer zullen worden ingediend. De streefdatum voor inwerkingtreding is 1 januari 2015. Wet ‘Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd’ Met de Wet ‘Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd’ wordt geregeld dat zowel de AOWleeftijd als de fiscale pensioenrichtleeftijd omhoog gaat. Met de eerder op 1 april 2012 in werking getreden ‘Wet wijziging ingangsdatum AOWouderdomspensioen’ is bepaald dat de ingangsdatum van de AOW-uitkering gelijk is aan de datum waarop het recht ontstaat, de dag dus waarop iemand 65 jaar wordt. Met de Wet ‘Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd’ gaat de AOW-leeftijd vanaf 2013 jaarlijks geleidelijk verder omhoog. De eerste drie jaar lang met één maand, vervolgens drie jaar lang met twee maanden en daarna vijf jaar lang met drie maanden. Daarmee komt de AOW-gerechtigde leeftijd in 2019 uit op de 66ste verjaardag en in 2023 op de 67ste verjaardag. De AOW-leeftijd wordt met ingang van 2024 gekoppeld aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting. De fiscale pensioenrichtleeftijd wordt in 2014 verhoogd van 65 naar 67 jaar. Daarna wordt deze jaarlijks aangepast aan de levensverwachting als daar aanleiding toe is. De maximum opbouwpercentages worden verlaagd; voor middelloonregelingen wordt het percentage verlaagd van 2,25% naar 2,15% en voor eindloonregelingen van 2,0% naar 1,9% (let wel: bij een pensioenleeftijd van 67). Ook de uniforme beschikbare-premiestaffels voor premieovereenkomsten worden aangepast. Het blijft mogelijk een pensioenregeling aan te bieden met een lagere pensioeningangsleeftijd, waarbij dan wel (nog) lagere opbouwpercentages moeten worden gehanteerd. De wet is in werking getreden op 1 januari 2013. De verwachting is echter dat een snellere verhoging van de AOW-leeftijd en de verdere verlaging van de maximale opbouwpercentages in het regeerakkoord van oktober 2012 tot een nieuw wetsvoorstel zal leiden.
37
Regeerakkoord oktober 2012 De snelheid waarmee de AOW-leeftijd met de Wet ‘Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd’ omhoog gaat, lijkt te worden aangepast. In het op 29 oktober 2012 gepubliceerde regeerakkoord is opgenomen dat de AOW-leeftijd sneller omhoog gaat en in 2018 en 2021 uitkomt op de 66ste, respectievelijk 67ste verjaardag (de eerste drie jaar lang een verhoging met één maand, vervolgens drie jaar lang met drie maanden en daarna drie jaar lang met vier maanden). In het regeerakkoord is ook opgenomen dat nog lagere maximale opbouwpercentages zullen gaan gelden dan in de genoemde wet is bepaald, te weten 1,75% voor middelloon en 1,6% voor eindloon. Daarnaast zal pensioenopbouw voor het salaris boven € 100.000 niet langer fiscaal worden gefaciliteerd. Dat betekent dat de premies over deze opbouw niet langer aftrekbaar zijn en het werkgeversaandeel wordt belast als loon. De plannen in het regeerakkoord zouden vanaf 2015 moeten gaan gelden. Flexibilisering ingegane ouderdomspensioenen Het amendement ‘Neppérus-Groot’ ziet op de mogelijkheid een (vóór 1 januari 2013) ingegane pensioenuitkering te flexibiliseren. Dit biedt de mogelijkheid het “AOW-gat” te dichten dat kan ontstaan door de verhoging van de AOW-leeftijd (zie hierboven) door een deel van ouderdomspensioen daarvoor aan te wenden. Hierdoor wordt de pensioenuitkering in de resterende periode iets verlaagd. Deze mogelijkheid was er wettelijk bezien nog niet, omdat men keuzes in het kader van flexibilisering slechts op één moment (direct voorafgaand aan de ingangsdatum van het pensioen) moest maken. Een pensioenfonds is overigens niet verplicht deze mogelijkheid aan te bieden. Het amendement is op 1 januari 2013 in werking getreden. Septemberpakket pensioenen Voormalig staatssecretaris Krom van SZW heeft eind september 2012 in een brief aan de Tweede Kamer het “Septemberpakket pensioenen” aangeboden. Dit pakket richt zich primair op het jaar 2013 in de overgang naar een aangepaste Pensioenwet en een nieuw FTK en bestaat uit de volgende maatregelen: - Bij de rentecurve voor cashflow-verplichtingen langer dan 20 jaar wordt gebruik gemaakt van de Ultimate Forward Rate (UFR). Deze wijziging heeft bij de huidige omstandigheden een verlagend effect op de waardering van de verplichtingen; bij het fonds daalde de voorziening voor pensioenverplichtingen per 30 september 2012 als gevolg van de UFR-methode met ongeveer 3%. - Pensioenfondsen mogen in 2013 de premie lager vaststellen dan is vereist voor herstel van de financiële positie van het fonds. Pensioenfondsen die reeds in 2011 of 2012 gebruik hebben gemaakt van deze ‘adempauze’, mogen deze maatregel slechts onder voorwaarden toepassen. het fonds maakt hier geen gebruik van. - De laatste maatregel betreft de mogelijkheid van het spreiden van kortingen. Het fonds maakt geen gebruik van deze optie. De maatregelen in het Septemberpakket en de nadere invulling daarvan heeft plaatsgevonden via een wijziging van de ministeriële Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling per 1 januari 2013. Wetsvoorstel ‘Versterking bestuur pensioenfondsen’ Het wetvoorstel ‘Versterking bestuur pensioenfondsen’ is in behandeling bij de Tweede Kamer. Tijdens de behandeling is een advies gevraagd aan de Sociaal-Economische Raad, waarna een aantal aanpassingsvoorstellen is gedaan. De wet beoogt het governancemodel van pensioenfondsen opnieuw in te richten. De meest opvallende wijziging ten opzichte van de huidige structuur is dat er een keuze gemaakt kan worden tussen verschillende bestuursmodellen. In het paritaire model bestaat het bestuur uit vertegenwoordigers van werkgever(s), werknemers en pensioengerechtigden en dit model lijkt sterk op het huidige model. Ook is er een keuze voor een onafhankelijk bestuur, waarin het
38
voltallige bestuur uit externe (onafhankelijke) bestuurders bestaat. In het paritaire model komen de bevoegdheden van het huidige verantwoordingsorgaan te liggen bij de nieuwe deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, bestaande uit deelnemers en pensioengerechtigden. In het onafhankelijke model komen de bevoegdheden van zowel het huidige verantwoordingsorgaan, als de huidige deelnemersraad te liggen bij het nieuwe belanghebbendenorgaan. Dit laatste orgaan heeft dezelfde samenstelling als het bestuur in het paritaire model. Ook de mogelijke inrichtingsvormen van het intern toezicht worden aangepast. Zo zal er bij ondernemingspensioenfondsen een keuze zijn tussen een visitatiecommissie (die jaarlijks visiteert) of een permanente raad van toezicht. Bij bedrijfstakpensioenfondsen is deze keuze er niet en zal altijd een raad van toezicht moeten worden gevormd. Het intern toezicht kan ook door middel van een one-tier board worden ingericht, waarbij het toezicht wordt uitgeoefend door een deel van het bestuur. Het one-tier board is naast het paritaire en onafhankelijke model als derde bestuursmodel opgenomen; het gemengd bestuur. Een combinatie van een gemengd bestuur met een paritair of onafhankelijk bestuur is ook mogelijk. Verder worden er bevoegdheden in het leven geroepen om de deskundigheid van (mede)beleidsbepalers te borgen, zoals de bevoegdheid van het bestuur een kandidaatbestuurder te weigeren als deze niet voldoet aan het vooraf opgestelde functieprofiel. Naast deze wet zal, ter vervanging van de huidige Principes voor goed pensioenfondsbestuur, een nieuwe code voor goed pensioenfondsbestuur worden vastgesteld, waarin een aantal zaken met betrekking tot onder meer benoeming/ontslag en deskundigheid/geschiktheid nader wordt geregeld. De beoogde inwerkingtreding is 1 juli 2013. Pensioenfondsen krijgen daarna een jaar de tijd om de interne organisatie en de relevante documenten aan te passen. Mocht deze wet niet in werking treden, dan zal de inmiddels aangenomen initiatiefwet “Koşer Kaya-Blok” op 1 juli 2013 in werking treden. Heroverweging waardeoverdracht In februari 2012 heeft voormalig minister Kamp een advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid betreffende de heroverweging van de huidige regelgeving over waardeoverdracht. Redenen voor heroverweging zijn volgens de minister de uitvoeringstechnisch complexe en langdurige waardeoverdrachttrajecten, maar ook het feit dat werkgevers geconfronteerd kunnen worden met bijbetalingslasten. Verder zou het financiële belang bij waardeoverdracht sterk zijn afgenomen en zou het voor deelnemers nog steeds lastig zijn een goede keuze te maken. De minister heeft de suggestie gedaan het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie bij de advisering door de Stichting van de Arbeid te betrekken. Het advies wordt begin 2013 verwacht.
39
6.
Actuariële analyse
Oordeel van de externe actuaris over de financiële positie De financiële positie van het pensioenfonds is naar mening van de waarmerkend actuaris niet voldoende, vanwege een reservetekort. Daarbij is bepalend de mate van waarschijnlijkheid dat het pensioenfonds zal kunnen voldoen aan de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, in aanmerking nemend het streven inzake toeslagen, zoals aan verzekerden meegedeeld en de in wet- en regelgeving opgenomen criteria. Actuariële analyse van het resultaat Bedragen x € 1.000 Saldo uit hoofde van wijziging rentetermijnstructuur Saldo uit hoofde van beleggingsopbrengsten Saldo uit hoofde van overige (incidentele) mutatie technische voorziening Saldo uit hoofde van premie Saldo uit hoofde van waardeoverdrachten Saldo uit hoofde van kosten Saldo uit hoofde van uitkeringen Saldo uit hoofde van kanssystemen Saldo uit hoofde van toeslagverlening Saldo uit hoofde van andere oorzaken Totaal resultaat
2012
2011
- 900 21.982
- 7.208 -12.272
-3.497 14.660 123 495 -28 -2.103 0 -1.239
0 12.485 118 215 - 26 841 0 2.388
29.493
-3.459
Het resultaat in 2012 wordt voornamelijk verklaard door de volgende vier oorzaken:
De voorziening pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd met behulp van de rentetermijnstructuur. Aan het eind van iedere maand wordt deze door De Nederlandsche Bank gepubliceerd. Deze rentetermijnstructuur is geen constante maar wijzigt continu. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de technische voorzieningen. Een lagere rentetermijnstructuur betekent een hogere voorziening en vice versa. De wijziging van de rentetermijnstructuur heeft in 2012 geleid tot een stijging van de voorziening van € 24,1 miljoen. Hiertegenover stond een opbrengst op de renteafdekking tegenover van € 23,2 miljoen. Per saldo heeft dit tot een negatief resultaat van € 0,9 miljoen geleid; Er is in 2012 een hoger beleggingsrendement gerealiseerd dan voor de voorziening pensioenverplichtingen nodig is. Dit heeft geleid tot een positief resultaat van € 22,0 miljoen; Het fonds is per ultimo 2012 overgagaan naar nieuwe AG-prognosetafel 2012-2062. Dit heeft geleid tot een stijging van de voorziening met € 4,0 miljoen. Dit werd deels gecompenseerd door de vrijval van de voorziening Langlevenrisico van € 0,9 miljoen. De voorziening ingegane ziektegevallen is toegenomen met € 0,4 miljoen; Het positieve saldo uit hoofde van premie wordt met name veroorzaakt door de additionele stortingen door de werkgever van € 17,4 miljoen, bestaande uit een compensatie van de werkgever van € 9,8 miljoen om de stijging van de levensverwachting (gedeeltelijk) te compenseren, een storting van de werkgever van € 3,5 miljoen voortvloeiend uit afspraken in het herstelplan en een aanvullende storting van € 4,1 miljoen in het kader van de evaluatie van het herstelplan ultimo 2011. 40
Kostendekkende premie In de volgende tabel is een overzicht van de kostendekkende premie opgenomen. Het fonds maakt gebruik van de mogelijkheid om de kostendekkende premie te dempen. In de tabel zijn zowel de kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur, als de gedempte kostendekkende premie opgenomen. (bedragen * € 1.000) Kostendekkende premie ▪ actuarieel benodigde premie voor de inkoop van - regulier de onvoorwaardelijke onderdelen van de - spaar regeling: ▪ opslag voor uitvoeringskosten: ▪ solvabiliteitsopslag: ▪ actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de voorwaardelijke onderdelen van de regeling: Totaal kostendekkende premie Feitelijke premie Aanvullende bijdrage van de werkgever Totaal ontvangen premie
10.375 17.400 27.775
RTS 10.864 0
Gedempt 8.828 0
814 1.217
662 989
0 12.895
0 10.479
Het fonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie. Wijziging marktrente De marktrente wordt bepaald conform de rentetermijnstructuur, zoals gepubliceerd door DNB. Tegen de achtergrond van het Septemberpakket pensioenfondsen heeft de overheid besloten vanaf 30 september 2012 de methodiek voor de vaststelling rentetermijnstructuur (RTS) voor pensioenfondsen aan te passen. Op grond van artikel 2 lid 2 van het Besluit FTK dient vanaf die datum de Ultimate Forward Rate (UFR) gebruikt te worden voor de discontering van pensioenverplichtingen. Deze overgang is aan te merken als schattingswijziging. Dit had een positief effect op de dekkingsgraad van 3,3% punt, ofwel € 11,5 miljoen. De gemiddelde marktrente is per 31 december 2012 2,4% (2011: 2,7%) en daarmee 0,3% lager dan per 31 december 2011. Als gevolg van deze daling van de marktrente diende € 35,6 miljoen te worden toegevoegd aan de voorziening pensioenverplichtingen. Vereist eigen vermogen Ultimo 2012 bedroeg de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen 111,6% (2011: 111,2%). Ultimo 2012 bedraagt de werkelijke dekkingsgraad 107,3% (2011: 99,1%).
41
7.
Besturing en naleving wetgeving
7.1
Algemeen
Het fonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de pensioenregeling voor (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en hun nabestaanden, in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. De inhoud van de pensioenregeling is het resultaat van de arbeidsvoorwaarden die na overleg tussen werkgevers en werknemers van Honeywell Nederland zijn overeengekomen. Het bestuur is verantwoordelijk voor de verwezenlijking van de doelstelling van het pensioenfonds, de strategie, het beleid en de uitvoering daarvan.
7.2
Bestuursaangelegenheden
Het pensioenfonds wordt bestuurd door zes bestuursleden. Drie leden worden benoemd door de werkgever, Honeywell B.V. Twee van deze bestuursleden moeten deelnemer zijn. Statutair is bepaald dat de werkgeversvertegenwoordigers zitting hebben voor onbepaalde tijd; het bestuurslidmaatschap van deze leden kan door de werkgever worden beëindigd. Drie bestuursleden worden gekozen door de deelnemers uit de deelnemers. De werknemersvertegenwoordigers hebben zitting voor een periode van drie jaar. Aftredende bestuursleden kunnen zich terstond herkiesbaar stellen. Het bestuur heeft een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter, een secretaris en een plaatsvervangend secretaris. De voorzitter zal door de aangesloten ondernemingen uit de bestuursleden worden benoemd. De plaatsvervangend voorzitter, de secretaris en de plaatsvervangend secretaris worden door en uit de bestuursleden gekozen, telkens voor de tijd van één jaar. De aftredende bestuursleden zijn terstond herkiesbaar. De werkgever heeft begin 2012 aangegeven de bestuurszetel namens de werkgever door de heer J. de Vries te laten vervullen. De Nederlandsche Bank heeft op 15 juni 2012 ingestemd met zijn benoeming. Per 1 januari 2012 is mevrouw H.C.M. Krüger tussentijds afgetreden, de termijn loopt formeel af per 1 april 2014. De heer Boukens heeft zich kandidaat gesteld voor de bestuurszetel namens de deelnemers die is vrijgevallen na het vertrek van mevrouw Krüger. In het eerste kwartaal van 2012 zijn kandidaatstellingsbrieven verzonden aan de deelnemers. Naar aanleiding hiervan hebben zich geen kandidaten gemeld zodat de heer Boukens is gekozen voor de resterende termijn tot 1 april 2014. De zittingstermijn van de heer J. Huigen eindigt per 1 april 2012. Hij heeft zich opnieuw herkiesbaar gesteld. In het eerste kwartaal van 2012 zijn kandidaatstellingsbrieven verzonden aan de deelnemers. Naar aanleiding hiervan hebben zich geen tegenkandidaten gemeld, zodat de heer Huigen is herkozen voor een nieuwe periode tot 1 april 2015. Ook de heer M. van Falier is in 2013 herkozen voor een nieuwe periode tot 1 april 2016. In het verslagjaar hebben er zes bestuursvergaderingen plaatsgevonden. De aanwezigheid van bestuursleden tijdens deze vergaderingen was goed: gemiddeld was ruim 85% van de bestuursleden aanwezig. In alle vergaderingen was het voor besluitvorming noodzakelijke minimale aantal bestuursleden aanwezig. Ook hebben in 2012 vier vergaderingen van de beleggingscommissie plaatsgevonden. Daarnaast vonden diverse besprekingen of telecons (conference calls) plaats van het bestuur of de commissies over specifieke onderwerpen. Er zijn vier telecons geweest over de renteafdekking.
42
Het bestuur acht goede samenwerking en communicatie met de deelnemersraad van belang. In het verslagjaar is driemaal vergaderd in gezamenlijkheid met de deelnemersraad. Hierin zijn onder andere de bestuursbesluiten besproken, welke statutair een advies van de deelnemersraad behoeven, zoals de vaststelling van het jaarverslag en het toeslagbesluit. Daarnaast zijn onderwerpen als de hoofdlijnen van het beleggingsbeleid en het communicatiebeleid met de deelnemersraad besproken. Het bestuur acht zich onafhankelijk in de uitoefening van zijn functie en zorgt er voor dat alle belanghebbenden zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Het bestuur vindt het belangrijk om inzicht te geven in het eigen functioneren en het gevoerde beleid, evenals in de uitvoering van het reglement.
7.3
Goed pensioenfondsbestuur
Goed Pensioenfondsbestuur behelst het integer en transparant handelen door het bestuur, het geven van rekenschap en het afleggen van verantwoording aan het verantwoordingsorgaan over het uitgeoefende toezicht. Het bestuur is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor het goed besturen van het pensioenfonds en zal alles doen wat nodig is voor het handhaven van het vertrouwen in het pensioenfonds en de pensioensector. Ontwikkelingen op dit terrein worden nauwlettend gevolgd. De Principes van Goed Pensioenfondsbestuur zijn met ingang van 1 januari 2008 van kracht. Wettelijke verankering van de principes heeft plaatsgevonden in de Pensioenwet. Het bestuur heeft met ingang van 1 januari 2008 een verantwoordingsorgaan ingesteld. Het verantwoordingsorgaan beoordeelt het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur bij de genomen besluiten op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbende rekening heeft gehouden bij het bepalen van de beleidsgebieden en de genomen besluiten. Het verslag van het verantwoordingsorgaan is opgenomen in hoofdstuk 7.3.2. In paragraaf 7.3.3. is de reactie van het bestuur op het oordeel van het verantwoordingsorgaan vermeld. Bij het interne toezicht op het functioneren van (het bestuur van) het pensioenfonds wordt gekeken naar de procedures en processen en de interne beheersing binnen het fonds, naar de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. Voor de inrichting van het interne toezicht heeft het bestuur gekozen voor de instelling van een visitatiecommissie.
7.3.1
Visitatiecommissie
In 2009 heeft het bestuur voor de inrichting van het interne toezicht gekozen voor de instelling van een visitatiecommissie. De visitatiecommissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen, benoemd door het bestuur. Het bestuur heeft besloten de visitatiecommissie eens in drie jaar en incidenteel op verzoek de opdracht te geven het functioneren van (het bestuur van) het fonds kritisch te bezien. Bij het interne toezicht op het functioneren van (het bestuur van) het pensioenfonds wordt gekeken naar de procedures en processen en de interne beheersing binnen het fonds, naar de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. 43
In 2012 heeft het bestuur de visitatiecommissie opdracht gegeven om een nieuwe visitatie uit te voeren. De gesprekken met een delegatie van het bestuur bestaande uit de voorzitter, de secretaris en een lid, alsmede een delegatie van het VO en DR en de externe betrokkenen: PricewaterhouseCoopers, Mercer en TKP hebben in november 2012 plaatsgevonden. Het visitatierapport is in februari 2013 opgeleverd. De algemene bevinding van de visitatiecommissie is dat het pensioenfonds goed en degelijk wordt aangestuurd, dat het bestuur haar taakuitoefening belangrijk vindt en deze dan ook correct uitvoert.
7.3.2
Verslag verantwoordingsorgaan
Statutaire opdracht Het verantwoordingsorgaan beoordeelt het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de principes voor goed pensioenfondsbestuur met als uitgangspunt de vraag of het bestuur bij de genomen besluiten op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden. Voor het verantwoordingsorgaan is een reglement vastgesteld. Hierbij zijn de frequentie van het overleg met het bestuur en de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid en de verantwoording aan het verantwoordingsorgaan vastgesteld. Het verantwoordingsorgaan heeft het recht advies uit te brengen over: • het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; • het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; • de vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; • het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; • het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Verantwoording en werkwijze Het verantwoordingsorgaan baseert haar oordeel op de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012. Gedurende deze periode heeft het verantwoordingsorgaan drie vergaderingen met het bestuur gehad. Voorafgaand en/of aansluitend heeft het verantwoordingsorgaan haar eigen vergaderingen gepland. De onderwerpen die tijdens deze vergaderingen zijn besproken, zijn: • jaarstukken 2011; • herstelplan; • beleggingen; • toeslagverlening; • communicatiebeleid; Het verantwoordingsorgaan heeft in december samen met de deelnemersraad een overleg gehad met de visitatiecommissie. Daarnaast hebben enkele leden van het verantwoordingsorgaan deelgenomen aan een strategiedag. De heren P.C. van Doodewaard en P.J.J.H. Jonkhout hebben de “Introductiecursus pensioenen voor deelnemersraden en verantwoordingsorganen” gevolgd bij het SPO Kenniscentrum. Naar aanleiding van de uitslag van de SPO kennisreflector uit 2011 zijn er in juli en september 2012 aanvullende trainingen geweest voor het verantwoordingsorgaan.
44
Voorafgaand aan alle vergaderingen en informatiebijeenkomsten heeft het verantwoordingsorgaan de benodigde stukken ontvangen, die noodzakelijk waren voor het bespreken van de diverse onderwerpen op dat moment. Bevindingen en aandachtspunten Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van het jaarverslag 2012 en de jaarrekening 2012, welke zijn besproken tijdens de vergadering van 30 mei 2013. Tevens heeft het verantwoordingsorgaan kennis genomen van de bevindingen van de externe accountant, de externe actuaris en TKP. Het verantwoordingsorgaan stelt met voldoening vast, dat 2012 positief is afgesloten. Dit komt onder andere door de aanvullende stortingen van de werkgever en de goede beleggingsresultaten. Het nog steeds aanwezige reservetekort blijft echter punt van aandacht. Het verantwoordingsorgaan onderschrijft de bevindingen en aanbevelingen van de visitatiecommissie in haar rapport van 7 februari 2013 en zien de door het bestuur te nemen maatregelen ter opvolging met vertrouwen tegemoet. Oordeel Op basis van de beschreven werkzaamheden komt het verantwoordingsorgaan tot het oordeel, dat het bestuur met inachtneming van een voldoende mate van zorgvuldigheid en evenwichtige afweging van de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever, tot verantwoorde besluitvorming en beleidskeuzes is gekomen. Amsterdam, 30 mei 2013 P.C. van Doodewaard N. van Es P.J.J.H. Jonkhout E.C.J. van Koetsveld van Ankeren B. Land A.E. van Loon
7.3.3
Reactie bestuur op verslag verantwoordingsorgaan
Het bestuur heeft in zijn vergadering van 6 juni 2013 met instemming kennis genomen van het positieve oordeel van het verantwoordingsorgaan. De aan het bestuur gegeven aanbevelingen en aandachtspunten zal het bestuur betrekken in de door het bestuur te nemen actuele en toekomstige besluitvorming en daar waar mogelijk vermelden in toekomstige jaarverslagen.
7.4
Informatie inzake toezicht door DNB en AFM
DNB houdt voortdurend toezicht op financiële instellingen en het netwerk waarvan zij deel uitmaken. In 2012 zijn, evenals in voorgaande jaren, aan het pensioenfonds geen dwangsommen of boetes opgelegd. Er zijn door DNB geen aanwijzingen aan het fonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheidsuitoefening van organen van het fonds gebonden aan toestemming van DNB. De vermogenspositie is zodanig dat er een korte- en langetermijnherstelplan van toepassing is. Sinds 1 januari 2007 houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht uit hoofde van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De AFM heeft tot taak toezicht te houden op het gedrag van pensioenuitvoerders. Het toezicht omvat met name de 45
communicatie van pensioenfondsen en de wettelijk verplichte informatieverstrekking, alsmede de zorgplicht bij individuele pensioenopbouw op beleggingsbasis.
7.5
Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding
DNB heeft regels vastgesteld om besturen en directies van pensioenfondsen te toetsen. Deze regels houden concreet in dat bestuurders en directieleden van pensioenfondsen, voordat zij worden benoemd, door DNB worden getoetst op integriteit en deskundigheid. Alle bestuursleden van het pensioenfonds zijn getoetst en DNB heeft met de benoeming van alle voorgestelde kandidaat-bestuursleden ingestemd. Het bestuur vindt het belangrijk dat zijn deskundigheid op peil wordt gehouden, mede gezien de veelheid aan ontwikkelingen op pensioen- en beleggingsgebied. Het bestuur volgt hiertoe actief de voor het fonds relevante pensioenontwikkelingen. Tevens worden bestuursleden in de gelegenheid gesteld (vervolg)cursussen, seminars en themabijeenkomsten bij te wonen. Beleidsregel Deskundigheid Op 1 januari 2011 is de Beleidsregel Deskundigheid 2011 van DNB en de AFM in werking getreden. De AFM en DNB verduidelijken in deze beleidsregel welke eisen zij stellen aan deskundigheid van beleidsbepalers van de onder hun toezicht staande ondernemingen en welke aspecten zij bij de toetsing in aanmerking nemen. Deskundigheid omvat volgens hen kennis, vaardigheden en professioneel gedrag en kan in elk geval worden aangetoond met opleiding, ervaring en competenties van de beleidsbepalers. De Pensioenfederatie heeft medio 2011 de 'Aanbevelingen deskundig en competent pensioenfondsbestuur' gepubliceerd. In 2012 heeft een werkgroep van Pensioenfonds Honeywell samen met TKP een Beleidsdocument Deskundigheid opgesteld, waarin het fondsbeleid om te komen tot een deskundig en competent pensioenfondsbestuur is vastgelegd. Hierin is het bestaande deskundigheidsplan van het pensioenfonds geïntegreerd. Het voorstel is gebaseerd op de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. Het beleidsdocument richt zich op het bestuur als collectief, de individuele bestuursleden en de leden van de Deelnemersraad en het Verantwoordingsorgaan. In het Beleidsdocument Deskundigheid is opgenomen dat een nieuw bestuurslid binnen zes maanden dient te beschikken over deskundigheidsniveau 1 en ten minste twee bestuursleden dienen te voldoen aan deskundigheidsniveau 2. Voor nieuwe bestuursleden is tevens een introductieprogramma en een opleidingsplan opgesteld. Ook zijn de gewenste competenties, functieprofielen en evaluatieprocedure voor bestuursleden in het document opgenomen. In september 2012 is dit Beleidsdocument Deskundigheid door het bestuur vastgesteld. Eind 2011 hebben het bestuur, de Deelnemersraad en het Verantwoordingsorgaan aan de SPO Kennisreflector deelgenomen, deze momentopname was bedoeld om inzicht te krijgen in het niveau van de kennisgraad van de pensioenfondsbetrokkenen. Vervolgens heeft het bestuur in het eerste kwartaal 2012 een tweetal evaluatiesessies gewijd aan de uitkomsten van de SPO Kennisreflector. Naar aanleiding hiervan is een opleidingsplan opgesteld waarbij voor 2012 de volgende cursussen in samenwerking met Mercer (Nederland) BV zijn opgezet: Cursusochtend Administratieve Organisatie en Interne Controle en uitbesteding; Cursusochtend Administratieve Organisatie en Interne Controle, wet- en regelgeving, toeslagen, ABTN en rol DNB en AFM. Tenslotte is in augustus 2012 een Beleidsdag georganiseerd rondom de thema’s Risicomanagement, toekomst pensioenfonds, bestuursmodellen, pensioenakkoord en diverse beleggingsonderwerpen. Jaarlijks wordt door TKP voor de bestuursleden en leden van de Verantwoordingsorganen een bestuurdersdag georganiseerd. Tijdens het seminar in oktober 2012 is aandacht besteed aan de Hoofdlijnennotitie, het Septemberpakket en de governance van pensioenfondsen.
46
Daarnaast hebben verschillende bestuursleden deelgenomen aan elders georganiseerde seminars, zoals het AEGON Beleggingsseminar. Het bestuur is van mening dat alle bestuursleden over een algemeen deskundigheidsniveau dienen te beschikken. Elk bestuurslid dient een algemene cursus pensioenen te volgen. In 2012 hebben de bestuursleden E. Boukens, J. Huigen, C. van der Voort en J. de Vries, de SPO Pensioenopleiding Deskundigheidsniveau 1 gevolgd. Ook dienen bestuursleden belast met specifieke beleidsbepalende taken te beschikken over minstens twee jaar relevante managementervaring. Dit beleid waarborgt naar de mening van het bestuur dat binnen de kring van personen belast met beleidsbepalende taken, voldoende deskundigheid aanwezig is op alle door DNB genoemde terreinen. Het bestuur is van mening dat het in zijn geheel voldoende deskundig is om zijn taak adequaat uit te voeren.
7.6
Gedragscodes
Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode die in 2008 is opgesteld aan de hand van de modelgedragscode van de pensioenkoepels. Het doel van deze gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van bestuurders ten behoeve van al diegenen die bij het pensioenfonds belang hebben en tot het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds als marktpartij. De gedragscodes bevatten onder meer regels over hoe een bestuurslid moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. De uitvoeringsorganisatie en de vermogensbeheerder hanteren vergelijkbare gedragscodes. Alle bestuursleden hebben de verklaring bij de Gedragscode over 2012 ondertekend. De leden van het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad hebben de verklaring bij de Gedragscode eveneens ondertekend. De uitvoeringsorganisatie en de vermogensbeheerder hanteren gedragscodes die gelijkwaardig zijn. Het bestuur heeft per 13 november 2008 de heer B. Buurma aangewezen als compliance officer voor het fonds. In 2012 zijn geen verbonden personen als insider aangemerkt. Bij de compliance officer zijn in het verslagjaar geen meldingen gedaan inzake aanvaarding van relatiegeschenken of uitnodigingen, potentiële belangconflicten bij nevenfuncties of financiële belangen in een bedrijf of instelling.
7.7
Geschillencommissie
Het pensioenfonds heeft een geschillencommissie ingericht. Belanghebbenden kunnen zich tot deze commissie wenden indien zij het niet eens zijn met een besluit van het pensioenfonds over de toepassing van het pensioenreglement. Voor de procedure gelden nadere voorwaarden die zijn vastgelegd in het reglement van de geschillencommissie. De geschillencommissie heeft in het verslagjaar geen uitspraak gedaan dan wel advies aan het bestuur uitgebracht.
7.8
Organisatie en uitvoering
Het pensioenfonds heeft een deel van haar werkzaamheden uitbesteed. Zo is het administreren van pensioenen en bestuursondersteuining uitbesteed aan TKP Pensioen B.V. (TKP). De uitvoering van het vermogensbeheer wordt door AEGON Asset Management (AAM) gedaan. 47
Advisering aan het bestuur inzake pensioenaangelegenheden is uitbesteed aan Mercer (Nederland) B.V. Besluitvorming over het beleid van het pensioenfonds vindt plaats door het bestuur. Door het bestuur is een bestuur benoemd dat zich bezig houdt met de dagelijkse gang van zaken. Tevens zijn een aantal commissies aangeduid die zich bezig houden met een specifieke taak. Het bestuur monitort de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden op basis van periodieke rapportages van de uitvoerders over de uitgevoerde werkzaamheden in het kader van de afgesloten Service Level Agreements. Tevens ontvangt het pensioenfonds een ISAE 3402 type II-rapportes van TKP en AAM, die door een externe accountant gecertificeerd zijn.
7.9
Statutenwijziging
In 2012 hebben geen statutaire wijzigingen plaatsgevonden.
48
8.
Verwachte gang van zaken
De uitvoering van het herstelplan, het beleggingsbeleid, de invoering van een integraal risicomanagementbeleid en de heroverweging van de governance-structuur van het fonds zijn onderwerpen die in 2013 bijzondere aandacht zullen krijgen. Het bestuur zal voorts inspelen op actuele ontwikkelingen en zullen voorbereidingen worden getroffen voor aanpassing van de pensioenregeling per 1 januari 2014. Herstelplan De jaarlijkse evaluatie van het ingediende herstelplan heeft niet geleid tot bijstelling van de oorspronkelijke uitgangspunten van het herstelplan. Op grond van de huidige situatie voorziet het herstelplan in herstel binnen de daarvoor geldende termijnen. In 2013 zal verdere uitvoering worden gegeven aan het voor het fonds geldende herstelplan. Toeslagverlening Op grond van de ontwikkeling van de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Groot Metaal zouden de aanspraken per 1 januari 2013 van de actieve deelnemers met 2,11% moeten worden verhoogd en voor gewezen deelnemers en gepensioneerden met 2,43%. Het bestuur heef besloten om de opgebouwde aanspraken van (gewezen) deelnemers en de ingegane pensioenen per 1 januari 2013 niet aan te passen en deze beslissing uit te stellen naar eind maart 2013. Op grond van de dekkingsgraad per ultimo maart 2013 heeft het bestuur besloten de aanspraken van actieve deelnemers te verhogen met 0,306% en de aanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen met 0,352. Quinto P In 2013 zal de administratie van het pensioenfonds door de TKP worden doorgelicht op basis van de uitgangspunten van het Quinto-P onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB). Vragen die in het onderzoek beantwoord worden zijn: zijn alle brongegevens beschikbaar? worden op basis hiervan de juiste aanspraken berekend en gecommuniceerd? De aanpak is afgestemd met DNB. PricewaterhouseCoopers Accountants NV (PWC) ziet toe op een zuivere uitvoering. Het onderzoek bestaat uit twee delen: In het voorjaar van 2013 zal een risicoanalyse op de administratie worden uitgevoerd. Dit levert een totaaloverzicht op van alle bekende issues en risico’s. In het najaar wordt door middel van een gestratificeerde steekproef gecontroleerd of de mutaties op een correcte manier worden doorgerekend. Of zoals de DNB stelt: krijgt de deelnemer waar hij recht op heeft? Het rapport van de risicoanalyse en de rapportage over uitkomsten van de steekproef zullen worden gebruikt voor een verdere kwaliteitsverbetering van de administratie. Deze datagerichte controles zullen worden ingebed in de toekomstige beheersingsmaatregelen als aanvulling op de meer procesgerichte controles in het kader van ISAE3402. Amsterdam, 6 juni 2013 F.H.M. van den Oetelaar, voorzitter M.J.M. van Falier, secretaris J. de Vries F.G. Boukens J. Huigen mw. C. van der Voort-Bergman
49
Jaarrekening
50
9.
Jaarrekening
9.1
Balans (na bestemming van het saldo van baten en lasten)
Bedragen x € 1.000 ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds Vorderingen en overlopende activa Overige activa
[1] [2] [3]
TOTAAL ACTIVA PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves Voorziening voor pensioenverplichting Overige schulden en overlopende passiva
[4] [5] [6]
TOTAAL PASSIVA
31-12-2012
31-12-2011
412.552 8.234 112
342.205 10.713 790
420.898
353.708
33.817 386.617 464
4.324 348.986 398
420.898
353.708
[.] De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 64.
51
9.2
Staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000 BATEN Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds Overige baten
[7] [8] [9]
Totaal baten
2012
2011
29.118 51.378 290
25.810 29.975 288
80.786
56.073
12.673 569
12.831 593
LASTEN Pensioenuitkeringen Pensioenuitvoeringskosten Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds - Pensioenopbouw - Indexering en overige toeslagen - Korting van aanspraken en rechten - Rentetoevoeging - Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten - Wijziging marktrente - Wijziging actuariële uitgangspunten - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Aanpassing sterftekansen - Overige mutatie voorziening pensioenverplichting
[10] [11]
11.305 0 0 5.429
8.738 0 0 3.904
-12.894 24.153 0
-12.805 45.551 0
-69 3.861
297 0
6.377 [12] [13] [14] [15] [16]
302 38.162 -531 466 -54 8
45.987 530 0 -415 6
Totaal lasten
51.293
59.532
Saldo van baten en lasten
29.493
-3.459
Mutatie overige technische voorzieningen Saldo herverzekering Saldo overdrachten van rechten Overige lasten
[.] De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de staat van baten en lasten vanaf pagina 83.
52
2012
2011
-1.703 31.196
1.650 -5.109
29.493
-3.459
Bestemming saldo van baten en lasten Bestemmingsreserve VPL Wettelijke en statutaire reserves Totaal baten
De onttrekking uit de bestemmingsreserve VPL in 2012 bestaat uit de volgende mutaties: 2012 Per 1/1/2012 Toegekende rechten 1950-1951 Effect schattingswijziging primo 2012 Per 31/12/2012 VPL premie 2012 Beleggingsrendement over 2012 Toegekende rechten 1952 Totaal onttrekking uit Bestemmingsreserve VPL
53
-2.085 -172 845 715 -1.006 -1.703
9.3
Kasstroomoverzicht
KASSTROOMOVERZICHT (volgens directe methode) Bedragen x € 1.000 Kasstroom uit Pensioenactiviteiten Ontvangsten Premies Waardeovernames Overige, per saldo
2012
Uitgaven Pensioenuitkeringen Waardeoverdrachten Pensioenuitvoeringskosten Premie Herverzekering
31.998 240 297 32.535
30.952 632 358 31.942
12.685 186 507 1.257 14.635
12.867 217 616 3.272 16.972
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten
17.900
Beleggingsactiviteiten Ontvangsten Directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen
Uitgaven Aankopen beleggingen Betaalde kosten vermogensbeheer
14.970
9.834
5.732
66.072 75.906
100.072 105.804
94.484
125.891
0 94.484
0 125.891
Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten Netto kasstroom Liquide middelen primo boekjaar Liquide middelen ultimo boekjaar
2011
[3]
-18.578
-20.087
-678
-5.117
790
5.907
112
790
[.] De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op balans vanaf pagina 64
54
9.4
Toelichting op de jaarrekening
9.4.1
Algemeen
Activiteiten Stichting Pensioenfonds Honeywell, statutair gevestigd aan de Laarderhoogtweg 18, 1101 EA te Amsterdam (hierna te noemen “het fonds”) is een ondernemingspensioenfonds. Het fonds stelt zich ten doel: het nu en in de toekomst toekennen van aanspraken, verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het fonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds voert de pensioenregelingen uit voor het personeel van de aangesloten ondernemingen van Honeywell in Nederland. In 2012 waren de aangesloten ondernemingen: Honeywell B.V., Honeywell Aerospace B.V., Honeywell Fluorine Products Europe B.V. en Honeywell Customized Comfort Products, onderdeel van Cara C'Air B.V. Het hoofdkantoor bevindt zich in Amsterdam. Overeenstemmingsverklaring De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW en de stellige uitspraken van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ), uitgegeven door de Raad voor de Jaarverslaggeving. Alle bedragen zijn vermeld in euro’s x 1.000. Referenties In de balans, de staat van baten en lasten en het kasstroomoverzicht zijn referenties opgenomen waarmee wordt verwezen naar de toelichting
9.4.2
Grondslagen
Algemene grondslagen Opname van een actief of een verplichting, bate of last Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder
55
worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post ‘nog af te wikkelen transacties’. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de desbetreffende jaarrekeningposten. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft. Op 10 september 2012 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe AG-prognosetafel 2012-2062 gepubliceerd. Het bestuur heeft besloten over te gaan naar de Prognosetafel AG 2012-2062 met handhaving van de huidige correctiefactoren. Het bestuur heeft besloten de voorziening Langlevenrisico vrij te laten vallen ten gunste van de omrekening naar de nieuwe prognosetafel. Het negatieve effect van deze schattingswijziging op de dekkingsgraad bedraagt 0,9%-punt. Tegen de achtergrond van het Septemberpakket pensioenfondsen heeft de overheid besloten vanaf 30 september 2012 de methodiek voor de vaststelling rentetermijnstructuur (RTS) voor pensioenfondsen aan te passen. Op grond van artikel 2 lid 2 van het Besluit FTK dient vanaf die datum de Ultimate Forward Rate (UFR) gebruikt te worden voor de discontering van pensioenverplichtingen. Deze overgang is aan te merken als schattingswijziging. Het effect van deze schattingswijziging op de dekkingsgraad 3,3%-punt. Op 6 juni 2012 heeft DNB het fonds medegedeeld dat het onderdeel uitmaakt van een sectorbreed onderzoek naar het beheer van VPL-gelden door pensioenfondsen. Op 15 november 2012 heeft DNB het fonds een brief gestuurd met daarin benoemd de fondsspecifieke bevindingen waaraan opvolging gegeven dient te worden. Als gevolg hiervan heeft het bestuur besloten om de bestemmingsreserve met ingang van 1 januari 2012 te herrekenen vanaf aanvang (boekjaar 2007) met de ingelegde VPL-premies en de rendementsbijschrijvingen over de verschillende jaren. De lasten voor toekenning van VPLrechten aan een geboortejaar worden aan deze bestemmingsreserve onttrokken. Voorheen werd de bestemmingsreserve gevormd uit de algemene reserves van het fonds en gedroeg deze zich
56
als een voorziening. Het positieve effect van deze schattingswijziging bedraagt € 0,2 miljoen. Door deze schattingswijziging wordt voldaan aan de bevindingen van DNB en blijkt dat er in het verleden voor 0,2 miljoen teveel algemene fondsmiddelen zijn aangewend voor de opbouw van VPL-rechten. Met deze schattingswijziging vloeit dit terug naar de algemene middelen van het fonds. Stand per 1/1/2012 voor schattingswijziging Toegekende rechten 1950-1951 Effect schattingswijziging Stand per 1/1/2012 na schattingswijziging
7.356 -2.085 -172 5.100
Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de rekening van baten en lasten opgenomen. Vreemde valuta Functionele valuta De jaarrekening is opgesteld in euro’s, zijnde de functionele en presentatievaluta van het pensioenfonds Transacties, vorderingen en schulden Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar de rapporteringsvaluta euro tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen actuele waarde. Baten en lasten voortvloeiend uit transacties in vreemde valuta worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. De koersverschillen worden verwerkt onder de opbrengsten uit beleggingen. De koersen van de belangrijkste valuta per jaarultimo: 31-12-2012
Gemiddelde 2012
31-12-2011
Gemiddelde 2011
31-12-2010
USD
0,75850
0,77519
0,77033
0,71319
0,74541
GBP
1,23293
1,23201
1,19717
1,14950
1,16705
JPN
0,00877
0,00974
0,01001
0,00899
0,00919
CHF
0,82864
0,83048
0,82379
0,81269
0,79971
SEK
0,11659
0,11508
0,11237
0,11120
0,11080
De gemiddelde koersen zijn berekend op maandbasis. Vergelijking met voorgaand jaar De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. Dekkingsgraad De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden en bestemmingsreserve te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het fonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend, rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie.
57
Grondslagen voor waardering van activa en passiva Algemeen beleggingen In overeenstemming met de Pensioenwet worden beleggingen gewaardeerd tegen marktwaarde. Onder waardering op marktwaarde wordt verstaan: het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Het begrip marktwaarde is te beschouwen als synoniem van reële waarde. Overlopende activa inzake beleggingen en passiva alsmede liquiditeiten vermogensbeheer worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Het verschil tussen marktwaarde en nominale waarde is bij deze activa en passiva in het algemeen gering Participaties in beleggingsfondsen die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort belegging worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor dat soort belegging. Bij gemengde beleggingsfondsen wordt aangesloten bij de hoofdcategorie, bepaald op basis van de marktwaarde. Bij zowel de beursgenoteerde als de niet-beursgenoteerde beleggingen is sprake van een frequente marktwaardering. Niet-beursgenoteerde fondsen hebben onderliggende beursgenoteerde beleggingen, waarbij de intrinsieke waarde van het fonds dagelijks dan wel wekelijks bepaald wordt. De liquide middelen die deel uitmaken van de onderliggende fondsen in aandelen, vastrentende waarden en vastgoed zijn bij de betreffende beleggingscategorie vermeld. Conform de aanbeveling van de Raad voor de Jaarverslaggeving worden participaties met een beleggingskarakter niet aangemerkt als een groepsmaatschappij en/of -deelneming. Kosten vermogensbeheer De kosten vermogensbeheer zijn voor een deel onderdeel van de waardering van de net asset value van de beleggingsfondsen. Dit deel van de kosten wordt niet separaat zichtbaar gemaakt als zijnde ‘kosten vermogensbeheer’, maar maakt onderdeel uit van het behaalde beleggingsresultaat. Vastgoedbeleggingen De belangen in beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de per balansdatum geldende beurskoers. Direct vastgoed wordt periodiek door een onafhankelijke taxateur getaxeerd. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Niet beursgenoteerde aandelen worden gewaardeerd tegen de laatst bekende koers of waarde in het boekjaar. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige netto kasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel en de looptijd. De balanswaarde van de vastrentende waarden is inclusief lopende interest. 58
De lopende interest op vastrentende waarden wordt gepresenteerd als onderdeel van de marktwaarde van de vastrentende waarden. Derivaten Derivaten worden gebruikt om posities op verschillende liquide financiële markten (aandelen, vastrentende waarden, valuta’s en grondstoffen) in te nemen, als alternatief voor het innemen van posities middels primaire instrumenten. De ingenomen posities hebben de volgende kenmerken: Posities worden gespreid over verschillende beleggingsportefeuilles (bijvoorbeeld aandelen versus obligaties). Posities worden binnen de beleggingscategorieën gespreid over deelmarkten (bijvoorbeeld Amerikaanse versus Europese markten). Overige beleggingen Overige beleggingen zijn: grondstoffen; beleggingsliquiditeiten. De overige beleggingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de per balansdatum geldende beurskoers. De marktwaarde van niet-beursgenoteerde overige beleggingen wordt bepaald op basis van opgaven van een onafhankelijke derde of, indien niet voorhanden, op basis van financiële modellen. Indien geen betrouwbare schatting van de marktwaarde van deze beleggingen is te maken, worden deze gewaardeerd op kostprijs. Securities lending Het fonds neemt indirect via de beleggingsfondsen deel aan een securities-lendingprogramma, waarbij bepaalde effecten voor een korte periode worden uitgeleend aan andere marktpartijen. Beleggingen die in het kader van een securities-lendingcontract worden uitgeleend, blijven deel uitmaken van de balans en worden gewaardeerd conform de grondslag voor waardering en resultaatbepaling zoals die geldt voor deze beleggingen. Als onderpand ontvangen geldmiddelen worden opgenomen onder beleggingen. Indien als onderpand ontvangen geldmiddelen zijn herbelegd, worden deze beleggingen opgenomen onder de desbetreffende beleggingencategorie. De schuld uit hoofde van de ontvangen zekerheden is opgenomen onder de overige schulden. Indien uit hoofde van een securities-lendingprogramma als zekerheid beleggingen zijn ontvangen worden deze beleggingen en de daarmee samenhangende verplichtingen niet in de balans van het pensioenfonds opgenomen. Alle uit het securitieslendingprogramma voortvloeiende baten en lasten worden volgens het toerekenbeginsel over de looptijd van de desbetreffende transacties verantwoord en in de rentebaten of -lasten in de staat van baten en lasten. Vorderingen en kortlopende schulden Alle vorderingen hebben, met uitzondering van de vordering inzake herverzekering, een resterende looptijd van korter dan één jaar. Voor zover noodzakelijk wordt een voorziening voor oninbaarheid in mindering gebracht. Vorderingen worden bij eerste verwerking gewaardeerd tegen de marktwaarde, inclusief de transactiekosten. Na de eerste verwerking wordt gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, gewoonlijk gelijk aan de nominale waarde indien er geen sprake is van transactiekosten. Liquide middelen Onder de liquide middelen zijn opgenomen die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen, die onmiddellijk opeisbaar zijn dan wel op korte termijn opeisbaar zijn en niet het karakter van
59
beleggingen hebben. Rekening-courantschulden bij banken zijn opgenomen onder schulden aan kredietinstellingen (onder kortlopende schulden). Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. Het streven is om een algemene reserve aan te houden die minimaal gelijk is aan het vereist eigen vermogen op basis van het Financieel Toetsingskader. Het vereist eigen vermogen wordt hierbij bepaald op basis van de standaardmethode zoals aangegeven door DNB. De statutaire reserves en de overige wettelijke reserves die het pensioenfonds conform artikel 2:389 en artikel 2:390 BW vormt, blijken op grond van artikel 2:373 lid 1 BW afzonderlijk uit de balans. Bestemmingsreserve VPL Binnen het eigen vermogen wordt een bestemmingsreserve VPL gevormd. De bestemmingsreserve VPL heeft betrekking op voorwaardelijke toezeggingen aan deelnemers die op 1 januari 2006 jonger waren dan 56 jaar, oftewel geboren op of na 1 januari 1950. Met deze bestemmingsreserve wordt beoogd te voorkomen dat in de toekomstige jaren tot 2020 beslissingen over toeslagverlening worden genomen op basis van een te hoge dekkingsgraad. Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toeslag)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt. Bij de berekening van de voorziening voor pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande toeslagbesluiten (ook voor toeslagbesluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex ante-condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt rekening gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De voorziening voor pensioenverplichtingen is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: De rentetermijnstructuur op balansdatum zoals die door DNB is vastgesteld en gepubliceerd, rekening houdend met de looptijd van de uitkeringen (2012: gemiddeld 2,4%, 2011:
60
gemiddeld 2,7%). Sterftekansen zijn ontleend aan de AG-Prognosetafel 2012-2062. De sterftekansen zijn aangepast door gebruikmaking van leeftijdsafhankelijke correctiefactoren gebaseerd op inkomensklasse ‘hoog’. Er is geen leeftijdsterugstelling gehanteerd (2011: AGprognosetafels 2010-2060, zonder leeftijdsterugstelling met als start kolom 2011 ). Een opslag van 2% voor toekomstige administratiekosten en excassokosten. Gehuwdheidsfrequentie: voor ingegane pensioenen op basis van werkelijkheid; voor niet-ingegane partnerpensioenen 100%, waarbij verondersteld is dat de partner van het andere geslacht is; voor niet-ingegane aanvullende ouderdomspensioenen voor alleenstaanden 85%; de vrouwelijke partner wordt drie jaar jonger verondersteld dan de man. Een eventuele toeslagverlening per 1 januari van het volgende boekjaar wordt reeds op 31 december van het lopend boekjaar verwerkt, indien het besluit in het lopend boekjaar is genomen. Het fonds heeft de overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s gedeeltelijk herverzekerd. Voorziening langleven Deze overige technische voorziening is bedoeld als reservering voor het geval de huidige overlevingsgrondslagen van het fonds niet voldoende blijken te zijn. De benodigde hoogte van deze voorziening in 2050 is vastgesteld op basis van de aanname dat de levensverwachting in dat jaar hoger is voor zowel mannen als vrouwen. Dit resulteert in een extra voorziening in 2050 van 5%. Vanaf 2010 wordt hiertoe jaarlijks 0,125% van de voorziening gereserveerd. Het bestuur heeft besloten deze voorziening vrij te laten vallen en te stoppen met de opbouw. Overige technische voorzieningen (voorziening ingegane ziektegevallen) Deze overige technische voorziening bestaat uit de voorziening voor ingegane ziektegevallen in verband met de toekomstige schadelast indien zij na twee jaar arbeidsongeschikt zullen worden verklaard. Deze voorziening vloeit voort uit de invoering van het FTK. De voorziening is in 2010 aangepast aan twee keer het verschil tussen de ontvangen risicopremie voor arbeidsongeschiktheid en de herverzekeringspremie voor arbeidsongeschiktheid (in 2009 werd de hoogte van deze voorziening gebaseerd op waarnemingen omtrent arbeidsongeschiktheid in het deelnemersbestand van het fonds zelf). Overige schulden en overlopende passiva Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. Overige schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd tegen de marktwaarde, inclusief de transactiekosten. Na eerste verwerking worden de schulden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, gewoonlijk gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten.
Grondslagen voor bepaling van het resultaat Algemeen De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorziening pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat.
61
Premiebijdragen (van werkgevers en medewerkers) Hieronder zijn opgenomen de over het boekjaar in rekening gebrachte en te brengen premies en koopsommen. Extra stortingen en opslagen op de premie zijn eveneens als premiebijdragen verantwoord. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten worden verstaan rentebaten en –lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Indirecte beleggingsopbrengsten De indirecte beleggingsopbrengsten hebben betrekking op gerealiseerde en ongerealiseerde waardestijgingen of waardedalingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de toegerekende interne kosten verstaan. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Saldo Herverzekering Uitkeringen uit hoofde van herverzekering Hieronder zijn opgenomen de in het boekjaar aan het fonds toegekende uitkeringen uit hoofde van herverzekering. Deze komen tot uitkering in de rekening courant bij de herverzekeraar en worden derhalve niet uitgekeerd aan het pensioenfonds. Premies herverzekering Ter zake van het overlijdensrisico heeft het pensioenfonds een herverzekeringsovereenkomst met de Aegon Levensverzekering N.V. De contractperiode bedraagt 5 jaar en wordt vervolgens zonder opzegging telkens verlengd met 5 jaar. De contractperiode loopt van 1 januari 2009 tot en met 1 januari 2014. Saldo overdracht van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen.
62
Overige baten en lasten Overige baten en lasten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en kasstromen uit beleggingsactiviteiten.
63
9.4.3
Toelichting op de balans
Bedragen x € 1.000 [1] Beleggingen voor risico pensioenfonds VastOverige rentende beleggingen waarden
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
11.005
84.857
177.115
21.004
293.981
8.892 -18.102 0 481
5.574 -5.031 0 -13.637
92.846 -37.987 0 12.789
13.030 -9.960 -66 -605
120.342 -71.080 -66 -972
2.276
71.763
244.763
23.403
342.205
0 0 0 0
17.758 -2.739 0 9.605
73.492 -36.100 0 5.813
3.234 -1.610 22 872
94.484 -40.449 22 16.290
2.276
96.387
287.968
25.921
412.552
Stand per 1 januari 2011 Aankopen Verkopen Overige mutaties Waardeontwikkeling Stand per 31 december 2011 Aankopen Verkopen Overige mutaties Waardeontwikkeling Stand per 31 december 2012
Totaal
2012
2011
2.276
2.276
Vastgoed Bedrijfsterrein te Emmen (directe vastgoedbeleggingen)
Onderstaande beleggingen hebben een belang van meer dan 5% in de beleggingen in vastgoed:
Bedrijfsterrein te Emmen
2.276
2012 100%
Bedrijfsterrein te Emmen
2.276
2011 100%
Het bedrag inzake te vorderen dividendbelasting, opgenomen onder overige vorderingen, is per 31 december 2012 € 1.090 (2011: € 1.503).
Aandelen Participaties AEGON aandelenfondsen Participaties BNP Paribas OBAM
64
2012
2011
63.045 33.342
40.464 31.299
Het pensioenfonds belegt voor € 0,05 miljoen in de sponsor. In 2011 belegde het pensioenfonds voor € 0,05 miljoen in de sponsor.
Vastrentende waarden Obligaties, hypothecaire leningen, leningen op schuldbekentenissen en andere waardepapieren met een vaste of variabele rente Participaties AEGON beleggingsfondsen
2012
2011
30.386 257.581
30.662 214.101
Onderstaande vastrentende waarden hebben een belang van meer dan 5% in de totale beleggingen in vastrentende waarden:
Duitse staatsobligaties Franse staatsobligaties Nederlandse staatsobligaties
90.952 55.579 26.991
2012 31,6% 19,3% 9,4%
Franse staatsobligaties Duitse staatsobligaties Nederlandse staatsobligaties Oostenrijkse staatsobligaties
55.041 44.114 26.545 14.851
2011 22,5% 18,0% 10,8% 6,1%
Overige beleggingen Participaties AEGON grondstoffenfondsen Directe grondstofbeleggingen Beleggingsliquiditeiten
2012
2011
8.109 17.166 646 25.921
6.490 16.289 624 23.403
Onderstaande overige beleggingen hebben een belang van meer dan 5% in de overige beleggingen: 2012 Directe goudbeleggingen 8.108 31,3% Directe platinumbeleggingen 3.015 11,6% Directe zilverbeleggingen 6.082 23,5%
Directe goudbeleggingen Directe platinumbeleggingen Directe zilverbeleggingen
7.744 2.788 5.757
2011 33,1% 11,9% 24,6%
Pending trades inzake beleggingen Eind 2012 is er opdracht gegeven voor een beleggingstransactie, waarmee opdracht is gegeven tot aankoop van beleggingen ad € 5,5 miljoen, die gefinancierd wordt vanuit de beleggingen en beleggingsliquiditeiten van het fonds. Hiertoe is opdracht gegeven om € 5,3 miljoen aan beleggingen te verkopen. Deze aan en verkopen, die uitsluitend resulteren in een
65
herbalancering van de beleggingsportefeuille zijn in de balans nog niet tot uiting gekomen, omdat de jaarrekening wordt opgemaakt op basis van het realisatiebeginsel. Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benaderd als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals bijvoorbeeld derivaten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: Directe Afgeleide marktnotering marktnotering
Waarderingsmodellen en -technieken
Totaal
Per 31 december 2012 Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Overige beleggingen Totaal
33.342 30.386 0 17.166 80.894
63.045 257.582 0 8.108 328.735
0 0 2.276 0 2.276
96.387 287.968 2.276 25.275 411.906
Per 31 december 2011 Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Overige beleggingen Totaal
31.299 30.662 0 16.289 78.250
40.464 214.101 0 6.490 261.055
0 0 2.276 0 2.276
71.763 244.763 2.276 22.779 341.581
De beleggingsliquiditeiten € 646 (2011: € 624) maken geen onderdeel uit van het bovenstaande overzicht. Schattingen van de actuele waarde zijn een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld.
66
[2] Vorderingen en overlopende activa Herverzekeraar, te vorderen technisch resultaat Premies Vooruitbetaalde pensioenuitkeringen en koopsommen TOP/SUM (O) Dividendbelasting Kortlopende beleggingsvorderingen Overig Totaal
2012
2011
4.080 2.389
3.289 2.579
170 1.099 488 8 8.234
2.860 1.503 475 7 10.713
De herverzekeringsovereenkomst tussen pensioenfonds Honeywell en AEGON Levensverzekering N.V. is in werking getreden op 1 januari 2009 voor de duur van vijf jaar. Deze overeenkomst wordt steeds voor een tijdvak van vijf jaar stilzwijgend verlengd, tenzij de overeenkomst tenminste twee maanden voor afloop bij aangetekende brief met bericht van ontvangst aan de andere partij is opgezegd. De technische winstdeling is gebaseerd op de resultaten in een periode van 7 jaar, startend vanaf 1 januari 2007, waarbij het resultaat over de jaren 2007 en 2008 is bepaald op grond van de voorgaande overeenkomst. Tijdens deze periode worden de resultaten gereserveerd met intrestvergoeding. Indien het totaal van het opgerente resultaat tot 1 januari 2014 positief is, wordt dit als winstaandeel aan het pensioenfonds uitgekeerd. Ultimo 2012 is op de balans onder de post ‘herverzekeraar, te vorderen technisch resultaat’ de verwachte technische resultaatdeling opgenomen die is gebaseerd op de technische resultaten over de jaren 2007 tot en met 2012. Alle overige vorderingen, met uitzondering van de vordering inzake herverzekering, hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. 2012 [3] Overige activa Banken, rekening-courant Totaal
112 112 De tegoeden bij banken staan ter vrije beschikking van het pensioenfonds.
67
2011 790 790
PASSIVA Wettelijke en Bestemstatutaire mingsreserves reserve VPL
Totaal
Stand per 1 januari 2011
2.077
5.706
7.783
Bestemming saldo van baten en lasten Overige mutaties
-3.459 -1.650
0 1.650
-3.459 0
Stand per 31 december 2011
-3.032
7.356
4.324
Bestemming saldo van baten en lasten Overige mutaties
31.196 0
-1.703 0
29.493 0
28.164
5.653
33.817
Stand per 31 december 2012
Dekkingsgraad, vermogenspositie en herstelplan De dekkingsgraad van het fonds heeft zich in het boekjaar als volgt ontwikkeld:
Dekkingsgraad per 1 januari Premie Uitkering Beleggingsrendementen (exclusief renteafdekking) Renteafdekking Wijziging rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Invoering UFR Wijziging actuariële grondslagen Overige oorzaken Dekkingsgraad per 31 december
2012 Nominaal (FTK) % 99,1 4,0 0,0
2011 Nominaal (FTK) % 100,7 3,9 0,0
8,1 6,7
-4,0 11,0
-10,2 3,3 -1,0 -2,7
-13,2 0,0 0,0 0,8
107,3
99,1
De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds bedraagt per 31 december 2012 107,3% (31 december 2011: 99,1%). De dekkingsgraad is als volgt berekend: (Totaal activa -/- overige schulden -/- bestemmingsreserve/ Technische voorzieningen). Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het fonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend, rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie. De dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen per 31 december 2012 bedraagt: 104,2% (31 december 2011: 104,2%). De dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen per 31 december 2012 bedraagt: 111,6% (31 december 2011: 111,2%). Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van een standaard model, waarbij een opslag is opgenomen voor het actief beheer van de beleggingsportefeuille. Deze opslag is verwerkt in S10 en heeft een omvang van 1,96 keer de tracking error. De
68
uitkomsten van de solvabiliteitstoets zijn opgenomen onder de paragraaf 2.5.1 Risicobeheer en derivaten. De dekkingsgraad van het pensioenfonds per 31 december 2012 is lager dan de vereiste dekkingsgraad, maar hoger dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. De vermogenspositie van het pensioenfonds per 31 december 2012 kan derhalve worden gekarakteriseerd als een reservetekort. Het herstel van het vermogen van het pensioenfonds is gebaseerd op het op 23 maart 2009 bij DNB ingediende herstelplan. Op 9 februari 2011 is door DNB dit herstelplan ongewijzigd goedgekeurd. De belangrijkste maatregelen uit het herstelplan zijn: voor het kortetermijnherstel wordt een periode van vijf jaar gehanteerd; de premie is vastgesteld op 30,7% van de pensioengrondslag zolang er sprake is van een dekkingstekort (dit is het geval bij een lagere dekkingsgraad dan 105%); de werkgever zal jaarlijks gedurende vier jaar, voor het eerst per 1 januari 2010, een extra bijdrage storten van € 3,5 miljoen; zolang het minimaal vereist eigen vermogen nog niet is overschreden worden geen toeslagen toegekend. Op grond van het herstelplan zou de dekkingsgraad per 31 december 2012 102,7% bedragen. De werkelijke dekkingsgraad per die datum is hoger (107,3%). Dit betekent dat het pensioenfonds op dit moment voorloopt op het verwachte herstelpad. 2012
2011
Bestemmingsreserve TOP/SUM Stand begin boekjaar
7.356
5.706
Mutatie staartverplichting vanaf 2020 Mutatie 2012 Totaal
-657 -6.699 0
657 993 7.356
0 0
822 6.534
Waarvan: Staartverplichting vanaf 2020 Voorwaardelijke pensioentoezegging
Als gevolg hiervan heeft het bestuur besloten om de bestemmingsreserve met ingang van 1 januari 2012 te herrekenen vanaf aanvang (boekjaar 2007) met de ingelegde VPL-premies en de rendementsbijschrijvingen over de verschillende jaren. De lasten voor toekenning van VPLrechten aan een geboortejaar worden aan deze bestemmingsreserve onttrokken. Voorheen werd de bestemmingsreserve gevormd uit de algemene reserves van het fonds en gedroeg deze zich als een voorziening. Het positieve effect van deze schattingswijziging bedraagt € 0,2 miljoen. Door deze schattingswijziging wordt voldaan aan de bevindingen van DNB en blijkt dat er in het verleden voor € 0,2 miljoen te veel algemene fondsmiddelen zijn aangewend voor de opbouw van VPL-rechten. Met deze schattingswijziging vloeit dit terug naar de algemene middelen van het fonds. Door overgang naar de door DNB voorgestelde financieringswijze wordt de staartverplichting niet meer separaat berekend en vermeld. De staartverplichting maakt echter wel onderdeel uit van de totale bestemmingsreserve.
69
De mutaties van de bestemmingsreserve VPL gedurende het boekjaar zijn als volgt: 2012 Bestemmingsreserve VPL Stand begin boekjaar voor schattingswijziging Toegekende rechten 1950-1951 Effect schattingswijziging Stand begin boekjaar na schattingswijziging VPL premie 2012 Beleggingsrendement Toegekende rechten 1952 Totaal bestemmingsreserve
[5] Voorziening voor pensioenverplichtingen Voorzieningen pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Voorziening langlevenrisico Overige technische voorzieningen Totaal
7.356 -2.085 -172 5.100 845 715 -1.006 5.653 2012
2011
385.770 0 847 386.617
347.608 869 509 348.986
Voorzieningen pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Stand begin boekjaar 347.608 Pensioenopbouw 11.305 Toeslagverlening 0 Korting van aanspraken en rechten 0 Rentetoevoeging 5.429 Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten -12.894 Wijziging marktrente 24.153 Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten -69 Aanpassing sterftegrondslagen 3.861 Overige mutatie voorziening pensioenverplichting 6.377 Stand einde boekjaar 385.770 Actieve deelnemers Pensioengerechtigden Gewezen deelnemers
Voorziening langlevenrisico Stand begin boekjaar Dotatie (0,125% van de voorziening) Stand einde boekjaar
70
301.622 8.738 0 0 3.904 -12.805 45.551 297 0 301 347.608
137.715 173.701 74.354 385.770
121.000 156.757 69.851 347.608
869 -869 0
378 491 869
Overige technische voorzieningen Stand begin boekjaar Overige actuariële wijzigingen Stand einde boekjaar
2012
2011
509 338 847
469 40 509
Deze voorziening betreft de voorziening voor ingegane ziektegevallen. De voorziening is gelijk aan tweemaal de risicopremie voor arbeidsongeschiktheid en premiestelling. Korte beschrijving pensioenregeling De pensioenregeling van het fonds is grotendeels gelijk aan de pensioenregeling van PME en valt te kenmerken als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling (een salarisdiensttijd regeling). Dit houdt in dat de hoogte van de te verkrijgen pensioenaanspraak in een bepaald jaar afhankelijk is van de hoogte van het salaris en de duur van de diensttijd in dat jaar. Opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers kunnen jaarlijks, indien de middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten, worden verhoogd op basis van de loonontwikkeling. Per 1 januari 2006 is een nieuwe pensioenregeling in werking getreden. Deze regeling geldt voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950. De pensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen. De pensioenopbouw begint bij aanvang van het dienstverband. De pensioenrichtleeftijd is 65 jaar. Deelnemers geboren voor 1 januari 1950 vallen nog onder de pensioenregeling geldende vanaf 1 januari 2003. Deze pensioenregeling heeft een hogere franchise, een overbruggingspensioen en een pensioenleeftijd van 62 jaar. Het nabestaandenpensioen is in deze regeling op risicobasis. De hieronder beschreven regeling betreft alleen de regeling van de deelnemers geboren op of na 1 januari 1950. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst. Actieve deelnemers Als uitgangspunt voor de verhoging van de aanspraken van actieve deelnemers wordt de algemene loonstijging bij de werkgever gebruikt. De toe te kennen verhoging is afhankelijk van de financiële positie van het fonds. Het opgebouwde pensioen is voor actieve deelnemers over het jaar 2010, per 1 januari 2011 niet verhoogd. Eveneens is het opgebouwde pensioen over het jaar 2011, per 1 januari 2012 niet verhoogd. Niet actieve deelnemers Voor de aanspraken van gewezen deelnemers en gepensioneerden geldt als uitgangspunt de stijging van het prijsindexcijfer (CPI alle huishoudens). De toe te kennen verhoging is afhankelijk van de financiële positie van het fonds. Het opgebouwde pensioen is voor niet actieve deelnemers over het jaar 2010, per 1 januari 2011 niet verhoogd. Eveneens is het opgebouwde pensioen over het jaar 2011, per 1 januari 2012 niet verhoogd. In het verleden niet toegekende toeslagen Als de financiële positie van het pensioenfonds het toelaat kunnen in het verleden niet toegekende toeslagen alsnog worden toegekend. Het bestuur beslist jaarlijks hierover in de decembervergadering. Inhaaltoeslag bedraagt maximaal 50% van de maatstaf; dat wil zeggen dat de toeslagverlening in enig jaar maximaal 150% is. Verder wordt eerst inhaaltoeslag verleend alvorens extra toeslag wordt toegekend. In verband met het opgestelde kortetermijn- en langetermijnherstelplan zal het bestuur zich bij het besluit inzake de toeslagverlening mede laten leiden door hetgeen in het herstelplan is 71
opgenomen. Indien het fonds over onvoldoende inkomsten uit premies en beleggingen beschikt om de gewenste groei van de dekkingsgraad te bewerkstelligen, zal de verhoging niet of slechts gedeeltelijk worden toegekend. Actieve deelnemers Jaar Volledige toeslagverlening voor 2009 2009 3,01% 2010 1,76% 2011 1,66% 2012 2,16% 2013* 2,11% Niet actieve deelnemers Jaar Volledige toeslagverlening voor 2009 2009 2,96% 2010 -0,11% 2011 1,38% 2012 2,42% 2013* 2,43%
Toegekende toeslagen
Verschil
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
3,01% 1,76% 1,66% 2,16% 2,11%
Toegekende toeslagen
Verschil
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
2,96% -0,11% 1,38% 2,42% 2,43%
Cumulatief verschil 0,65% 3,68% 5,50% 7,25% 9,57% 11,88%
Cumulatief verschil 0,77% 3,75% 3,64% 5,07% 7,61% 10,22%
* Per 1 januari 2013 is geen toeslag verleend. Het bestuur heeft besloten om per 1 april 2013 een indexatie van 0,352% op basis van de CPI voor inactieve deelnemers en 0,306% op basis van de Loonindex voor actieve deelnemers toe te kennen. Deze indexatie wordt in het jaarverslag over 2013 verwerkt.
[6] Overige schulden en overlopende passiva Belastingen en premies sociale verzekeringen Overige schulden Totaal einde boekjaar
2012
2011
251 213 464
263 135 398
Alle overige schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
72
9.4.3.1
Risicobeheer
Beleid en risicobeheer Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen:
beleggingsbeleid; premiebeleid; herverzekeringsbeleid; toeslagverleningsbeleid.
De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruikgemaakt van ALM-studies. Een ALM-studie is een analyse van de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Ze zijn gericht op het beheersen van de volgende belangrijkste (beleggings)risico’s. Solvabiliteitsrisico Het pensioenfonds wordt geconfronteerd met risico’s. Een belangrijk risico voor het pensioenfonds is het solvabiliteitsrisico. Dit betreft het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te komen. Indien de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie moet verhogen en dat er geen ruimte is voor (volledige) toeslagverlening. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen (afstempelen). Ultimo 2012 is aan de hand van het standaardmodel van DNB per risicofactor het vereist eigen vermogen bepaald. Het vereist eigen vermogen per risicofactor is aan de hand van de voorgeschreven formule gecombineerd tot een totaal vereist eigen vermogen. Voor de evenwichtsberekening is de uitkomst hiervan zoals voorgeschreven in een aantal stappen gebruikt totdat het toetsingsverschil nihil is. Dit resulteert in de evenwichtssituatie, waarin het (fictieve) aanwezige eigen vermogen precies gelijk is aan het vereist eigen vermogen, bij een niveau van 11,6% (2011: 11,2%). Het vereist eigen vermogen is gebaseerd op de werkelijke portefeuille ultimo 2012 respectievelijk ultimo 2011. Indien het vereist eigen vermogen zou worden bepaald op basis van de strategische portefeuille per ultimo 2012, zou het vereist eigen vermogen lager zijn uitgekomen 10,4%. Ultimo 2012 bedroeg het vereist eigen vermogen € 45,0 miljoen (2011: € 39,1 miljoen). Risicofactor
Renterisico Vastrentende waarden (incl. LDO) Renterisico VPV Totaal Renterisico
(S1)
Vereist eigen vermogen 2012 5,9
Vereist eigen vermogen 2011 7,7
9,7 3,8
11,3 2,6 73
Toelichting
Renteschok o.b.v. kasstromen
Effect op passiva
Aandelenrisico - ontwikkelde markten en indirect vastgoed - opkomende markten - niet-beursgenoteerde aandelen - direct vastgoed Totaal zakelijke waarden risico
6,6
5,8
Schok 25%
0,4 0,3
0,8 0,0
Schok 35% Schok 30%
0,1 7,2
0,1 6,5
Schok 15%
(S2)
Valutarisico
(S3)
3,6
3,8
Schok 20%
Grondstoffenrisico
(S4)
1,9
2,2
Schok 30%
Kredietrisico
(S5)
0,6
0,7
Spread x 40%
Verzekeringstechnisch risico
(S6)
2,9
3,0
Effect op passiva
Actief Beheer
(S10)
2,2
3,1
De tracking error van de gehele beleggingsportefeuille bedraagt voor 2012 1,02% (2011: 1,4%).
11,6
11,2
Standaardformule
Beleggingsrisico's De belangrijkste beleggingsrisico's betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid kunnen zich voorts risico's manifesteren uit hoofde van de geselecteerde managers en bewaarbedrijven (zogeheten manager- en custody risico), en de juridische bepalingen over gebruikte instrumenten en de uitvoeringsovereenkomst (juridisch risico). Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, die in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd. Renterisico (S1) Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen verandert als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan onder andere worden gemeten door middel van de duration. De duration is de (met de contante waarde van de kasstromen) gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. Op balansdatum is de duration van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duration van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde ‘duration-mismatch’. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur); waardoor de
74
dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Door het renterisico gedeeltelijk af te dekken, is de dekkingsgraad minder afhankelijk van de renteontwikkeling. De renteafdekking voor het pensioenfonds vindt plaats door een combinatie van de portefeuille vastrentende waarden en een Long Duration Overlay beleggingsfonds. Bedragen * € 1.000
Duration van de vastrentende waarden (inclusief derivaten) Duration van de (nominale) pensioenverplichtingen
Balanswaarde
31 december 2012
Balanswaarde
31 december 2011
€
Jaren
€
Jaren
287.968
15,9
244.763
17,4
386.619
17,0
348.986
17,3
De daling van de duration van de pensioenverplichtingen van 17,3 ultimo 2012 naar 17,0 ultimo 2012 wordt (voornamelijk) veroorzaakt door de gedaalde rente. Indien de duration zou zijn bepaald op basis van de rentetermijnstructuur per ultimo 2011 zou de duration 17,4 bedragen. De samenstelling van de beleggingsportefeuille naar looptijd is als volgt:
€ -65.418
2012 % -15,9
€ -67.938
2011 % -19,9
145.188
35,2
142.488
41,6
81.988 131.218 119.576
19,9 31,8 29,0
45.344 132.042 90.269
13,3 38,6 26,4
412.552
100,0
342.205
100,0
Bedragen * € 1.000 Resterende looptijd Resterende looptijd < 5 jaar Resterende looptijd < 10 jaar Resterende looptijd Niet rentedragend Totaal
≤ 1 jaar > 1 jaar en > 6 jaar en ≥ 10 jaar
Het bovenstaande overzicht geeft de verdeling van het renterisico van de totale portefeuille waarbij tevens rekening is gehouden met de renteswaps. Een negatieve marktwaarde in het blok “korter dan één jaar” is het gevolg van de korte poten van deze renteswaps. Met een renteswap wordt doorgaans een kortere rente (de korte rente poot) geruild voor een lange rente (de lange poot) om renterisico’s van de pensioenverplichtingen af te dekken. De korte rente die betaald wordt, de korte poot, heeft dus een negatieve marktwaarde en een looptijd die korter is dan een jaar. De vergelijkende cijfers over 2011 zijn dienovereenkomstig aangepast. De presentatie van de vastrentende waarden in bovenstaande looptijden hangt samen met het lange termijn karakter van de investeringen van het pensioenfonds en het hiermee samenhangende beleid en ter vergelijking met de looptijden van de verplichtingen.
75
De resterende looptijd van de verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:
€ 60.608
2012 % 15,7%
€ 57.816
2011 % 16,6%
61.265
15,8%
43.298
12,4%
117.984 146.760
30,5% 38,0%
110.693 137.179
31,7% 39,3%
386.619
100,0%
348.986
100,0%
Bedragen * € 1.000 Resterende looptijd Resterende looptijd < 10 jaar Resterende looptijd en < 20 jaar Resterende looptijd Totaal
≤ 5 jaar > 5 jaar en > 10 jaar ≥ 20 jaar
Zakelijke waarden risico (S2) Zakelijke waarden risico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren) waardewijzigingen plaatsvinden. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het zakelijke waarden risico gedempt. Valutarisico (S3) Het valutarisico betreft het risico dat de waarde van de beleggingen die in vreemde valuta luiden vermindert als gevolg van veranderingen van vreemde valutakoersen. De pensioenverplichtingen luiden in euro’s. Een deel van de beleggingsportefeuille luidt in vreemde valuta. De verdeling van de beleggingen in financiële instrumenten is als volgt:
EUR USD GBP JPY Overig
€ 340.931 18.188 6.387 3.363 43.683
2012 % 82,6 4,4 1,6 0,8 10,6
€ 283.657 11.576 4.300 2.275 40.397
2011 % 82,9 3,4 1,3 0,7 11,7
Totaal
412.552
100,0
342.205
100,0
Bedragen * € 1.000
Prijsrisico Het prijsrisico is het risico dat de waarde van de zakelijke waarden verandert als gevolg van veranderingen in de desbetreffende marktprijzen. Het prijsrisico wordt gemitigeerd door spreiding naar regio en sector. Het risico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen die zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van compliance aan deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd aan het bestuur.
76
De segmentatie van de beleggingsportefeuille naar landen is als volgt:
€ 77.903 97.736 64.948 41.419 26.840 3.438 100.268
2012 % 18,9 23,7 15,7 10,0 6,5 0,8 24,4
€ 57.797 46.655 62.271 33.863 21.556 2.275 117.788
2011 % 16,9 13,6 18,2 9,9 6,3 0,7 34,4
412.552
100,0%
342.205
100,0%
(Bedragen * € 1.000) Nederland Duitsland Frankrijk Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Japan Overige landen Totaal
De segmentatie van de beleggingsportefeuille naar sectoren is als volgt: 2012
(Bedragen * € 1.000)
Industrie Financiële instellingen Overheid Olie Overig Totaal
2011
€ 32.664 87.883 227.998 4.929 59.078
% 7,9 21,3 55,3 1,2 14,3
€ 20.620 62.281 190.807 3.780 64.717
% 6,0 18,2 55,8 1,1 18,9
412.552
100,0%
342.205
100,0%
Kredietrisico (S5) Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het pensioenfonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het pensioenfonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Het kredietrisico is beperkt, omdat beperkt wordt belegd in schuldtitels van ondernemingen. Het tegenpartijrisico verbonden aan de inzet van afgeleide financiële instrumenten wordt op marktconforme wijze beheerst. Daarnaast wordt dit risico beperkt door gebruik te maken van tegenpartijen met een goede reputatie.
77
De kredietwaardigheid van veel marktpartijen wordt ook door rating agencies beoordeeld. De samenvatting van de vastrentende waarden op basis van de ratings is als volgt: 2012
(Bedragen * € 1.000)
AAA AA+ / AA / AAA+ / A / ABBB+ / BBB / BBBLager dan BBBGeen rating * Totaal
2011
€ 155.303 69.506 32.003 28.527 307 2.322
% 54,0 24,1 11,1 9,9 0,1 0,8
€ 188.896 4.870 21.810 15.271 0 13.916
% 77,2 2,0 8,9 6,2 0,0 5,7
287.968
100,0%
244.763
100,0%
* De beleggingen in de categorie ‘geen rating’ hebben voor het grootste gedeelte betrekking op beleggingsinstrumenten zonder rating die zijn opgenomen in het Long Duration Overlay beleggingsfonds waarin het pensioenfonds belegd. Verzekeringtechnische risico’s (actuariële risico’s) (S6)
Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. Bij het pensioenfonds is dit het actuariële risico van langleven. Langlevenrisico In de berekening van S6 is het langlevenrisico meegenomen. Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van AG-prognosetafel 20122062 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Toeslagrisico Het bestuur van het pensioenfonds heeft de ambitie om toeslagen op het pensioen toe te kennen. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen van de rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft zicht op de mate waarin toeslagen kunnen worden verleend. Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad wordt bij het vaststellen van de pensioenverplichtingen rekening gehouden met toekomstige toeslagverlening. Dit in tegenstelling tot de nominale dekkingsgraad, waarbij géén rekening gehouden wordt met deze toekomstige toeslagverlening. Per 31 december 2012 bedraagt de reële dekkingsgraad 72,2%. Om te kunnen voldoen aan de toeslagambitie van het pensioenfonds is een reële dekkingsgraad benodigd van 100%. Inflatierisico Inflatierisico is het risico dat inflatie de waarde van de pensioenen aantast in termen van koopkracht. Het inflatierisico kan worden verkleind door inflatiegevoelige beleggingen. Deze beleggingen geven een hoger rendement naarmate de inflatie toeneemt. Deze beleggingen geven negatieve rendementen bij lage inflatie. Pensioenfonds Honeywell belegt niet direct in
78
inflatiegevoelige beleggingsproducten. Wel belegt het pensioenfonds in goud. De goudbelegging heeft mede als doel het risico van hyperinflatie op te vangen. Daarmee is een deel van het inflatierisico afgedekt. Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Recente marktomstandigheden hebben de liquiditeit in verschillende markten en instrumenten beperkt. Hierdoor zouden grote outflows tot een tijdelijke liquiditeitsprobleem kunnen leiden indien er onvoldoende liquiditeit is om posities te verkopen. Vrijwel alle beleggingsfondsen van AEAM hanteren een beleggingsmandaat waarin staat dat alle fondsen een bepaald percentage aan liquiditeiten dient aan te houden. Concentratierisico (S8) Concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio’s of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Naast concentraties in de beleggingsportefeuille kan ook sprake zijn van concentraties in de verplichtingen en de uitvoering. Om concentratierisico’s in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het bestuur gebruik van diversificatie en limieten voor beleggen in landen, regio’s, landen, sectoren en tegenpartijen. Deze uitgangspunten zijn door het fonds vastgesteld op basis van de ALMstudie. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de contractuele afspraken met de vermogensbeheerders en het bestuur monitort op kwartaalbasis de naleving hiervan. De spreiding in de beleggingsportefeuille is weergegeven in de tabel die is opgenomen bij de toelichting op het kredietrisico. Grote posten kunnen een post van concentratierisico zijn. Om te bepalen welke posten dit betreft worden per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Ultimo 2012 zijn de volgende posten met meer dan 2% van het balanstotaal aanwezig: Bedragen * € 1.000
2012
2011
€
%
€
%
Aandelen BNP Paribas
33.342
7,9
31.660
9,0
Vastrentende waarden Franse staatsobligaties Duitse staatsobligaties Nederlandse staatsobligaties Oostenrijkse staatsobligaties Australische staatsobligaties Canadese staatsobligaties Noorse staatsobligaties Zwitserse staatsobligaties
55.579 90.952 26.991 10.780 -
13,2 21,6 6,4 2,6 <2,0 <2,0 <2,0 <2,0
55.041 44.114 26.545 14.851 8.104 7.817 7.824 7.410
15,6 12,5 7,5 4,2 2,3 2,2 2,2 2,1
79
In bovenstaande tabel is binnen de AEGON beleggingsfondsen de zogenoemde ‘look through’ toegepast. Dit houdt in dat bij beleggingen in beleggingsfondsen de waarde van een onderliggende belegging wordt meegenomen. Dit geldt niet voor het BNP Paribas OBAM beleggingsfonds. Derhalve is het beleggingsfonds in het bovenstaande overzicht meegenomen. De belangrijkste vorm van concentratierisico in de verplichtingen van het fonds is de demografische opbouw van de deelnemers. Gegeven de aard is dit risico niet te beïnvloeden. Ultimo 2012 is de verhouding tussen mannen en vrouwen in het fonds 85 :15 (2011: 85:15). De gemiddelde leeftijd bedraagt 56,8 jaar (2011:56,1 jaar waarbij sprake is van een gelijkmatige leeftijdsspreiding). Op grond hiervan heeft het bestuur geconcludeerd dat er geen sprake is van concentratie in de activa of verplichtingen en dat er daarom geen buffer voor concentratierisico wordt aangehouden. Actief beheer (S10) Een actief beleggingsrisico ontstaat wanneer met het beleggingsbeleid binnen de beleggingscategorieën afgeweken wordt van het beleid volgens de benchmark. Een maatstaf van de mate waarin actief wordt belegd is de zogenaamde ‘tracking error’. De tracking error geeft aan hoe groot de afwijkingen van het rendement kunnen zijn ten opzichte van het benchmarkrendement. Hoe hoger de tracking error, hoe hoger het actief risico. Het actief risico is in de berekening van het vereist eigen vermogen opgenomen als S10. Bij het pensioenfonds bedraagt de tracking error van de gehele beleggingsportefeuille 1,4%. Daarnaast wordt rekening gehouden met een correlatie van 30% tussen S10 enS5 en tussen S10 en S2 + S4. Niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële impact hebben. De belangrijkste niet-financiële risico’s is het operationele risico. Operationeel-/uitbestedingsrisico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer en heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed aan TKP en AAM. Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur van het pensioenfonds vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van de externe uitvoerder over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van TKP en AAM ISAE 3402 type IIrapportages. Deze rapportages geven inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geeft aan of de uitvoerder ‘in control’ is. Een externe accountant certificeert de rapportages. De advisering over de uitvoering van de pensioenregeling is uitbesteed aan Mercer (Nederland) B.V.
80
Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar. Het systeemrisico maakt geen onderdeel uit van de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets.
81
9.4.4
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Langlopende contractuele verplichtingen Het pensioenfonds heeft een uitbestedingsovereenkomst afgesloten met TKP Pensioen B.V. per 1 januari 2009. Het betreft een langlopende overeenkomst inzake pensioenadministratie, bestuursondersteuning en financiële administratie voor een periode van vijf jaar met een opzegtermijn van één jaar. De vergoeding voor 2012 bedraagt € 0,2 miljoen (2011: € 0,2 miljoen). Met AEGON Levensverzekering B.V. heeft het pensioenfonds per 1 januari 2009 een risicoherverzekeringscontract gesloten waarin het risico op overlijden en arbeidsongeschiktheid van deelnemers (gedeeltelijk) zijn ondergebracht voor de duur van vijf jaar. Deze overeenkomst wordt steeds voor een tijdvak van vijf jaar stilzwijgend verlengd, tenzij de overeenkomst tenminste twee maanden voor afloop bij aangetekende brief met bericht van ontvangst aan de andere partij is opgezegd. De verschuldigde herverzekeringspremie wordt geboekt in de rekening-courant met de herverzekeraar. Naast de te betalen premie (last), heeft het pensioenfonds een vordering op de herverzekeraar inzake de (verwachte) technische winstdeling (bate). Per saldo heeft dit geen resultaatseffect. Zodra het werkelijke technische resultaat over het boekjaar bekend is, vindt eventuele bijstelling plaats. Onderdeel van de te betalen premie zijn de administratiekosten, alsmede de stoploss-premie. Deze worden als last genomen in de staat van baten en lasten onder de saldo herverzekering en bedragen jaarlijks ongeveer € 0,1 miljoen. De winstdeling is gebaseerd op de resultaten in een periode van 7 jaar, startend vanaf 1 januari 2007, waarbij het resultaat over de jaren 2007 en 2008 is bepaald op grond van de voorgaande overeenkomst. Tijdens deze periode worden de resultaten gereserveerd met interestvergoeding. Indien het totaal van het opgerente resultaat tot 1 januari 2014 positief is, wordt dit als winstaandeel aan het pensioenfonds uitgekeerd. Ultimo 2012 is onder de overige vorderingen onder de post ‘herverzekeraar, te vorderen technisch resultaat’ de verwachte technische resultaatdeling opgenomen die is gebaseerd op de technische resultaten over de jaren 2007 tot en met 2012.
82
9.4.5
Toelichting op de staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000 [7] Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Premie en koopsommen Pensioenpremie Herstelbijdrage Koopsom als gevolg van stijging levensverwachting TOP-SUM (o) bijdrage Koopsom FVP bijdrage Overige koopsommen Afrekening premie vorig boekjaar Totaal Premie-inkomsten
2012
2011
11.220 7.600 9.800 170 261 67 0 29.118
10.738 3.500 9.800 1.160 195 419 -2 25.810
De totale bijdrage van werkgever en werknemers bedraagt 30,7 % (2011: 30,7%) van de loonsom. Daarnaast is er in 2012 een opslag van 2,5% inzake financiering VPL bij de werkgever in rekening gebracht. Het gaat hier om een bedrag van € 845 duizend. De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie zijn als volgt: De kostendekkende, gedempte en feitelijke premies zijn als volgt: Kostendekkende premie Gedempte premie Feitelijke premie Totaal ontvangen premie
12.895 10.479 10.375 27.775
10.113 8.837 10.736 24.036
De kostendekkende premie, vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur 2011, bedraagt € 12,9 miljoen in 2012. De gedempte kostendekkende premie, vastgesteld op basis van de 5jaars voortschrijdend gemiddelde rentetermijnstructuur, bedraagt € 10,5 miljoen in 2012. De feitelijke premie bedraagt in 2012 € 10,4 miljoen (2011: € 10,7 miljoen). Dit betreft de premie voor de basisregeling met uitzondering van de koopsommen en de afrekening van vorige boekjaren. De totaal ontvangen premie bedraagt in 2012 € 27,8 miljoen (2011: € 24,0 miljoen). De totaal ontvangen premie is de som van de feitelijke premie en de aanvullende bijdrage van de werkgever van € 17,4 miljoen. De premieopbrengsten zijn niet gesplitst naar een werkgevers- en een werknemersdeel, omdat de totale premie volgens overeenkomst aan de werkgevers in rekening wordt gebracht. Een deel van de premie wordt door de werkgevers ingehouden op het salaris van de werknemers. Aangezien er geen directe relatie is tussen het werkgevers- en het werknemersdeel, kunnen deze niet afzonderlijk worden weergegeven. Er is geen sprake van premies voor risico deelnemers.
83
[8] Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds 2012 Directe Indirecte beleggingsbeleggingsopbrengsten opbrengsten Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Liquide middelen Subtotaal beleggingen Kosten vermogensbeheer Totaal beleggingen 2011
134 1.128 33.761 346 -66 35.303
Directe beleggingsopbrengsten
Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Liquide middelen Subtotaal beleggingen Kosten vermogensbeheer Totaal beleggingen
0 9.605 5.813 872 0 16.290
Indirecte beleggingsopbrengsten
134 1.231 29.499 51 81 30.996
481 -13.637 12.789 -604 0 -971
Totaal
134 10.733 39.574 1.218 -66 51.593 -215 51.378
Totaal
615 -12.406 42.288 -553 81 30.025 -50 29.975
De directe kosten van vermogensbeheer bedragen in 2012 € 215 duizend (2011: € 50 duizend). De kosten vermogensbeheer bestaan uit de kosten van de custody van de fysieke grondstoffenportefeuille. De stijging is te wijten aan het feit dat in 2012 nagekomen custody kosten over het tweede half jaar van 2011 bij het fonds in rekening zijn gebracht. Het aandeel van het pensioenfonds in de kosten die door vermogensbeheerders ten laste van beleggingsfondsen zijn gebracht zijn onderdeel van de indirecte beleggingsopbrengsten. Transactiekosten zijn onderdeel van de aan- en verkooptransacties van beleggingen. Deze zijn eveneens onderdeel van de indirecte beleggingsopbrengsten.
[9] Overige baten Interest waardeoverdrachten Interest premie en koopsommen Interest overig Totaal
84
2012
2011
1 288 1 290
6 281 1 288
[10] Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen WAO-aanvulling Afkoop pensioenen premierestitutie Totaal
2012
2011
10.769 1.756 44 10 54 40 12.673
11.027 1.648 38 12 55 51 12.831
In 2012 is evenals in 2011 geen toeslag verleend. De post Afkoop pensioen premierestitutie betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 438,44 (2011: € 427,29).
[11] Pensioenuitvoeringskosten Bestuurskosten Kosten verantwoordingsorgaan en visitatiecommissie Vergoeding TKP Controle- en advieskosten accountant Controle- en advieskosten actuaris Overige advieskosten Contributies en bijdragen Overige
2012
2011
13 30 192 39 247 5 38 5 569
3 14 192 53 305 1 37 2 593
Bestuurskosten De beloning aan bestuurders is in het boekjaar 2012 nihil, evenals in boekjaar 2011. De bestuurskosten van € 13 duizend betreffen reis- en vergaderkosten, maar bestaan hoofdzakelijk uit opleidingskosten. Financiële vergoeding visitatiecommissie In 2012 was er, in tegenstelling tot 2011, een visitatiecommissie actief. De kosten waren € 26 duizend. Accountantshonoraria Onder de controle- en advieskosten van de accountant zijn opgenomen de volgende accountantshonoraria: 2012 2011 Accountant Totaal Accountant Totaal Controle van de jaarrekening Andere controleopdrachten Totaal
38
38
36
36
1
1
17
17
39
39
53
53
Onder de andere controleopdrachten zijn de door TKP doorbelaste kosten inzake de ISAE 3402 procescontrole en de controle inzake TOP/SUM opgenomen.
85
Controle- en advieskosten actuaris Onder de controle- en advieskosten van de actuaris zijn opgenomen de volgende onderdelen:
Certificering jaarwerk Advies Totaal
2012
2011
45 202 247
46 259 305
De advieskosten van de actuaris zijn ten opzichte van 2011 gedaald. Dit wordt vooral verklaard doordat in 2011 een ALM studie is uitgevoerd. Daarnaast zaten er in 2011 nog overlopende kosten die betrekking hadden op het jaar 2010 (€ 23 duizend). Personeel Het pensioenfonds heeft geen personeel in dienst. De beheersactiviteiten worden op basis van een uitvoeringsovereenkomst verricht door personeel werkzaam van TKP Pensioen B.V., dan wel door personeel in dienst van externe vermogensbeheerders. [12] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. Toeslagverlening Als uitgangspunt voor de verhoging van de aanspraken van actieve deelnemers wordt de algemene loonstijging bij de werkgever gebruikt. Voor de aanspraken van gewezen deelnemers en gepensioneerden geldt als uitgangspunt de stijging van het prijsindexcijfer (CPI alle huishoudens). De toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op toeslagverlening bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst toeslagverlening kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de toeslagverlening kan worden ingehaald. Het fonds verkeert in een situatie van reservetekort. Gegeven de financiële situatie van het fonds heeft het bestuur heeft besloten per 1 januari 2012 en per 1 januari 2013 geen toeslag te verlenen. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 1,54% (2011: 1,3%), zijnde € 5,4 miljoen (2011: € 3,9 miljoen). Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen van de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit 86
hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de kosten van de verslagperiode. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. De ontwikkeling van de marktrente vanaf 2010 tot en met 2012 is als volgt: Rentepercentage per 31 december 3,4% 2,7% 2,4%
2010 zuivere marktrente 2011 driemaands gemiddelde marktrente 2012 driemaands gemiddelde en UFR
De gemiddelde marktrente is per 31 december 2012 2,4% (2011: 2,7%) en daarmee 0,3% lager dan per 31 december 2011. Als gevolg van deze daling van de marktrente diende € 24,1 miljoen te worden toegevoegd aan de voorziening pensioenverplichtingen. Wijziging overige actuariële uitgangspunten De overige actuariële uitgangspunten bestaan uit de wijziging als gevolg van de ingebruikname van de UFR in 2012. Wijziging grondslagen De publicatie in 2012 van het Actuarieel Genootschap van nieuwe informatie over de overlevingskansen van de Nederlandse bevolking gaf het bestuur aanleiding voor verdere actualisering van de door haar gebruikte schattingen bij het berekenen van de technische voorzieningen. Toepassing van de nieuwe prognosetafels leidde in 2012 tot een verzwaring van de technische voorzieningen met € 3,9 miljoen. Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Hieronder zijn opgenomen de aan het verslagjaar toe te rekenen overdrachtswaarde van de overgenomen respectievelijk overgedragen pensioenaanspraken met betrekking tot de actuariële waarde. Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen De onder dit hoofd opgenomen mutaties van de voorziening hebben betrekking op de kanssystemen en kunnen als volgt worden toegelicht:
Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen Resultaat op sterfte Resultaat op arbeidsongeschiktheid Resultaat op mutaties Overige
87
2012
2011
-445 547 -2.203 0 -2.101
-574 -412 -692 0 -1.678
2012
2011
-531
531
2012
2011
1.496 -1.030 466
2.106 -2.106 0
[13] Mutatie overige technische voorzieningen
[14] Saldo Herverzekering Premie herverzekering Mutatie herverzekering Totaal
Het saldo herverzekering bestaat uit in rekening gebrachte herverzekeringspremies over 2011 (€ 16 duizend) en 2012 (€ 1.207 duizend), de totale kostenvergoedingen over 2011 (€ 97 duizend) en 2012 ( € 115 duizend) en overige lasten. Dit is verminderd met het technisch resultaat over 2012 en oprenting van technische resultaten uit voorafgaande jaren.
[15] Saldo overdrachten van rechten Inkomende waardeoverdrachten Uitgaande waardeoverdrachten Totaal
2012
2011
-240 186 -54
-632 217 -415
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren. Als gevolg van de schommelingen van de dekkingsgraad van andere pensioenfondsen gedurende het boekjaar is de onderlinge afrekening van waardeoverdrachten een aantal keren tot stilstand gekomen. Zodra de financiële positie van andere pensioenfondsen dit toeliet zijn de onderlinge waardeoverdrachten weer hervat.
[16] Overige lasten Overige lasten Interest waardeoverdrachten Totaal
88
2012
2011
6 2 8
0 6 6
9.4.6 Verbonden partijen Transacties met bestuurders De bezoldiging van de bestuurders wordt nader toegelicht in de toelichting op de staat van baten en lasten bij de uitvoeringskosten. Het pensioenfonds heeft geen leningen verstrekt aan de (voormalige) bestuurders. Ook heeft het pensioenfonds geen vorderingen op de (voormalige) bestuurders. Overige transacties met verbonden partijen Het pensioenfonds heeft een uitvoeringsovereenkomst afgesloten met de werkgever ten aanzien van de uitvoering van het pensioenreglement. De belangrijkste onderdelen uit deze overeenkomst zijn:
de werkgever is verplicht al zijn werknemers waarop de pensioenovereenkomst van toepassing is aan te melden als deelnemer; de werkgever verplicht zich de overeengekomen gegevens inzake werknemers tijdig en op de overeengekomen wijze aan het fonds te vertrekken; het fonds verplicht zich de deelnemers en overige rechthebbenden pensioenaanspraken en pensioenrechten toe te kennen overeenkomstig de bepalingen van de geldende statuten en/of het pensioenreglement; ter dekking van de financiële gevolgen van de door het fonds aangegane verplichtingen, zoals vastgelegd in de statuten en het pensioenreglement, verplicht de werkgever zich per kwartaal premies aan het fonds te voldoen, met inachtneming van de bepalingen van de uitvoeringsovereenkomst; bij een tekort van het fonds, is de werkgever geen extra premie verschuldigd; indien de vermogenspositie van het fonds daartoe aanleiding geeft, kan het bestuur van het fonds besluiten tot een verlaging van de premie, met inachtneming van de hierover opgenomen bepalingen in de ABTN en in overeenstemming met wettelijke regelingen. Het fonds kan niet eerder tot het verlagen van de premie overgaan, dan nadat eerst een eventuele achterstand in de toeslagverlening is ingelopen en vervolgens de dekkingsgraad nog boven de premiekortingsgrens ligt.
De overeenkomst is in werking getreden per 1 januari 2008 en wordt ieder jaar automatisch met één jaar verlengd, tenzij één van beide partijen twee maanden voor het jaareinde schriftelijk te kennen geeft de overeenkomst te willen beëindigen. De overeenkomst is geamendeerd op 22 april 2009 als gevolg van het herstelplan. In afwijking van bovenstaande is een sprake van een aanvullende bijdrage van de werkgever. Zolang de dekkingsgraad van het fonds niet gestegen is tot boven de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen zal de werkgever een aanvullende bijdrage van de werkgever van € 3,5 miljoen per jaar voldoen tot en met 1 januari 2013. De verplichting eindigt indien de dekkingsgraad een drietal kwartalen achtereenvolgens op of boven het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen is uitgekomen. Amsterdam, 6 juni 2013 F.H.M. van den Oetelaar, voorzitter M.J.M. van Falier, secretaris J. de Vries F.G. Boukens J. Huigen mw. C. van der Voort-Bergman
89
Overige gegevens
90
10.
Overige gegevens
10.1
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Er zijn geen statutaire bepalingen betreffende de bestemming van het resultaat. Het voorstel voor de bestemming van het saldo van baten en lasten over 2012 is opgenomen onder de staat van baten en lasten.
10.2
Gebeurtenissen na balansdatum
Als gevolg van de afspraken uit het Herstelplan heeft de werkgever op 1 januari 2013 een extra bijdrage gedaan van € 3,5 miljoen. Op grond van de ontwikkeling van de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Groot Metaal zouden de aanspraken per 1 januari 2013 van de actieve deelnemers met 2,11% moeten worden verhoogd en voor gewezen deelnemers en gepensioneerden met 2,43%. Het bestuur heef besloten om de opgebouwde aanspraken van (gewezen) deelnemers en de ingegane pensioenen per 1 januari 2013 niet aan te passen en deze beslissing uit te stellen naar begin april 2013. Op grond van de dekkingsgraad per ultimo maart 2013 heeft het bestuur besloten de aanspraken van actieve deelnemers te verhogen met 0,306% en de aanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen met 0,352%.
91
10.3
Actuariële verklaring
Opdracht Door Stichting Pensioenfonds Honeywell te Amsterdam is aan Mercer (Nederland) B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2012. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn “Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen” heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet met uitzondering van artikel 132, lid 1 gegeven het reservetekort van het pensioenfonds.
92
Op basis van de uitkomsten van de uitgevoerde consistentietoets in 2011 concludeer ik dat er sprake is van consistentie tussen de gewekte verwachting, de financiering en het realiseren van toeslagen. Echter, op basis van het herstelplan zal het pensioenfonds voorlopig niet in staat zijn om volledige uitvoering te geven aan het toeslagbeleid. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Honeywell is naar mijn mening niet voldoende, vanwege een reservetekort. Amstelveen, 6 juni 2013
Drs. J.E.J. Vink AAG verbonden aan Mercer (Nederland) B.V.
93
10.4
Controle verklaring van de onafhankelijke accountant
Aan: het Bestuur van Stichting Pensioenfonds Honeywell
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2012 van Stichting Pensioenfonds Honeywell te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2012 en de staat van baten en lasten over 2012 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
94
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds Honeywell per 31 december 2012 en van het resultaat over 2012 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Amsterdam, 6 juni 2013 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
Origineel getekend door: Drs. H.C. van der Rijst RA
95
10.5
Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten
Het bestuur bestaat uit zes leden. Drie leden worden benoemd door Honeywell B.V. Het bestuurslidmaatschap van deze leden kan door Honeywell B.V. worden beëindigd. Twee van deze bestuursleden moeten deelnemer zijn. De drie andere leden worden gekozen en benoemd door de deelnemers uit de deelnemers. Ieder werknemerslid wordt benoemd voor een tijd van drie jaar, behoudens herverkiezing.
96
Bijlagen
97
Bijlage 1
Deelnemersbestand Stand ultimo vorig verslagjaar
Actieven
Bij
Stand ultimo verslagjaar
Af
781
35
37
779
Slapers
1.463
22
67
1.418
Gepensioneerden
1.086
86
56
1.116
761
49
29
781
63
0
0
63
248
36
27
257
14
1
0
15
3.330
143
161
3.313
waarvan: (tijdelijk) ouderdomspensioen arbeidsongeschiktheidspensioen partnerpensioen wezenpensioen Totaal:
98
Bijlage 2
Begrippenlijst
ABTN Afkorting voor actuariële en bedrijfstechnische nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het fonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en toeslagverlening. Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen. Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsmix. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario’s. Beleggingsfonds Instelling die geld van derden belegt in aandelen of andere beleggingssoorten. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en vastgoed. Ook wel beleggingsportefeuille. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet. Contante waarde De huidige waarde van een bedrag waarover je pas na een bepaalde periode de beschikking hebt. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is een maatstaf voor de financiële positie van een pensioenfonds. Het geeft de verhouding weer tussen het vermogen en de waarde van de pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De netto activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen de nominale en de reële dekkingsgraad:
Nominale dekkingsgraad Bij de nominale dekkingsgraad wordt bij het vaststellen van de pensioenverplichtingen géén rekening gehouden met toekomstige toeslagverlening.
Reële dekkingsgraad Bij de reële dekkingsgraad wordt bij het vaststellen van de pensioenverplichtingen wel rekening gehouden met toekomstige toeslagverlening.
Daar waar in het jaarverslag over ‘de dekkingsgraad’ wordt gesproken, wordt de nominale dekkingsgraad bedoeld. Derivaten Van effecten afgeleide financiële instrumenten (beleggingsproducten), waarvan de waarde 99
afhankelijk is van de waarde van andere meer onderliggende variabelen als valuta’s, effecten en rentes. DNB De Nederlandsche Bank. Doorsneepremie Voor alle deelnemers aan de pensioenregeling van het pensioenfonds is de doorsneepremie een gelijk percentage van de pensioengrondslag. Bij de berekening van dit percentage wordt het totaal van individueel berekende pensioenkosten van de deelnemers uitgedrukt als een percentage van de som van alle pensioengrondslagen. Iedereen betaalt dit percentage als pensioenpremie, waardoor geslacht, leeftijd en burgerlijke staat geen rol meer spelen. Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde. Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het fonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het eigen vermogen groot genoeg is. Ervaringssterfte Omdat aangenomen wordt dat de werkende bevolking gezonder is dan de niet werkende bevolking wordt op basis van ervaringscijfers op de sterftekansen zoals ontleend aan de prognosetafel een leeftijdsafhankelijke afslag toegepast. Door rekening te houden met deze ervaringssterfte hoeven geen leeftijdscorrecties te worden toegepast. Feitelijke premie De feitelijke premie is de premie zoals deze daadwerkelijk wordt geheven in het boekjaar. Franchise Het deel van het salaris dat niet wordt meegenomen bij het berekenen van de pensioengrondslag. Grondstoffen Grondstoffen en goederen waarvan de prijs in hoge mate wordt bepaald door de actuele vraag en aanbod. Voorbeelden zijn: olie, graan en metalen. Herverzekering Het door een pensioenfonds geheel of gedeeltelijk onderbrengen van een pensioenregeling in een levensverzekeringsovereenkomst en/of het door een pensioenfonds onderbrengen van (extra hoge) risico’s bij een levensverzekeraar, zoals het overlijdensrisico en invaliditeitsrisico van deelnemers. Inlooprisico bij arbeidsongeschiktheid Het risico dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering moet worden verstrekt aan één of meer werknemers uit hoofde van een ziekte of aandoening die reeds bij ingang van de (collectieve) verzekering bestond.
100
Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het fonds in rekening brengt. Long Duration Overlay beleggingsfonds Een beleggingsfonds welke kan worden ingezet om de rentegevoeligheid te verkleinen. Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Middelloon(regeling) Het middelloon is de hoogte van het gemiddelde salaris gedurende de hele loopbaan. Bij de middelloonregeling hangt het uiteindelijke pensioen af van het aantal jaren dat een deelnemer bij de werkgever in dienst is geweest en het salarisverloop tijdens deze werkzame periode. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling. Minimaal vereist eigen vermogen De ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het fonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt is sprake van een dekkingstekort. Opkomende markten Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en ZuidAmerika, Midden- en Oost-Europa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika. Pensioengrondslag Het gedeelte van het salaris dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw van een deelnemer. De pensioengrondslag wordt berekend door het pensioengevend jaarsalaris te verminderen met de franchise. Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioenwet heeft tot doel de waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid. Prognosetafels Prognosetafels geven de gemiddelde overlevings- en sterftefrequenties binnen de Nederlandse bevolking weer en worden gebruikt bij het berekenen van pensioenpremies. De prognosetafels worden aangevuld met jaartallen die de waarnemingsperiode aangeven. Rentetermijnstructuur (RTS) Maandelijks door De Nederlandsche Bank gepubliceerde marktrente met een looptijd van 1 tot 60 jaar, waarmee de toekomstige cashflow van de verplichtingen contant moet worden gemaakt. Securities lending Security lending is het uitlenen van aandelen en obligaties voor een vastgestelde periode aan derden in ruil voor een geldelijke vergoeding. Doordat het economische eigendom bij de uitlener blijft, wordt er geen koersrisico gelopen.
101
Stichtingskapitaal en reserves Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het fonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het stichtingskapitaal en de reserves groot genoeg zijn. Toeslagverlening Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast. Dit houdt in dat er een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Het bestuur neemt jaarlijks een besluit over het al dan niet verhogen van de pensioenaanspraken. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er wordt slechts toeslag verleend voor zover de middelen van het fonds dit toelaten. TOP/SUM (O) Voor werknemers die geboren zijn in of na 1950 en deelnemer zijn in de pensioenregeling, is een overgangsregeling getroffen waardoor ze eerder kunnen uittreden. Ultimate Forward Rate (UFR) De UFR is een risicovrije rekenrente voor langjarige contracten, waarin wegens de lange looptijd onvoldoende handel plaatsvindt. Bij looptijden langer dan 20 jaar wordt de langstertermijnrente vastgesteld richting een convergentiepunt van 4,2%. Uitlooprisico bij arbeidsongeschiktheid Het risico dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering moet worden verstrekt aan één of meer werknemers uit hoofde van een ziekte of aandoening die reeds gedurende de looptijd van de (collectieve) verzekering bestond, maar op grond waarvan een eventueel recht op een uitkering ontstond ná afloop van de looptijd van de (collectieve) verzekering. Verantwoordingsorgaan De in de Principes voor Goed Pensioenfonds Bestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het bestuur periodiek verantwoording aflegt. Vereist eigen vermogen Het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Visitatiecommissie In het kader van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur kan voor het toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een visitatiecommissie die één keer in de drie jaar - of vaker als daartoe aanleiding is – het functioneren van het bestuur toetst. De visitatiecommissie wordt benoemd door het bestuur en bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen. Waardeoverdracht(en) Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht.
102
Colofon Uitgegeven door: Stichting Pensioenfonds Honeywell Laarderhoogtweg 18 1101 EA Amsterdam Bezoekadres: Europaweg 27 9723 AS Groningen Correspondentieadres: Postbus 501 9700 AM Groningen Telefoon: (050) 582 79 27 Fax: (050) 313 82 01 Internet: www.honeywellpensioen.nl E-mail:
[email protected] Realisatie: TKP Pensioen B.V. Postbus 501 9700 AM Groningen
103